In memoriam Islamstudies als erfenis Ter nagedachtenis aan dr. G.H.A. Juynboll (1935-2010) Op zondag 19 december 2010 stierf tijdens de nachtelijke uren dr. Gualtherus Hendrik Albert Juynboll, voor zijn vrienden Gual of Gautier, in zijn bed in Leiden. Met zijn overlijden komt een einde aan de oriëntalistendynastie Juynboll die drie eeuwen besloeg, een opmerkelijk verschijnsel in de geschiedenis van de oriëntalistiek.1 Op 15 en 16 december organiseert de Leidse universiteit een internationale conferentie over de studie van de vroege islam opgedragen aan zijn nagedachtenis.
Léon Buskens Het geslacht Juynboll hoorde tot de vooraanstaande families van Nederland.2 Hun wapenschild bevat drie uien ter verbeelding van de geslachtsnaam. Eeuwenlang ging academische studie, afgesloten met dissertaties, gepaard met landsbestuur, ondernemingszin, en soms ook krijgshaftigheid. Zo koesterde Gual een zilveren drinkbeker die een voorvader in 1628 van een Spaanse admiraal had ontvangen nadat hij diens schip had buitgemaakt, al eiste Piet Heyn de eer voor zichzelf op (bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Leiden). Deze voorvader was eerder al naar Marokko gevaren en had ook later van doen met Barbarijse zeerovers. De familie betrad de oriëntalistiek met Theodorus Willem Johannes Juynboll (18021861). Deze kenner van de Semitische talen studeerde in Leiden bij Hamaker en Van der Palm, was hoogleraar in Franeker en Groningen, en volgde uiteindelijk Weijers op als hoogleraar Hebreeuws en Arabisch te Leiden in 1843.3 Zijn zoon Abraham Willem Theodorus Juynboll (1834-1887) werd een specialist op het terrein van de islam en het islamitisch recht en doceerde aan de opleiding voor Indische bestuursambtenaren in Delft. Hij was geliefd onder zijn studenten om zijn zachtmoedigheid.4 Twee kinderen van Abraham Willem Theodorus Juynboll traden in zijn voetsporen. Zijn oudere zoon was Theodorus Willem Juynboll (1866-1948), schrijver van de bekende Handleiding tot de kennis van de Mohammedaansche Wet (1903, en vele latere drukken en vertalingen, tot op de dag van vandaag in de handel), die generaties Indische ambtenaren uit hun hoofd moesten leren. ‘Oom Thé’ werd later hoogleraar Hebreeuwse taal- en letterkunde in Utrecht, een verhuizing die Snouck Hurgronje's waardering voor hem niet deed toenemen.
Gual bewaarde weinig herinneringen aan deze strenge oudoom. Volgens de familieoverlevering plaste hij op jonge leeftijd in diens schoot. Zijn dochter Wilhelmina Maria Cornelia Juynboll (geboren in 1898 in Malang, overleden 1982) promoveerde in 1931 aan de Universiteit Utrecht op een proefschrift over de geschiedenis van de arabistiek in de zeventiende eeuw in Nederland. Van ‘Tante Min’ zou Gual later een aanzienlijk deel van de Oosterse boekerij van de Juynboll familie erven, zij het niet zonder strubbelingen. De jongere zoon van A.W.Th Juynboll was de javanicus Hendrik Herman Juynboll (1867-1945), in de familie ‘Pieka’ genoemd. Hij publiceerde uitvoerig over de Javaanse letterkunde en cultuur, en schreef als medewerker en later directeur van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden ook een indrukwekkende reeks catalogi van de Indonesische collecties, alsmede andere werken op het terrein van de Indische kunst en volkenkunde. Hij was gehuwd met Berta Kern, een dochter van de beroemde Leidse indoloog Jan Hendrik Kern. Als jongere broer had hij volgens Gual te lijden van het sarcasme van ‘Oom Thé’. H.H. Juynbolls zoon Willem Rudolf Juynboll (1903-1977) huwde met Maria Susanna van Ysselsteyn (1900-1977), een dochter van de minister H.A. van Ysselsteyn naar wie het Limburgse dorp Ysselsteyn vernoemd is. Uit dit huwelijk stamden twee zonen, van wie Gual op 20 oktober 1935 als jongste geboren werd. De vader was een gepromoveerd kunsthistoricus met een grote liefde voor boeken. Gual verafschuwde deze boekenzucht, en liet geen