BEKNOPTE VERKLARING VAN DEN
IEUHELSUBEN UATEUHISIUS TEN GEBRUIKE VAN HET
middelbaar onderwijs DOOR
Zijne D. H. Mgr LAMBRECHT, S. T. D.
Bisschop van Gent. DERDE UITGAVE.
GENT,
c.
POELMAN, uitgever, Hoogpoort, 19.
A. SIFFER. uitgever, Hoogpool't, 52.
De Uitgever laat weten dat, ter behouding van het recht van eigendom en van vertaling, in alles aan de wet voldaan is.
c.
POELMAN.
EERSTE DEEL.
EERSTE LES.
Van de Christelijke Leering en den menseh. ,
\ V. 1. Welke is de aller:r.aligste lee-
c\ 10 Haar belang. I
ring onder alle wetendheden der , wereld? ~e '2 lV, ~. Wat heet gij de Christelijke Ch rIste_)i 0 Hare natuur. \ Leel'lng. . ? lijke Leering. 30 Hare eerste j V, 3. Wie heeft de Christelijke Leeverkondigers. \ ring eerst in de wereld gebracht? 40 Hare verdecï V. 4. Hoeveel deelen zijn er van de \ I iog. 'Christelijke Leering ? 10 Zijne natuur. ) V. 5. Wat is de menseh? 2 Zoo . d j V. 6. Tot wat einde is de mensch De 0 IJD ew e. \ geschapen? 0 menseh. 3 Zijne plich- {' , 'ht V. 7. Wat 1S den mensch van noode t en ten opZIe e " . d k van dat einde. om tot zIJn em e te omen?
V. Welke is de allerzaligste Leering onder alle
wetendheden der wereld? De Christelijke Leering of de Catechismus. V. Allerzaligste, dat is, meest dienstig tot het bekomen n het eeuwig geluk; want in godsdienstige zaken verstaan ij door zaligheid het eeuwig geluk. - Wetendheden, i. kennissen. A. De allerzaligste onder alle wetendheden der wereld is de
-2Christelijke Leering : de leel'ing voortkomende van Chri5tus, den tweeden persoon del' H. Dl'ijvuldigheid, voor ors menseh geworden, - of de Catechismus: dit woord betetkent uit zich zelf niets anders dan leering, maar is algemeen aangenomen om de uitmuntendste aller leel'Ïngen, namelijk, de Christelijke Leering aan te duiden. Aangezien de ChristelUke Leel'ing onder al de wetendherlen del' wereld de belangrijkste en de voordeeligste is om ons tot de zaligheid te brengen, zoo moeten wij ook meel' iever en zorg hebben om den Catechismus, dan om alle andere wetenschappen aan te leeren.
2. V. Wat heet gij de Christelijke Leering ? A. Het kort begrip van hetgene dat Christus geleerd heeft, en alle Christene mensellen moeten weten of doen om zalig te worden. A. Het kort begrip: de kortbondige inhoud, de kOl'tbondige verzameling van hetgene dat Christus geleerd heeft: van geheel de Vet'openbaring (zie 3dc les, 1 v.), die de tweede persoon der H. Drijvuldigheid, voor ons menseh geworden, in Gods naam aan het menschdom is komen doen. Die Veropenbaring leert ons hetgene alle Christene menschen moeten weten of doen om 'zalig te worden. Men merke hier op : 10 dat niet enkel de Ch,'istene menschen verplicht zijn de ChristelUke Leering te kennen: alle menschen moeten, na de prediking van Christus' Veropenbaring gehoord te hebben, Christenen worden, en zóó z~n allen gehouden de Christelijke Leering te kennen; 2° dat (le Catechismus zegt; weten of doen, en niet, weten en doen, omdat er eenige punten zijn die wij enkel moeten weten, b. Y. dat er maar één God is en drij goddelijke personen, en ander", zooals eert vader en moede,' die wij moeten weten en ook dOl-n.
3. V. Wie heeft de Christelijke LeeJ"ing eerst in
de wei'eld gebracht? A. Christus zelf heeft deze eerst geleerd, en de Apostelen hebben ze alom verkondigd.
-3A. Christus zelf heeft deze eerst geleerd: eerst zijne leering gepredikt, en dat in Palestina, het land der Joden, omdat het Joodsche volk, van Ahraham's roep af, bestemd was om zijne komst te bereiden. Hij heeft de goddelijkheid zijner zending bewezen door menigvuldige voorzeggingen en mirakelen, bijzonderlijk door de voorzegging en het mirakel zijner verrijzenis. De mirakelen en de voorzeggingen, aangezien zij slechts door Gods zonderlinge hulp kunnen gedaan worden, zUn noodzakelijk onwederlegbare bewijzen, dat de veropenbaring, VOOI' dewelke zU gedaan worden, wezenlijk van God komt. - En de Apostelen hebben ze alom verkondigd: Apostel wil eigenlijk zeggen zendeling, en ondel' den naam van Apostelen verstaat men hier de twaalf geloofszendelingen door Christus uitgekozen, ook den H. Mathias in de plaats van Judas aangesteld, en den H. Paulus later, op eene buitengewone wijze, tot het apostelschap geroepen. Deze hebben dus, na Christus, zijne leering gepredikt, en dat niet alleenlUk in het land der Joden, maar alom, d. i. overal, geheel de wereld dóór.
4. V. Hoeveel deelen zijn
eÎ~
van de Christelijke
Leering? A. Vijf principale, te weten: het eerste sprekende van het Geloof; het tweede van de Hoop; het derde van de Liefde; het vierde van de Zeven Sacramenten; het vijfde van de Christelijke Rechtveerdigheid. A. Van de vijf principale of voorname deelen der Christelijke Leering spreekt dus: Het eerste, van het Geloof: van onze plicht van Christus' leering door het Geloof aan te nemen, en van de waarheden welke die leering bevat; Het tweede, van de Hoop: van onze plicht van te rerzoeken en te verwachten de hulp en den loon, die Christus beloofd heeft aan degenen die, volgens zijne leel'ing, Gor! willen dienen;
-4Het derde, van de Liefde: van de manier waarop w~j, volgens Christus' leering, God moeten beminnen, en van hetgeen wij moeten doen of laten om Hem te beminnen; Het vierde, van de Zeven Sacramenten: van de zeven uitwendige middelen, die door Christus ingesteld zijn, en ons de hoedanigheden en krachten verschaffen om, gelijk God het vraagt, niet enkel als redelijke schepselen, maar als aangenomene kinderen Gods, in Hem te kunnen gelooven, op Hem te kunnen hopen, en Hem te kunnen beminnen; Het vijfde, van de Christelijke Rechtveerdigheid : van den staat dergenen die gelooven, hopen, beminnen en de HH. Sacramenten ontvangen, gelijk Christus' leering dat voorschrijft: Christelijke Rechtvee1'digheid beteekent immers dien staat, waal'Ïn de mensch, volgens Christus' leering, juist zóó is gelij k Go ,1 het wil.
Deze vijf deel"n zijn zeer natuurlijk met elkander verbonden: immers, om God te dienen, moet men vooreerst Hem kennen, en, om Hem te kennen, moet men, ingeval dat hij eene Veropenbaring gedaan heeft, in Hem gelooven; ten tweede, hulp en loon van Hem hopen, want, zonder die hoop, zou men Hem niet kunnen dienen; ten derde, Hem beminnen of metterdaad willen dienen: ten vierde, die hoedanigheden en krachten aanwinnen, die tot zijnen dienst vereischt zijn; ten vijfde, een goed gedacht hebben van geheel dien staat, waarin men God getrouwelijk dient, te weten, van de Christelijke Rechtveerdigheid.
5. V. Wat is de menseh? A. Een redelijk schepsel Gods, hebbende eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam. A. De mensch is een schepsel Gods: een wezen door God van niet gemaakt; een redelijk schepsel Gods: een schepsel Gods met rede en verstand begaafd, en hierdoor overtreft de mensch al de andere soorten van aardsche schepselen: de levenlooze dingen, die alleenlijk zijn; de planten, die zijn en leven; en de dieren, die zijn, leven en gevoelen; hebbende eene onsterfelijke ziel en een sterfelijk lichaam : de
-5mensch dus bestaat uit twee deelen: 10 uit eene onsterfelijke ziel en 20 uit een sterfelijk lichaam. De ziel is een geest en is bijgevolg onzichtbaar: 't is door haar dat wij verstaan en willen. Zij is onsterfelijk, d. i. zij zal nooit sterven, noch als het lichaam de dood ondergaat, noch later. Het lichaam is het stoffelijk en zichtbaar deel van den menseh, dat met de vijf zintuigen begaafd is. Het is sterfelij k d. i. het zal door de dood ontbonden en van de ziel gescheiden worden.
6. V. Tot wat einde is de mensch geschapen?
A. Om in dit leven God te dienen, en namaals eeuwiglijk Hem te aanschouwen. V. De zin is : waartoe is de mensch door God, die hem geschapen heeft, bestemd! A. De Catechismus duidt hem een dubbel einde aan: 1° In dit leven is zijn einde God te dienen: den wil Gods te volbrengen met het goed te doen en het kwaad te vluchten. 20 Namaals, d. i. na dit leven, is zijn einde God eeuwiglijk te aanschouw-en : de goddelijke natuur aanschijn aan aanschijn tot in der eeuwigheid te zien, wat een zoo verhevene zaak is, dat daarin het geluk van God zelven bestaat.
7. V. Wat is den mensch van noode om tot zijn
einde te komen? A. Dat hij God kenne, God beminne en getrouwelijk tot het einde zijns levens diene. A. Dus om in dit leven God te dienen en Hem namaals eeuwig te mogen aanschouwen moet de mensch : 10 God kennen : weten, met Christus' lee ring door het Geloof aan te nemen, hetgeen God nopens zich zelven en nopens den dienst dien Hij van ons vraagt, veropenbaard heeft; 20 God beminnen: God goed willen en bijgevolg al zijne gebaden zoeken te onderhouden;
-63° Hem getrouwelijk tot het einde zijns levens dienen: Gods geboden geheel het leven dMr tot den oogenblik der dood metterdaad onderhouden.
Aanmerking. Dat Christus ons waarlijk gesproken heeft in Gods naam, rust op de volgende onwederlegbare redenen: Niemand kan loochenen dat een Zaligmaker, van God gezonden, meermaals voorl.egd is geweest gedurende geheel het tijdstip, tusschen den val van Adam en Christus' komst verloopen; en Christus zelf heeft tot bevestiging zijner zending veel voorzeggingen gedaan. De boeken liggen daar, en niemand kan ze meer loochenen dan de zon of de maan, die wij voor onze oogen zien. Welnu, al die voorzeggingen zijn vervuld in Christus en in zijne Kerk die sedert bijna 19 eeuwen bestaat. Kan er een klaarder bewijs van Christus' goddelijke zending uitgedacht worden~ (Zie H. Geschiedenis). Daarenboven heeft Christus in zijn leven tot bevestiging van zijne zending gedurig allerhande mirakelen gedaan: ziekten van alle slach genas Hij met een woord, Hij veranderde de natuur der zaken, gebood aan de tempeesten, deed de dooden opstaan, en verrees zelf uit het graf. Hij stelde eene Kerk in, haar belovende dat 70ij tot het einde der eeuwen zou bestaan, en hare heerschappij tot aHe natiën en landen uitstrekken; en wij zien die Kerk sedert 19 eeuwen altijd ataan, terwijl alles in de wereld gedurig valt; wij zien ze zich altijd uitstrekken, terwijl alles op aarde zich verdeelt; wij zien ze altijd heilig, terwijl in aardsche zaken en instellingen alles bederft; wij zien ze altijd dezelfde terwijl op aarde alles verandert. Is er wel een grooter en voor alle oogen klaal'blijkender mirakel dan die Kerk' Voorzeggingen en mirakelen kunnen door God alleen gedaan worden; en bijgevolg wanneer zij geschieden tot bevestiging van eene leering of zending, zijn zij er een onwederleghaar bewijs van. Christus' leering dus, dool' al die voorzeggingen en mirakelen, die zich van 't begin der wereld tot heden toe uitstrekken, bevestigd, is ten klaarste als Gods leering bewezen.
-7VRAGEN. Welke zijn de hoofdpunten dezer les? - Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder van die punten 1 1. Wat beteekent het woord allerzaligste? - Waarom? - Wat beteekenen de woorden Christelijke Leering en Catechismvs? - Wat besluit moeten wij trekken uit de kennis van de belangrijkheid der Christelijke Leering'l 2. Is de Catechismus eene breedvoerige leering? - Waarvan is hij een kort begrip? - Wat leert ons in't algemeen de Veropenbaring door Christus gedaan? - Moeten de Christene menschen alleen die Veropen baring kennen? - Waarom zegt de Catechismus: weten of doen, en niet: weten en doen? 3. Waar heeft Christus zijne leering gepredikt; hoe heeft Hij die bevestigd? - Waarom heeft Hij tot zijne prediking het land der Joden verkozen? - Door wie en waar is de Christelijke Leering na Christus gepredikt geweest? - Wie zijn de Apostelen? 4. Waarvan spreekt het 1e , het 2P , het 3e , het 4e en het 5e deel van den Catechismus! - Geef over 't onderwerp van elk deel eene korte verklaring. - Hoe zijn die vijf deelen met elkander verbonden! 5. Welken oorsprong heeft de mensch!- Welk schepsel Gods is hij? - Welke andere soorten van schepselen overtreft de mensch door zijne rede! - Uit welke deelen bestaat de mensch! - Wat is de ziel en wat doen wij door haar! - Wat beteekent hier het woord onsterfeliJk? - Welke zijn de hoedanigheden van het lichaam des menschen? - Wat drukt de Catechismus uit als hij zegt dat het lichaam sterfelijk is? 6. Welk is de zin der vraag: tot wat einde is de mensch geschapen? - Welk is het einde van den mensch in dit leven? Welk is zijn einde na dit leven? - Wat is God aanschouwen, en hoe groot is dit geluk! 7. Hoeveel dingen zijn er vereischt opdat de mensch God hier in dit leven diene, en namaals eeuwiglijk moge aanschouwen? - Wat beteekenen de woorden: dat hij God kenne! - Wat is God beminnen? - Wat is God getrouwelijk tot het einde zijns levens dienen?
-
8 --
TWEEDE LES.
Van den Christen mensch en het Kruisteeken. .=., ,: 1Cc0 'Det vereischten om { h t" V,
. . 1. Wat IS een Christen mensch? en mensc e ZIJn, S 20 Wat ereenenChristen j V. 2. Wat betaamt eenen Christen .. mensch te doen staat. t menseh? 0 Waaraan men-eenen } 3 . 3. Welk IS het teeken van eellen .,~ Ch fiS. ten mensch kV. an Ch' h? ~ herkennen. . nsten mensc . , 10 De manieren van het V. 4. Hoe maakt men het teeken des I te maken. Heiligen Kruises? 20 De wooruen, Welke! . d'tt het teemen m I eeken ge- V, 5. Wat zegt . . gij makende . , b 'kt ken des Hezllgen Krmses? l;
lIrIS
l
l
rUl '.
.. ...al
~
al
tl
-a~
lI:I
3 0 Dl~ V 6 UT tb-I' V. 7. Hoe beleekenen wij de H. Drijb . Ha e.. depaa b t.k vu ld'Ig hel'd'In het ma ken van het e eee enen wIJ 11 K .? teekedoor het ma. rUIs... . nl's van k h t / V. 8. Hoe belIJden wy door het maken des H'l' h dl't teeHenKvan.? e ellgen K' rUlses de Mensc' ruiS ' wor d'IIIg van Ch'? ken. rIstus.
~
~
40 De oorsprong van dit { V, 9. Van wie hebben de Christenen teeken. dit teeken ? 50 De omstandigheden { waarin wij het meest V. 10. W~nneer behoort men meest het Krmsteeken te maken? behooren t e maken. 60 Het profijt van dit I V. 11. Wat profijt krijgen wij door \ teeken. ) het maken van het H. Kruis?
1. V. Wat is een Christen menseh?
A. Een discipel van Jezus Christus, die, gedoopt zijnde, gelooft en belijdt de zalige wet van Christus in de waarachtige Kerk tegen alle sekten.
-- 9 A. Een Christen mensch is een discipel: een leerling, een navolger van Jezus Christus, die ons komen leeren is al wat wij moeten weten of doen om zalig te worden: vandaar de naam van Christenen, dien Christus' discipelen eerst in Antiochië, weinigen tijd na zijne hemelvaart, gekregen hebben. Om Christus' discipel of om Christen te wezen, zijn er drij dingen vereischt : }o Dat men gedoopt zij : het Sacrament des Doopsels ontvangen hebbe, dat, volgens Christus' instelling de deur en de ingang is van geheel het christelijk levon; 2° Dat men geloove : op Gods getuigenis voor waar aanneme, en belijde : uitwendig bekenne te gelooven de zalige wet van Christus: de leering van Christus, die tot de eeuwige zaligheid geleidt, en wet genoemd w0rdt, omdat zij vele wetten bevat j 3° Dat men de zalige wet van Christus geloove en belijde in de waarachtige Kerk tegen alle sekten: deelrnakende van die vergadering van geloovigAn, welke door Christus ingesteld is, te weten, de Roomsch-Katholieke Kerk, en afgescheiden zijnde van al de valsche kerkeR, zooals de Protestantsche kerkgemeenten, de Anglikaansche kerk, enz. die sekten genoemd worden. De noodzakelijkheid dezer drij vereischten vloeit uit de natuur der zaak zelve: niemand kan immers Christus' discipel zijn zonder het Doopsel ontvangen te hebben, dewijl Christus dit Sacrament heeft ingesteld als de deur en den ingang van het leven, dat Hij kwam voorschrijven; noch zonder zijne leering te gelooven en te belijden, vermits de discipel van eenen goddelijken meester diens leering noodzakelijk in- en uitwendig moet aannemen; noch zonder lid te wezen der waarachtige Kerk en afgescheiden te zijn van alle sekten, aangezien de Kerk, en zij alleen, ons in Christus' naam onderwijst en bestiert.
2. V, Wat betaamt een en Christen menseh?
A. Dat hij de geboden van Christus onder hou de en zijn leven schikke naar de leering van Christus.
-10-
v.
Hier wordt gevraagd wat eenen Christen mensch te doer staat om als zulke te leven. A. Twee dingen staan hem te doen: 1° De geboden van Christus onderhouden: volbrenger al hetgeen Christus op zonde bevolen heeft; 2° Zijn leven schikken, voor zooveel het volgens d omstandigheden mogelijk is, naar de leering van Chris tus : naar betgeen Christus, zonder het op zonde te bevelen nochtans ten opzichte van menigvuldige punten heeft aange prezen en aangeraden. Het eerste moet de Christen mensch op zonde doen; he tweede, alleenlijk om tot de volmaaktheid te komen. Bijge volg is de Christen, die de geboden niet onderhoudt, eer slechte Christen; die wel de geboden, maar niet, gelijk hi het zou kunnen doen, de raden volgt, een goede maal' onvol maakte Christen; die niet alleen de geboden, maar ook volgens zijn vermogen, de raden volbrengt, een volmaakt Christen. Om volmaakt te wezen moet een dienaar nie alleenlijk de geboden, maar ook nog de raden zijns meester volgen.
3. V. Welk is het teeken van eenen Chrisler
menseh? A. Het teeken des Heiligen Kruises. V. Een teeken is iets dat ons tot de kennis brengt van eene andere zaak: zoo is het knie buigen een teeken, vermits het ons den inwendigen eerbied des herten te kennen geeft. A. Het teeken des Heiligen Kruises: de afbeelding van het kruis, waar Christus op gestorven is. Christus heeft ons door zijne dood op het kruis verlost en ons den Hemel geopend, en zoo is de afbeelding van zijn kruis het natuurlijk teeken van ons geloof in zijn verlossingswerk. Er zijn vele andere teekenen, waar wij aan zien, dat iemand Christen is; maar het Kruisteeken is het algemeenste en allerduidelijkste.
-ll-
4. V. Hoe maakt men het teeken des Heiligen Kruises? A. Ten eerste, met den rechten duim op het t voorhoofd, den t mond en de t borst: of met twee vingeren, of met de geheele rechte hand, die stellende eerst op het voorhoofd, daarna op de borst, ten derde, die trekkende van de slinke zijde tot de rechte zijde. A. Er zijn dus twee manieren om het Kruisteeken te maken. Ten eerste, met den rechten duim drij kleine Kruisteekens te maken, één op het voorhoofd, één op den mond en één op de borst : deze manier wordt algemeen gebruikt aan de beide evangeliën der H. Mis. Ten tweede, met twee vingeren del' rechte hand, of me't de geheele rechte hand één groot Kl'uisteeken te maken, de hand trekkende van het voorhoofd tot de borst en daarna van de slinke zijde tot de rechte zijde.
5. V. Wat zegt gij makende het teek en des Heili-
gen Kj~uises ? A. Ik zeg: In den naam des Vadej~s, en des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen. A. De zin der woorden die men, bij het maken van het Kruisteeken uitspreekt, is de volgende: ik maak dit teek en te}' eere en aam"oeping van God den Vader, van God den Zoon en van God den H. Geest. Inderdaad, als ik zeg: in den naam des Vaders, en des Zoons en des H. Gèestes, dan moet daarbij verstaan worden: ik mct'ak dit teeken, dewijl de woorden, die men hier uitspreekt, ongetwijfeld tot verklaring van het trekken der hand dienen. Dan het woord naam wijst hier op de goddelijke natuur of God zelven met al zijne volmaaktheden, en iets doen in den naam van God is dat doen óf op Gods bevel óf ter eere en aanroeping van God; hiel' nu is
-
12-
voorzeker geene spraak van het Kruisteeken te maken ol Gods bevel. &lijft het woord Amen, dat op het einde eene zinsnede altijd wil zeggen: dat het zoo geschiede, dat het zo, weze.
6. V. Wat beteekenen wfj door, het maken vm:
het Heilig Kruis? A. Twee groote mysteriën van ons Geloof, te weten van de Heilige Drijvuldigheid en van de Mensch wording van Christus. V. Het Kruisteeken drukt in 't algemeen uit, rlat degenen die het gebruiken, Christenen zijn j hier leeren wij, wat he bepaaldelijk beteekent. A. Door het H. Kruis beteekenen wij twee groote.myste riên van ons Geloof: van Christus' leering, die JVij dOOl het Geloof aannemen en die daarom Geloof genoemd wordt. Die mysteriën zijn: 1° De Heilige Drijvuldigheid bestaande uit ééne goddelijke natuUl' en drij goddelijke perlionen, welke die ééne goddelijke natuur hebben. 2° De Menschwording van Christus : het werk waardoor God de Zoon voor ons is mensch geworden, of de menschelijke natuur heeft aangenomen, en als menseh, ons van de slavernij des duivels verlost heeft. De Catechismus heet de H. Dl'ijvuldigheid en de Menschwording van Christus te recht a) twee mysteriën: het zijn immers twee waarheden die noch mensch nog engel uit zijne natuurlijke krachten ontdekken, noch zelfs, nu zij door God veropenbaard zijn, begrijpen kan; b) twee groote mysteriën, want het eerste is het grootste, het weerdigste en de oorsprong van al de andere mysteriën, en het tweede is het hoofdpunt van al de geloofswaarheden, die op onze verlossing 'betrekking hebben.
7. V. Hoe beteekenen wij de Heilige Drijvuldig-
heid in het maken van het Heilig Kruis? A. Zeggende in den naam, en niet in de namen,
-
13-
belijden wij éénen Gorl; daarbij voegende des
Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, belijden wij drij verscheidene personen in de Godheid. A. Het eerste de'" '"all het mysterie der H. Drijvuldigheid. te weten, dat er maal' één goddelijk teezen of natuur is, wordt beteekend dool' het wool'd naam, dat hiel' de goddelUke natuur uitdrukt, en in 't eni,eh"oud staande, van de ééne goddelijke natuur te vel'staan is. Het tweede deel, te welen, dat el' drij goddelijke personen zijn, dil) te zamen dat één goddelijke welen of natuur hehben, wordt aangeduid daal' de woorden des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, aangezien daarmede de ééne goddelijke natuur aan die drij verscheidene personen wordt toegeschreven.
8. V. Hoe belrjden wij door' het maken des Heiligen Kruises de Mensch'wording van Christus? A. Trekkende onze hand van het voorhoofd tot de borst, belijden wij dat Christus mensch geworden is in het maagdelijk lichaam van Maria; eu die trekkende van de slinke zijde tot de rechte zijde, beteekenen wij dat Christus ons door zijn Kruis overgezet heeft van de maledictie tot de benedictie. A. Het eerste deel van het mysterie der Menschwording, te weten, dat God de Zoon de menschelijke natuur heeft aangenomen, heteekenen wU met de hand van het voorhoofd tot de horst te trekken; en waarlijk, die beweging der hand van boven naar onder dient allerbest om de nederdaling van God den Zoon, in zijne Menschwording, uit te drukken. Het tweede deel, te weten, onze verlossing uit de slavemij des duivels, wordt beteekend door het trekken der hand
-
14-
van de slinke zijde tot de rechte zijde, daar de slinke kant, gewoonlijk voor min weel'dig gehouden dan de rechte, in de H, Schrift doorgaans de ma.ledictie, d. i. den staat van vervloeking, van zonde en van slavernij des duivels, en de rechte kant de benedictie, d. i. den staat van zegening, van rechtveerdigheid of vrfendschap met God voorstelt.
9. V. Van wie hebben de Christenen dit teekén? A. Van onze voorvaders tot de Apostelen toe; ja van Christus zelven, die door het Kruis de wereld verlost heeft. A. Wij hebben het Kl'uisteeken van onze voorvaders tot de Apostelen toe: wij vinden het bij al de Christenen del' voorgaande eeuwen tot aan den tijd toe der Apostelen, die, na Chl'istus, het Geloof alom verkondigd hebben. Het komt ons van hooger nog, ja van Christus zelven, die door het Kruis de wereld verlost heeft: die, door zijne dood op het kruis de wereld van de slavernij des duivels vrijgekocht, en zoo het kruis tot het natuurlijk teeken zijner discipelen achtergelaten heeft.
10. V. Wanneer behoort men meest het Kruis-
teeken te maken? A. VÓÓI' het opstaan, eten, slapen gaan en alle andere werken; maar meest als men eenige kwelling of bekoring heeft of gevoelt. A. Wij behooren dus het Kruisteeken te maken in twee soorten van gevallen: 10 Vóór het opstaan, eten, slapen gaan en alle andere werken: in 't begin van al onze werken, waaronder de Catechismus het opstaan, eten en slapen gaan noemt, omdat die werken, onder alle andere, eene bijzondere plaats bekleeden, en, als zij wel gedaan worden, op geheel onze handelwijze een bijzonderen invloed hebben;
-
15-
20 Maar meest als men eenige kwelling of bekoring heeft of gevoelt: maar bijzonderlijk als men pijn of smer't heeft, zich in ziekte of gevaar bevindt; of, als men in· of uitwendig tot kwaad aangelokt wordt, omdat er dan bijzonder gevaar is van in zonde te vallen en men de zonde eerst en vooral te vluchten heeft.
11. V. Wat profijt krijgen wij door het maken
van het Heilig Kruis? A. 'fen eerste, het Kruis dient ons tot eene openbare belijdenis van ons Geloof; ten tweede, het Kruis is een kort gebed tot God door het lijden en de verdiensten van Christus; ten derde, het Kruis jaagt van ons den duivel met al zijn bedrijf. A. Door het maken van het Kruisteeken verkrijgen wij drij profijten: Ten eerste, het Kruis dient ons tot eene openbare belijdenis van ons Geloof: om uitwendig te bekennen, dat wij in Christus' leering gelooven; want wij drukken er door uit, dat wij Christenen zijn, en beteekenen twee groote mysteriën van ons Geloof; Ten tweede, het Kruis is een kort gebed tot God door het lijden en de verdiensten van Christus: het Kruis maakt oen kort gebed uit, waarin wij, door Christus' lijden en door zijne verdiensten ia dat lijden verworven, allerhande gunsten van God vragen; want, met dat teeken te gebruiken, geven wij te kennen, dat geheel onze hoop op Christus' lijden en verdiensten steunt, en smeeken zoo de toepassing van dit Jijden, van die verdiensten af; Ten derde, het Kruis jaagt van ons den duivel met al zijn bedrijf: met al hetgeen hij doet om ons tot zonde te brengen. De reden dezer kracht is, dat het Kruis en de dood van Christus de bron zijn van alle zaligheid, en dat degenen, die ûch met een waar Geloof tot die heilbron wenden, van den vijand hunnel' zaligheid bevrijd worden, gelijk de Joden, met %
-
16-
de koperen slang van Mozes te aanschouwen, van hunne ziekten genezen werden. Behalve deze drij voordeelen hekomen wij door het Kruisteeken 50 dagen aflaat, telkenmale wij het maken met een rouwmoedig hert, en 100 dagfll, als wij het zoo maken met Wijwater.
Aanmerking. De twee eerste lessen zijn als eene inleiding tot de Christelijke Leering : zij doen ons deze kennen vooreerst in talge· meen, stellen ons dan eenige hoofdwaarheden voor nopens den menseh, voor wien de Christelijke Leering bestemd is, en nopens den Christen menseh, die deze Leering volgt. Nu gaat de Catechismus over tot het eerste zijner vijf voorname deelen, te weten, tot het Geloof. VRAGEN.
Welke zijn de hoofdpnnten dezer les? - Wat wordt er in het bijzonder over ieder dezer hoofdpunten voorgesteld? 1. Wat beteekent het woord Christen mensch? - Wat beteekent discipel "an Jezus Christus? - Waar en wanneer hebben Christus' discipelen eerst den naam van Christenen ontvangen'! - Hoeveel dingen zijn er vereischt om Christen mensch te zijn? - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Verklaar eenigszins die vereischten. - Waaruit volgt het, dat die vereischten noodig zijn, opdat iemand Christen zou wezen'l ~. Welk is de zin der vraag: wat betaamt eenen Christen mensch? - Hoeveel en welke dingen betamen er hem? - Leg die in 't kort uit. - Zeg hoè de Christen tot ieder dezer zaken verplicht is. - Wie zijn slechte, wie zijn goede doch onvolmaakte, wie volmaakte Christenen 1 3. Wat verstaat men door een teeken? - Wat noemt men het teeken des H. Kruises? - Wat drukt men dus uit als men zegt, dat het Kruis het teeken is van eenen Christen mensch1- Wat is het Kruisteeken ten opzichte der andere teekenen van eenen Christen mensch 1 4. Op hoeveel manieren maakt men het Kruisteekenf - Welk deel van de hand gebruikt men, en hoe trekt men de hand in iedere manier! 5. Welke woorden spreekt men uit onder het maken van het
-
17-
H. Kruis ~ - Waartoe dienen die woorden~ - Welken zin hebben zij~ - Wat beteekenen hier de woorden: de naam Gods? - Wat beteekent het woord Amen? 6. Wat is een mystel"ie? - Wat wordt hier uitgedrukt door het woord Geloof? - Hoeveel en welke mysteriën van ons Geloof beteekenen wij door het maken van het H. Kruis~ - Waarin bestaan deze mysteriën!- Hoe zijn zij groote mysteriën' 7. Wat beteekenen wij door de woorden van het Kruisteeken~ Wat is er te beteekenen om het mysterie der H. Drijvuldigheid uit te drukken' - Door welke woorden beteekenen wij ieder van die punten, welke tot het mysterie der H. Drijvuldigheid behooren'Hoe worden zij door die woorden beteekend! 8. Wat beteekenen wij door de handtrekkingen in het KruisteIJken ~ - Wat is er te beteekenen om het mysterie der Menschwording uit te drukken' - Dool' welke handtrekkingen wordt ieder van die punten beteekend ! - Hoe hebben die handtrekkingen zulke beteekenissen? 9. Is het Kruisteeken in onze dagen ingesteld, of bestaat het reeds sedert lang? - Wat verstaat men in dit antwoord door voorvaders? - Sedert wanneer bestaat het Kruisteeken in de H. Kerk! - Welk is de eerste oorsprong van dit teeken! 10. In hoeveel soorten van gevallen behoort men meest het Kruisteeken te maken 1- Waarom meldt hier de Catechismus op eene bijzondere wijze: het opstaan. eten, slapen gaan? - Wat verstaat men door kwelling en be/wrmg? - Waarom moet men bijzonderlijk het Kruisteeken maken, als men eenige kwelling of beltoring heeft of gevoelt? ll. Welk is het eerste, het tweede en derde profijt van het Kruisteeken~ - Waarin bestaat ieder van die allen aan het Kruisteeken eigen 1
profijten~
- Hoe zijn zij
-
18 -
DERDE LES. Van het Geloof. ;10 Bepaling der deuSd{v 1 u,
van Geloof.
. .
rr at
. h G l f? ~s et e 00 .
2. Is er meer dan één waarachtig ) GetaI. IV. Geloof?
a
I
, V. 3. Mogen wij wel twijfelen aan (eenige deelen des Geloo fs ? b) 0 V. 4. Hebben de ketters het waarachI "k V IJ e ero· nver. Gif d' . kk · ) d Idh'd t~g e 00, Ie eemge stu en voor b pen armg, <. ee el. 4 goe d houden en an dere verachten? vdoorwGer p f V. 5. Is het waar dat eeniegelijk in e\" I esf zyn Gif e 00 kan za I'tg word? en. 00 s. V. 7. Welk is het kort begrip van hete) Kort begene wij meest moeten gelaoven? grip. V. 8. Zeg de twaalf artikelen of I hoofdstukken des Geloofs. v. 6. Waaruit hebben wij deze zeker\ 30 Beweegreden. heid in de stukken die het Geloof \ aangaan?
Het Geloof
20 Godde-
I
I
I
1. V. Wat is het Geloot? A. Eene gave Gods en een licht, door hetwelk de mensch vastelijk gelooft al lletgene God ons veropenbaard heeft en door de Heilige Kerk voorhoudt, 't zij dat het geschreven is of niet. V. De Catechismus spreekt hier van de deugd, en niet enKel van de akte van Geloof, om reden dat, alle deugd eene genegenheid zijnde der ziel tot een zeker goed werk, de beschrij-
-
U)-
ving eener deugd noodzakelijk ook die bevat van de akte of het werk, waartoe zij ons genegen maakt, en het overigens, om God te behagen, niet voldoende is, Hem met eenige akten van Geloof te vereeren, maar daartoe de deugd zelve in ons vereischt wordt; immers, een bovennatuurlijk einde, zooals den Hemel die God alleen toebehoort, kan niemand bereiken zonder bovennatuurlijke krachten, en deze bestaan hoofdzakelijk in de heiligmakende gratie en in de bovennatuurlijke deugden. De deugden zijn de bijzonderste middelen tot het goed; zonder deze kunnen wij wel het goed doen maar slechts onvolmaaktelijk en met moeite. A. De bepaling van de deugd van Geloof vermeldt daarvan hoofdzakelijk: 1° den oorsprong, 2° de natuur, 3° de akte én .(0 het voorwerp. 10 De oorsprong : de deugd van Geloof is eene gave Gods, d. i. zij maakt geen deel van onze natuur, gelijk b. v. onze ziel, en is door onze natuurlijke werken niet aan te winnen, gelijk b. v. de wetenschap, noch kan door zulke werken als loon verdiend worden; in één woord, zij behoort op geener wijze tot de natuurlijke orde, maar wordt ons door God uit loutere goedheid ingestort. 2° De natuur: het Geloof is een licht, bestaande in eene ingestorte en bijblijvende bekwaamheid des verstands, waardoor men begrijpt of ziet. dat de goddelijke Veropenbaring geloofweerdig is en geloofd moet worden, en tevens in eene genegenheid van den wil om die Veropenbaring door het Geloof aan te nemen. 3° De akte: het Geloof is een licht, door hetwelk de mensch vastelijk gelooft: bet werk dus tot betwelk het Geloof ons genegen maakt, is gelooven, en gelooven is iets voor waar aannemen, niet omdat wij het door ons verstand of door onze zinnen zien, maar omdat iemand die geloofweerdig is, er ons de waarheid van getuigt. Vastelijk gelooven is zóó gelooven, dat men geenszins twijfelt, geenszins vrijwillig denkt, dat de zaak die men aanneemt, misschien vals eh zou kunnen wezen. Het woord vastelijk leert ons, hoe wij door de deugd van Geloof geiooven. 40 Het voorwerp : al hetgene God ons veropenbaard heert en door de Heilige Kerk voorhoudt, 't zij dat het geschreven is or niet: deze woorden drukken uit wat
-
20-
wij door de deugd van Geloof, op Gods getuigenis, voor waar aannemen j zij worden hieronder nader verklaard. Al hetgene God ons veropenbaard heeft: al hetgene God ons kenbaar gemaakt heeft, niet door onze rede, maar met tot ons op eene bovennatuurlijke wijze te spreken, en dit maakt eigenlijk uit hetgene wij moeten gelooven. - God heeft ver. scheidene malen veropenbaringen gedaan: eerst heeft Hij gesproken door de patriarchen; daarna, door Mozes en de profeten; eindelijk, door Jezus Christus, zijnen eenigen Zoon, voor ons mensch geworden. Al hetgene God ons veropenbaard heeft en door de H. Kerk voorhoudt: al hetgene God. door de H. Kerk, die Christus daartoe ingesteld heeft, ons, als van Hem veropenbaard zijnde, voorstelt. De H. Kerk dus is de middel, waardoor God eenieder de waarheden voorhoudt, die Hij eens veropenbaard heeft; en zoo veropenbaart ons de H. Kerk geene nieuwe waarheden, maar houdt ons, als een gezant Gods in zijnen naam zijne Veropenbaring, voor. - Door de H. Kerk, die ons de Veropenbaring voorhoudt, moet verstaan worden de overheid der Roomsch-Katholieke Kerk, te weten : de Paus van Rome en de bisschoppen, die door Christus zei ven ingesteld zijn; ook de pastoors en priesters, voor zooveel zij door den Paus en de bisschoppen gemachtigd zijn om hunne leering, in hunnen naam, aan het volk te verkondigen. Soms houdt de H. Kerk de veropenbaarde leering voor op eene plechtige wijze, namelijk, wanneer de Paus van Rome, als Paus, de leering verklaart, die al de geloovigen moeten aannemen, of wanneer een algemeen Concilie eene dergelijke geloofsverklaring doet j maar die voorhouding geschiedt onophoudelijk op eene gewone en dagelijksche wijze, door de brieven der Pausen en bisschoppen, door de leering der katholieke Universiteiten en Seminariën, door den Catechismus, dien elke bisschop in zijn bisdom \'oorschrijft, en door de sermoenen en onderrichtingen der pastoors en priesters. Al hetgene ons God veropenbaard heeft en door de Heilige Kerk voorhoudt, 't zij dat het geschreven is of niet: 't zij hetgene de H. Kerk ons voorhoudt, in de H. Schriftuur geschreven staat, 't zij het daar niet in te vinden is. Hieruit volgt : a) dat ele H. Kerk, gelijk overigens in de 4" les uitdrukkelijker zal geleerd worden, hare leering uit twee schatten neemt, te
-
21-
weten: uit de H. Schriftuur en uit de Overlevering; b) dat de lee ring uit de Overlevering genomen, niet min weerde heeft dan de andere.
2. V. Is er meer dan een waarachtig Geloof? A. Geenszins; want gelijk er maar één God is die het ons ingeeft, en ééne H. Kerk die het ons voorhoudt, zoo kan er maar één Geloof wezen. V. De zin is : bestaan el' verschillende veropenbaarde leeringen die met elkander strijden? Geloof is hiel' genomen in den zin van veropenbaarde leering, die te gelooven is. A. Er is niet meer dan eene veropenbaarde lee ring, want gelijk er maar één God is die het ons ingeeft: gelijk er slechts één oneindig wijze en waarachtige God is, die veropenbaart en ODS de gratie geeft om te gelooven, en ééne H, Kerk die het ons voorhoudt : Mne dool' Christus' instelling onfaalbare Kerk, die ons voorhoudt, wat God veropenbaard heeft, zoo kan er maar één Geloof wezen : zoo kan er niet meer dan Mne leering bestaan, die te gelooven is. Dan maar zouden er tegenstrijdige veropenbaarde leeringen kunnen zijn, indien er verscheidene Goden of verscheidene HH. Kerken bestonden, of indien God en de H_ Kerk niet onfaalbaar waren.
3. V. Mogen wij wel twijfelen aan eenige deelen
des Geloofs? A. Neen; maar wij moeten al wat ons van de H. Kerk voorgehouden wordt, vastelijk gelooven en belijden. V. Mogen wij van het een of het ander punt, dat wij zekerlijk weten van God veropenbaard te zijn, vrijwillig denken, dat het misschien vaIsch is! - Hier wederom is Geloof genomen in den zin van vet'openbaarde [eering, die te gelooven is.
-
22-
A. Neen, dat mogen wij geenszins; maar wij moeten vastelijk gelooven en belijden : zonder den minsten twijfel in- en uitwendig voor waar aannemen al wat ons van de H. Kerk, als van God veropenbaard zijnde, voorgehouden wordt. De reden daarvan is, dat voor al de punten van ons Geloof dezelfde onfaalbaarheid van God en van de H. Kerk geldt, en dat men dus het een punt niet kan verstooten zonder ook de andere te verwerpen. De Catechismus spreekt hier enkel van de voorhouding der H. Kerk, en zegt er niet bij : al wat God ons veropenbaw'd heeft, omdat. de H. Kerk de gewone middel is, waardoor wij met volle zekerheid kennen, welke juist de punten zijn die God veropenbaard heeft.
4. V. Hebben de ketters het waarachtig Geloof, die eenige stukken voor goed houden en andere
verachten? A. Dezen hebben geen goddelijk Geloof, maar alleenlijk eene menschelijke opinie of goeddunken. V. De ketters, die eenige punten des Geloofs, welke zij weten veropenbaard te zijn, voor waar aannemen, en andere als valsch of als twijfelachtig aanzien, gelooven die waarlijk in God, of, wat zij van de Veropenbaring aanveerden, gelooven zij dat op Gods getuigenis? Deze vraag leert ons, wie ketters zijn : dezulken namelijk, die eenige deelen der Veropenbaring, welke zij weten goddelijk te zijn, aanveerden, en de andere verwerpen. A. Dezen hebben geen goddelijk Geloof: gelooven niet wezenlijk in God, aanveerden de Veropenbaring niet, om reden der onfaalbaarheid van God, wat noodzakelijk vereischt is om een goddelijk Geloof te hebben; maar alleenlijk eene menschelijke opinie of goeddunken: eene zienswijze, een gedacht, dat niet op Gods getuigenis, maar slechts op beweegredenen van hun menschelijk verstand rust; in één woord, de ketters gelooven de punten die zij aannemen, niet omdat God ze veropenbaard heeft, maar omdat hun verstand ze goedkeurt; wie immers de goddelijke Veropenbaring op Gods
-
23-
getuigenis aanveerdt, gelooft er noodzakelijk al de punten van met gelijke zekerheid, aangezien voor alle punten dezelfde onfaalbaarheid geldt. Men kan Gods getuigenis toch niet te gelijk aan veerden en verachten.
5. V. Is het waar dat eeniegelijk in zijn Geloof
kan zalig worden? A. Zoo leeren de ketters, maar zij dolen; want zonder het Mn waarachtig Geloof is de zaligheid onmogelijk. V. Kunnen de verschillende soorten van ketters die eenige stukken der goddelijke Veropenbaring voor goed houden en andere verachten, zoowel als de katholieken, die geheel de Veropenbaring aannemen, tot de zaligheid komen~ A. Zoo leeren de ketters, namelijk, dat eeniegelijk in zijn Geloof kan zalig worden, maar zij dolen : hunne meening is valseh; want zonder het één waarachtig Geloof is de zaligheid onmogelijk; zonder de geheele Veropenbaring aan te nemen, gelijk de Roomseh-Katholieke Kerk ze voorhoudt, is het onmogelijk den Hemel te bekomen. De reden is, dat, wie vrijwillig een punt der Veropenbaring weigert te gelooven, grootelijks zondigt, geen goddelijk Geloof meer heeft, en zoo reeds aan het eerste vereischte om God te kunnen dienen, te kort blijft. Uit de noodzakelijkheid en den oorsprong des Geloofs samengenomen, mag men geenszins besluiten, dat iemand, die tot de jaren van verstand gekomen is, bij gebrek aan het waar Geloof, zonder zijne schuld den Hemel kan verliezen; want God biedt eenieder de gave van Geloof aan, en al degenen, die de jaren van verstand bereikt hebben, bekomen deze gave, als zij er door hunne zonden geen beletsel tegen steen.
6. V. Waaruit hebben wij deze zekerheid in de
stukken die het Geloof aangaan? A. Uit God, die ons niet kan bedriegen, en uit de
-·24 -
H. Kerk, die, naar de leering van Christus, niet kan dolen. V. Waaruit weten wij met volle zekerheid dat, hetgene God ons veropenbaard heeft en door de H. Kerk voorhoudt, wezenlijk geloofweerdig is? A. Uit God, die ons niet kan bedriegen: die niet kan falen en niet kan liegen, en uit de H. Kerk, die, naar de leering van Christus, niet kan dolen: uit de RoomschKatholieke Kerk die, volgens Christus' instelling en verklaring, onfaalbaar is in het voorhouden der veropenbaarde leering. Indien God die veropenbaart, en tevens de H. Kerk diede goddelijke Veropenbaring voorhoudt, beiden onfaalbaar zijn, zoo hebben wij volle zekerheid nopens hetgene wij moeten gelooven.
De onfaalbaarheid in de H. Kerk, behoort toe 10 aan den Paus van Rome, als Paus sprekende over zaken van Geloof en zeden, met het inzicht van alle geloovigen te verplichten; 2° aan den Paus te zamen met de bisschoppen, 't zij deze in een algemeen Concilie met hem vergaderd, of de wereld dóór verspreid zijn.
7. V. Welk is het kort begrip van hetgene wij
meest moeten gelooven? A. Het Symbolum des Geloofs, van de Apostelen gemaakt en in twaalf deel en verdeeld. V. De zin der woorden meest gelooven is hier niet vastelijker gelooven, maal' uitdrukkelijker kennen en gelaoven. A. Het Symbolum, de verzameling, de opsomming, ofwel het teeken of de belijdenis des Geloofs, del' veropenbaarde leering, die de H. Kerk ons voorhoudt, van de Apostelen gemaakt, gelijk de Overlevering getuigt, en in twaalf deelen of twaalf bijzondere waarheden verdeeld.
8. V. Zeg de twaalt artikelen ot hoofdstukken
des Geloo fs.
-
A. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
25-
1. Ik geloof in God, den Vader almachtig, schepper des hemels en der aarde. En in Jezus Christus, zijnen eenigen Zoon, onzen Heer: Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria : Die geleden heeft onder Pontius Pilatus; is gekruist, gestorven en begraven : Die nedergedaald is ter helle; ten derden dage verrezen is van de dood : Die opgeklommen is ten hemel, en zit ter rechter hand Gods zijns Vaders almachtig: Vandaar zal Hij komen oordeelen de levenden en de dooden. Ik geloof in den Heiligen Geest, De Heilige Katholieke Kerk, gemeenschap der Heiligen, Vergiffenis der zonden, Verrijzenis des vleesches, Het eeuwig leven. Amen.
A. Het Symbolum bestaat uit drij deelen: het eerste spreekt van God den Vader en van de schepping die Hem wordt toegeschreven; het tweede, van God den Zoon en onze verlossing, die Hij als mens eh heeft teweeggebracht; het derde, van den H. Geest en al de werken die Hem toegeschreven worden. Wij zeggen in het Symbolum: ik geloof in God ..... in Jezus Christus .... in den H. Geest, om uit te drukken, dat wij niet enkel gelooven in hun bestaan, maar ook, en met eene ware genegenheid tot hen, hunne leering aannemen. Het Symbolum moeten wij kennen uit noodzakelijkheid des gebods, d. w. z. dat wij zondigen, als wij het, door onze schuld niet kennen. De Vier Punten des Geloofs, die ook in het
- 26Symbolum vermeld zijn, moeten wij weten, niet enkel uit noodzakelijkheid des gebods, maar ook uit noodzakelijkheid des middels, d. w. z. dat wij, zonder de kennis daarvan, niet kunnen zalig worden, al ware hier de onwetendheid onvrijwillig. Die vier punten worden gewoonlijk geleerd en opgezegd als volgt: .. Ten eerste, dat er is één God: ten tweede, dat er zijn drij goddelijke Personen, te weten: God de Vader, God de Zoon en God de H. Geest; ten derde, dat God de Zoon voor ons is mensch geworden; ten vierde, dat God is de looner van het goed, en de straffer van het kwaad. " Buiten de punten in het Symbolum uitdrukkelijk vermeld, zijn er nog andere, die elkeen, volgens den staat waarin hij zich bevindt, weten en gelooven moet. Zoo is elkeen vool'zeker verplicht, eene genoegzame kennis te hebben van de HH. Sacramenten die hij ontvangen moet, en Tan al die geloofspunten die hij moet weten om zijn ambt behoorlijk te vervullen.
Aanmerking. Door deze les verstaan wij gemakkelijk onze akte van Geloof: " Mijn Heer en mijn God! Ik geloof 'Vastelijk. Het woord vastelijk drukt de manier uit, waarop wij moeten gelooven; .. al hetgeen Gij hebt 'Veropenbaard en dOOl" de H. Kerk mij 'Voorhoudt te gelooven. " Dat is het voorwerp van ons Geloof; wij gelooven de waarheden die God ons veropenbaard heeft, en kennen die met volle zekerheid door de H. Kerk die, naar Christus' leering, niet kan dolen; .. omdat Gij de opperste en onfaalbare 'Waarheid zijt. " Dat is de reden waarom wij in God gelooven. Wij hebben volmaakte voor heelden van Geloof in Abraham die uit Geloof zijn land verliet en zijnen eenigen zoon, den erfgenaam der beloften door God gedaan, wilde slachtofferen; in Mozes die uit Geloof het hof van Egypten verliet. H
VRAGEN. Hoe wordt deze les verdeeldl- Wat leeren wij in ieder deel? 1. Spreekt de Catechismus hier van de akte ofwel Tall de deugd van Geloof; en waarom~ - Welk is de oorsprong van de deugd van Geloon - Is het noodig dat onze deugd van Geloof een zoo edelen oorsprong heeft en waarom ~ - Waarin bestaat die deugd f - Tot welk werk maakt zij ons genegen, en waarin bestaat dat
-
27-
werk?-Hoe geloover wij door die deugd?- Wat gelooven wij door haar? - Wat is veropenbaren? - Wat doet de H. Kerk
nopens hetgene God veropenbaard heeft? - Wat verstaat men hier door de H. Kerk! - Op hoeveel en op welke manieren boudt zij ons de goddelijke Veropenbaring voor? - Wat beteekenen de woorden; 't zij dat het geschreven is of niet? 2. Welk is de zin der vraag : is er meer dan één waarachtig Geloof? - Kan er meer dan één waarachtig Geloof wezen? Welke reden geeft de Catechismus daarvan? - Hoe is die reden geldig? 3. Wat onderzoekt de Catechismus als hij zegt: mogen wij wel twijfelen aan eenige deelen des Geloofs? - Hoe moeten wij al wat de H. Kerk ons voorhoudt aannemen en waarom? - Wat is vastelijk gelooven en belijden? - Waarom zegt de Catechismus hier: hetgeen de H. Kerk ons voorhoudt; en niet: hetgeen God veropenbaw'd heeft?
4. Hoe gedragen zich de ketters nopens het Geloof! - Wat verstaat men hier door een waarachtig, een goddelijk Geloot; en wat is eene menschelijke opinie of goeddunken? - Hebben de ketters een waarachtig, een goddelijk Geloof! - Wat hebben zij alleenlijk? - Welk is de reden daarvan! 5. Wat beteekenen de woorden; is het waar dat eeniegelijk in zijn Geloof kan zalig worden? - Wat antwoorden de ketters op deze vraag? - Wat moeten wij van bunne meening over dit punt denken; en waaroml- Waarom is de zaligheid zonder het eenig waarachtig Geloof onmogelijk? - Indien zonder het één waarachtig Geloof de zaligheid onmogelijk is, en dat het Geloof eene gave is, volgt er daaruit niet, dat eenigll menschen zonder hunne schuld verloren gaan? 6. Zeg in andere woorden: waaruit hebben wij deze zekerheid in de stukken die het Geloot aangaan. - Uit welken hoofde zijn wij zeker dat hetgene wij gelooven, wezenlijk geloofweerdig is 1- Wat bete eken en de woorden: God, die ons niet kan bed1'iegen; - de H. Kerk, - die, naar de leering van Christus, niet kan dolen? 7. Wat beteekenen in de 7e vraag de woorden: hetgene wij meest moeten gelaoven? - Wat verstaat men door Symbolum des Geloots ? - Wie heeft dat Symbolum gemaakt, en hoe weten wij dat1- Hoe is het verdeeld 1 8. Hoeveel hoofddeelen zijn er in het Symbolum, en wat bevatten zij 1 - 'Wat wordt er beteekend door; ik geloof in God den Vader in Jezus Christus, in den H. Gtles!. - Welk verschil is er tusschen iets te moeten weten uit noodzakelijkheid des gebods en uit noodzakelijkheid des middels? - Uit welke noodzakelijkheid moeten wij geheel het Symbolum kennen, en uit welke de Vier Punten des Geloofs?
- 28-
VIERDE LES.
Van de H. Schriftuur en van de Traditiën. &iJl ~
10 Natuur.
~
..
V. 3. Waaruit mogen wij weten welke ~
boeken stukken van de H. Schriftuur zijn? V. 4. De kettersche bijbels zijn die ook ~u H. Schriftuur? rIJ V. 5. Is het iemand verboden den lEl 30 Gebruik. Bijbel te lezen? al V. 6. Is de Schriftuur heel klaar, en 1=1 kan ze eeniegelijk wel verstaan? 4oUitgebreidheid.1 V. d7. MB~~bteln U;ij iets ghelooven: d?at in ~ en y e ntet gesc reven tS . ..: • {i o Natuur. IV. 8. Wat zijn Apostelijke Traditiën? ~ ~ ~'20 Eenige punten V. 9. Noem eenige stukken die geloofd ~] enkel hierin moetm worden, en nogtans in de ~... bewaard. H. Schriftuur niet staan.
~ ~ r.
~ ,gj ~
:g Q
~
~
al
~ rij al
j V. 2. Wat heet gij de H. Schriftuur'!
20 Schriftuurboeken.
1
I
1=1
1. V. Waaruit heefi de H. Kerk al wat zij ons
voorhoudt te gelooven? A. Uit de schatten, die God haar achtergelaten heeft, te weten : de Heilige Schriftuur en de Apostelijke Traditiën of Overleveringen. V. De zin is: waaruit neemt de H. Kerk de leering, die zij ons als de gOddelijke Veropenbaring voorhoudt: is het uit
-
29-
nieuwe göddelijke veropenbaringen, ofwel uit eenige bewijsof bewaarstukken der gedane Vel'openbaring1 (1) A_ Zij neemt de leering, die zij voorhoudt uit de schatten, de bewaarstukken, die God, na daarin zijne Vel'openbaring besloten te hebben, haar achtergelaten heeft, opdat zij er hare leering zoude uit putten. Die bewaarstukken, hier schatten genoemd om hunnen allerkostbaarsten inhoud, zijn ten getalle van twee, te weten: de Heilige Schriftuur en de Apostelijke Traditiën of Overleveringen.
2. V. Wat heet grj de Heilige Schriftuur? A. Boeken, die zoowel in het Oud als in het Nieuw Testament, van heilige mannen, door het ingeven en den zonderlingen bijstand van den H. Geest, geschreven zijn. A. De H. Schriftuur bestaat niet uit mondelinge leering, maar, gelijk het woord schriftuur of schrift genoegzaam aanduidt, uit boeken, en uit hoeken, die geschreven zijn zoo-wel in het Oud als in het Nieu-w Testament, deze woorden leeren ons, wanneer de H. Schriftuur opgesteld werd, namelUk, ondel' de Oude '\Vet van Mozes zoowel als onder de Nieuwe Wet van Christus: testament is hier immers hetzelfde als getuigenis, veropenbaring, verhond, wet. De boeken van het Nieuw Testament zijn allen geschrevel' in de eerste eeuw na Chl'istus. - Om Schriftuur boeken te zijn, moeten de boeken van het Oud en van het Nieuw Testament geschreven zijn, niet, gelUk de steenen tafelen van Mozes, rechtstreeks door God zelven, maar 1° van heilige mannen : van personen door God zelven uitgekozen en Hem zonderling toegewijd; 2° door het ingeven van den H. Geest, zoowel wat aangaat de gedachten die geschreven moeten worden, als den wil van die te schrijven; en, na die ingeving, 3° door den zonderlingen, buitengewonen, bovennatuurlijken bijstand van den H. Geest, om in 't uitdrukken der (1) Zie .. Het Roomsch-Katholiek Geloof in 't kort bewezen. " BI. 53-60. - Bij onzen uitgever fr. 0,30.
-
30-
gedachten niet te falen. Deze twee werken zijn, gèlijk al hetgeen God buiten zich zei ven doet, de drij god
3. V. Waaruit mogen wij weten welke boeken
stukken van de Heilige Schriftuur zijn? A. Uit de leering van de H. Kerk, die ze voor zulke ontvangt en ons voorhoudt. V. Door wat middel kunnen wij met zekerheid weten, welke boeken wezenlijk H. Schriftuur zijn~ A. Wij weten dat met zekerheid uit de leering van de H. Kerk: van de kerkelijke overheid, bestaande uit den Paus en de bisschoppen, die ze voor zulke ontvangt: die de ware Schriftuurboeken, haal' door de schatten der Veropenbaring kenbaar gemaakt, voor dusdanig aanneemt, en ons ook voor dusdanige, op eene onfaalbare wijze, voorhoudt. De reden is, dat de Veropenbaring van God, die ze ingegeven heeft, de ware middel is om te weten, welke boeken stukken zijn van de H. Schriftuur, en dat de H. Kerk van Christus is ingesteld om ons de veropenbaarde leering onfaalbaar voor te stellen.
-
31 -
4. N. De kettersche bijbels zijn die ook H. Schriftuur? A. Geenszins, want zij zijn vervalscht op vele plaatsen. V. De kettersche bijbels zijn die ook ware Schriftuurboeken, gelijk die welke de H. Kerk ons voor zulke vool'houdU Bijbel beteekent eigenlijk boek, maar wordt algemeen gebruikt om de uitmuntendste boeken, te weten, de verzameling der Schriftuurboeken aan te duiden. A. De kettersche bijbels zijn geenszins H. Schriftuur, de reden volgt; want zij zijn vervalscht op vele plaatsen; de ketters immers houden wel eenige stukken voor goed, maat' verachten de andere; vandaar komt dat hunne bijbels, deels ongeschonden gebleven, op vele plaatsen vervalscht zijn, 't zij door nieuwe dingen die er bijgevoegd, 't zij door andere die weggelaten of van zin veranderd werden; daarom ook kunnen die bijbels, daar ten minste waar zij vervalscht zijn, geenszins H. Schriftuur wezen. Het is streng vel'boden kettersche bijbels te bewaren of te lezen.
5. V. Is het iemand verboden den Bijbel te lezen? A. Ja, het is aan gemeene lieden verboden zonder oorlof dien te lezen in de moederlijke taal. A. Ja, het is verboden, niet rechtstreeks door God maar door de H. Kerk, aan gemeene lieden: aan al degenen die niet voor ambt hebben, als dienaars van de H. Kerk, de Christenen in het Geloof te onderwijzen, noch zich daartoe bereid&n : gemeene lieden immers is hier het tegenovergestelde van aanzienlijke beambten; dien te lezen zonder oorlof, zonder toelating van de geestelijke overheid, van den Paus namelijk, óf van den bisschop, óf van eenen door hen daartoe gemachtigden pastoor of biechtvader, in de moederlijke taal: in eene taal die hedendaags nog gesproken, en daarom moedertaal (taal die wij van onze moeder leeren) of levende taal genoemd wordt. Zulke taal is b. v. het VlaamsCh, het 3
-
32-
Franseh, het Engelsch, het Duitsch. Het tegenovergestelde van de levende talen zijn de dooàe talen, die men niet meer spreekt, zooals het Latijn, het Griekseh, het Hebreeuwsch. Hieruit volgt, 10 dat het aan niemand verboden is den Bijbel te lezen in de doode talen; 2° dat het maar aan gemeene lieden verboden is dien zonder oorlof in de moederlijke taal te lezen. Hier nochtans is eene uitzondering te maken voor die overzettingen van den Bijbel in de moederlijke talen, welke van den Paus goedgekeurd zijn, of welke vergezeld gaan va n uitleggingen uit de HH. Vaders of uit katholieke schrijvers, en tevens de goedkeuring van den bisschop dragen: deze mag eeniegelijk lezen.
6. V. Is de SchriftuuJ' heel klaar, en kan ze een-
iegelijk wel verstaan? A. Neen; maar zij is zeer duister in 'Iele plaatsen, en daarom is het zeer zorglijk voor ongeleerde menschen die te lezen. A. Neen; maar zij is zeer duister, zeer moeilijk om verstaan in vele plaatsen, en de oorzaak daarvan ligt in de verhevene waarheden die zij bevat, alsmede in onze onvolmaakte kennis van de talen, waar de Bijbel in geschreven is, en van de oude gebruiken die daarin vermeld worden; en daarom is het zeer zorglijk, zeer gevaarlijk die te lezen voor ongeleerde menschen : voor personen die in het Geloof, in de geschiedenis en in de taalkunde weinig ervaren zijn. 't Is om reden van de duisterheid der H. Schriftuur en het daaruit voortvloeiend gevaar, dat de H. Kerk aan de gemeene lieden verboden heeft ze te lezen in de moederlijke taal.
7. V. Moeten wij iets gelooven, dat in den Bijbel
niet geschreven is? A. Ja, ook de Apostelijke Traditiën.
-
33-
A. Uit dit antwoord blijkt, dat de Bijbel niet alles behelst wat wij moeten gelooven; dat hij bijgevolg de eenige schat niet is, waar de goddelijke Veropenbaring in besloten ligt. Behalve den Bijbel bestaat nog een tweede schat, te weten: de Apostelijke Traditiën of Overleveringen. De verklaring van hunnen aard en naam wordt gegeven in de volgende vraag.
8. V. Wat zijn Apostelijke Traditiën? A. Leeringen, die van der Apostelen tijden af geleerd, en van hand tot hand overgeleverd zijn. A. De Apostelijke Traditiën zijn leeringen : veropenbaarde waarheden, die van der Apostelen tijden af geleerd, die van reeds onmiddellijk na de nederdaling van den H. Geest, door de Apostelen aan de geloovigen gepredikt, en, van dan af, zonder onderbreking, van hand tot hand: van den eersten Paus en de eerste bisschoppen tot hunne opvolgers door de eeuwen heen, overgeleverd zijn. Deze overlevering geschiedde door de leering der Pausen, der bisschoppen en del' Conciliën, door de schriften der godgeleerden, de Catechismussen, de kerkgebruiken, de sermoenen en onderrichtingen der pastoors en priesters. De Overleveringen komen dus hierin met de H. Schriftuur overeen, dat zij ook de van God veropenbaarde leering zijn; maar verschillen er van onder dit opzicht, dat zij niet, gelijk de H. Schriftuur, door het ingeven en den zonderlingen bijstand van den H. Geest geschreven, maar door de schriftelijke en mondelinge leering der H. Kerk bewaard werden. Evenwel verschillen de Overleveringen van de voorhouding der H. Kerk: deze is hare lel'ende lee ring, of hetgeen de Paus en de bisschoppen, die nu leven, ons voorhouden; gene integendeel, bestaan uit de stukken, die de leering der H. Kel'k in vroegeren tijd bevatten. De H. Schriftuur en de Overlevering zijn dus twee doode bronnen der goddelijke Veropenbaring, terwijl de H. Kerk, die de Vel'openbaring er uit put en voorhoudt, de levende bron der Veropenbaring is.
-
34-
9. V. Noem eenige stukken die geloofd moeten
worden en nochtans in de Heilige Schriftuur niet staan. A. Dat er maar vier Heilige Evangelisten zijn; dat de H. Moeder Gods altijd maagd gebleven is, enz. A. Hiel' doet de Catechismus, onder andere, twee geloofspunten kennen, die alleen in de Overlevering bewaard zijn: 10 Dat er maar vier Heilige Evangelisten zijn, of vier heilige mannen die, door goddelijke ingeving en bijstand, het Evangelie geschreven hebben, te weten: de HH. Mattheus, Marcus, Lucas en Joannes. Het woord Evangelie, letterlijk blijde tijding, wordt algemeen gebruikt om de blijde tijding van Christus' komst, en bijgevolg, van geheel zijne geschiedenis uit te drukken. 20 Dat de - H. Moeder Gods: de H. Maagd Maria, die den naam draagt van Moeder Gods, omdat zij de moeder is vltn Christus als menseh, maagd gebleven is - altijd : geheel haar leven dMr. Enz. : wij weten ook door de Overlevering alleen, hoeveel Sacramenten er zijn, en welke boeken deel maken van de H. Schriftuur. Het grootste getal der geloofspunten zijn tevens in de H. Schriftuur en in de Overlevering te vinden. VRAGEN.