gelegenheid voorbijgaan om luidruchtig zijn afkeuring te laten horen. Zijn moeder publiceerde bellettrie en journalistiek werk en met haar deelde hij een grote liefde voor dieren. De zuster van zijn vader, Annette Maria Thérèse Juynboll (1899-1980), ‘Tante Net’, vestigde zich met haar man Theodoor Scheltema en drie zonen in de Verenigde Staten. Deze tak van de familie kent nakomelingen. Guals oudere broer Floris Nicolaas Marinus Juynboll (1933-1997) stierf kinderloos, en ook Gual liet tot zijn verdriet geen nakomelingen achter. Met hem is de geslachtsnaam Juynboll verdwenen. Door afstamming was Gual Juynboll verwant met een indrukwekkende reeks van oriëntalisten die vooral filologisch geïnteresseerd waren. Teksten waren voor hen de voornaamste primaire bronnen. Alleen zijn oudoom Th.W. Juynboll bracht enige tijd in Indië door, waar zijn dochter Wilhelmina geboren werd. Voor theorieën hadden zijn voorvaderen slechts beperkte belangstelling, tekstedities en geleerde verhandelingen waren voor hen het echte werk. Gual Juynboll zette deze traditie van studie van primaire bronnen voort, die bij hem resulteerde in baanbrekend werk over het ontstaan van de islam in de eerste drie eeuwen, waarbij hij zich ook zeer inspande om nieuwe begrippen en methoden voor onderzoek te ontwikkelen. Een Leidse jeugd
Gual Juynboll groeide op in het statige huis aan de Nieuwsteeg 2 in de Leidse binnenstad. De in het Juynboll-archief bewaarde rapporten van de lagere school kondigen nog geen uitzonderlijke begaafdheid of ijver aan, evenmin als Guals eigen verhalen over zijn middelbare schooltijd op het Stedelijke Gymnasium. De overgeleverde postzegelalbums en speelgoed, zoals een mecanodoos, duiden op de gebruikelijke jongenshobbies. Ook ging Gual graag mee op snoek vissen met de repetitor en historicus van de Leidse universiteit H.J. Witkam, de vader van zijn latere collega Jan Just Witkam. In zijn herinnering leefde hij in de schaduw van zijn oudere broer Floris, die veel van de aandacht van zijn ouders opeiste. Gual verklaarde zijn keuze voor de studie van het Arabisch, Hebreeuws en Perzisch, begonnen in 1956 na de vervulling van de militaire dienstplicht, badinerend door te verwijzen naar het feit dat alle boeken die er toe deden op het terrein van de arabistiek en de indologie al in familiebezit waren, en hij dus kon kiezen tussen Middenoosterse of Indische letteren. Toch leek de familie-erfenis in de beginjaren van zijn studie eerder een belemmering dan een voorsprong. Alle medestudenten moesten ‘Juynboll’, het handboek islamitisch recht, uit hun hoofd leren,5 en ook de docenten waren op de hoogte van zijn illustere voorvaderen. Gual genoot van het studentenleven, door toneel en cello te spelen, veel te drinken, en een jaar als redacteur van het Leids studentenblad te fungeren. Later keek hij met weerzin terug op neerbuigende kanten van het corpsleven. Volgens een studiegenoot, de latere hoogleraar Perzisch J.T.P. de Bruijn, was de toenmalige hoogleraar Joseph Schacht niet zo onder de indruk van Guals prestaties. In retrospectief begreep Gual zijn eigen levenswerk als een voortzetting van het wetenschappelijke programma van Schachts The Origins of Muhammadan Jurisprudence (1950). Hij ontleende het cruciale begrip common link, de persoon die volgens Juynboll verantwoordelijk was voor het in omloop brengen van een overlevering toegeschreven aan de profeet Mohammed aan dit boek, zoals hij ook in een lezing op de Joseph Schacht Conference on Islamic Law and Society in Leiden in 1994 nadrukkelijk mededeelde. Via Schacht paste Gual Juynboll in de intellectuele genealogie van historisch-kritisch onderzoek naar het ontstaan van de islam die gegrondvest werd door Ignaz Goldziher en diens jongere collega en vriend Christiaan Snouck Hurgronje. Bij herhaling gaf Gual Juynboll uitdrukking aan zijn grote bewondering voor Goldziher, die hij als zijn leermeester zag.6 Voor de hoogleraar G.W.J Drewes, een andere leerling van Snouck Hurgronje, had Gual weinig waardering. Schacht werd na zijn vertrek naar Columbia University opgevolgd als hoogleraar Arabisch door Jan Brugman. Aldus werd Brugman verantwoordelijk voor de voltooiing van het door A.J. Wensinck begonnen project ter ontsluiting van de islamitische traditieliteratuur, de Concordance de la tradition musulmane. Brugman gaf Gual Juynboll, net als veel andere Leidse studenten Arabisch, een baan als assistent bij dit grote project. Deze aanstelling