Wat leeren wij kennen in deze lesî - Geef de hoofdverdeeling dezer les. - Zeg wat de Catechismus nopens ieder deel onderzoekt. 1. Welk is de zin der vraag: Waaruit heeft de H. Kerk al wat zij ons vam-houdt te gelaOven? - Wat beteekenen de woorden: de sehatten die God haar achtergelaten heeft? - Hoeveel schatten zijn er, waaruit de H. Kerk hare leering neemt, en hoe noemt men ze ~ 2. Wat wordt er door den naam zelven Schriftuur nopens de H. Schriftuur aangeduid! - Wanneer zijn de schriftuurboeken geschrevenl- Wat verstaat men door Oud en Nieuw Testament? - Leg het woord Testament uit. - Door wie is de H. Schrirtuur geschreven; leg het antwoord uit. - Wat is er vereischt, opdat een boek H. Schriftuur wezel - Wat verstaat men hier door het inge-
-
35-
ven van den H. Geest? - Wat verstaat men door den zonderlingen bijstand van den H. Geest, waaronder de H. Schriftuur geschreven is? - Komt dat ingeven en die zonderlinge bijstand alleen van den H. Geest; leg het antwoord uit. - Waarom zijn de bovengenoemde vereischten noodig opdat een boek H. Schriftuur zoude wezen? - Van waar komt de naam Heilige Schriftunr? 3. Welk is de zin der derde vraag: vVaaruit mogen wij weten, welke boeken stukken van de H. Schriftuur zijn? - Welken middel hebben wij dan om de boeken, die wezenlijk tot de H. Schriftuur behooren, te kennen? - Wat verstaat men hier door de H. Kerk? - Bewijs dat die genoemde middel de ware is om de schriftuurboeken te kennen. 4. Wat beteekent hier het woord Bijbel? - Wat wordt hier nopens de kettersche bijbels gevraagd? - Waarom zijn zij geene H. Schriftnur? - Mogen wij die bewaren of gebruiken? 5. Zijn er geloovigen, aan wie het ooit verboden is den Bijbel te lezen? - Welke zijn deze? - In welk geval is het hun verboden, en welke uitzondering is er te maken' - Kan er tot dat gevaloorlof gegeven worden, en door wie? - Wie mogen den Bijbel in alle talen lezen? - In welke talen mag eenieder den Bijbel lezen? Van wie komt het verbod den Bijbel in zekere talen te lezen? 6. Wat is er op te merken nopens de klaarheid of de duisterheid der H. Schriftuur? - Wat volgt er daaruit voor het lezen der H. Schriftuur? - Welke wet heeft de H. Kerk daarom nopens het lezen der H. Schriftuur gemaakt'! 7. Vinden wij alles, wat mij moeten gelaoven, in de H. Schriftuurt - In welken schat vinden wij de andere geloofspunten? - Leg den naam van dien tweeden schat uit. 8. Welke leeringen zijn de Apostelijke Traditilin? - Van wie zijn zij eerst overgeleverd? - Hoe zijn zij tot ons gekomen? - Wat is er gemeen tusschen de H. Schriftuur en de Overlevering, en waarin versehillen deze twee schatten? - Hoe verschilt de Overlevering van de levende leering der H. Kerk, die ons voorhoudt hetgeen wij moeten gelooven? 9. Wat leeren wij in de 9" vraag: Noem eenige stukken, die geloofd moeten worden en nochtans in de H. Schriftuw' niet staan? - Wat verstaat men door Evangelisten en door Evangelie? - Wie is de Moeder Gods, en waarom draagt zij dezen naam? - Hoelang is de Moeder Gods maagd gebleven? - Noem nog twee andere punten, die wij alleen door de Overlevering kennen.
-
36-
VIJFDE LES.
Van God den Vader almachtig en van de H. Drijvuldigheid. "ti \ 10 Natuur Gods. ~ )
Iv. 1. Wat is God?
, V. 3. Hoe kunnen drij de V• 2. lloevee u I goPersonen één God ....= 2° Hoeveelmaal .. .... /' goddelJJke natuur d ..? wezen ? ~ bestaat. en zlJn er. (. V. 5. Wat is de hei~ lige Drijvuldigheid? el 3°PlaatswaarGodis.!V. 4. Waar is God? '/Dehoeveelstep Welke is de eerste Persoon van I-< ersoon d H D" ld' h 'd9 ~~ in de H. Drijvule . ryvu tg et . 'tj 1'3 digheid. ) V. 7. Is God de Vader ouder of meerI> I der dan de Zoon of de H. Geest? ..= ~ V. 8. Waarom wordt God de Vad.er, ~!Î' Reden dezes naams. meer dan de Zoon, almachtig ge';; ~ heeten?
JV. 6.
I
1. V. Wat is God? A. De Schepper, Heer en Regeerder van hemel en aarde, de Fontein onzer zaligheid en ons opperste Goed. A. God is de Schepper: degene die een wezen van niet maakt, zonder voorbestaande stof, door zijn enkelen wil, Heer: bezitter of eigenaar - en Regeerder: bestierder van hemel en aarde : van al wat buiten Hem bestaat, of van hemel en aarde met al wat zij bevatten, te weten : engelen, menschen, dieren, planten, zon, maan, sterren, zee enz., de Fontein onzer zaligheid: de oorsprong van ons eeuwig geluk en van de hulp die wij noodig hebben om dat geluk te bekomen, - en ons opperste Goed: Hij zelf of het aanschouwen aanschijn aan aanschijn zijner volmaaktheden maakt
-
37-
"
(I) Zie het Roomsch-Katholiek Geloof in 't kort bewezen. (I. bI. 8-19.)
-
38-
2. V. Hoeveel goden zijn er? A. Daar is maar één God; zóó nochtans dat er drij Personen zijn, te weten: de Vader, de Zoon en de H. Geest. A. Daar is maar - één God: een goddelijk wezen of natuur; zóó nochtans dat er drij Personen zijn: hoewel er nochtans drij verscheidene goddelijke Personen bestaan, die dat één goddelijk wezen of natuur hebben, te weten: de· Vader, de Zoon en de H. Geest. Men bemerke wel, dat deze twee punten: één God en drij goddelijke Personen, niet met elkander strijden; want, door éénen God, verstaan wij één goddelijk wezen of natuur, en, door drij goddelijke Personen, niet drij goddelijke wezens of naturen, maar drij ware goddelijke Personen. Welnu, natuur of wezen en persoon zijn gansch verschillende zaken: door natuur beteekenen wij hetgene, waardoor eene zaak zulk eene zaak is en niet eene andere: zoo is de natuur van eenen boom datgene, waardoor hij boom, en niet steen of dier of iets anders is : de natuur van eenen mensch is datgene, waardoor hij mensch is, te weten, zijne ziel en zijn lichaam; maar door persoon duiden wij eene redelijke Ratuur aan, die op zich zelve of onafhankelijk van andere bestaat en werkt.
3. V. Hoe kunnen drij Personen één God wezen? A. Omdat zij alle drij maar één en hetzelfde goddelijk wezen of natuur hebben. A. Omdat zij alle drij, niet elk een verscheiden, maar slechts één en hetzelfde goddelijk wezen of natuur liëbben. Deze reden is klaarblijkend: inderdaad, verscheidene menschen zijn niet één menseh, maar verscheidene menschen, omdat ieder van hen zijne eigene en van de andere personen verscheidene natuur heeft; integendeel iedere goddelijke Persoon heeft geene eigene en van de andere Personen verscheidene natuur, want zij hebben alle drij maar één en hetzelfde goddelijk wezen of natuur, en zoo zijn el' niet drij goden of drij goddelijke naturen, maar één God, eene goddelijke natuur.
-
39-
Deze waarheid: drij goddelijke Personen en één God, is een waar mysterie (zie 2" les, 6" v.), dat wij maar in den hemel klaar zullen verstaan.
4. V. Waar is God? A. In den hemel, op de aarde en op alle plaatsen. A. In den hemel: in de plaats der gelukzaligen, op de aarde: hier op deze wereld, en op alle plaatsen: op al de andere bestaande plaatsen, zooals de hel en het vagevuur. Hij is dus overal. God is overal tegenwoordig 1° met zijn wezen of natuur, 2° met zUne alziende oog en 3° met zijne macht. De mensch is met zijne natuur slechts tegenwoordig op de plaats die dool' zijn lichaam ingenomen wordt; maal' God is 'met zijn wezen op alle plaatsen, De mensch is met zijne kennis slechts in eenen beperkten kring aanwezig; God echter omva t met zijne oneindige wijsheid alle plaatsen. De mensch kan met zijne macht maar op kleinen afstand iets teweegbrengen; God integendeel oefent zijne macht op alle plaatsen uit met alles te bestieren en te bewaren.
5. V. Wat is de H. Drijvuldig heid ? A. God de Vader, God de Zoon, en God de H. Geest; drij Personen en één God. V. De zin is : wat verstaat men door de H. Drijvuldigheid ~ A. Hierdoor verstaat men het mysterie, waar reeds herhaalde malen van gesproken is, te weten: God de Vader, God de Zoon, en God de H. Geest; drij Personen en één God. Het woord Drijvuldigheid, aangenomen om dit mysterie te benoemen, beteekent uit zich zelf een wezen dat, onder een opzicht, één en, onder een ander, drijvuldig is.
6. V. Welke is de eerste Persoon van de H. Dri;jvuldig heid ? A. God de Vader, die het beginsel en de oorsprong is van de andere twee Personen.
-
40-
A. De reden dus waarom God de Vader de eerste Persoon is der H. Drijvuldigheid, bestaat hierin, dat Hij het beginsel en de oorsprong is van de andere twee Personen. Hij is hun beginsel met hun oorsprong te zijn; beiden immers komen van Hem voort: de Zoon komt voort van den Vader door het verstand, want Hij is het oneindig volmaakt denkbeeld, dat de Vader van zich zelven heeft; de H. Geest komt voort van den Vader en den Zoon door den wil of door de liefde, want Hij is de liefde des Vaders en des Zoons tot elkander. Men bemerke dat het leven van alle wezens die met kenvermogen begaafd zijn, in deze drij akten geheel besloten ligt: de daad van te kennen, het gedacht van de gekende zaak en de liefde tot het gekende, en dat er zoo in God, in wien die akten personen uitmaken, noodzakelijk drij personen zijn, maar dat er niet meer dan drij kunnen zijn.
7. V. Is God de Vader ouder ofmeerder dan de
Zoon ot dè H. Geest? A. Neen; want gelijk zij maar één goddelijk wezen hebben, zoo zijn zij alle drij even oud of eeuwig, wijs en machtig. A. Neen, de drij goddelijke Personen zijn alle drij even oud of eeuwig, wijs en machtig, omdat zij maar één goddelijk wezen hebben. Deze reden is zeer duidelijk: de hoedanigheden van ouderdom, wijsheid en macht hangen van de natuur af; bijgevolg moeten de drij goddelijke Personen noodzakelijk even oud of eeuwig, wijs en machtig zijn, aangezien zij alle drij maar één en hetzelfde goddelijk wezen of natuur hebben. Waren er twee menschelijke personen, hebbende ééne en dezelfde natuur, zij zouden ook noodzakelijk even oud, wijs en machtig zijn. De eeuwigheid van God is hierin gelegen, dat zijn bestaan zonder begin, zonder einde en zonder opvolging van stonden is.
8. V. Waarom wordt God de Vader, meer dan de
Zoon, almachtig geheeten?
-
41-
A. Niet omdat Hij machtiger is, maar omdat de macht Hem zonderling wordt toegeschreven; gelijk ook de wijsheid den Zoon, en de heiligheid den H. Geest. V. Waarom wordt God de Vader, in het Symbolum, almachtig geheet en meer dan de Zoon, wien deze naam daarin niet gegeven wordt1
A. Niet, omdat hij - machtiger is : wezenlijk meer macht heeft dan God de Zoon, maar omdat de macht Hem, in de Christelijke Leering, wij zeggen niet uitsluitelijk, maar zonderling: op eene bijzondere wijze wordt toegeschreven; gelijk daarin ook de wijsheidden Zoon, en de heiligheid den H. Geest zonderling toegekend worden. Door macht, wijsheid en heiligheid verstaan wij hier niet alleen deze hoedanigheden zelven, maar ook de werken die er uit voortspruiten. De werken van almacht, zooals het scheppen, worden aan God den Vader toegeschreven; de werken, waar bijzonderlijk wijsheid of verstand in uitschijnt, zooals het goddelijk bestier der wereld, aan God den Zoon; en die, waar Gods liefde zich meest in vertoont. zooals het uitdeelen der gratiën, aan God den H. Geest. De macht wordt den Vader zonderling toegeschreven, omdat Hij het beginsel en de oorsprong is van de andere twee Personen, en dat door die macht van voortbrenging God alle dingen kan maken en te niet doen; de wijsheid den Zoon, omdat Hij van den Vader voortkomt door het verstand en het denkbeeld is dat deze van zich zelven heeft, en dat God door dit denkbeeld alles kent, en de heiligheid den H. Geest, omdat Hij de liefde is des VaderS' en des Zoons, en Gods heiligheid in die liefde gelegen is; en dat God door zijne heiligheid alle goed bemint dat Hij bemint, en alle weldaden vergunt die Hij vergunt. VRAGEN. Welke woorden van het SymbOlum worden hier uitgelegd1 Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder punt 1 1. Leg de woorden uit: de Schepper, de Heel", de Regeerder van hemel en van aarde, de Fontein onzer zaligheid, en ons opperste
-
42-
Goed. - Toon hoe al deze hoedanigheden van God onder elkander verbonden zijn. - Onder welk betrek leeren wij in dit antwoord God kennen? - Wat is God in zich zèlven beschouwd?- Waardoor is Hij in deze laatste beschrijving onderscheiden van de lichamelijke wezens en van de Engelen? -- Kennen wij God alleenlijk door het Geloof, of ook door onze rede? - Hoe bewijzen wij zijn bestaan door de rede 1 ~. Als men zegt: daar is maar één God, wat verstaat men door het woord God? - Hoeveelmaal bestaat de goddelijke natuur? Hoeyeel goddelijke Personen zijn er, en welk is hun naam1- Zijn deze twee punten: één God en drij Goddelijke Personen niet tegenstrijdig, en waarom niet? - Wat verstaat men door natutw, en wat door persoon? 3. Welk is de zin der vraag: Hoe kunnen drij Personen één God wezen? - Hoe antwoordt de Catechismus op deze vraag? - Toon dat het antwoord van den Catechismus geldig is, en verklaar het door een voorbeeld. - Kunnen wij met ons verstand begrijpen, dat er in Mnen God drij goddelijke Personen zijn? - Toon dat deze waarheid een mysterie is. - Waar zullen wij dit mysterie verstaan? 4. Wat verstaat men door hemel, aarde en alle plaatsen? - Is er eene plaats waar God niet is? - Op welke wijze is God overal tegenwoordig? - Maak eene vergelijking tusschen de tegenwoordigheid van den mensch en die van God. 5. Hoe noemt men dit mysterie: drij Personen en één God? Wat beteekent het woord Drijvuldigheid uit zijne natuur, en hoe is het aangenomen om het gezegde mysterie uit te drukken? 6. Noem den eersten Persoon der H. Drijvuldigheid. - Waarom is Hij de eerste? - Leg de woorden uit: beginsel en oorsprong. - Hoe is Hij het beginsel van de andere twee Personen 1 7. Brengt het vaderschap van God den Vader niet mede, dat Hij ouder of meerder is dan de Zoon of de H. Geest? - Geef volgens den Catechismus de reden hiervan. - Toon dat deze reden geldig is; en verklaar ze door een voorbeeld. - Waarin is de eeuwigheid van God gelegen? 8. Welke naam wordt aan God den Vader in het Symbolum gegeven? - Wat beteekent die naam voorzeker niet, en waarom is hij aan God den Vader gegeven? - Wat wordt er toegeschreven aan God den Zoon en wat aan den H. Geest? - Wat verstaat men hier door macht, wijsheid en heiligheid? - Waarom worden die drij dingen aan de verscheidene goddelijke Personen toegeschreven? - Wordt iedere hoedanigheid uitsluitelijk aan éénen Persoon toegeschreven?
-
43-
ZESDE LES.
Van de Schepping der wereld .
.= ,10 Reden van dezen {V.i. Waarom wordt God geheeten
~ bi! J naam. almachtig? a+312o Duidelijkste werk{V. 2. Waarin heeft God zijne al~ { van Gods almacht. machtigheid meest getoond? 10Demen- tV. 3. Waarvan heeft God den ril sehen. mensch gemaakt? 4i a. .' V. 4. Waar zijn de Engelen gemaakt .Cl 'ti V en waarvan? 41 41 \ V. 5. Zijn de Engelen al te zamen in ril ~ oor-t I Qj~ naamse; 'ti ~ h \ D den hemeI ge bieven!' 0 ~ ~ sc Iep- (2 Ie en-IV. 6. Welk is het ambt del' Engelen? Il. l:l se en. ge en. V. 7. Ziin er eenige Engelen die ons 2'41 ~ bewaren? ij UJ V. 8. Welk is het ambt van den En\ gel, onzen bewaarder?
~
1. V. Waarom wordt God geheeten almachtig? A. Omdat Hij met zijnen goddelijken wil alle dingen kan maken en ook te niet doen. A. Er :ûjn dus drij dingen vereischt om almachtig te zijn: l O Dingen kunnen maken en ook te niet doen; 2° Kunnen maken en te niet doen alle dingen, die in zich zei ven mogelijk zijn en niet met de opperste volmaaktheid van een almachtig wezen strijden. God kan b. v. ge ene bergen maken zonder valleien, omdat dit in zich zelf onmogelijk is; Hij kan ook niet zondigen, omdat de zonde met zijne opperste volmaaktheid strijdt. ao Alle dingen kunnen maken en ook te niet doen met
-
44-
zijnen wil alleen, zonder daartoe iets dat vooraf bestaat, te gebruiken. Noch mens eh noch engel, maar God vervult deze drij voorwaarden, en daarom wordt Hij almachtig geheeten.
2. V. Waarin heeft God ziJne almachtigheid
meest getoond? A. In het scheppen of van niet te maken hemel en aarde en al wat er in is. V. Waarin: in welk uitwendig werk heeft God zlJne almachtigheid meest getoond: op de klaarste wijze doen uitschij n en ? A. In het scheppen of van niet te maken: scheppen dus is iets van niet maken, iets maken zonder daartoe eene reeds bestaande stof te gebruiken, iets door den wil alleen tot het bestaan brengen; hemel en aarde, en al wat er in is: al wat buiten God bestaat. De uitdrukkiug hemel en aarde beteekent gewoonlijk alle zichtbare en onzichtbare dingen die buiten God bestaan. God heeft zijne almachtigheid in het scheppen van hemel en aarde waarlijk getoond, aangezien Hij wezenlijk hemel en aarde gemaakt heeft, ze gemaakt heeft d00r zijnen wIl alleen, en in die schepping alle slag van wezens tot het bestaan geroepen heeft : engelen, menschen, dieren, planten en levenlooze zaken. Hij heeft zijne almachtigheid daarin meer getoond dan in zijne andere zichtbare werken, zooals in het bestieren en bewaren der wereld en in de mirakelen, omdat hij hierin ofwel zijn werk niet uit niet trekt, ofwel niet allerhande dingen maakt, gelijk in de schepping van hemel en aarde.
3. V. Waarvan heeft God den mensch gemaakt? A. Hij heeft het lichaam van Adam gemaakt van aarde, en eene ziel daarin gestort; maar Eva van eene ribbe genomen uit Adam.
-
45-
V. De zin is : waaruit heeft God de eerste menschen gemaakt, van welke het geheele menschdom voortkomt: heeft Hij ze onmiddellijk van niet gemaakt, ofwel uit eene reeds geschapene stof, en, zoo ja, uit welke stof? - Men bemerke hier wel dat de mensch gemaakt is door God, die hemel en aarde geschapen heeft met al wat er in is; dat hij bijgevolg noch uit zijn eigen bestaat, noch van eenig ander schepsel del' aarde of des hemels voortkomt. A. God heeft het lichaam van Adam, den eerstel!. man, gemaakt - van aarde: van de aarde namelijk, in 't begin der schepping van niet voortgebracht; en eene ziel daarin gestort: en eene ziel, gemaakt niet uit aarde of iets anders, maar van niet, in dat gevormd lichaam gestort; maar Eva van eene ribbe genomen uit Adam: maar het lichaam van Eva, de eerste vrouw, heeft God gemaakt uit eene ribbe van Adam, en in dat gevormd lichaam heeft Hij eene ziel gestort, gelijk Hij voor Adam gedaan had. Adam en Eva werden geschapen in een zeer gelukkigen staat naar ziel en lichaam, want God gaf hun niet alleen al hetgeen tot eene volmaakte menschelijke natuur vereischt is, te weten: eene redelijke ziel, een lichaam, al het noodwendige om het leven te onderhouden met de hoop van, na de dood, een beter leven te bekomen; maar, uit eene onbegrijpelijke goedheid, verleende Hij hun daarbij nog boven- en buitennatuurlijke gaven, (I) waardoor zij tot de weerdigheid van aangenomene kinderen Gods en erfgenamen des hemels verheven werden, of waardoor zij, hier op aarde deelachtig gemaakt werden aan Gods goederen, alsof zij zijne eigene kinderen waren, en, voor het toekomende leven, het recht verkregen, in den hemel de goederen te erven die zijn eigen geluk uitmaken. De bovennatuurlijke gaven die zij ontvingen, waren de heiligmakende gratie en al de bovennatuurlijke deugden en gaven van den H. Geest met het recht tot de noodige dadelijke gratiën. (1) Door bovennatuurlijll.e gaven verstaat men zulke gaven die te boven gaan al hetgeen aan geschapene wezens, hoe volmaakt ook, toekomt of toebehoort. Buitennatuurlijke gaven integendeel zijn diegene welke eigenlijk niet aan de natuur die ze ontvangt, maar aan eene verhevener geschapene natuur toebehooren.
-
46-
De buitennatuurlijke gaven waren de onsterfelijkheid, eene zeer uitgestl'ekte wetenschap, de bevrijding van de ongeregelde begeerlijkheid en van de ellenden onzes levens hier op aarde. Deze buitengewone gaven ontvingen zij niet alleen voor zich zelven, maar VOOI' geheel hunne nakomelingschap; doch op deze voorwaal'de, dat zij, om die gaven voor zich zelven en hunne nakomelingen te behouden, hunne gehoorzaamheid aan God zouden betoon en met niet te eten van de vrucht eens booms staande te midden van het Paradijs. Adam en Eva aten van de verbodene vl'ucht en verloren zoo, voor zich zeI ven en geheel hunne nakomelingschap, al die buitengewone gaven.
4. V. Waar zijn de Engelen gemaakt en waarvan? A. De Engelen heeft God van niet gemaakt in den hemel. V. De Engelen hebben geen lichaam, maar zijn enkele geesten met rede en verstand begaafd. Het woord engel beteekent. eigenlijk bode, afgezant. A. De Engelen heeft God gemaakt: dus zij ook bestaan uit zich zelven niet, noch zijn van eenig ander geschapen wezen, maar wel van God gemaakt, en dat van niet: door zijnen enkelen wil, zonder daartoe iets te gebruiken dat reeds bestond; in den hemel: in de plaats waar de gelukzaligen verblijven. Doch niet van het hegin hunner schepping genoten de Engelen daar het geluk van God aanschijn aan aanschijn te aanschouwen, maar hebben dat eerst, gedurende een zekeren proeftijd, moeten verdienen door God te eeren en te loven. Het getal der Engelen is zeer groot. Zij worden gewoonlijk verdeeld in negen koren, waarvan de hoogste zijn de Serafijnen, de Cherubijnen en de Tronen.
5. V. ZiJn de Engelen al te zamen in den hemel
gebleven? A. Neen; want de ongehoorzame en hooveerdige zijn daaruit gedreven in den afgrond der hel.
-
47-
A. De ongehoorzame en hooveerdige : de Engelen die, gedurende hunnen proeftijd, met zich aan God niet te willen onderwerpen, in hooveerdigheld, en van daar in ongehoorzaamheid vielen, zijn daaruit gedreven in den afgrond der hel: zijn, tot straf hunner zonde uit den hemel gejaagd, en in den afgrond geworpen van de plaats, waar God de verdoemden eeuwig straft. Van toen af genieten de getrouwe Engelen, tot loon hunner deugd, het geluk van God voor eeuwig te mogen aanschouwen.
6. V. Welk is het ambt der Engelen? A. God te dienen en te loven, en de menschen behulpig te wezen. V. Het ambt, d. i. de bediening. A. De Engelen hebben plichten jegens God en jegens de menschen: 1° Jegens God: zij moeten Hem a) dienen: zijnen wil volbrengen, onder andere, met zijne gezanten te zijn, om welke bediening juist zij den naam van Engelen ontvangen hebben j b) loven: Hem erkennen en eeren als den Schepper, Heer en Regeerder van hemel en aarde, de Fontein hunner zaligheid en hun opperste Goed. 20 Jegens de menschen: zij moeten hun behulpig wezen: hun tot hun geluk dienst bewijzen met hen bij te staan in de gevaren des lichaams en in de kwellingen der ziel, met voor hen te bidden, met hen te vermanen. Beide soorten van plichten zijn nauw met elkander verbonJen: God immers heeft de mensehen tot zijne kinderen aangenomen en bemint ze als zulke; bijgevolg is het onmogelijk Hem te beminnen zonder ook liefde te hebben voor de mensehen : wie immers eenen vader bemint, moet ook diens kinderen beminnen.
7. V. Zijn er eenige Engelen die ons bewaren?
A. Ja, en elk heeft eenen, die hem van het beginsel zijns levens bewaart. 4
-
48 -
V. Bewaren d. i. niet alleenlijk eenigszins behulpig wezen, maar gedurig bewaken, gedurig beschermen. A. Ja, el' zijn zulke engelen, die gedurig op ons waken, en elk heeft eenen, die hem van het beginsel zijns levens bewaart : iedere menseh heeft eenen Engelbewaarder, die hem van het begin zij ns levens tot aan zij ne dood onophoudelijk bijstaat.
8. V. Welk is het ambt van den Engel, onzen
bewaarder? A.
tegen den boozen vijand te bevrijden, onze gebeden God op te dragen, en in het uiterste onze ziel te beschermen. OIlS
A. Het ambt \'lom onzen Engelbewaarder is drijvoudig : 10 Ons tegen den boozen vijand te bevrijden: ons te
helpen tegen den duivel, die gedurig rondloopt om ons in zonde te doen vallen, en daarom onze booze vijand genoemd wordt. De Engelbewaarder doet dit dool' goede vermaningen, JOOl' het afsmeeken van nieuwe gra1iën, door van God. verwijdering van den duivel of vermindering van bekoringen te bekomen. 2" Onze gebeden God op te dragen : wanneel' wij bidden, met ons mede te bidden, en God te smeeken, dat Hij ons zoude vel'hooren. 3° In het uiterste onze ziel te beschermen: als wij gaan sterven, ons op eene bijzondere wijze te helpen om den duivel te overwinnen, de HH. Sacram~nten te kunnen ontvangen en ons tot de dood wel te bereiden, om verduldig te Jijden en onzen wil aan God te onderwerpen. Wat ons betreft, wij zijn onzen Engelbewaarder schuldig: eerbied voor zijne tegenwoordigheid, dankbaarheid voor zijne weldaden en betrouwen voor zijne goedgunstigheid. VRAGEN.
Welke woorden des Symbolums worden hier uitgelegd' - Hoe is deze les verdeeld' - Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder
hoofdpunt?
-
49-
1. Wat is er tot de alruachtigheid vereischt? - Verklaar de woorden: alle dlllgen en met ~ijllen gocldelijl1en wil. - 'Waarom
mogen noch de menschen noch de Engelen almachtig genoemd worden1- Waarom wordt God met recht almachtig genoemd? 2. Zeg den zin der vraag: lFaarin heeft God zijne almachtigheid meest getoond. - Wat is scheppen? - Zeg, met de woorden van den Catechismns, wat God geschapen heeft; en leg die woorden uit. - Hoe heeft Hij zijne almachtigheid getoond in het scheppen van hemel en van aarcle? - Hoe heeft Hij ze daarin meest getoond f 3. Zeg van wie de eerste menschen voorzeker niet voortkomen, en van wien zij wezenlijk voortkomen. - Van wie stamt geheel het menschdom aH - Hoe heeft God den eersten man gemaakt, eu hoe de eerste vrouw1 - Wat verschil is er tusschen de manier op dewelke God den eersten man, en die op dewelke Hij de eerste vrouw gemaakt heeft? - In welken staat werden zij van God geschapen1- Wat ontvingen zij voor wat de volmaaktheid der natuur aangaat, en wat nog daarenboven? - Voor wie hebben zij die bijzondere gaven ontvangen, en op welke voorwaarde'/ - Iiebben zij die gaven bewaard? - Waarin bestaan de bovennat uUl'lijke gaven, welke zij ontvangen hebben! - Welke buitennatuurlijke gaven hebben zij ontvangen! "4:. "·àt'll.eteekent het woord engell- Wat zijn Engelen! - Zeg mer. de woo~d.:-n van den Catechismus waar, ,'an wte en waoj't'an zij gemaakt.zlln; en leg het antwoord uit. - Zijn er vele Engelen, en hoe worden zij verdeeld 1- Hebben de Engelen "an in het begin God aanschijn à:an aanschijn gezien! 5. Zijn er Engelen uit den hemel gedreven? - Zeg met de woorden __ an den Catechismus, welke Engelen er uitgedreven zijn, en leg die woorden uit_ - Zeg waar zij gedreven geweest zijn, en verklaar het woord. - Wat hebben de getrouwe Engl'len toen ontva.ngen! 6. Welk is de zin der vraag: Welk is het ambt der Engelen? _ Zeg met de woordell van den Catechismus welk het ambt del' Engelen is, a) jegens God en b) jegens de menschen, eu verklaar het antwourd. - Toon hoe deze twee plichten innig verbonden zijn. 7. Welk is hier de beteekenis van het woord bewaren' - Z\in er Engelen, die op ons gedurig waken' - Welke menschen hebben eenen Engelbewaarder, en hoeveel hpbben zij ed - Sedert wanneer en tot hoe lang hebben zij eenen Engelbewaarder' 8. Hoeveel en welke plichten heeft de Engelbewaarder te onzen opzichte' - Leg ieder Vhn die plichten uit. - Wat zijn wij onzen Engelbewaarder schuldig I
-
50-
ZEVENDE LES.
Van de Menscllwordillg van Christus. ~ o~ ~
1
0
J
~ ",oa:!l 'g" 10 Wie ez us -;;;.;!
0 IS.
ii]~'" 2 Wat Jezus is. Q)
N
~
§ :t:
I
dezen
naam.
:; g ~ (
V.
10
Welke is de tweede Persoon
o. ld ~g het°d'!. lJan de H DI'lJvu o
0
0
;: 1Reden van
t"
)V.2.1sJezusGodofmensch? 7. Waarom wordt de Zoon meer onze Heer genoemd dan God de Vader?
lV'
IV'
3. Waarom is de Zoon Gods mensch geworden? ) wordingo o. {V. 4. Hoe is de Zoon Gods mensch I':: ~'d b)W1Jze. eworden? Q) ... bi) 9 bi) (/J. c$ ) V. 5. Is de geboorte van den Zoon l'::Q)c$/ ~:a 20 Geboorte. Gods in alles de geboorte van andlci Q) de re menschen gelijk ge we est? ~ =: "3° Vaderschap van 1V. 60 Is Jozef de vader van Christus iS ~.; \ den H. Jozef. I geweest? l>
~.~
.~ ~ ~
tOMensch-
a)Reden.
:
1. V. Welke is de tweede Pe)~soon van de H. Drij-
vuldig heid? A. God de Zoon, die, mensch geworden zijnde, Jezus Christus genoemd is. A. De tweede Persoon van de H. Drijvuldigheid is God de Zoon, en Hij is de tweede en niet de eerste of de derde, omdat Hij, in de orde der voortkomst, na den Vader en vóór den H. Geest staat (zie 6" v. 5" les); die, mensch geworden zijnde: de menschelijke natuur aangenomen hebbende en als dusdanig beschouwd, Jezus Christus genoemd is. De tweede Persoon det' H. Drijvuldigheid heet dug God de
Zoon en Jezus Christus: God de Zoon, als wij Hem alleen als God, en Jezus Christus als wij Hem als God en mensch beschouwen. Bijgevolg moet men op de vraag: wie is Je$us
-
51-
Christus? antwoorilen : Jezus ChJ'istus is God de Zoon, de tweede Persoon der H. Dl'ijmtldigheid, voor ons mensch geworden. Hij is dus een goddelijke Persoon, te weten, de tweede Persoon der H. Drijvuldigheid: maar, op geenel' wijze een menschelijke persoon. De naam Jezus, van Hebreeuwschen oorsprong, beteekent reddeJ', veT losser, zaligmaker; derhalve past hij volmaakt op God den Zoon voor ons mensch geworden, die ons, als mensch, van de slavernij des duivpls en van de eeuwige dood gered, verlost, en voor ons den weg der zaligheid geopend heeft. Het grieksche woord Christus, alsook het Hebreeuwsche Messias beteekenen beide gezalfde. Gezalfden noemde men in de Oude Wet de koningen, de priesters en de profeten, en die naam komt hij uitmuntendheid aan Christus toe, omdat Hij onze bijzondel'ste koning, hoogepriester enleeraar is.
2. V. Is Jezus God ofmensch? A. Hij is waarachtig God, van ééner natuur met den Vader; al zoo groot, machtig, wijs als de Vader;
en is ook te zamen mensch. V. Heeft Jezus Christus, de tweede Persoon der H. Drijvuldigheid, voor ons menseh geworden, de goddélijke ofde menschelijke natuur? A. Hij is waarachtig God; heeft wezenlijk de goddelijke natuur. - van ééner natuur: ééne en dezelfde natuur hebbende met den Vader; alzoo groot, machtig, wijs; hebbende ook ééne en dezelfde grootheid, macht en wijsheid als de Vader. Aangezien dat Jezus wezenlijk God is, heeft Hij noodzakelijk ééne en dezelfde natuur met den Vader, want de drij goddelijke Personen hebben alle drij maar één en hetzelfde goddelijk wezen of natuur, en aangezien Hij met den Vader ééne en dezelfde natuur heeft, zoo is Hij ook noodz'lkelijk even groot, machtig, wijs als de Vader, dewijl die hoedanigheden van de natuur afhangen. En is ook te zamen mensch : bij zijne goddelijke natuur heeft Hij ook de menschelijke, dus, gelijk wij allen, eeneredelijke ziel en een stoffelijk lichaam.
-
52-
In Jezus dus is er maar één pasoon, te weten, een goddelijke, de tweede der H. Drij vuldigheid; maar in Hem zijn twee naturen, namelijk, de goddelijke en de menschelijke, en beide bestaan in Hem zonder verwarring of vermenging, zoodat iedere hare eigene werking behoudt. Jezus heeft de goddelijke natuur van in der eeuwigheid; maar de menschelijke. slechts sedert zijne Menschwording, die plaats greep over bijna negentien eeuwen. Hoe God de Zoon de menschelijke natuur heeft kunnen aannemen, is voor ons een waar mysterie. (Zie 5e les, 3e v. en 2e 1., 6e v.)
3. V. Waarom is de Zoon Gods mensch geworden? A. Om de menschen met zijn voorbeeld en zijne leering den weg tot den hemel te toon en, en dezelve van de slavernij des duivels en van de eeuwige dood te verlo:lsen. A. Om twee redenen is de Zoon Gods voor ons mensch geworden: l o Om de menschen den weg tot den hemel te toonen: om hun te veropenbaren, wat zij moeten gelooven, hopen en doen om de eeuwige zaligheid te bekomAn ; - met zijn voorbeeld en zijne leering : om ons op eene volmaakte wijze den weg tot den hemel te toonen, moet immers de leering "an voorbeelden vergeleld gaan : woorden wekken, maar voorbeelden trekken. 2° Om dezelve te verlossen van de slavernij des duivels, bestaande in de berooving van de heiligmakende gratie, die alle menschen aaBgebol'en wordt door den val van den eersten vadel' Adam. Deze staat wordt slavernij des duivels genoemd, omdat degenen, die van de heiligmak,mde gratie beroofd zijn, de weerdigheid van kinderen Gods en erfgenamen des hemels vel'loren hebben, en aldus door den duivel, die door de bekoring de oorzaak der zonde is geworden, uit het rijk Gods, dat uit dezes aangenomene kinderen bestaat, als 't wal'e gerukt en tot gevangenen, onderdanen en slaven g,'maakt zijn; - en van de eeuwige dood: van de e,m>\'ige str
-
53-
schade of het derven van het goddelijk aanschijn, en de pijn van gevoel of van vuur, die bestemd zijn voor degenen die in de slavernij des duivels sterven. Deze laatste pijn nochtans wacht alleen dezulken die met eene dadelijke doodzonde op hunne conscientie van deze wereld scheiden. De pijnen der hel worden eeuwige dood genoemd, omdat de verdoemden in de hel geheel en voor altijd van het bovennatuurlijk en allergelukkigste leven der Heiligen beroofd, en zoo ten opzichte van dat leven voor eeuwig dood zijn. Indien God voor de zonde eene volkomene voldoening eischte, dan was de menschwol'ding van een goddelijken Persoon volstrekt noodig om ons van de slavernij des duivels te verlossen; hoe verhevener immers de beleedigde persoon, hoe grooter ook de oneer die hem aangedaan wordt; daar nu God oneindig boven alle schepselen verheven is, zoo is, uit dien hoofde, de wnde waardoor wij Hem onteeren, een oneindig kwaad. Maar voor eene oneindige oneer kan slechts door eene uitboeting van oneindige weel'de voldaan worden, en, dewijl de weel'de der eer nooit den persoon overtreft die vel'eert, zoo kan noch engel noch mensch. beider weerdigheid beperkt zijnde, God eene genoegzame eer tot uitboeting der zonde aanbieden, en was er hiertoe maar één middel, te weten, dat een goddelijke Persoon eene geschapene natuur aannam om daarin de zonde uit te boeten.
4. V. Hoe is de Zoon Gods mensch geworden?
A. Door zonderlinge werking van den Heiligen Geest, aannemende de menschelijke natuur in het zuiver lichaam van Maria. A. Door zonderlinge werking: door een mirakel van den Heiligen Geest; dit mirakel echter was niet uitsluitelijk den H. Geest eigen, maar, gelijk al de werken die op de schepselen betrek hebben, de ,lrij goddelijke Personen gemeen; doch omdat het hier een werk van liefde geldt, wordt het den H. Geest zonde;'ling toegeschreven; - aannemende de menschelijke natuur in het zuiver lichaam van Maria: Maria is dan de ware moeder van Jezus Christus, niet
-
54-
voor zooveel Hij Go,d, maar alleen voor zooveel Hij mensch is; bijgevolg i.s zij ook de Moeder Gods, dewijl zij wezenlijk de Moeder is vall een goddelijken Persoon.
5. V. Is de geboorte van den Zoon Gods in alles de geboorte van andere menschen geliJk geweest? A. Neen; want Hij is geboren van zijne moeder zonder pijn, smert of verlies van hare maagdelijke zuiverheid, haar late-nde eene zuivere Maagd, gelijk, zij was. A. Ook het verschil tusschen de geboorte van Jezus en die Tan andere menschen komt voort uit eene zonderlinge werking van den H. Geest. Om nu wel te verstaan, wat hier en in de voorgaande vraag door die werking beteekend wordt, dient men een nauwkeurig onderscheid te maken tusschen de Menschwording van den Zoon Gods in zich zelve, en de zonderlinge werking waardoor zij teweeggebracht werd: God de Zoon. en niet de Vader of de H. Geest, is mensch geworden, maar deze Menschwording geschiedde door de werking der drij goddelijke Personen.
6. V. Is Jozef de vader van Christus geweest? A. Hij is de natuurlijke vader niet geweest, maar alleen zijn voedstervader of bewaarder. A. Hij is de natuurlijke vader van Christus niet geweest, gelijk Maria zijne natuurlijke moeder, maar alleen zijn - voedstervader of bewaarder: zoo heet men iemand die VOor een kind dat het zijne niet is, zorg draagt alsof het zijn eigen kind ware.
7. V. Waarom wordt de Zoon meer onze Heer genoemd dan God de Vader? A. Omdat Hij ons en alle menschen niet alleen gelijk
-
55-
de Vader geschapen, maar ook met zijn dierbaar bloed gekocht en verlost heeft, als wij verloren waren. V. Waarom wordt in het Symbolum, de naam onze Heeraan God den Zoon gegeven, terwijl Hij daar aan God den Vader niet toegekend wordt? A. Omdat Hij ons en alle menschen niet alleen gelijk de Vader geschapen heeft : om reden der schepping komt de naam onze Heer zoowel den Vader als den Zoon toe; - maar ook met zijn dierbaar bloed gekocht en verlost heeft, als wij verloren waren: omdat Jezus, als menseh, met op het kruis tot uitboeting der zonde zijn kostbaar bloed te vergieten, ons daarenboven van de slavernij des duivels vrijgekocht en verlost heeft, als wij er door de zonde in gevallen waren: hierom wordt Jezus op eene zonderlinge wijze onze Heer genoemd; deze reden immen bestaat noch voor den Vader, noch voor den H. Geest, dewijl Zij de menschelijke natuur niet aangenomen hebben. VRAGEN. Welke woorden des Symbolums worden hier uttgelegd? Welke zijn de hoofdpunt~n dezer les1 - Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder van die punten1 1. Hoe noemt men volgens den Catechismus den tweeden Persoon der H. Drijvuldigheid1 - Welk verschil van beteekenis bestaat er tussch
-
56-
naturen te zamen in éénen Persoon! - Sedert hoelang heeft Jezus die twee naturen!- Kunnen wij de Menschwording van God den Zoon verstaan! 3. Om hoeveel redenen is de Zoon Gods mensch geworden! Stel die redenen met de woorden van den Catechismus voor. -Leg de woorden uit: den weg tot den hemel te toonen. - Waarom heeft de Zoon Gods ons den weg tot den hemel getoond niet alleen met zijne leering, maar ook met zijne voorbeelden? - Wat is de slavernij des duivels en van waar komt die naam! - Wat is de eeuwige dood? - Leg dien naam uit. - Was de Menschwording volstrekt noodig om ons van de slavernij des duivels te verlossen! - Geef de reden daarvan. 4. Leg de woorden uit : door eene zonderlinge werking van den Il. Geest. - Wat is Maria ten opzichte van Jezus Christus? - Is zij wezenliJk de Moeder Gods, en waarom! 5. Van waar komt het verschil voort, dat bestaat tusschen de geboorte van Christus en de geboorte van de andere menschen! Indien de zonderlinge werking Gods in de Menschwording van God den Zoon aan de drij goddelijke Personen gemeen is, zijn dus niet de drij goddelijke Personen mensch geworden! 6. Hoe is Jozef de vader van Jesus niet geweest, en hoe is hij het geweest? - Wat beteekent voedstervader of bewaarder? 7. Welk is de zin der vraag: Waarom wordt de Zoon meer onze Heer genoemd dan God de Vader? - Om welke reden mag de Vader zoowel als de Zoon onze Heer genoemd worden! - Hoe geldt deze reden voor de drij goddelijke Personen? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, om welke reden God de Zoon op Bene zonderlinge wijze onze Heer genoemd wordt, en leg die woorden uit. - Bestaat deze reden niet voor den Vader en den H. Geest, en waarom niet!
-
57-
ACHTSTE LES.
Die geleden heeft onlter Pontins Ptlatnl, 1. gekrnlst, geNtonen en begraven.
Van het Lijden van Christus. 1°.Christus' lijden in} V. i. Wat heeft Christus voor ons 't algemeen. I geleden? V. 2. Wat heeft Christus verdragen van de Joden? l"d V. 3. Wat heeft Christus verdragen 2o Z"~n b'tt 1 er IJ en b" P"l t ? en dood. !J l a .us . . . JV. 4. Hoe IS Chmtus gekruIst? , V. 5. Hoe is Christus gestorven? , V. 6. Hoe is Christus begraven? 30 Reden van zijn lij- J V. 7. Waarom heeft Christus al deze den en dood. I pijnen en dood willen verdragen? V. 8. Is het van naode dat wij nog 40 Vrucht daarvan. { lijden, aangezien dat Christus voor ons voldaan heeft?
I
1. V. Wat heeft Christus voor ons geleden? A.. Zijn geheel leven lang groote armoede en verdriet
aan ziel en lichaam; maar op den dag van zijn lijden groote pijnen, die nooit mer'seh verdragen heeft. A. Hier wordt in 't kort voorgesteld, wat Chdstus voor ons geleden heeft 1° zijn geheel leven lang en 2° op den dag van zijn lijden dat zijne dood voorafging. 1° Zijn geheel leven lang groote armoede: in armoede is Hij te Bethleëm gebOI'en, in armoede naar Egypte gevlucht, in armoede ook heeft Hij tot zijn dortigste jaar te Nazareth geleefd, en daarna gedurende drij jaar tot de ure zijner dood gepredikt; in dit laatste tijdperk zijns le7ens was Hij zelfs zoo arm, dat Hij niets had waal' Hij het hO;Jfd kon nederleggen ;
- 58- en verdriet: het aanschouwen onzer zonden die Hij op zich genomen had, zijne allergrootste liefde tot God door de zonden der wereld zoo schrikkelijk beleedigd, de ondankbaarheid der menschen, de vervolgingen der Joden en het bijblijvende gedacht zijner toekomende dood op het kruis hebben Hem in het diepste verdriet gebracht : hi81'door heeft Hij geleden aan ziel, en door armoede aan lichaam. 2° Op den dag van zijn lijden groote pijnen, die nooit mensch verdragen heeft: de pijnen van Jezus op dien dag overtroffen al de pijnen die ooit mensch verdragen heeft a) in maat en hoeveelheid, want Jezus heeft ten hevigste geleden in alles waarin Hij kon lijden: in zijne ziel, in al de zinnen zijns lichaams, in zijne eer en faam, in zijne vrienden, in alle goed dat de mensch bezitten kan; b) door den indruk dien zij op Hem maakten: de menschelijke natuur van Jezus was volmaakter dan die van andere menschen, en derhalve ook gevoeliger; c) door de droefheid die zij in Hem veroorzaakten; ingezien zijne veel volmaaktere kennis van de boosheid der zonde en van de ondankbaarheid der wereld, alsook zijne veel volmaaktere liefde tot God, moesten de pijnen die Hij leed, en de zonden voor welke Hij voldeed, in Hem grootere droefheid verwekken dan ooit iemand gevoeld heeft. Men bemerke wel, dat Jezus niet als God, maar alleen als mensch geleden heeft.
2. V. Wat heefi Christus t,erdragen van de Joden? A. Hij is van hen gevangen, ter dood verwezen, zeer schandelijk geslagen, begekt en bespot, en aan Pilatus den rechter overgeleverd. A. Hij is 10 van hen gevangen in den Olijfhof, door de tusschenkomst van Judas, den verrader: dit geschiedde na het Laatste Avondmaal, den Donderdag avond, daags voor het Paaschfeest der Joden; 2° Ter dood verwezen door Caïphas, dit jaar, opperpriester. en, als zulke, ook de hoogste rechter; 30 Zeer schandelijk geslagen door eenen gerechtsdienaar die, wanneer Christus aan Caïphas antwoordde: " Ik heb
-
59-
" openlUk tot de wereld gesproken, ondervraag hen die gehoord " hebben, wat ik tot hen gesproken heb, " Hem eenen slag in het aangezicht toebracht: - begekt : gedurende den nacht; toen het onderzoek bij Caïphas opgeschorst was, bonden Hem de dienstknechten eenen doek vóór de oogen pn sloegen Hem, zeggende: .• profeteer ons, Christus, wie is het die u geslagen " heeft! " - bespot: de dienstknechten bespotteden Jezus met Hem, in dienzelfden nacht, in het aangezicht te spuwen, wat bij de Joden Vaal' de ergste beleediging gold; 4° En aan Pilatus den rechter overgeleverd: onder de Romeinsche heerschappij, die alsdan op de Joden woog, mocht de opperpriester het Joodsche volk wel vonnissen, maat· niet de doodstraf doen uitvoeren zonder de tusschenkomst van den Romeinsehen stedehouder, toen Pontius Pilatus; daarom werd Jezus, na de uitspraak van het doodvonnis bij Caïphas, aan Pilatus overgeleverd, opdat deze het vonnis zou bekrachtigen.
3. V. Wat heeft Chr'istus verdragen bi} Pilatus?
A. Hij is valschelijk van de Joden beschuldigd, door het gebod van Pilatus vreeselijk gegeeseld, door de moedwillige soldaten met doornen gekroond, en van Pilatus ter dood verwezen. A. Hij is }O valschelijk van de Joden beschuldigd, namelijk, van het volk te verleiden, van te verbieden dat men de schattingen aan den keizer betaalde, en van te zeggen dat HU koning was; 2. Door het gebod van Pilatus vreeselijk gegeeseld : geene schuld in Jezus vindende, dorst Pilatus hem niet ter dood veroordeelen; maar, uit vrees van de Joden, Hem ook niet vrUspreken; daarom deed hij Hem geeselen, denkende alzoo de J oden te bevredigen; 30 Door de moedwillige soldaten met doornen gekroond : na de geeseling, zetteden de booze soldaten Hem eene doornen kroon op het hoofd om met Hem als met een valschen koning te spotten; 40 En van Pilatus ter dood verwezen : Pilatus ge-
-
60-
bruikte verscheidene middelen om de Joden tevreden te stellen, doch gelukte daar niet in. Eindelijk, door de vrees overwonnen, leverde hij Jezus in hunne handen om gekruist te worden, welke straf alleen voor de slaven en de grootst .. booswichten bestemd was.
4. V. Hoe is Christus gekruist? A. Nadat Hij zijn eigen kruis gedragen had, is Hij aan hetzelve met handen en voeten genageld waaraan Hij ook drij uren levend is blijven hangen. A. Nadat Hij ZijD eigen kruis gedragen had: Jezus droeg zelf zijn kruis op den Calvarieberg, waar Hij gekruist werd; on1erweg nochtans. toen Hij ondtlr den last. ging bezwijken, dwongen de Joden zpk~ren Simon van Cyl'ene, die daar voorbijging, Hem zijn kruis te ht-lpen dragen; - is Bij aan hetzelve met handen en voeten genageld : naar alle waarschijnlijkheid, heeft men eerst het kruis geplant en er Jezus dan opgetrokkpn; - waaraan Hij ook drij uren levend is blijven hangen : de kruising greep plaats 's Vrijdags, op het Paaschfeest d/~r Joden. om twaalf uren. De H. Schriftuur verhaalt, dat Jezus, aan het kruis hangende, zevenmaal geRproken heeft.
5. V. Hoe is Christus gestorven? A. Nadat Hij het al voldaan had, is zijne ziel van het lichaam gescheiden, zóó nochtans dat de godheid met de ziel en ook met het lichaam gebleven is. A. Nadat Hij het al voldaan had: nadat Hij volbracht had al hetgeen Hem door zjjnen hemelse hen Vader ter uitboeting der zonden opgelegd, al hetgeen door de profeten nopens zijn leven en zijne dood geschreven, en al hetgeen door Hem zelven daarvan voorzeid was, is zijne ziel van
-
61-
het lichaam gescheiden, zóó nochtans dat de godheid met de ziel en ook met het lichaam gebleven is ; hiel' leeren wU. wat de dood in Christus uitgewerkt heeft: in zijne menschelijke natuur heeft zij de ziel van het lichaam ge· scheiden; in zijne goddelijke natuur heeft zij niets uitgewerkt. dewijl deze onveranderlijk is : ook op de persoonlijke t'er· eeniging der goddelijke natuur, bestaande in God den Zoon, met de menschelijke natuur van Christus, heeft zij geen uitwerksel gphad, want de godheid is gebleven met de ziel en ook met het lichaam; bijgevolg was Christus' ziel en ook zijn lichaam. na de dood. de goddelijke eer en aanbidding weerdig, vermits zij met de godheid persoonliJk vereenigd bleven. Christus is aan zijne kl'uising bezweken. omdat Hij het uit vrijen wil toeliet, en zich tot uitboeting onzer zonden wou slachtofferpn. Had het Hem bdiefd, Hij kon van zijn kruis komen en zich verlossen. Bij Jezus' dood deed God groote mirakelen om de godheid van den Verlosser en de waarheid van diens leering klaar te bevestigen : dikke duisternissen ovprdekten de aarde, de gordijn des Tempels scheurde open, de aal'de beefde en de steenrotsen borsten.
6. V. Hoe is Christus beg1"aVen? A. Tegen den avond hebben twee eerweerdige mannen het liehaam van het kruis afgedaan, en dat met groote eer geleid in een nieuw steenen graf. A. Tegen den avond van den Vrijdag, ongetwijfeld VÓÓI' zes uren, want dan begon d,; Sabbat, waarop men volstrekt geen wel'k verrichten mocht, - hebben twee eerweerdige mannen, te weten, Jozef van Arimathea en NiPodemus, beiden l'aadsheer!'n van het Sanhedrin en geheime discipelen van J eZU8, het lichaam van het kruis afgedaan : eer dat geschiedde, had een soldaat, die gekomen was om Jezus' beenen te breken, en zoo zijne dood t.e verhaasten, ziende dat de Zaligmaker gestorven was, diens zijde met eene speer doorsteken, en er was bloed en water uit de wonde geloopen; - en dat geleid met groote eer : met welriekende
-
62-
specerijen gewreven en in een fijnen doek gewonden, in een nieuw steenen graf: in een graf dat in de rots gekapt was, en nog voor niemand gediend had.
7. V. WaaJ~om heeft Christus al deze pi;jnen en dood willen verdragen? A. Om ons te toon en zijne zonderlinge liefde, en voorbeelden te geven van vele deugden, hoewel Hij met kleinen arbeid ons had kunnen verlossen. A. Hij heeft dat gedaan om twee redenen: 10 Om ons te toonen - zijne zonderlinge liefde: zijne Qvergroote liefde jegens God en jegens ons; inderdaad, met op het voorstel van zijnen hemelschen Vader een zoo bitter lijden aan te nemen, toonde Hij, op de klaarste wijze, dat Hij Hem de grootste liefde toedroeg, en met dat te onzen voordeele te aanveerden, bewees Hij ook allerduidelijkst, dat Hij ons uit ganscher herte beminde; 20 En voorbeelden te geven van vele deugden, zooals van liefde tot God en deu evenmensch, van gehoorzaamheid, boetveerdigheid, zachtmoedigheid en verduldigheid; Hoewel Hij ons met kleinen arbeid had kunnen verlossen: hoewel Hij niet genoodzaakt was al die pijnen en dood aan te nemen om ons te verlossen, vermits Hij dat met het kleinste goed werk doen kon; immers, daar de weerde van een goed werk afhangt van de weerdigheid des persoons die het verricht, zoo hadden de werken van Christus, den tweeden Persoon der H. Drijvuldigheid, hoe klein zij ook mochten wezen, eene oneindige weerde; weshalve zij voldoende waren om de oneindige oneer, God door de zonde aangedaan, volkomen uit te boeten.
8. V. Is het van noode dat wiJ nog liJden, aangezien dat Chr'istus voo'/' ons voLdaan heeft? A. Ja, want het is Christus' wil dat wij door ons lijden zijner verdiensten deelachtig worden.
-
63-
V. Is het noodig, dat wij nog boetveerdigheid en goede werken doen om onze zonden uit te boeten en de zaligheid te hekomen, aangezien dat Christus door zijn lijden voor onze zonden voldaan en ons den hemel geopend heeft1 A. Ja, wij moeten daarvoor nog lijden, want het is Christus' wil, dat wij door ons lijden zijner verdiensten deelachtig worden: de reden dus, waarom wij nog moeten lijden, is, dat Christus, die ons de vergiffenis der zonden verdiend heeft, alsook de gratie om wel te leven en hiernamaals -het eeuwig leven, wil en vastgesteld heeft, dat zijne verdiensten ons maar zouden toegepast worden, als en voo,' zoo veel wij lijden, dat is, boetveerdigheid en goede werken doen. VRAGEN.
Welke woorden des Symbolums worden hier uitgelegd1 - Geef de hoofdverdeeling dezer les. - Zeg wat er over ieder der hoofdpunten geleerd wordt. 1. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat Christus geleden heeft: 10 geheel zijn leven lang en 2 0 op den dag van zijn lijden; en leg de woorden op ddn dag van zijn lijden uit. - Bewijs dat Christus altijd in armoede en in verdriet geleefd heeft. - Hoe heeft Christus in zijn lijden meer verdragen dan ooit een mensch geleden heeft~ - In welke natuur heeft Christus geleden ~ 2. Waar, wanneer en door wiens verraderij is Christus gevangen? - Door wien is Hij eerst te,' dood verwezen? - Door wie en te welker gelegenheid is Hij schandelijk geslagen? - Wanneer en hoe is Hij begekt en bespot geweest? - Door wien, wanneer en waarom is Hij aan Pilatus overgeleverd geworden? 3. Waarvan werd Christus door de Joden valschelijk beschuldigd? - Waarom werd Hij door Pilatus vreeselijk gegeeseld? Door wie, wanneer en waarom werd Hij met doornen gekroond? _ Door wien en om welke reden is Hij laatst ter dood verwezen? - Hoe groot was de straf des kruisesl 4. Waar is Christus gekruist en wie heeft zijn kruis gedragen? Hoe is Hij aan het kruis gehecht geweest? - Op welken dag en op welke ure heeft de kruising plaats gehad 1 - Hoeveel maal heeft Jezus van op zijn kruis gesproken; en hoelang is Hij levend aan het kruis blijven hangen?
5. Wat heeft Christus volbracht vóór zijne dood 1 - Wat heeft de dood teweeggebracht in Christus: a) in zijne menschelijke natuur; b) in zijne goddelijke natuur; c) nopens de persoonlijke vereeniging 5
-
64-
zijner menschelijke natuur met de godheiM - Welke eer waren Christus' ziel en lichaam na de doofl nog altijd weerdig, en waarom? - Heeft Christus geleden en is Hij gestorveIl uit noodzakelijkheid, ofwel uit vrijen wil? - Welke mirakelen zijn er geschied bij de dood van Christus, en waarom? 6. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer en door wie Christus' lichaam van het kruis is afgedaan geweest, en leg die woorden uit. - Wat is er aan Christus' lichaam tusschen zijne dood en de afdoening van het kruis geschied? - Hoe en waar is Christus, volgens het antwoord van den Catechismus, begraven; en wat moet er hiel' door de woorden van den Catechismns verstaan worden? 7. Heeft Christus de dood des kruises geleden, omdat Hij anders het menschdom niet kon verlossen? - Bewijs het gegeven antwoord door de woorden van den Catechismus, en leg deze uit. - Om hoeveel en om welke redenen dan heeft Christus zooveel willen lijden? - Toon hoe Hij door zooveel te lijden zijne zonderlinge liefde getoond heeft. - Verklaar van welke deugden Hij ons in zijn lijden en in zijne dood het voorbeeld gegeven heeft. 8. Welk is de zin der laatste vraag: Is het van noode dat wij nog lijden aangezien dat Christus voor ons voldaan heeft? - Is er op dit vraagstuk een ontkennend ofwel een bevestigend antwoord te geven? - Geef, met de woorden van den Catechismus, de reden van het gegeven antwoord, en verklaar deze woorden. - Welken middel hebben wij dan gedurig in onze handen om in Christus verdiensten deelachtig te worden'
-
65-
NEGENDE LES.
Van de Nederdaling ter hell(\, de Verrijzenis en de Hemelvaart van Christus. '~
)1 0 De nederdaling {V.i. Wat heeft Christus gedaan na zelve. zijne dood 'J ~.~ ~ 20 Beteekenis van { V. 2. 1f7'.It verstaat gij door de hel, tot ~:!:l1l 't woord hel. dewelke Christus nedergedaald is? .~ ~ 30 Reden der neder- { V. 3. Waarom is Christus nederge~" daling ter helle. daald ter helle? 1° Tijd der Verrij-; ~ ~-g. I V. 4. Wanneer is Christus verrezen? " Q) 0 zems.
~~ ~
.
=.. \
~ ~~
120
Reden va~ 't Waarom heeft Christus de vijf houd .der ~twon; wonden in zijn glorieus lichaam den III . lrlstus behouden? glorieus lIchaam. 0 DiV. 6. Wanneer is Christus ten hemel Die opge~ 1 ag. ! geklommen? klo~men;s 2 M . I V. 7. Hoe is Christus ten hemel geten eme. 0 am er t klommen? .
=: ~ ~ bil I> .g!l
he-jV' 5.
1
1. V. Wat heeft Christus gedaan na zijne dood?
A. De ziel van Christus, vereenigd met de godheid, is nedergedaald ter helle. V. Hier, gelijk in de voorgaande les, is er spraak van Christus als mensch. A. De ziel van Christus, zonder het lichaam dat ondertusschen levenloos in het graf bleef, vereenigd met
-
66-
8e
de godheid (Zie les, v. 5.) is. nedergedaald ter helle. (Zie v. 2.) De goddelijke natuur van Christus bleef altijd onveranderlijk, gelijk zij van in der eeuwigheid altijd geweèst is en tot in der eeuwigheid altijd zal zijn.
2. V. Wat verstaat gij door de hel, tot dewelke
Christus nedergedaald is? A. De plaats onder de aarde, in dewelke de zielen zijn van de menschen, die, gestorven zijnde, Gods aanschijn óf voor eenigen tijd, óf voor alle eeu wigheid moeten derven. V. De zin is niet: tot welk deel der hel is Christus nedergedaald, maar wel, wat verstaat men in 't algemeen door het woord hel, dat in het Symbolum voorkomt. A. De plaats onder de aarde: deze woorden geven ons de ligging der hel te kennen : zU is, volgens de gewone manier van spreken der H. Schriftuur en der HH. Vaders onder de aarde gelegen; - in dewelke de zielen zijn van de menschen, die, gestorven zijnde: zij is dan eene der plaatsen tot dewelke de zielen der overledenen gaan; Gods aanschijn moeten derven : beroofd zijn van het goddelijk aanschUn te aanschouwen; ~ voor eenigen tijd afvaar alle eeuwigheid: dus moeten eenige zielen Gods aanschijn voor altijd, andere slechts voor eenigen tijd derven; voor altijd al degenen die sterven, 't zij in dadelijke doodzonde, 't zij in de erfzonde alleen : tot deze laatste klasse behooren de kleine kinderen die vóór de jaren van verstand zonder Doopsel sterven; - VOOT eel1igen tijd. sedert Christus' dood, alleen degenen die, in Gods gratie gestorven zijnde, nochtans niet ontslagen zijn van alle dagelijksche zonden of last van penitentie: maar, vóór Christus dood, ook al de Heiligen, dewijl de hemel tot aan de verlossing gesloten is gebleven; doch deze laatsten hadden niöt, gelijk de eersten, de pijn van gevoel te lijden. Onder den naam hel komen hier dus vier plaatsen: 1° de hel der yerdoemden of dergenen die in dadelijke doodzonde
-
67-
sterven; 20 het voorgebol'gte der hel of het voorgeborgte der kinderen; 3° het vagevuur en 4° het voorgeborgte der oudvaders.
3. V. Waarom is Christus nedergedaald ter helle? A. Om de zielen van de heilige oudvaders, en ook van anderen, die in Gods liefde gestorven waren, te troosten en te verlossen. A. Om de zielen van de heilige oudvaders : van de heilige patriarchen en menigvuldige andere Heiligen uit het Joodsche volk, en ook van anderen, die in Gods liefde gestorven waren: van Heiligen die niet tot het Joodsche volk behoorden, gelijk b. v. de heilige man Job, te troosten: namelijk, met de volbrachte verlossing aan te kondigen, en aanstonds het aanschouwen der goddelijke natuur te vergunnen, en te verlossen, met hun de goddelijke natuur te laten aanschouwen, en ze, op den dag zijnel' Verrijzenis, uit het voorgeborgte der oudvaders ol' de aarde te leiden. Christus is dus vool'zeker nedrrgedaald tot hetvoorgeborgte der oudvaders; maar of Hij tot nog eene andere plaats der hel gegaan is, daar spreekt de Catechismus niet van.
4. V. Wanneer' is Christus verrezen? A. Op den derden dag na zijne dood, dat is, des Zondags 's morgens. A. Op den derden dag na zijne dood: de Catechismus antwoordt hiel' mAt de woorden van het Symbolum, - dat is, des Zondags 's morgens: deze woorden dienen tot uitlegging van de voorgaande. De Verrijzenis van Christus is de grondsteen van ons Geloof,. dewijl de Zaligmaker ze voorzeid en gesteld had tot een teeken van de waarheid zijner Jeering ; zij is tevens het bewijs, dat onze zaligmaking voltrokken is, aangezien de dood, die door de Verrijzenis overwonnen werd, de straf is der zonde. Daarom is Paschen, de dag waal'op de Verrijzenis gevierd wordt, de grootste feestdag des jaars.
-
68-
5. V. Waarom heeft Christus de 'Vijf wonden in
zijn glorieus lichaam behouden? A. Om daarmede zijne Verrijzenis te bevestigen, en om die aan alle menschen in het oordeel en aan de zaligen in den hemel te toonen. V. De vijf wonden : de vier nagelwonden in zijne handen en voeten, en de wonde zijner dool·stokene zijde. In zijn glorieus lichaam: in zijn lichaam dat uit het graf heel klaar en schoonblinkend, licht, subtiel en onlijdelijk was opgestaan. A. Om twee redenen heeft Christus de vijf wonden in zijn glorieus lichaam bphouden : 10 Om daarmede zijne verrijzenis te bevestigen: die wonden toonden immers dat Hij met datzelfde lichaam verrezen was, waarin Hij de dood ondergaan had, en zoo bewees Hij de waarheid zijner Verrijzenis, daar men, om te verrijzen, hetzelfde lichaam moet heraannemen, waarin men gestorven is. 20 Om die aan alle menschen in het oordeel en aan de zaligen in den hemel te toonen: aan de kwade menschen, in het oordeel, tot hunne beschaming, en aan de zaligen, in het oordeel en gedurende de geheele eeuwigheid, tot hunne verblijding.