wekte Guals belangstelling voor de traditieliteratuur en gaf zo een wending aan zijn bestaan die de grondslag zou vormen voor zijn wetenschappelijke loopbaan. In 1961 werd Juynboll voor een half jaar aangesteld als beheerder van de Oosterse leeszaal in de Leidse universiteitsbibliotheek ter vervanging van zijn vriend A.J.W. (Guus) Huisman. Gual genoot van de onbeperkte toegang tot de Leidse collectie en kon zich intellectueel volledig ontplooien. In die tijd werd de liefde voor de Leidse Universiteitsbibliotheek geboren, een instelling waaraan Gual in de loop van zijn leven zeer verknocht raakte. Die liefde blijkt reeds uit de zesde en laatste stelling van zijn dissertatie waarin hij pleit voor de verplichting om van elk werk dat door gebruik van de bibliotheek tot stand is gekomen een exemplaar aan de bibliotheek te schenken op straffe van ontzegging van toegang. Zijn verknochtheid spreekt opnieuw uit het egodocument My Days in the Oriental Reading Room dat hij aan het einde van zijn leven schreef. In de voorwoorden van al zijn boeken steekt Gual Juynboll de loftrompet over de uitstekende onderzoeksfaciliteiten in de bibliotheek. Zijn bij uitgeverij Variorum verschenen verzamelde opstellen zijn zelfs opgedragen aan de Oosterse afdeling van de UB Leiden. Het werk aan de Concordance en de gesprekken met Brugman leidden tot een onderwerp voor een proefschrift, aangevat na aflegging van het doctoraalexamen in 1964. Om de hedendaagse debatten in Egypte over de authenticiteit en betrouwbaarheid van de tradities toegeschreven aan de profeet Mohammed te leren kennen deed Gual Juynboll in 1965-1966 onderzoek in Cairo. In 1969 promoveerde hij bij Jan Brugman in Leiden op de dissertatie The Authenticity of the Tradition Literature. Discussions in Modern Egypt. Het einde van de studie en van zijn arbeidsverband als docent Arabisch in Leiden werd het begin van een academische odyssee op zoek naar werk en kennis. Intussen was hij gehuwd met zijn grote liefde Lydia Chaillet. Hij werkte enige tijd aan de University of California, Los Angeles (UCLA) onder Gustave von Grunebaum, totdat de toenmalige gouverneur Ronald Reagan bezuinigingen oplegde. Onafhankelijk Na een periode van werkloosheid, die hem zeer aangreep, kreeg Gual Juynboll in 1974 een aanstelling aan de University of Exeter. Na enige jaren onderzoek naar de vroege islamitische geschiedenis besloot hij in 1975 zich geheel te wijden aan de studie van het ontstaan van de islamitische traditieliteratuur. In deze periode had hij veel contact met Britse onderzoekers van de vroege islam: Martin Hinds, Patricia Crone en Michael Cook. Ondertussen gaf hij colleges en begeleidde hij een aantal promoties. In 1979-1980 verbleef hij voor een jaar aan het Institute for Advanced Studies van de Hebrew University in Jeruzalem op uitnodiging van M.J. Kister en S. Shaked. Vanaf 1985 kon hij dankzij enige erfenissen zijn bestaan als wetenschappelijk gastarbeider in Exeter opgeven en kiezen voor
de academische vrijheid. Vanaf dat moment werkte hij elke ochtend als gentleman of independent means in de Leeszaal Oosterse Letteren en Geschiedenis (OLG) met grote toewijding aan zijn onderzoek naar de vroege traditieliteratuur. Gual Juynboll beschreef zijn werk op ontroerende wijze in zijn autobiografische opstel My Days in the Oriental Reading Room (2007). In veel opzichten kunnen deze Leidse jaren gelden als de bloeitijd van Gual Juynboll, zowel in wetenschappelijke als persoonlijke zin. Hij kon zich geheel wijden aan zijn onderzoek naar het ontstaan van de islam, en had daarnaast ruim tijd voor zowel wetenschappelijke als vriendschappelijke contacten. Van 1986 tot 1990 was Juynboll voorzitter van de Union Européenne des Arabisants et Islamisants.7 Met Duitse collega's als Albrecht Noth, Heinz Halm, Joseph van Ess en Manfred Ullman, voor wier werk hij grote waardering had, onderhield hij een geleerde en vriendschappelijke correspondentie. Ook was hij een graag geziene gast bij de Arabische afdeling van de Consejo Superior de Investigaciones Científicas in Madrid. Professor Maribel Fierro, een van de drie sultanas die deze afdeling bestieren, hield een liefdevolle rede bij de herdenking van Gual Juynboll aan de Universiteit Leiden in februari 2011. In Nederland gaf hij regelmatig gastcolleges in Utrecht en Leiden. Gual Juynboll genoot zeer van het contact met studenten, voor wie hij een grote hulp kon zijn. In de ochtend was hij meestal de eerste gast van de Leeszaal Oosterse Letteren en Geschiedenis van de Leidse Universiteitsbibliotheek. Hij tekende het bezoekersregister graag met gefingeerde namen, die in de loop van de tijd steeds gekker werden. Daarna installeerde hij zich op zijn vaste plaats met zijn karretje, met daarop het eigen exemplaar van de Tuhfat al-ashraf van al-Mizzi, zijn geliefde Apple ‘poeter’, kaartsysteem en een doos papieren zakdoeken, om isnadbundels samen te stellen, Juynbolls analyses van ketens van overleveraars van tradities toegeschreven aan de profeet Mohammed. Later tekende hij deze bundels uit tot diagrammen die in de ogen van sommige collega's ook abstracte kunstwerken waren.8 Het hoofd van de Oosterse collecties, professor Jan Just Witkam en de studiezaalbeheerder drs Hans van de Velde behoorden tot zijn vaste gesprekspartners. Met zijn luidruchtige en excentrieke gedrag trok Juynboll graag de aandacht. Dit was zijn manier om een praatje met studenten aan te knopen. Hij hielp hen deskundig en hartelijk met hun vragen. Eén studente gaf hij zelfs maandenlang Arabische les, zodat zij uiteindelijk toch het doctoraalexamen kon afleggen. Ook de Indonesische studenten die in het kader van het INIS-programma in Leiden verbleven voorzag hij graag van raad. Met vele oudere en jongere bezoekers van de studiezaal onderhield Juynboll gedurende lange jaren hartelijke vriendschappen. De schrijver van deze necrologie ontmoette Gual ook voor het eerst op zaal
en genoot zeer van de mengeling van geleerdheid en luim waarop zijn dierbare vriend hem steeds onthaalde. In de middagen werkte Juynboll als Privatgelehrter thuis zijn bevindingen verder uit. De avond begon met een zelfbereid maal en grote hoeveelheden drank, waarbij gasten welkom waren. Daarna keek hij met groot enthousiasme naar documentaires over de natuur, of films over andere beroepsspeurders als Maigret of Inspector Morse. Ook voor klassieke muziek koesterde hij een grote liefde, van zowel oude als hedendaagse componisten. In de weekeinden maakte hij uitstapjes naar tentoonstellingen van schilderkunst in binnen- en buitenland. Bij het aanschouwen van geliefde kunstwerken, bij voorbeeld de doeken van Mark Rothko, konden hem de tranen over de wangen rollen. De verhuizing vanwege huiselijke omstandigheden van de Frankenslag in Den Haag naar de Burggravenlaan in Leiden in 1997 viel Gual Juynboll aanvankelijk zeer zwaar. Nadat de meer dan dertig familieportretten en de voorvaderlijke bibliotheek hun plaats hadden gekregen werd Leiden weer in alle opzichten zijn thuis. Hij genoot van de tuin, van het inkopen op de Leidse mart, en van het imiteren van de Leidse tongval. De ontmanteling van de Oosterse leeszaal en het vertrek van Witkam en Van de Velde uit de bibliotheek leidden tot het