6. V. Wanneeds Christus ten hemel geklommen? A. Veertig dagen na zijne Verrijzenis. A. Voor zijne Hemelvaart heeft Hij zijne Verrijzenis door verschillende verschijningen bevestigd, nog eenige Sacramenten ingesteld, en met zijne discipelen over de instelling en het bestier der H. Kerk gesproken.
7. V. Hoe is Christus ten hemel geklommen? A. Zonder iemands hulp door zUne eigene macht. A. Door zijne eigene macht: door de macht zijner menschelijke natuur, te weten, door de gave van snelheid, die
69 Christus bij dil Verrijzenis, dank aan de verdiensten zijner dood, bekomen had. VRAGEN. Welke woorden des Symbolums worden hier uitgelegd? - Hoeveel deelen zijn er in deze les? - Wat wordt er in ieder deel geleerd? 1. Volgens welke natuur wordt Christus beschouwd, in het artikel des Symbolums : .. die nedergedaald is ter helle? " - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe Christus nedergedaald is ter helle, en leg die woorden uit. 2. Wat vraagt de Catechismus als hij zegt: Wat verstaat gij door 4e hel, tot dewelke Christus nedergedaald is, en welken zin mag men aan deze woorden niet geven! - Waar is de hel gelegenIWie is er in? - Welk is het lot der inwoners van de hel? - Hoelang blijven de zielen in de hel? - Wie moeten Gods aanschijn voor altijd derven 1 - Is er eenig verschil in het lot dergenen, die Gods aanschijn voor altijd moeten derven, en welk is het? - Wie komen onder de klasse dergenen, die Gods aanschijn slechts voor eenigen tijd derven, en welk verschil is er tusschen het lot van deze allen 1 Hoeveel en welke plaatsen komen dan onder den naam van hel?
3. Wie verstaat men hier door de heilige oudvaders en door de ande"en, die in Gods liefde gestorven waren? - Hoe heeft Christus die heilige zielen geWoost en verlost? - Tot welk deel der hel is Christus dus, volgens den Catechismus, voorzeker gegaan? 4. Op den hoeveelsten dag na zijne dood, op welken dag en op welken tijd van den dag is Christus verrezen 1 - Is Christus' Verrijzenis van groot belang voor ons en waarom!- Welke plaats bekleedt Paschen onder onze feestdagen en waarom? 5. Wat heeft Christus van zijn lijden in zijn glorieus lichaam behouden? - Wat beteekent hier het woord glorieus? - Om hoeveel en om welke redenen heeft Christus dat willen behouden 1 - Leg die redenen uit. 6. Den hoeveelsten dag na zijne Verrijzenis is Christus ten hemel opgeklommen? - Wat heeft Hij tusschen zijne Verrijzenis en zijne Hemelvaart gedaan? 7. Door wiens hulp en macht is H~i ten hemel geklommen? - Zeg of Hij in zijne menschelijke natuur macht genoeg had om ten hemel te klimmen, en leg dat uit. - Door wiens verdiensten bezat Hij die macht?
-
70-
TIENDE LES.
Van het Laatste Oordeel en het Rechterschap van Christus.
I
rech-l
En zit ter Christus' verblijfplaats V. i . TIl • Chrl'ster hand Gods .. •• aar IS zijns Vaders sedert Zijne hemeltus nu? almachtig. vaart. ~ r::i wanneer~ V. 3. Welke teekenen zullen o Q) o~ w I C"st an m . 1:1 0 10 Tijd. k de komst van Chnstus voorQ) omen oork ?
jV. 2.
Î
.g
EI .,
deelen? omen 0'" .III;g 20 Manier. I V. 4. Hoe zal Christus ten oordeel komen? iä'~ Zullen dedooden tot den _ 1:1 erso- V. 5. Wie zal laatsten dag toe zonder oor~ ~ nen die te . Christus kodin n'" ee wezenr ~~ oordeeleo .. de Ieven den, al . , . . Imen oordee- V. 7. III .. eIk e zyn al.... Zijn. en? die Christus oordeelen zal? ~5 ~ 'i3 4 V . IV' 8. Wat vonnis zal Christus in het oordeel' po ~ 0 ooms. geven?
3P \ 0
)V. P.
I
1. V. Waar is Christus nu? A. Hij zit ter rechter hand des Vaders. wezende in de opperste rust en allerhoogste eer met God den Vader. V. Waar is Christus, als mensch beschouwd, - nu : sedert zijne HemelvaarU A. Bij zit ter rechter hand des Vaders: deze woorden des Symbolums zijn blijkbaa\', niet in hunnen eigen1ijken, maar in den overdrachtelijken zin te verstaan, dien de Catechismus zelf aanduidt: de wool'den wezende in de opperste rust met God den Vader bevatten de uitlegging van
-
71 -
Hij zit (bij den Vader); de overige, wezende in de allerhoogste eer met God den Vader dienen tot verklaring van ter rechter hand des Vaders. Door de woorden: met God den Vader wil men hier zeggen, dat Christus, als mensch, deelachtig is in de rust en in de eer van God den Vader of van de goddelijke natuur die de drij goddelijke Personen eigen is. Ch\'istus is, als mensch, ook tegenwoordig in het H. Sacrament; maar niet, gelijk in den Hemel, op eene zienlijke wijze.
2. V. Wanneer zal Christus komen oordeelen? A. Op het uiterste der wereld, hoewel dat ons de dag onbekend is. A. Op het uiterste der wereld, dat is niet, als de geheele wereld ten volle zal vernietigd zijn; maar als de geheele wereld met al de stoffelijke wezens die zij bevat, door het vuur zal ontbonden zijn; hoewel dat ons: iedereen, uitgenomen God, de dag, de ure, de dag, de week, het jaar, zelfs het tijdstip onbekend is. In zijne wijsheid heeft God vastgesteld dezen dag aan niemand bekend te maken, opdat de orde in het maatschappelijk leven tot het einde toe zou blijven bestaan.
3. V. Welke teekenen zullen de komst 'Van Chris-
tus voorkomen? A. Ten eerste, eene geweldige vervolging, die de booze Antichrist verwekken zal; ten tweede, verscheidene schrikkelijke plagen; ten derde, een vuur, dat alle dingen verslinden zal. V. Teekenen : gebeurtenissen die vóór Christns' komst moeten plaats grijpen en er zoo ware teekenen van zijn. A. Ten eerste, eene geweldige vervolging die de booze Antichrist verwekken zal: Antichrist is zooveel als vijand van Christus; de booze Antichrist is een bijzondel'e persoon, die zieh als God zal doen aanbidden en alle boos-
-72 heden bedrijven; zijne vervolging wordt gewt!ldig genoemd, om reden der overgroote macnt en der listen die hij gebruiken zal, alsook wegens het gl'oot getal geloovigen dat hij, volgens Christus' voorzegging, zal doen afvallen. Ten tweede, verscheidene schrikkelijke plagen: niet alleen oorlog, ziekte, hongersnood, aardbevingen, welke plagen nu dikwijls de wereld treffen; maar nog buitengewone beroerten in de krachten des firmaments. zoo verschrikkelijk, dat de menschen van vrees zullen verdorren. Ten derde, een vuur dat alle dingen verslinden zal: een vuur, door Gods almacht aangestoken, dat geheel deze aarde met al wat zij bevat, zal ontbinden, zonder er nochtans de stof van te vernietigen. Dit laatste teeken alleen zal de komst van Christus onmiddellijk voorafgaan, zoodat de andere niet zullen aanduiden, dat die komst geheel nabij is. Uit de overgeblevene stof van de verbrande wereld zal God eene nieuwe en allerschoonste aarde maken, die de gelukzaligen met de oogen "an hun glorieus lichaam zullen aanschouwen en bewonderen; Christus heeft immers de herstelling verdiend van geheel het menschdom en dus ook van geheel de wereldsche schepping, die den mensch gansch ten dienste staat. Buiten de genoemde teekenen zijn er nog andere: 1° iedere natie der wereld moet eens het Geloof ontvangen en aan de H. Kerk toebehoord hebben; 2° het Joodsche volk moet zich tot den waren Godsdienst bekeerd hebben; 3° Henoch en Elias, die van de aarde werden opgenomen, moeten hier, waarschijnlijk ten tijde van den Antichrist, wedergekeerd zijn om het Geloof te prediken.
4. V. Hoe zal Christus ten oordeel komen? A. Met zijn menschelijk lichaam, zienlijk en met groote glorie. A. Christus zal ten oordeel komen, niet alleen als God, maar ook als menschj want met zijn menschelijk lichaam beteekent hier met geheel de menschelijke natuur uit ziel en lichaam bestaande; - niet verborgen onder eene andere gedaante, gelijk nu in het H. Sacrament des Altaars, maar
-73 zienlijk: onder de eigene ~edaante van zijn lichaam - en met groote glorie: versierd met de vier gaven van klaarheid, snelheid, subtiliteit en onlijdelijkheid, en, daarenboven, met veel uitwendige heerlijkheid. Hij zal op eene wolk als op een en triomfwagen gezeten zijn; de engelen zullen Hem vergezellen en zijn kruis zal voorafgaan.
5. V. Wie zal Christus komen oordeelen?
A. Alle menschen die geleefd zullen hebben. A. Alle menschen die geleefd zullen hebben, zonder ééne uitzondering, te beginnen van Adam en Eva tot het einde der wereld. Deze zullen geoordeeld worden over al hunne woorden, werken en gepeinzen, van den oogenblik dat zij tot hun verstand gekomen zijn tot hunne dood toe, voor zoûveel die woorden, werken en gepeinzen goed of kwaad zijn.
6. V. Zullen de dooden tot den laatsten dag toe
zonder· oordeel wezen? A. Neen, want elk wordt terstond na de dood bijzonderlijk geoordeeld; maar dan zullen de lichamen te zamen met de zielen, en dat in de tegenwoordigheid van alle menschen, geloond worden. A. Neen, want elk wordt terstond na de dood: zoohaast de ziel van het lichaam gescheiden is, bijzonderlijk: voor de ziel alleen, zonder dat een ander mensch er bij tegenwoordig is, geoordeeld; maar dan zullen de lichamen te zamen met de zielen : de menschen in hunne volledige natuur, uit ziel en lichaam bestaande geloond worden, en dat in tegenwoordigheid van alle menschen, d. w. z. dat alle menschen die ooit geleefd zullen hebben, door een bovennatuurlijk licht iedereens goede en kwade werken, van het eerste tot het laatste, met al de omstan.digheden zullen kennen.
-
74-
Het Oordeel dus is tweeërlei, te weten: het Bijzonder en het Algemeen. Het Bijzonder geschiedt 1° terstond na de dood; 2° buiten de tegenwoordigheid der menschen; 3° voor de ziel die van 't lichaam gescheiden is; 4° zonder dat Christus op de aarde versch~jnt. Het Algemeen Oordeel zal geschieden 1° op het einde der wereld, weshalve het ook Laatste Oordeel genoemd wordt; 2° in de tegenwoordigheid van alle menschen; 30 voor de lichamen te zamen met de zielen; 40" door Christus zienlijk en met groote glorie op de aarde verschijnende. Buiten het Bijzonder Oordeel is nog het Algemeen noodig 1° opdat Gods rechtveerdigheid, die hier op aarde niet altijd uitschijnt, van eenieder ten volle zou gezien worden; 2° opdat de eer van Christus en van al de goede menschen openlijk zou gewroken worden; 3° omdat de mensch eens in dien staat behoort geoordeeld te worden, waarin hij het leven doorgebracht heeft, bijgevolg met ziel en lichaam en in de tegenwoordigheid der menschen, dewijl hij zoo op aarde geleefd heeft.
7. V. Welke zijn de levenden, die Christus oor-
deelen zal? A. Die omtrent dien tijd leven zullen.
v. Christus, zegt het Symbolum, zal komen oordeelen de levenden en de dooden : wie zijn die levenden van welke hier gesproken wordt? A. Die omtrent dien tijd leven zullen : die omtrent den tijd van het einde der wereld op de aarde zullen zijn. Dit antwoord leert ons duidelijk, hoe wij uit het woord levenden niet mogen besluiten, dat de laatste menschen de dood niet zullen ondergaan. Deze worden met recht levenden genoemd, om ze te onderscheiden van de andere menschen die vroeger gestorven zijn. 8. V. Wat vonnis zal Christus in het Oordeel
geven? A. De goede menschen zal hij met groote liefde to
-75 -
zich roepen en hun den hemel geven; maar de kwade zal hij met uitnemende gramschap van zich in de eeuwige verdoemenis jagen. A. De goede menschen: al degenen die in Gods g1'atie gestorven zijn; want, op den oogenblik van het Laatste Oordeel, zal het vagevuur eindigen; -zal Hij met groote liefde tot zich roepen en hun den hemel geven, zeggende : " Komt, gij gezegenden mijns Vaders! Neemt bezit van het " koninkl'ijk, dat voor ti bereid is van de grondvesting der we" reld af. " Maar de kwade: al degenen die in dadelijke doodzonde gestorven zijn, zal Hij met uitnemende gramschap: met groote afgekeerdheid van zich in de eeuwige verdoemenis jagen, zeggende : " Gaat weg van mij, gij " vel'vloekten, in het eeuwig vuur dat bereid is VOOI' den duivel " en zijne engelen. " Christus zal eenieder zijn vonnis door een inwendig licht te kennen geven; maar de hovengemelde woorden, waarschijnlijk al de goeden en al de kwaden te zamen toesturen. VRAGEN. Welke woorden des Symbolums worden hier uitgelegd! - Hoe is deze les verdeeld 1 - Wat wordt er in ieder deel geleerd? 1. Verklaar in de eerste vraag: Waar is Christus nu, de WOOI'den Christus en nu. - Hoe antwoordt men op die vraag met de woorden des Symbolums?- Hoe moeten die woorden des Symbolums verstaan worden? - Hoe legt ze de Catechismus uit? - Aan .welke woorden van het Symbolum beantwoordt ieder deel der uitlegging van den Catechismus?- Wat beteekent de Catechismus in zijn antwoord door de woorden: met den Vade7'? - Is Christus als mensch sedert zijne Hemelvaart alleenlijk in den hemel tegenwoordig! 2. Op welk tijdstip dezer wereld zal Christus komen oordeelen? - Wat verstaat men door het uiterste der wereld? - Wanneer zal deze wereld eindigen?- Wat verstaat men hier door dag?-Aan wie is de dag van Christus' oordeel onbekend; en waarom wil God hun dat verbergen? 3. Wat verstaat men door de tee/Lenen die de /Lom st van Christus moeten voorkomen? - Hoeveel teekenen, die de komst van Christus
-
76-
moeten voorkomen, stelt de Catechismus voor! - Zijn er nog andere! - Wat beteekent het woord Antichrist; en wie is de booze Antichrist? - Waarom wordt de vervolging, die hij zal opstoken, geweldig genoemd! - Wat is hier te verstaan door de woorden: verscheidene schriMelijke plagen? - Hoe schrikkelijk zullen die plagt'n zij n! - Welk zal de oorsprong zijn van het vuur dat de wereld zal verslinden? - Wat zal het verslinden! - Hoever zal het al die zaken verslinden? - Zullen al die teekenen Christus' komst onmiddellijk voorafgaan, en bijgevolg bewijzen dat deze komst heel nabij is? 4. In welke natuur zal Christus komen oordeelen? - Hoedanig zal Hij in zijne menschelijke natuur verschijnen? - Wat beteekent hier het woord zienlijk? - Wat is er te verstaan onder de woorden: met groote glorie? 5. Zeg. met de woorden van het Symbolum, en daarna met die van den Catechismus, welke menschen Christus zal komen oordeelen? - Waarover zal Hij eenieder komen oordeelen! O. Is er buiten het Oordeel, dat op het einde der wereld zal geschieden, nog een anderl- Hoeveel oordeelen bestaan er dan, en hoe 'IV orden zij genoemd? - Leg de volgende woorden uit: te"stond na de doud, - bijZOnderlijlt, - de lichamen te za men met de zielen, - in de tegenwoordigheid van alle meHschen. - Stel het verschil
voor, dat tusschen de genoemde Oordeelen bestaat. - Waarom moet er buiten het Oordeel, dat terstond na de dood geschiedt, nog een Algemeen Oordeel bestaan? 7. In de uitdrukking van het Symbolum de levenden en de dooden, wie zijn, volgens den Catechismus, te verstaan door de levenden' - Is deze uitlegging van den Catechismus redelijk! - Mag men dan uit dat woord besluiten dat de laatste menschen de dood niet zullen ondergaan 1 8. Wie zijn hier te verstaan door de goede en de kwade menschen' - Welke woorden zal Christus spreken, als Hij de goede menechen met groote vriendschap tot zich zal roepen! - Wat wil hier zeggen: met uitnemende gramschap? - Welke woorden zal Christus spre· ken, als Hij de kwade met groote gramschap in de eeuwige verdoe· menis zal jagen! - Hoe zal Christus de uitspraak van het VODllis doen f
-
77-
ELFDE LES.
Ik geloof in den B. Geest.
De werken van De B. Geest in zich zelven den B. Geest. beschouwd.
Van God den Heiligen Geest. ,V. 3. Is de H. Geest minHij is waarder dan de andere twee 10 Natuur achtig God. Personen? (V.enA.1.) V. 4. Wat eer zijn wij God den H. Geest schuldig? 20 De hoe- Hij is de der-l vee I s t e de Persoon, persoon in' der Heilige V. 2. Van welken Persoon de Heilige) IJrijvuldig-) komt de H. Geest? Dr ij vu1-( heid. (V. en, digheid. A. 1.) .. · 1v. 5. Hoe heeft zich de H. Geest toV ersehIJnmgen. vertoond? V. 6. wan-\v. 7. Welkis V. 8. Waarom 20 K t neer komt het meeste) wordt onze heioms de Heilige werk van ligmaking den tot ons. Geest tot den Heili- 11. Geest toeons? gen Geest? geschreven '!
l
i
1. V. Wat gelooft g?j van den H. Geest? A. Dat Hij Iwaarachtig God is, en de derde Persoon in de H. Drijvuldigheid. V. Wat verstaat gij dOOl' den H. Geest, als gij zegt: • Ik geloof in den H. Geest. of, welke natuur heeft Hij en welke Persoon is Hij 1 A. Ik geloof dat Hij waarachtig God is : dat Hij evenals de Vader en de ZOOD, waarlijk de goddelijke natuur heeft, en de derde Persoon in de H. Drijvuldigheid : dat Hij een goddeli.ike Persoon iE, namelijk, de derde der H. Drijvuldigheid.
-78 -
2. V. Van welken Persoon komt de H. Geest? A. Van God den Vader en God den Zoon. V. Van welken goddelijken Persoon komt de H. Geest voort1 A. Hij komt voort van God den Vader en God den Zoon: dat vloeit uit het antwoord op de Ie vraag, leerende dat Hij de derde Persoon is in de H. Drijvuldigheid. Kwam Hij van niemand voort, dan zou Hij de eerste Persoon zijn; kwam Hij van den Vader alleen voort, dan zou Hij, gelijk God de Zoon, de tweede Pel'soon zijn; en kwam hij van God den Zoon alleen voort, dan zou God de Zoon de eerste Persoon zijn, en God de H. Geest, de tweede. God de H. Geest komt van den Vader en den Zoon voort dool' de liefde, (zie 5e les) en dat niet door twee achtereenvolgende werkin!!:en, maar door ééne en dezelfde werking, aangezien God de Vader en God de Zoon maar ééne en dezelfIle natuur hebben.
3. V. Is de H. Geest minder dan de andere twee
Personen? A. Geenszins; maar Hij is even wijs, machtig, eeuwig, enz., als God de Vader en God de Zoon. A. De reden van dit antwoord is, dat de drij goddelijke Personen maar ééne en dezelfde goddelijke natuur hebben. (Zie 5e les, 7e v.)
4. V. Wat eer zijn wij God den H. Geest schuldig? A. De goddelijke en opperste eer. V. DOOI' eer verstaan wij het uit- ofinwendig erkennen van iemands uitmuntendheid. A. Wij zijn den H. Geest schuldig de gOddelijke en opperste eer; wij moeten Hem erkennen als God en Opperste Wezen. De rellen daarvan is, dat de eer, gelijk wij gezegd hebben, in het erkennen van iemands uitmuntendheid bestaat; nu, de H. Geest is wezenlijk God en het Opperste Wezen; dus
-- 79moet Hij, wanneer wij Hem vereeren, als God en OpperRte Wezen erkend worden.
5. V. Hoe heeft zich de H. Geestvertoond? A. In de gedaante van eene duif in het doopsel van Christus, en in de gedaante van vurige tongen op den Sinksendag. V. Hoe heeft zich de H. Geest, die uit zijne natuur onzichtbaar is, aan de menschen op een zichtbare wijze vertoond? A. H~j heeft zich tweemaal vertoond : 10 In het doopsel van Christus: wanneer de H. J oannes Baptista in den Jordaan het doopsel van boetveerdigheid aan Christus bediende, in de gedaante: in den uitwendigen vorm van eene duif. en dat om, ondel' het zinnebeeld van dien vogel, hijzonderlijk de onschuld en de zachtmoedigheid van Christus te kennen te geven; 20 Op den Sinksendag der Joden, tien dagen na Christus' Hemelvaart, in de gedaante van vurige tongen, en wel om, dOOl' dat zinnebeeld, de verlichting des verstands uit te drukken, alsmede de vlam der liefde, de zuivering der ziel, de bekwaamheid om het Geloof te prediken en de gave der talen, wat alles de Apostelen dan ontvingen.
6. V. Wanneer komt de H. Geest tot ons? A. Als Hij op eenige nieuwe manier in ons begint te werken. V. Wanneer zegt men dat de H. Geest, die overal tegenwoordig is met zijn wezen, zijne alziende oog en zijne macht, tot ons komt? A. Hij komt tot ons, als Hij, buiten de gewone en natuurlijke manier van in ons te werken, d. i. huiten het algemeen goddelijk werk van ons te bewaren en ons hulp te geven om dit alles te doen waartoe wij uit onze natuur bestemd zijn, in een woord buiten het bestieren en bewaren, dat Hij voor ons gedurig doet, op eenige nieuwe, d. i. huitengewone en bovennatuurlijke manier in ons begi,,' te werken; niet (\
-
80-
als Hij in ons zulk werk VOO1'tzet. Ziehiel' waal'om men te recht leert, dat de H, Geest tot ons komt, als Hij in ons een bovennatuurlijk werk beginr : men zegt gemeenlijk, dat iemand in eene plaats komt, als hij er op eene nieuwe manier begint tegenwoordig te zijn, 'tzij met zijn wezen, 'tzij met zijn oog, 't zij met zijne macht; welnu, als de H, Geest, buiten zijn gewoon en aloud werk van bestieren en bewaren, in ons een bovennatuurlijk werk aanvangt, dan begint Hij op eene nieuwe manier in ons tegenwoordig te zijn, niet met zijn wezen noch met zijne kennis, maar met zijne macht; en daarom zeggen wij te recht, dat Hij dan tot ons komt. De bovennatuurlijke werken die de H. Geest, buiten onze bewaring en natuurlijke ondersteuning, in ons komende ver· richt, zijn: de heiligmakende gratie en de dadelijke gratie verleenen, alsmede de gave van mirakelen of voorzeggingen te doen; de H. Schriftuur ingeven; de Kerk bestieren en zóó bijstaan, dat zij .. och in hare lee ring fale, noch door hare vijanden overweldigd worde; de gemeenschap onder de Hei· ligen teweegbrengen; de Heiligen glorieus doen yerrijzen en hun den Hemel geven. Gelijk de H. Geest tot ons komt, als Hij in ons een bovennatuurlijk werk begint, zoo 1-coont Hij in ons, als Hij, door eene bijblijvende bovennatuurlijke gave, namelijk, door de heiligmakende gratie, in ons is.
7. V. Welk is het meeste wej"k van den H. Geest?
A. De leden der waarachtige Kerk van Christus door het uitdeelen zijner gratiën heilig te maken. V. Welk is, onder al de bovennatuurlijke werken die in de uitlegging der voorgaande vraag genoemd worden, het meeste: het bijzonderste werk van den H. Geest? A. De leden der waarachtige Kerk van Christus: al degenen die dool' het doopsel in de ware Kerk van Christus, namelijk, in de Roomsch-Katholieke Kerk getreden zijn, of el', ten minste met den wil, 'tzij deze uitdrukkelijk weze ofin eene andere begeerte besloten ligge, aan toebehooren, heilig te maken: te zuiveren van de zonden en in die gesteltenis te brengen, welke vereischt is om vrienden Gods en erfgenamen
-
81 -
des hemels te wezen; heili,q immers is hetzelfde als God toege'Wijd, God aangenaam; door het uitdeel en zijner gratiën: a) der heiligmakende gratie, door dewelke wij heilig en de vrienden Gods zijn; b) der bovennatuurlijke deugden en del' Zeven Gaven van den H. Geest, die de heiligmakende gratie altoos vergezellen, en er als 't ware de vermogens van zijn, gelUk het verstand en de wil de vermogens zijn van de ziel; c) der dadelijke gratiën, door dt-'wplke de H. Geest de zondaars tot bekeering, en de rechtveerdigen tot volherding in het goed opwekt en hulp verleent. Onder al de bovennatuurlUke werken van Ilen H. Geest is dat het bijzonderste. aangezien al de andere slechts dienen als middelen tot de heiligmaking of tot de voltrekking daarvan.
8. V. Waw"om wordt onze heiligmakz:ng den
H. Geest toegeschreven? A. Omdat Hij is de liefde des Vaders en des Zoons, en uit Gods liefde ons alle heiligheid komt. V. De Catechismus vraagt, waarom het werk yan onze heiligmaldng den H. Geest zonderling wordt toegeschreven, en geenszins, waarom Hem dit werk wonlt toegeëigend alsof het Hem alleen en niet evenwel den Vader en dten Zoon toeb~ hoorde; imme l'S. al de WArken die God buiten zich zelven doet, zijn de drij goddelUke Pel'sonen gemeen. (Zie 5e les, 8e v.) A. Omdat Hij is de liefde des Vaders en des Zoons: omdat Hij d" eeuwige en oneindige liefde is die God de Vader en God de Zoon tot elkander hebben, gelijk de Zoon het eenwig en oneindig volmaakt denkbeeld is dat God de Yader van zich zei ven heeft, en uit Gods liefde ons alle heiliglJeid komt: en omdat die liefde des Vaders en des Zoons, of de liefde die God tot zich zelven, tot zijne oneindige goedheid heeft, de oorsprong is van al de goddelUke werken waardoor wij tot de heiligheid komen. Deze reden is klaarblijkend : onze heiligheid spmit uit de liefde. Gods voort, en de liefde des Vaders en des Zoons is de Persoon van den H. Geest; dus wordt die heiligmaking natuurlijk den H. Geest toegeschreven.
-
82-
De hoed:J.nigheden en werken die de goddelijke Personen toegeschreven worden, dienen rechtstI'eeks om hunnen oorsprong te doen uitschijnen. (Zie 5e les, 8e v.) YRAGEN. Welk artikel des Symbolums wordt hier uitgelegd? - Welke de hoofdpunten dezer les? - Wat stelt de Catechismus voor, nopens ieder van die hoofdpunten? I. Zeg den zin der Haag: rVat gelooft gij van den H. Geest. Welke natnnI' heeft de H. Geest, en welke Persoon is Hij? - Bewijs dit door de woorden van den Catechismns. 2. Waaruit volgt het, dat God de H. Geest van God den Vader en van God den Zoon voortkomt; bewijs uw antwoord. - Hoe komt God de H. Geest van den Vader en van den Zoon voort: is het door twee achtereenvolgende werkingen, ofwel door ééne alleen; en waarom? 3. Is de H. Geest, aangezien Hij de derde Persoon is, daarom niet min oud, wijs of machtig dan de Vader ofde Zoon? - Welke is de reden daarvan? 4. Wat verstaat men door het woord eer? - 'Vat wil zeggen, dat wij den H. Geest de goddelijke en opperst~ ee'" schuldig z~n? Bew~s dat wij Hem die eer schnldig zijn. 5. Is de H. Geest nil z~ne natuur zichtbaar? - Heeft Hij zich nochtans vertoond? - Hoeveelmaal, waar en hoe heeft Hij dit gedaall'? - Wat beteekent hier het woord gedaante? - Waarom heeft Hij zich onder de gezegde gedaanten vertoond? 6. Geef den zin der vraag: Wanneer komt de H. Geest tot ons. - Wat beteekenen de woorden: op eenige nieuwe manier? - Wat is er \lP te merken iu de woorden: begint U we"ken? - Hoe zegt men met redeu, dat de H. Geest tot ons komt, als Hij op eenige nieuwe manier in OIIS begint te. werken? - Noem eeuige bovennatuurlijke werken van den H. Geest. - Wanneer zegt men dat de H. Geest in ons woont? 7. Wat beteekenen in de vraag: vVelk is het meeste werk t'an den H. Geest, de woorden: het meeste werk? - Wat is er te verstaan door de leden der waarachtige Kerh van Christus, door heilig maken, door het uitdeelen zijner gratièn? - Waarom is het werk onzer heiligmaking het meeste? 8. Wat is er hier te verstaan door onze heiligmaking? -- Behoort deze aan deu H. Geest alleen'l - Waarom wordt zij Hem toege~chreven? - Is die reden geldig? - Wat beteekenen de woorden: omdat Hij is de liefde des Vader's en des Zoons? - Wat beduidt men door: en uit Goas liefde ons alle heiligheid komt? z~n
-
83-
T W A ALF DEL E S. Van de H. Kerk. 10
Korte .. .
Lr-l V.i.Wat . de H. Kerk? tS
schfljVmg.
, a)
.....;
~
: ~
:::: o
.:::
~
CD
~ ....
~
De
...
IV' h2.et Wie iS)V. 3' Wiat hoofd d P
l,S. . eaus van hoofd. van de helR ? I'1ge Ker k". ome. 20 Overheid. b) Bissehop-: V, 4. Wat zijn de bisschoppen pen. I in de H. Kel'k'! c) Pastoors en) V. 5, Wat zijn pastoors en priesters. I priesters? 3° Leden. 1V. 6. Welke zijn de leden van de H. Kerk? E h 'd J V. 9. Waarin is de eenheid a en el • I der H. Kerk gelegen? b,IH '1' h' IV. 8. Waarom heet gij de ! eiig eld'l K khT ~ 4o Eigendomer ellg. k i V. 10 Wallrom wordt de men en en - / . . ~ t k \ c) KathohcI-) H. Kerk algemeen of ka(; e7 ~ ne n . j' teit en apostholiek genoemd? . , toliciteit. (V. 11. Waarom wordt de H. Kerk genoemd apostel\ik '! 'I' I )V.12.Watzijnmirakelen,die dj nhrake en . I In . de H. Kerk gesc h'Ie den.? 0 pper-
i)
1. V. Wat is de H. Kerk? A. Eene vergadering van alle geloovige Christenen, die, onder de gehoorzaamheid van den Paus van Rome de waarachtige leering van Christus belijden.
-
84-
V. Waarin bestaat de H. Katholieke Kerk, die wij gelooven de wal'e Kerk van Chl'istus te zijn; of, welke kerk verstaat men door de H. Kerk? A. Het woord Kerk beteekent hier, niet een gebouw, maar eene vergadering: een genootschap, eene vel'eeniging van menschen. Nochtans niet alle zulke vergadel'Ïngen worden kerken genoellld, maar alleen die van Ch7'istenen. - Door Christenen worden hier verstaan niet enkel de ware Ch1'Ïstenen, die al de vel'eischten vervullen om Christenen te zijn, maar ook al degenen die gedoopt zijn en ten minste Christus als den goddelijken Zaligmaker erkennen. De vergadering nu, die men de H. Kerk noemt, bestaat uit alle geloovige christenen: uit al de menschen die gedoopt zijn en in Christus gelooven, - die, onder de gehoorzaamheid van den Paus van Rome: die, zich aan den Paus van Rome als aan hun opperhoofd onderwerpende en hem gehoorzamende, - de waarachtige leering van Christus belijden: de onvervalschte en echte leering van Christus onder die gehoorzaamheid inwendig gelooven en uitwendig bekennen te gelooven. Hieruit v91gt : 1° Dat de H. Kerk die Kerk is, welke onder de gehoorzaamheid van den Paus van Rome staat, en daarom de Roomsch·Katholieke Kerk genoemd wordt, eIL dat hare bijzonderste eigenschap is, de waal'achtige leering van Christus te belijden; 2° Dat de drij bestanddeelen aller vergadering, te weten: leden, overheid en einde, in haar te vinden zijn : zij heeft voor leden de geloovige christenen, voor hoogste overheid den Paus van Rome, en voor einde het belijden der waarachtige leering van Cht'Ïstus ; 3° Dat men om waarlijk lid te wezen van de H. Kerk, a) geloovige christen moet zijn, b) onder de gehool'zaamheid van den Paus van Rome staan, en c) de waarachtige leering van Christus belijden, gelijk zij door de H. Kerk voorgehouden wordt.
2. V. Wie is het hoofd van de H. Kerk? A. Het onzienlijk en opperste hoofd is Christus; maar het zienlijk boofd is zijn stadhouder op de aarde, de Paus van Rome.
-
85-
V. Wieis het hoofd, de opperbestierdervan de H. :Kerk? A. De opperbestierder van de H. Kerk is Christus als mensch, en - de Paus van Rome, d. i. de bissch)p van Rome; want, die bisschop is van Rome, is ook Paus. Het woord Paus beieekent eigenlijk vader. Het opperbestier behoort hun beiden toe als volgt: Christus is het onzienlijk en opperste hoofd j de Paus van Rome, het zienlijk hoofd en de stadhouder van Christus op de aarde. Christus als mensch WOI'dt het onzienlijk hoofd del' H. Kerk genoemd, omdat Hij hier op aarde niet zienlijk met om leeft; het oppáste hoofd. omdat Hij rechtstreeks van God alle macht over de geloovigen ontvangen heeft, en niemand in de H. Kerk eenige macht bezit, die niet van Hem voortkomt. De Paus van Rome integendeel is het zienlijk hoold der H. Kerk, omdat hij hier zienlijk met ons leert; de stadJ.ouder (plaatsvet'vangel') wn Christus op de aarde, omdat ltij in Christus' naam en plaats de geloovigen bestiert.
Wat is de Paus van Rome? A. De eigen stadhouder van Chrü,tus op de aarde, en de wettige navolger van den H. Petrw;, op wien Christus zijne Kerk getimmerd heeft.
3. V.
V. De zin is : welk is het ambt, welk is de macht var den Paus van Rome. A. Zijn ambt of macht WOI'dt hiel' op twee manieren voorgesteld: hij is : 10 De eigen stadhouder van Christus op de aapde: de ware plaatsvervanger op deze wereld van Christm., het onzienlijk en opperste hoofd der H. Kerk; bijgevolg heel't hij hetzelfde ambt of detelfde macht als Christus, met dit verschil nochtans, dat hij die slechts mag uitoefenen in die maat en op die wijze, welke Christus voorgeschreven heeft; 20 De wettige navolger van den H. Petrus, op vi/'ien Christus zijne Kerk getimmerd heeft: de ware opvolger van den H. Petrus, dien Christus den eersten als zijnen stadhouder aangesteld, en op wien Hij dus zijne Kerk, g31ijk een gebouw op zijne grondslagen, gevestigd heeft; derhalve
-
86-
heeft de Paus van Rome dat ambt of die macht, welke de H. Petrus van Christus ontvangen heeft. Deze leering, nader bepaald, komt op het volgende uit: de Paus heeft over geheel de H. Kerk en over ieder harer leden, over de bisschoppen zoowel als over de priesters en de geloovigen, volle macht om hun het Geloof voor te houden en de HH. Sacramenten te bedieneR, om hun wetten op te leggen en hen te oordeelen en te straffen. Daarenboven is hij onfaalbaar, als hij verklaart, wat alle ChriRtenen, in zaken van geloofen zeden, verplicht zijn voor waal' te houden. (3e les, 6e v.)
4. V. Wat zijn de bisschoppen in de H. Kerk? A. De bisschoppen zijn de prinsen der H. Kerk, en bedienen de plaatsen "lan de Heilige Apostelen. A. Het ambt of de macht der bisschGppen is hier ook op twee m .. nieren voorgesteld: zij zijn: 1° De prinsen der H. Kerk: zij bestieren onmiddellijk, onder het oppergezag van den Paus, een deel van de H. Kerk, namel~jk een bisdom, gelijk in vroegere tijden, de pl'Ïnsen~ onder het oppergezag van den koning, onmiddellijk een deel van het rijk bestierden; 2° Zij bedienen de plaatsen van de Heilige Apostelen: zij hebben hetzelfde amht of dezelfde macht als de Apostelen, met uitzondering echter van de voorrechten die deze hadden als stichters der H. Kerk, namelijk: de onfaalbaarheid in het voorhouden van Christus' leering en het recht van door zich zelven, zonder iemands tusschenkomst, b,isschoppelijke zetels in te richten. ovel'al het Geloof te predik6n en de geloovig,m te bestiel'en. De bisschoppen hebben, in het bisdom hun door den Paus toevertrouwd, de macht van, als Christus' gezanten, het Geloof voor te houden, van wetten te maken, te oordeelen, te straffen en de HH. Sacramenten te bedienen : zij hebben recht van in een algemeen Concilie deel te nemen; doch blijven in alles aan het gpzag van den Paus onderworpen.
5. V. Wat zijn pastoors en prieste1"s? A. De pastoors en priesters zijn wettige navolgers van de twee en zeventig discipelen van Christus_
-
87-
V. Pastoors heet men de geestelijke orersten der paro· chiën, die deeltjes zijn van een bisdom, en een zeker getal geloovigen bevatten. Door priesters dnidt men hier de priesters aan, die geene pastoors zijn, maar eenig ander ambt in het bisdom bekleeden. A. De pastoors en priesters zijn wettige (wal'e) navolgers van de twee en zeventig discipelen (leellingen) van Christus: die Christus uit zijne volgelingen gekozen, en als voorloopers zijner prediking rondgezonden heeft. Zij worden navolgers van die discipelen genoemrt, niet omdat Christus ze als hunne opvolgers hppft ingesteld, maar omdat zij, door de ,)Verheid der H. Kerk tot medehelpel's van de bisschoppen zijn aangenomen, gelUk de twpe en zeventig diseipelen door Christus tot zijne medehelpers uitgekozen werden. De pastoors hebhrn de macht van, in den naam van hunnen bisschop, het Geloof aan hunne onderdanen te verkondigen, hun de Sacramenten te hrdienen, alsook hen in den weg der zaligheid te leiden met hun de wetten der H. Kerk voor te houden en goeden raad te geven. De andere priesters hebben de macht die zij van de H. Kerk of van den bisschop ontvangen hebben. Men hemerke wel, dat er in rteze les spraak is van de rangOI"de der bestier- ofrechtsambten in de H. Kerk. In de 35" les zal er gehandeld worden van de rangOl"de del" priestel"lijke macht, die door het Sacrament des Priesterdoms gegeven wordt.
6. V. Welke zijn de leden van de H. Kerk? A. Al degenen, die hier op de aarde onder de gehoorzaamheid van den Paus van Rome het waarachtig Geloof belijden, of in het vagevuur gezuiverd worden, of nu met Christus in den hemel leven. V. De Catechismus heeft reeds in de eerste vraag geleerd, wie leden van de H. Kerk zijn; nu zal hij dat op eene hepaaldere wij ze voorstellen. A. Er zijn dl"ij klassen van leden:
-
88-
10 Al degenen, die hier op de aarde onder de gehoor-
zaamheid van den Paus van Rome het waarachtig Geloof belijden: de geloovigen hier op de aarde. 20 Die in het vagevuur gezuiverd worden: de zielen dergeûen die, in Gods liefde gestorven zijnde, in het vagevuur gezuiverd worden van den nog overblijvenden last van penitentie. 30 Die nu met Christus in den hemel leven : de Heiligen des hemels. De eerste klasse van leden maakt de strijdende, de tweede, de lijdende, en de derde, de zegep"alende Kerk uit. Deze woorden brengen hunne eigene verklaring mede. De zielen des vagevuurs en de Heiligen des hemels maken wezenlijk deel van de H. Kerk: het zijn hare leden die reeds hun einde bereikt hebben en, als blijken zal uit de volgende les, met de strijdende leden in gemeenschap blijven.
7. V. Welke zijn de eigendommen en teek enen
der waarachtige Ke?"k van Christus? A. Onder andere deze vier: het eerste, dat zij één is; het tweede, dat zij heilig is; het derde, dat zij katholiek en apostelijk is; het vierde, dat zij waarachtige mirakelen heeft. V. Door eigendom verstaat men hier eene hoedanigheid die eene zaak eigen is, en dOOl' teeken, iets dat ons ter kennis eener andere zaak brengt. A. Uit de woorden: onder andere deze vier volgt, dat er nog andere zulke kenteekens bestaan, maal' dat de vier genoemde de bij~onderste zijn.
8. V. Waarom heet gij de Kerk heilig1 A. Ten eerste, omdat haar hoofd Christus heilig is; ten tweede, omdat in haar alleen te vinden is het waarachtig gebruik der Heilige Sacramenten, die ons heilig maken; ten derde, omdat haar beste deel, hare roep en hare lee ring heilig is.
-
89-
V. De zin is waarin is de Roomsch-Katholieke Kerk heilig. A. Zij is heilig om drij redenen: Ten eerste, omdat haar hoofd Christus heilig is : omdat zij niet, gelijk de sekten, eenen zondaar, 'tzij Luther of Calvijn, 'tzij eer. anderen Ketter of Schismatiek voor insteller heeft, maar wel Christus, den God menseh, de heiligheid zelve. Ten tweede, omdat in haar alleen te vinden is het waarachtig gebruik der Heilige Sacramenten, die ons heilig maken: omdat zij, en zij alleen, de zeven Sacramenten, die van Christus tot onze heiligmaking ingesteld zijn, wettig f'n gAldig aan de geloovigen bertiEmt. Ten derde, omdat haar - beste deel: een groot deel, bestaande uit de ware geloovigen, die naar de stem der H. Kerk zorgvuldig luisteren, - hare roep: het einde of de zaak waartoe zij hare leden uitnoodigt, - hare leering : hare geloofs- en z('denleer - heilig is : van l.et kwaad afkeert en tot de deugd en volmaaktheid geleidt. Het is zonneklaap, dat eene KRl'k, waar deze drijdubbde heiligheid niet aan toebehool't, de ware Kerk van Christus niet wezen kan.
9. V. Waarin is de eenheid der H. Kerk gelegen? A. Dat zij onder één hoofd staat, en in alle stukken des Geloofs maar Mne leering volgt. V. De eenheid eener vergadering is gelegen in de uitsluiting van verdeeldheid : dus vraagt hier de Catechismus, waarin er in de H. Kerk geene verdeeldheid te vinden is. A. De H. Kerk is één of ongedeeld in deze twee punten: 10 Dat zij onder één boofd staat: dat al de leden del' H. Kerk, geheel de wereld door, onder één opperhoofd staan, teweten, den Paus van Rome, die de stadhouder van Christus is. 2° Dat zij in alle stukken des Geloofs maar ééne leering volgt: dat al de leden der H. Kerk in alle tijden en in alle landen dezelfde geloofsleer aanveerden, namelijk, al hetgene de H. Kerk, als van God veropenbaard zijnde, voorhoudt.
-
90-
Deze dubbele eenheid moet noodzakelijk in de ware Kerk van Christus te vinden zijn, dewijl Hij maar één opperhoofd heeft ingesteld, en gehoden heeft alles te gelooven wat de H. Kerk leert.
10. V. lVaarom wordt de H. Kerk algemeen ot katholiek genoemd? A. Omdat zij in zich besluit alle geloovigen, die van den tijd van Christus tot het einde der wereld geweest z\in en zijn zullen, en omdat zij verspreid is onder alle natiën en in alle landen der wereld. V. Algemeen of katholiek beteekent onbeperkt. A. De H. Kerk wordt algemeen of katholiek gezegd om twee redenen: 1° Omdat zij in zich besluit alle geloovigen. die van den tijd van Christus tot het einde der wereld geweest zijn en zijn zullen: omdat zij zich uitstrekt tot alle tijden, te beginnen van Christns tot het einde der wereld. 2° Omdat zij verspreid is onder alle natiën en in alle landen dE'r wereld: omdat zij zich uitstrekt tot alle landen, daar óf wezenlijk bestaande óf ten minste de middelen gebruikAnrle om er tot stand te komen. Ook deze dubbele algemeenhpid moet mAn in de waarachtige Kerk van Christus aantreffen, vermits de Zaligmaker aan zijne Apostelen opgelegd heeft. zijne lpering aan alle volkeren tot het einde der wereld te gaan prediken.
11. V. Waarom wordt de H. Kerk genoemd apostelijk ~ A. Omdat zij, van Christus ingesteld zijnde, van de apostelen af met ongebroken achtervolging altijd gestaan heeft.
-
91 -
A. De H. Kel'k wlmlt apostelijk gAnopmd. omdat ZIJ van Christus ingesteld zijnde. of sedert haJ'e instelling door Christus, - van de Apostelen af : te beginnen vau den tijd der Apostelen, die ze èerst versprl'Ïd hehben, - met ongebroken achtervolging : zonder onderhreking, met gedurige opeenvolging van Paus op Paus, van hisschop op bisschop, van gBloorigen op geloovigen, -- altijd gestaan heeft: altijd is blijven bestaan. Zij stamt dus wezenlijk van de Apostelen af, en verdient daal'om den naam van apostelijk. Ware el' éélle onderbl'eking geweest dan zou zij niet meel' van de Ap )stelen, maar van hare he!'stichtel's afstammen. De apostoliciteit is eigen aan de ware Kerk van Christus, dewijl Hij beloofd heeft, dat zijne Ked, nooit zou vergaan. ~Vat zi;jn mirakelen, die in de H. Kerk gescJàeden?
12. V.
A. Wonderlijke teekenen. die al de krachten der schepselen te boven gaan, en door de zonderlinge hulp Gods gedaan worden. V. Waarin bestaan de mirakelen die in de H. Kerk geschieden, en kenteekens harer waat'heid zijn 1 A. Tot een mirakel zijn drij dingen vereischt : 1° El' moet een wonderlijk teeken zijn: dool' teeken verstaat men hiel' een uitwendig werk, of een werk dat niet. gelijk b. v. de Consecl'atie der Mis, onzichtbaar is, maal' dat, zoo als de verrijzenis van eenen doode, onder de zinnen valt. Een wonderlijk teeken is een buitengewoon teeken, of een teeken dat buiten den gewon en loop der zaken, buiten de gewone orde geschiedt. zooals het plotseling genezen, op één woord, van allerhande ziekten. DIl mirakelen worden teekenen genoemd, omdat zij ons de waarheid doen kennen van de leering of van de Kerk, ofwel de heiligheid van den persoon, te welker voordeele zij gedaan zijn. 2° Dat teeken of werk moet al de krachten der schepselen te boven gaan: boven de macht zijn der redelooze natuur, der menschen en der engelen, boven de macht van alle wezens, behalve van God.
-
92-
3° Het moet gedaan worden, niet door eene gewone werking Gods d. i. eene die tot de natuurlijke orde behoort, gelijk die b. V., waardoor Hij de wereld bestiert en bewaart, maar door de zonderlinge hulp Gods: door eene buitengewone goddelijke werking of zulk eene die geenszins van de natuurlijke ol'de deel maakt. Door zull,e hulp ge~chiedt b. v. de verrijzenis van eenen doode, de genezing, op één woord, van allerlei ziekten; deze werken immers kunnen alleen door God gedaan worden en behooren op geener wijze tot de natuurliJke orde der wer~ld. Er moeten in de ware Kel'k van Christus mirakelen geschieden, omdat Christus dit duidelijk aan zijne Apostelen beloofd heeft. De mirakelen zijn, uit hunne natuur, een stellig en onwederlegbam' bewijs van de waarheid der Kerk, VOOI' dewelke zij geschieden, want zij kunnen alleen door de zonderlinge hulp Gods gedaan worden. Wat de eenheid, de heiligheid, de katholiciteit en apostoliciteit betret't, deze zijn, afzonderlijk genomen, enkel kenteekens die moeten aanwezig zijn, opdat eene k.el'k als de wal'e Kel'k van Chl'istus zou kunnen aanzien worden; maar, samengenomen, maken zij ook een stellig bewijs uit van de waarheid der Kerk waal' ziJ aan behooren. De ondervinding immers getuigt, dat eene op valschheid en bedrog gesteunde kerk onmogelijk al die eigendommen kan bezitten. Waar bedl'og en valschheid bestaat, daar is geeue eenheid, maal' verdeeldheid; geene heiligheid, maar ondeugd en boosheid, en, waar eenheid onthreekt, kan noch algemeenheId noch apostoliciteit gevonden worden. Men bemerke, dat wij al deze eigendommen der H. Kerk. zoo gemakkelijk kennen als de geschiedenis, de uitgestrektheid, den oorsprong en de wondel'heden van OIIS land, en dat deels door hetgene wij met onze zinnen opmerken, deels doór het verhaal of de getuigenis van andel·en. (I) VRAGEN.
Waarover handelt de 12e les? - Hoe is zij verdeeld? onderzoekt de Catechismus over ieder deel'! (I) Zie ons" Het bI. 66-77 en 23-30.
Wat
Roomsch·Katholiek Geloofin 't kort bewezen, "
-
93-
1. Wat vraagt de Catechismus als hij zegt: Wat is de H. Kerk? - Wat verstaat men hier door het woord Kerk? - \Velke Kerk is de ware Kerk van Christus! - Wat is er aan deze Kerk hoofdzakelijk eigen1- Welke zijn de bestanddeelen van de H. Kerk1Wat is er vereischt om wezenlijk lid te zijn der H. Kerk! 2. Zeg in andere woorden: Wie is het hoofd der H. Kerk. Welke personen hebben het opperbestier der H. Kerk; en leg uit. wie zij zijn. - Zeg, met de woorden van den Catechismus. hoe Christus en de Paus van Rome te zamen het hoofd der n. Kerk zijn; en leg die woorden ui t. 3. \Vat beteekenen de woorden: W'at is de Paus van Rome? Op hoeveel en op welke mal1leren stelt de Catechismus ons het ambt en de macht van den Paus van Rome voor? - Wat beteekenen de woorden: de eigen Stadho"der ,'an C/wist"s op de aarde; - de wettige navolge,' van den H. Petrus; - op wien Christus zijne Kerk getimmerd heeft? - \Velke is bepaaldelijk de macht ,-all den Paus van Rome 'I 4. Op hoeveel en op welke manieren leert de Catechismus ons het ambt en de macht van de bisschoppen kennen 1- Wat beteekent de Catechismus, als hij zegt dat zij de prinsen der H. Ker/i zijn? - Wat wil zeggen, dat zij de plalJtsen "an de HH. Apostelen bedienen? - Stel op eene bepaalde wijze hunne macht voor. 5. Wat verstaat men hier door pastoo1'S, en wat door priesters? - Hoe stelt de Catechismus ons hun ambt en hunne macht voor'l - Wie zijn de twee en zeventig discipelen van Christ"s? - Hoe zijn de past00rs en fJriesters hunne wettige navolgers1- Welke macht hebben zij 1 6. Wat komt de vraag : ~Velke zijn de leden de,' H. Eer/, in deze les doen'l - Hoe,-eel klassen van leden behooren el' tot de H. Kerk? - Stel ze voor met de woorden van den Catechismus, en verklaar eenigszins die woorden. - Welken bi,lzonderen naam heeft iedere klasse van leden; eu waarom'l - Hoe behooreu de zielen des vagevuurs en de Heiligen des hemels nog tot de H. Kerkt 7. Wat verstaat men door een eigenäom en door een teelten? Van welke eigendommen en teekellen der waarachtige Kerk is er hier spraak!- Wat beteekent de Catechismus als hij zegt: Onder andere deze vie1'? - Noem de vier bijzollderste teekenen der waarachtige Kerk van Christus. 8. Om hoeveel redenen verdient de H. Kerk den naam van heilig? - Noem ze met de woorden van den Catechismus, en leg ze uit. 9. Waarin bestaat de eenheid een er vergadering 1 - In hoeveel punten is de H. Kerk één? - Stel die punten voor, en leg ze uit. - Toon dat deze gezegde eenheid in de ware Kerk moet te vinden zijn.
-
94-
10. Wat beteekent het woord katholiek? - Om hoeveel redenen verdient de ti. Kerk den naam van katholiek? - Stel ze met de woorden van den Catechismus voor, en leg ze uit. - Toon dat de gezegde katholiciteit aan de ware Kerk van Christus eigen is. 11. Zeg in één woord, uit welken hoofde de H. Kerk den naam van apostelijk verdient. - Wat beteekenen de woorden: met ongebroken achte,'volging altijd gestaan heeft? - Sedert wanneer heeft de H. Kerk met ongebroken achtervolging altijd gestaan? - Toon dat de apostoliciteit nood~akelijk eigen is aan de ware Kerk van Christus. 12. Welk is de zin der vraag: vVat zijn mirakelen die in de H. Kerk geschieden? - Hoeveel dingen zijn er vereischt tot een waar mirakel? - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Leg iedere voorwaarde uit en verklaar ze door een voorbeeld. Hoe zijn de mirakelen teekenen der waarachtige Kerk van Christus? - Is het een eigendom der waarachtige Kerk mirakelen te hebben? Hoe komen wij ter kennis, dat de H. Kerk, d. i. de Roomsche Katholieke Kerk, die vier eigendommen en teekenen wezenlijk bezit? - Hoe gemakkelijk kunnen wij dat met zekerheid weten? - Is ieder van deze kenteekenen een stellig bewijs van de waarheid der Kerk, die ze bezit, ofwel moeten zij daartoe samengenomen worden? - Geef rekenschap van uw antwoord.
-
95-
DERTIENDE LES. Van de Gemeenschap der Heiligen. ,1 0 Die gemeensr:hap in j V. 1. Waarin is de gemeenschap der 't algemeen. I Heiligen gelegen? . Wij worden ge-\ V.4. Wilt zijn holpen door aflaten? hunne ge be- Deze voldoeV. Ö. Wie = den, en ook ning en geeft de :, 20 Onze gemeendoor hunne worden ons aflaten? schap met de goede werken; toegevoegd Heiligen des en VOldoenin_/ door de a{- V. 6. Wat hemels. moeten wij ~ gen, die zij in laten. V. en Gl doen om de 'ti I de wereld volA. 3. aflaten te ~\ bracht hebben. verdienen? -5 V. en A. 2. i
:s
= l!l
/a)DeHeidenen,
Gl
I
De
ä ~
3° Degenen die buiten de gemeenschap der Heiligen zijn.
Turken en Joden. V. 8. Wat zijn Ketters? b) De Ketters. V. 9. Wat zijn Schismac) De Schismatieken ? tieken. V. 10. ltat is de kerkedj Degenen die lijke ban of excommuin den geestenicatie? lijken ban zijn. V.enA.7.
11. V. Waarin is de gemeenschap der Heiligen 1
gelegen? A. In eene mededeeling van alle sacrificiën, openbare diensten, goede werken en gebeden, die in de Heilige Kerk geschieden. 7
-
\J6-
V. Met het woord Heiligen bedoelt men hier al de leden der H. Kerk (12" les, 6° v.), en deze allen worden heilig geheeten, omdat zij, ofwel gelijk de gelukzaligen des hemels, tot de volmaakte heiligheid gekomen zijn; ofwel, gelijk de zielen des vagevuurs, daartoe zullen komen; ofwel, gelijk de rechtveerdigen der aarde, de heiligmakende gratie bezitten, of ten minste, gelijk de zondaars, door het Doopsel geheiligd zijn geweest en nog altijd tot de heiligheid geroepen zijn. A. Het woord mededeeling leert ons dat de gemeenschap der Heiligen gelegen is in een en staat, waarin de Eene deel heeffin de goederen van den andere. De mede te deelen goederen dezer gemeenschap zijn vruchten van de volgende werken die in de Heilige Kerk geschieden, te weten: van alle sacrificiën: van al de Misoffers dagelijks, dool' de priesters opgedragen, - openbare diensten: al de godsdienstige oefeningen op bevel en in den naam del' H. Kerk gedaan, - goede werken : al de werken in overeenstemming met Christus' wet en in staat van gratie en geest van Geloof volbracht, - gebeden: al de smeekingen door de leden der H. Kerk in 't bijzonder ten hemel gestierd. Wat hunne onderlinge gemeenschap betreft, al de leden der strijdende Kerk hebben zekerlijk deel in al het goed dat in die Kerk geschiedt, maar niet allen in dezelfde mate: ieder ontvangt er van volgens zijne gesteltenis. Over hunne gemeenschap met de lijdende Kerk zal gesproken worden in de 15" les, 7" vraag, en over die met de zegepralende Kerk, in de volgende vraag.
2. V. Hebben wij in dit leven iets gemeens met de
Heiligen in den hemel? A. Ja, wij worden geholpen door hunne gebeden en ook door hunne goede werken en voldoeningen, die zij in de wereld volbracht hebben. A. Wij worden door de Heiligen des hemels op twee manieren geholpen: 10 Door hunne gebedeu, die zij nu in den hemel doen; 2° Door de goede werken en voldoeningen, die zij in
-
97-
de wereld volbracht hebben: door de toepassing van de overschietende voldoeningen die zij op aarde door hunne goede werken en oefeningen van boetveerdigheid, voor schuld van zonde, aan God aangeboden. hebben. Men neme hier in acht, dat de Heiligen, sedert hunne dood, niets meer kunnen verdienen; met de dood houdt de tijd van verdiensten op.
3. V. Hoe worden de voldoeningen der Heiligen
ons
toege~,oegd?
A. Door de aflaten. A. De aflaten zijn de uitwendige middels, waardoor de H. Kerk ons de voldoeningen van de Heiligen des hemels toepast; maar, als God het hun toelaat, kunnen de Heiligen dat ook rechtstreeks doen.
4. V. Wat zijn aflaten? A. Kwijtscheldingen der tijdelijke pijnen, die wij schuldig waren te lijden voor onze zonden. A. De aflaten zijn niet, gelijk de Sacramenten, middelen om de gratie te bekomen, maar kwijtscheldingen of aflossingen, niet der zonden zei ven noch der eeuwige pijnen der hel, maar der tijdelijke pijnen, die wij schuldig waren te lijden voor onze reeds vergevene zonden. De bron dezer kwijtscheldingen zijn de overschietende voldoeningen van al de Heiligen en bijzonderlijk nog de oneindige verdiensten van Christus. De aflaat is tweeërlei: de volle en de gedeeltelijke aflaat. De volle aflaat is gelegen in de volle kwijtschelding van alle tijdelijke straffen die wij voor onze zonden schuldig zijn j de gedeeltelijke aflaat. is de kwijtschelding van een zeker deel van tijdelijke straffen: zoo zijn er aflaten van 40 dagen, van één jaar, enz. welke uitdrukkingen beteekenen, dat wij door die atlltten kwijtschelding bekomen, niet van 40 dagen of van één jaar vagevuur, maar van zóóveel schuld van tijdelijke pijnen, als men zou bekomen hebben met, gedurende den-
-
98-
zelfden tijd, volgens de regelen die vroeger in de H. Kerk in gebruik waren, penitenti-e te doen.
5. V. Wie geeft de aflaten? A. De Paus van Rome, de bisschoppen en sommige andere oversten der H. Kerk, door de goddelijke macht, die zij van Christus over de schatten der H. Kerk ontvangen hebben. A. De oversten del' H. Kerk die macht hebben om aflaten te geven, ~ijn : 1° de Paus van Rome, 2° de bisschoppen en 3° sommige andere oversten der H. Kerk, b. v. de kardinalen die geene bisschoppen zijn. De Paus heeft, als opperhoofd der H. Kel'k, de macht voor de gansche christene wel'el(l, zoowel volle als gedeeltelijke adaten te vergunnen. De bisschoppen die als pl'ineen der H, Kerk onder de gehoorzaamheid van den Paus hun bisdom bestieren, hebben, naar de bepaling door de Pausen gedaan, de macht aan hunne geloovigen 40 dagen, en, als zij eene kerk of eenen autaar wijden, één jaar aflaat te verleenen. De aartsbisschoppen kunnen 40 dagen vergunnen, niet enkel in hun bisdom, maar in al de andere bisdommen die tot hunne geestelijke pl'ovincie behooren. De kardinalen kunnen. in hunne titelkerken, en ook in hun bisdom of aartsbisthm, als zij een hebben, 100 dagen afillat geven. Al de genoemde overheden verleenen aflaten, niet door eene macht die van de menschen voortkomt, maar door de goddelijke macht, die 'zij van Christus ontvangen hebben: dool' de macht van God, die Christus, de instener der H, Kerk, hun - over de schatten der H. Kerk: over zijne verdiensten en de ovel'schietende voldoeningen der Heiligen heeft medegedeeltl.
6. V. Wat moeten wzj doen om de aflaten te
verdienen? A. Al wat de Paus of de bisschoppen daartoe voreischen.
-
99-
A. De reden van dit antwoord vloeit uit de natuur der zaak zelve: 'wie eene gunst verleent, mag er eene voorwaarde bijstellen, en wie de gunst wil bekomen, moet voorzeker de gestelde voorwaarde vervullen. De gewone conditiën voor een vollen aflaat zijn: 10 eene goede biecht spreken, 2° weerdig de H. Communie ontvangen, 3° eenigen tijd bidden volgens het inzicht der H. Kerk, namelijk, voor de verheffing der H. Kerk, de uitroeiing der ketterijen en de eendracht der christene prinsen. Het spreekt van zelf dat men, om eenen aflaat te verdienen, in staat van gratie moet zijn.
7. V. Wie zijn buiten de gemeenschap der Hei-
ligen? A. Heidenen, Turken, Joden, Ketters, Schismatieken, en degenen die in den geestelijken ban zijn. A. Al degenen IHe hier genoemd worden, zijn hui ten de gemeenschap der Heiligen, omdat zij geene leden der H. Kerk zijn: zij vervullen immers de hiertoe vereischte conditiën niet. (12" les Ie v.) Heidenen heet men al degenen die niet gedoopt zijn en den waren God, of ten minste Christus niet erkennen; Tur· ken, die wel den waren God aanbidden, maar, Christus en zijne leering verwerpende, Mahomed als hunnen goddelijken profeet aannemen; Joden, die den waren God erkennen, maar, de goddelijke zending van Christus loochenende, nog altijd de Oude Wet van Mozes volgen. De Heidenen, Turl,en en Joden vervullen niet ééne van de conditiën om van de H. Kerk deel te maken. Van de Ketters, Schismatieken en degenen die in den geestelijken ban zijn. wordt in de volgende vragen gespt'oken.
8. V. Wat zijn Ketters? A. Die, onder den naam van Christenen, met hardnekkigheid volgen de vervalscllte leering van Cllristus.
-
100-
A. Die, onder den naam van Christenen: die, omdat zij gedoopt 'zijn en eenigszins Christus' leering aanveerden, den naam van Christenen dragen' zonder dien nochtans te verdienen, dewijl zij niet al de daartoe vereischte conditiën vervullen, - met hardnekkigheid: wetens en willens, volgen de vervalschte leering van Christus, of Christus' leering ten deele aannemen en ten deele verachten. Een Ketter dus is een gedoopte die met hardnekkigheid of wetens en willens eenige stukken van Christus' leering voor goed houdt en de andere veracht (3 e les. 4e v.). Om lid te zijn van de H. Kerk ontbreekt hem de derde voorwaarde te weten: de waa)-achtige leering van Christus belijden.
9. V. Wat zijn Schismatieken?
A. Die het Doopsel en Geloofontvangen hebbende, niet willen staan onder de gehoorzaamheid van liet zienlijk hoofd der H. Kerk, den Paus van Rome. A. Die, het Doopsel en Geloof ontvangen hebbende: die, gedoopt zijnde en de ware leering van Christus volgende, niet willen staan onder de gehoorzaamheid van het zienlijk hoofd der H. Kerk, den Paus van Rome: hetzij den Paus van Rome, die wezenliJk de opvolger is van de~ H. Petrus, hetzij hunnen wettigen bisschop of pastoor, hetzij zelfs enkele leden der H. Kerk als zulke niet willen erkennen. Een Schismatiek d us is een gedoopte die het waar Geloof belijdt; maar de wettige overheid of de ware leden der H. Kerk voor zulke niet wil houden. Om lid te zijn der H. Kerk, ontbreekt hem de tweede conditie, te weten: onder de gehoo)Ozaamheid staan van den Paus van Rome. Men bemerke dat een Schismatiek t.evens Ketter kan zijn, en het dikwijls is.
10. V. Wat is de kerkelijke ban ofexcommunicatie? A. Een vonnis van de H. Kerk, door hetwelk iemand om zijne misdaden en hardnekkigheid beroofd wordt van de gemeenschap der H. Kerk.