verlies van de voorrechten, die Juynbolls werk in de bibliotheek mogelijk maakten, samengebald in alle werktuigen op het karretje dat hij dagelijks achter de balie mocht stallen. Zijn afscheid van de bibliotheek ging samen met groeiende neerslachtigheid en angst dat hij zijn levenswerk niet zou kunnen voltooien. Hij raakte door zijn verslechterende geestelijke gezondheid in een groeiend isolement. Naar zijn gevoel was er weinig belangstelling en waardering voor zijn werk. Met de onverschilligheid of kritiek van sommige collega's, met de Nijmeegse hoogleraar Harald Motzki als prominentste vertegenwoordiger, kon hij moeilijk overweg. Dr. Juynboll vond hun verwijten van te grote scepsis over de authenticiteit van de traditieliteratuur en de in hun ogen te late dateringen ongefundeerd en van naïviteit getuigen. Een direct debat weigerde hij. Juynboll rekende met zijn critici naar eigen zeggen af in de voetnoten van zijn magnum opus. De wens van sommigen om hem een bijzondere leerstoel geschiedenis van de vroege islam aan de Leidse universiteit te laten bekleden, een taak die hem zeer welkom zou zijn geweest, vond geen vervulling. Levenswerk Het levenslange onderzoek van dr. Juynboll heeft geresulteerd in een indrukwekkende hoeveelheid publicaties: boeken, artikelen, bijdragen aan naslagwerken en boekbesprekingen.9 Hij was allerminst een ‘één-boek-geleerde’, zoals hij minder begenadigde collega's wel eens aanduidde. In 1982 verscheen onder zijn redactie de bundel Papers on Islamic History. Studies on the First Century of Islamic Society, waaraan hij zelf een studie over het ontstaan van het Arabische proza bijdroeg. Een jaar later volgde zijn
wellicht bekendste boek bij Cambridge University Press: Muslim Tradition. Studies in Chronology, Provenance and Authorship of Early Hadith (1983), een bundeling van studies geschreven tussen de jaren 1976 en 1981. De ondertitel geeft het wetenschappelijke programma aan waaraan Juynboll zijn leven heeft gewijd: wie heeft wanneer en waar welke tradities over het leven van de profeet Mohammed in omloop gebracht? Door analyse van de ketens van overleveraars van de tradities, de zogenaamde isnad-s, met begrippen en methodes die voortbouwden op het werk van Goldziher en Schacht kwam Juynboll tot een antwoord. Een tweede deel met verzamelde artikelen, eerder gepubliceerd in vooraanstaande internationale vakbladen, verscheen in 1996 bij de prestigieuze uitgeverij Variorum als Studies on the Origins and Uses of Islamic Hadith. De inleiding op deze bundel biedt een verhelderend overzicht van dr. Juynbolls intellectuele ontwikkeling. Ondertussen vertaalde hij ook een deel van de notoir moeilijke Tarikh van al-Tabari over de regering van `Umar (A.H. 15-21) in het Engels (Albany, 1989). Volgens hem toonden de door hem samengestelde en getekende isnadbundels aan dat vrome verhalenvertellers en traditieverzamelaars, zogenaamde common links, die vanaf het begin van de tweede eeuw van de islamitische jaartelling leefden, verantwoordelijk waren voor het in omloop brengen van een aanzienlijk deel van de overleveringen toegeschreven aan de profeet Mohammed. Over de authenticiteit van de overleveringen vóór het optreden van deze verwoorders was niets te zeggen op grond van wetenschappelijk betrouwbare criteria. Een belangrijk deel van Juynbolls inzichten over de traditieliteratuur kreeg vorm als bijdragen aan de tweede editie van de Encyclopaedia of Islam, onder trefwoorden als mu`ammar, mursal, Nafi`, ridjal, sahih, sunna, en tawatur. Ook aan andere naslagwerken, zoals de Encyclopaedia of the Qur'an en de Dictionary of the Middle Ages verleende dr. Juynboll zijn medewerking. In het tijdschrift Sharqiyyat, een voorloper van ZemZem, verschenen eveneens twee artikelen over de vroege islam. Gedurende zijn gehele leven publiceerde Juynboll recensies in talrijke internationale wetenschappelijke tijdschriften. Deze