-
101 -
A. Een vonnis: eene uitspraak, een oordeel - van de H. Kerk: van de hoogste kerkelijke overheden, te weten, van den Paus of van de bisschoppen, - door hetwelk iemand beroofd wordt van de gemeenschap der H. Kerk: door hetwelk iemand ophoudt deel te maken van de H. Kerk en bijgevolg niet meer tot de HH. Sacramenten aanveerd wordt, en geen deel meer heeft in de goederen van de gemeenschap der Heiligen, om zijne misdaden en hardnek· kigheid : om zekere groote zonden die hij met volle kennis van het kwaad en van de straffen bedreven heeft. Die in den geestelijken ban zijn, maken geen deel meer van de H. Kerk, omdat zij door de kerkelijke overheid uit de vergadering der geloovigen gesloten zijn, en zoo niet meer onder de gehoorzaamheid dier overheid staan. VRAGEN. Van welk artikel des Symbolums spreekt deze les~ - Hoe wordt zij verdeeldl - Wat onderzoekt de Catechismus in ieder der hoofddeelen 1 1. Wat verstaat men hier door gemeenschap; en wat door Heiltgen? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarin er gemeenschap onder de Heiligen bestaat; en leg die woorden uit. 2. Op hoeveel manieren worden wij door de Heiligen des hemels geholpenl - Noem ze met de woorden van den Catechismus, en leg ze uit. - Kunnen de Heiligen nog iets verdienen 1 3. Welk middel is de aflaat, om ons de voldoeningen der Heiligen toe te voegenl - Op welke andere wijze kunnen die voldoeningen ons nog toegepast wordenl 4. Welk verschil is er tusschen het uitwerksel van eenen aftaat en dat van de HH. Sacramenten 1- Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarvan de aflaat eene kwijtschelding is, en verklaar die woorden. _. Hoe worden de aflaten verdeeldl - Wat is een aflaat van één jaar, van zeven jaren, enz.l 5. Noem de oversten van de H. Kerk, die de macht hebben om aflaten te geven. - Van waar hebben zij die machU - Hoever strekt zich de macht van den Paus en die van eenen kardinaal, eenen aartsbisschop en eenen bisschop in het geven der atlaten uiU - Wat verstaat men hier door de schatten der H. Kerk., waaruit de aflaten gegeven worden 1 6. Zeg in 't algemeen wat er te doen is, om 'lenen aftaat te verdienen. - Welk is de reden daarvan 1 - Wat wordt er gewoonlijk.
-
102 -
vereischt tot eenen vollen a1laaU - Wat is er noodzakelijk in ons vereischt, opdat een a1laat ons .zoude toegepast worden l 7. Noem al degenen die buiten de gemeenschap der Heiligen zijn ~ en zeg waarom zij er buiten zijn. - Wat zijn Heidenen, Turken en Joden; en wat ontbreekt er hun om lid te zijn van de H. Kerkl 8. Verklaar de woorden: onder den naam van Christenen, met hardnekkigheid, - de vervalschte leering van Christus volgen. - Wat is er dan noodig om Ketter te zijnl- Wat ontbreekt eraan eenen Ketter om lid te zijn der H. Kerkl 9. Wat beteekenen de woorden: die het Doopsel en Geloof ontvangen hebbende' - Wat drukt de Catechismus uit als hij zegt: onder de gehoorzaamheid niet willen staan van het zienl(jk hoofd der H. Kerk, den Paus van Romel- Wat is er dan noodig om Schismatiek te zijn, zonder tevens in ketterij te vallenl - Wat ontbreekt er aan de Schismatieken, om leden te zijn der H. Kerk' 10. Wat beteekenen de woorden: een vonnis der H. Wie spreekt den kerkelijken ban uiU - Om welke reden wordt hij uitgesproken' - Welk is zijn uitwerkseU - Wat ontbreekt er aan degenen, die in den kerkelijken ban zijn, om lid te wezen derH. Kerk'
Ke.·"'-
-
103-
VEERTIENDE LES. Van de Vergiffenis der zonden en de Verrijzenis des vleesch(-ls. ,10 Zonden die vergeven \ V. L Van welke zonden is er in de worden. H. Kerk vergiffenis te bekomen? ge;j V. 2. Door wat middel wordt ons de. : erfzonde vergeven? lil 'Cl ~ V. 3. Hoe worden de dagelijkse he 20 Middelen lol verge-' zonden vergeven? ~ ving der zonden. t< V. 4. Ooor wat middel worden de .~ doodzonden vergeven? ~ V. 5. Wat noemt gij een volkomen ..\ berouw? 0 ZI'n van d' 'k I j V. 6. Wat is te zeggen Verrijzenis des 1
'Cl
'"
vleesches.
.r;
II arh e. t vleesches? a) in '1 al- { V. 7. In wO;t gesteltenis zullen de
'Cl
-a ril
~
::? ~
Cl)
I>
I
gemeen.
lichamen verrijzen? V. 8. .Hoedanig zullen . de hchamen der ,l/odwaarIn e de. Hel. f h'l' . h vruc hhge 0 el tge I IC amen . .. hoen . I I' b) In'1 hlJ". menschen m de verz~ len ver- zonder./ rijzen is voorkomen? riJzen. 9. Hoedanig zullen de ver. I d d de hchamen der ver\ oem en. doem den verry.zen. .?
') 2o G ~esle I lems ~ . d
IV'
1. V. Van welke zonden is ei' in de H. Kerk
vergiffenis te bekomen? A. Van alle zonden, hoe groot of hoe zwaar die ook zouden mogen wezen. V. In de H. Kerk: voor de leden der H. Kerk; wie immers geenszins tot de H. Kerk behoort, kan onmogelijk de vriend van God zijn 0( zalig worden.
-
104 -
A. Van alle zonden, zonder Mne uitzondering, hoe groot of hoe zwaar die ook zouden mogen wezen: 't is gelijk van welke soort en hoe menigvuldig zij zijn, en hoe dikwijls men er zou in hervallen wezen.
2. V. Door wat middel wordt ons de ertzorvde
vergeven? A. Door het Doopsel. A. De erfzonde (37" les, 4" v., 6" les, 3" v. en 7" les 3 v.) wordt vergeven door het Doopsel: door het Sacrament des Doopsels, dat soms kan vervangen worden door het doopsel van begeerte of door het doopsel van bloed (30" les, 2e v.).
3. V. Hoe worden de dagelijksche zonden ver-
geven? A. Door leedwezen, gebeden en werken.
allerlei goede
A. De dagelijksche zonden (37 e les, 6 6 v.) worden vergeven door driJ middelen: 1 0 Door leedwezen: het leedwezen of het berouw bestaat in een spijt of eene droefheid van God door onze zonden vergramd te hebben. Men bemerke dat het spijt de zonden als zonden moet betreffen en wel onze zonden, niet die van anderen. Om tot de vergiffenis der zonden te dienen, moet alle berouw Al op eene reden rusten die God aangaat. Nu, de redenen van dien aard zijn tweeërlei : a,1 die der onvolmaakte liefde tot God, te weten: de schandelijkheid der zonde door dewelke wij dien God beleedigen aan wien wij, wegens zijne onmeetbare weldaden, de grootste dankbaarheid verschuldigd zijn, de hoop van den goddelijken loon en de vrees van de goddelijke straffen; b) die der volmaakte liefde tot God, namelijk, de oneindige volmaaktheden Gods. Steunt het berouw op geene dezer redenen, komt het b. V. enkel uit het verlies of den hinder dien men, tengevolge der zonde, in zijne eer of zijne fortuin geleden heeft, dan gaat het God niet aan, dan heeft men geen spijt meer van God vergramd te hebben. B) Bovennatuurlijk zijn: door de gratie verwekt en door het Geloof verlicht zijn: bij de geloovigen wie 't berouwt God door de zonde vergramd te hebben, is het leedwezen doorgaans door het Geloof verlicht, daar geheel hunne kennis van God en van hun
_. 105 einde uit den Catechismus geput is; en, wanneer de mensch volgens zijn Geloof handelt, dan vergunt God hem altijd de noodige dadelijke gratiën. Het berouw nu dat de twee vermelde conditiën vervult, is onvolmaakt of onvolkOmen, als het op eene reden der onvolmaakte liefde, en volmaakt of volkomen, als het op de reden der volmaakte liefde gegrond is (20 e les. v. 3.). Het onvolmaakt berouw is op zich zelf voldoende voor de vergiffenis der dagelijksche zonden; het moet zich echter uitstrekken tot al de dagelijksche zonden die geheel van dezelfde soort zijn. 2° Door gebeden: met de vergiffenis onzer zonden door gebeden van Gods bermhertigheid af te smeeken. 3° Door allerlei goede werken: goede werken zijn: a) al de werken die wij doen om de geboden van God en van de H. Kerk te onderhouden : b) al de van God aangeprezene werken, die wij uit vrijen wil volbl'engen, als bidden, vasten, almoezen doen; c) al onze dagelijksche werken, mits zij gedaan zijn om den wil of de raden Gods te volgen. De gebeden en goede werken verwerven ons vergiffenis van de dagelijksche zonden, 1° onrechtstreeks, met ons de gratie van een genoegzaam berouw te bekomen, en 2° rechtstreeks, ten minste waarschijnlijk, met ons, uit boofde van de aangewonnen heiligmakende gratie, (3g e les, 7e v.l te zuiveren van de dagelijksche zonden waarover wij wel eenig, doch uit zich zelf slechts onvoldoend leedwezen hebben; het is imme l'S natuurlijk dat God, als Hij ons in innig.er vriendschap aanneemt, ons die kleine zonden yergeeft, waarover wij eenig berouw gevoelen. Het is klaarblijkend, dat de dagelijksche zonden nooit vergeven worden zonder de doodzonden waar men plichtig aan is, en dat de middelen, hieronder voor deze laatste zonden aangeduid, ook voor de eerste gelden.
4. V. Door wat middel worden de doodzonden
vergeven? A. Na het Doopsel, door de priesterlijke macht in de Biecht, en ook door een oprecht en volkomen berouw.
-
106-
A. Er zijn dus na het Doopsel: voor de vergiffenis der doodzonden die na het Doupsel bedreven zijn, iwee middelen: 10 De priesterlijke macht in de Biecht: de absolutie van den priester in het Sacrament der Biecht; j!o Een oprecht en volkomen berouw, zonder de absolutie van den priester in de Biecht. Voor de doodzonden die vóór het Doopsel gedaan zijn, gelden de mirldelen dienstig tot de vel'giffenis del' erfzonde, want die doodzonden moeten te zamen met de erfzonde vergeven worden.
5. V. Wat noemt gi} een volkomen berouw? A. Een leedwezen van de zonden, komende niet alleen uit vrees van de eeuwige of tijdelijke pijnen die zij verdienen; maar ·uit liefde tot God, tegen wiens opperste en oneindige goedheid zij gedaan zijn; met een vast voornemen van die te biechten en zich te beteren. A. Een leedwezen van de zonden: een spijt of droefheid van God door de zonde vergramd te hebben, a) komende niet alleen, gelUk het onvolmaakt berouw, uit vrees van de eeuwige of tijdelijke pijnen die zij verdienen, óf uit de hoop van den gorldelijken loon, ófuit de schandelijkheid der zonde; maar uit liefde tot God, tegen wiens opperste en oneindige goedheid zij gedaan zijn : maar uit liefde tot God, die, om zijne opperste en oneindige volmaaktheid, geheel onze liefde weel'dig is, en tegen wien wij nochtans gezondigd hebben, b) gepaard gaande met een vast voornemen: met den vasten wil van die (dood londen) te biechten, - en zich te beteren: en voortaan alle doodzonden te vluchten, alsook de dagelijksche zonden, waarover wij leedwezen hebben. Van de redenen der onvolmaakte liefde vermeldt de Catechismus enkel de vrees der goddelijke straffen, omdat deze reden op de menschen meest indruk maakt. De noodzakelijkheid van, nopens het biechten del' dood-
-
107-
zonden, een vast voornemen te maken, vloeit uit het gebod van Christus, krachtens hetwelk alle doodzonden in de biecht moeten beleden worden, Wat echter het vast voornemen betreft van zich te beteren, dat ligt in de natuur zelve van het leedwezen besloten: wie de zonde rechtzinnig verfoeit, die verfoeit ze niet alleen voor het verledene, maar ook voor het toekomende. Men neme in acht, dat het volmaakt berouw, om tot de vergiffenis der doodzonden dienstig te zijn, zich moet uit strekken tot al de doodzonden waar men plichtig aan is, dewijl iedere doodzonde ons ten volle vUanden van Ood maakt.
6. V. Wat is te zeggen:Verrijzenis des vleesches'? A. Dat de doode lichamen der menschen door de macht Gods wederom uit de aarde zullen opstaan en levend worden. A. De woorden: de doode lichamen der menschen zijn de verklaring van het woord vleeseh, en het Symbolum zegt: verrijzenis des vleesches, en niet: vel'l'ijzenis der menschen, om uit te drukken, dat de mensch alleen volgens zijn lichaam sterft. Het volgend deel van het antwoord: zullen wederom uit de aarde opstaan en levend worden, dient tot uitlegging van het woord vel'l'ijzenis. Dus bestaat de verrijzenis van de doo
7. V. In wat gesteltenis zullen de lichamen ver-
rijzen?
-
108-
A. Elk in zijn natuurlijk en volmaakt wezen, maar nochtans zeer verscheiden in hoedanigheid. A. Over den algemeen en staat der verrezene lichamen leeren wij hier drij dingen: elk zal verrijzen: 1° In zijn natuurlijk wezen: ieder lichaam zal van denzelfden aard, van dezelfde gedaante én vorm zijn als vroeger op aarde; 2° In zijn volmaakt wezeu: ieders lichaam zal noch jong noch oud voorkomen, maar dien vorm en die grootte hebben, welke het, volgens zijnen aard, in het tijdstip van volwassenheid moest hebben; daarenboven zal dat der gelukzaligen van alle gebreken vlÏj wezen. Of er in de lichamen del' verdoemden natuurlijke gebreken zullen zijn, dat weten wij niet met volle zekerheid. 3° Zeer verscheiden in hoedanigheid: buiten die twee gemeene gesteltenissen, zullen vele bijzondere en gewichtige hoedanigheden de eenen wel, de anderen niet toebehooren.
8. V. Hoedanig zullen de lichamen der godvruch-
tige of heilige menschen in de verrijzenis voorkomen? A. Heel klaar en schoonblinkend, licht, subtiel en onlijdelijk. A. De lichamen der godvruchtige of heilige menschen zullen voorkomen. 1° Heel klaar en schoonblinkend : met den grootsten glans versierd, met luister en schoonheid bekleed, in- en uitwendig met licht omgeven en gansch doorschijnend; 20 Licht: zonder moeite of al~beid en sneller dan de bliksem zullen zij zich tot de afgelegenste plaatsen, van den een en kallt des hemels tot den anderen, van den hemel tot op de vernieuwde aarde, en van den een en kant dezer aarde tot den anderen begeven; 30 Subtiel: zij zullen leven als geesten, zonder etlln, drinken of slapen, en zoo volmaakte werktuigen der ziel zijn; zij
-
109-
zullen ook, als het noodig of betamelijk zal wezen, de andere stoffelijke schepselen kunnen doordringen zonder daardoor iets te hinderen of eenigszins gehinderd te worden. 4° Onlijdelijk: zij zullen vrij zijn van alle gebreken, van alle pijn en van de dood; zelfs niet meer kunnen gehinderd worden, niet meer kunnen lijden of sterven.
9. V. Hoedanig zullen de lichamen der venloem-
den verrijzen? A. Duister en vuil, zwaar, grof en heel gesteld om te lijden. A. De lichamen der verdoemden zullen verrijzen: 1° Duister en vuil: in plaats van, gelijk die der gelukzaligen, klaar en schoonblinkend te zijn, zullen zij van alle schoonheid beroofd wezen en afschuwelijker voorkomen dan het afschuwelijkste dood lichaam; 2° Zwaar: in plaats van licht te zijn, zullen zij zich maar met de grootste moeite en het hevigste lijden kunnen bewegen; 3° Grof: in plaats van subtiel te zijn, zullen zij, hoewel onsterfelijk, in den hoogsten graad door honger, dorst en slaapzucht gepijnigd worden; 40 Heel gesteld om te lijden: in plaats van onlijdelijk te zijn, zullen zij door Gods almacht geschikt en gesteld wezen om eeuwig de grootste pijnen te kunnen lijden en aan het lijden ten uiterste gevoelig te blijven. VRAGEN.
Welke artikelen des Symbolums worden hier uitgelegd 1 - Hoe wordt de les verdeeldl - Wat onderzoekt de Catechismus in ieder deell 1. Waarom voegt de Catechismus bij zijne vraag: Van welke zonden is er vergiffenis te bekomen, de woorden: in de H. Kerk! - Zijn er zonden van welke er geene vergiffenis te bekomen is 1 Bewijs dit door de woorden van den Catechismus. 2. Is het Sacrament des Doopsels de eenige middel tot de vergiffenis der erfzonde? - Waardoor kan het Sacrament des Doopsels a) bij dtlgenen, die tot de jaren van verstand niet gekomen zijn, en b) bij de anderen, vervangen worden? - Waarin bestaan die middels welke het Doopsel kunnen vervangen'!
-
IlO-
3. Hoeveel en welke middelen om de vergiffenis te bekomen der dagelijksche zonden, stelt de Catechismus vood - Wat verstaat men door leedwezen over de zonden' - Welke hoedanigheden moet het leedwezen hebben, om de vergiffenis der dagelijksche zonden te bekomen~ - Hoedanig mo·eten de gebeden zijn, om die vergiffenis te bekomenW - Wat verstaat men door goede werken, en hoedanig moeten zij wezen tot datzelfde uitwerksel ~ - Op welk.e wijzen bekomen wij door de gebeden en de goede werken vergiffe· nis van de dagelijksche zonden? - Zijn er buiten deze middelen nog andere, om vergiffenis der dagelijksche zonden te krijgenW 4. Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke middelen er bestaan om vergiffenis te bekomen. van de doodzonden, die na het Doopsel gedaan zijn. - Leg die middelen een weinig uit. Welke middelen bestaan er voor de vergiffenis der doodzonden, die bedreven zijn vóór het DoopseU 5. Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke beweegreden niet voldoende is en welke er vereischt word t om een volmaakt berouw te hebben. - Leg het antwoord in 't kort uit. - Zeg ook met de woorden van den Catechismus, waarmede het volmaakt berouw moet gepaard gaan om goed te zijn. - Geef er de verklaring van. - Waarom moet het berouw gepaard gaan met het vast voornemen al van de doodzonden te biechten, en 11) van zich te beteren1 - Tot welke zonden moet het volmaakt leedwezen, om de vergiffenis der doodzonden te bekomen, zich uitstrekken en waarom? - Welke voorwaarden moet alle berouw vervullen om dienstig te zijn tot de vergiffenis der zonden ~ - Welk verschil is er tusschen het onvolmaakt en het volmaakt berouw, ten opzichte al van de beweegreden, en 11) van de uitwerksels? 6. Wat beteekenen in het artikel des Symbolums; Verrijzenis des vleesches, het woord vleeseh, en het woord verrijzenis' Waarin bestaat eigenlijk de verrijzenis van een wezen~ - Zeg, met de woorden van den Catechismus, door welke macht de verrijzenis des vleesches zal geschieden. - Leg de woorden uit. 7. Wat leert ons de Catechismus nopens de algemeeBe gesteltenis der verrezene lichamen? - Leg ieder punt uit. 8. Hoeveel en welke hoedanigheden zullen de lichamen der gelukzaligen hebben'/ - Verklaar ieder van deze hoedanigheden. 9. Hoeveel en welke hoedanigheden zullen de lichamen der verdoemden hebben? - Hoe zijn deze hoedanigheden aan die der lichamen van de gelukzaligen tegenovergesteld? - Leg ieder van die hoedanigheden uit.
-
lIl-
VIJFTIENDE LES.
Van het eeuwig Leven.
~\;:i 41 ~
~
bf)
~
::I
]... ~
"C
... := iö:~
j
V. 2. Welke zielen gaan tot de hemelsche glorie? 10 De Hemel. V. 3. Hoe lang zal de glorie des Hemels duren? V' 4. Wat heet gij ket Vagevuur? V. 5. Welke zielen worden geMnden tot het Vagevuur? 2 V V. 6. Hoe lang blijven de zielen in "0 Het agevuur., het Vagevuur?
j
h. 7.
,
I.
30 De hel.
fv.
Door wat middel mogen de zielen uit het Vagevuur verlost, of hare pijnen verkort worden? 8. VOOI' wie is de Hel?
1. V. Waar gaan de zielen der overledene Chris-
tenen, als zij van deze wereld scheiden? A. Tot eene van deze drij plaatsen, te weten: tot den Hemel, tot de Hel, of tot het Vagevuur. V. De Catechismus zegt: der overledene Christenen, en niet, der overledene menschen, omdat voor al degenen die op geen er wijze tot de ware Kel'k behool'en, de zaligheid onmogelijk is. A. De Hemel is eene plaats waar de Heiligen vrij zijn van alle leed en het opperste geluk bezitten in God te aanschouwen en in Hem alle goed te genieten, De Hel waarvan hier gesproken wordt, is eene plaats onder de aarde, waarin men beroofd is van het goddelijk aanschijn en eeuwige straffen te lijden heeft. Zij bevat twee afdeelingen: de hel dIJr verdoemden, waarin de pijn van schade of de berooving van het goddelijk aanschijn, en de pijn van gevoel te 8
-
112-
zamen geleden worden, en het voorgeborgte der kinderen, waal' men alleen de pijn van schade aantreft. Het Vagevuur zullen wij Jeeren kennen in de 4< vraag.
2. V. Welke zielen gaan tot de hemelsche glorie?
A. De zielen dergenen, (He in de liefde Gods zóó sterven, dat zij niets meer te betalen of" te zuiveren hebben. A. Dus, om na de dood rechtstreeks den Hemel binnen te treden, moet men twee voorwaarden vervullen: 10 In de liefde Gods sterven: in den staat van heiligmakende gratie sterven; bijgevolg zuiver zijn van de erfzonde en van alle dadelijke doodzonde; 2° In de liefde Gods zoo sterven, dat men niets meer te betalen of te zuiveren hebbe: dat men, op den oogenblik der dood, noch bevlekt weze met dagelijksche zonden, noch tijdelijke pijnen voor reeds vergevene zonden meer uit te boeten hebbe. Zonder de eerste conditie zou Dien naar de hel gaan, en, zonder de tweede, naar het Vagevuur.
3. v. Hoe lang zal de glorie des Hemels duren? A. Zij zal wezen zonder einde en in der eeuwigheid
duren. A. In der eeuwigheid, dat is, zonder einde. Zonder de eeuwigheid ware het geluk des Hemels onvolkomen, want het gedacht van den Hemel te kunnen verliezen, zou de Heiligen lIeer bedroeven.
4. V. Wat heet gfj het Vagevuur? A. Eene plaats onder de aarde, in dewelke de zielen
der geloovigen door het vuur en andere pijnen gezuiverd worden van ane hunne zonden en schulden,
-
113-
A. Het vagevuuI' is, volgens het algemeen gevoelen, zoowel als de hel, eene plaats onder de aarde; de zielen der geloovigen wOI'den er gezuiverd van alle hunne zonden en schulden: van al hunne schulden van tijdelijke pijnen, die zij voor hunne reeds vergevene zonden nog moeten lijden. De Catechismus zegt : gezuiverd worden, en niet: zich zuive1'en, omdat de zielen des vagevuurs dool' hun lijden niets meer kunnen verdienen; zij kunnen enkel voldoen dool' genoeg te lijden. Hij noemt de schulden van tijdelijke pijnen ook zonden, omdat zij van de zonden voortkomen. De dagelijksche zonden, waal' een stervende in zijnen uitersten oogenblik mede besmet blijft, worden hem vergeven ofwel in dien oogenblik zelven, door eene akte van berouw waartoe God hem dan beweegt, ofwel in het Oordeel onmiddelliJk na de dood, als de ziel de pijnen, haar dool' God opgelegd, met een waar leedwezen aanneemt; de dagelijksche zonde kan immers in de zielen dergenen die in Gods gratie sterven, onmogelijk blijven bestaan. De zuivel'Ïng der zielen in het Vagevuur geschiedt door het vuur en andere pijnen van gevoel, zooals de knaging der conscientie, de duisternis in het verstand, het droeve gezelschap van lijdenden en, waarschijnlijk, ook pijnen overeenstemmende met de zonden die gestraft worden; maar, boven dit alles, lijden zij nog de pij n van schade, veruit de grootste des Vagevuurs, omdat de geloovige zielen verstaan, van welk oneindig geluk zij voor eenigen tijd beroofd zijn, hoe gemakkelijk zij het konden verdienen en hoe zij het voor eene beuzeling opgeofferd hebben. Het schijnt zeker te zijn, dat de minste pijn des Vagevuurs de grootste pij n dezer aarde 0 v8rtreft.
5. V. Welke zielen worden gezonden tot het
Vagevuur? A. De zielen dergenen, die in de gratie Gods sterven, maar nochtans niet ontslagen zijn van alle dagelijksche zonden of last van penitentie. A. Tot het Vagevuur worden gezonden de zielen die in de twee volgende conditiën zijn:
-
114-
1° Die in de gratie Gods van deze wereld scheiden. 2° Maar nochtans niet ontslagen zijn van alle dagelijksche zonden - oflast van penitentie: of van alle schuld van tijdelijke pijnen, uie na de vergiffenis der zonden overblijft. Zonder de eerste conditie zouden de zielen naar de Hel gaan, en, zonder rle tweede, naar den RemA!.
6. V. Hoelang blijven de zielen in het Vagevuur? A. Totdat zij door haar lijden de goddelijke rechtveerdigheid voldaan hebben. A. Totdat zij, de Catechismus zegt niet: door hare verdiensten, want zij kunnen niets meer verdienen, maar door haar lijden de goddelijke rechtveerdigheid voldaan hebben: zooy"el geleden hebben, als Gods l'echtveerdigheid vereischt. Voor de dooden is er geene bermhertigheid meer maar alleen rechtveerdigheid.
7. V. Door wat middel mogen de zielen uit het
Vagevuur verlost, of hare pijnen verkort worden? A. Door de gebeden en goede werken der levenden, en bijzonderlijk door het H. Sacrificie der Mis en het toevoegen der aflaten. A. De zielen uit het Vagevuur kunnen geholpen worden door - de levenden: de leden der strijdende Kerk, en dát op de vier volgende manieren: 1° Door hunne gebeden, waardoor zij van God de verlossing der geloovige zielen afsmeeken; 2° Door hunne goede werken: met voor die zielen de voldoening hunner goede werken aan God aan te bieden-; met door die werken de verlossing der zielen af te smeeken en, zoo veel mogelijk, te verdienen. 3° Door het H. Sacrificie der Mis: met voor die zielen de Mis te celebreeren, óf te doen ()elebreeren, óf ze bij te wonen; 4° Door het toevoegen der aflaten: met hun de aflaten
-
115-
toe te passen rlie hun volgens de bepaling der H. Kerk toepasselij k zij n. De Catechismus leert, dat wij bijzonderlijk door deze twee laatste middelen de ziele'n des Vagevuurs kunnen helpen, omdat de H. Mis, als sacrificie, het bijzonderste godsdienstig werk is, en door Christus zelven opgedragen wordt; en omdat wij door de aflaten de voldoeningen van den Zaligmaker en van de Heiligen ~oepassen, welke voldoeningen zeker bestaan en de onze in zekerheid en volmaaktheid overtreffen.
8. V. Voor' wie is de Hel? A. Voor die welke buiten het waarachtig Geloof sterven, en ook voor die welke gelooven, maar buiten de liefde. Gods met. doodelijke zonden verscheiden. A. Twee klassen van menschen gaan naar de Hel: 1° Die welke buiten het waarachtig geloof sterven, te weten: a) al de kinderen, die het geul'luk van hun verstand nog niet hebbende, zonder Doopsel sterven; b) al degenen die, de jaren van verstand bereil\t hehheude, noch met de daad noch met de hegeerte, aan de ware Kerk toebehooren. Hierhij dient opgemerkt te worden, dat God niemand, ten zij dezen die er zich door groote zOI;den tegen de natuudijke wet onweerdig van toont, de middplen weigert om, ten minste met den wil, van de H. Kerk deel te maken. 2° Die welke gelooven, maar buitl"n de liefde Gods met doodelijke zonden verscheiden: de geloovigen die in staat van doodzonde van deze wereld scheiden. Degenen, die vóór de jaren van verstand zonder DQopsel sterven, gaan naar het voorgeb01'gte der kindere11; de anderen die buiten de H. Kel'k, en de geloodgen die in doodzonde sterven, gaan naai' de Hel der t'erdoemden. De rechtveerdigheid van de straffen der Hel ten opzichte van de hier genoemde klassrn van menschen is gemakkelijk om begrijpen: de kinderen die vóór de jaren van verstand zonder Doopsel sterven, lijden de pijn van gevoel niet, dewijl zij niet door hunnen eigenen wil gezondigd hebben; zij kunnen echter onmogelijk den Hemel bekomen, omdat zij de heilig-
-
116-
makende gratie niet hezitten; nu, de Hemel en al de bovennatuurlijke gaven die er naartoe leiden, behooren geenszins aan onle natuur, maar worden ons van God uit loutere goedheid vergund, en, wie zulke gaven verleent, die mag ze ook van al de conditiën doen afhangen die hij in zijne wijsheid verkiest. De anderen, die tot de Hel der verdoemden gaan, verdienen de eeuwige pijnen dOOI' den staat van doodzonde waarin zU sterven. Dat al degenen die, na tot de jal'en van verstand gekomen te zijn, buiten het Geloof van deze wereld scheiden, in doodzonde sterven, blijkt hieruit dat eenieder grootelijks v~rplicht is, ten minste met den wil, tot de H. Kerk te behooren, en dat niemand anders dan degenen, die er zich door groote zonden tegen de natuurlijke wet onweerdig van toonen, de middelen daartoe ontbreken. VRAGEN.
Van welk artikel des Symbolums spreekt deze les1 - Hoe wordt zU verdeeld 1- Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder dee' 1 1. Wat verstaat men hier door Hemel en door Hel? 2. Wat is er vereischt, om na de dood, rechtstreeks den Hemel binnen te gaan? - Leg het antwoord uit. 3. Is de eeuwigheid des Hemels noodzakelijk, en waarom1 4. Waar is het Vagevuur 1 - Welke pijnen des Vagevuurs noemt de Catechismus; en welke zijn bepaaldelijk al de pijnen dezer plaats~ - Wat geschiedt er daar voor de zielen der geloovigen 1Wat beteekenen de woorden van den Catechismus : zonden en schulden? - Hoe en wanneer worden de dagelijksche zonden vergeven, waarin een rechtveerdige sterft? - Waarom zegt de Cate· chismus gezuiverd worden, en niet zich zuiveren? 5. Zeg, met de woorden van den Catechismus, in welke conditiiln men moet sterven, om tot het Vagevuur gezonden te worden. Leg die conditiiln uit. 6. Zeg, met den Catechismus, wam'aan en hoe de zielen des Vagevuurs voldoen. - Leg die woorden uit. 7. Wie kan de zielen des Vagevuurs helpen?- Welke middelen, om hen te helpen, stelt de Catechismus voor1- Leg die middelen uit. - \\ elke zUn de bUzonderste van die middelen, en waarom? 8. In hoeveel en in welke klassen onderscheidt de Catechismus het menschdom in zUne vraag: Voor wie is de Hel? - Zeg, met de woorden van den Catechismus. wie uit iedere klasse naar de Hel gaan. - Leg die woorden uit. - Tot welk deel der Hel gaan al de menschen die hier genoemd zi.jn 1 - Komt de veroordeeling van al deze menschen tot de Hel, met Gods rechtveerdigheid wel overeen 1 - Leg het antwoord uit.
T"'EEDE DEEL.
ZESTIENDE
U~S.
Van de Hoop.
De Hoop.
De middelen om te verkrijgen hetgene wij hopen. (v. 2.)
De deugd van j Bepaling der deugd I
. ? Hoop. 1 van Hoop. I V.i. Wat ~s de Hoop. 10 Een godvruchtig leven. 20 Goede werken. ia a) Natuur van het j V. 3. Wat is het geI gebed. 'bed? b) De bekwaamste V. 4. Zijn de kerken . I meer bekwaam om plaats om te bld- 'I te bidden dan anden. d ?. ere pl aatsen c) De manier waar- i op wij de verJ V. 5. BekoOl,t men schillige dingen' alle dingen op ééno goHetgehed. behoore.n te be-) manie!' te begeeren geeren In het gein het gebed? bed.
I
d) De beIe.tse Is van het UItwerksel des gebeds.
lV' het 6. Waaruit komt dat er velen bI'dd en enme . t verkrijgen?
\ e) De manier om{V, 7. Hoe moet men \ wel te bidden. bidden?
-
lIS-
Roe dit tweede deel met het eerste verbonden is, hebben wij reeds gezegd in de eerste les, bladz. 4.
1. V. Wat is de Hoop?
A. Eene deugd en gave Gods, door dewelke wij met een vast betrouwen van God verzoeken en verwachten het eeuwig leven, en al wat on& daartoe helpen kan. V. Het geldt hier de deugd en niet enkel de akte van Hoop; de redenen zijn gegeven bij de Ie vraag der 3e les. A. De bepaling van de Hoop leel't el' ons bijzonderlijk van kennen: 10 de soort van zaken waartoe' zij behoort; 2° den oorsprong; 3° de akte, en 4° het voorwerp. lo De soort van zaken waartoe zij behoort: de Hoop is eene deugd: eene genegenheid del' 7.Îel tot een zeker goed werk. In de 3ge les zullen wij zien, dat de Hoop, evenals het Geloof en de Liefde, eene goddelijke deugd is, of eene deugd die God zelven tot voorwerp en de goddelijke volmaaktheden tot beweegreden heeft. to De oorsp"ong : de Hoop is eene gave Gods, want zij behoort geenszins tot de natuurlijke orde, maar wordt ons van God uit loutere goedheid ingestort. (3 e les, 1e v.) 3° De "kte of het werk tot hetwelk de deugd van Hoop ons genegen maakt, is hopen, en hopen is verzoeken en verwachten. Iets ,verzoeken is iets begeeren en er zich op toeleggen om het te bekomen; verwachten veronderstelt eenige zekerheid van te verkrijgen hetgene men verzoekt. Hopen veronderstelt immers een afwezig goed dat niet zonder moeite te bekomen is. maar toch kan bekomen worden. Door de deugd van Hoop verzoeken en verwachten wij, niet van de menschen of van de Heiligen, maar van God den oppersten Meester, dien wij moeten dienen en van wien wij, voo I' onzen dienst. moeten beloond worden. De Heiligen kunnen maar onze Hoop heeten, voor zooveel zij bij God voor ons ten beste s )reken. 40 Het voorwerp: het eeuwig leven: den hemel (7 e les,,3 e v.) ell al wat ons daartoe helpen kan, dat is, gelijk wij in
-
119-
onze Akte van Hoop zeggen, de vergiffenis der zonden die ons beletten den hemel binnen te treden: de gratie om wel te leven; de heiligmakende en dadelijke gratie, de verwijdering van groote bekoringen en zelfs de tijdelijke goederen, voor zooveel deze tot onze zaligmaking dienstig zijn. De voornoemde goederen moeten wij hopen, zegt (Je Catechismus, niet met 1;olkomene en onüOO1'u'aardelijke Zt' kerheid van ze te bekomen, maar met een vast betrouwen: met volkomene zekerheid van ze te bekomen. op voorwaarde dat wij willen doen. wat daartoe vereischt is: zoodat er, van den kant van God, die ongetwijfeld aan zijne beloften zal getrouw blijven, volkomene zekerh~id bestaat en geene vrees, en enkel van onzen kant twijfel is en vrees. of wij namelijk de vereischte voorwaarde zullen vervullen van God getrouwelijk te dienen. Wij moeten op God hopen met een vast betrouwen, omdat Hij, gelijk wij in onze Akte van Hoop zeggen, tot ons oneindelijk. goed is, almachtig en getrouw in zijne beloften; want, oneindig goed zijnde, wil Hij, oneindig machtig, kan Hij en oneindig getrouw aan zijne beloften, zal Hij ons zeker geven hetgeen wij van Hem hopen, altijd op voorwaarde dat wij Hem dienen, gelijk Hij het vereischt.
2. V. Welke middelen zijn er m11- te verkrijgen hetgene w'i;j hopen? A. Een godvruchtig leven en goede werken, maar zonderling het gebed. V. Om te verkrijgen hetgeen wij hopen, moeten wij God dienen; dus is er hiel' spraak van de middelen om God getrouwelijk te dienen. A. De Catechismus duidt drij middelen aan: 10 Een godvruchtig leven: de bereidzaamheid van den wil om God te dienen, niet uit nood of dwang, maar uit grooten iever en met waar genoegen. Deze bereidzaamheid, die uit hare natuul' veel bijdraagt tot den dienst van God, heeft men wel te onderscheiden van de voldoening of den smaak dien wij soms in den dienst van God "inden; zij maakt
-
120-
geenszins de !\,odvruchtigheid zelve uit, maar zij kan er een uitwerksel van zijn, gelijk zij ook van de gesteltenis des lichaams en zelfs van den duivel kan voortkomen. 2° Goede werken (14 e les, 3e v.) : deze dienen voorzeker om te verkrijgen hetgeen wij hopen, want ieder goed werk met de vereischte voorwaarden gedaan: a) smeekt ons nieuwe gunsten van God af. omdat het eene akte van onderwerping besluit: b) voldoet voor onze schulden om reden van de moeilijkheid of den last dien het natuurlijk medebrengt; en c) verdient dIm eeuwigen loon. uit hoofde van de eer die er God door bewezen wordt. 30 Zonderling het gebed: de bijzonderste middel is het gebed, en wpl, a) omdat wij er uitdl"Ukkelijk in vragen hetgeen wij verzoeken en verwachten; b) omdat het de natuurlijkste, gemakkelijkste en gemeenste middel is, alsook c) omdat de H. Schriftuur het ons als een zeel' krachtigen middel voorstelt.
3. V. Wat is het gebed?
A. Eene samenspraak met God, waardoor wij aan God de begeerten onzer herten te kennen geven. A. Een gebed, in 't algemeen, is eene samenspraak waardOOl' wij iemand te kennen geven, wat wij van hem begileren. Het gebed, waarvan hier gehandeld wordt, is eene samenspraak met God, den Oppermeester van hemel en aarde, waardoor wij aan God de begeerten onzer herten te kennen geven, of uitdrukken hetgeen wij van God begeeren. Nochtans moet men hier, onder het woord God, ook de Heiligen verstaan, daar zij Gods hovelingen zijn en wij door hen tot God spreken. \Vij kunnen God de begeerten onzer herten te kennen geven op twee manieren: 1° op eeue alleen inwendige, en 2° op eene tevens uitwendige wijze, volgens dat wij tot Hem spreken enkel in onze ziel, of daarbij woorden of andere uitwendige teekenen gebruiken. God hoort en kent zoowpl het inwendig gebed als het uitwendig; nochtans moeten wij Hem uitwendig aam'oepen, dewijl wij Hem eenen dienst verschuldigd zijn ovel'eenkomende met onze natuur, die tevens geestelijk en lichamelijk is.
-
4. V. Zijn de herken
121meCJ~
bekwaam om te bidden
dan ander'e plaatsen? A. Ja; ten eerste, omdat Christus daar tegenwoordigis in het H. Sacrament; ten tweede, omdat de reliquieën der Heiligen daar bewaard worden; ten derde, omdat ze van den bisschop gewijd zijn ter eere Gods om Hem te bidden. V. Zijn de kerken bder geschikt om te bidden dan andere plaatsen, of, is het voordeeliger in de kerken te bidden dan in andere plaatsen 1 A. Ja. het is voordeeligel' om dl'ij redenen: Ten eerste, omdat Christus daar tegenwoordig is in bet H. Sacrament: om,'!at Christus, God de Zoon voor ons mensch geworden, met zijne gorl- en menschheid, met zijn vleesch en bloed onder de gedaanten van hl'ood en wijn in de H, Mis, en ondeI' de gedaante van brood gedul'Ïg in de kerken waarlijk tegenwoordig is, Deze tegenwoordigheid van Jezus maakt de kerken meer bekwaam om te bidden dan andere plaatsen, a) omdat het denken daaraan oozen eerbied, onze aandacht en ons betrouwen vermeel'Clert, en b) dat een bezoek aan Jezus ons voorzekeI' eene bijzondere gratie verwerft om wel te bidden. Ten tweede. omdat de reliquieën der Heiligen (22 e les, 7e v.) daar bewaard worden: er zijn reJiquieën in al de altaren waarop men de H. Mis doet en, buiten deze, worden er gewoonlijk nog veel andere in de kerken bewaard. Deze reliquieën maken de kerken beter geschikt tot het bidden, a) omdat zjj ons de vool'beelden van deugden indachtig maken, die de Heiligen ons gegeven hebhen, en b) omdat de Heiligen bijzondel' die plaatsen beschermen, waar zij vereerd worden. - Wat hier van de reliquieën gezegd is. dat geldt ook voor de beelden der Heiligen, die insgelijks in alle kerken te vinden zij n. Ten derde, omdat zij van den bisschop gewijd zijn ter eere Gods om Hem te bidden: door menigvnldige ceremoniën en gebeden in den naam der H, Kerk gedaan, tot
-
122-
den dienst van God bestemd zijn; wijden immers is tot den dienst van God bAstemmen. Door die wijding zijn de kArken op eene bijllOndel'e wijze tot het gebed geschikt, vermits de bisschop daarbij meermaals van God vraagt, dat al degenen die el' in komen bidden, verhoord zouden worden, en zijn gebed, in den naam der H. Kerk gedaan, bij God als opgeschl'even blijft, en gedul'Ïg nieuwe zegeningen op hen doet nederdalen.
5. V. Behoort men alle dingen op ééne manier te
begeeren in het gebed? A. Neen: want geestelijke zaken mag men volkomenlijk begeeren; maar tijdelijke dingen behoort men alleen te begeeren, voor zooveel die dienen tot profijt onzer zielen. V. Behoort men alle dingen (,Ie geestelijke en de I ijdelijke) op dezelfde wijze te begeeren in het gebed? Geestelijke zaken zijn die wlllke rechtstreeks het eeuwig geluk d"r zielen aangaan, zooals Gods gratie. vermindel'Ïng der bekoringen, vergiffenis der zonden, en deze worden zoo genoemd, omdat de ziel, tot wier eeuwige zaligbeid zjj rechtstreeks dienen, ~etl geest is. Tijdelijke zaken heet men die welke rechtstreeks voor ons sterfelijk leven hier op aarde dienen, zooals spijzen, kleederen, goederen, wetenschappelijke kennissen; zij dragen dezen naam, omdat zij slechts l'en tijdelijk geluk verschaffen. A. Geestelijke zaken mag men - volkomenlijk begeeren: zonder eenige voorwaarde van God in hpt gebed vragen; maar tijdelijke dingen - behoort men alleen te begeeren, voor zoo veel die dienen tot profijt onzer zielen: mag men niet volkomenlijk Hagen. maal' slechts op deze voorwaarde, dat zij ons dipnstig zijn tot zaligmaking onzer zielen, De reden van dit verschil is. dat d" geestelïjke goederen altijd dienen tot Gods eere en ons éeuwig geluk, ,laar integendeel de tijdelijke, oorzaak kunnen zijn, dat wij IJod vergrammen en onze ziel verliezen; welnu, wij mogen "oorzeker van God niets vragen, dat ons tot zonde zou lmnnen leiden.
-
123 -
6. V. Waaruit komt het dat er 1,elen bidden en
niet verkrijgen? A. Omdat zij niet bidden gelijk het behoort, of dingen begeeren, die hun schadelijk of min profijtig zijn. A. Dat velen bidden en niet verkrijgen wat zij vragen, dit kan uit twee oorzaken voortkomen: 1° Dat zij niet bidden gelijk het behoort: omdat hun gehed niet wel, niet betamelijk gedaan is; want God, de oppel'ste wijsheid en heiligheid, kan geene vraag aanhooren, die op eene onbehoorlijke wijze geschiedt; 2° Of dingen begeeren - die hun schadelijk of min profijtig zijn : die tot hunne zaligheid nadeelig, of ten minste min voordeelig zijn dan hel gemis daarvan; God immers is door zijne goedheid belet zulke gebeden te aanhooren. Dikwijls ware het ons schadelijk of min profijtig het gevraagde tijdelijk goed te verkrijgen, omdat wij God zouden beginnen te dienen meer uit begeerte van dat goed dan uit geest van Geloof.
7. V. Hoe moet men bidden? A. Met groote eerbiedigheid, aandachtigheid en volstandigheid. A. Wij moeten bidden : 1° Met eerbiedigheid: God de eer aanbiedende die Hem toekomt, te weten, de goddelijke en opperste eer; met groote eerbiedigheid, dat is, met eene eerbiedigheid die overeenstemt, volgens tijd en omstandigheden en volgens ons vermogen, met de oneindige majesteit van God. Deze gesteltenis, die wij door verscheidene uitwendige teekenen, zooals door het buigen der knieën, het samenvoegen en ten hemel heffen der handen te kennen geven, is noodzakelijk vereischt, wijl men, om iemand betamelijk aan te spreken, hem ongetwijfeld de eer moet geven die hem toekomt. 20 Met aandachtigheid: op God aan wien men spreekt, en op hetgeen men vraagt zooveel mogelijk denkende. Wij
-
124 -
kunnen niet alle verstrooidheden vermijden, maar moeten ze zooveel mogelijk van ons verwijderd houden met ons vóór het gebed, wel in Gods tegenwoordigheid te stellen. Zonder deze aandachtigheid zou het gebed wederom onbetamelijk wezen. 3° Met volstandigheid : in het gebed volherdende, als men niet aanstonds verhoord wordt: soms wacht God om ons te geven, wat wij van Hem vragen, om ons op die wijze onze afhankelijkheid wel te doen erkennen; wie dus niet met volstandigheid bidt, die bidt niet gelijk' God het wil en kan bijgevolg onmogelijk verhoord worden.
Aanmerking. Deze les geeft ons de uitlegging van onze Akte van Hoop: Mijn Heer en mijn God! Ik hoop dat Gij (wij hopen dus van God) mij, door de verdiensten van Jezus Christus (7" les. 3e v.) zult geven vergiffenis van mijne zonden, gratie om wel te leven en hiernamaals het eeuwig leven; hier noemen wij het voorwerp onzer Hoop: wij hopen het eeuwig leven en al wat ons daartoe helpen kan. Dan volgt de reden waarom wij op God hopen: omdat Gij tot ons oneindelyk goed zijt, almachtig en getrouw in uwe beloften. Wij hebben volmaakt.e voorbeelden van Hoop in Noë, die, zich op God betrouwende, de ark heeft getimmerd; in Abraham, Isaäc en Jacob, die op Gods beloften een volkomen betrouwen hadden. VRAGEN. Hoe is het tweede deel van den Catechismus met het eerste verbonden1- 'Vaarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld? - Wat onderzoekt de Catechismus in ieder dezer deelen 1 1. Tot welke soort van zaken behoort de Hoop1 - Wat is eene deugdl - Welke deugd is de Hoop? - Welk is hare oorsprong1 - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat hopen is, en leg die woorden uit. - Van wie hopen wij door de deugd van Hoop, en waarom r - Hoe worden de Heiligen soms onze Hoop genoemd 1 - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat wij van God hopen, en leg die woorden uit. - Hoe hebben wij Hoop op God 1 Leg het gegeven antwoord uit. - Waarom hebben wij zulk eene Hoop op GoM - Toon dat deze reden gegrond is.
-
125-
2. Wat is er in 't algemeen vereiscltt om te verkrijgen hetgene wij hopen? - Hoeveel middelen stelt de Catechismus daartoe in 't bijzonder voor'! - Noem ze met de woorden van den Catechismus, en zeg welk de bijzonderste van die middelen is. - Wat verstaat men hier door een godvruchtig leven, en hoe is het een bijzonder middel ter zaligheid! - Waarvan moet men de godvruchtigheid wel onderscheiden! - Wat verstaat men door goede werken, en wat winnen wij er door om tot de eenwige zaligheid te komen! - Waarom is het gebed de bijzonderste middel ter zaligheid! 3. Wat is, in 't algemeen,. een gebed! - Met wien spreekt men in het gebed, waarvan de Catechismus hier handelt'! - Leg dit antwoord uit. - Wat doen wij als wij in het gebed met God spreken! 4. Welk is de zin der 4de vraag; Zijn de kerken meer bekwaam om te bidden dan andere plaatsen? - Welke plaatsen zijn meer bekwaam om te bidden dan andere! - Om hoeveel en om welke redenen zijn, volgens den Catechismus, deze plaatsen meer bekwaam om tB bidden dan andere! - Verklaar hoe de redenen, welke de Catechismus voorstelt, wezenlijk geldig zijn. - Waar zijn er altijd reliquieën in de kerken te vinden 'I - Wat verstaat men door de wijding eener zaak! 5. Welk is de zin der vraag: Behoort men alle dingen op ééHe manier te begee,'en in het gebed? - Wat verstaat men door geestelijke zaken, wat door tijdelijke, en welk is de oorsprong van deze namen? - Hoe mogen wij, volgens den Catechismus, de geestelijke dingen in het gebed vragen! - Leg het antwoord uit. - Hoe behooren wij, volgens den Catechismus, de tijdelijke zaken te vragen! - Geef den zin des antwoords. - Waarop ru,t het verschil dat bestaat tusschen de manier van de geestelijl,e zaken en die van de tijdelijke in het gebed te begeeren? 6. Bij hoeveel en bij welke oorzaken kan het komen, dat men niet verkrijgt hetgene men in het gebed vraagt! - Hoe zijn de gemelde redenen de oorzaak daarvan? - Hoe zoude het verkrijgen van het tijdelijk goed, dat wij vragen, ons schadelijk afmin profijtig zijn, moesten wij het altijd bekomen'l 7. Hoeveel en welke dingen zijn er tot een goed gebed vereischt~ - Leg ieder van die vereischten uit. - Zeg waarom ieder van die vereischten noodig is tot het gebed.
-
126-
ZEVENTIENDE LES.
Van het Gebed des Heeren. \ V. 1. Welk is het allerbeste en aller-
1° Weerde.
)
weerdigste gebed?
! V. 2'. Zeg het Gebed des Heeren. . . iVo 3. Hoe is God onze Vader?
20 Woorden.
Heeren
Onze Vader, dl~. m V. 4. Waarom zegt gij : die in de de hemelen ZIJt: hemelen zijt? V. 5. Wat ver staat uij door den naam Geheiligd zij uw Gods? naam. V. 6. Wat begeert gij, zeggende: geheiligd zij uw naam Y, Ons toekome uw j " " bil OOk IV. 7. Wat l'!)k begeel't g!) van God? gJ flJ. 'á 'bi, Uw wil geschiede op {V. 8. Vermogen wij wel te volbrengen 'á bi) de aarde als in den den wil Gods op de aarde als in Qj ~ ,Q... hemel. den hemel? ~ iS Geef ons heden ons {V. 9. Wat is het dagelijksch brood dat ~ & dagelijksch brood. wij begeeren? III En vergeef ons onze( V. 10. Welke zijn de schulden die wij schulden, gelijk) hebben? wij vergeven onze) V. 11. Hoe moeten wij onze schuldeschuldenaren. { naren vergeven? En leid ons niet in { V. 12. Hoe lp,idt God ons in bekobekoring. ringen? Maar verlos ons van J V. 13. Van wat kwaad begeert gij , den kwade. Amen. t verlost te worden?
l
=
Na van het gebed in 't algemeen gesproken te hebben, zal de Catechismus, in deze les en in de volgende, van twee gebeden in t bijzonder handelen, te weten: van het Gebed des Heeren en van den Wees gegroet.
-
127-
1. .V. TVelk is het allel"beste en alle?"weerdigste
gebed? A. Het Gebed des Heeren of de Pater noster ; want dit is van Christus den oppersten Meester gemaakt, en het begrijpt al wat wij zouden mogen begeeren. V. Het allerbeste gebed: het volmaaktste of volkomenste; het allerweerdigste : het gebed dat hoven alle andere onze achting verdient.. A. Het allel'beste en allerweerdigste gebed is het Gebed des Heeren of de Pater noster, in 't Vlaamsch ook Onze Vader genoem(l. Het heet: Gebed des Hee1'en, omdat het gemaakt is van Christus zeI ven, wien op eene zonderlinge wijze de naam onze He81' gegeven wordt (7e les, 7e v.); Pater noste)' (letterlijk Vader Onze), omdat het in 't Latijn, en Onze Vade1" omdat het in 't Vlaamsch met die woorden begint. Het gebed des Heeren is het allerbeste en allerweerdigste 'gebed om twee redenen: 1° Omdat het van Christus den oppersten Meester gemaakt is : omdat het gemaakt is, niet van eonen mensch noch van eenen engel, maar van Christus zelven, die, als God en als menseh, onze opperste leermeester is; want Hij heeft ons geleerd al wat wij moeten weten of doen om zalig te worden; 2° Omdat het begrijpt al wat wij zouden mogen begeeren: omdat wij in dit gebed van God vragen al wat wij van Hem te vragen hebhen. De Onze Vader is dus het uitmuntendste gebed zoowel om zijnen inhoud als om zijnen oorsprong.
2. V. ?eg het Gebed des Heeren. A. Onze Vader, die in de hemelen zijt: 1. Geheiligd zij uw naam. 2. Ons toekome uw rijk. 3. Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. 4. Geef 9
-
128 -
ons heden ons dagelijksch brood. G. En 'Iergeef ons onze schulden, gelijk wU vergeven onze schuldenaren. G. En leid OIiS niet in bekoring. 7. ~Ia1!.r verlos ons van den k\\'ade. Amen. A. De Onze Vader bevat vooreerst eene korte voorrede of voorbereiding, bestaande uit de woorden: Onze Vader. die in de hemelen zijt; daarna zeven vragen, die begrijpen al wat wij kunnen begeeren, en, ten slotte, het woordje: Amen. Al de christenen behooren dit gebed van buiten te kennen.
3. V. Hoe is God onze Vade)'?
A. Omdat Hij om; heeft geschapen, van de eeuwige dood verlost, door het Doopsel tot zijne kinderen aangenomen, en yoor ons de hemelscl1e erfenis heeft gereed gemaakt. V. God beteekent hier, niet alleen God den Vader, maal' de goddelijke natuur in de drij goddelijke Personen bestaande. A. God is onze Vader om vier redenen: 10 Omdat Hij ons heert geschapen, niet onmiddellijk, maar in Adam en Eva, uit wien wij allen geboren zijn en die Hij rechtstreeks geschapen heeft. Onze eerste oudel'S ontvingen van Hem niet alleen hetgeen tot de menschelijke natuur vereischt is, maar ook boven- en buitennatuurlijke gaven, die voor geheel hunne nakcmelingschap hestemd waren. (6' les, 3e v.) 2° Omdat Hij ons van de eeuwige dood verlost heert: omdat Hij ons, na Adam's val in de zonde, d.Wl' de menschwording en de dood van Jews Christus, van de hel verlost, voor ons den hemel heropend, en zijne' schatten van gratiën wederom ontsloten heeft. (7< les, 3' v.) 3° Omdat Hij ons, door het Doopsel tot zijne kinderen heert aangenomen: omdat Hij ons, door het SacI'ament des Doopsels, de heiligmakende gratie, waarvan wij door de erfwnde beroofd waren, wederom heeft ingestort, en OIlS daardoor opnieuw zijne aangenomene kinderen gemaakt
-
129-
heeft; wij zijn immers Gods aangenomene kinderen door de Ileiligmakende gl'cttie, (6 e les, 3e W,)
4° Omdat Hij voor ons de hemelsche erfenis heeft gereed gemaakt: omdat Hij ons, die zijne aangenomene kinderen zijn, voor erfenis of goddelijk goed düt wij van Hem, onzen vader bij aanneming, moeten ontvangen, het eeuwig geluk des hemels bereid heeft, dat zijn eigen geluk uitmaakt. Ziehier in welken zin God, om deze redenen onze Vader is: 10 uit hoofde del' s.:hepping is Hij dat in een ourdmchtelijken zin, als voor ons gedaan hebbende, en dit op eene oneindig volmaaktere wijze, alles wat een natuurlijke vader voor zijn kind doet; 2° uit hoofde onzer verheffing tot den staat van gratie in de schepping; - onzer verlOSHing, waardoor wij recht gekregen hebben om de verlorene heiligmakende gratie opnieuw te ontv:mgen; - onzes Doopsels, waal'in wij die gratie wederom gekl'egen hebben; - del' bereiding van het hemelsch geluk, dat de voltrekking is van de heiligmakende gratie, is Hij ook u'ezenlijk onze vader bij aanneming, dewijl Hij ons door die viel' werken tot zijne kinderen heeft aange, nomen, Wij zeggen onze Vader en niet mijn Vade1', omdat wij all,m hroeders zijn in één en hetzelfde huisgezin, waal' God het hoofd van is,
4, V, Waarom zegt giJ' : die in de hemelen zijt? A, Omdat God, hoewel HU alle plaatsen met zijne tegenwoordigheid vervult, nochtans zich zelven en zijne glorie in de hemelen openbaart aan de Heiligen, A, Omdat God, hoewel Hij alle plaatsen met zijne tegenwoordigheid vervult: in alle plaatsen met zijn wezen, zijne alziende oog en zijne macht tegenwoordig is,
nochtans zich zelven : zijne goddelijke natuur in de dl'ij goddelijke Personen bestaande, en zijne glorie : zijne oneindige volmaaktheden, die eene onuitputbare stof van eer, lof en glorie zijn, in de hemelen : in de plaats waar de
-
1:30 -
gdukzaligen verblijven, - openbaart aan de Heiligen: aanschijn aan aanschijn aan de Heiligen laat zien. Aangezien dat God gezegd wordt op die plaats zonderling tegenwoordig te zijn, waal' Hij een bijwnder en buitengewoon werk verricht, zoo moet men ongetwijfeld van Hem zeggen, dat Hij in den hemel is, vermits Hij daar zijn uitmuntendste zonderling werk velTicht met zich zelven en zijne glOl'ie aan de Heiligen te openbal·en.
5. V. Wat 'verstaat gij door den n.amn Gäds?
A. God zelven, en al wat men God toeschrijft, als zijne almogendheid, goedheid, liefde, enz. A. God zelven : de goddelijke natuur in de drij goddelijke Personen bestaande, - en al wat men God toeschrijft: en al de volmaaktheden die God toebehool'en en die wij Hem daarom moeten toeschrijven. Dus is het niet het woord God, maar wel de godheid zelve 'die wij hiel' onder de uitdl'Ukking de naam Gods verstaan, gelijk wij dikwijls onder den naam dds konings den koning zelven, zijne macht en hoedanigheid w'illen aanduiden. .
6. V. Wat begeert gij, zeggende: geheiligd zij uw naam~
A. Dat God van ons en alle menschen moge gekend, gediend en geëerd worden. A, Zeggende geheiligd zij uw naam, drukken wij de begeerte uit, niet dat God heilig of heiliger warde, maar wel dat God van ons en van alle menschen : van de geloovigen en ook van al de andere menschen dezer aarde - moge gekend: door de rede en het Geloof als de eenige ware God moge gekend en erkend, - gediend: met ware onderwerping van den wil aan de rede en de Veropenbaring moge erkend, - en door het dadelijk erkennen zijner opperste majesteit moge geëerd worden. De woorden gediend en geëe1'd komen dus het voorgaande gekeild bepalen.
-
131 -
Der,e vraag is noodzakelijk de eerste in het gebed dat bevat al wat wij kunnen begeeren; immers, al hetgeen wij hier op aarde te doen en te begeeren hebben, komt uit op God te dienen (Ie les, 7e v.) en hel; eerste dat wij noodig hehben om Hfm te dienen, is Hem als God te kennen en te erkennen.
7. V. Wat rijk begeert gij van God? A. Het rijk der Hemelen, dat God zijne dienaren beloofd heeft na dit leven. A. Het rijk der hemelen: de hemel wordt een j'Uk genoemd, omilat God er, op de volmaaktste wijze, over al de Engelen en Heiligen heersçht; dat God zijne dienaren: degenen die Hem hier op aarde kennen, beminnen en getrouwelijk tot het einde des levens dienen, als loon beloofd heeft na dit leven. Nochtans moet hier onder het woord rijk 0611. nog verstaan worden het rijk Gods hier op aarde, te weten, de H. Kerk; want, om in het rijk der hemelen te kunnen komen, moeten wij eerst aan het rijk Gods op aarde toebehooren. In de tweede vraag van den Onze Vader smeeken wij dan God, dat Hij al de menschen den hemel zon geven, en, dat te dien einde, de H. Kerk zich meer en meer zoude uitstrekken eu versterken; dat degenen die ei' buiten zijn, in haren sc"hoot zouden treden en allen zich volkomener aan haar zouden onderwerpen. Deze vraag volgt zeer natuurlijk op de eerste; want het tweede dat vereisçht is om eenen meester te dienen, is zich aan zijne heerschappij te onderwerpen, en, om ons aan Gods heerschappij te onderwerpen, moeten wij onderdanig wez('n aan de H. Kerk, die van God is ingesteld om ons in zijne plaat,; te bestieren.
8. V. Vermogen wij wel te volbrengen den wil
Gods op de aarde als in den hemel? A. Niet zoo volmaaktelijk, maar wij verzoeken hulp om God te dienen zonder Hem te vergrammen, gelijk de Engelen doen.
-
1~12
-
V. Kunnen wij en alle menschen zoo goed den wil van God volbrengen hier op aarde als de Engelen en de Heiligen in den Hemel? A. Niet zoo volmaaktelijk kunnen wij dat; immers, de Engelen en de Heiligen volbrengen den wil Gods 1° ten volle, daar zij niet alleenlijk al zijne geboden, maar ook al zijne raden volgen; 2° onophoudelijk, daar zij God gedurig akten van onderwerl'ing aanbieden, en 3° allm'vurigst, daar zij God aanschijn aan aanschijn aanschouwen. Integendeel, wij hier op aarde, kunnen Gods wil noch ten volle volbrengen, vermits wij noch alle zijne raden kunnen volgen, noch zonder eene gansch bijzondere gmtie, gedurende een langen tijd, alle half vrijwillige zonden kunnen vluchten; noch onophou-. delijk, daar wij door vele oorzaken belet worden, op God gedurig te denken; noch zoo lnwig als de Engelen en de Heiligen, omdat wij hier niet, gelijk zij, God aanschijn aan aanschijn aanschouwen; maar, in de vraag van den Onze Vader: uw wil geschiede op de aarde als in den hemel, verzoeken wij hulp (gl'atie) - om God te dienen zonder Hem te vergrammen, gelijk de Engelen doen: om, naar het voorbeeld der Engelen, zóó God te dienen, dat wij ten minste alle vrijwillige en zelfs, zooveel mogelijk, alle half-vrijwillige zonden vluchten. Deze del'd~ vraag is innig met de twee eel'ste verbonden: het derde dat wij van noode hebben om God te dienen, is immers de hulp om zijne geboden te volbrengen. Om wel eenen meester te dienen, moeten wij hem eerst als meester erkennen; ten tweede, ons aan zijne geboden onderwerpen, en ten derde, die geboden stiptelijk onderhouden.
9. V. Wat is het dagelijksch brood, dat wij be-
geer'en? A. Al hetgeen wij van noode hebben tot kost, kleederen, gezondheid, en al andere dingen, die het lichaam of de ziel aangaan. A. Al hetgeen wij van noode hebben tot kost: om ons lichaam te spijzen, kleederen : om ons lichaam te dekken,
-
133 -
gezondheid: om deze te bewaren, als wij in goeden staat, en ze te herstellen, als wij ziek of zwak zijn, en al andere dingen die het lichaam, b. v. de fortuin en den voorspoed op deze wereld, of de ziel aangaan, zooals de heiligmakende Bn de dadelijke gratie, de HH. Sacramenten, de vergiffenis der zonden, het woord Gods, enz.; het tijdelijk goed nochtans alleen voor zooveel het dient tot profijt onzer zielen. Dit alles komt onder het woord dagelijks eh brood, aangezien dat wij daardoor gewoonlijk beteekenen al hetgene wij meest noodig hebben. Deze vraag volgt natuurlijk op de voorgaande: na van God verzocht te hebben hetgene rechtstreeks zijnen dienst uitmaakt, smeeken wij van Hem de middelen af die wij noodig hebben om Hem dadelijk te kunnen dienen.
10. V. Welke ztin de schulden, die wij hebben? A. De zonden, om dewelke wij pijn of straf schuldig zijn. A. De schulden die wij hebben, zijn niet al de zonden die wij ooit hebben bedreven, maal' enkel de zonden, om dewelke wij pijn of straf (de pijn is de straf der zonde) schuldig zijn: de zonden die óf nog op geen er wijze vergeven zijn, óf waarvoor er ten minste nog eenige tijdelijke pijn te lijden blijft. Deze vraag ook komt op hare plaats: nadat wij van God de noodige middelen gevraagd hebben om Hem te kunnen dienen, beginnen wij van Hem de verwijdering te verzoeken van de beletselen in zijnen dienst; het eerste beletsel nu zijn de zonden en de pijnen del' zonden: de doodzonde maakt ons vijanden van God; de dagelijksche zOBde doet ons in den dienst v>tn God verflauwen, en de tijdelijke pijnen beletten ons, na de dood rechtstreeks den hemel binnen te gaan.
11. V. Hoe moeten wij onze schuldenaren ver-
geven? A. Wij moeten de eene den andere uit der herte
-
134-
vergeven hetgeen tegen ons misdaan is, geen€' straf daarvan verzoekende. V. Onze schuldenaren: degenen die ons beleedigd, of ons hetzij in ons lichaam, hetzij in onze fortuin, hetzij in onze eer, hetzij in ome geestelijke goederen eenig ongelijk aangedaan hebben. A. Wij moeten - de eene den andere: elkander, wie de schuldenaar ook weze, vriend of vijand, bekend of onhekend, enz., niet alleen met den mond, maar uit der herte: met oprechte meening vergeven hetgeen tegen ons misdaan is: vergeven alle kwaad hoe groot en hoe zwaar het ook moge wezen, geene straf daarvan verzoekende: daar ten minste geene straf van verzoekende ttit haat of ongeregelde wraakzucht, want wij mogen vóór de rechtbanken schadeherstelling en straf eischen, en somwijlen zelfs behooren wij dat te doen, ten einde daardoor de kwaadwilligen schrik in te boezemen en de orde in de samenleving te handhaven. Willen wij van God vergiffenis onzer schulden bekomen, dan moeten wij noodzakelijk beginnen met zei ven onze schuldenaren te vergeven j anders zouden wij de tegen ons gepleegde beleediging hooger achten dan de oneindige oneer, door onze zonden God aangedaan.
12. V. Hoe leidt God ons in bekoringen? A. Als Hij die van ons niet keert, of als Hij ons· zulke hulp niet geeft, met dewelke wij alle kwade bekoringen of aanlokkingen tot zonden wederstaan. V. Eene bekoring is eene uitwendige of inwendige zaak die ons tot zonde beweegt of aanlokt. A. In twee gevallen zegt men dat God ons in bekoring leidt: 10 Als Hij die van ons niet keert : als Hij, tot straf onzer ongetrouwheid, die bekoringen van ons niet verwijdert, waar Hij gewoonlljk de deugdzame menschen van bevrijdt: God keert gemeenlijk niet alle bekoringen van ons afj
-
135-
2° Of als Hij ons zulke hulp niet geeft, met dewelke wij alle kwade bekoringen of aanlokkingen tot zonden wederstaan : als hij ons slechts eene mindere gratie verleent, met dewelke wij min gemakkelijk, dan doorgaans de goede menschen, de bekoringen kunnen overwinnen; nooit immers weigert God genoegzame gratie om de bekoring te wederstaan. Deze woorden van den Onze Vader: leid ons niet in bekoring, geven dal! geenszins te vel'staan, dat God ons soms wezenlijk tot zonde zou aanlokken. De 6e vraag staat in nauw verband met de 5e ; de bekoringen, die ons tot zonden leiden, zijn een tweede beletsel in den dienst des Heeren; daarom. na van Hem gevraagd te hebben, dat Hij ons de bedrevene zonden zou vergeven, vel'i:oeken wij, dat Hij ons ook zou bevrijden van de bekoringen, die 0ns wederom in zonde zouden doen vallen.
13. V. Van wat kwaad begeert gij verlost te
worden? A. Van alle kwaad, dat ons naar ziel of lichaam mag hinderen, en de tUdelijke of de eeuwige welvaart beletten. A. Van alle kwaad, zonder uitzondering, ~ dat ons naar ziel of lichaam mag hinderen (g e v.), en zoo de tijdelijke of de eeuwige welvaart beletten: wij vragen dus in 't algemeen, verlost te zijn van al hetgeen eenigszins onze zaligheid zou kunnen schaden; van hetgeen ze rechtstreeks zou schaden met de ziel te hinderen, of onrechtstreeks met het lichaam te hinderen in die zaken welke de ûel aangaan. Strikt genomen, beteekent van den kwade, in de laatste vraag van den Onze Vader, enkel van den duivel; edoch, aangezien dat de duivel de eerste oorsprong is van alle kwaad, zoo is de bovenstaande uitlegging voo!' volkomen goed te houden. De geheele vraag: maar -cerlos ons van den kwade, komt dus hier op uit: in plaats dat Gij, 0 Vader, ons in bekoring zoudt leiden, verlos ons liever van alle kwaad. Thans blijkt het klaar, hoe wij in den Onze Vader wezenlijk
-
136-
alles vragen wat wij zouden mogen begeeren: al hetgeen wij hier te begeeren hebben, is God wel te dienen om Hem zoo hiernamaals eeuwig te mogen aanschouwen, en hiertoe zijn drij dingen vereischt : lO hetgeen den dienst Gods in zich zeI ven uitmaakt, 20 de noodige krachten om God gemakkelijk te dienen, 30 de verwijdering van alle beletsels in zijnen dienst. Welnu, in de drij eerste vragen bidden wij om de dingen die den dienst Gods uitmaken, te weten, om Hem te mogen erkennen, ons aan zijne heerschappij te onderwerpen en zijne geboden te volbrengen; in de 4e vJ'aag verzoeken wij vàn God al de hiertoe vereischte middelen, en, in de drij laatste, smeeken wij Hem, dat Hij al de beletsels in zijnen dienst van ons zou verwijderen, namelij k, de zonden en schulden, de te groote bekoringen waaraan Hij ons, tot straf onzer zonden, zou laten bloot staan, en alle aanvallen van den duivel. VRAGEN. Hoe is deze les met de voorgaande verbonden'! - Waarvan spreekt deze les 1 - Hoe wordt zij verdeeld '! 1. Wat beteekenen de woorden: het allerbeste en allerweerdigste gebed? - Leg de namen nit : Gebed des Heeren en Pater' noster. Hoe wordt dit gebed in 't Vlaamsch genoemd, en waarom! - Om hoeveel en om welke redenen is de Onze Vader het allerbeste en allerweerdigste gebed! - Leg die redenen uit. - Onder welke opzichten is dit gebed dus het allerbeste en allerweerdigste'! . 2. Wat bevat het Gebed des Heeren in 't bijzonder? - Moeten wij dit ge bed kennen 1 3. Aan wien spreken wij, als wij zeggen: Onze Vader, die in de hemelen zijt: is het aan God den Vader, den eersten Persoon der H. Drijvuldigheid alleen! - Om hoeveel en om welke redenen wordt God onze Vader genoemd! - Hoe zijn wij van God geschapen, en in welken staat heeft Hij onze eerste ouders geschapen 1 Wat beteekenen de woorden: van de eeuwige dood verlost, en hoe heeft God dat gedaan! - Hoe heeft Hij ons door het Doopsel tot zijne kinderen aangellomell!- Wat beteekenen de woorden: voor ons de eeuwige erfenis heeft gereed gemaakt? - Op welke wijztl is God, uit hoofde van die redenen, wezenlijk onze Vader! - Waarom zeggen wij: onze Vader, en niet: mijn Vader'l 4. Wordt er van God gezegd: die in de hemelen zijt, om te beteekenen, dat Hij alleenlijk in den hemel is! - Waar is Hij 1 -
-- 137 Om welke reden wordt dat van God gezegd? - Hoe is die reden geldig? - Wat beteekenen de woorden: zich zelven en zijne glorie in de Hemelen openbaart aan de Heiligen? 5. Hoe mag men in de vraag: geheiligd zij uw naam, de woorden naam Gods zekerlijk niet opvatten 1 - Welk is de ware zin van die
woorden, en hoe kunnen zij die beteekenis hebbenl - Wat beteekenen de woorden: God zelven, - al wat men Hem toeschrijft? 6. Zeg, met de wQorden van den Catechismus, door wie, volgens onze vraag in den Onze Vader, de naam Gods geheiligd moet worden. - Leg die woorden uit. - Wat beteekent hier. volgens den Catechismus, het woord geheiligd? - Leg het antwoord uit. Welken zin mogen wij hier dus niet aan het woord geheiligd geven'! - Hoa is de vraag: geheiligd zij uw naam, de eerste van den Onze Vader? 7. Wat verstaat de Catechismus door het woord >"ijk in de vraag: ons toekome uw rijk? - Wat is er, boven hetgene de Catechismus zegt, door dat woord hier nog te verstaan, en waarom? - Waarom wordt de hemel het rijk Gods genoemd? - Welke zijn de dienaren aan wie God den hemel beloofä heeft, en hoe heeft hij hun den hemel beloofd'! - Wat verzoeken wij dan van God in de tweede vraag? Hoe volgt deze vraag op de eerste 1 8. Kunnen wij den wil Gods hier op aarde zoo volmaaktelijk volbrengen als de Engelen en de Heiligen het doen in den hemel? Hoe volmaaktelijk volbrengen de Engelen en de Heiligen Gods wil in den hemel? - Bewijs dat wij hier op aarde, niet zoo volmaaktelijk als zij in den hemel, den goddelijken wil kunnen volbrengen.Wat vragen wij dan volgens den Catechismus, als wij zeggen: uw wil geschiede op de aarde als in den hemel? - Hoe is deze derde vraag met de twee vorige verbonden? 9. Wat beteekent de uitdrukking: dagelijksch brood, in de vraag: geef ons heden ons dagelijksch brood? - Verklaar ieder deel van het antwoord, dat de Catechismus daarop geeft. - Hoe heeft die uitdrukking zulk eene beteekenis? - Hoe volgt deze vraag van den Onze Vader op de voorgaande? 10. Wat wordt er verstaan door het woord schulden in de vraag: ve.'geef ons onze schulden? - Vau welke zonden is er hier spraak? - Hoe komt die vraag hier te pasl - Hoe zijn onze zonden een beletsel om God te dienen 1 11. Wie zijn onze schuldenaren? - Aan welke schuldenaren moeten wij vergiffenis schenkenl- Hoe moeten wij hun vergeven? - Wat moeten wij hun vergevenl- Waarin bestaat de vergiffenis, die wij hun moeten geven? - Sluit zij alle schadeherstelling en alle straf uit? - Waarom vragen wij aan God enkel vergiffenis onzer schulden, voor zooveel wij onze schuldenaren vergeven?
-
L38 -
12. Wat is eene bekoring? - Lokt God ons soms wezenlijk tot het kwaad aan? - In welke gevallen wordt God, volgens den Catechismus, gezegd ons in de bekorlllg te leiden? - Leg die gevallen uit. - Wat vragen wij dan als wij zeggen: leid ons niet in be/wring? - Welke plaats bekleedt deze vraag in den Onze Vader? 13. Wat verzoeken wij, volgens den Catechismus, in de laatste vraag van den Onze Vader? - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Geef den ziu van het woordje maal' der laa/'ste vraag. - Wat is er eigenlijk te verstaan door de woorden: van den kwade?
Toon hoe de Onze Vader wezenlijk begrijpt al wat wij zouden kunnen begeeren.
-
139-
ACHTTIENDE LES.
Van de Engelsche Groetenis ot' den Wees Gegroet. I
•
.... 1° GebrUlk en reden al daarvan.
1V. 1. Waarom voegt men. gemeenlijk
I
de Engelsche Groetenis na het Gebed des Heeren? flfI al V. 2. Hoe zegt gij de Engelsche Groe~ 20 Woorden. tenis? :ll V. 3. Wie heeft de Engelsche Groe~ tenis gemaakt? ~ I Wees gegroet, Ma-) V. 4. Waarom noemt gij Onze Lieve .... ria, vol van gratie; I Vrouw vol van gratie? o In DH' j V. 5. Is God meer met Maria dan met e em' IS met u; ! andere menschen? ~0'::'.,~ Gebenedijd zijt gij { '" .. b0 ven aII e vrou- V. 6. Waann lS Maria gebenedl'd ~ ",,' ~ C!l ~ / wen' boven alle vrouwen?
e
'=
I ~ (' H:!~g~~~~~r~~d ~::;\noh. n bil
&l
~ \
Cl:)
0
s, arm e zo
. d:lars, nu en in de)
7. Wat hulp of bijstand mogen wij van de H. Maagd verwachten?
uur onzer dood. Amen.
1. V. lVaaroJn voegt men gemeenlijk de Engel-
sche Groetenis na hel Gebed des Heeren? A. Om door de H. Maagd ons gebed aan God op te dragen. V. Gemeenlijk: meest altijd, volgens een algemeen gebruik. A. Men voegt gemeenlijk de Engelsche Groetenis na het Gebed des Heel'en - om door de H. Maagd: om door Maria,
-
140-
de Moeder van Jezus Christus, die bij uitmuntendheid de H. Maagd genoemd wordt, omdat zij al d.e andere heilige maagden ver overtreft, - ons gebed: den Onze Vader dien wij gebeden hebben, - aan God op te dragen, en zoo door hare voorspraak te verkrijgen, dat God dit gebed verhoore. Het is zeer natuurlijk dat wij ons gebed tot God, dooI' de H. Maagd aan God doen opdragen, daar wij gewoon zijn vooI'sprekel's te zoeken bij de personen van welke wij iets vragen. Het is even natuurlijk' dat wij het eerst en vooral de H. Maagd aanbevelen, dewijl zij de bijzonderRte en machtigste vool'spreekstel' is van geheel den hemel.
2. V. Hoe zegt giJ de Engelsche Groetenis? A. Wees gegroet, Maria, vol van gratie; de Heer is met u j gebenedijd zijt gij boven alle vrouwen, en gebenedijd is de vrucht uws lichaams, Jezus. H. Maria, Moeder Gods, bid voor ons, arme zondaars, nu en in de uur onzer dood. Amen. V. Dit gebed wOl'dt Engelsche Groetenis geheeten, omdat het eerste deel el' van bestaat uit de woorden, waarmede de Engel Gabriël de H. Maagd gegroet heeft. Het draagt ook den naam 'Wees Gegroet. omdat het met deze woorden begint. A. De Wees Gegroet is niet, gelijk de Onze Vader, recht· streeks tot God gericht, maar wel tot Maria. Alle geloovigen behooren hem, evenals het Gebed des Heeren, van buiten te weten.
3. V. Wie heeft de Engelsche Groetenis gemaakt? A. De Engel Gabriël, van God gezonden, heeft het eerste deel uitgesproken; het tweede Elizabetl1, de nicht van Maria; het derde heeft daarbij gevoegd onze Moeder de H. Kerk.
-
141 -
De Engelsche Groetenis is gemaakt, niet dool' Christus zelven, gelijk de Onze Vader; maar deels door den Engel Gabrièl; deels door Elizabeth, de nicht van Mal'ia, en deels door Onze Moeder, de H. Kerk. De Engel Gabriël, van God gezonden, heeft het eerste deel uitgesproken, als hij aan Maria is komen aankondigen, dat zij de Moeder van den Zaligmakel' ging worden, zeggende: " "'Vees gegroet, vol van gratie, de Heer is met ti, gebenedijd zijt gij boven alle Vj'oltwen. " De Engel heeft haal' gegroet, niet met haren naam, maal enkel met hare eeretitels. Het tweede deel, Elizabeth, de nicht van Maria, als zij, na de boodschap des Engels, de H. Maagd die haal' kwam bezoeken, gegl'oet heeft met de woorden : " gebenedijd zijt gij bQven alle vrouwen en gebenedijd is rle vI'ucht 1ttD.~ lichaams. " Zij heeft dan de laatste woorden des Engels herhaald en daarbij gevoegd: " en gebenedijd is de vn!cht uws lichaams. " Het derde deel heeft daarbij gevoegd onze Moeder de H. Kerk: deze heeft tusschen de woorden des Engels den naam" "lfaria " ingelascht, bij die van Elizabeth den naam " Jezus" gevoegd, en, na de groetenis van beiden, de bede gesteld: " H. Maria, Moede7' Gods, bid VOOI' ons, arme zondaars, nu en in de uur onzeJ' dood. Amen. " De H. Kerk hier is de hooge overheid der H. Kerk, te weten, de Paus en de bisschoppen; zij wordt onze Moedm' genoemd, omrlat zij voor ons geestelijk leven doet, wat onze natuurlijke mo~der doet voor ons lichamelijk leven: zij geeft ons het geestelijk leven der ziel, te weten, het leven der gratie dOllr de HH. Sacramenten; zij voedt ons in dat leven op door hal'e leering en haar bestuur.
4, V. Waarom noemt gij Onze Lieve Vrouw vol van gratie? A. Omdat zij overvloediger gratie van God heeft ontvangen dan eenig ander schepsel, dewelke zij ook nooit door eenige zonde verloren, maar altijd vermeerderd heeft.
-
142-
A. Onze Lieve Vrouw wOl'dt genoemd vol van gratie, niet omdat zij de goddelijke gratie in den hoogsten graad genoten heeft, maar, van den eenen kant, omdat zij, tot de weerdigheid van Moedel' Godd bestemd zijnde, overvloediger (meer) gratie heeft ontvangen dan eenig ander schepsel, het~ij Engel of mensch (de menschelijke natuur van Christus uitgenomen), en zoo alle Engelen en m~mschen in gratie overtreft; van den anderen kant, omdat zij die gratie nooit door eenige zonde verloren, maar altijd vermeerderd heeft. De gratie waarvan hiel' gesproken wordt, is a) de heiligmakende gratie met al de bovennatuurlijke deugden en de gaven van den H. Geest, waardoor wij kinderen en vrienden Gods zijn; b) de dadelijke gratien, die de heiligmakende werkend maken. De H. Maagd heeft meer gratie ontvangen dan eenig ander schepsel 10 onder opzicht van tijd, daar zij. yan de erfzonde vrij zijnde, de gratie van in het begin haars bestaans genoten heeft; 2° onder opzicht van hoeveelheid of van den graad der gratie haar van God geschonken. - Zij heeft die gratie nooit door eenige zonden verloren, want zij heeft nooit noch doodelijke, noch dagelijksche zonde bedreven; nu de heiligmakende gratie kan alleen door de doodzonde verloren, en de dadelijke, slechts tot straf van eenige zonde, 'tzij doodelijke of dagelijksche, in mindere maat gegeven worden, - Zij heeft de gratie, van God bekomen, altijd vermee7'derd door de verdienstelijke wel'ken die zij gedurig volbracht, en door de HH. Sacramenten die zij, na hunne instelling, ontvangen heeft.
5. V. Is God meer met Maria dan met andere
menschen? A. Ja : ten eerste, omdat Hij in zonderlinge manieren haar altijd bewaar.d en geholpen heeft; ten tweede, omdat de H. Drijvuldigheid in haar gewrocht heeft het werk der Menschwording van Christus; ten derde, omdat zij nu in de glorie, God de allernaaste is.
-
143-
A. Ten eerste, omdat Hij in zonderlinge manieren haar altijd bewaard en geholpen heeft, met haar te bevrijden van de erfzonde en van alle dadelijke zonden, ook met voor haar op eene bijzondere wijze zorg te heb hen in geheel haar leven, zooals onder andere in de vlucht naar Egypte. Ten tweede, omdat de H. Drijvuldigheid - in haar gewrocht heeft het werk der Menschwording van Christus : haar gekozen heeft om de Moeder te zijn van Christus, en haar door een mirakel tot die weerdigheid verheven heeft. Dit werk del' Menschwording, dat hier aan geheel de H. Dl'ijvuldigheid toegeëigend wordt en wezenlijk toebehoort, wordt, in de 7" les, een werk van den H. Geest genoemd, omdat het een werk van liefde is en daarom den H. Geest zonderling is toe te schrijven. Ten derde, omdat zij nu, in de glorie, God de allernaaste is : omdat zij, sedert hare dood, boven alle Engelen en menschen (Christus als mensch uitgezonderd) in de hemelsche glorie verheven is : zij heeft in haar leven meer gratie genoten dan eenig Engel of mensch, en daarom moet zij ook alle Engelen en menschen in het geluk en de eer des hemels overtreffen.
Waarin is Maria gebenedijd boven alle vrouwen?
û. V.
A. Ten eerste, dat zij onder alle andere verkoren is om de Moeder Gods te zijn; ten tweede, dat zij is geweest moeder en te zamen maagd gebleven; ten derde, dat zij gebaard heeft zonder pijn; ten vierde, dat zij in glorie alle vrouwen te boven gaat. A. Ten eerste, dat zij onder alle andere verkoren is om de Moeder Gods te zijn: de weerdigheid van Moeder Gods is de grootste eer die een geschapen persoon kan te beurt vallen. Ten tweede, dat zij is geweest moeder en te zamen maagd gebleven: omdat zij, door eene bijzondera 10
-
144
~
hulp Gods, den allerkostelijksten perel der maagdelijke zuiverheid altijd ongeschonden behouden heeft. Ten derde, dat zij gebaard heert zonder pijn: ook dit bijzonder voorrecht viel haar tl'n deel uit hoofde harer weerdigheid van Moeder Gods. Ten vierde, dat zij in glorie alle vrouwen te boven gaat: dit voonecht vloeit uit het derde punt van het voorgaand antwoord.
7. V. Wat hulp of biJstand mogen wij van de
H. Maagd verwachten? A. In het leven helpt zij ons in alles wat profijtig is; maar in het uiterste vertroost zij de kranken, verlicht de zieken, belet de bekoringen, en helpt ons tot de eeuwige zaligheid. A. De H. Maagd helpt ons 1° geheel ons leven dÓÓrj-maal' 2° bijzonderlijk in de uur der dood. 1° In het leven helpt zij ons, door hare voorspraak bij God, - in alles wat profijtig is : in al hetgene dient tot zaligmaking van onze ziel en tot geluk van ons lichaam, voor zooveel dit tijdelijk geluk niet schadelijk noch min profijtig is voor het eeuwig geluk der ziel; 2° In het uiterste: in de ure der dood doet zij voor ons vier dingen: a) zij vertroost de kranken, namelijk, met hun de gratie te verkrijgen van verduldig en onderworpen te zijn, van de wereld te verachten en met vast betrouwen op God te hopen j b) zij verlicht de zieken, met hun troost te geven en zelfs, met hun, als het zalig is, van God verzachting in hun lijden te bekomen; c) zij belet de bekoringen: verwijdert, door hare voorspraak, van de zieken de groote bekoringen, die den mensch dikwijls in de uur der dood aanvallen j d) zij helpt ons, door nog veel andere middelen - tot de eeuwige zaligheid: om ons geheel en gansch tot God te bekeer en en in het goed te volherden.
-
145-
VRAGEN. Waarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld'! - Wat bevat ieder harer verdeelingen? I. Welk gebed voegt men gewoonlijk na het Gebed des Heerenl - Waarom doet men dat? - Wie verstaat men door de H. Maagd! - Waarom wordt deze naam aan Maria, de Moeder Gods, gegeven 'I ---' \Vat is : ons gebed door dl! H. lv.[aagd aan God opdragen? - Is het redelijk ons gebed tot God, aan God door anderen te doen opdragen? - Waarom dragen wij ons gebed meer door Maria dan door de andere Heiligen aan God op? 2. Van waar komt de naam Engelsche G,-oetenis? - Hoe noemt men dit gebed nog, en waarom? - Tot wie is dit gebed rechtstreeks gericht? - Moeten wij het kennen? 3. Is de Engelsche Groetenis van Christus zelven gemaakt, gelijk het Gebed des Heeren? - Uit hoeveel deelen bestaat zij, onder opzicht van haren oorsprong? - Door wie is ieder deel gemaakt, en wat bevat het'? - Wie verstaat men hier door de H. Kerk! Waarom noemen wij de H. Kerk onze JIoede'-? 4. Noemen wij Onze Lieve Vrouw rol van gratie, omdat zij den hoogsten graad van gratie mogelijk bezeten heeft? - Om welke reden is het'! - Wat verstaat men hier door eenig ande,- schepsel? -
Hoe bezit Maria wezenlijk meer gratie dan eenig ander schep-
sel? - Van welke gratie is er hier spraak? - Onder welk opzicht heeft Maria meer gratie ontvangen dan eenig ander schep;,ell Hoe wordt de gratie verloren of verminderd? - Hoe heeft Maria -hàre gratie nooit verloren noch verminderd 'I - Hoe heeft z~i de gratie, van God ontvangen, altijd vermeerderd? - Waarom heeft zij meer gratie dan eenig ander schepsel ontvangen! 5. Om hoeveel redenen zeggen wij met recht, dat God meer met Maria is dan met andere menschen 'I - Geef de redenen met de woorden van den Catechismus. - Hoe heeft God op zonderlinge manieren Maria altijd bewaard en geholpen? - Hoe wordt de Menschwording hier voorgesteld als een werk der H. Dl'ijvuldigheid, terwUI zij, in de 7e les, een zonderling werk van den H. Geest genoemd wordtl- Wat beteekenen de woorden: omdat zij nu, in de glorie, God de allernaaste is? - Waarom is Maria in den hemel boven al de Heiligen en de Engelen verheven! 6. Om hoeveel en om welke redenen wordt Maria gezegd: gebenedijd te zijn boven alle vr'ouwen? - Hoe groot is de eer Moede?' Gods te zijn? 7. Wanneer helpt ons de H. Maagd 1·- Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat zij voor ons doet gedurende geheel ons leven op aarde, en leg die woorden uit. - Zeg hoeveel dingen zU voor ons doet in de uur der dood; noem ze en l~g ze uit.
-
146-
NEGENTlENOE LES. Van de eer en aanroeping van de H. Maagd M.aria. v. 1. Waar is Onze Lieve Vrouw nu? 1. De plaats wa:"r de V. 2. Is de H. Maagd in de kerken H. Maagd nu IS. niet?
~
2. De manier op ~v. 3. In wat manier helpt ons de dewelke de H. Maagd H. Maagd? ons helpt. dl V. 5. Hoe zal ik mijn gebed allerbest aangenaam maken aan de ~ H. Maa,ljd? ~ 8. V. en A. 4. Om door""" V. 6. Mishaagt aan God ~.. Jo<~ Onze Lieve Vrouw te ver- ~ ~ of aan Maria de ma... =~ == .; ~ nier van eenige gebeden ~ ~ krijgen, hetgene wij van .[ ~ dikwijls te herhalen, ge-
'S
=
w
Ei ~ oEi Cl)== P.
..
~ ~
f ~ al
.~
Ei ~
~
~
doen hehben, moeten wij :z =' lijk wij doen lezende het haar dikwijls en godvrueh- ::_ I k d =:::; Rozenhoedje? tig ij . aanroepen, zeggen e ~;: ~ V. 7. Wat kracht is er in den Wees Gegroet en an-
!
'"
dere gebeden.
de teekenen of bollekens van het Rozenhoedjé? V. 8. Is er supe/'stitie ge~ .; legen in hef getal van == hl'! Rozenhoedje?
f~ ~~
In de voorgaande les heeft de Catechismus gesproken van een bijzonder gebed tot Maria, te weten, van den Wees Gegroet; nu handelt hij van de eer en aanroeping van Maria in 't algemeen, en wel omdat hare vereering een groote middel is ter zaligheid.
-
147-
1. V. Waar is Onze Lieve Vrouw nu? A. Zij is met ziel en lichaam in den hemel verheven boven alle schepselen. V. Waar is Maria, de Moeder van Christus, sedert hare dood? A. Zij is in den hemel, en dat 1° met ziel en lichaam: dus niet gelijk de andere Heiligen, die daar alleen met hunne ziel zijn, en er slechts na het Laatste Oordeel met hun lichaam zullen binnentreden; 2° verheven boven alle schepselen: al de Engelen en Heiligen in glorie overtreffende. Onze Lieve Vrouw is in den hemel met ziel en lichaam, omdat zij met de gansch bijzondere weerdigheid van Moeder Gods hekleed is; zij is daal' verheven boven alle schepselen, omdat zij, gedurende haar leven, deze allen in heiligheid en verdiensten overtroffen heeft.
2. V. Is de H. Maagd in de kerken niet?
A. In de kerken zijn maar hare beelden en gedach- . tenissen. V. Is de H. Maagd in de kerken niet wezenlijk of persoonlijk tegenwoordig, gelijk Christus daal' is in het H. Sacrament! A. Zij is daal' niet zoo tegenwoordig: in de kerken zijn maar - hare beelden: schilderijen of stand beelden die haar voorstellen, - en gedachtenissen: en andere voorwerpen die onze aandacht op haar trekken, zooals reliquieën van hare kleederen, van hare woning, van de dingen die zij in vers.chijningen aangeraakt heeft, enz.
3. V. In wat manier' helpt ons de H. Maagd? A. Door hare verdiensten en gebeden, die zij God voor ons opdraagt. A. De H. Maagd kan ons helpen, niet gelijk God, door eigene macht, maar op de twee volgende wijzen:
-
148 -
1° Door hare verdiensten: dool' de verdienRtelijke werken die zij op deze wereld volbracht heeft; want, sedert hare dood, kan zij niets meer verdienen. Uit die verdienstelijke werken kan ons enkel de vrucht van voldoening toegepast worden; de tweé andere vruchten, namelijk die van smeeking en de vermeerdering der heiligmakende gratie heeft de H. Maagd zelve genoten. Hal'e voldoeningen worden ons toegepast óf rechtstreeks op hare vraag, óf door de aflaten. (13 e les, v. 2. 3 en 4. - 16 e les, v. 2.) 2° Door hare gebeden die zij God voor ons opdraagt: door de samenspraken die zij met God rn den hemel heeft, waarin zij van Hem allerhande gunsten voor ons vraagt. Ongetwijfeld wordt de H. Maagd veel zekerder verhoord dan al de andere Heiligen, om reden van hare zonderlinge heiligheid alsmede van haren titel van Moeder Gods; hare voorspraak heeft zelfs zooyeel kracht, dat zij uit dien hoofde almachtig genoemd wordt.
4. V. Wat middel weet gij om te verkrijgen door
Onze Lieve Vrouw, hetgene glj van doen hebt? A. Ifaar dikwijls en godvruchtiglijk te aanroepen, zoggende den Wees Gegroet en andere gebeden. A. De middel om door Onle Lieve Vrouw te verkrijgen hetgene wij van doen hehben, is haar te aanroepen: haar te Pl'kennen als verheven zijnde boven alle schepselen, diensvolgens als koningin van hemel en aarde, en haar te smeeken om voor
-
149-
bijstaan; - en andere gebeden, Maria zonderling aangenaam, zoo als bare litanie en haal' kerkelijk officie.
5. V. Hoe zal ik mijn gebed allérl'best aangenaam
maken aan dè H. Maagd? A. Voegende bij het gebed eenige goede werken tot harer eer, als vasten, bedevaarten en andere diergel~jke.
A. Voegende bij het gebed eenige goede werken-tot harer eer, dat is, tot voldoening harel' begeerte, de eenige die zij heeft, van de geboden en raden 'Gods te zien volgen; dit inzicht immers sh'ekt tot harer eer, dewijl men daardoor hare heiligheid en verhevenheid erkent en zich aan haar onderwerpt. Goede werken die men t61' eere van dil H. Maagd kan doen, zijn b. v. vasten, waal'onder men niet alleenlijk het eigenlijk vasten, gelijk de H. Kerk het voorschrijft, maar ook ~lIe versterving te verstaan heeft die men zich vrijwillig oplegt, of ten minste goedwillig aanveerdt; - bedevaarten: heilige reizen tot afgelegene plaatsen, waal' God, de H. Maagd of de Heiligen op eene zonderlinge wijze geëerd worden; en andere diergelijke, zooals te biechten gaan, tel' eere van de H. Maagd licht ontsteken, en zelfs al onze goede en betamelijke werken, als wij ze doen met het inzicht van den wil Gods te volbrengen.
6. V. Mishaagt aan God ofaan Maria de manier
van eenige gebeden dikwijls te herhalen, gelijk wij doen lezende het Rozenhoedje? A, Geenszins; want Christus heeft ons geleerd te yolherden in het roepen en kloppen om te verkrijgen hetgeen wij begeeren, V. Het Rozenhoedje of Rozenkrans, een gebed door den H. Dominicus ingevoel'd, door de H. Kerk goedgekeUl'd en de geloovigen levendig aanbevolen, bestaat 10 uit
-
150-
vijftien tientjes of vijftienmaal éénen Onze Vader met tien Wees Gegroeten en éénen Glm"ie zij den Vader, den Zoon en den H. Geest; 2° uit eene korte overweging, bij ieder tientje, over een der zoogenoemde vijf blijde, vijf droeve en vijf glo· rieuze mysteriën van onze verlossing. De verzameling van die gebeden heet Rozenhoedje of Rozenkrans, omdat zij als 't ware eene kroon van rozen uitmaakt, die wij Maria aanbieden. Het Rozenhoedje heet ook Paternoster omdat de Pater Noster of Onze Vader er het weerdigste deel van is. Gewoonlijk bidt men van den geheelen Rozenkrans enkel een derde deel, bestaande óf uit de vijf blijde, óf uit de vijf droeve, óf uit de vijf glorieuze mysteriën. De Catechismus vraagt of de Rozenkrans, waarin wij zoo dikwijls hetzelfde gebed herhalen, aan God of aan Maria niet mishaagt. A. Hij mishaagt hun - geenszins, want Christus heeft ons geleerd, dat wij, - om te verkrijgen hetgeen wij begeeren, dienen te v.olherden in het roepen en kloppen, of moeten bidden met volstandigheid.
7. V. Wat kracht is er in de teekenen of bolle-
kens van het Rozenhoedje? A. De teekenen hebben geene kracht, maar dienen alleen tot gedachtenis van het getal, dat wij God en zijne H. Moeder willen opdragen. V. Hebben de bollekens van den Rozenkl'ans uit hunne natuur eenige kracht om ons eene goddelijke gunst te geven of te verkrijgen 1 A. De teekenen : de bollekens - hebben uit hunne natuur hoegenaamd geene kracht, maar dienen alleen tot gedachtenis van het getal: tot hulp in het optellen van het getal gebeden, - dat wij God en zijne H. Moeder willen opdragen of aanbieden. De Catechismus spreekt hier alleenlijk van de ongewijde Rozenkransen, want de gewijde dienen, uit hoofde hunner wijding, om aflaten alsook om van God hulp en bijstand tee
-
151 -
bekomen. De H. Kerk kan zoowel eenen Rozenkrans wijden als een gebouw, eene plaats, eene kerk of andere zaak.
8. V. Is er superstitie gelegen in het getal van het
Rozenhoedje? A. Geenszins; maar het wordt alleenlijk genomen tot eene geestelijke bediedenis, en uaarom mag het wel verminderd of vermeerderd worden. V. Schrijven de geloovigen aan het getal gebeden (6 e v.) waaruit den Rozenkrans bestaat, gepne kracht toe, die het niet heeft noch van God, noch uit zich zelf, noch door de instelling der H. Kerk? (21 e les, v. 6.) A. Geenszins: het bevat geene superstitie, - het wordt genomen, niet als had het eene bijzondere kracht, die het wezenlijk niet heeft, - maar alleenlijk tot eene geestelijke bediedenis : alleenlijk om ons eene geestelijke, eene godsdienstige zaak te herinnel'en, namelijk, de gewoonte, bij heilige eremijten en dienaren Gods uit vroegere tijden, van dagelijks de 150 psa!J;nen van David te lozen; - en daarom, dewijl aan dit getal geene bijzondere kracht erkend wordt,
- mag het wel verminderd of vermeerderd worden, zonder dat het gebed er zijne weerde en kracht door verliest. Nochtans moet men, om de aftaten te verdienen die de H. Kerk aan den Rozenkrans gehecht heeft, het getal gebeden zeggen door haar geëischt. (13 e les, v. 6.) VRAGEN. Hoe is deze les met de voorgaande verbonden? - Waarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld? - Wat onderzoekt de Catecbismus in ieder van die deelen? 1. Leg de vraag uit: Waar is Onze Lieve Vrouw nu? - Noem de plaats waar Onze Lieve Vronw nu is? - Zeg, met de woorden van den Catecbismus, hoe zij daar is, en leg die woorden uit. Waarom is zij daar op de gezegde wijze? 2. Welk is de zin der vraag: Is de H. Maagd in de lierlien niet? - Is de H. Maagd wezenlijk of persoonlijk in de kerken 'I - Hoe is zij daar? -- Wat verstaat men door hare beelden en gedachtenis-
-
152 -
Welk verschil is er tusschen de manier op welke Christus en die op welke Maria in de kerken is? 3. Helpt de H. Maagd ·ons rechtstreeks door hare eigene macht'l - Wie helpt ons op die wijze? - Door hoeveel dingen en door welke helpt zij ons'! - Wat verstaat men hier door hare verdiensten, en hoe worden deze ons toegepast? - Wat verstaat men door de gebeden die zij aan God voor ons opdraagt? - Hoe zeker is de voorspraak der H. Maagd? 4. Welk werk wordt er vereischt_om van Maria te verkrijgen hetgene wij van haar begeeren? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe wij dat werk moeten doen, om door Maria te verkrijgen hetgene wij begeeren. - Leg die woorden uit. 5. Wat is er te doen om ons gebed zeer aangenaam te maken aan de H. Maagd? - Wat is een goed werk doen ter eere van de H. Maagd? - Welke goede werken stelt de Catechismus hier voor'! - Leg zijne woorden uit. 6. Wat is het Rozenhoedje? - Hoe wordt het verdeeld? - Hoe wordt het gewoonlijk gebeden? - Van waar komt de naam Rozenhoedje? - Hoe wordt het nog genoemd en waarom? - Wat vraagt de Catechismus, als hij zegt: Mishaagt aan God of aan Maria de sen? -
manier van eenige gebeden dikwijls te herhalen, gelijk wij doen lezende het Rozenhoedje? - Waarom mishaagt die manier niet1
- Leg de reden uit. 7. Geef den zin der vraag: Wat kracht is er in de teekenen of bol/enens van het Rozenhoedje? - Wat kracht hebben nu deze bollekens of teekenen ? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, waartue zij dienen. - Leg die woorden uit. - Van welke Rozenkransen spreekt hier de Catechismus? - Hebben de gewijde Rozenkransen ook geene kracht? - Welk is hunne kracht en waaruit hebben zij deze? 8. Wat vraagt de Catechismus als hij zegt: Is er superstitie gelegen in het getal van het Rozenhoedje? - Welk is dat getal? Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarom er geene superstitie in dit getal is. - Waartoe wordt het gebruikt? - Wat beteekent de Catechismus, als hij zegt: en daarom mag het wel verminderd of vermee1"d~rd w01"den? - Is er een zeker getal vereischt om de aflaten van een gewijden paterno.ster te verdienen, en waarom?
DERDE
DEEL.
TWINTIGSTE LES.
Van de
Li~fde.
Hare plaats onder de ) V.I. Welke is de meeste en de weerdeugden. I digste onder alle deugden? :~ a) God beminnen Wat is God bemin~ boven alle dingen, nen bovenal? ~ ~ IV. 3. Waarom moeten wij om Hem zelven. l God beminnen? 20 Bepaling ~ {V. 7. Wie verstaat gij b) Onzen naaste door onzen naaste? der deugd g van Liefde. ~ V. 5. Hoe moeten wij onzen naaste beminnen? als ons zelven, V. 6. Wat is onzen naaste j beminnen als ons zelven ? ~ omGod:V.enA.2. o
De Lierde
{V. 4.
l
*
1
lV'
3' Kort begrip D W Gd 9. Wie heeft de Tien der plichten d lde . e~ 0 sbgeGeboden gegeven? ee In tien ge 00 . door haar d V A 8 V. 1 . Zeg de Tlen Geopgelegd. en.. en . . boden Gods. Over de plaats van dit derde deel in den Catechismus, zie Ie les, v. 4.
1. V. Welke is de meeste en de weerdigste onder
alle deugden? A. De Liefde : omdat zonder haar, noch het Geloof, noch de Hoop ons helpen mag ter zaligheid.
-
154-
V. Welke is de meeste: tot het meeste en bijzonderste goed genegen makende, - en de weerdigste : de meest achting verdienende, - onder alle goddelijke en zedplijke deugden 9 Daar alle deugd eene genegenheid is der zi~ I tot een zeker goed, moet die deugd de meeste en ook de weerdigste zijn, die ons tot het meeste goed genegen maakt. A. De Liefde is de meeste en de weerdigste onder alle deugden - omdat, zonder haar, noch het Geloof, noch de Hoop ons helpen mag ter zaligheid: omdat de deugd van Geloof en die van Hoop ons, door zieh zeI ven alleen, tot de eeuwige zaligheid niet kunnen brengen, maar daartoe slechts bekwaam worden, als zij met de deugd van Liefde gepaard gaan Om eenen meester te behagen en loon van hem te ontvangen, is het immers niet genoeg hem als meester te erkennen en betrouwen op hem te hebben; het is daarenhoven volstrekt noodig, hem te willen dienen. Dus, ook om God te behagen, en van Hem den hemeJschen loon te bekomen, moet men niet enkel Hem erkennen door het Geloof en zich op Hem betrouwen door de Hoop, maar nog Hem go.ed willen, den wil hebben van Hem te dienen, en die wil is de Liefde_
2. V. Wat is de Liefde? A. Eene gave Gods, door dewelke wij God boven alle dingen beminnen, en onzen naaste als ons zelven om God. V. Hiet' wedet'om geldt het niet enkel de akte, maar ook de deugd. (3 e les, Ie v.) A. De bepaling vermeldt onder andere 1° den oorsprong, 2° de akte en 3° het voorwEjrp der deugd van Liefde. 1° De oorsprong: de Liefde is eene gave Gods. (3 e en 16-1es, 1- v.) 2° De akte of het werk tot hetwelk de deugd van Liefde ons genegen maakt, is - beminnen: iemand goed willen en bijgevolg zijne redelijke begeerte willen volbrengen, want hetgeen iemand met reden begeert of behoort te begeeren, dat is zijn goed. 3° Het voorweJ'p det' Liefde is dubbel, te weten: God en de
-
155-
naaste, God is het eerste en bijlOnderste ; de naaste is het tweede. De bepaling leert ons nog: a) de manier waarop wij God en den naaste moeten beminnen: God, boven alle dingen, den naaste, niet boven alle dingen noch boven ons 7.elven, maar gelijk ons zelven ; b) de reden waarom wij onzen naaste zóó moeten beminnen: deze wordt aangeduid dool' de woorden om God, dat is, uit Liefde tot God, om rede dat hij het geliefkoosde schepsel en het aangenomen kind Gods is, of ten minste geroepen is om dat te worden. Gelijk wij, eenen huisvader beminnende, uit hoofde dezer liefde ook zijne kinderen liefhebben, die hij als een deel van zich zelven acht, zoo, wanneer wij God beminnen, beminnen wij om Hem ook al degenen die Hij als de zijnen aanziet. En men bemerke wel dat de liefde tot den naaste onafscheidbaar is van de liefde tot God, want, gelijk wij onmogelijk eenen vader kunnen beminnen zonder ook zijne kinderen lief te hebben, kunnen wij ook onmogelijk God beminnen zonder tevens den naaste lief te hebben, die God als Hem toebehoorende beschouwt. De j'eden onzel' liefde tot God is het voorwerp der volgende vraag.
3. V. Waa;·om moeten wij God beminnen?
A. Om Hem zelven, dat is om zijne goedheid, bermhertigheid, liefde tot ons, en andere volmaaktheden, met dewelke Hij alle goed te boven gaat. A. Wij moeten God beminnen - om Hem zelven, om de, uitmuntendheid zijner natuur, - dat is, om zijne goedheid : om zijne wijsheid in het verstand en zijne heiligheid in den wil, - bermhertigheid : om zijn groot medelijden met onze ellende, dat uit zijne goedheid voortkomt, - liefde tot ons: om zijne werkende liefde tot ons, waardoor Hij ons allerhande goederen en weldaden geschonken heeft en voortdurend schenkt, - en andere volma,aktheden, zooals zijne ~lmogendheid, zijne voorzienigheid, zijne getrouwheid, enz., - met dewelke Hij alle goed te boven gaat; door welke hoedanigheden Hij, die oneindig volmaakt is, de volmaakt-
-
156-
heid van al de andere bestaande of mogelijke wezens overtreft. Als wij God om Hem zei ven heminlll>n. dan is onze liefde volmaakt, daar wij Hem met niets anders zoo zeer kunnen eeren, dan met zijne oneindige volmaaktheid te el'kennen. Wij kunnen God ook beminnen a) om zijne werken. namelijk, uit erkentenis voor de weldaden die Hij ons geschonken heeft en ons blijft schenken; b) uit hoop van den hemel, dien Hij aan zijne dienaren beloofd heeft j c) uit vrees der straffen, die Hij voor de zondaars bereid heeft; deze liefde echter is onvolmaakt, dewijl zij niet op God zelven, maar enkel op zijne werken steunt. (14 e les, 3e v.)
4. V. Wat is God beminnen bovenal? A. ZÓÓ beminnen, dat men liever zoude verlaten alle dingen, ook het leven, dan God met ééne zonde te vergrammen. V. Bovenal: boven alle dingen (2 e v.) A.. God boven alle dingen beminnen, is Hem - zóó beminnen : op die wijze goed willen en zóó wiJlen dienen, dat men liever zoude verlaten - alle dingen: alle goederen buiten God, zooals rijkdommen, eer en fadm. bloedverwanten en kennissen, - ook het leven, dat zou uit te zonderen zijn, ware er eene uitzondering te maken: het leven immers is het voornaamste en edelste onder al de aardse he goederen; - dan God met ééne zonde te vergrammen: dan ééne doodzonde te hedrijven : de dagelijksche zonrlen heletten of breken de Liefde niet, omdat zij geene volkomene of volmaakte overtredingen van Gods wet zijn (;~7e les. 6e v.). Om b8venaI te zijn, moet dns onze Liefde tot God alle andpl'e liefde tot eenig wezen in hoogachting ovel'trefftHi. 700danig dat wij gesteld zijn om alles te verliezen, ]ie,·el' dan God door ééne zonde te vergrammen; zij moet echt~r niet vuriger, levendiger zjjn, noch meel' indruk op ons maken dan alle andere liefde; wie dus meer droefheid gevoelt, omdat hij, b. v. zijnen vader of zijn~ moeder verloren heeft, dan omdat hij God door eene wnde heeft vergramd, die mOl't daarom geenszins
-
157-
denken, dat hij geen voldoend berouw over zijne zonden heeft. 'Wij moeten, ondel' opzicht van hoogachting, God bovenal beminnen, omdat Hij metterdaad alle andere wezens in volmaaktheid overtreft.
5. V. Hoe moeten wij onzen naaste beminnen? A. Gelijk ons zelven. A. Wij moeten onzen naaste beminnen gelijk ons zelven, en wel omda.t hij, evenals wij, zoo niet mt'ttel'daad, dan toch dool" zijnen roep. het geliefkoosde schepsel en aangenomen kind Gods is, en daarom dezelfde achting en liefde verdient als wij zei ven.
6. V. Wat is onzen naaste beminnen als ons
zelven? A. ZÓÓ beminnen, dat wij hem geen kwaad doen, dat wij zelven niet zouden willen lijden, en hem het goed zoeken te bewijzen, dat wij ons zelven wenschen. A. Onzen naaste beminnen als ons zelven is hem - zóó beminnen: derwijze goed willen, - 10 dat wij hem geen kwaad doen: in zijne geestelijke of tijdelijke goederen, 'tzij door woorden, 'tzij dool' werken geen nadeel toebl'engen, - dat wij zelven, wal'en wij in zijne plaats, met recht en reden - niet zouden willen lijden, en 20 hem het goed zoeken te bewijzen, - dat wij ons zelven wenschen; dat wij ons zelven, waren wij in zijne plaats, met recht en reden van anderen zouden verwachten. Goed beteekent hier al hstgene den naaste kan bevoordeeligen in zijne zaligheid of in zijne tijdelijke welvaart voor zooveel deze tot zijn eeuwig geluk profijtig is. Om den naaste te beminnen als ons zelven. moeten wij dus voor hem niet alles doen, wat wij VOOI' ons zei ven doen, maar enkel datgene, wat wij met l'echt en reden van anderen voor ons willen gedaan hebben.
-
7.
158-
v. Wie verstaat gij door onzen naaste?
A. Alle redelijke schepselen die met ons deel kunnen hebben in de goddelijke glorie. A. Opdat iemand onze naaste zij, moet hij deze dj'ij voorwaarden vervullen: 1° Een schepsel zijn (Ie les, v. 5); dus is God onze naaste niet, aangezien Hij uit zich zeI ven bestaat; 20 Een redelijk schepsel zijn, zooals de menscllen (Ie 1. v. 5) en de Engelen 16 e les, v. 4); dus zijn de levenlooze wezens, de planten en de dieren onze naaste niet; 3° Met ons deel kunnen hebben in de goddelijke glorie: met ons te zamen den hemel kunnen bezitten; dus zijn de duivelen en de verdoemden onze naaste niet, daal' zij nooit in den hemel kunnen komen. Deze allen zijn bijgevolg on;\e naaste : de Engelen, (Ie Heiligen, de zielen des vagevuurs en al de menschen hier op aardtl, zoowel de zondaars als de rechtveerdigen, en zij WOI'den zoo genoemd, omdat zij nader met ons verbonden zijn dan alle andere wezens: zij zijn immers te zamen met ons Gods aangenomene kinderen of toch geroepen om dat te worde'n.
8. V. Welk is het kort beg'i'ip van alles, wat wi;j
om de Liefde te onderhouden moeten doen? A. De Wet Gods, gedeeld in tien geboden. V. Waarin vinden wij in 't kort voorgesteld al wat wij moeten doen om God en onzen naaste metterdaad te be, minnen? A. Wij vinden dat in de Wet Gods, gedeeld in tien geboden, of, gelijk men gewoonlijk zegt, in de Tien Geboden Gods. Evenals het Symbolum de korte regel is van ons Geloof, zoo zijn de Tien Geboden de korte regel van ons gedrag. Buiten de Tien Geboden moeten wij er nog vele andere volgen, namelijk, al de geboden ons door de geestelijke of wereldlijke overheid wettig voorgeschreven; maar deze zijn alle hoofdzakelijk besloten in het Vierde der Tien Geboden, dat ons oplegt aan onze wettige oversten te gehoorzamen.
-
159 -
9. V. Wie heeft de Tien Geboden gegeven? A. God zelf heeft die van in het begin ingedrukt in de herten der menschen, daarna aan Mozes die gegeven, in twee steenen tafelen geschreven, en Christus heeft ze vernieuwd in het Nieuwe Testament. A. God zelf heeft de Tien Geboden gegeven, weshalve zij geene menschelijke, maar goddelijke wetten zijn. Hij heeft ze gegeven op drij verschillende manieren. 1° Van in het begin heeft Hij die ingedrukt in de herten der menschen : van in het begin der wereld heeft Hij die te kennen gegeven door de rede en het verstand die deel maken van de menschelijke natuur: hert is hier immers overdrachtelijk genomen in den zin van verstand, van kenvermogen der ziel; doch, boven deze natuurlijke bekendmaking der Tien Geboden, die wij allen in ons vinden, heeft God aan Adam en Eva nog eene bovennatuurlijke Veropenbaring gedaan: Hij heeft hun immers eene bovennatuurlijke wetenschap ingestort: 2° Daarna aan Mozes die gegeven, in twee steenen tafelen geschreven: nadien, omtrent 1500 jaar vóór Christus' geboorte, heeft God, op den berg Sinaï, aan Mozes, den geleider van het Joodsche volk, die Tien Geboden schriftelijk gegeven op twee steenen tafelen; 3° En Christus heeft ze vernieuwd in het Nieuw Testament: God de Zoon die, mensch geworden zijnde, Jezus Christus genoemd is, heeft ze opnieuw mondeling voorgesteld in de nieuwe Veropenbaring, of in de nieuwe goddelijke leering die Hij komen verkondigen is. Opzichtens de wijze waarop zij gebeurden, verschillen deze drij bekendmakingen in het volgende : voor zooveel zij natuurliik is, geschiedde de eerste door het licht der rede, en zoo wordt zij nog gedurig gedaan in allen menschj voor zooveel zij bovennatuurlijk was, geschiedde zij door het instorten eener bovennatuurlijke wetenschap in Adam en Eva; de tweede werd door God zelven sch,-iftelijk gedaan op twee steenen tafelen, en de derde eindelijk, mondeling door Chris11
-
160-
tus, den Zoon Gods voor ons mensch geworden. Opzichtens de geboden zelven, bestal.t er tusschen die drij bekendmakingen slechts ·één enkel en dat nog klein verschil : het betreft het Derde Gebod: in de eerste duidde God misschien den dag niet aan, die te zijner vereering zonderling te bestemmen was; in de tweede verkoos Hij daartoe den Sabbatdag, en in de derde vel'anderden de oversten der H. Kel'k, na Christus' dood, maar met zijne toelating en door zijne macht, den Sabbatdag in den Zondag.
10. V. Zeg de Tien Geboden Gods. A. 1. Ik ben de Heer uw God; gij zult geene vreemde goden hebben vóór mijne oogen. Gij zult u geen gesneden beeld noch eenige gelUkenis maken. GU zult die niet aanbidden noch godsdienstig eeren. 2. Gij zult den naam van den Heer, uwen God, niet ijdellijk gebruiken. 3. Wees gedachtig, dat gij den Sabbatdag heilig maakt. 4. Eer uwen vader en uwe moeder, opdat gij làng moget leven op de aarde. 5. Gij zult niet doodslaan. 6. Gij zult geen overspel doen. 7. Gij zult niet stelen. 8. Gij zult tegen uwen naaste geene valsche getuigenis geven. 9. Gij zult uws naasten huisvrouw niet begeeren. 10. Gij zult zijn huis niet begeeren, noch zijn land, noch zijnen knecht, noch zijne dienstmeid, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets van al wat hem toebehoort.
-
161 -
A. Buiten deze opzegswijze, uit Mozes' wet getrokken, hestaat el' nog eene andere, die wij gewoonlijk in onze gebeden gebruiken. Eenieder is gehouden ten minste den inhoud der Tien Geboden te kennen; anders is het onmogelijk ze te onderhouden; daarenboven is het hoogst voordeelig ze van buiten te weten en ze dagelijks op te zeggen. Onder die geboden, gelijk God ze aan Mozes gegeven heeft, en ook gelijk wij ze opzeggen, bestaat eene zeer volmaakte orde : eerst worden ons onze plichten jegens God voorgesteld, omdat zij de oorspl'ong zijn van onze plichten ten opzichte van den naaste; zij zijn gerangschikt volgens hunne gewichtigheid: het eerste legt ons op, ons aan God als aan den eenigen waren God te onderwerpen; het tweede, Hem niet te onteeren, en het derde, Hem te dienen gelijk Hij het vereischt, en het is daal' wel de ol'de onzer verplichtingen j<'gens allen ovel·ste. De zeven overige geboden hehh,~n betl'ekking op den naaste, namelijk, op zijne vijf hij7.0ndel·e goederen die wij te eerbierligen hebben: zoo spreekt het Vierde Gebod van het gezag, waal' slechts eenige personen mede hek leed zijn; de andere, van de vier goederen die alle menschen gemeen zijn. namelijk, het geestdijk en lichamelijk Je\'en, het huisgezin en de zuiverheid, de tijdelijke goederen en de faam of reputatie. En hier wedel'om is de ol'de volkomen; immers de zonden, tegen de oversten, zijn grooter dan die tegen andel'e personen; daal'op volgt het gebod nopens het eerbiedigen van !I naasten geestelijk en lichameliJk leven, daar het leven het bijzonderste is van alle zijne goederen; het huisgezin en de zuiverheid komen op de derde plaats, omdat zij de twee overige goederen in weerde overtreffen; de tijdelijke goederen staan vóór de faam, omdat men in deze gehinderd wordt door woorden, en in de tijdelijke goederen door daden, en de zonden die door eene daad geschieden uit hunne natuur zwaarder zijn dan die alleèn door woorden bedreven worden. De twee laatste geboden handelen over de begeerten van onkuischheid te doen en over die van te stelen: deze begeerten alleen worden uitdrukkelijk verboden, omdat de mensehen meer in dele twee begeel'ten dan in alle andere to~stemme:l.
-
162-
De geboden betrekkelijk den naaste leeren ons ook on7.e plichten jegens ons zelven, als blijken zal uit de volgende lel'sen.
Aanmerking. Onze Akte van Liefde bevat de geheele leering dezel' les: .. Mijn Heer en mijn God. Ik bemin U (Ie voorwerp der Liefde) bovenal uit geheel mijn herte (manier waarop wij God moeten beminnen), omdat Gij het opperste goed zijt (reden om God bovenal te beminnen); en ik bemin mijnen evennaaste (2e voorwerp der Liefde), gelijk mij zelven (manier waarop wij den naaste moeten beminnen), uit liefde tot U" (reden om den naaste te beminnen gelijk ons zelven). Wij vinden schoone voorbeelden van Liefde tot God in Abraham, die zijn vaderland verliet en zijn eenigen zoon Isaäc wilde slachtofferen om aan God te gehoorzam\ln; in Job, die, alles vel'loren hebbende, uitriep : de naam des Heeren zij gAbenedijd; in de ontelbare martelaars, die hun leven voor God ten beste gaven. Treffende voorbeelden van Liefde tot den naaste zijn: Tobias, die, aan zijn eigen gevaar niet denkende, zijne broeders ter hulpe kwam en de dooden begroef; de Samaritaan uit de parabel, die den gekwetsten Jood verzorgde; Jezus Christus, die zich voor ons allen slachtofferde. VRAGEN.
Hoe is het derde deel met de twee voorgaande verbonden 1 Welk is het voorwerp dezer les1 - Hoe wordt zij verdeeld1- Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder punt dezer verdeeling1 l. Wat is er te verstaan door de meeste en door de weerdigste onder alle deugden1 - Leg de woorden alle deugden uit. - Welke deugd is de meeste en de weerdigste onder alle1 - Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarom zij dat ts, en leg die woorden uit. - Verklaar hoe het Geloof en de Hoop ons, zonder de Liefde, tot de zaligheid niet kunnen helpen. 2. Welk is de zin der vraag: wat is de Liefde? - Hoe drukt de Catechismus den oorsprong der Liefde uit? - Verklaar die uitdrukking van den Catechismus. - Wie beminnen wij door de deugd van Liefde1- Hoeveel voorwerpen der Liefde zijn er dus? - Welk is bet eerste en bet bijzonderste? - Hoe moeten wij ieder van die voorwerpen beminnen1- Zeg, met de woorden van den Catechismus, om welke reden wij onzen naaste moeten beminnen gelijk ons zel"en, en verklaar die reden. - Bewijs dat die reden geldig is.
-
163-
3. Zeg in 't kort, waarom wij God bovenal moeten beminnen. Hoe legt de Catechismus die reden, in 't kort voorgesteld, uitl Verklaar de uitlegging die de Catechismus er van geeft. - Zijn er. buiten deze reden, nog andere, om dewelke wij God kunnen beminnen, en welke zijn deze1 - Hoe wordt de Liefde dus verdeeld uit hoofde der reden, waarop z~i steuntl - Geef rekenschap van de namen dier verschillende soorten van Liefde. 4. Hoe moet men gesteld zijn om God wezenl~ik te beminnen boven alle dingen? - Welke zonde moet men volstrekt wiJlen vluchten om God te kunnen beminnen bovenaH - Wat moet men liever verlaten dan God met ééne doodzonde te vergrammenl Waarom voegt de Catechismus de woorden ooh. het leven bij de voorgaande alle dingen' - Onder welk opzicht moet dus onze Liefde tot God wezen bovenal? - Moet z~i het niet wezen onder opzicht van de levendigheid en van den indruk dien zij op ons ma~.kt1 - Wat volgt hieruitl- Waarom moeten wij God op de gezegde wijze bovenal beminnen? 5. Waarom moeten wU den naaste beminnen gelijk ons zelven? 6. Hoeveel dingen zUn vereischt om den naaste te beminnen gelijk ons zelven1 - Stel ze voor met de woorden van den Catechismus, en leg ze uit. - Moeten wij, om den naaste te beminnen gel~ik ons zei ven, voor hem doen, al hetgene wij voor ons zelven verrichten 1 7. Hoeveel en welke voorwaarden zUn vereischt, opdat iemand onze naaste zou wezen 1 - Leg ze uit. - Zeg waarom God, de levenlooze wezens, de plltntell, de dieren, de duivelen en de verdoemden onze naaste niet zUn. - Noem degenen die onze naaste zijn, en zeg waarom zij het zijn. - Geef rekenschap van den naam: onze naa .•te. 8. Geef den zin der vraag: Welh. i.' het kort begrip van alles wat wij, om de Liefde te onderhouden, moeten doen. - In welke betrekking staan het Symbolum des Geloofs en de Tien Geboden Gods? - Moeten wij niets doen buiten de Tien Geboden1- Hoe zOn de andere wetten eenigszins in de Tien Geboden begrepen 1 9. Wie heeft de Tien Geboden gegeven1 - Op hoeveel maniel'en zijn zij gegeven geworden 1 - Stel deze manieren, meI de woorden van den Catechismus, voor. - Leg ze uit. - Hoe verschillen dus die bekendmakingen der Tien G/'hoden onder opzicht der manier, op dewelke zij geschied zijnl - Hoe verschillen zij onder opzicht der geboden zelven 1 10. Van waar komt de opzegswijze die de Catechismus hier voorstelt'/ - Bestaat er, buiten deze, nog eene anderel- Moeten wij de Tien Geboden kennen? - Hoe kunnen de Tien Geboden allerbest verdeeld wordenl- Welke orde is er in ieder deen - Bewijs dat die orde er wezenlijk in te vinden is.
-
EE~
lG4-
Ei\' TWINTIGSTE LES.
Van bet Eerste Gebod.
10 Wat dit Ge· ! V.i. Waf u'ordt Lod ons gebiedt. l Gebod?
I
OIiS
belast
ill
het Eerste
! V. ;l. n'at Zijll qfguaJ Alle afgoderij, I den? V. G. Wat is super-'
I. Bovenal bemint één en God.
\
.... ~
.~
,Q
~
~
o
fQ
b) Superstitie,
I
stitie?
V 7. Is het
super~ti-
tie te gebruiken het Agnus Dei, gewijde keersen, palmen, as· . sche, vruchten '! lV. 4. Wat kwaad doen , de tooveraars? 2° Welke zon-~ den geschieden c) Tooverij, Mag men wel bij tegen het Eerste tooveraa/'s of waar. zeggers te rade gaan? Gebod. V. 2. \ , V. 8. Hoe misdoen d~ Ketters tegen het ) Eerste Gebod? dj Ketterij, V. 9. Hoe moeten u'ij OIIS tot de Ketters gedragen? e) en alle andel'e ongeloovighei d. I f) wanhoop. l gJ en haal van God.
',V. 5.
-
165 --
I. V. Wat wordt ons belast in het Eer'ste Gebod? A. Dat wij éénen God alleen zullen bekennen. aanroepen en dienen. A. Erwordtonsinhet Eerste Gebod belast, dat wij -- éénen God alleen: den eenigen waren God, of den eenigen waren Scheppel', Heer en Regeerder van hemel en aal'de, zullen bekennen, als God erkennen, met zijne Veropenbaring door het Geloof aan te nemen, - aanroepen, als God aanroepen, met op Hem als op het Opperwezen te hop 'n, - en dienen, als·.God eeren en dienen, met Hem bo'-en alle dingen te beminnen. Twee dingen dus worden ons hier belast: a) ons aan God als aan God te onderwerpen met in Hem te gelooven, of, i. a. w. met de Veropenbaring van Hem gedaan door het Geloof aan te nemen, met op Hem te hopen, en met Hem te beminnen; b) dit alleen te doen voor den eenigen waren God, VOOI' het eenig waar Opperwezen_ De woorden: .. bovenal bemint éénen God, " uit onze gewone manier van de Tien Geboden op te zeggen, hebben dezelfde beteekenis, aangezien dat wij onmogelijk God kunnen beminnen zonder in Hem te gelooven en op Hem te hopen. Dit Gebod is met recht het eerste, daar er voor eenen onderdaan geene gewichtiger plicht bestaat, dan zich aan zijnen meester te onderwerpen met hem te erkennen, op hem betrouwen te bebben, en hem te will.m dienen. Uit de leering dezer eerste vraag vloeit, dat wij het Eerste Gebod volbrengen met de Akten van Geloof, Hoop en Liefde uit der herte te verwekken. Om ons tot het verwekken dezer Akten aan te wakkeren, verleent ons de H. Kerk eenen aftaat van 7 jaar en 7 quadragenen (zevenmaal veertig dagen) telkens dat wij die Akten lezen, en, daal'enboven, een vollen aflaat in de ure der dood, en ook eens in iedere maand, aan allen die ze dagelijks verwekken, mits nochtans te biechten en te communiceel'en.
2. V. Welke zonden geschieden tegen het Eerste
Gebod?
-
166-
A. Alle afgoderij, superstitie, tooverij, ketterij, en alle andere ongeloovigheid, wanhoop en haat van God. V. Na gezegd te hebben, wat het Eerste Gebod belast, zal de Catechismus ons nu leeren, wat wij moeten vermijden, om dit Gebod te onderhouden. A. De afgoderij, de superstitie en de tooverij strijden tegen het tweede deel van het Eerste Gebod, dat ons gebiedt niets, buiten den eenigen waren God, als God te erkennen, te aanroepen en te dienen; de ketterij en alle andere ongeloovigheid, wanhoop en haat van God strijden tegen het eerste deel, dat ons oplegt God als God te erkennen, te aanroepen en te dienen.
3. V. Wat zijn afgoden? A. Beelden of andere dingen, die gehouden worden voor God, daar zij nochtans maar schepselen zijn. A. Beelden: standbeelden of zelfs schilderijen, die ons eenen geest, eenen mensch of iets anders voorstellen, of andere dingen: alle andere geschapene wezens, zooals geesten, menschen, dieren, planten, de aarde, de zon, de maan, de sterren, enz., - die gehouden worden voor God: die door sommige menschen aanzien worden als waren zij godèn, - daar zij nochtans maar schepselen zijn: alhoewel zij enkel schepselen'Gods zijn. Bijgevolg, opdat iets een afgod weze, zijn er twee dingen vel'eischt : 10 er moet een beeld of eene andere zaak zijn, die niets anders is dan een enkel schepsel; en 20 dat beeld of die andere zaak moet gehouden worden voor God. De afgoderij bestaat dus in beelden of andere dingen te houden voor God, daar zij nochtans maar schepselen zijn. - Aan deze zonde maakten de Israëlieten zich plichtig, als zij aan den voet van den berg Sinaï het gouden kalf aanbaden.
-
167-
4. V. Wat kwaad doen de tooveraars? A. In plaats van God, nemen zij dell duivel tot hunnen Heer, aan denwelken zij zich zelven verbonden hebben. V. De zin der vraag is : hoe zondigen de tooveraars tegen het Eerste Gebod 1 A. In plaats van God, van den eenigen waren God als hunnen Oppermeester te erkennen, te aanroE'pen en te dienen. - nemen zij den duivel, (ten aartsvijand van God, - tot hunnen Heer: tot hunnen Oppermepstel' en God, - aan denwelken zij zich zelven verbonden hebben: met denwelken zij een uitdrukkelijk of bedekt verbond hebben aanf,egaan : de tooveraal's, van hunnen kant, hebben zich verbonden den duivel als hunnen Heel' te erkennen en hem te gehoorzamen; de duivel, van zijnen kant, heeft zich verbonden, op zekere teekenen ot woorden, die de tooveraar gebruiken zal, wonderbare dingen door zijne macht uit te werken. De H. Schrift spreekt van tooveraars die. met de hulp der duivelen, eenige van Mozes' wonderen nadeden; - "an Simon den tooveraar, - en van den Antichrist die in de laatste tijden de tooverkunst zal gebruiken om de menschen te vel'ieiden. De tooveraar zondigt dus tegen het Eerste Gebod, met den duivel in plaats van God tot zijnen Opperheer te nemen, en hij neemt den duivel tot zijnen Heer, met hulp en bijstand te verwachten van hem die de grootste vijand van God is. Men 'bemerke hier, dat de duivel, als enkele geest, meer verstand en op de geschapene krachten meel' macht heeft dan de menseh, en dat hij bijgevolg wonderbare dingen kan teweegbrengen, die het menschelijk vermogen te boven gaan; doch hij kan niet alles doen wat hij zou willpn; want, ten eerste. hij kan niets maken van niet. en zoo kan hij niets teweegbrengen, waartoe (of in de geschapene natuul' geene krachten bestaan; ten tweede. God belet hem in zeer veel gevallen zijne kraclJt uit te oefenen, ten minste daar, waar het Geloof heerscht.