besprekingen zijn nauwkeurig en gewetensvol, en tonen hoe ernstig hij zijn vak, en zijn vakgenoten, nam. In 1993 begon Gual Juynboll met het verwerken van alle gegevens uit zijn kaartsysteem en zijn computer tot een alomvattende monografie over het ontstaan van de traditieliteratuur. De bewerking en analyse namen vele jaren in beslag. Uiteindelijk koos hij voor een encyclopedische opzet, door het boek te ordenen naar de voornaamste verwoorders, common links, van de profetische tradities. Hij liet aan dit overzicht een beknopte inleiding voorafgaan waarin hij zijn voornaamste begrippen en methoden samenvatte. In een interview verschenen bij de publicatie van zijn Encyclopaedia of
Canonical Hadith bij Brill, zei hij hierover: ‘Dit boek is de culminatie van alles wat ik weet.’10 Met de voor hem kenmerkende zorgvuldigheid gaf Juynboll zijn beste krachten om dit levenswerk tot in de details te vervolmaken, bij voorbeeld door het samenstellen van uitvoerige registers. De kleur groen van het omslag koos hij door vergelijking met een blad uit zijn zo geliefde tuin. Uitgeverij Brill bood de auteur bij de presentatie een grote receptie aan waar Mohammed Arkoun een feestrede hield.11 Gual Juynboll nam als historicus een kritische houding aan ten opzichte van de islam. Naar zijn inzicht waren er nauwelijks tradities vroeger te dateren dan rond het jaar 100 van de islamitische jaartelling. Hij was opgetogen wanneer hij er een enkele keer wel in slaagde om een overlevering terug te voeren op de profeet Mohammed volgens zijn eigen historische criteria. Als historicus wilde hij slechts betrouwbare kennis voortbrengen, het was hem er geenszins om te doen om iemand in het geloof te kwetsen. In zijn latere jaren meed hij de publiciteit uit angst voor boze reacties op zijn werk van de zijde van moslims, zoals die zijn collega dr. E.J. van Donzel, de redacteur van de tweede editie van de Encyclopaedia of Islam ten deel waren gevallen. Hij hechtte ook zeer aan het vriendschappelijke contact met Nasr Abu Zayd, die grote belangstelling voor zijn werk toonde. Afscheid Met de publicatie van de Encyclopaedia of Canonical Hadith had dr. Juynboll in zijn beleving zijn levenswerk voltooid, en daarmee ook zijn leven. Nadien bracht hij zijn tijd door met het lezen van boeken uit de voorvaderlijke bibliotheek. Een enkele keer wilde hij nog wel eens overwegen om een afzonderlijke monografie over Malik b. Anas te schrijven, maar verder dan de gedachte kwam hij niet. Zijn neerslachtigheid had de overhand, en ook zijn lichamelijke gezondheid verslechterde. In de zomer van 2009 moest hij vele maanden verpleegd worden vanwege een ernstige ziekte. Zijn terugkeer naar zijn geliefde huis was vooral een wachten op het einde. De dood op 19 december 2010 verloste hem uit zijn lijden. Met zijn excentrieke gedrag, dat in de laatste jaren steeds minder een spel was, trok Gual Juynboll aandacht, maar stootte hij, onbedoeld en zeker ongewenst, ook mensen af. Wie met hem in gesprek ging had het voorrecht een oprechte en hartelijke man te leren kennen, vol medeleven en menselijkheid. Hij was zeer begaan met zijn vrienden, kende grote maatschappelijke betrokkenheid en respecteerde al wat leefde. Zijn zorgen voor een egel die in zijn Haagse tuin overwinterde waren vertederend, zijn gastvrijheid en hulpvaardigheid hartverwarmend. Dr. Juynboll stelde zijn lichaam ter beschikking van de wetenschap, geheel in de geest van zijn geloof in de rede. Zijn vrienden en collega's kwamen na zijn dood bijeen in zijn huis om zijn verscheiden te herdenken. Aan de Universiteit Leiden vond een academische zitting plaats te zijner ere op 25 februari.12 Op 15 en 16 december organiseert de Leidse