-
168 -
5. V. Mag men wel bij tooveraars of waarzeg-
gers te rade gaan? A. Geenszins; waRt dit is God afgegaan en den duivel aangehangen, van den welken dezen weten hetgeen zij zeggen. V. Tooveraars zijn al degenen, die den duivel aanroepen. om door zijne hulp iets wonderbaars te kunnen verrichten of te weten, en waàrzeggers, zijn die tooveraars, welke zich zonderling toeleggen om, met de medewerking des duivels, het vel'borgene of het toekomende te leeren kennen. De zin der vraag is : mag men bij tooVeI'aal's of waarzeggers gaan, om door hunne tooverkunst geholpen te worden. A. Geenszins mag men dat doen; - want zoo handelen, - dit is God afgegaan en den duivel aangehangen: dit is God verlaten en zich aan het meestersehap van den duivel onderwerpen, - van denwelken deze weten hetgeen zij zeggen: van wien de tooveraars of waarzeggers gehoord hebben, hetgene zij antwoorden, en zoo maakt dit bij de tooveraars of waarzeggers te rade gaan eene zonde tegen het Eerste Gebod uit. Degenen, die bij tooveraars ot waarzeggers te rade gaan. zondigen tegen het Eerste Gebod zoo wel als de tooveraars of waarzeggers zelven ; want zij nemen, zoowel als deze, den duivel tot hunnen Heer, alhoewel zij het niet, gelijk de tooveraars, onmiddellijk, maar slechts door de tusschenkomst der tooveraars doen. Koning Saül maakte zich aan deze zonde plichtig, als hij, in den oorlog tegen de Philistijnen, bij eene waarzegster ging, opdat zij Samuël zou verwekken. Samuël werd inderdaad. ten minste in den schijn, verwekt, en kondigde aan Saül zijn~ toekomende nederlaag aan.
6. V. lVat is superstitie?
A. Het ongoddelijk gebruik van eenige woorden of teekenen tot een zeker werk, tot hetwelk
-
169-
deze geene kracht hebben, noch uit de natuur, noch van God, noch door de instelling der H, Kerk. A, Het ongoddelijk of het tegen God strijdende gebruik, - van eenige woorden, zooals ; .. in den naam van den Almachtige, genees ik u, " en andere dergelijke, - ofteekenen, zooals afwasschingen, kaarttrekkingen, kruisteekenen, - tot een zeker werk, tot een zeker uitwerksel, zooals tot bet bekomen eener genezing, het eindigen van eene kwaal,tot hetwelk deze geene kracht hebben noch uit de natuur; tot welk uitwerksel die woorden of teek enen geene kracht hebben, noch dOOl' hunne natuurlijke eigenschappen, gelijk b, v, eene medecijn, die uH hal'e natuUl' kracht heeft om deze of gene ziekte te genezen, - noch van God; noch door eene goddelijke instelling of medewerking, gelijk b, v, de HH, Sacramenten, die ook uitwendige teekenen zijn, dool' Christus' instelling kl'acht hebben om Gods gratie in te storten, of gelijk de teekenen welke gebruikt worden dool' degenen, die van God de macht ontvangen hebben om rnim, kelen te doen, - noch door de instelling der H. Kerk, nocQ door de wijding nel' H, Kerk, gelijk b. v. het gewijd water, de gewijne palmen, assche, enz" die door de gebeden der H. Kerk kracht hebben om verscheidene gunsten van God te bekomen. De supel'stitie bestaat in woornen ofteekenen te gebruiken tot een uitwel'ksel, waartoe deze geenszins kracht hebhen uit eene van de dl'ij oorzaken van alle kracht, namelijk de natuur, God en de H. Kerk; en dit gebruik is ongoddelijk of het maakt eene zonde uit tegen het Eerst.e Gebod, omdat men, met zoo te handelen, een uitwerksel van den duivel verwacht, en zoo God verlaat en den duivel tot Heer aanneemt. Men maakt zich, b, v. aan superstitie plichtig, met, tot genezing van menschen en dieren onbeduidende spreuken, vreemde namen of lette l'S te gebruiken; want deze woorden ofteekenen hebben daartoe geene kracht, noch uit de natuul', noch van God, noch door dtl instelling der H, Kerk. Ochoûas, Koning van Israël. maakte zich, tijdens zijne
-
170-
ziekte, aan superstitie plichtig, met den afgod Beëlzebub te rilde te gaan; en daal'om werd hij, yolgens de voorzegging van den profeet Elias, met de dood gestraft.
7, V. Is het superstitie te gebruiken het Agnus Dei~
gewijde keersen, palmen, assche, vruchten? A. Geenszins, want deze dingen hebben kracht door het gebed, dat naar de instelling der H. Kerk. daarover gesproken is. V. Het Agnus Dei is, eene witte, wassen medalie waarin het beeld geprent staat van een lam, dat Jezus Christus voorstelt, en daal'om Agnus Dei, Lam Gods genoemd wordt, Deze medalie wordt door den Paus alleen gewijd. en dit op bepaalde tijdstippen, t, w, het eerste jaar zijner regeering en daarna alle zeven jaren. Keersen worden gewijd op Lichtmis den 2en Februari, ook op den feestdag van den H. Blasius en op alle andere tijden; palmen, op Palmzondag; assche, op Aschwoensdag; vruchten. brooden of andel'e spijzen, in sommige plaatsen op uepaalde dagen. De Catechismus vraagt ofhet supel'stitie is die verschi!lende dingen te gebruiken, om daardoor goddeli.Jke gunsten te verkrijgen. A. Geenszins is dat supei'stitie; - want deze dingen hebben kracht, om de goddelijke gunsten te bekomen, wij zeggen niet uit hunne natuul" of van God, maal' - door het gebed, dat naar de instelling der H. Kerk, daarover gesproken is : door het gebed, dat de H. Kerk, onder hunne wijding, uitgesproken heeft, en dat door God, uit hoofde van de heiligheid del' H. Kerk, is verhoord gewol den en bij Hem als opgeschreven blijft. - Doch dez" dingen hebben slechts kracht tot die uitwerksels, waartoe de H. Kerk ze gewijd heeft, en bijgevolg, moest men ze tot iets andel's gebruikt'n, waartoe zij geenszins kracht hebben, men zou zich aan superstitie plichtig maken. Het Agnus Dei dient om de gratie van hoetveerdigheid te verkrijgen en beschermt ons tegen den duivel, tegen onweder. ziekten, vuur, watel' en schièlijke dood.
-
171 -
De gewijde keerse1t van Lichtmis hebben voor bijzonder uitwerksel onR verlichting des verstands te hekomen ; die van den H. Blasius beschermen ons tegen de keelpijn; de andere, tegen den duivel. De gewijde palmen beschermen ons tegen alle ongelukken en verkrijgen allerhande zegeningen over de huizen en de velden, waar zij gestoken zijn, en over de menschen die ze gebruiken. De gewijde assche dient zonderling tot hot bekomen van de gratie van boetveerdigheid. De gewijde vruchten beschermen ons tegen alle ongelukken en bekomen ons de gratie, om de aardsche zaken zóó te gebruiken, dat wij er de eeuwige zaligheid niet door verliezen. Bij de7.e gewijde voorwerpen is nog het gewijd water te voegen, dat van in het begin der H. Kerk in gebruik is geweest. Het verschaft ons gratie om wel te leven, hulp om wel te bidden, den geest van boetveerdigheid; het verwijdert den duivel, vel'drijft ziekten en kwade lucht. bevrijdt van ongelukken en strekt tot behoudenis van de gezondheid.
8. V. Hoe misdoen de Ketters tegen het Eerste
Gebod? A. Dat zij, niet geloovende hetgene God voorhoudt door de H. Kerk, God leugenachtig maken en zoo Hem loochenen. V. Hoe misdoen de Ketters, die met hardnekkigheid de vervalschte leering van Christus volgen, tegen het Eerste Gebod? A. Dat zij niet geloovende : wetens en willens verwerpende of als twijfelachtig aanziende, hetgene God voorhoudt door de H. Kerk: de leel'ing die zij weten van God veropenbaard en door de H. Kerk op eene onfaalbare wijze voorgehouden te zijn, - God leugenachtig maken: God als leugenaar aanzien, of, ten minste, als bekwaam om te liegen, - en zoo Hem loochenen: en met Hem als leuge-
-
172-
naar of als bekwaam om te liegen te aanzien, daardoor weigeren Hem te erkennen als God, als het oneindig volmaakt wezen, dat niet kan liegen, noch bedriegen, noch bedrogen kan worden. AIR men als valsch of ten minste als twijfelachtig, aanziet hetgeen een mens eh ons bevestigt. aanschouwt men dien noodzakelijk als, uit onwetendheid of uit kwaadaal'digheid. in die zaak zekerlijk of ten minste waarschijnlijk gelogen te hebben; bijgevolg, met sommige punten del' goddelijke Veropenbaring wetens en willens te loochenen of als twijfelachtig te aanzien, verwerpen de Ketters de opperste waarheid van God, en weigeren zoo Hem als God te erkennen.
9. V. Hoe moeten wij ons tot de Ketters gedragen? A. Wij moeten hunne verkeering altijd neerstiglijk schuwen, maar allermeest in kerkelijke en geestelijke zaken. V. Hoe moeten wij ons tot de Ketters gedragen, om ons aan hunne zonde niet plichtig te maken Y A. De Catechismus leert ons hierover twee dingen: 1° Wij moeten hunne verkeering altijd neerstiglijk schuwen. d. i. wij moeten in alle omstandigheden met groote zorg, voor zoo veel wij kunnen, vermijden met hen te handelen, in hun ge7.elschap te zijn, hunne boeken of schriften te lezen. 2° Wij moeten hunne verkeering schuwen allermeest in kerkelijke en geestelijke zaken, d. i. wij moeten bijzonderlijk vel'mijden met hen gemeenschap te hebben in godsdienstige zaken, zooals door tegenwoordig te zijn in hunne kerkelijke diensten, door hunne boeken van godsdienstleer te lezen, en door met hen te redetwisten. De H. Kerk verbiedt aan hal'e geloovigen de godsdienstige plechtigheden der Ketters bij te wonen. hunne boeken die den godsdienst aangaan, te lezen, en, zonder oorlof, openbare en plechtige redetwisten met de Ketters aan te gaan. Er blijven nog dl'ij zonden tegen het Eerste Gebod, waar-
-
173-
van de Catrchismus geene uitlegging geeft: ]0 alle ander<3 ongeloor(qheid, 2° wanhoop en 3° haat van God. Behalve de ketterij, behoort nog tot de zonden van ongeloovigheid: a) de volkomene ongeloovigheid, die bestaat in het vrijwillig verwel'pen van geheel de Veropenbaring; b) de gesprekken tegen het Geloof en het ·loochenen van het Geloof door handelwijze of teekenen. vanwege dezen die inwendig aan God gelooven; en c) de verwaarloozing der middelen die te gebruil{en zijn om eene voldoende kennis te bekomen van het Gl'loof dat men. helijdt. De wanhoop bestaat in niet te willen van God verzoeken en verwachten het peuwig leven en al wat ons naartoe helpen kan. Het tegenovergestelde van de wa'Jhoop is de vermetelheid, die ons doet hopen zonde}' }Oeden, zondel' de daartoe noodige vOOrWa41'r!PIl te willen volbl'engen, 138 e les, v. 9.) De haat van God hestaat in Hem kwaad te willen. Deze haat is tweeërlei: de haat van kwaadwilligheid of van vijandschap, waardooI' wij Hem kwaad willen, opdat Hij ongelukkig zoude wezen; en de haat van verfoeiing, waardoor wij Hem kwaad willen, omdat wij Hem aanzien als kwaadwillig jegens ons en als daarom weertlig dool' ons verfoeid te worden. VRAGEN. Waarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij vel'oeeld? - Wat onderzoekt de Catechismus in ied~r dezer deplen? 1. V~rklanr de woorden: éènen God alleen, - bekennen, - aan}'oepen, - dienen. - Hoeveel en welke dingen legt het Eerste Gebod ons op? - Hoe is dit Gebod met reden het eerste? - Toon dat wij het volbrengen met de Akten van Geloof, Hoop en Liefde te verwekken. 2. Hoe is .de vraag: welke zonden geschieden tegen het Ee,·.te Gebod, met de eerste: wat wordt ons belast in het Eerste Gebod. verbonden! - Verklaar met welk deel van het Eerste Gebod de zonden, die de Catechismus noemt, strijdig zijn. 3. Verklaar de woorden: beelden, - andere dingen, - die gehOttden worden roo,' God, - daar :::ij nochtans maar schepselen zijn. - Wat is er vereischt, opdat iets een afgod weze? - Wat iS' dus de afgoderij 1 4. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat kwaad de tooveraars doen en hoe zij zich aan dat kwaad plichtig maken. -
-
174-
Leg het antwoord uit. - Hoe zondigen de tooveraars tegen het Eerste GebodY - Hoever strekt de macht des duivels zich uiU Geef er de reden van. 5. Wat verschil bestaat er tusschen tooveraars en waarzeggers' - Welk is de zin der vraag: mag men welIJij tooveraars ofwaarzeggers te rade gaan! - Waarom is dit niet toegelatenY - Leg uw antwoord uit. - Hoe zondigt men tegen het Eerste Gebod met bij tooveraars of waarzeggers te rade te gaan Y 6. Verklaar woord voor woord het antwoord van den Catechismus op de . vraag : wat is superstitie? - Zeg in 't kort waarin de superRtitie bestaat. - Uit hoeveel en uit welke oorzaken kunnen de dingen kracht hebben tot een zeker w,erkY - Hoe zondigt men door supe"stitie tegen het Eerste Gebod Y- Geef een voorbeeld van superstitie, en leg het uit. 7. Wat verstaat men door Agnus Dei? - Door wien en wanneer wordt het gewijdY - Wanneer worden gewijd: a) de keersen, IJ) de palm, c) de assche, dl de vruchten' - Waarom is het gebruik dezer voorwerpen geene superstitie Y- Wanneer zou in het gebruik er van superstitie zijnf - Waartoe dienen al die genoemde voorwerpen~ - Waartoe dient het gewijd water' 8. Wat verstaat men door Ketters1 - Wat beteekenen de woorden: niet geloovende hetgene God voorhoudt door de H. Kerk'Zeg, met de woorden van den Catechismus, Viat de Ketters rechtstreeks doen, met dat niet te gelooven, en leg het uit. - Verklaar hoe zij daardoor tegen het Eerste Gebod zondigen, en geef een kort bewijs van het antwoord. 9. Toon hoe dp. vraag: Hoe moeten wij ons tot de Ketters gedragen, met de voorgaande verbonden is. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe wij ons altijd ten hunnen opzichte moeten gedragen, en leg die woorden uit. - Hoe moeten wij met hen handelen in kerkelijke en geestelijke zaken1- Noem eenige kerkelijke of geestelijke zaken. - Wat verbiedt de H. Kerk nopens de betrekkingen met de Ketters in deze zaken' - Welke andere ongeloovigheid bestaat er nog buiten de ketterij Y - Wat is wanhoop, vermetelheid? - Wat is haat van God, en hoevelerlei is hij]
-
175-
TWEE EN TWINTIGSTE LES. Yan het vereeren der Heiligen, der heilige beelden en der reliquieën.
=
l
v. 1 . Is het tegen de eer Gods, dat wij
de Heiligen eeren of aanroepen? egenover e . . V. 2. Wat ondel'schetd lS er tllSschen het gebeddt ... erste e 0 • , a wIJ.. G 0d, en hetgeen dat wij zijne Heiligen opdragen? ~ 20 Ten opzichte ( .. Q) d k . d' .. 'V. 3. Hoe weten de Hetltgen wat wij 'd er enms, Ie ZIJ begeeren of tot h'unner eer doen? bb d er van heen. f .r 4. Misdoen de Katkolieken tegen ~ ~\ het Eerste Gebod, als zij beelden ~ 4i 10 Tegenover het maken? ~ ~ Eerste Gebod. V. 5. Is het kwaad, dat men vóór de ~Î beelden knielt, licht ontsteekt of ;:: bidt? ~" E ._
1 T o
b t
Gb d
=
t IV.
=:
~
20 Ten OPZichtejv.6. Wat profijt doen ons de beelden? 'd \ van. è 0 Wat reliquieën \ V. 7. Wat heet gij 1'eliquieen der ~~ zijn. i Heiligen? { 20 Waarom wij j V. 8. Waarom eeren wij de reli~ ze eeren. I quieën ? ~ \ der yoordeelen daar-
11
1. V. Is het tegen de eer Gods, dat wiJ de Heiligen
eeren ot aanroepen? A. Neen; want wij eeren die niet als goden, maar als vrienden en dienaars van den waarachtigen Dod. 12
-
176-
V. Het Eerste Gebod be last ons éénenGod alleen te erkennen, te aanroepen en te dienen; nu, is het tegen de eer Gods, of strijdt het met dit Bel ste Gebod: dat wij de Heiligen, de Engelen en de Gelub.aligen, - eeren, over hunne verhevenheid loven, - of aanroepen: hunnen bijstand of hunne hulp afsmeeken î A. Neen, dat stl'ijdt tegen dit Gebod niet; - want wij eeren die niet als goden: wij erkennen, aanroepen en dienen die niet als de scheppers en oppermeesters van hemel en aarde; maar als vrienden en dienaars van den waarachtigen God: maal' als personen die met den eenigen waren God, bij middel del' bovennatuurlijke gaven, dool' vriendschap verbonden, en Hem onderworpen zijn. - Moesten wij hen erkennen, aanroepen en dienen als goden, dan zouden wij ons aan eene zonde tegen het Eerste Gebod plichtig maken, namelijk, aan de zonde van afgoderij.
2. V. Wat onderscheid is er tusschen het gebed,
dat wij God, en hetgeen dat wij zijne Heiligen opdragen? A. Dat wij, God aanbiddende, Hem bekennen te wezen onzen oppersten Heer en de fontein van alle goed; en daarom begeeren wij, dat Hij ons geve hetgene wij verzoeken; maar de Heiligen kennen wij als vrienden en voorsprekers, die bij God met ons en voor ons bidden. V. De zin de!' vraag is : welk verschil bestaat er tusschen de manier waarop wij God, en die waarop wij de Heiligen door het gebed iets vragen. A. Er be~taat een dubbel verschil: een eerste in de wijze van erfienning, en een ander, in de wijze van smeeking. Wat de wijze van el'kenning betreft, God aanbiddende, bekennen wij HeJD te wezen onzen oppersten Heer en de fontein van alle goed: als wij God bidden, erkennen wij Hem als den eenigen waren God, als het waal' Opperwezen, dat door zich zelf de oorsprong is van alle goed, en, door zijne
-
177-
eigene macht, ons alle goed kan vergunnen; - maar de Heiligen kennen wij als vrienden en voorsprekers, die bij God met ons en voor ons bidden, maar de Heiligen, wanneer wij een gebed tot hen sturen, aanzien wij, niet als onze opperste heeren en de fonteinen van alle goed, maar als vrienden van God en van ons, die bij God onze zaak bepleiten of voor ons ten beste spreken. met hunne gebeden bij de onze te voegen en met VOOI' ons gebeden te storten, als wij niet bidden, Wat de wijze van smeeking aangaat. dewijl wij God als onzen oppersten Heer en de fontein van alle goed erkennen, daarom begeeren wij, dat Hij ons geve hetgene wij verzoeken; daal'om vragen wij van Hem, dat Bij_door zich zelvel1 OBS zou geven hetgene wij verzoeken; - maar van de Heiligen kunnen wij maar vragen, dat zij ons, hetgene wij begeel'en. van God zouden bekorne1}, aangezien dat wij hen erkennen, niet als goifén, maltl' als vl'ienrlen en voor8prekers, die bij God met ons en voor ons bidden. Dat de H~iligen voor ons bidden, is klaar bevestigd door de geschiedenis van Judas den Machabeër, aan wien de opperpriester Onias en de profeet Jeremias verschenen zijn als VOOl' de Joden biddende en hen beschermende.
V. Hoe weten de Heiligen wat wiJ begeeren of tot hunner eer doen? A. Zij weten dit klaarlijk door God, en zien het in de goddelijke natuur.
~~.
A. zij weten dit klaarlijk, op eene volmaakte wijze, _ door God, niet met het dOOl' hunne natuurlijke krachten te zien of te hooren, maar door de tusschenkomst van God, _ en zien het in de goddelijke natuur: weten het door God, met de goddelijke natuur aanschijn aan aanschijn te aanschouwen. God aanschouwende, zien zij zijne oneindige kennissen, en in die kenni8sen treffen zij aan hetgene wij tot hunner eer doen. (41 8to les, v. 7.)
-
178-
4. V. Misdoen de Katholieken tegen het Eerste
Gebod, als zij beelden maken? A. Neen; want zU maken de beelden alleenlijk tot gedachtenis van God of van zijne Heiligen. V. Het Eerste Gebod verbiedt gesneden beelden of gelijkenissen te maken: zondigen de Katholieken tegen dat Gebod, als zij beelden maken van God of van zijne Heiligen? A. Neen, zij zondigen el' niet tegen; want zij maken de beelden, niet om ze als goden te erkennen, te aanroepen en te dienen, maar alleenlijk tot gedachtenis van God of van zijne Heiligen, d. i. om ons, door het voorstellen van die beelden, op God of op zUne Heiligen te doen denken. Maakten zij beelden, om ze als goden te doen vel'eeren, dan zouden zij eene zonde tegen het Eerste Gebod bedrijven. Men bemerke dat het Eerste Gebod het maken van beelden of gelUkenissen slechts verbiedt, voor zoo veel dat zou gedaan wOl'den, om ze aiR goden te doen vel'eeren, gelijk het bij de Heidenen geschiedt. God en de Engelen worden onder lichamelijke gedaanten voorgesteld, niet om te beteekenen dat zij een lichaam hebben, maar omdat el' geen middel ix om zonder lichamelijke gedaante eenen geest te verbeelden. God de Vader wOl'dt gewoonlijk voorgesteld onder de geditante van eenen gl'ijsélard, omdat Hij zich alzoo aan Daniël vertoond heeft;, God de Zoon wordt verbeeld met de menschelijke natuur, die Hij wezenlijk aangenomen heeft, alsook onder de gedaante van een lam, omdat Hij onder dien vorm a;\n den Apostel J oannes is verschenen en in de H. Schriftuut' dikwijls onder dien naam voorkomt; en God de H. Geest, onder den VOI'Ill van eene duif of van vurige tongen, omdat lLj zich ouder deze twee gedaanten heeft vertoond. De alweten'lheid en de alomtegenwoordigheid van God stelt men zeel' dikwijls voor bij middel van een stralend oog op een drijhoekig pl.tn afgöschildel'd.
5. V. Is het kwaad, dat men VÓÓi' de beelden knielt,
licht ontsteekt, of bidt?
-
179 -
A. Neen; want deze eer geschiedt, niet aan de beelden, maar aan God of zijne Heiligen, die wij OI1S voorstellen door het aanzien der beelden. V. Genomen gelijk in deze vraag, is knielen een natuur· lijk teeken van onderwerping en van eerbied; ook licht ontsteken is van natuur wel geschikt om de eer te erkennen waardoor iemand schittert, om ons Geloof te betepkenen, dat een licht is voor ons verstand; onze Hoop. die ons als een licht in de duisternissen verheugt; onze Liefde. die als een vuur in onze herten brandt. Wat men door bidden betee· kent, moet niet gezegd worden. - De Catechismus vraagt of knielen, licht ontsteken of bidden, wanneer rtit vóór de beelden gesc'hiedt. niet in stl'ijd is met het Eerste Gehod, dat verbiedt beelden of gelijkenissen te aanbidden of godsdienstig te eel·en. (20 sle les, VI', 10,) A. Neen, dit strijdt tegen het Eer~te Geb,)d niet; - want deze eer geschiedt, niet aan de beelden : deze eer wordt hewezen, niet aan de beelden. als waren zij God of de Heiligen zelven, en zoo, door hunne eigene hoedanighed.n, die eer weerdig, - maar aan God of zijne Heiligen, die wij ons voorstellen door het aanzien der beelden, maar aan God of zijne Heiligen, op wie wij denken met de beelden te aanschouwen. Het Eerste Gebod verbiedt enkel de beelden en de gelijkenissen als goden te eeren, en bijgevolg is onze vereering der beelden en gelijkenissen er geenszins mede in strijd. - God zelf heeft aan Mozes in de woestijn geboden eene koperen slang op te richten, en aan het aanschouwen van die slang de gunst vastgehecht, te genezen van de steken der vergiftige slangen die de Israëlieten toen kwelden.
6. V. Wat profijt doen ons de beelden?
A. Zij ververschen ons geheugen en maken ons indachtig hetgeen wij wel dienen te weten; zij vertoonen ons het leven der Heiligen, en de ma-
-
180-
nier, op dewelke zij tot de glorie gekomen zijn; zij \'erwekken onze liefde tot God en zijne Heiligen; zij helpen ons om aal1dachtiglijk te bidden. A. Zij geven ons vier profijten of vool'deelen : 10 Zij ververschen ons geheugen en maken ons indachtig hetgeen wij wel dienen te weten. d. i. zij maken ons geheugen werkstellig om ons in het gedacht te brengen hetgeen wij wel moeten kennen, en veel moeten overwegen, te weten, de leering des Geloof8. Zoo b. v. maakt het Kruisbeeld ons het mystel'ie der Menschwording en dat onzer Verlossing indachtig. 2° Zij vertoon en ons het leven der Heiligen. en de ma· nier. op dewelke zij tot de glorie gekomen zijn, d. i. zij stellen ons vóór oogen de deugden die de Heiligen' geoefend, en de schoone daden die zij ven'icht hebben, alsmede de wijze op dewelke zij tot de heiligheid en derhalve tot den hemel gekomen zijn. Zoo toont ons het beeld van den H. Paulus met zijn zweerd, hoe die heilige Apostel, lievel' dan God tevergl'ammen, het leven dOOl' het zweerd heeft willen verliezen. 30 Zij verwekken onze liefde tot God en zijne Heiligen, i. a. w. zij verlevendigen onze liefde tot God en zijne Heiligen, en onzen iever om wel te leven, aangezien dat zij ons het leven der Heiligen en hunne glorie vóór oogen leggen. 4° Zij helpen ons om aandachtig lijk te bidden : zij dienen om onze aandacht in het gebed op God of op de Heiligen te vestigen. en doen dit met aan onze zinnen, die op onze aandachtigheid een zoo grooten invloed hebben, God of de Heiligen voor te stellen. Men bemerke, dat geheel deze lèering over de vereering der beelden ook geldt voor de mirakuleuze beelden, d. i. voor de beelden, welke die bijzonderheid hehben. dat God, ter gelegenheid hunner vereering, dikwijl;; mirakelen doet. Als wij zulke beelden eeren, gesctliedt ook deze eer niet aan de beelden, maar aan God of zijne Heiligen die wij ons voorstellen door het aanáen der beelden. - God doet dikwijls mirakelen tel' gelpgenheid der vereering van een zeker beeld, om daal'door be levaarten te doen ontstaan en den uitwendigen godsdienst te hevQI·derl'n.
-
181 -
7. V. Wat heet !Jij reliquieën der Heiligen?
A. De lichamen, gebeenten, kleederen en al wat de heilige menschen ons hebben achtergelaten, als .zij van hier gescheiden zijn. V. Reliquieën, beteekent letterlijk ol·erblijfsels. A. De lichamen, de geheele lichamtln, - gebeenten. die van het lichaam, dat tot verrotting is overgegaan, zijn ovel'gebleven, - kleederen, die hun op aarde gediend hebben. - en al wat de heilige menschen ons hebben achtergelaten. als zij van hier gescheiden zijn, zooals hunne werktuigen, hunne meubelen, de instrumenten hunner dood en allerhande zaken, waarmede zij in nauwe betrekking zijn geweest. Dat de reliquieën, die in d.e kerken ter v.ereering voorgesteld worden, we7.enlijk echt zijn, weten wij niet met de zek .. rheid des Geloofs; maar de groote zorg der Pausen en bisschoppen voor die zaak, laat ons niet toe daaraan te twijf"len.
8. V.
Waarom eeren wij de reliquieën?
A. Ten eerste, omdat het panden zijn en gedenke-
nissen, die ons van onze goede en groote vrienden zijn achtergelaten; ten tweede, omdat die lichamen tempels z~in geweest van den H. Geest; ten derde, omdat zij werktuigen zijn geweest van alle deugden; ten vierde, omdat zij eens verheven zullen worden bij God. A. Wij vereeren de reliquieën om deze vier redenen : Ten eerste, omdat het panden zijn en gedenkenissen, die ons van onze goede en groote vrienden zijn achtergelaten, i. a. w. omdat het kostelijke overblijfsels zijn. en middelen om op de Heiligen te denken, welke zij, onze goede vrienden uit hoofde hunner machiige voorspraak en onze groote vrienden door hunne overgroote liefde tot ons,
-
182-
bij hun afsterven ons hebben achtergelaten. - Wij eerbiedigen de panden en gedenkenissen onzer ouders en .kennissen; het betaamt dus dat wij nog veel meer de reliquieënder Heiligen eerbiedigen. Ten tweede, omdat die lichamen tempels zijn geweest van den H. Geest, i. a. w. omdat de drij Personen der H. Drijvuldigheid in geheel den persoon der Heiligen, en bijgevolg, als zij op aarde waren, ook in hun lichaam, door de heiligmakende gratie op eene zonderlinge manier tegenwoordig zijn geweest en daarin, als 't ware in hunnen tempel, hebben gewoond. Als bovennatuurlijke gave brengt de heiligmakende gratie eene zonderlinge tegenwoordigheid Gods mede, en daar zij eene bijblijvende gave is, maakt zij dat die zonderlinge tegenwoordigheid ook bijblijvend is, en dat God bijgevolg in den mensch woont. (Zie lle les, Vl'. 6.) - Deze tegenwoordigheid wordt den H. Geest zonderling toegeschreven, omdat zij een werk van liefde uitmaakt. Deze tweede reden is zeer gegrond, da8.l' iedereen dieplaatsen natuurlijk vereert, waar God is vernchenen of iets bijzonders heeft uitgewerkt. Ten derde, omdat zij werktuigen zijn geweest van alle deugden, d. w. z. omdat de Heiligen door die lichamen alle deugden geoefend, of alle goede werken gedaan hebben. - Hier op aarde hebben wij groote achting voor al de werktuigen die gediend hebben tot het behalen eener zegepraal of tot het verrichten eener groote daad; dus behoort het ongetwijfeld, dat wij ook de lichamen der Heiligen eeren, dewijl zij gediend hebben om werken te doen, die alle aardsche zaken oneindig te boven gaan. Ten vierde, omdat zij eens verheven zullen worden bij God, i. a. w. omdat die lichamen op het einde der wereld heel klaar en schoonblinkend, licht, subtiel en onlijdelijk zullen verrijzen en verheven worden tot in den hemel bij God. - Indien God die lichamen tot eene zoo groote eel' bestemd heeft, is het ten hoogste rechtveerdig dat ook wij e~ de grootste achting voor hebbe.n. God heeft door menigvuldige mirakelen den eeredienst del"' reliquieën willen bevorderen. Zoo heeft Hij, door de àanra.king der beenderen van den profeet Eliseüs, eenen doode
-
183-
verwekt, en, door den mantel van Elias, het water van de Jordaan I!fescheiden. De doeken, die het lichaam van den H. Paulus hadden aangeraakt, genazen de ziekeIl, en vele kranken, die slechts van ,Petrus' schaduwe overlommerd werden, bekwamen de gezondheid. VRAGEN. Welk is het voorwerp dezer les? - In hoeveel deelen wordt zij verdeeld1- Wat leert de Catechismus in ieder deen 1. In de vraag: ts het tegen de eer Gods, dat wij de Hetligen eeren of aanroepen; al wat beteekenen de woorden: is het tegen de eer Gods?- b) wie zijn te verstaan door de Heiltgen?- cl wat is eeren, aanroepen? - Bewijs, met de woorden van den Catechismus, dat het vereeren en aanroepen der Heiligen niet strijdt met het Eerste Gebod. - Leg die woorden uit, - Wanneer zou die vereering en aanroeping met het Eerste Gebod strijden1 2. In hoeveel en in welke punten verschillen de manier op dewelke wij God, en die op dewelke wij de Heiligen aanroepen1 Stel, volgens den Catechismus, deze verschillen voor, en leg de woorden van den Catechismus uit. 3. Hoedanig is, volgens den Catechismus, de kennis welke de Heiligen hebben van hetgene wij tot hunner eer doen 1 - Zeg ook, wederom met den Catechismus, door welken middel zij het weten, en op welke wijze zij door dezen middel die kennis hebben. Verklaar uw antwoord. 4. Geef de reden waarom de Catechismus vraagt : misdoen de Katholieken tegen het Eerste Gebod als zij beelden maken. Bewijs, met de woorden van den Catechismus, dat zij daardoor tegen het Eerste Gebod niet misdoen. - Verklaar die woorden. In welk geval zoude het maken van beelden tegen het Eerste Gebod strijden' - In welken zin verbiedt het Eerste Gebod het maken van beelden en gelijkenissen1 - Hoe mogen God en de Engelen, die enkele geesten zijn, onder lichamelijke gedaanten voorgesteld worden, gelijk het in de H. Kerk geschiedt'l - Hoe wordt God de Vader, God de Zoon, God de H. Geest, de alwetendheid en alomtegenwoordigheid van God gewoonlijk verbeeld1 5. Geef de reden waarom de Catechismus vraagt: Is het 1twaad dat men vóór de beelden 1tntelt, licht ontstee1tt, of bidt 1 - Verklaar hoe het 1tnielen en het licht ontste1ten teekenen van vereering zijn. _ Toon, met de woorden van den Catechismus, dat de vereering der beelden met het Eerste Gebod niet strijdt. - Leg uw antwoord uit. - In welken zin verbiedt het Eerste Gebod de beelden te eeren'
-
184-
6. Hoeveel en welke profijten geven ons de beelden1- Leg ze alle uit, en bewijs in 't kort, dat zij wezenlijk uit het gebruik der beelden vloeien. - Wat zijn mirakuleuze beelden~ - Als wij vóór mirakuleuze beelden knielen, licht ontsteken of bidden, aan. wie geschiedt dan de eer die wij bewijzen~ - Waarom wil God dat er mirakuleuze beelden zijn' 7. Wat beteekent het woord reltquieén? - Hoeveel dingen komen onder den naam van reliquieënl - Leg deze alle uit. - Met welke zekerheid weten w\i, dat de reliquieën die in de kerken ter vereering voorgesteld worden, wezenlijk echt zijn' 8. Om hoeveel en om welke redenen eeren wij de l'eliquieiJn? J,eg ze alle uit. - Bewi.is dat zij alle geldig zijn.
-
185-
DRIJ EN TWINTIGSTE LI\S.
10 Blasphemee· I V. 2. In !#at manier geschiedt blasren, ) phemie? IV. 3. Wat is/V. 5. Wie ZUJeert I eed doen OIÎ\ met goed oorzweren? deel? \ ó" V. 6: Wie zijn ze 2" LlChtveerdl g V. 4 Is het altijd, die ",weren tezweren, k waa d en vergen de . rechtboden te zwe- T veerdtgheid? ~ \ . I. Wat is zweren." \ \ ren tegen de "" waarheid? \ ~ 30 Breken van (V. R. Is het ook goed en deugdelijk
Dit Gebod verbiedt alle oneer die den goddelijken naam aangedaan wordt door: (V. en A. 1.)
11. IJdellijk en zweert noch en spot.
Van het Tweede Gebod.
,l I
~~ ~
~
""::::
~
""
~
belofte.
~
God of zijne Heiligen iets te be-
!
loven!
1. V. Wat ve~"biedt God in het Tweede Gebod?
A. Alle oneer, die den goddelijken naam aangedaan wordt door blasphemeeren, lichtveerdig zweren, of breken van belofte. A. In het Tweede Geboll verbiedt God in 't algemeen, alle oneer: alle verachting en minachting, - die den goddelijken naam aangedaan wordt, waarmede God zelf of de goddelijke volmaaktheid (zie 17e Ips. VI', 5) beleedigd worden; - oneel' welke geschiedt: 1° door blasphemeeren, 2° door lichtveerdig zweren of 3° door breken van belofte. Dit Gebod volgt allerhest op het Eerste, daal' de hijzonderste QUZel' plichten jegens eenen overste, na die van hem te erkennen, op hem betrouwen te hebben fn hem te willen dienen. ong-etwijfelll is, hem ni"t te onteeren. Renen o\'erste bèspotten is gl'ootel' kwaad, dan hem den versch111digden dienst te weigeren.
-
180-
2. V. In wat manier geschiedt blasphemie? A. Als men God of zijne Heiligen iets toeschrijft dat tegen hunne eer is, of iets loochent (jat hun toekomt, of van dezelve spotsgewijs spreekt. V. Blasphemie hetepkent letterlijk kwaadsp"ekerij; blasphemeeren is kwaad van iemand zeggen. A. De blasphemie geschiedt op deze drij manieren: 1° Als men God of zijne Heiligen - iets toeschrijft; dat tegen hunne eer is : eene hoedimigheid of een werk toekent dat strijdt met hunne volmaaktheden, of iets wenscht dat met hunne volmaaktheden niet overeenstemt. Op deze wijze hlasphemeert men met b. v. te zeggen, dat God te veel straft, dat de H. Maagd kan zondigen, of met te wenschen, dat God niet zou bestaan, dat de Heiligen den hemel zouden verliezen. - Men bemerke dat el' hiel' spraak is van de 'oneer aan de Heiligen aangedaan, alhoewel het Tweede Gebod slechts handelt over onze plichten jegens God. De reden daarvan is, dat men, met de Heiligen oneer aan te doen, God zelven onteert, vermits zij zijne vI'ienden en hovelingen zij n. 2° Of iets loochent dat hun toekomt: als men aan God of aan zijne Heiligen eene hoedanigheid of eene daad ontkent, die hun waarlijk toebehoort. Op deze wijze blasphemeert men met b. v, te zeggen dat God niet almachtig is, of dat Hij de wereld niet geschapen heeft, dat de Heiligen op ons nipt denken. 3° Of van dezelve spotsgewijs spreekt : of als men zondel' hun iets toe te schl'ijven dat tegen hunne eer is, of hun iets te loocheuen dat hun toekomt, van hen ,zóó spreekt of te hunnen opzichte zóó handelt, dat het klaar blijkt, hoe men ze misacht. Zoo blasphemeert hij b. v. die God en de Heiligen namen geeft: die men slechts aan ver· achtelijke en slechte personen toepast. Men bemerke dat de blasphemie niet alleenlijk door woorden of teekenen, maal' ook nog door enkele gedachten kan geschieden. De blasphemie wordt dikwijls godslastering, en die blasphe-
-
187-
mie, waardoór wij God of de Heiligen kWl1ad wenschen, wordt gewoonlijk vloek geheeten. De heiligschenderij is allernauwst met de blasphemie verwantschapt. Gelijk de blasphemie bestaat in God te onteeren met van Hem kwaad te spreken, zoo bestaat de heiligschenderiJ in God oneer aan te doen met heilige zaken, personen of plaatsen onweerdig te behandelen of te onteeren. De H. Geschiedenis leert ons met welke schrikkelijke straffen God in het Oud Testament de godslasteraars geslagen heeft. Sennachel'ib, Koning van Assyrië, die door zijnen veldover~te Rabsaces den Allerhoogste gelasterd had, verloor, door de hand van eenen Engel des hemels, 185,000 man, en werd door zijne eigene zonen vermoord; Holofernes, veldoverste van Nabuchodonosor, die zijnen koning als God wilde doen erkennen, werd het hoofd afgehouwen door eene Joodsche vrouw Judith genoemd. - De straffen der heiligschenders zijn niet minder geweest: Balthazar, Koning van Babylonië, die met zijne dischgenooten wijn dronk uit de heilige vaten van den tempel van Jeruzalem, verloor in denzelfden nacht zijn leven en zijne kroon; en de booze kinderen, die Elisëns beschimpten, wel'den, ten getalIe van twee en veertig, dOOl" twee beren verscheurd.
3. V.
Wat is eed doen ofzwei'en?
A. God of iets, dat God merkelij k aangaat, nemen tot getuige van hetgene men zegt. A. Eed doen of zweren is - God of iets dat God merkelijk aangaat: Go cl zeh-en of alle andere zaken, die met God in eene bijzonder innige verhintenis staan, zooals de Engelen en Heiligen, die zijne beste vrienden zijn: de H. Schriftuur en de HH. Sacl'amenten, die tot zijne kostelijkste gaven behooren: den herr.el, de aarde, de zee, die zijne grootste natuul'lijke werken uitmaken, - nemen tot getuige van hetgene men zegt, d. i. vragen om verslag te doen over hetgene wij bevestigen, opdat wij zouden kunnen bewijzen dat, hatgene wij zeggen, zekel' en onbetwistelijk waar is. Als wij, in den eed, 't een of 't ander welen, dat God mel'kelijk
-
188-
aangaat tot getuige roepen, verstaan wij, onder dit wezen, God zelven. De e~d dient allerbest om de waarheid van hetgene wij zeggen te bevestigen, aangezien dat God de opperste waarheid is en alle macht heeft om de waarheid te verklaren en de bedriegel's te straffen, en een godvreezende mensch het niet zou durven wagen God tot getuige der valschheid te roepen.
4. V. Is het altijd kwaad en vel'boden te zweren? A. Neen; want het is deugdelijk, als de eed geschiedt met goed oordeel, reclttveerdigheid en waarheid; maar het is zonde, als er eene van deze voorwaarden ontbreekt. A. Neen, het is niet altijd kwaad en \'erboden te zweren; want het is deugdelijk: het is een goed werk, als de eed geschiedt met dete drij voorwaarden: 1° met goed oordeel. 2° rechtveerdigheid, 3° en waarheid; maar het is zonde, of de eed is lichtveel'dig, d. i. vermetel, tegen de rede, tegen de goede ol'de, als er ééne van deze v.oorwaarden ontbreekt: dus, opdat de eed slecht weze, moeten niet de drij voorwaarden, maal' slechts de eene of de andere onthreken.
5. V. lVie zweed met goed o01~deel?
A. Die niet zweert dan uit nood en goede reden. A. Men zweert uit nood, als men het doet, lOom de wetten der H. Kerk of des rijks, die den eed vereischen, te volbrengen, of 2° om eene groote schade te '-el'mijden, een gewichtig geschil te eindigen, eene belangrijke waarheid te doen aanveerden, en daartoe geen anderen middel heeft dan den eed. Men zweert uit goede reden, als (Ie eed, dien men doet, zoo niet volstrekt nood lakeI ijk om eene groote schade te ontgaan, dan toch zeer dienstig is om een gewichtig voordeel te verschaffen, or een nadeel van eenige aangelegenheid te verwijderen.
-
189-
Het blijkt heel klaar, dat een eed niet anders mag geschieden dan uit nood en goede reden, aangezien dat God te groot en te weerdig is, om voor eene kleine zaak tot getuige geroepen te worden_ De eed van Esaü, waardoor hij, om eene spijs, zijn recht verkocht van eerstgeboren, werd 'l"oorzeker zonder nood of goede reden gedaan.
6. V. Wie zijn ze, die zweren tegen de rechtveer-
digheid? A. Die met eed bevestigen te doen hetgene kwaad en verboden is; en deze eed mag niet gehouden worden. A. Die met eed bevestigen te doen, d. i. !lie God tot getuige roepende van hunne getrouwheid in het uitvoel en van hun voornemen of van hunne belofte, verzekeren dat zij iets, door hen besloten of beloofd, zullen doen, - dat kwaad en verboden is : hetgene zonde is, of zelfs, wanneer er spraak is van iets te doen voor God, dat beter niet gedaan dan gedaan wordt; - en deze eed mag niet gehouden worden: en men mag zich niet aanzien als door dezen eed verplicht zijnde. Zoo b. v. doet men eed tegen de rechtveerdigheid, als men zweert dat men zijnen vijand zal haten, want de haat is zonde; - of als men zweert, dat men maal' juist ééns 's jaars zal te biecht gaan; want dit is eene zaak die God rechtstreeks aangaat en beter niet gedaan dan gedaan wordt. Het is klaarblijkend dat een eed tegen de rechtveerdigheid zonde is, daar wij God onteeren met Hem tot getuige te roepen onzer getrouwheid in het uitvoeren van een voornemen of van eene belofte, die eene zonde, of ten millste zulk een werk dat God aangaat en beter niet gedaan dan gedaan wordt, als voorwerp hebben. Dan, dewijl niemand kan verplicht zijn eene zonde te bedrijven, of iets voor God te doen dat Hij liever niet gedaan heeft, zoo mag zulke eed niet gehouden worden. Deze leering legt ons voor oogen, hoe Herodes die gezworen had aan Salome, de dochter van Herodias, alies
-
190-
te geven wat zij hem zoude vragen, dezen eed op geener wijze mocht houden, als de jonge prinses op 't verzoek harer moeder het hoofd van Joannes den Dooper kwam eischen.
7. V. Wat is zweren tegen de waarheid? A. Iets met eed bevestigen dat men zekerlijk weet of meent valsch te wezen, of ook waar men aan twijfelt. A. Er zijn drij manieren van te zweren tegp.n de waarheid: men kan - iets met eed bevestigen: iets op eed als waal' verklaren. 1° dat men zekerlijk -weet vals eh te -wezen: dat inder daad valsch is en men weet valsch te zijn, 2° dat men meent valseh te -wezen, i. a. w. dat men voor valsch houdt, alhoewel het niet valsch is, 3° of ook -waar men aan t-wijfelt, d. i. dat men als wezenlijk twijfelachtig aanschouwt. Iedereen begrijpt dat een eed tegen de waarheid noodzake· lijk zonde is en zelfs doodzonde; want wi.e zulk eenen eed doet, die oordeelt metterdaad, dat God, de Alwetende, de waarheid niet kent, of dat Hij, de Heiligheid zelve, de leugen bemint en de valschheid kan voorstaan, of eindelijk dat Hij, de Rechtveerdige en Almachtige, den valschen eed niet wil of niet kan straffen. Nu, wie zoo ourdeelt, doet God voor· zeker groote oneer aan en zondigt bijgevolg grootelijks tegen het tweede Gebod.
8. V. Is het ook goed en deugdelijk God ot ziJ·ne
Heiligen iets te beloven? A. Ja, als hetgene men belooft uit zich zelf goed is, en als men van zin is het te volbrengen.
v. Is het goed en deugdelijk - God of zijne Heiligen, d. i. aan God alleen, of aan God en tevens tel' eer van de Heiligen, - iets te beloven, d. i. niet alleenlijk het voornemen
-
191 -
te maken iets voor God of zijne Heiligen te doen, maar zich daartoe op zonde te verplichten f Hier kan geene spraak zijn van beloften, die niet aan God geschieden; want het breken van zulke beloften kan geene zonde zijn tegen het Tweede Gebod, dat enkel van de eer -Gods handelt. A. Ja, dit is goed en deugdelijk, als deze twee voorwaarden vervuld zijn : a) als hetgene men belooft uit zich zelf goed is, d. i. als hetgene men belooft te doen, geene zonde uitmaakt, mogelijk is en beter gedaan dan niet gedaan wordt; want ware het anders, God zou die belofte niet aannemen; _ en b) ais men van zin is het te volbrengen, d. i. als men wezenlijk den wil heeft van de belofte uit te voeren; want anders zou men met God den spot drijven. Als deze beide voorwaarden vervuld zijn, is de belofte een godsdienstig werk, aangezien dat men aan God een zonderling teeken van onderwerping geeft, met zich vrijwillig eene nieuwe plicht jegens Hem op te leggen. De verplichting eener belofte houdt op, wanneer de beloofde zaak onmogelijk, onvel·schillig of door het gebod eens oversten ofuit eene andere oorzaak ongeoorloofd wordt; ook nog, als men van eenen gemachtigden biechtvader of kerkoverste, om eene goede reden, dispensatie ontvangen heeft. - Soms wordt in de belofte slechts ten deele gedispenseerd, en soms ook wordt zij enkel in een ander werk veranderd. Degenen die geheel van eene overheid afhangen, zooals kloosterlingen van hunne oversten of jonge kinderen van hunne ouders, kunnen geene geldige beloften doen, tenzij met de voorwaarde: als mijne oversten toestemmen; en daarom bestaan hunne beloften niet, als hun deze toestemming geweigerd wordt. Eenieder heeft de macht zijne belofte te veranderen in eene betere, d. i. in een werk dat merkelijk en zienlijk beter is. VRAGEN. Welk is het voorwerp dezer lesf - Hoe wQrdt zij verdeeldfWat onderzoekt de Catechismus in ieder dezer deelen' 1. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat het Tweede Gebod in 't algemeen verbitldt. - Verklaar deze woorden. - Op 13
-
192-
hoeveel en op welke manieren wordt den goddeJijken naam oneer aangedaan? - Toon dat het Tweede Gebod eene gepaste plaats bekleedt onder de Tien Geboden. 2. Welk is de letterlijke beteekenis van het woord blasphemie? In hoeveel en in welke manieren geschiedt, volgens den Catechismus, de blasphemie? - Leg die manieren uit en geef een voorbeeld van ieder. - Hoe maakt de oneer, de Heiligen aangedaan, eene zonde uit tegen het Tweede Gebod! - Geschiedt de blasphemie alleenlijk door woorden? - Hoe wordt de zonde van blasphemie nog genoemd! - Welke zonde is met de blasphemie allernauwst verwántschapt, en waarin bestaat deze zonde! 3. Wat is iemand tot getuige roepen? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wie men in den eed tot getuige roept en waartoe men dit doet. - Leg die woorden uit. - Hoe roept men in den eed soms tot getuige iets dat God merkelijk aangaat? - Verklaar hoe de eed allerbest dient om de waarheid te bevestigen van hetgene men zegt. 4. Zeg of de eed altijd zonde is of niet. - Hoeveel en welke voorwaarden zijn vereischt, opdat hij zonde goed zijn! - Wanneer is hij dus slecht! - Wat beteekent de uitdrukking lichtveerdig zweren?
5. Zeg, met de woorden van den Catechismus, in welke gevallen de eed geschiedt met goed oordeel. - Leg ze uit. - Toon dat de eed noodzakelijk slecht is, als hij buiten deze gevallen geschiedt. 6. Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarin het zweren tegen de rechtveerdigheid bestaat. - Wat beteekenen de woorden: die met eed bevestigen te doen? - Verklaar de woorden: dat kwaaa en verbOden is. - Verplicht deze eed te doen h!ltgene men gezworen heeft!- Geefvoorbeelden van eeden tegen de rechtveerdigheid. - Bewijs dat een eed die tegen de rechtveerdigheid strijdt, altijd zonde is en dat hij niet mag gehouden worden. 7. Zeg, met de woorden van den Catechismus, op hoeveel wijzen men kan zweren tegen de waarheid. - Leg ze uit. - Welke zonde is de eed tegen de waarheid? - Bewijs dit. 8. Wat verstaat men hier door beloven? - Aan wie geschieden de beloften waarvan er hier spraak is 1 - Bewijs dat er hier van deze beloften alleen gesproken wordt. - Hoeveel en welke voorwaarden vereischt de Catechismus, opdat eene belofte goed en deugdelijk zou wezen~ - Leg ze uit en geef er de reden van. Waarom is de belofte, als die voorwaarden vervuld zijn, een godsdienstig werk! - Hoe houdt de verplichting eener belofte op! Wat is er te bemerken nopens de geldigheid der beloften van degenen, wier wil van oversten geheel afhangtl - Hoe mag eenieder :/:Ïjlle belofte veranderen 1
-
193 -
VIER EN TWINTIGSTE LES. Van het Derde en Vierde Gebod. ~ \ 10 Heili g -\ V. ~. Welke Heiligdagen zijn wij schuldig te :., dagen 1 Vleren ? ~ / a)Ophouden van \ ~ \1 alle werken die op , V. 3. Welke werken worden ], zulke dagen verbo-) meest verboden? ~ den zijn. I ~ ~ 2o Vieren1;, b) Ons bege-j .... :; (ven tot godsdien- V. ~. Wat zyn wy schul;:;: stigheid. (V. en dlg te doen op de Feest::: A. 2.) da.qen?
....
10 Vader IV. 5. Wie verstaat gi; door Vader en Moeder ~ en Moeder? 1 in het Vierde Gebod? ~ a) InWendjge( cg
~
~ r.
~ ~
...
I
r. r~
p:...
..
eer. Wat b)Uitwendiae V. 7. Zijn wij :r. ij n w ij eer "schuldig alles • I 2° Eeren? onze ouc) Gehoor-Î te doen wat ders schul- zaamheid, onze ouders dig? d) Behulp· gebieden? zaamheid. . L • j V. 8. Wat belooft God aan de kinderen die 3° oon. I hunne ouders eeren? Waarom moeten wij onze ouders zóó 4oReden~ . teren? V.
6.
tV 9.
1. V. Welke Heiligdagen zijn wij schuldig te
vieren? A. De Zondagen en andere Feestdagen, die van de H. Kerk ingesteld zijn.
-
194-
A. Twee sool-ten van Heiligdagen dus moeten wij vieren: 1° De Zondagen d. i. al de Zondagen van het jaar. - De Zondag is dt! eerste dag der week. De H. Kerk heeft in de Nieuwe Wet, dezen dag aan God zonderling toegewijd, in plaats van den Sabbatdag (rustdag), die, volgens Gods gebod, onder ne Oude Wet gevierd werd. Hoewel de Tien Geboden, als natuurwetten, onveranderlijk zijn, kon de H. Kerk nochtans die verandering doen, omdat het Derde Gehod totde onveranderlijke natuurwet wel behoort of door de rede wordt voorgeschreven, VOOI' zooveel het oplegt dikwijls in 't leven een zekeren tiJd aan God zonderling toe te wijden; maar niet voor zooveel het den dag bepaalt waarop die zonderlinge vereering moet plaats hebben. Onder de Oude Wet was de Sabbatdag ingesteld ter gedachtenis van de voleinding der schepping, en hij is in den Zondag door de H. Kerk veranderd ter herinnering van de verrijzenis van Christus en van de nederdaling van den H. Geest. door welke gebeurtenissen het mensctldom tot het bovennatuurlijk leven der gratie is herschapen. 2° En andere Feestdagen die van de H. Kerk ingesteld zijn: namelijk O. H. Hemelvaart, tien dagen vóór Sinksen; O. L. V. Hemelvaart, den 15 Augustus; Allerheiligen, den 1 November, en Kerstdag, den 25 December, die alle, niet door God noch door de rede voorgeschreven, maar noo{' de overheid der H. Kerk, den Paus en de bisschoppen, ingesteld zijn. Buiten deze gebodene Feestdagen, zijn er nog afgestelde Heiligdagen, die eertijds gebodene Heiligdagen waren, maar het nu door den wil der H. Kerk niet meer zijn; doch de kerkelijke overheid begeert, dat de geloovigen ze blijven onderhouden, en wil dat de goddelijke diensten op die dagen geschieden gelijk des Zondags. De Zondagen en gebodene Heiligdagen moeten gevierd worden, te rekenen van middernacht tot middernacht.
2. V. Wat moeten wiJ doen om de Feestdagen te
vieren? A. Ophouden van alle werken, die op zulke dagen
-. 195
verboden zijn, en ons begeven tot godsdienstigheid. V. Feestdagen; Zondagen en de gebodene Heiligdagen. A. Om de Feestdagen te vieren, zijn twee dingen vereischt: 1° Ophouden van alle werken die op zulke dagen verboden zijn. Zekere werken zijn op die dagen verboden, niet om de ledigheid voor te staan, maar om ons de gelegenheid te geven van met godsdienstige zaken bezig te zijn. 2° Ons begeven tot godsdienstigheid; ons toeleggen op werken, waardoor wij God eeren en dienen, zooals de H. Mis hooren en in andere kerkelijke diensten tegenwoordig zijn, de sermoenen en den Catechismus bijwonen, tot de HH. Sacramenten naderen, te huis geestelijke lozingen doen, werken van bermhertigheid verrichten, enz.
3. V. Welke werken worden meest verboden? A. Slafelijke ambachten en werken, tenware de nood het anders vereischte;. daarenboven koopmanschappen, gedingen of processen. V. Worden meest verboden, d. i. worden uitdrukkelijk, bijzonderlijk en grootelijks verboden. - Andere werken, die de godsdienstigheid beletten, zijn ook, ten minste eenigszins, op die dagen verboden. A. Drij soorten van werken worden meest verboden: 10 Slafelijke ambachten en werken; dat zijn alle werken waarin het lichaam meer deel heeft dan de geest en die gewoonlijk door daglooners, dienaars en ambachtslieden verricht worden, zooals ploegen, zltaien, maaien, naaien, enz. Vrije weJ"ken integendeel zijn al dezulke, waarin de geest meer deel heeft dau het lichaam, zooals lezen, schrijven, studeeren, onderwijs geven in wetenschappen en schoone kunsten, spelen en vele andere. De eerste worden slafelijke werken genoemd, omdat zij eertijds door slaven; de laatste, vrije werken, omdat zij eertijds door vrije menschen verricht werden.
-
196 -
2° Koopmanschappen : de openbare markten, de openbare verkoopingen of verhuringen, en de groote handel dien men drijft in de groote verkoop· en handelhuizen. Doch, ten gevolge van een algemeen gebruik, zijn eenige kleine markten, alsook.het koopen en verkoopen van eenige zaken in de winkels toegelaten geworden. 3° Gedingen of processen : de tribunaal- of gerechtswerken, zooals het openen van den rechtsstrijd, het oproepen van de strijdende partijen, het verhoor der getuigen, het houden eener pleitrede, het uitspreken of het uitvoeren van een vonnis. De Catechismus zegt, dat de slafelijke werken op Zon- en Feestdagen verboden zijn, - tenware de nood het anders vereischte : deze uitzondering geldt ongetwijfeld ook voor de koopmanschappen en processen; maar de Catechismus
spreekt el' bij deze verbodene werken niet van, omdat er slechts heel zelden reden bestaat om die werken op Heiligdagen te verrichten. El' is nood, zoo rlikwijls een verboden werk vereischt is om ons of onzen naaste van eene aanmerkelijke schade in geestelijke, lichamelijke of tijdelijke goederen te bevrijden; of ook om de godsdienstoefeningen der Zon- en Feestdagen te verrichten. _. Als de nood, die er bestaat, door zich zelven geen genoegzame reden is om die werken op eenen Heiligdag te mogen doen, moet men, indien men nochtans het werk wil verrichten, aan zijnen pastoor dispensatie vragen.
4. V. Wat zijn WIJ schuldig te doen op de Feest-
dagen? A. Ten minste Mis te hooren, hoewel wij ook Jan behooren in sermoenen, christelijke leeringen en andere kerkelijke diensten tegenwoordig te zijn. A. De Catechismus leert ons hierover twee dingen: 10 Wij moeten ten minste Mis hooren: wij zijn volstrekt gehouden Mis te hooren, zoodanig dat wij tegen het Derde Gebod grootèlijks zondigen, met op Zon· en Feestdagen de Mis vrijwillig te verzuimen.
197 20 Wij behooren ook in sermoenen, christelijke leeringen en andere kerkelijke diensten tegenwoordig te zijn: d. i. alhoewel wij alleenlijk volstrekt verplicht zijn Mis te hooren, betaamt het nochtans ten zeerste en is het zelfs eenigszins bevolen, ook in de sermoenen en christelijke leeringen en in de andere kerkelijke diensten, zooals Vespers en Lof, tegenwoordig te zijn. Bijgevolg, wie op Zon- en Feestdagen, uit nalatigheid, luiheid of ongodsdienstigheid, niets anders doet dan eene Mis bijwonen, maakt zich gemakkelijk aan dagelijksche zonde plichtig. - Iemand, die geene genoegzame kennis heeft van het geloof, zal zich, door het verzuimen van sermoenen en ehristelijke leeringen, niet zelden aan doodzonde plichtig maken. De H. Ges8hiedenis leert ons hoe streng het geboden is de Zon- en de gebodene Feestdagen te viel'en : een Israëliet, die in de woestijn op een en Sabbatdag hout geraapt had, werd door God zei ven veroordeeld om door de menigte gesteenigd te worden; - en om de Israëlieten in de woestijn het gebod van den Sabbat te vieren gedurig voor oogen te houden, liet God op dien dag alleen geen manna vallen, maar verdubbelde die hemelsche spijs den dag te voren, en, hoewel het manna op andere dagen nooit tot 's ander<)aags kon bewaard worden, bleef het toch voor den dag des Heeren versch en goed.
5. V. Wie verstaat giJ door Vader en Moeder in
het Vierde Gebod? A. Onze ouders, van wie wij geboren zijn, en alle oversten, zoo geestelUke als wereldlijke. A. Twee soorten van personen komen onder den naam van Vader en Moeder: 10 Onze ouders van wie wij geboren zijn, te weten : vader en moeder, onze grootvaders en grootmoedel'~, en al degenen die rechtstreeks hunne plaats vervangen. 20 Alle oversten: al degenen die macht hebben om ons te 'bestieren, te beschermen, te helpen, te onderwijzen, zoo geestelijke, zoowel degenen, die voor onze ziel of vOOJ." ons eeuwig geluk zorgen, zooals de Paus van Rome, onz~
-
198 -
bisschop, onze pastoor en de andere priesters, die ons in 't werk der zaligmaking bijstaan, - als wereldlijke, als de anderen, die rechtstreeks zorgen voor ons tijdelijk welzijn. De overheid van Vader en Moeder is het zinnebeeld van alle overheid; al de andere oversten hebben er deel in, en kunnen zoo allerbest onder den naam van Vader en Moeder verstaan worden.
6. V. Wat zijn wij onze ouders schuldig? A. Inwendige en uitwendige eer, gehoorzaamheid en behulpzaamheid. A. Wij zijn onze .ouders schuldig: 1° Inwendige eer, d. w. z. dat wij onze ouders of oversten, als zulken, namelijk als plaatsvervangers van God moeten erkennen of achten, en volgens die weerdigheid op hen betrouwen hebben en hen beminnen. - Tegen deze plicht zondigen al degenen, die hunne ouders of oversten verachten, hun kwaad wenschen, zich iu hun ongeluk verheugen, van alle overheid zouden willen ontslagen zijn. 2° Uitwendige eer: wij moeten die inwendige achting, dit inwendig betrouwen, die inwendige liefde, welke wij onze ouders verschuldigd zijn, doen uitschijnen, door woorden en werken uitdrukken. Hieraan blijven te kort al degenen, die hunne ouders of oversten met harde en onbetamelijke woorden aanspreken, die met hen spotten en lachen, die jegens hen onbeleefd en ontoegevend zijn, die verzuimen den zegen van vader en moeder te vragen, enz. 3° Gehoorzaamheid, d. w. z. dat wij ons gewillig aan de geboden onzer ouders en oversten onderwerpen en ze uitvoeren moeten. 4° Behulpzaamheid: wij zijn verplicht onze ouders en oversten bij te staan in hunne tijdelijke en geestelijke noodwendigheden. Bijgevolg moeten wij a) ons wel wachten van hen te bedroeven, b) hun, als zij in Iichamelijken nood zijn, het noodige verschaffen voor zooveel wij kunnen; en hen, voor hetgeen de ziel aangaat, meer en meer tot het goede trachten te trekken, hun de HH. Sacramenten op hun sterfbed bezor-
-
199-
gen en veel voor hen bidden, en c) hunne gebreken met liefde verdragen.
7. V. Zijn wij schuldig alles te doen, wat onze
ouders gebieden? A. .Ja,
al~
het niet kwaad is en tegen God niet strijdt.
A. De Catechismus leert ons hier twee dingen: 10 dat wij, in 't algemeen, alles moeten doen wat onze ouders gebieden, en 20 dat er aan dezen regel alleenlijk uitzondering te maken is, als de gebodene zaak kwaad is en tegen God strijdt: zonde is, of ten minste tegen God strijdt met zijne raden tegen te spreken of met de palen te buiten te gaan, die God aan de macht der ouders en der oversten gesteld heeft.
8. V. Wat belooft God aan de kinderen die hunne
ouders eeren? A. Een lang en gelukkig leven, en namaals het eeu wig levell. A. God belooft die kinderen; 1° Een lang en gelukkig leven; een langdurig leven, en ook rust, vrede, voorspoed, gezondheid en allerlei geestelijke gaven, die het leven aangenaam en vruchtbaar maken. En 2° namaals het eeuwig leven ; eene bijzondere zekerheid van wel te sterven en den hemel te bekomen. Deze belofte is het Vierde Gebod gansch eigen, en God heeft ze er willen aan vasthechten, omdat de rede vraagt, dat de leenheer zijnen leenman op zijn leengoed late, indien deze dankbaar en eerbiedig is jegens zijnen weldoener. Daarom heeft God gewild, dat de kinderen, die door hunne ouders op het leengoed van het natuurlijk leven en van het leven der gratie gesteld zijn, op dat leengoed bevestigd worden, als zij hunne weldoeners eer en dankbaarheid toonen. Soms geschiedt het, dat kinderen, die hunne ouders zeer wel eeren, nochtans vroegtijdig sterven. God laat dit toe, omdat dit leven hun schadelijk of min profijtig zoude zijn, en
-
200-
Hij vergoedt hun die verkorting des levens door menigvuldige gratiën, zoodat zU op korten tijd zoo veel als dool' een lang leven kunnen verdienen.
9. V. Waarom moeten wiJ onze ouders zóó eeren? A. Omdat ons alle goed naast God van hen komt, en zij ons in Gods plaats regeeren. A. Om twee l'edenen moeten wij hen zóó eeren: 10 Omdat ons alle goed naast God van hen komt : omdat zij na God, die het eerste beginsel en de fontein is van alle goed, de bijzonderste en de voornaamste oorzaak zijn van ons goed, zoowel voor het lichaam als voor de ziel. 20 Omdat zij ons in Gods plaats regeeren: omdat zij van God macht ontvangen hebben om ons in zijnen naam te leiden en te bestieren. Indien zij na God onze grootste weldoeners en Gods plaatsvervangers zijn, moeten wij hen noodzakelUk inwendig en uitwendig eet'en, daar wij inwendig en uitwendig die dubbele weerdigheid in hen mO,eten erkennen. Daarenboven, gelijk een koning voorzeker eischt, dat wij zijne plaatsvervangers eeren, zoo eischt ook God on!!etwijfeld, dat wij onze ouders en oversten vereeren, die ons in zijne plaats regeeren. Wij vinden treffende voorbeelden van eerbied en gehoorzaamheid jegens de ouders, in Jozef die, alhoewel hij in Egypte de eerste na den koning was, zijnen verarmden vader Jacob te gemoet ging en hem aan den hals vloog; - in den jongen Tobias, die aan zijnen vader zegde: al wat gij mij gebiedt zal ik doen; - in den jeugdigen Samuël die, denkende dat de opperpriester Heli hem riep, tot drijmaal van zijn bed opstond en tot hem ging; - en bijzonderlUk nog in Jezus Christus, die in alle omstandigheden aan zijne ouders heeft willen onderdanig zijn. VRAGEN. Welke Geboden worden in deze les uitgelegd? - Hoe kan de uitlegging van ieder dezer Geboden verdeeld worden? - Wat onderzoekt de Catechismus in ieder van die deelen?
-
201 -
1. Welke soorten van Heiligdagen zijn wij schuldig te vieren?-
De hoeveelste dag der week is de Zondag? - Welken dag der week vierde men onder de Oude Wet! - Wie heeft die verandering van den eenen dag in den anderen gedaan? - Hoe is die verandering kunnen geschieden, daar de Tien Geboden onveranderlijk zijn? Waarom heeft God onder de Oude Wet den Sabbatdag als Heiligdag voorgeschreven, en waarom is die dag nu in den Zondag veranderd? - Welke andere Feestdagen moeten wij, buiten de Zondagen, vieren en door wien zijn zij ingesteld/ - Wat zijn afgestelde Feestdagen? - Wat gebiedt de H. Kerk nopens die Feestdagen, en wat begeert zij op die dagen van de geloovigen? - Hoe moet men de Zon en Feestdagen rekenen'! 2. Zeg hoeveel dingen er vereischt zijn om de Feestdagen te vieren, en noem ze met de woorden van den Catecbismus. - Met welk inzicht is ons voorgeschreven op de Feestdagen op te houden van zekere werken? - Wat is ons begeven tot godsdienstigheid?Noem de bijzonderste werken van godsdienstigheid. 3. Geef den zin der vraag: welke werken worden meest verboden. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke werken meest verboden zijn. - Leg die woorden uit. - Mogen die werken volstrekt nooit op Zon- of Feestdagen gedaan worden? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer zij op die dagen mogen geschieden, en leg die woorden uit. - Als de nood niet groot genoeg schijnt, om een verboden werk te verrichten, en dat men het nochtans begeert uit te voeren, wat staat er dan te doen? 4. Hoeveel en welke dingen leert ons de Catechismus nopens hetgeen wij schuldig zijn te doen op de Feestdagen? - Hoe zijn wij verplicht op die dagen Mis te hooren? - Bewijs uw antwoord door de woorden van den Catechismus. - Hoe zijn wij, volgens den Catechismus, gehouden op die dagen in de sermoenen en kerkelijke diensten tegenwoordig te zijn? - Leg het woord behooren uit. - Wanneer zal iemand doodelijk zondigen, met naar de sermoenen en onderrichtin~en niet te gaan 1 5. Zeg, met de woorden van den Catechismus hoeveel soorten van personen onder Vader en Moeder in het vierde Gebod verstaan worden. - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Hoe kunnen alle oversten onder den naam van Vader en "'loeder verstaan worden? 6. Zeg hoeveel en welke dingen wij onze ouders schuldig zijn. Leg ze alle uit. 7. Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke uitzonderingen er te maken zijn aan den algemeenelI regel die ons de gehoorzaamheid aan onze ouders oplegt. - Leg die woorden uit. 8. Hoeveel en welke dingen belooft God, volgens den Catechis-
-
202-
mus, aan de kinderen die hunne ouders eeren? - Leg die dingen uit. - Is dia belofte aan dit Gebod eigen, of bestaat zij ook voor al de andere Geboden?- Waarom heeft God deze zonderlinge belofte aan dit Gebod gedaan1- Hoe kunnen wij met deze belofte overeenbrengen dat kinderen, die hunne ouders wel eeren, soms vroegtijdig sterven 1 9. Zeg om hoeveel en om welke redenen wij onze ouders zóó moeten eeren. - Leg die redenen uit. - Toon dat die redenen ons waarlijk verplichten onze ouders zóó te eeren.
-
203-
VIJF EN TWINTIGSTE LES.
Van het Vijfde, Zesde en Negende Gebod. ~
10 Wat dit{ . __ Gebod verbiedt. V.i.Wat vel'bledt het Vyfde Gebod?
...
-~ rIJ
V. 2. Misdoen Zij\
m tod
~
20 Wie er te~g gen zondigen.
... 'C 4)'C
a=
allen tegen ket Vijfde Gebod'I V' C3k' . Wat leert ons die metterdaad 7'lst~s te doen aan iemand kindeonze vyanden? ren?
\ 30 Het slaan := '1= eener bijzondere V. 4. Is het meerder kwaad geestelijke ~ klasse van perpersonen te slaan of te kwetsen dan sonen, namelijk wereldlijke? van de geestep: lijken. \ VI. Doet 5. Wat! o ' Watmidgeen over- Wat dIt verbiedt I 1 MIddelen del is er tespel noch Gebod vertegen de on811 de 011onkuisch-) biedt het Zesde kuischheid. g. . heid ooit. ( . Gebod? kutschhMd? ~
Met
....04)a
j
. JV.
Iv.7.
_
20 Manier)V' .8. Di.e IX Be. V. 6. Wie eemge onZUI. . WIe tegen misdoen van de zon- verheid gegeert Dle- d' G b d d mands bed- I t .e 0 tegen het e~ van o.n- daan heeft, gen oot. zondIgen. Negende km.schhmd hoe moet hij \ Gebod? \ te bIechten. dat biechten?
)
j
1. V. Wat verbiedt het Vijfde Gebod? A. Zich zelven of eenige andere menschen, zonder wettige macht en reden, dood te slaan, te kwet· sen, merkelijk te hinderen of daartoe raad of hulp te geven.
-
204-
A. Het Vijfde' Gebod verbiedt dus 10 zich zelven dood te slaan, te kwetsen, of merkèlijk te hinderen; 2° eenige andere menschen dood te slaan, te kwetsen of merkelijk te hinderen; 3° daartoe raad of hulp te geven; - als dit geAchiedt zonder wettige macht en reden. De woorden: zich zelven of eenige andere menschen duiden het goed aan, dat het Vijfde Gebod ons doet eerbiedigen, te weten, het leven, de gezondheid van den mensch. De dieren mogen wij dooden, daar zij volgens Gods beschikking, tot ons gebruik bestemd zijn j de mensch echter is het hoofdwerk der aardsche schepping en daarom heeft God alleen de macht over het menschelijk leven. Doodslaan beteekent hier iemand op de eene of de andere wijze het leven ontnemen; :- kwetsen, iemand eene wonde toebrengen, of van een lidmaat of van het gebruik daarvan berooven; - merkelijk hinderen, iemand in zijnen persoon of in zijne rust eene ware schade veroorzaken met hem b. v. ongezonde spijzen te geven, vrees aan te jagen, droefheid aan te doen, enz. Zich zeI ven of andere menschen dood te slaan, te kwetsen of meI kelijk te hinderen, is toch niet volstrekt in alle omstandigheden verboden: om verboden te zijn moet het geschieden zonder wettige macht en reden: zonder dat men daartoe wezenlijk van God gemachtigd is en eene voldoende reden heeft om die macht te gebruiken. Daartoe hebben voorzeker macht en reden de landoversten die, om de orde in de samenleving te handhaven, de doodstraf tegen eenige groote misdadigers doen uitspreken; - de soldaten die in eenen rechtveer'digen oorlog vechten; - degenen die hunnen aanvaller dooden, omdat zij geen ander middel hebben om er hun leven tegen te verdedigen. Als bovengenoemde werken verboden zijn, dan is het ook verboden daartoe raad of hulp te geven, aangezien men ze op die wijze te zamen met anderen verricht. Men geeft raad tot een werk, met dit te bevelen, te prijzen, goed te keuren of er toe op te wekken; men geeft daar hulp toe, me middelen of onderstand te verschaffen om het te verrichten, alsook met dat niet te beletten, als men het beletten kan, en daartoe uit rechtveerdigheid verplicht is. Het Vijfde Gebod raakt niet enkel het lichamelijk, maar
-
205
ook het bovennatuurlijk leven, dat in de heiligmakende gratie bestaat. Dit bovennatuurlijk leven wordt verloren door de doodzonde en gekrenkt door de dagelijksche zonde, en zoo strijden alle zonden op eene algemeene wijze tegen het Vijfde Gebod; iedere doodzonde is eene zelfmoord; iedere dagelijksche zonde, eene zelfverhindering in het bovennatuurlijk leven. Hier echter valt op te merken dat, door de zonde, elkeen enkel zich zelven en niet eenige andere menschen kan treffen, tenzij met daartoe j'aad of hulp of ten minste gelegenheid te verschaffen, of i. a. w. met verergm'nis of schandaal te geven. De verergernis bestaat eigenlijk in een wom'd, werk ot verzuimenis, die min goed is, en een ander tot val brengt. Dus is niet vereischt dat hetgeen men doet uit zich zelf zonde zij; het is genoeg dat het min goed weze, omdat het den naaste tot zonde leidt. Ten aanzien 1° van het verergerend werk zelf geschiedt de verergernis of a) met den naaste rechtstreeks tot zonde te verleiden, of b) met hem alleenlijk de gelegenheid te geven van te zondigen. - 2° Wegens het inzicht van den gene die verergert, geschiedt zij met of zonder opzet: - a) met opzet, als men iets doet of zegt met het bepaald inzicht van den naaste tot zonde te brengen; b) zonder opzet, als men, om eenige andere reden, iets doet of zegt, dat den naaste gelegenheid of aanleiding tot zonde geeft. Nooit mag men den naaste rechtstreeks tot zon,le bekoren, noch hem gelegenheid geven van te zondigen, met het inzicht van hem tot zonde te hrengen; zelfs mag men hem, zonder dat inzicht geene gelegenheid van zonde geven, tenware men daartoe genoegzame reden hadde. - Wij hebben daartoe eene genoegzame reden, 1° als de naas'e in ons werk, woord of verznimenis slechts uit hoosheid eene gelegenheid van zonde vindt; 2° als hetgene wU doen, ons op 7.onde is opgelegd; 3° als wij, met een werk te laten, eene aanzienlijke schade zouden lijden.
2. V. Misdoen zij allen tegen het Vijfde Gebod.
die metterdaad ie'mand hinderen? A. Ja, ook degenen die iemand vermaledijden, kwaad
-
206-
wenschen, gramschap of haat en nijd in het hert dragen. V. De zin der vraag is : misdoen tegen het Vijfde gebod al degenen die niet alleenlijk met den wil, met de begeerte, maar metterdaad zich zei ven of andere menschen zonder wettige macht en reden doodslaan, kwetsen of merkelijk hinderen, of daartoe raad en hulp geven, en zijn het dezen ltlleen~ A. Ja, dezen allen misdoen tegen dit Gebod; doch niet zij alleen; .daartegen misdoen ook nog degenen die iemand vermaledijden, kwaad wenschen, gramschap of haat en nijd in het hert dragen. Vermaledijden, d. i. iemand kwaad wenschen voor zoöveel het voor hem kwaad is, God of den duivel smeekende dat die wensch zoude volbracht worden. Kwaad wenschen, d. i. enkel begeeren dat aan iemand kwaad ovel'kome, voor zoo veel het voor hem kwaad is, zontier daarbij God of den duivel te smeek en dat die wensch vervuld worde. Gramschap, d. i. eene begeerte van wraak te nemen die ongeregeld is, 'tzij omdat men geene macht heeft om eene misdaad te straffen, of wil straffen zonder reden, of te veel wil stJ'àffen, of wil straffen niet met een goed, maar met een slecht inzicht; 'tzij, omdat men door die begeerte op eene onbehoorlijke wijze ontsteld is. (Zie 3S st • les, v. 7.) Haat, d. i. de booze wil waardoor men iemand kW(lad jont, 'tûj opdat hij ongelukkig weze, of omdat wij her.. aanzien als kwaadwillig jegens ons, en diensvolgens hem verfoeien. Nijd, d. i. eene ongeregelde droefheid over het geluk en goed van den naaste, voortkomende uit het gedacht dat zijn geluk ons geluk vermindert. Al deze zonden strijden tegen het Vijfde Gebod, aangezien zij alle, - uitgenomen die gramschap welke slechts zonde is uit hoofde der te groote ontsteltenis, - de begeerte insluiten van iemand zonder wettige macht en reden te hinderen in zijn leven, of, ten minste, in zijne rust en geluk, met hem droefheid aan te dden; en aangezien de gramschap, zooeven uitgezonderd, rechtstreeks aanleiding geeft om deze zonde te bedrijven, en onze eigene rust alsmede die des naasten stoort.
-
207-
_ Aan nijd maakte zich plichtig Caïn jegens Abel, en Saii jegens David.
3. V. Wat leert ons Christus te doen aan onze
vijanden? A. Hij leert ons alle ongelijk te vergeven, voor onze vijanden te bidden, en ook het kwaad met goed te loonen. V. De Catechismus stelt hiel' deze vraag, omdat wij tegen het Vijfde Gebod meest zondigen in onze betrekkingen met onze vijanden, d. i. met degenen die ons kwaad doen, of ten minste kwaad willen. A. Christus heeft ons geleel'd voor onze vijanden drij dingen te doen: 10 Alle ongelijk te vergeven: alle kwaad dat zij doen, 2066 kwijt te schelden, dat wij hun daarom geen kwaad tot hun ongeluk willen. Doch wij mogen wel schadeherstelling eischen, en vragen dat d .. misdadiger tot rust der samenleving
en tot zijn eigen. goed dool' de bevoegde overheid gestraft worde. - Wij moeten vooral inwendig vergeven, maar dit ook uitwendig toonen, namelijk met hoegenaamd geen en afkeer, haat of wraakzucht te laten blijken. 20 Voor onze vijanden te bidden: hen uit die gebeden, waarin wij voor alle menschen bidden, niet te sluiten, en ook nog bijzondere gebeden voor hen te storten. 30 Ook het kwaad met goed te loonen: hun die liefdeblijken te geven, die wij aan alle menschen vel'schuldigd zijn, en hun ook nog bijzondere liefdediensten te bewijzen. Wij zijn op zonde vel'Plicht alle ongelijk op de gezegde wijze te vergeven, onze vijanden uit die gebeden, waarin wij voor alle menschen bidden, niet te sluiten, en hun de gewone liefdebetuigingen niet te weigeren; - voor hen bijzondere gebeden te doen en hun bijzondere liefdeblijken te geven, is wel niet geboden, maar toch allergeraadzaa':Dst. Allerschoonste voorbeelden hiervan vinden wij in Jezus Christus die, aan het kruis hangende, voor zijne beulen heeft gebeden, en die voor ons allen, zondaars en ondankbare men14
-
208-
schen, de dood heeft willen lijden; - in Stephanus, die ook gebeden heeft voor degenen die hem steenigden, - en in Jozef, die aan zijne broeders, dOOl' wie hij in eenen put geworpen en daarna aan lsmaëlieten verkocht geweest was, de uitstekendste liefde betuigd en de grootste diensten bewezen heeft.
4. V. Is het meei'der kwaad geesteliJke pej'sonen
te slaan ofte kwetsen dan wereldliJ'ke? A. Ja, want boven de zonde vallen deze slagers in den ban van de H. Kerk. V. Hoe weerdiger de persoon die men mishandelt, hoe grooter de wnde die men bedrijft, en daarom Vl'ailgt hiel' de Catechismus, of het meerder kwaad (grooter zonde) is geestelijke personen te slaan of te kwetsen dan wereldlijke. - Door geestelijke personen verstaat men al degenen die in de HH, Ol'den ûjn, al degenen die de kleine orden of enkel de kruin ontvangen hebb( D, zoo zij nochtans de geestelijke kleederen dragen; ook al de religienzen. Deze worden allen geestelijke personen genoe:nd, omdat zij God en de geestelijke zaken zonderling zijn toegewijd. A. Ja, het is een meerde I' kwaad, want boven de zonde vallen deze slagers in den ban van de H. Kerk: d. i. want de slagers maken zich niet alleenlijk plichtig aan eene zonde tegen het V tjfde Gebod, maar worden ook nog, tot straf hunner misdaad, beroofd van de gemeenschap del' Heiligen (13 e les). - Uit deze bijzondere straf blijkt heel klaar, dat er in die zonde eene bijzondere boosheid gdegen is; daarenboven, met in weel'wil van die sb'af eenen geestelijken pel'soon te slaan, maakt men zich nog plichtig aan e,me wnde tegen de gehoorzaamheid jegens de H. KHrk en tegen de liefde jegens zich zei ven.
5. V. Wat verbiedt hel Zesde Gebod? A. Overspel, .onkuischheid en alle oneerlijke aanrakingen, in wat manier en onder welke personen deze mochten geschieden; ja ook oneerlijke woor-
-
20IJ-
den, zangen, en gebruik van onzuivere boeken en beelden. A. Dat e~n werk, eene aanraking, pen woord, eene samenspraak, eene lezing, een oogslag oneerlijk en onzuiver zijn, weten wij dikwijls door de klare getuigenis van ons geweten, en ook meest altijrl door de natuurlijke schaamte, die wij el' OVel' hebben. Al die daden en werken zijn gewoonlijk oneerlijk en onzuivel', die door geen ander Gehad verboden zijn en ons schaaml'ood doen wordpn, en door ons niet zouden hedreven worden. moesten onze ouders of oversten het weten of zien. Nochtans is deze regel niet onfaalhaar, en daal'om moet men in geval van twijfel aan zij nen biechtvader uitleg vragen.
6, V. Wie misdoen tegen het Negende Gebod? A. Die den wil hehben om onkuischlleid te cloen. of weten;; en willens behagen nemen in onkuische gedachten. A. Tegen het Negende Gebod zondigen: 1° Die den wil hebben van onkuischheid te doen, d. i. die de begeel·te hebben of zich voorstellen onzuivere werken of nanl'akingen, of lezingen, 'of samenspraken of aanschouwingen tp doen, als zij de gelegenheid zullen hebben. of als zij het zullen kunnen doen zonder gezien te zijn, enz. - Die immers eene zonde wil doen, maakt zich reeds daardoor aan die zonde plieh1ig, hoewel hij z(~ nid tpn uitvoer brengt; want de zonde bestaat eigenlijk in den wil, in de wet GodR te willen overt1'Pden. 2° Of die wetens en willens behagen nemen in onkuische gedachten: die onzuivere werken goedkeuren, als goed en aangenaam aannemen en ze als zonde niet willen verfoeien; ook die zonder noodzakelijkheid of genoegzame reden onzuivere werken of schandige zaken levendig in hunne inbeelding voorgestplrl houden. Beide soorten van onkuische gedachten zijn zonde : de eel'ste op denzelfden grond als de onzuivere begeerten, de
-
210 -
laatste om dezelfde reden als de onwÏ\'ere oogslagen, indien m'3n et·, wetens en willens mede bezig is, of indien men. opgemerkt hebbende dat men met slechte gedachten bezig is, waarmede men niet mag bezig zijn, desniettegenstaande Vl'ijwillig of uit vrije verkiezing met elie gedachten bezig blijft, en ze van zich niet wil afwenden. Hier is dan' ge ene spraak' van de onkuische gedachten die zonder onze schuld in ons zijn, maar alleenlijk van dezulke die wij vrijwillig in ons houden.
7. V. Wat middel is el· tegen de onkuischheid? A. Ten eerste, het lichaam onthouden van overdaad; ten tweede, schuwen het gezelschap van ongelijke personen; ten derde, gedenken de goddelijke tegenwoordigheid; ten vierde, dikwijls te biechten gaan en den raad van den biechtvader volgen. A. Ten eerste, het lichaam onthouden van overdaad d. i. altijd matig zijn in eten of di'inken ; de overdaad immers hitst de onkuische genegenheden op. Ten tweede, schuwen het gezelschap van ongelijke personen, d. i. het gezelschap vluchten van personen van het ander geslacht. Ten derde, gedenken de goddelijke tegenwoordigheid, d. i. dikwijls, zooals 's morgens en 's avonds, vóór de bijwnderste werken van den dag en in de bekoring, ons indachtig maken dat God, onze Schepper, Heer en Regeerdel', die ons alle.s gegevev heeft en ons zoo strengelijk moet oordeelen, wet.enlijk gedurig bij ons is en op de volmaaktste wijle alles ziet, wat wij doen of willen. - Dit is een allerbeste middel: reeds de tegenwool'digheid onzel' ouders belet ons voorzeker een onkuisch werk te bedrijven; veel m~er zal ons daarvan afhouden het aandenken aan de tegenwoordigheid van den grooten en machtigen God, die ons moet oordeelen. Ten vierde, dikwi,ils te biechten gaan en den raad van den biechtvader volgen. De Biecht is daartoe zeer nuttig, 10 omdat zij ons verplicht een goed onderzoek van
-
211 -
conscientie te doen, alsmede een gopd bHouw te verwekken, en een vast voornemen te maken van niet meer te zondigen; 20 omdat de belijdenis der zonde ons eene zalige vrees voor haar inboezemt; 3° omdat wij in de Biecht overvloedige gratie bekomen, om de .wnde te vluchten; 4° omdat wij daar raad ontvangen van den biechtvader, die van God gesteld is om ons in den weg der 7,aligheid te onderwijzen en ons de bij7,Ondere middelen, die wij te gebruiken hebben, aan te toonen. Ook het overwegeo der schrikkelijke vPl'deJging, waarmede God de onkuische steden Sodoma en Gomorrha gestraft heeft, en der menigvuldige en afgrijsdijke kwalen, die uit de ookuischheid voortspruiten, z,,1 zeer dienstig zijn om ons "an de 7,Onden tegen het Zesde en :'legende Gebod af te keeren.
8. V. Die eenige onzuiu,'heid gedaan heeft, hoe moet IUd dat biechten? A. Hij moet met eerlijke woorden verklaren in wat manier h~i door onkuischheid gezondigd heeft. A. Hij moet 1° verklaren, in wat manier hij door onkuischheid gezondigd heeft: het is dan niet genoeg te zeggen : ik heb onkuischheid gpdaan of slechte dingen; maal' men moet uitdl'ukken, welke soort van onkuischheid men bedreven heeft; - 2° Hij moet dat verklaren, met eerlijke woorden: met die ta~l en met die woorden, welke de welopgevoede menschen gebruiken om de zonden van onzuiverheid te noemen, en welke penieder bezigt, die daal'over met deftige personen mopt spI·eken. Men moet noodzakelijk verklaren, in wat manier men dOOI' onkuischheid ge7,Ondigd heeft, omdat men gehoudpn is alle doodzonden te biechten, daal' bijvoegende al hetgene de zonde mag veranderen. (Zie 34" les, H. 4.) VRAGEN. Welke Geb'oden worden in deze les uitgelegd? - Wat onderzoek de Catechismus nopens ieder van die Geboden 1 I. Welke werken worden door het Vijfde Gebod verboden?-
-
212-
Zijn deze werken nooit toegelaten' - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer zij toegelaten zijn. - Wat beteekenen hier de woorden. doodslaan, kwetsen, merkelijk hindere1l, daartoe raad o( hulp gevent - Wat is te zeggen: zonder wettige macht en reden' - Welk goed doet het Vijf1e Gebod ons eerbiedigen'Welke schepselen mogen wij niet doodslaan. kwetsen of merkelijk hinderen' - Waarom is het verboden tot een werk tegen het Vijfde Gebod raad of hulp te geven 1 Wat leven bestaat er in den mensch, behalve het natuurlijk leven 1 - Hoe kan dit leven gekrenkt of verloren worden r - Hoe kunnen wij een ander in dat leven hinderen, en hoe noemt men de zonde waardoor dit geschiedU - Wat is dus de verergernisr Leg de woorden uit. - Op hoeveel manieren kan de verergernis geschieden a) betrekkelijk het werk in zich zelf. en b) betrekkelijk het inzicht dat men heeft1 - Mag men ooit iets doen, waardoor men verergernis geeft l 2. Welk is de zin der tweede vraag1- Wie misdoen nog tegen het Vijfde Gebod, buiten degenen die metterdaad iemand hinderenl - Wat verstaat men hier door vermaledijden. kwaad wenschen. gramschap. haat, nijd! - Hoe strijden al deze zonden tegen het Vijfde Gebod' 3. Waarom stelt de Catechismus hier de vraag: Wat leert ons Christus te doen aan onze vijanden' - Wie zijn onze vijandenrHoeveel en welke dingen moeten wij, volgens Christus' leering. voor onze vijanden doen f - Leg ieder punt uit. - Zeg hoe wij tot ieder punt verplicht zijn. 4. Verschillen de zonden tegen het Vijfde Gebod uit hoofde van den persoon die gehinderd wordt1 - Wie zijn geestelijke personenf - Waarom dragen zij dezen naam1 - Zondigt men meer met geestelijke personen te hinderen dan anderer - Hoe bewijst de Catechismus ditr - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Toon hoe uit het bewijs van den Catechismus vloeit, dat het grooter kwaad is geestelijke personen te slaan of te kwetsen dan wereldlijke. 5. Hoe kan men best oordeelen, dat een werk. een woord, eene aanraking. een oogslag oneerlijk en onzuiver is' - Is deze regel geheel onfaalbaar1 - Wat moet men doen in geval'van twijfeU 6. Zeg, met de woorden van den Catechismus, de verschillende gevallen, in welke men tegen het Negende Gebod misdoet. - Wat beteekenen de woorden: die den wil hebben van onkuischhetd te doen! - Wat is behagen nemen in onliuische gedaChten' - Wat beteekenen de woorden wetens en wlllens!- Zijn alle onzuivere gedachten zonden tegen het Negende Gebodf - Welk.e onzuivere gedachten zijn zonden tegen dit Gebodl- Waarom zondigen wij
-
213
tegen bet Negende Gebod met den wil te hebben van onkuischheid te doen? - Waarom zondigen wij tegen het Negende Gebod met hehagen te nemen in onkuische gedachten? 7. Hoeveel middelen stelt de Catechismus voor om de onkuischheid te vluchten! - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Hoe behoort men, om de onkuischheid te vermijden, de goddelijke tegenwoordigheid te gedenken! - Hoe is het dikwijls te biechten taan een middel tegen de onkuischheid 1 8. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat men in de Biecht moet verklaren nopens de zonden van onzuivérheid. - I.eg die woorden uit, en geef de reden des antwoords. - Hoe moet men, volgens den Catechismus, die verklaring doen? - Leg de woorden van den Catechismus uit.
-
214-
ZES EN TWINTIGSTE LES.
Van het Zevende, Achtste en Tiende Gebod.
i
~
'" ~ !
~
i'; 1~
V. 2. Noem eenige zon-·
~::rtl~i;:d ~e.
1. Tl' a t \ rechtwOI'dt er V. 3. Zondigt men tegert '2 Zonden teverboden in het Zevende Gebod =a:l+>~ +>:: t.lot gen deze / het Zevende met het leenen van ~:; Geboden. en Tielldel geld? ~ f: ~ 1:' Gebod? V. 4. Is het zonde eenige ..: ~ • ..; \ geestelijke zaken te t= CP ~ ~ verkoopen? ..:. • Het verbiedt . ~ l"k V.6. Hoe 10a II e onge!J . mMdoet\ 8 CP me t hetwelk \ men tn het recht CP : , tegen het Acht~ Zonden onze naaste I G b d? V. 8. Is leu+> CP d' h' d d ste e o., \I _ ~ tegen 1I gein er, gen t a a I Gebod. wordt binnen/V. 7. Hoe mtsdo~tl zonde? "i: f b 't h men meest but~ ~ 0 Itt en et ten het recht te:: ~ recht. (V. en d' G b d? A. 5,) \ gen tt e 0 .
=~
CP
V.
~
= -=.e
1'5
= :'
:
\
'
\
I
-=
=-=.;
s: ;;
De plicht van restitutie die uit de bedrevene onrecbt· veerdigheid vloeit.
{V. 9.
Wat moet hij doen, dieiemand in zijn goed of irt zijne eer beschadigd heeft?
I. V. Wat wordt er 1;erboden in het Zevende en
Tiende Gebod? A. Alle onreehtveerdigheid en ongelijk, waarmede
wij onzen evennaaste beschadigen, of willen beschadigen in zijne tijdelijke goederen.
-
215-
A. Het Zevende Gehod verhiedt : alle onrechtveerdigheid en ongelijk, waarmede wij onzen evenni1aste metterdaad beschadigen; het Tiende Gehod, alle onrechtveerdigheid en ongelijk, waarmede wij onzen evennaaRte willen beschadigen, Dus, om plichtig te zijn aan eene zonde tegen het Zevende of Tiende Gebod, moet men: 10 Iemand beschadigen, metterdaad hinderen of benadeelen; of willen beschadigen: of de begeerte hebben van te hinderen of te benadeelen, of eene beschadiging goedkeuren. 20 Onzen evenna.aste beschadigen of willen heschadigen, Hier dus is spraak, noch van God, noch van die redelooz8 dieren, welke aan geene menschen toebehooren. 30 Onzen evennaaste beschadigen of willen beschadigen in zijne tijdelijke goederen: in de stoffelijke zaken of in het recht tot stoffelijke zaken, die de mensch hier op aarde hezit. Hierdoor verschilt het Zevende en Tiende Gebod van het Vijfde, dat spreekt van het lellen des naasten; van het Zesde, dat het hHisgezin en de zuiverheid aangaat, en van het Achtste, dat handelt ovel' de faam en de eer. 40 Onzen naaste beschadigen of willen beschadigen in zijne tijdelijke goederen -. door eenige onrechtveerdigheid of ongelijk: dool' eenig werk dat met het strikt recht van den naaste strijdt. Door strikt recht van den naa.te verstaat men eene op de rede gesteunde macht, krachtens dewelke de naaste iets, als hem toebehoorende, als het zijne, als uitsluitelijk tot zijn gebruik bestemd zijnde, dOOl' alle wettige dwangmiddelen mag behouden of eischen. - Zoo bedl'ijven wij eene onrpchtveerdigheid, als wij den naaste, zonder wettige macht en reden, berooven van hetgene hij door eene wettige erfenis, door zijnen arbeid, door een wettig contrart bezit; want, in dat geval, ontnemen wij hem het zijne. Wij makpn ons integendeel aan geene onrechtveerdigheid plichtig, wanneer wij aan eenen gewonen bedelaar eene almoes weigeren, alhoewel wij daardoor dikwijls eene zonde tegen de liefde bedrijven. De redpn daarvan is, dat die al moes aan dien bedelaar niet toebehool't of niet het zijne, maat' wel het onze is, schoon de liefde ons dikwijls verplicht ze hpm alg fTift (doch niet als scihdd) te vergunnen.
-
216-
2. V. Noem eenige zonden tegen de recht veer-
digheid. A. Eens anders goed stelen, tot stelen helpen, gesto~ len goed koopen of bewaren. den loon del' arbeiders onthouden, in processen of koopmanschappen eenig bedrog of valschheid gebruiken. A. Eens anders goed stelen: den evennaaste zijn tijdelijk goed tegen zUnen redelijken wil ontnemen, of dit op die wijze wederhouden. Judas heeft zich aan diefte plichtig gemaakt, toen hij heimelijk de kas bestooi del' liefdegiften, welke aan den Zaligmaker en aan zijne leerlingen tot hun onderhoud gedaan werden. Tot stelen helpen: in de dipfte, die een ander bedrijft, medewerken, zooals door raden, beschermen, gebieden, prijzen, mededeelen, enz. (3i" les, vl'. !l.) G~stolen goed koopen of bewaren: eenig goed koopen of in bewaring houden, dat men zekerlijk weet of met renen denkt gestolen te zijn; want daardOOl' eigent men zich toe of wederhoudt men, ten minste met den wil, eene zaak die aan den bestolen persoon toebehoort. Den loon der arbeiders onthouden: aan de dienstboden, de werk- en ambachtslieden den huurprijs of dagloon, waarop zij recht hebben, niet of slechts ten deele betalen: deze daad maakt eenewraakroppende z8nde uit. (38 0 1es, vl·.ll.) In processen eenig bedrog ofvalschheid gebruiken: degenen, die het proces aangaan, gebruiken bedrog en valschheid, b. v. met valsche getuigen op te roepen, met den rechter om te koopen, met eene valsche zaak te ver vol gen, enz.; - de getuigen, met eene valsche getuigenis te geven j - en de rechters, met eene valsche uitspraak te doen.. In koopmanschappen eenig bedrog of valschheid gebruiken. d. i. geene waar geven naar geld onder opzicht óf van de zaak zelve, met valsche of gemengde waren te verkoopen voor echte en zuivere, 6f van de hoedanigheid, met b. v. ver'stol'vene specel·jj n te verkoopen voor versche, henorvene dingen voor goede; óf van de hoeveelheid, met in maat, getal of gtlwicht te kort te geven.
-
217-
Al deze zonden strijden tegen het Zevende Gebod, als zij mettet'daad, en tegen het Tiende, als zij slechts met den wil geschieden, omdat zij alle de voorwaarden vervullen, die tot zulke zonden vereischt zijn: dool' die werkeu beschadigt men immers den naaste in zijne tijdelijke goederen, en men beschadigt hem onrechtveerdig, dewijl men hem ?oederen ontneemt of helpt ontnemen, die hem wezenlijk toebehooren. Wat het gevonden goed betreft, dat moet men aan den eigenaat' wedergeven, als men hem kent; kent men hem niet, dan is men verplicht, zoo neerstig als de rede het vereischt, te zoeken om hem te ontdekken. Wordt de eigenaar niet ontdekt, dan mag de vinder het gavonden goed houden; doch het is geraad7aam, dit adn den arme te geven.
3. V. Zondigt men tegen het Zevende Gebod met
het leen en van geld? A. Ja, als men, alleenlijk om het leenen, meer wederom eischt dan men geleend had; en dat is
woekerij. A. Ja, men zondigt met geld aan anderen te leenen, - als men, alleenlijk om het leenen: alleenlijk om dat liefdewerk van leenen dat, in zich zelf beschouwd, van dezelfde natuur is als iemand groeten, iemand van een gevaar verwittigen, en bijgevolg geenen loon verdient, - meer wederom eischt dan men geleend had: eene grootere som wedel'om vraagt dan men in leening gegeven had, - en dat is woekerij : dit woord beteekent letterlijk vermem'dering; maar is dOOl' het gebruik algemeen aangenomen, om het gewin uit te drukken dat men van uitgeleend geld oDrechtveerdig trekt. Het leenen van geld is dus geene zonde, 1° ab men niets meer wederom dscltt, of 2° als men, om redenen die daartoe ,-echt .qeven, meer wedel'om eischt dan men gt'leend had. Zulke redenen zijn: a) de her"stelling van de schade die men door het l;enen van het geld onrlel"gaat; IJ) het verlies der winst die men met dat geld zou Kunnen doen; cl het gevaat' van het gel~end goed kwijt te geraken. - De H. Kerk veroOI'dedt degen0n niet die, in het vragen van ('enen jotez'est,
-
218-
de burgerlijke wetten en het algemeen gebruik van hun land volgen. In België bestaat het gebruik van doorgaans vijf ten honderd, en in den handel zes ten honderd te vragen. Meest altijd bestaat el' tot het vragen van interest eene van de drij gemelde redenen. Met alleenlijk om het leenen meer wederom te eischen dan men geleend had, zondigt men tegen het Zevende Gebod, omdat men alz.oo g~ld eischt zondel' daartoe eenig recht te hebben.
4. V. Is het zonde eenige geestelijke zaken te
verkoopen? A. J11, als men daarvoor geld eischt, voor zooveel als die geestelijk zijn; en deze zonde wordt genoemd simonie. V. Door geestelijke zaken moet hiel' verstaan worden: a) al hetgeen doOI' zich zelf of dool' de instelling van God of
van de H. Kerk tot zaligmaking onzer zielen en tot den dienst Gods bestemd is; b) ook nog al hetgeen innig met zulke voorwerpen verbonden is. - Tot de eerste soort "an geestelijke zaken behooren, 1° Gods gratie, het merkteeken der HH. Sacramenten, enz.; 2° de HH. Sacl'amentcn en de wijdingen del' H. Kerk, de aflaten, de geestelijke ambten en de gebeden; 3<'> de bediening van de HH. Sacramenten en van de geestelijke ambten. - In de tweede soort vinden wij: 1° stoffelijke voorwerpen, zooals kerken, kelken, kerkgewaden, medailles, rozenkransen; 2° den arbeid dien de heilige bedieningen vereischen, en 3° de tijdelijke goederen welke aan een geestelijk ambt vastgehecht zijn. Verkoopen beteekent hier geld of eenig ander goed eischen, 'tûj als prijs, 'tzij als vergelding, 'tzij als voorwaarde om iets te geven. A, Ja, het is zonde, als men - daarvoor: voor die geestelijke zaken, - geld eischt: geld of al ander goed vl'aagt dat in geld kan geschat worden, - voor zooveel als die geestelijk zijn: niet alleenlijk om hunne stoffelijke of kunstelijke weerde, ofwel tot onderstand van de dienaren des
-
219 -
altaars, maal' daarenh on nog om hunne geestelijke weel'de, zoodat men hunne geestelijke weerde tegen geld verwisselt; - en deze zonde wordt genoemd simonie: de zonde van Simon den tooveraar, die van den H. Peü'us eene geestelijke macht met gelrl wilde afkoopelL Geld eischen vOOr geestelijke zaken is dus geene zonde, wanneer dit geschiedt om de stoff
ze, voor hetgene zij gekost hebben, aan anderen over te laten: zij verbiedt 't een en 't ander op straf van verlies dier aflaten,
5. V. Wat verbiedt het Achtste Gebod? A. Alle ongelijk, met hetwelk onze naaste gehinderd wordt binnen of buiten het recht. A. Alle ongelijk: alle onrecht, alle daad die op eenigel" wijze met het recht stl'Ïjdt, - met hetwelk onze naaste: niet met hetwelk God, gehinderd wordt in zijne eer of faam, - binnen of buiten het recht, 'tzij dit geschiede vóór de wettige rechtbanken, of buiten deze, in den gemeenen en dagelijkschen handel met de menschen. Het Vijfde Gebod spreekt van het leven des naasten; het Zesde, van het huisgezin en de zuiverheid; het Zevende, van 's naasten tijdelijke goederen; het Achtste nu spreekt van zijne em' en faam: het verbiedt de eer en de faam des naasten onrechtveerdig te schendcJn, 't is gelijk waar dit geschiede.
-
220-
- Door eer verstaat men de uitdrukking der goede meening die wij van iemand hebben, en door faam, de goede meening die vele menschen van iemand hebben en uitdrukken.
6. V. Hoe misdoet men in het recht tegén het
Achtste Gebod? A. Verzwijgende de waarheid, of de valschheid voorstaande of bevestigende. A. Men misdoet, in het recht, vóér de rechtbanken, op twee manieren tegen het achtste Gebod: 1° Verzwijgende de waarheid, d. i, geheel de waarheiil of een deel el' van niet willende getuigen, wanneer de I'echter ons wettig ondenraagt, alsook wanneer wij daartoe gehouden zijn uit hoofde van ons amht or van een contmct of van ome plicht jegens het gemeenebest, dat, zonder ome getuigenis. met een groot ongeluk bedreigd is. - Wanneer onze getuigenis de eenige miLldel is om den naaste van eene groote schade te bevrijden, en dat wij gemakkelijk kunnen gaan getuigen, dan ook zijn wij verplicht dit te doen, doch alleenlijk uit liefde. 2° Of de valschheid voorstaande, d. i. met, zonder eene valsche getuigenis te geven, zóó te 8preken, dat men den rechter een valsch gedacht doet opvatten van cie 7.aak, - of de valschheill bevestigende: uitdrukkelijk verzekerende. dat iets, wat men weet of meent valsch te zijn, of waar men aan twij felt, waar is. Valsche getuigenissen in het recht gaven: de vrouw van Putiphar, die den kuisehen Jozef; - de twee slechte mannen die, op Jezabel's aandrijven, den onschuldigen Nahoth; de twee onkuische oudedingen, die de zuivJll'e Susanna; de Joden, die Jezus bij den Hoogepriester en bij Pilatus valschelijK beschuldigden.
Hoe misdoet men meest buiten het recht tegen dit Gebod?
7, V.
A. Met eenig groot kwaad, dat valsch is of onbe-
-
221 -
kend, van iemand te zeggen, of ook zonder goede reden kwaad van iemand te vermoeden, of kwaad te oordeelen. A. Men misdoet meest (ten grofste) buiten het recht: buiten de wettige rechtbanken, op vier manieren tegen het Achtste Gebod: 10 Met eenig groot kwaad dat valsch is van iemand te zeggen: met den naaste eene zonde, 'tûj doodelijke, 'tzij dagelijksche toe te schrijven, of.eene ondeugd of ~en lichamelijk gebrek, die, gekend zijnde, hem in de achting del' meuschen merkelijk doen dalen, en die, óf in 't geheel niet, óf toch min dan men zegt, in hem te vinden zijn. 2° Met eenig groot kwaad dat onbekend is van iemand te zeggen: met iemand, zonder voldoende reden, van zulk een kwaad, dat waal', maar niet publiek gekend is, bij anderen te beschuldigün. - Men moet als niet publiek gekend aanzien, al hetgeen, noch door een vonnis der rechtbanken, noch door de belijdenis der plichtigen op de rechtbanken gedaan, bekend is gemaakt; noch van het gl'ootste deel der gemeente of gepuUl·te is gekend, noch ten minste zóó geschied, of van zulke personen geweten, of van dien aard is, dat het welhaast zal gekend zijn. Wij hebben gelegd: zonde)' voldoende reden, want men mag, men moet soms een onbekend kwaad openbaren, zooals b. v. op de rechtbanken, of wanneer dit, tot het geluk van het gemeenebest of van den persoon van wien men spreekt, noodig aften minste zeel' nuttig is; of ook, wanneer men uit hoofde van zij n ambt daartoe verplicht is. 3° Met zonder goede reden kwaad van iemand te vermoeden: met, zonder daartoe eene goede reden te hebben, eenig kwaad bij den evenmenseh, niet voor waar en zeker te houden, maat' te veronderstellen; oe i. a. w. met vrijwillig en zonder voldoende reden op iemands deugd en goede hoedanigheden achterdenken te hebben of deze in twijfel te trekken. 40 Met zonder goede reden kwaad van iemand te oordeel en : met, zonder voldoende reden, het kwaad, dat men van iemand denkt, voor waal' en zeker te houden.
-
222-
Eenig kwaad dat valsch of onbekend is van den naaste 2eggen in zijne afwezigheid heet achterklap spreken; dat zeggen in zijne regenwoordigheid heet vel·wijten. Kwaad zeggen dat valsch is, wordt ook lastel'en genoemd. - Zonder goede reden kwaad van iemand vermoeden of kwaad oordeelen, deze zonden noemt men, de eel'ste kwaad of slecht vermoeden; de tweede lichtveerdig of vermetel oordeel. Deze twee laatste zonden: het kwaad vermoeden en het Iichtveel'dig oordeel, geschieden niet, gelijk de andere. dool' u twendige woorden. maar door inwendige, namelijk dool' gellachten en oordeelen mn den geest.
8, V. Is leugentaal zonde?
A. Ja, en ook doodzonde, als de leugen geschiedt met groote schade of hinder van onzen naaste. V. Leugentaal is die taal waardoor iemand wetens en willens tegen zijn gedacht spreekt. of wetens en willens voor waal' verzekert hetgeen hij weet of meent valsch te zijn, of ook waar hij aan twijfelt. - Men liegt nochtans niet, met iets te zeggen, dat. volgens den letterlijken ('tzij eigenlijken of overdrachtelijken) zin. niet waal' is, wanneer de ondervrager of de aanhoorder weet of moet weten dat hij geen recht heeft tot antwoord, of om de waarheid over eene zaak uit onzen. mond te vernemen, want, in dat geval, moeten onze woorden niet in hnnnen letterlijken, maar in eenen buitengewonen zin verstaan worden. A. Ja, de leugentaal is altijd uit hare natuur zonde, en zonde tegen het Achtste Gebo.d, daar zij den naaste kwetst in zij n recht, van in de samenspraak niet bedrogen. te wûrdeli, of van over niets valsclJe .getuigenis te ontvangen; - zij is ook doodzonde, zoo dikwijls zij aan den naaste eene merkelijke schade tOtlbl'engt in het een of in het ander zijner goederen, óf in zijne zaligheid, 6f zijn lichaam, óf in zijne fodlIin, 6f in zijne eer en faam. Bijgevolg, bl'engt de leugen den naastè slechts eene geringe ~chade in die goeuel'èn toe, of hindert zij hem alleen in het recht van in de samenspmak niet bedJ'ogen te worden, dan is
-
223-
zij maar eene dagelijksche zonde. Als zij den naaste in genoemde goederen geen onrecht aandoet, maar alleenlijk hem hindert in zijn recht van over niets valsche getuigenis te ontvangen, dan wordt zij genoemd eene leugen om te lachen of om beterswil, volgens dat zij geschiedt om eenig vermaak te verschaffen, ofwel om ons zeI ven of anderen te bevoordeelen. Eene leugen om te lachen zal zelfs geene zonde zijn, als de aanhoorders genoeg kunnen verstaan dat de zaak niet gemeend is; want, in dit geval, is zij geene ware leugen. Schrikkelijke bewijzen van den haat Gods tegen de leugentaal treffen wij aan in Giëzi die, om zijne bedrieglijke handelwijze jegens den profeet Eliseüs, met melaatschheid; in Ananias en Saphira die, om dergelijk gedrag ten opzichte van den H. Petrus, met eene plotselinge dûod gestraft werden.
9. V. Wat moet hij doen, die iemand in zijn goed
ofin zijne eer beschadigd heeft? A. Hij moet, zoo hij best kan, aan hem of aan zijne erfgenamen restitutie doen. V. Wat moet hij doen, die iemand - in zijn goed: in zijne zaligheid, in zijn lichaam, in zijne fortuin, ofin zijne eer - beschadigd heeft: onrechtveerdig schade toegebracht heeft: moet hij iets meer doen dan daarover leedwezen hebben en de gewone middels gebruiken om vergiffenis te bekomen? A. Hij moet op zonde, - aan hem: aan den beschadigde zelven, - of aan zijne erfgenamen, als de beschadigde reeds overleden is, - restitutie doen: het gestolene wedergeven of de toegebrachte schade herstellen, - zoo hij best kan: hij moet aanstonrls het voornemen maken van het te doen, en dat voornemen uitvoeren, zoohaast en zoo volmaakt hij kan; maar hij is tot het onmogelijke niet verplicht. - De restitutie mag als voor den oogenblik onmogelijk aanzien worden, als men waarlijk niets heeft om weder te geven, of ook, wanneer men daardoor geheel zijne eer of die van zijn huisgezin zou moeten verliezen : doch uitstel geeft geene kwijtschelding. 15
-
224VRAGEN.
Welk is het voorwerp dezer les? - Hoe wordt zij verdeeld?Wat onderzoekt de Catechismlls in ieder deel? 1. Waarin komen het Zevende en Tiende Gebod overeen, en waarin verschillen zij 1 - Zeg, met de woorden van den Catechismus, al de verscheidene dingen, die noodig zijn tot eene zonde tegen het Zevende en Tiende Gebod, en leg ze uit. - Hoe verschillen het Zevende en Tiende Gebod van het Vijfde, van het Zesde en van het Achtste? - Verklaar door een voorbeeld het verschil dat bestaat tusschen eene zonde die tegen de rechtveerdigheid en eene die alleenlijk tegen de liefde strijdt. 2. Welke zonden van onrechtveerdigheid noemt de Catechismus in de tweede vraag? - Leg ze uit. ~ Wanneer strijden deze zonden tegen het Zevende en wanneer tegen het Tiende Gebod 1 - Wat staat er ons te doen met gevonden goed? 3. Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer men tegen het Zevende Gebod zondigt, door het leenen van geld. - Leg die woorden uit. - Hoe noemt men die zonde? - Verklaar dien naam. - Om welke redenen mag men meer wederom eischen dan men geleend had1- Wat is er te denken van den interest dien men doorgaans van geleend geld vraagt'l - Waarom mag men geen geld eischen alleenlijk om het leenen? - Hoe is dit eene zonde tegen het Zevende Gebod 1 4. Wat verstaat men hier door geestelijke zaken, en hoe worden deze verdeeld 1 - Wat drukt hier het woord verkoopen uit, als men vraagt, of het kwaad iS geestelijke zaken te ve"koopen? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer het zonde is, geestelijke zaken te verkoopen, en leg die woorden uit. - Hoe wordt deze zonde genoemd en van waar komt die naam1 - Waarom is dit eene zonde, en tegen welk Gebod strijdt zij1- Om welke redenen mag men voor de geestelijke zaken geld eischen1 - Wat heeft. de H. Kerk vastgesteld nopens het verkoopen van gewijde voorwerpen waaraan atl.aten vastgehecht zijn 1 5. Wie wordt door de zonden tegen het Achtste Gebod gehinderd1- Waarin, waardoor en waar geschiedt die heschadigingr - Hoe verschilt het Achtste Gebod van het Vijfde, Zesde en Zevendel- Wat verstaat men door eer en (aam? - Wat verstaat. men hier door binnen en buiten het recht? 6. Op hoeveel wijzen zondigt men tegen het Achtste Gebod binnen het recht? - Duid ze aan met de woorden van den Catechismus. - Verklaar deze woorden. 7. Wat beteekent het woord meest in de vraag: hoe misdoet men meest buiten het recht tegen dit Gebod? - Op hoeveel wijzen mis-
-
225-
doet men meest tegen dit Gebod buiten het recht? - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Leg deze woorden uit. - Hoe noemt men gemeenlijk deze zonden? 8. Wat is leugentaal? - Als men iets zegt dat in den letterlijken zin niet waar is, maakt dit altijd eene leugen uit? - Waarom is leugentaal altijd .onde? - Hoe is zij eene zonde tegen het Achtste Gebod? - Zeg, met den Catechismus, wanneer zij doodzonde is. L\lg die woorden van den Catechismus uit. - Hoe noemt meli de leugens die geschieden zonder den naaste in zijne goederen te beschadigen? - Is de leugen om te lachen altijd zonde? - Geef er de reden van. 9. Verklaar de vraag: wat moet hij doen, die iemand in zijn goed o(tn zijne eer beschadigd hee(t? - Wat is restitutie doen?Hoe is hij die iemand onrechtveerdig beschadigd heeft, verplicht restitutie te doen? - Zeg, met den Catechismus, hoe hij moet restitutie doen. - Leg die woorden nit. - Wanneer mag men de restitutie als onmogelijk aanzien?
-
226-
ZEVEN EN TWINTIGSTE LES.
Van de Geboden der H. Kerk in 't algemeen en van de ffwee Eerste dezer Geboden.
.
f.o:' \"
~ ia
~:!" ~ 'ti 1:1
.8 ~ ~
~~ .!: ~
..=
I ,
tV. 1. Hoeveel
Geboden der H. Kerk zijn er? 20 Tekst. {V. 2. Zeg de Vijf Geboden del' H. Kerk . Wie heeft de Geboden del' 30 Oorsprong. H. Kerk ingesteld? ~ V r hl" {V. 4. Zijn wij schuldig de Geboden 'j,0 erp IC mg. der H. Kerk te onderhouden? 10 Getal.
{V. 3.
I. De g~~O-l Reden van de in.. den Heilig· I Ir d F t \ V. 5. Waarom zyn de dagen zul t ~ e mg er ees - '/' Feestdagen ingesteld? gij vieren. agen. 11. En danl10 Goede manie-tV. 6. Hoe moeten wij Mis ook Mis hoo- ren. hooren?j ren met goe· 20 M' { V. 7. Is het genoeg een deel de manieren. IS. te hool'en? Op de uitlegging der Tien Geboden Gods volgt deze der Vijf Geboden del' H. Kerk, omdat wij, om de Liefde te onderhouden, niet min de Vijf Geboden der H. Kerk dan de Tien Geboden Gods moeten volbrengen; ook nog, omdat die Geboden der H. Kerk niets anders zijn dan nadere bepalingen van eenige der Goddelijke Geboden.
1. V. Hoeveel Geboden der H. Kerk zijn er? A. Voornamelijk vijf. V. Het woord Kerk beteekent hier de Roorosch-Katholieke Kerk, die de ware Kerk is van Christus.
-
227-
A. Voornamelijk vijf: vijf voorname, vijf bijzondere; want, behalve deze, bestaan er nog, nopens de geestelijke personen, de geestelijke zaken en plaatsen, menigvuldige wetten der H. Kerk, die gezamenlijk het kerkelijk of canoniek j'echt uitmaken. De Vijf Geboden, waarvan hier spraak is, worden voorname geboden genoemd, omdat zij alle Christenen aangaan, alsook. omdat zij de voornaamste en gewichtigste christelijke plichte'n bepalen.
2. V. Zeg de Vijf Geboden der H. Kerk. A. 1. De geboden Heiligdagen zult gij vieren. 2. En
dan ook Mis hooren met goede manieren. 3. Geene geboden vastendagen zult gij breken. 4. Gij zult uwen priester, ten minste Mns 's jaars, uwe biecht spreken. 5. En nutten omtrent Paschen het lichaam des Heeren. A. Het Eerste en het Tweede Gebod handelen over het eel'en van God en zijne Heiligen; het Derde, ovel' de boetveerdigheid; het Vierde, over het ontvangen van het Sacrament der Biecht, en het Vijfde, over het nutten van het Sacrament des Altaars : vier punten die eene zeer gewichtige plaats in den Godsdienst en in het werk onzer zaligmaking bekleeden. - God heeft ons wel, door onze rede en door zijne Veropenbaring, klaar en duidelijk geboden zijne opperste majesteit te eeren, en over onze zonden boetveerdigheid te doen; Hij heeft ons ook door Christus'Veropenbaring uitdrukkelijk opgelegd het Sacrament der Biecht en de H. Communie te ontvangen; maar noch den tijd noch de manier bepaald van die geboden te volbrengen. Deze bepaling wordt gedaan door de Geboden del' H. Kerk die ons hier voorgesteld zijn.
3. V. Wie heeft de Geboden der H. Kerk ingesteld? A. De oversten der H. Kerk, die ook den Sabbat hebben veranderd in den Zondag.
-
228-
V. Wie, in de H. Kerk, heeft de Geboden der H. Kerk ingesteld: z~jn het al de geloovigen te zamen, ofwel de oversten alleen? A. Het zijn de oversten der H. Kerk, d. i. de wetgevende macht der H. Kerk, namelijk, de Paus en de bisschoppen die met den Pans in gemeenschap zijn, (12 e les), - die ook den Sabbat hebben veranderd in ilen Zondag, en door die daad bewezen hebben, dat Christus de wetgevende macht aan de oversten del' H. Kerk heeft vergund. Dat de hooge overheid der H. Kerk de macht moet hebben van geboden op te leggen, blijkt uit de natuur der zaak zelve: de H. Kerk is dOOl' Christus ingesteld als eene groote vergadering, als een groot tijk; maar geen rijk kan bestaan zonder regeering, en geene regeering zonder wetgevende macht; bijgevolg kan deze macht aan de H. Kerk niet ontkend worden, zond PI' dat men tevens het bestaan der H. Kerk als vergadering, als rijk loochent. De H. Kerk wordt in de algemeene wetten, die zij aan geheel de katholieke wereld oplegt, zóó door den H. Geest bestierd. dat zij nooit iets kan voorschrijven, dat met het Geloof of de zeden strijdt. Dit vloeit immel'S uit hare onfaalbaal'heid in de zaken die het Geloof of de zeden aangaan,
4. V. Zi;y'n wiJ schuldig de Geboden der H. Kerk
te onderhouden? A. Ja, zoowel als de Goddelijke Geboden, aangezien zij gegeven zijn van degenen die in Gods plaats ons regeeren. V. Zijn wij, die door het Doopsel aan de H. Kerk toe behooren, en tot de jaren van verstand gekomen zijn, - schuldig: op zonde verplicht, - de Geboden der H. Kerk te onderhouden? Onder het woordje wij, in deze vraag, moeten dus ook verstaan worden de Ketters, de Schisrnatieken en degenen die in den geestelijken ban zijn; deze immers, al belijden zij het waarachtig Geloof niet onder de gehoorzaamheid van den Paus van Rome, behooren toch door hun Doopsel aan de
-
229-
H. Kerk toe, en staan, opzi.:;htens de kerkelijke wetten, op denzelfden voet als wij; niet meer zijn zij van die wetten ontslagen dan de onderdanen, die tegen hunnen wettigen koning opstaan, van dezes wetten vrij zijn. Dikwijls nochtans strekt de H. Kerk hare Geboden tot de Ketters en de Schismatieken niet uit. De ongedoopten, ofschoon gehouden het Doopsel te ontvangen, zijn geenszins aan de wetten der H. Kerk onderworpen, zoolang zij dOOl' het Doopsel in de H. Kerk niet zijn getreden; nimmer toch moet men de wetten eener vergadering volgen tot dewelke men niet behoort. - Met de verplichting der Tien Geboden is het hier heel anders gelegen: deze immers (de bepaling der Heiligdagen uitgezonderd) moet alle menseh. die tot de jaren van verstand gekomen is, onderhouden, omdat. zij de uitdrukking zijn van de natuurwet, die voor iedereen verplichtend is. De kindel'en, die de jaren van verstand nog niet bereikt hebben, zijn ook niet schuldig de Geboden der H. Kerk te onderhouden, b. v. op de onthoudings- en vastendagen verbodene spijzen te derven of des Zondags Mis te hooren, omdat de wetten, van den vrije 1 wil der wetgevende macht voortkomende, slechts diegenen verplichten, die het gebruik van hun verstand hebben; en hierin ook verschillen de Geboden der H. Kerk van de Tien Geboden Gods; want zelfs dezen, die het gebruik der rede niet hebben, mag men niets doen verrichten. dat met de Tien Geboden strijdt; dewijl al hetgeen deze verbieden uit zijne natuur de orde stoort en verboden is. A. Ja; wij zijn op zonde verplicht de Geboden der H. Kerk te onderhouden, zoowel als de Goddelijke Geboden, zoowel als de Geboden die rechtstreeks van God voortkomen, aangezien zij gegeven zijn van degenen die in Gods plaats ons regeeren; aangezien zij ons opgelegd zijn van den Paus en de bisschoppen, die niet alleenlijk van de natuurlijke wet, gelijk onze ouders en onze burgerlijke ovel'sten, maar rechtstreeks van Christus macht ontvangen hebben om ons in Gods plaats te bestieren, en bijgevolg eene bovennatuurlijke zending hebben, om ons in Gods naam geboden op te leggen, en ons tot het onderhouden er van op zonde te verplichten. Het is onloochenbaar, dat men zoowel de geboden moet
-
230-
volgen van den plaatsvervanger eens oversten, als van dien overste zelven; dus, aangezien de oversten der H. Kerk, als zij wetten maken, Gods plaats bekleeden, moeten wij noodzakelijk hunne wetten, zoowel als die welke rechtstreeks van God komen, stiptelijk onderhouden.
5. V. Waarom zijn de Feestdagen ingesteld? A. Om op die dagen eenige zonderlinge weldaden, die alsdan geschied zijn, te overleggen, en over dezelve God te danken; ook om de werken der Heiligen te beter na te volgen, en hunne gebeden te verzoeken. V. Welke Feestdagen wij moeten vieren is reeds gezegd in de 24 ste les, 1ste Vl'. A. EI' zijn twee soorten van Feestdagen: de eene hebben als voorwerp zonderlinge weldaden van God, zooals de geboorte van Christus, zijne dood, zijne v6l'rijzenis, zijne hemelvaart, de nederdaling van den H. Geest over de Apostelen; - en de andere hebben betrekking op de Heiligen. De eerste zijn ingesteld: 10 om op die dagen eenige zonderlinge weldaden, die alsdan geschied zijn, te overleggen: om ons eenige bijzondere weldaden van God, die op die dagen des jaars plaats grepen, te herinneren en te doen overwegen, en 2° over dezelve God te danken: om God over het geven van die weldaden te prijzen en Hem daarover onzen innigen dank te betuigen. De andere dienen: lOom de werken der Heiligen te beter na te volgen; om de voorbeelden der Heiligen meel' en meel' voor oogen te hebben, en zoo beter en betel' den weg der zaligheid te leel'en kennen en tevens opgewekt te worden om dien weg te volgen, en 2° om hunne gebeden te verzoeken: om hen te vragen, dat zij voor ons bij God zouden ten beste spreken. Tot welke soort van Feestdagen al de Heiligdagen behooren, die wij te vieren hebben, is gemakkelijk om te bepalen: de Zondagen, die tot herinnering del' verrijzenis van Christus en
-
231 -
der nederdaling van den H. Geest zijn ingesteld; O. H. Hemelvaart en Kerstdag, die de geboorte van Chi'istus als voorwerp heeft, behooren tot de eerste soort; - O. L. V. Hemelvaart en Allerheiligen waarop men de gedachtenis van al de Heiligen viert, behooren tot de tweede.
--
----~:=I'i>=<~----
Om nu het volgend Gebod der H. Kerk: dan ook Mis hooren met goede manieren, volledig te verklal'en, zal men zeggen wat te verstaan is: 1° door Mis, namelijk, of er spl"aak is van eene geheele of slechts eene gedeeltelijke; 2° dooI" Mis hooren en 3° door goede manieren. 1° Door Mis: de uitlegging hiervan wordt gegeven in het antwoord op de 7- vraag. 2° Door Mis hom'en: tot het Mis-hooren in zich zelf zijn deze dJ'ij dingen vereischt: a) in de Mis tegenwoordig zijn, d. i. tot diegenen behooren die de Mis wezenlijk bijwonen; b) gedurende de Mis geen werk venichten, zooals schilderen, schrijven, timmeren of ander diergelijk werk, dat met het opvolgen der Mis niet kan te zamen gaan j c) in de Mis aanwezig zijn, met het uitdrukkelijk of ten minste ingesloten inzicht van God daardoor te vereeren, en bijgevolg daar toch eenigszins met God bezig zijn of op de Mis aandacht geven. Ziehier nu de reden daal'van: het Gebod van Mis te hooren is gegel'en aan menschen; deze bestaan uit lichaam en ziel en moeten dus a) in de Mis lichamelijk tegenwoordig zijn. en b) in staat zijn om met den geest de Mis te volgen; - het legt die menschen eene vereeJ'ing Gods op; dus moeten zij de Mis bijwonen om God te eeren, en ten minste eenigszins de Mis volgen of daaronder op God denken. Wanneer een van de drij vermelde vereischten ontbreekt, dan hoort men geene Mis en voldoet dlJS niet aan de wet der H. Kerk. - Het bijwonen der H. Mis wordt Mis hooren genoemd, omdat zij grootendeels gezongen of gelezen wordt, en men ze zoo hooren kan. 30 Door goede manieren: de Catechismus legt deze woorden uit in het antwoord op de volgende vraag.