universiteit een internationale conferentie over de studie van de vroege islam opgedragen aan zijn nagedachtenis. Bij testament richtte Gual Juynboll de Juynboll-stichting ter bevordering van de studie van met name de klassieke islam op, waaraan hij zijn gehele vermogen naliet. Overeenkomstig zijn wil is de verzameling portretten van het geslacht Juynboll en aanverwante families geschonken aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De bibliotheek van de Universiteit Leiden is verrijkt met een verzameling Oosterse handschriften·, archivalia en realia van dr. Juynboll en zijn voorgeslacht, geannoteerde gedrukten, en zeldzame werken die nog niet in de bibliotheek aanwezig waren. Het resterende deel van de bibliotheek zal dit najaar ten bate van de Juynboll stichting geveild worden bij het Leidse veilinghuis Burgersdijk & Niermans. Gual Juynboll heeft zijn leven in dienst gesteld van het onderzoek naar het ontstaan van de islam. Hij laat volgende generaties een schat na om mee verder te werken. Zijn leven en werken zijn een waardige afsluiting van een geslacht dat leefde voor de wetenschap van de Oriënt. In Gual Juynboll verliezen wij een van de grootste islamologen en arabisten van zijn generatie, en een beminnelijk mens. Wij herdenken hem met grote waardering en genegenheid. Léon Buskens is hoogleraar Recht en cultuur in Islamitische samenlevingen aan de Universiteit Leiden, en directeur van LUCIS (Leiden University Centre for the Study of Islam and Society). Met dank aan Drs J.M. van de Velde, executeur testamentair van Dr. G.H.A. Juynboll, voor inlichtingen en commentaar.
1
Kort na het overlijden verscheen een levensschets in de landelijke pers: Dorrit van Dalen, ‘Logica toegepast op Mohammed. Gautier Juynboll (1935-2010), sceptisch islamonderzoeker’, NRC Handelsblad, 6 januari 2011, pag. 10. 2
Een handgeschreven familieboek met veel historische informatie en afbeeldingen van portretten en voorwerpen wordt bewaard in het Juynboll archief in de Oosterse collectie van de Leidse universiteitsbibliotheek. 3 iv
Jan Brugman Frank Schröder, Arabic Studies in the Netherlands, Leiden 1979, pag.36.
Léon Buskens, ‘Twee negentiende eeuwse ontdekkers van het Islamitisch recht te Delft. Een begin van het debat over theorie en praktijk’, in: Paulien van der Grinten, & Ton Heukels (red.), Crossing Borders. Essays in European and Private International Law, Nationality Law and Islamic Law in Honour of Frans van der Velden, Deventer 2006, pag. 166. 5 In het archief Juynboll, bewaard in de Oosterse collectie van de Leidse universiteitsbibliotheek, bevindt zich een door Gual Juynboll uitvoerig geannoteerd
exemplaar van een herdruk van dit werk. Deze annotaties lijken van na zijn studietijd te dateren. 6
Bijvoorbeeld: G.H.A. Juynboll, My Days in the Oriental Reading Room, Leiden 2007, ook te raadplegen op www.hum.leidenuniv.nl/lucis. 7
Zie: Arie Schippers, ‘Gautier H.A. Juynboll (1935-2010) [necrology]’, website UEAI, 2011: www.ueai.eu. 8 Samenvattingen van Juynbolls levensloop, werkwijze en inzichten in zijn eigen woorden zijn te vinden in de inleiding tot G.H.A. Juynboll, Studies on the Origins and Uses of Islamic Hadith, Aldershot 1996, pag. vii-xii; en in het eerder genoemde My Days in the Oriental Reading Room, dat ook de anekdote biedt over het vervaardigen van een isnadbundel als abstract kunstwerk op verzoek van Albrecht Noth. 9
De Engelstalige necrologie te verschijnen in Bibliotheca Orientalis is voorzien van een uitvoerige bibliografie. 10
Nico Kaptein & Ilja Mottier, Ilja, ‘“Dit boek is de cumulatie van alles wat ik weet.” Een interview met Hadith-geleerde Dr G.H.A. Juynboll’, SMES nieuws 16-12-2008 (website SMES, Universiteit Leiden: http://smes.weblog.leidenuniv.nl/2008/12/16/dit-boek- is-decumulatie-van-alles-wat-i). 11
Joed Elich, ‘Toespraak ter gelegenheid van de herdenking van Dr G.H.A. Juynboll aan de Universiteit Leiden op 25 februari 2011’, te lezen op http://www.hum.leidenuniv.nl/lucis. 12 Materiaal over deze herdenking is te raadplegen op de website van LUCIS, www.hum.leidenuniv.nl/lucis.