-
232-
6. V. Hoe moeten wij Mis hooren? A. Met groote eerbiedigheid en aandachtigheid. V. Hoe moeten wij Mis hooren, of wat is er te verstaan door de woorden: goede manieren in het Gebod der H. Kerk dat zegt: dan ook Mis hooren met goede manim'en? A. lO Met groote eerbiedigheid: inwendig het H. Sacrificie der Mis zeer hoogachtende, en uitwendig de inwendige hoogachting toonende, b. v. met de oogen neer te slaan of ze naar het altaar te wenden, met de knieën te buigen, de handen samen te voegen en te bidden. 2° Met gl'oote aandachtigheid, d. w. z. dat men, boven het inzicht van God door het Mis-hooren te vereeren, en boven die zekere aandacht welke reeds tot het Mis-hooren in zich zelf volstrekt is vereischt, nog zorg moet hebben om alle verstrooidheden te vermijden, en zich gedurig dient bezig te houden met de Mis op te volgen, of met op God of op geestelijke dingen te peinzen, of met te bidden. Groote eerbiedigheid en aandachtigheid worden hier vereischt, omdat de H. Mis, waal'in Christus zich zei ven aan zijnen hemelschen Vader slachtoffert, het verhevenRte werk is van onzen Godsdienst, en omdat het Gebod van Mis te hooren gegeven iK tot heiliging van den dag des Heeren en van de Feestdagen. Wie op eenen Zon- of geboden Feestdag aan deze goede manieren zóó te kort blijft, dat hij de vel'eischten om Mis te hooren niet meer vervult, voldoet aan het Gebod der H_ Kerk niet, en zondigt bijgevolg doodelijk, indien hij geene andere Mis op dien dag hoort. Dit Gebod verplicht ons immers op doodzonde, aangezien het dool' zijne natuur en <1001' het einde zijner instelling zwaar is. - Als de vereischte vool'waarden om Mis te hooren vervuld zijn, dan maakt het gebrek aan eerbiedigheid en aandachtigheid slechts eene dagelijksche zonde uit, grooter of kleiner volgens (lat de oneerbiedigheid en de verstrooidheid meer of min plichtig, grooter of kleiner zijn. Wat el' te bemel'ken is om met veel vrucht Mis te hooren, zal men in de 33" les, die over de H. Mis handelt breeder uitgelegd vinden. Kortbondig kan dit voorgesteld worden met te
-
233-
zeggen, dat WIJ JU de Mis behoOl'en tegenwoordig te zijn, gelijk de goede moordenaar tegenwoonlig is geweest bij het Sacrificie van het Kruis op den Calvarieberg. Gelijk bij, behooren wij daal' te bekennen, dat wij de dood en de straffen Gods schuldig zijn, en, gelijk hij ook, zouden wij moeten vI'agen, dat Jezus onzer zou gedenken en ons de vruchten zijner slachtoffering toepassen.
7. V. Is het genoeg een deel te hooren? A. Wij zijn verbonden een heele te hooren, en geen merkelijk deel achter te laten. V. Is het genoeg een deel der H. Mis te hooren, om aan de wet der H. Kerk te voldoen I A. Wij zijn verbonden eene heele te hooren, 't is te zeggen, 10 dat wij in al de deelen der Mis moeten tf'genwoordig zijn, van haar begin tot haar einde, d. i. van het gebed des priesters aan den voet des alt aars tot het laatste evangelie, en 20 dat al de deelen, waarin wij tegenwoordig zijn, tot ééne en dezelfde Mis moeien behooren, of althans, te zamen genomen, met reden als eene volledige Mis kunnen lianzien worden, - en geen merkelijk deel achter te laten: en bijgevolg geen deel, dat schathaar, dat waardeerbaar is, te verzuimen. 'Wanneer de H. Kerk ons op de Zon - en Feestdagen gebiedt Mis te hooren, spl'eekt zij voorzeker niel van een deel der Mis, noch van deelen, die, te zamen genomen, niet als eene heele Mis kunnen aanzien worden, maar van eene heele Mis waar niets aan ontbreekt: die immers een werk gebiedt zonder er eene hepaling bij te voegen, gebiedt het voorzeker in zijn geheel. Daarom, wie vrijwillig een deel der Mis verzuimt, dat, om zijn belang of om zijne grootte, als gewichtig moet aanzien worden, zooals ongetwijfeld is de Consecl'atie en de Nutting te zamen genomen, of zelfs de COllsecratie alleen, of van het begin der Mis tot na de Offel'ande, of andere dergelijke de,llen, - die blijft grootelijks te kort aan zijne plicht van eene heeZe Mis te hooren. en zondigt dus doodelijk. Als men slechts een klein of min gewichtig deel vel'zuimt, zooals vol-
-
234 -
gens het gemeen gevoelen is, van het begin der Mis tot na den Gloria of tot aan het evangelie, dan bedrijft men slechts eene dagelijksche zonde, die meerder of minder zal zijn, volgens dat het verzuimde deel groot er of kleiner is. Insgelijks, wie terzelfder tijd twee helften van twee verscheidene Missen bijwoont, of in ééne Mis van in het begin tot na de Consecratie, en daarna, in eene andere, van na de Consecratie tot het einde zou tegenwoordig zijn, die zou 001(' geenszins aan het Gebod del' H. Kerk voldoen, dewijl die twee helften op geener wijze eene volledige Mis uitmaken. VRAGEN.
Waarom spreekt de Catechismus hier van de Vijf Geboden der H. Kerk? - Welk is het voorwerp dezer les?- Hoe wordt zij verdeeld l - Wat onderzoe)<.t de Catechismus in ieder deel? 1. Van welke Kerk is er spraak, als de Catechismus vraagt: hoeveel Geboden der H. Kerk zijn er? - Wat drukt de Catechismus uit, met te antwoorden: voornamelijk vijf? - Waarop hebben al de andere geboden der H. Kerk betrek? - Waarom worden de Vijf Geboden, waarvan hier spraak is, voorname Geboden genoemd! 2. Waarover handelen de Vijf Geboden der H. Kerk! - Heeft God ons nopens die voorwerpen nietR voorgeschreven 1 - Wat heeft de H. Kerk hier eigenlijk gedaan! 3. Verklaar de 11raag : wie heeft de Geboden der H. Kerk ingesteld. - 'Vie verstaat men hier door: de oversten der H. Kerk? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, door welke daad die oversten van in het begin hunne wetgevende macht uitgeoefend hebben. - Leg die daad uit en zeg wat er door bewezen wordt. Bewijs dat, uit de natnul' der zaak zelve, de H. Kerk de macht heeft van geboden te geven. - Waarom kan de H. Kerk in hare algeineene wetten niets voorschrijven, dat met het Geloof of de zeden strijdt! 4. Wat beteekenen in de vraag: zijn wij schuldig de Geboden der H. Kerk te onderhouden, a) het woordje wij en b) het woord schuldig! - Waarom zijn de Ketters, de Schismatieken en degenen die in den geestelijken ban zijn, niet gansch vrij van de wetten der H. Kerk! - Welk is de reden daal'vanl- Zijn ook de ongedoopten verplicht de wetten der H. Kerk te onderhouden 1 - Geef er de reden van. - Zijn zij ook vrij van het onderhouden der Tien Geboden 1- Geef reden van dit antwoord. - Waarom zijn de kinderen, die de jaren van verstand nog niet bereikt hebben, niet verplicht de wetten van de H. Kerk te onderhouden?- Is het zonde die kin-
-
235-
deren iets te doen verrichten, dat met de Tien Geboden strijdt en waarom? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, 10 hoe wij gehouden zijn de wetten der H. Kerk te onderhouden, en 20 welke de reden daarvan is. - Leg voor beide punten de woorden van den Catechismus uit. - Bewijs dat de reden, die de Catechismus geeft, geldig is. 5. Hoeveel en welke soorten van Feestdagen zijn er~ - Om hoeveel redenen is iedere soort van Feestdagen ingesteld? - Stel die redenen met de woorden van den Catechismus voor. - Verklaar de woorden van den Catechismus. - Tot welke soort van Feestdagen behooren al de Heiligdagen die wij te vieren hebben~ 6. Wat is er vereischt om Mis te hooren, en waaroml - Geef rekenschap van de uitdrukking Mis hooren. - Wat is, volgens den Catechismus, Mis hooren met goede manieren? - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Zeg waarom die goede manieren, welke de Catechismus vraagt, vereischt zijn. - Hoe zondigt men met op de Zon- en Feestdagen de Mis te verzuimen? - Hoe zondigt men met de Mis niet te hooren met goede manierenl - Zeg in 't kort wat er te bemerken is nopens de manier om met veel vrucht Mis te hooren. 7. Geef den zin der vraag: Is het genoeg een deel te hooren. Wat is er, volgens den Catechismus, te verstaan door het woord Mts, in het Gebod der H. Kerk: dan ooit Mts hooren met goede manieren? - Wat beteekent de Catechismus, als hij zegt: wij zijn verbonden eene heele te hoorenl- Wat drukt hij uit door de woorden: geen merItelijlt deel achterlaten? - Bewijs dat wij, om aan het Gebod der H. Kerk te voldoen, eene heele Mis moeten hooren en geen merItelijlt deel mogen achterlaten. - Hoe zondigt men met geene heele Mis te hooren l
-
236-
ACHT EN TWINTIGSTE LES.
Van het Derde, Vierde en Vijfde Gebod (Ier H. Kerk. b ~.
10 Bl'paling van het vasten. IV. 1. Wat is vasten? 20 W ie de vastendagen moe- ) V. 2. ltie zijn schuldig te i ten onderhouden. I vasten? ~3~ IV. 3. Wanneer 1/Ioet men J! ~:::i' 30 Geboden vastendagen. vasten?
~: ~
:-g
.... ~~ ...; j:f!:
::: ~ ~.
40 Profijt van het vasten.
IV. met 4. Wat profijt doen wij vasten?
IV:Gij ZUltuw.en) 0 ' .. J v. 5 Aan wien zijn wij prIester, ten mlD- 1 IJ we pIlester . I ·h ld' tb' ht ? ste ééns 's jaars, SI u Ig e .Iec.. en. uwe biecht spre· 20 É' ,. j V. 6. Hoe dlkw!Jls moet ken. ens S Jaars'l men biechten?
,~ d
\ V. 7. Wanneer moet men I het lichaam des Heeren nutten? CIl,l:l= ~ u _ 2° Het lichaam des Heeren) V.8. Wat is ervan noodeom .. i:i ~ nulten. ! wel te communiceeren? 1=1 .. al . " V. 9. In wat ouderdom is /iII j:f al door dIt hebod verh ld' h tH S ~ CIl,l:l r 3h0 WIe .. men Sf u Ig e . ab ~ p IC t zyn. ('rament te ontvangen?
SJ:! f : ~ 3l
a
I/l~
10 Omtrent Paschen.
I
1. V. Wat is vasten? A. Vasten is zich wachten van eenige verboden spijs, en maar Mns daags zijnen nooddruft nemen. A. Vasten bestaat dns in deze tu;ee dingen: 1° Zich wachten van eenige verboden spijs: de spijzen, op de vastendagen (doch niet op alle) verboden, zijn:
-
237-
al vleesch en
al hetgeen van vleesch voorkomt, woals vleeschsop en vet; b) eieren, en c) :::ltlDel, d. I. melk en al hetgeen van melk voortkomt, zooals boter en kaas. Volgens de algemeene wetten de~' H. Kerk moet men geheel den Veertigdaagschen Vasten, zelfs des Zondags, hoewel men dan meermaals zijnen nooddruft mag nemen, vleeseh, eieren en zuivel derven; maar de bisschoppen kunnen, door de macht hun van den Paus vergund, daarin dispenseeren. In ieder bisdom worden jaarlijks de dispensatiën, die Zijne Hoogweerdigheid de Bisschop geeft, in de Vastenbul bepaald. Op de vastendagen buiten den Veertigdaagschen Vasten, moet men zich, volgens de algemeene wetten der H Kerk, onthonden noch van zuivel noch van eieren, maar alleenlijk van vleeseh. 2° En maar ééns daags zijnen nooddruft nemen: maar ééns daags eten; doch boven deze ééne maaltijd, die voorzeker eene volledige mag zijn, mogen wij nog, naar de algemeene bestaande gewoonte, 's morgens een stukje brood en 's avonds eene geringe versterking (collatie genoemd) nemen. - Deze collatie mag geene tweede maaltijd uitmaken, maar wij mogen er die hoeveelheid spijs bij gebruiken, welke, ingezien den duur van den vasten, onze meerdere of mindere krachten en onze werkzaamheden, vereischt is om ons het vasten mogelijk te maken, en te beletten dat wij er in onze ge;r,ondheid door gehinderd worden. In de collatie mag men in 't bisdom van Gent geene eieren gebruiken. Die onthouding van eenige spijzen en maaltijden is door de H. Kerk bevolen, opdat wij daardooI' boetveerdigheid zouden doen, onze driften beteugelen, en de heiligheid bekomen.
2. V. Wie zijn schuldig te vasten? A. Al degenen die tot hunne jaren gekomen zijn, en door ziekte, weekheid of zwaren arbeid niet verontschuldigd zijn. A. Twee voorwaarden zijn vereischt om te moeten vasten: 1° Tot de jaren gekomen zijn: wat het derven '\'an verbodene spijzen betreft, daartoe is men gehouden, zoohaast men tot de jaren van verstand komt, hetwelk gewoonlijk
-
238-
geschiedt omtrent den ouderdom van zeven jaren. - Wat echter het onthouden aangaat van meer dan ééns daags zijnen nooddruft te nemen, daartoe is men verplicht, na den vollen ouderdom van 21 jaren bereikt te hebben. De reden van dit verschil is, dat de laatste verplichting, vroeger opgelegd, de ontwikkeling des Jichaams zou kunnen beletten. 2° En door ziekte, weekheid of zwaren arbeid niet verontschuldigd zijn: door ziekte zijn verontschuldigd degenen die wezenlijk ziek zijn, of ten minste in gevaar zijn van ziek te wOI'den; door weekheid, al de slappe of zwakke menschen, zooals ouderlingen, degenen die maar uit hunne ziekte zijn opgestaan en allengskens hunne krachten moeten herstellen, enz. - onde,' de weeken mogen ook de armen en noodwendigen gerekend worden, die honger lijden en maar te eten hebben wat zij ontvangen; - door zwaren al'beid zijn verontschuldigd al degenen, die eenen arbeid te verrichten hebben, waartoe zij met te vasten, niet bekwaam zouden zijn, b. v. de landbouwers, de timmerlieden, de bakkers, de ziekenoppassers, enz. Men bemerke wel, dat deze redenen niet altijd van beide de deelen van het vasten verontschuldigen: de ziekte en de weekheid verontschuldigen dikwijls van beide deelen; maar de zware arbeid verontschuldigt gewoonlijk alleen van het tweede deel, namelijk, van maar ééns daags zijnen nooddruft te nemen. Als men, om niet te vasten, eene reden heeft die wel gegrond, doch onvoldoende is om door Zich zelve van het onderhouden des Gebods te ontslaan, en men er nochtans begeert van ontslagen te zijn, dan moet men dispensatie vragen aan zijnen pastoor of aan eenen daartoe gemachtigden biechtvader. - Men neme in acht, dat de dispensatie, om meer dan ééns daags te eten, die andere niet medebrengt, om verbodene spijzen tegebl"Uiken. Deze moet afzonderlijk gevraagd worden.
3. V. Wanneer moet men vasten? A. Op al de dagen die de H. Kerk ons voorhoudt, als zijn de veertig dagen vóór Paschen, de quatertemperdagen, en zekere vigiliedagen door het jaar.
-
239-
A. De algemeene regel is, dat men moet vasten op al de dagen die de H. Kerk ons voorhoudt, aangezien het Gebod wegens het vasten van de H. Kerk voortkomt. De bijzonderste van die dagen zijn: }O de veertig dagen vóór Paschen, 2° de quatertemperdagen, en 3° zekere vigiliedagen door het jaar. De veertig dagen vóór Paschen; al de dagen (de Zondagen opzichtelijk het ééns daags zijnen nooddruft te nemen uitge· zonderd) van Aschwoensdag tot aan Paschen. Deze Vasten schijnt van de Apostelen ingebracht te zijn, en is gesteld vóór Paschen, omdat deze Feestdag de grootste is van geheel het jaar (9 d • les, 4de vr.). De quatertemperdagen, (letterlijk, de dagen der vier tijden) zijn de Woensdag, Vrijdag en ZatE'rdag eener week uit ieder van onze vier jaargetijden: van den Winter, de Lente, den Zomer en den Herfst. Zij schijnen ook van de Apostelen voort te komen, en zijn ingesteld, om God voor de ontvangene weldaden te bedanken, om de bedrevene zonden uit te boeten, en het nieuw jaargetijde aan God toe te wijden, alsmede om van God goede en heilige priesters te bekomen; want de HH. Orden worden in die weken toegediend. De vigiliedagen, zijn de dagen die een plechtig feest voorafgaan, en zij worden vigiliën (letterlijk, nachtwakingen) genoemd, omdat de geloovigen eertijds den geheelen nacht vóór den Feestdag in gebeden en lQfzangen overbrachten. In ons land zijn er maar vijf vigiliedagen waarop wij moeten vasten: namelijk de vigiliedagen van Sinksen, van de plechtigheid der HH. Apostelen Petrus en Paulus, van O. L. V. Hemel vaart, van Allerheiligen en van Kerstmis. Als de vigilie op eenen Zondag valt, dan wordt zij op den voorgaanden Zaterdag verplaatst. - De vigiliedagen zijn eene bereiding tot den Feestdag. Buiten deze vastendagen bestaat nog de H. Marcusdag en de drij Kruisdagen; doch in ons land moest men op die dagen niets anders dan vleesch derven, en daarin zelfs wordt jaarlijks door Zijne Hoogw. den Bisschop gedispenseerd. Verders gebiedt de H. Kerk ons nog, wekelijks twee dagen vleesch te derven: namelijk, den Vrijdag ter herinnering van Christus' dood, en den Zaterdag ter eere van de H. Maagd Maria. Nochtans in het gebod van des Zaterdags vleesch te 16
-
240-
derven, wordt nu ook jaarlijks door Zijne Hoogw. den Bisschop aan al de geloovigen des Hisdoms dispensatie gegeven.
4. V. Wat profijt doen wij met vasten? A. Wij bedwingen onze kwade lusten, verzoenen de goddelijke gramschap, en voldoen voor onze zonden. A. Wij trekken uit het vasten een drijdubbel profijt: 10 Wij bedwingen onze kwade lusten: wij beteugelen onze kwade neigingen, eerst en vooral, onze ongel"egelde lichamelijke neigingen tot het eten en drinken en tot de onkuischheid; ook nog al de andere die in den geest hunnen. zetel hebben, zooals de hooveerdigheid, de ongehoorzaamheid, enz.; want door het vasten werken wij rechtstreeks onze slechte driften tegen. 20 Wij verzoenen de goddelijke gramschap: wij keeren den wrekenden arm Gods van ons af, en bewegen zijnebermhertigheid, om ons vergiffenis te schenken, aangezien wij, door het vasten, ons zei ven voor onze zonden straffen. 30 Wij voldoen voor onze zonden: wij boeten, dOOl" het vasten, die tijdelijke pijnen uit, welke wij, na de vergiffenis onzer zonden bekomen te hebb·n, nog schuldig blijven of hier op aarde of in het vagevuur te lijden; want het vasten is eene ware straf en uitboeting. David, Tobias, Judith, Bsthel", Daniël, het Joodsche volk. de Ninivieten en de Machabeël"S hebben, door het vasten. vel"giffenis der zonde en andere groote weldaden bekomen; Christus heeft zich tot zijne prediking door eenen veertigdaagschen vasten bereid; de Apostelen hebben gevast vooraleer zij hunne gewichtigste bedieningen Ondel"namen.
5. V. Aan wien zijn wij schuldig te biechten? A. Aan onzen pastoor, of aan iemand, die van hem of van den bisschop of den Paus van Rome daartoe macht ontvangen heeft.
-
241 -
V. Aan wien : aan welken priester, zijn wij schuldig te biechten volgens het Gehod der H. Kerk, dat ons zegt: gij zult uwen pl'lester, ten mimte éélls 'sjaars, uwe biecht sprekeu?
A. Wij moeten biechten aan eenen van deze priesters: of aan onzen pastoor: aan den pastoor der parochie waarin wij wonen, of aan den bisschop van het bisdom waarvan wij deel maken, of aan den Paus van Rome, die alle drij. uit hoofde van hun ambt, g ... last zijn ons de middelen van zalig, heid te bezorgen; - of aan iemand: aan eenen priester, die van hem, of van den bisschop. of den Paus van Rome daartoe macht ontvangen hep.ft : die macht heeft om onze biecht te hnoren, niet rIOOl' zijn ambt, maal' dooI' df'n pastoor, of door den bisschop of dooI' den Paus daartoe gedelegeerd of afgeveerdigd is. Wij mogen dan niet aan allen priestel' onze biecht spreken; want, niet door de macht alleen in de H. Wijding ontvangen, kan een priester geldig de absolutie geven; hij mo ... t daarenboven nog wettig jurisdictie (letterlijk, rechtsmacht, macht (,lm te oOl'deelen) van de H. Kerk bekomen hebhen. juist gelijk een bUl'gerlijke rechter, om een gel/lig vonnis uit te spl,.. ken, ook eprst van de bevoegde ovel'heid een gebied moet hekomen hebben, waar hij zijne macht mag uitoefenen. - Deze jurisdietie is tweeél'lei : zij vloeit ofwel Hit het ambt, waal' iemand mede bekleed is : zoo is het VOOI' het ambt van pastoor, van bisschop of van Paus, dat oplegt de toevertrouwde geloovigen alle middelen van zaligheid te bezorgen en bijgevolg ook hunne biecht te hOOl'en : deze jurisdictie wordt gewoue jw'i8dictie genoemd; - ofwel ~ij komt voort uit eene del ... gatie of afveerdiging die gedaan is door den Paus, den bisschop of den pastoor: 't is hetgeen men noemt gedelegeel'de jW·i8dictie. Zoo blijkt het, dat wij kunnen biechten óf In aan onzen pastooI', onzen bisschop of den Paus van Rome, óf 2° aan iemand die van den pastoor, van den bisschop (lf van den Paus macht daartoe ontvangen heeft. Men bemerke dat, door eene wederzijdsche toestemming der kerkelijke oyel'sten, al de biechtvaders macht hebben om de vreemdelingen te hooren die bij hen in die plaats, waar zij jurisdictie hebben, te biechten komen; en dat, in gevaar van sterven, alle priester juripdictie heeft. Hier is ook aan te stippen, dat de pastoors hunne macht van
-
242-
jurisdictie te delegeeren aan andere priesters, niet meel' te gebruiken hebben, sedert het Concilie van Trente vastgesteld heeft, dat de biechtvaders eerst moeten goedgekeurd worden door den bisschop der plaats; want, sedert dien tijd, wOl'dt goedkeuring en jurisdictie te zamen dOOl' den bisschop gegeven.
6. V. Hoe dikwijls moet men biechten? A. Als men in doodzonde gevallen is; hetwelk men niet langer mag uitstellen, al::; er gevaar is van te sterven; en, naar het Gebod der H. Kerk, is het van noode alle jaren Mns te biechten. V. Hoe dikwijls moet men biechten: voldoet men met, volgens het Gebod der H. Kel'k, alle jaren ééns te biechten, ofwel moet men dat nog in eenige bijzondere gevallen doen' A. Men moet biechten : 1° als men in doodzonde gevallen is; hetwelk men niet langer mag uitstellen, als er gevaar is van te sterven : na eene doodzonde bedreven te hebben, is men verplicht, eens die zonde te biechten, en, als er gevaar van sterven ontstaat, mag men het biechten van die zonde niet meer uitstellen, of mag men dan niet zeggen: " ik zal eene akte van volmaakt berouw verwekken met het vast voornemen van mijne zonde te biechten na mijne genezing, die ik misschien zal bekomen; .. maal' men is volstrekt verplicht in dat gevaar zelf te biechten. - Deze plicht vloeit voort uit het Goddelijk Gebod, door Christus gegeven, dat het Sacrament der Biecht, als noodzakelijk uit noodzakelijkheid des middels, oplegt aan alle geloovigen, die doodelijk gezondigd hebben, en dus voorzeker voorschrijft alle doodzonde te biechten, ten minste vóór de dood. Het legt hun zonder twijfel nog op, meermaals in het leven te biechten; want de Biecht is niet enkel voor de stervenden, maar ook voor de gezonden ingesteld. Het Goddel~ik Gebod echter bepaalt geenen tijd, of zegt niet wanneer men, na het bedrijven del' doodzonde, zijne biecht zou moeten spraken; daarom is de H. Kerk dien tijd komen bepalen.
-
243-
2° En, naar het Gebod der H. Kerk, is het van noode alle jaren ééns te biechten; behalve de verplichting, indien men in doodzonde gevallen is, van te biechten in gevaar van sterven, mOAt men, in doodzonde gevallen zijnde, volgens het Gebod del' H. Kerk, dat het Goddelijk Gebod komt bepalen, nog alle jaren ééns zijne biecht spreken. Hieruit volgt dat men verplicht kan zijn, op één jaar meel'maals te biechten: b. v. iemand komt, na zijne Paaschbiecht, in staat van doodzonde en in gevaar van sterven: die is gehouden in dat gevaar wederom te hiechten; hervalt hij het7.elfde jaar nogmaals in staat van doodzonde en in gevaal' van sterven, hij moet eene derde maal zijne biecht spreken. De overh'eding van het Goddelijk of het Kerkelijk Gebod nopens het biechten maakt eene doodzonde uit, aangezien de zaak uit hal'e natuul' zeer gewichtig is. Men bemerke, dat de H. Kel'k in haal' Gehod niet zegt: ééns 's jaars, maal' ten minste ééns 's jaars, om ons te doen verstaan, hoezeer zij begeert, dat wij meermaals 's jaars dit heilzaam Sacrament ontvangen. Voor de Jaarlijksche Biecht is er geen bepaalde tijd vastgesteld; doch het is de wensch der H. Kerk. en het is zeel' natuurlijk, dat de geloovigen vóór hunne Paaschcommunie biechten, want degenen, die in doodzonde zijn, moeten zich door de Biecht zuiveren, om aan de plicht del' Paaschcommunie te kunnen voldoen. Dit Gebod verplicht al degenen die tot de jaren van verstand gekomen zijn.
7. V. Wanneer moet men het lichaam des Hem'en
nutten? A. Ten minste Mns 's jaars, elk in zijne parochie, binnen de veertien dagen omtrent Paschen, te weten van Palmzondag tot Beloken Paschen, A. De Catechismus zegt in zijn antwoord: 1° hoe dikwijls, 20 waar, en 3° op welken tijd wij, volgens het Gebod del' H. Kerk, het lichaam des Heeren moeten ontvangen.
-
244-
Ten minste ééns 's jaars. Hij zegt: ten minste, om uit te drukken hoe vurig de H. Kerk verlangt, dat wij meermaals in het jaar de H. Communie zouden ontvangen. 20 Waar? - Elk in zijne parochie: in de kerk der parochie tot dewelke hij behoort. Men voldoet dus niet aan het Gebod der H. Kerk met de voorgeschl'eyene Communie te ontvangen in eene kerk of kapel die de eigene parochiekerk niet is, tenware men door onmogelijkheid verontschuldigd ware of van de bevoegde ovel'heid daartoe oorlof hadde ontvangen. ~o Op welken tijd? - Binnen de veertien dagen omtrent Paschen, te weten van Palmzondag (medebegrepen) die acht dagen vóór Paschen "alt, tot op den Zondag na Paschen die Beloken (gesloten) Paschen wordt Ilenoemd, omdat de octaaf van Paschen er mede gesloten wordt. Nochtans kan de kerkelijke overheid dien tijd verlengen, en de pastoor alsook de biechtvader kunnen, om eene goede reden, aan iederen geloovige in 't bijzonder oorlof geven, om de Paaschcommunie langer uit te stellen. Wie belet is de Jaarlijks{)he Communie in zijne parochiekerk te doen. is daarom niet vrij van de Paaschplicht : het Gebod van ééns 'sjaars de H. Communie te ontvangen blijft bestaan, alhoewel men het, onder opzicht van plaats, niet kan volbrengen. - Wie de H. Communie heeft ontvangen, maar verzuimd heeft dit in zijne parochiekerk te doen, blijft, volgens het gemeen gevoelen, tot het einde des jaars toe verplicht in zijne parochiekerk te communiceel'en. Insgelijks, wie belet is geweest of wie verznimd heeft de Jaarlijksche Communie binnen de veertien dagen omtrent Paschen te doen, die is, volgens het gemeen gevoelen, verplicht, zoo haast mogelijk de H. Ctlmmunie in zijne parochiekerk te ontvangen. Om aan het Gebod der H. Kerk te voldoen, is voorzeker eene goede Communie vereischt; bijgevolg, wie in den Paaschtijd op eene heiligschendende wijze het lichaam des Heeren genut heeft, moet, zoo haast mogelijk. zijne biecht spreken en eene goel1e Communie doen; doch, heeft hij reeds de Communie ontvangen in zijne parochiekerk, dan voldoet hij met ze te ontvangen, onverschillig in welke kerk. 10 Hoe dikwijls? -
-
245-
De H Kerk wil dat de Jaarlijksche Communie in de parochiekerk geschiede, om de eenheid del' parochie te bevestigen en de pastoors de gelegenheid te geven van te zien of al hunne geloovigen de Paaschplicht volbrengen. Zij heeft die Communie gesteld in den Paaschtijd, omdat Paschen de grootste feestdag is van het jaar. Al de deelen van dit Gebod der H. Kerk verplichten ons op doodzonde, daar zij alle gewichtig zijn óf uit hunne natuur, óf uit het einde waartoe zij dienen. Men merke nog aan: 10 dat het Vijfde Gebod der H. Kerk wederom niets anders is dan eene nauwkeurige bepaling van het gebod van CrIristus, dat ons oplegt meermaals in het leven de H. Communie te nutten; - 2° dat wij, buiten de Jaal'lijk· sc he Communie, nog verplicht zijn het lichaam des Heeren te nutten, als er gevaar is van sterven.
8. V. Wat is er 'Gan noode om wel te communi-
ceeren? A. Ten eerste, dat wij waarachtiglUk gelooven, dat Christus daar tegenwoordig is; ten tweede, dat wij nuchter zijn en zuiver van zonden. V. Wat is er van noode - om wel te communiceeren: om wel het lichaam des Heeren te nutten, wat communiceej'en (letterlijk, in gemeenschap komen) genoemd wordt, omdat de geloovigen, met het lichaam des Heeren te nutten, allernauwst met Christus en met elkander verbonden worden1 A. Om wel te communiceeren is er van noode : Ten eerste, dat wij waarachtiglijk gelooven, dat Christus daar tegenwoordig is : wij moeten de lee ring der Katholieke Kerk kennen, die ons zegt dat Christus zelf, God en mer.sch, met zijne ziel en zijn lichaam, in het H. Sacrament tegenwoordig is; en die leering, als zijnde het woord Gods, vastelijk gelooven. - Het is immers klaar, dat wij, om wel te communiceeren, moeten weten wat de H. Communie is, en dat wij ze moeten erkennen, gelijk de leering des Geloofs ze ons voorstelt. Ten tweede, dat wij nuchter zijn: sedert middernacht
-
246-
niets geëten of gedronken hebben. - Wij zeggen geëten of gedronken hebben, en niet, iets doorgezwolgen hebben; want het is maar het dOOl'zwelgen van hetgene onder den naam van eten of drinken komt, dat wezenlijk ontnuchtert; indien men b. v. eenig overl;tlijfsel van spijs heeft doorgezwolgen, dat in den mond nog was, of eenig water dat zich in 't spoelen van den mond met het speeksel vermengd heeft, of wat bloed dat uit den mond of uit het hoofd komt, of een weinig sneeuw die in den mond is gevlogen, daarom is men niet ontnuchterd. Maar men is dat, als men b. v. een weinig water heert gedronken, 't zij dit vrijwillig of onvrijwillig geschied zij. Het nuchter zijn is tot de H. Communie vereischt door een Gebod der H. Kerk, die daarin de eer, welke wij aan het H. Sacrament verschuldigd zijn, voor oogen heeft. Dit Gebod geldt niet voor degenen die de laatste HH. Sacramenten ontvangen, of die, na de berechting, gevaarlijk ziek blijvende. nog begeeren de H. Communie te nutten. - En zuiver zijn van zonden: zuiver zijn ten minste van alle doodzonde; want het H. Sacl'ament des Altaars is een Sacrament derlevenden en moet daarom in staat van gratie ontvangen worden. Dan, hoe meer men ook van alle dagelijksche zonde en van alle aangekleefdheid daaraan zuiver is, hoe volkomener ook de vruchten der Communie zullen wezen; want hoe beter onze gesteldheid is, hoe meer vrucht wij uit de Sacramenten trekken. Degenen, die in staat van doodzonde zijn, voldoen niet aan de vereischten om de H. Communill te mogen ontvangen, met zich van deze zonde te zuiveren door een volmaakt berouw: volgens het Gebod der H. Kerk, en misschien ook volgens het Gebod van Christus, moeten zij dat doen bij middel van het Sacrament der Biecht.
9. V. In wat ouderdom is men schuldig het Hei-
lig Sacrament te ontvangen? A. Als men gekomen is tot de jaren van discretie of verstand. V. In wat oudel'dom begint het Gebod van ééns 's jaars het lichaam des Heeren te nutten, voor de geloovigen verplichtend te worden r
-
247-
A. Als men gekomen Is tot de jaren van discretie of verstand: tot dejaren waarop men genoegzaam onderscheid kan maken tusschen het nutten van het lichaam des Heeren en het gebruiken van andel'e spijzen. - Deze ontwikkeling des verstands bereikt men gewoonlijk niet vóór de tien jaar. Het behoort tot de geestelijke oversten te beslissen, of een kind genoegzame kennissen heeft om zijne Eel'~te COlllmunie te mogen doen. - Men hemerke dat men gepne genoegzame kennis nopens het zoo verheven mysterie van het H. Sacrament des Altaars kan hebben, zonder (twens in geheel de Christelijke Leering welonderweten te zijn. VRAGEN. Welk is het voorwerp dezer les~ - Hoe is zij verdeeld 1 - Wat onderzoekt de Catechismus nopens ieder deel? 1. In hoeveel verschillende dingen bestaat het vasten' - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Welke zijn de spijzen die, in 't algemeen, op de vastendagen verboden worden! - Zeg welke spijzen, volgens de algemeene wetten der H. Kerk, verboden zijn gedurende den Veertigdaagsehen Vasten. - Welke sp~jzen zijn verboden op de vastendagen bniten den Veertigdaagsehen Vastenl - Wat beteekenen de woorden: maar éens daags zijnen noodd,·,,{t nemen? - Welke verzachting is er, door eene algemeene gewoonte, aan dezen regel gebracht' - Hoe groot mag de collatie zUn? Wat spijs is er voor de collatie in het Bisdom van Gent verboden? - Waarom heeft de H. Kerk geboden ons van eenige spijzen en maaltijden te onthouden î 2. Hoeveel en welke vereischten moeten vervuld wezen, opdat men zou verplicht zijn te vasten 1 - Welke onderdom is er vereischt om tot geheel het vasten, of ten minste tot het derven del' verbodene spijzen verplicht te zijn 1- Waal'om verplicht de H. Kel'k ons zooveel later tot geheel het vasten, dan tot bet denen der verbodene spijzenl - Wie is van het vasten verontschuldigd a) door ziekte, b) door weekheid, c) door zwal'en al'ueid! - Vel'ontschuldigen deze redenen altijd van beide de deelen die het vasten uitmaken" - Als men van het vasten begeert ontslagen te zijn, om eene reden, die gegrond is, doch dool' zich zelve niet verontschuldigt, wat behoeft men te doen? - Als iemand dool' dispensatie meermaals daags mag eten, mag hij daarom ook verbodene spijzen gebruiken 1 3. Op welke dagen moet men, volgens den algemeenen regel, vasten, en waaroml - Welke zijn de bijzonder~te vastendagen,
-
248-
die de H. Kerk ons voorhoudtl- Wat zijn de veertig dagen VOOI' Paschen? - Van waar komt deze Vasten voort, en waarum is hij gesteld vóór Paschen 1 - Welke is de letterlijke beteekenis van het woord quatertemperdagen? - Wat zijn deze dagen 'I - Van wie zijn zij ingesteld, en waartoe dienen zijl - Wat zijn de vigiliedagen, en welk is de oorsprong van dezen naam! - Hoeveel vigiliedagen zijn in ons land vastendagen 1- Waartoe dienen deze dagen 1 - Welke vastendagen bestaan nog buiten deze, die de Catechismus hier noemt'l - Waartoe is men op deze dagen in ons land verplicht I - Bestaat deze verplichting nog in het Bisdom van Gent! - Op welke dagen gebiedt de H. Kerk vleesch te derven, eu waarom'! - Wat. is er te bemerken voor het Bisdom van Gent. nopens het derven van het vleeseh op de Zaterdagen 'I 4. Hoeveel profijten trekken wij uit het vasten'! - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Verklaar ze, en toon hoe zij uit het vasten nat.uurlijk voortkomen. 5. Noem, met de woorden van den Catechismus, de verschillende priesters, aau wie wij mogen biechten. - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Waarom mogeu wij uiet aan alle priesters zonder onderscheid onze biecht sprekenl - Wat verstaat men door jurisdictie en hoevelerlei is z~j '! - Toon uit dit onderscheid der jurisdictie, dat het antwoord van den Catechismus juist en volledig is. - Hebben de biechtvaders macht om de vreemdelingen de absolutie te geven, en hoe hebben zij deze macht? - Welke priesters hebben jurisdictie in stervensgevaar'! 6. Verklaar de vraag: hoe dikwijls moet men biechten? - Uit hoofde van hoeveel en van welke Geboden moeten wij biechten 'I Zeg, met de woorden van den Catechismus. wanneer wij voorzeker moeten biechten volgens het Goddelijk Gebod, en leg die woorden uit. - Bewijs uw antwoord. - Wanneer moet men, volgens het Gebod der H. Kerk. biechten? - Komt dit laatste Gebod onder alle opzichten van de H. Kerk alleen voortl- Geef een geval, waarin iemand verplicht is meermaals in één jaar te biechten. - Hoe groot is de zonde dergenen. die het Goddelijk of het I{erkel~jk Gebod nopens het biechten overtreden? - Wat geven in het Gebod der H. Kerk de woorden: ten minste éél1s 's jaars, te kennen! - Wanneer moet men de jaarlijksche Biecht doen! - Wie zijn door het Gebod van te biechten verplicht! 7. Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe dikwijls wij het lichaam des Heeren moeten ontvangen, en leg die woorden nit. - Is dit Gebod enkel een Kerkelijk Gebod! - Wanneer moeten w~i. buiten het gezegde geval. het lichaam des Heeren nog nutten 1- Waar moeteu wij het, volgens den Catechismus, ééns 'sjaars ontvangen'! - Leg het antwoord uit. - Wanneer moeten wij het,
-
249-
'Volgens den Catechismus, ontvangen'! - Leg wederom het antwoord uit. - Wie belet is de Paaschplicht in zijne parochiekerk te vervullen, moet hij dit jaar communiceeren 'I - Wat blijft er van de Paaschplicht bestaan voor degenen, die met Paschen te communie zijn gegaan, maar verzuimd hebben dit te doen in de parochiekerk? - Wat voor dezulken die of gedurende de veertien dagen omtrent Paschen belet geweest zijn of verzuimd hebben de H. Communie te ontvangenl - Voldoet men aan het Gebod der H. Kerk door eene heiligschendende Communie?- Waartoe is men gehouden, als men de Paaschcommullie op eene heiligschendende wijze ontvangen heeft? - Waarom gebiedt de H. Kerk, dat de Jaarlijksche Communie gedaan worde in de parochiekerk, en omtrent Paschenl - Op welke zonde verplicht ieder deel van het Gebod der Paaschcommunie,
VIERDE DEEI.. NEGEN EN TWINTIGSTE LES.
Van de HH. Sacramenten.
I
V. 1. Wat is een Sacrament? \ V. 2. Hoeveel Sacramenten zijn er? 'V. 3. Zeg de Zeven Sacramenten. Getal en naam. '/' V. 4. Waamit hebben wij. dat er zeven Sacramenten zijn, noch min noch meer? bil Welke intentie of meening is oS ~ . 0 Bediening. den dienaar van noode in het be~ ~ dienen der HH. Sacramenten? ~ -= 20 Beletsels hun-j V. 6. ,Wordt de kracht van de Sa~~cu -= ~ ~ ner kracht. cramenten ergens door belet? f : f 3 Gb . { V. 7. Mogen alle Sacramenten dikcu 'ti C) 0 e rUIk. "18 orltvangen wor den.' '0 ~ IV!) t ~ ril 4 C '" SV. 8. Zijn de ceremoniè'n nood(g lot I> I> 0 eremomen. ~ de Sacramenten? Natuur.
=:
(t
g
{V. 5.
a
Na gespl'oken te hebben van het Geloof. de Hoop en de Liefde, zal de Catechismus handelen van de HH. Sacramenten of van de uitwendige middelen, dOOI" Christus ingesteld ten einde ons de hoedanigheden en krachten te vel'schaffen die wij noodig hebben om in God te gelooven, op Hem te hopen en Hem te beminnen. gelijk onze zalighl'id het verei_cht.
1. V. Wat is een Sacrament? A. Een uitwendig teeken, van C\wi'i'>tu'i'> inge8teld. beteekenende eene zonderlinge gratie, die ons door hetzelve gegeven wordt.
-
251 --
V. Waal'in bestaat een Sacrament der Nieuwe 'WeU Sacrament beteekent eigenlijk niets anllers dan heilige zaak, iets dat den godsdienst is toegewijd; maar. van in het begin der Kerk is dit woord algemeen aangenomen in den zin van bet hier gegeven antwoord. A. Tot een Sacrament zijn vier dingen vereischt : 1° Een uitwendig teeken : een teeken is iets dat ons tot de kennis brengt van eene andel'e zaak (2" les, 38 v.); een uitwendig teeken is een teeken dat wij met onze zinnen kunnen waarnemen. Zoo is het kostuum del' priesters een teeken, omdat het ons de pl'Ïesterlijke weerdigheid doet kennen van de personen die het dl'agen; het iR een uitwendig teeken, omdat wij het met onze oogen zien. 2" Een uitwendig teeken - van Christus ingesteld: van Christus, onzen Zaligmaker tot eene zekere beteekenis aangenomen. Waarom een Sacrament van Christns zelven moet ingesteld zijn, zal aanstonds blijken. 3° Een uitwendig teeken ... beteekenende eene zonderlinge gratie die gegeven wordt. Hetgene een Sacrament ons doet kennen, is dus eene gratie die daar gegeven wordt, en niet eene onbepaalde, maar eene zondm'linge, eene bijzondere en bepaalde, voor elk Sacrament verschillende gratie. Zoo drnkt b. v. de absolutie van den priester in de Biecht eene gratie uit die daar gegeven wordt, en wel eene zonderlinge, namelijk, de vergiffenis der zonden die na het doopsel bedreven zijn. Ook de H. Communie beteekent eene zonderlinge gratie, maar eene andere die haar eigen is, te weten, de geestelijke spijzing der ziel. Onder den naam van gmtie komt hier: a) de heiligmakende gl'atie, zijnde, te zamen met de haar altijd vergezellende bovennatuurlijke deugden en gaven van den H. Geest (3ge les, Vl'. 2), eene bijblijvende hoedanigheid en geschiktheid der ziel die ons, op eene wijze welke aan niet één schepsel toebehoort, aan het verstandelijk leven (aan de wetenschap en de heiligheid) Gods deelachtig en zoo heilig maakt, en ons van den staat van enkele dienaren tot de weerdigheid van kinderen Gods en erfgenamen des hemels verheft; - b) de dadelijke gl'atie, bestaande in eene voorbijgaande bovennatuurlijke verlichting van het verstand en eene dergelijke beweging van den wil, die beide ons tot het goed aandrijven, ons belpen in
-
252-
dit te willen en ten nih'oel' te brengen, Zij wordt gegeven voor een werk, voor eene daad in 't bijzondel', duurt bijgevolg niet langer dan dit werk, dan die daad: vandaar hare naam van werkelijke of dade1Uke gratie; - c) het merkteeken dat eenige Sacramenten in rle ziel pl'enten, en dat gelegen is in eene geestelijke en hUgevolg onzichtbal'e hoedanigheid die ons wel niet, gelijk de deugd, genegen maakt tot het goed, maar 7.Ondel'ling bekwaam om de Sacramenten te hedienen of te ontvangen, en ons ,,00 onderscheidt van alle andel'e men!lchen die deze hOt>danigheid niet hebben, Het merkteeken mag zeer wel onrlel' den naam van gratie, genomen in wijderen zin, verstaan worden, vermits het eene bovennatuurlijke gave is, en recht gepft tot dadelijke gl'atiën die aan zijne bestemming beantwoorden, 40 Een uitwenrlig teeken .. , heteekenende eene zonderlinge gl'atie die ons door hetzelve (dool' dat teeken) gegeven wordt, Om (wn Sacl'ament del' Nieuwe "'et te wezen, moet dus het uitwen~ig teek .. n van Chl'Îstus ingesteld niet enkel eene zonderlinge gl'atie beteekenen, maal' nog dOOI' zich zelf en afgezien mn de verdiensten des bedienaars of dergenen die het ont'vangen, de kracht hebhen van God te bewegen om ons de beteekende gratie in de ziel te stoden, Christus' Sacramenten hebben die kl'acht, dewijl ûj in zijnen naam bediend en dusvolgens als zijne werken moeten beschouwd worden, Kwam Hij zeH een Sacrament toedienen, voorzeker zou dit, uit hoofde van de goddelijke weerdigheid zijns bedienaars, de kracht hl'bben om God tot het geven der beteekende gratie te bewegen; maar of Chl'Î~tns dit door zich zei ven doet, of dOOI' zijnen afgezant, dat komt overeen uit., Thans is het ook gemakkelijk om \'el'~taan dat de Sacramenten, om genoemd'3 kracht te hebben, van Chl'istus moeten ingesteld zijn. Uit het voorgaande blijkt dat het Kntisteeken geen Sacrament is : het bealltwoOl'dt aan de eel'ste voorwaarde, zeerwaal'schijnlijk aan de tweed~, maal' niet aan de derde noch aan de viel'de: het is niflt i ngesteld om eene zonderlinge gratie te heteekenen, noch om zulke door zich zelf te geven; zijn uitwerksel hangt heel eu ganRch afvan het goed werk dat wij el' dool' Gods gl'atie mede doen. Evenmin was het doopsel van den H, JOaimes Baptista een Sacrament : wel was het een uitwendig tedken, namelijk van boetveerdigheid, maar het
-
253-
voldeed aan gpene van de drij overige voorwaar'den : de vel'giffenis der zond~n die men daa)'bij verkl'epg, moet niet aan de kl'acht van het doopsel, maar wel aan het leedwezen der doopelingen toegeschreven worden, Ons H, Doopsel echter is een waar Sacrament: het bestaat a) in een uitwendig teeken, namelijk, de uitwendige wassching en de aam'oeping van de H. Drijvuldigheid; b) dit uitwendig teeken is, volgens de getuigenis van het H. Evangelie, door Christus ingesteld, en dat c) om eene zondel'linge gratie te heteekenen die daar gegeven wordt, te weten, de vergiffenis van de erfzonde en van alle voorgaande zonden. en d) om die gr'atie door zich zelf en afgezien van de vel'diensten des doopers of der doopelingen in de ziel te storten; iedereen immers kan ze ontvangen, al was de dooper in staat van doodzonde, en een klein kind, al is het buiten staat iets te verdienen.
2. V. Hoeveel Sacl'amenten ziJn er? A. Zeven. A. Er bestaan dus zeven verschillende uitwendige teekenen van Christus ingesteld om eene zondel'Hnge gratie te beteekenen en door zich zelven te geven. Christus kon ons ook zonder de Sacramenten zijne gratie mededeplen; doch in zijne opperste wijsheid heeft Hij ze daartoe willen instellen: 10 om aldus den zoo noodigen uitwendigell godsdienst te hevordel'en; 20 om ous meerdere zekerheid te geven nopens het ontvangen der gratie; 3 0 om ons daal'door vele deugden te doen oefenen zooals het geloof, de godsdi"nstigheid, de ootmoedigheid, rie sterkte, vooral die tegen het menschelijk oplÎcht; 4n om ons betel' te leeren wat de Sacramenten in ons uitwer'ken, en 5° om door hun gebl'uik de geloovigen in eene geestelijke gemeente, in eene kerk te vel"eenigen,
3. V. Zeg de Zeven Sacr'amenten. A. 1. Het Doopsel. 2. Het Vormsel. 3. Het Heilig Sacrament des Altaars. 4. De Biecht. 5. Het Heilig Oliesel. 6, Het Priesterschap. 7. Het Huwelijk.
-
254-
A. Door de Zeven HH. Sacramenten heeft Christus ten volle in al de behoeften van het geestelijk leven voorzien : dit leven immel's is ingericht in overeenkomst met het lichamelijk leven, Bijgevolg, ook onder opzicht van het geestelijk l"ven, moeten wij eerst en vooral geboren worden of het leven ontvangen : hiertoe dient het H. Doopsel; ten tweede, opgroeien en dat leven ten volle bekomen: dit geschiedt door het Vormsel; ten derde, spijs gebruiken om ons leven te bewaren: die spijs vinden wij in het H. Sacrament deli Altaars; ten vierde eenen geneesmiddel hebben tegen de ziekte del' zonden: zulk een geneesmiddel is het H. Sa.crament del' Biecht; ten vijfde, bijzonderen onderstand k.rijgen in de ure der dood : dien verschaft ons het H. Oliesel; ten zesde, in gemeenschap zijn met andere menschen, met hen eene maatschappij, eene Kerk uitmaken, en bijgevolg onder het gezag en het bestier van oversten staan: deze oversten worden gezalfd in het H. Sacrament des Priesterdoms ; eindelijk ten zevende, moet in den àuur der H. Kerk voorzien worden, nieu.ve geloovigen dus moeten de plaats innemen van degenen die afsterven: daartoe heelt Christus het Huwelijk ingesteld.
4. V. Waaruit hebben wij, dat er zeven Sacra-
menten zijn, noch min noch meer? A. Uit de gedurige leering en Overleveriug van de H. Kerk. V. Waaruit weten wij met zekerheid, dat Christus zeven verschillende Sacramenten ingesteld heeft, noch min noch meer? A. Wij weten dat met volle zekerheid: 10 Uit de gedurige leering : uit de gestadige voorhou ding van de H. Kerk, die de naaste en de levende regel is van ons Geloof, die ons op eene levende, beslissende en verplichtende wijze voorhoudt wat wij moeten gelooven : 20 Uit de Overlevering vau de H. Kerk: uit dien schat del' goddelijke Veropenbal'ing die de Overlevering genoemd wordt, en, evenals de H. Schriftuul', een verdere, een doode regel des Geloofs is. Van de H. SchriftuUl' maakt de Catechis-
-
255-
mus hier geen gewag, omdat zij nopens het getal del' HH. Sacramenten geene volledige leering bevat.
5. V. Welke intentie of meening is den dienaar
van noode in het bedienen der Heilige Sacramenten? A. Eene oprechte meening om te doen hetgene dat Christus ingesteld heeft, of dat de H. Kerk doet. V. Is het, voor de geldigheid van een Sacrament, gelijk met welk inzicht de bedienaar gebruik maakt van het uitwendig teeken door Christus ingesteld, al was het alleen uit lach of spotlust, of uit veinzerij, ofwel moet hij eene bepaalde meening hebben, en, zoo ja, dewelke! A. Het is geenszins gelijk met welk inzicht hij een Sacrament bedient: hij moet hebben - de meening om te doen hetgene dat Christus ingesteld heeft, of dat de H. Kerk doet: het inzicht van het uitwendig teeken waar het Sacrament in bestaat, tot dit einde te gebruiken, waar het van Christus toe ingesteld is en van de H. Kerk toe aangewend wordt, en die meening moet - eene oprechte: eene inwendige en wezenlijke zijn. Hierbij dient aangemerkt te worden: 1° dat hetgeen Christus ingesteld heeft en hetgeen de H. Kerk doet, één en hetzelfde is, daar de ware Kerk het waarachtig gebruik der HH. Sacramenten hebben moet; 2° dat men, om met het vereischte inzicht te werk te gaan, geenszins duidelijk moet weten, wie Christus en welke de ware Kerk is, noch wdke de uitwerksels van het Sacrament zijn. De noodzakelijkheid van dusdanige meening blijkt niet alleen uit den stelligen wil van Christus, ons door de Overleveri·ng bekend gemaakt, maar nog uit de natuur del' Sacramenten; immers de uitwendige teekenen er van kunnen met allerlei inzichten gebruikt worden, en dienen daarom niet altijd en in alle gevallen ·bronnen van gratie te zijn. Daarenboven, de bedienaars der Sacramenten ziJn Christus' afgezanten of plaatsvervangers, en een afgezant of plaatsvervanger kan in zijns meesters naam niets doen zonder het. inzicht te hebben van als zulke te handelen. 17
-
256 -
6. V. Wordt de kracht van de Sacramenten er'-
gens door belet? A. Ja, door de zonden, de geveinsdheid en onbekwaamheid van degenen die ze ontvangen. V. Als de Sacramenten dOOl' wettige bedienaars, met het teeken, van Christus ingesteld, en met de vereischte meening toegediend worden, kan dan nog hunne kracht om de beteekende gratie uit zich zelven te geven door eenige beletselen verhinderd of tegengehouden worden, zoodanig dat die kracht haal' uitwerksel niet heeft? A. Ja, door drij beletselen: 10 door de zonden, 20 de geveinsdheid en 30 de onbekwaamheid - van degenen die ze ontvangen. Van den kant des bedienaars kunnen geene beletselen bestaan, indien hij de Sacramenten geldig bedient, d. i. indien hij de daartoe noodige macht Bezit, het van Christus ingestelde teeken gebruikt en de vereischte meening heeft. De staat van doodzonde waar hij zich in bevinden kan, vermag niet de kracht der Sacramenten te beletten, daar hunne uitwerksels niet afhangen van zijne verdiensten, maal' van die van Christus, wiens plaats hij bekleedt. 10 De zonde houdt niet alle uitwerKsels der Sacramenten tegen: a) zij belet nooit het mej'kteeken, want dit kan er mede samenstaan ; b) alleen de doodelijke zonde kan geheel en gansch de gratie (de heiligmakende en het recht tot de dadelijke) beletten; de dagelijksche kan slechts den gratiegraad verminderen; de eerste immer.s maakt ons vijanden van God, terwijl de laatste ons slechts in de liefde Gods doet verflauwen; c) de doodzonde belet niet in alle Sacramenten de heiligmakende en het recht tot de dadelijke gratie, maar slechts in dezè die dienen om het reeds bestaande geestelijk leven der heiligmakl'lnde gratie in de ziel te ontwikkelen, te voltrekken, en daarom Sacl·amenten.der levenden genoemd worden, namelijk, in het Vormsel, het H. Sacl'ament des Altaars, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk. In de twee andere Sacramenten, te weten, het Doopsel en de Biecht, die rechtstreeks bestemd zijn, niet om het geestelijk
-
257-
leven in de ziel te ontwikkelen, maal' om het el' in te stoden als het er niet in bestaat, houdt de doodzonde geenszins dat uitwerksel tegen. De reden hiervan is klaarblijkend: de Sacramenten die van Christus ingesteld zijn om hE't geestelijk leven der gratie te vermeerderen, kunnen hier niet toe dienen, wanneer zij, in dengene die ze ontvangt, niet dat leven, maal' de dood (den staat van doodzonde) tegenkomen: wat niet hestaat, kan niet ontwikkeld wordf'n. Daarentegen kunnen de andere Sacramenten, die ingesteld zjjn om ons van de dood der zonde te verlossen, onmogelijk door de zonde belet worden dit uitwerksel teweeg te brengen. (I) Het is zelfs waarschijnlijk dat de kracht van de Sacramenten del' levenden el' niet duor wordt tegengehouden, en dat men er vPl'giffenis van bekomt, als men die Sacramenten met een onyolmaakt leedwezen te goedel' trouw ontvangt. (I) Daar men door leven de kracht verstaat van zich zelven te bewegen ofvan dool' zich zelven iets te doen, zoo wordt onze ziel t~n opzichte van het eeuwig gelnk let'end gezegd, als zij met de heiligmakende gratie versierd is, en zoo de kracht bezit om den hemel te verdienen, en dood als zij van die gratie beroofd is. Van daar de verdeeling der Sacramenten in Sacramenten der levenden en itl Sacramenten der dooden. De eerste zijn bestemd voor degenen die het levert der 'gratie hebbèn, en moeten bijgevolg in staat van gratie ontvangen worden: de andere zijn rechtstreeks ingesteld voor degenen die van dat leven beroofd zijn, en mogen daarom in staat van doodzonde ontvangen worden: zij mogen nochtans ook in staat van gratie ontvangen worden, omdat men er vergiffenis door bekomt van de dagelijksche ;wnden, alsook omdat èène en dezelfde zonde meermaals kan vergeven worden. Het Vormsel, het H. Sacrament des Altaars, het H. Oliesel, het Priesterschap en het Huwelijk z~in, uit hunne natuur Sacramenten der levenden. Het Vormsel brengt ons immers tot de volwassenheid van het geestelijk leven; het H. Sacrament des Altaal's is el' de spijs van; het H. Oliesel de bijzondere steun in den laatsten strijd: het Priesterdom en het Huwelijk geven macht en gratie tot een zonderling ambt en werk van dat leven. Welnu, niet een doode, maar een levende komt tot de volwassenheid, wordt gespijsd, wordt tegen zijne vijanden geholpen, wordt aangenomen tot een bijzonder ambt of werk, Integendeel, het Doopsel, dat de geboorte is in het geestelijk leven, en de Biecht, die ons uit het graf der zonde doet opstaan, zijn, uit hunne natuur Sacramenten der dooden.
-
258-
20 De geveinsdheid. Veinzen is zich uitwendig door woorden, gebaren of werken anders uitgeven dan men inwendig gesteld is. Hier kan geveinsdheid zijn in al wat volgens Christus' instelling vereischt is bij degenen die de Sacramenten ontvangen, te weten: al in den wil of de intentie wanneer men gebaart een Sacrament te ontvangen zonder dat inwendig te willen; b) in de werken, wanneer deze, h. v. het berouwen de belijdenis del' doodzonden in de Biecht, niet rechtzinnig zijn. De eerste geveinsdheid belet alle uitwerksels der HH. Sacramenten, 7.elfs het merkte eken : God wil zijne gaven niet schenken aan wie weiget't ze te ontvangen. Wat de andere betreft, die men slechts in het Doopsel "an volwassenen en in de Biecht kan tegenkomen, het gebrek han voldoend berouw belet de vergiffenis der zonde, die zonder berouw niet kan vet'geven worden, maar geenszins het merkteeken in het Doopsel, dewijl -dit met de zonde kan samenstaan. Het vrijwillig verzwijgen van doodzonden in de Biecht belet el' ook de vergiffenis van dewijl er dientengevolge eene voorwaarde ontbreekt die Christus tot de vergiffenis der zondèn gesteld heeft. 30 De onbekwaamheid. De Catechismus beteekent hiermede de ongeschiktheid, voortkomende, niet uit de zonde of uit de geveinsdheid, maar uit de bijzondere bestemming van de Sacramenten tot eene zekere klasse van personen waar men niet toe behoort. Wie b. v. eens het Doopsel ontvangen heeft, die is onbekwaam om het nog te ontvangen, omdat Christus gewild heeft dat men maar eenmaal zou gedoopt worden. Insgelijks zijn, volgens Christus' wil, alle menscllen die niet gedoopt zijn, onbekwaam om andere Sacramenten te ontvangen. De onbekwaamheid belet alle kracht, 7,00wel het merkteeken als de gratie, dewijl de Sacramenten enkel dat kunnen uitwerken, waartoe zij door Christus ingesteld zijn. Heeft een Sacrament zijne kracht niet kunnen uitwerken om reden van onbekwaamheid of van gebrek aan wil in degenen die het ontvingen, dan kan het nimmermeer herleven of 7,ijn uitwerksel hehhen, vermits het dan geenszins heeft bestaan. Buiten deze gevallen is hot bijna zeker dat het DOOl'sel, en zeel'. waarschijnlijk dat het Vormsel en het Priesterdom kunnen herleven, omdat die Sacramenten maar ééns
-
259 -
mogen ontvangen worden. Om dezelfde reden denkE'n dat velen ook van het H. Oliesel, gedurende dezelfde ziekte, en van het Huwelijk, onder dezelfde gehuwden.
7. V. Mogen alle Sacramenten dikwijls ont'wn-
gen worden? A. Neen; want het Doopsel, Vormsel en Priesterdom, omdat zij een zeker en altijddurend teeken in de ziel prenten, mag men maar Mns ontvangen; maar de andere vier mogen naar gelegenlieid tot verscheidene reizen gebruikt worden. V. Mogen de Zeven Sacramenten zonder onderscheid herhaaldelijk gebruikt worden? A. Neen, dat is niet toegelaten: het Doopsel, Vormsel en Priesterdom - mag men maar ééns ontvangen: mag men nimmermeer ontvangen, als men ze eens zonder beletsel tegen het merkteeken ontvangen heeft; want zij prenten in de ziel een teek en (1 Vl'. bI. 252), en wel een zeker, d. i. een vast, klaar en duidelijk, en altijddurend, d. i. onuitdoenlijk en bijgevolg niet, gelijk de heiligmakende gratie, vel'liesbaar en voor vermeerdering vatbaar, maar altijd en onverandel'lijk hetzelfde; het ware dus nutteloos ze meermaals te ontvangen. En men zegge niet dat men dit zou mogen doen, om vermeerdering te bekomen van de heiligmakende gratie of van het recht op dadelijke, want daartoe dienen de andere vier Sacramenten die, naar gelegenheid of als de vereischten er voor vervuld ûjn, tot verscheidene reizen (herhaaldelijk), mogen gebruikt worden. Zoo b. v. mag men alle dagen ééns het H. Sacrament des Altaars ontvangen, als men genoegzaam onderwezen is en nuchter en zuiver van zonden. De reden waarom het Doopsel, Vormsel en Priesterdom de eigenschap hebben van een merkteeken in de ziel te prenten, is licht om begrijpen: die drij Sacramenten vel'deelen de geloovigen uitwendig in dl'Îj klassen: in intredende, in volwassene en in bestierende leden; maar dewijl de H. Kerk,
-
260-
ni denkei eene uitwendige vergadering is, maar ook en wel perst en vooral eene inwendIge of geestelijke - welke God dOOl' het instol'ten zijner bovennatuurlijke gaven te weeg hrengt - zoo dienden zij diez~lfde verdeeling ook inwendig in de zielen uit te werken. Het merkteeken des Doopsels maakt ons leden van de H. Kerk en geeft ons bekwaamheid om al de andere Sacramenten te ontvangen; dat van het y,)rmsel maakt ons volwassene leden der H. Kerk en stelt ons in staat om als zulke te leven en te handelen; dat van het Priesterdom maakt ons vaders der geloovigen en vergunt macht om de HH. Sacramenten te hedienen.
8. V. Z~in de cej'emoniën noodig tot de Sacraïiwutr'lt? A. .N een. want de Sacramenten bestaan ook zonder
de ceremoniën, maar deze dienen om die met meerder eer aan te dienen, en de kracht van dezelye ons voor oogen te stellen. V. Zijn de ceremoniën: zekere uitwendige gebeden en godsdienstige teekenen die de H. Kerk bij het bedienen der HH. S:>cramenten voorschrijft, noodig tot de Sacramenten, zoodanig dat deze zonder die ceremoniën niet kunnen bestaan of hunne kracht uitwerken? A. Neen, daartoe zijn zij' niet noodig, want de Sacramenten - bestaa.n ook zonder de ceremoniën: hebben alles wat tot hun wezen vereischt is, en werken hunne kracht uit dan ook als zij zonder cel'emoniën bediend worden; im mers hun hestaan en hunne kracht hangen alleen van Christus' instelli ng af; - maar deze dienen loom die met meerder eer aan te dienen: om meer en meer uit te drukken welke kostelijke zaken het zijn, ell 2° om de kracht van dezelve ons voor oogen te stellen: om el' beter de uitwerksels van te doen uitschijnen. Werden de Sacramenten gegeven gelijk Chl'istus ze ingesteld heeft, werd b. v. het Doopsel, de H. Communie, net Priesterdom al wo toegediend, deze toediening ZOII klaa,'blijkend met veel min eer ge"sehieden, en de gelo)vigen min wel begl'ijpen, wat zij daar ontvangen,
-
261 -
Aanmerking. Geheel de leering nopens de HH. Sacramenten vloeit uit hunne natuur voort. Om ze geldig te bedienen, moet de bedienaar 1° het teeken gebruiken door Christus ingesteld, daar zij uit Christus' instelling al hunne kracht trekken; 2° willen doen wat Christus ingesteld heeft of de H. Kerk doet, aangezien dat Christus het zoo gewild heeft, en dat de bedienaar als zijn afgezant moet handelen. - Een geldig bediend Sacrament kan, vanwege degenen die het ontvangen, belet worden zijne kracht uit te werken 10 door de zonden, als en omdat zijn uitwerksel bestaat. niet in de zonde te vergeven, maar in den staat van gratie te vermeerderen; 2° door de geveinsdheid, want, waar men deze aantreft, worden de voorwaarden die Christus gesteld heeft, niet meer ver'vuld; 3° door de onbekwaamheid, dewijl de kracht der Sacramenten door hunne bestemming bepaald wordt. - De HH. Sacramenten mogen óf slechts ééns, óf meermaals ontvangen worden, volgens dat hun voornaamste uitwerksel onveranderlijk blijft hestaan, ofwel verloren of vermeerderd kan worden. - Zij kunnen zonder cer'emoniën bf'staan, vermits hunne kracht geheel van Christus' instelling afhangt. VRAGEN.
Waarover handelt het vierde deel van den Catechismus? - Geef het verband vall het vierde deel met de drij voorgaande. 1. Wat beteekent het woord Sacrament uit zijne natuur, en in welke beteekenis is het door de H. Kerk van in het begin aangenomen~ - Welk is de zin der vraag: wat is een Sacrament?Hoeveel en welke dingen zijn tot een Sacrament vereischt? - Leg de woorden een uitwendig teeken uit, en verklaar deze uitlegging door een voorbeeld. - Van wie zijn de Sacramenten inge8teld~ Welk is de beteekenis van het uitwendig teeken der Sacramenten? - Waarom zegt de Cafechismus niet alleenlijk gratie, maar zonderlinge gratie? - Wat komt hier onder den naam van gratie?Zeg in 't kort wat men verstaat door heiligmakende gratie - door dadelijke gratie, - door het merkteeken, dat eenige Sacramenten in de ziel prenten. - Hoe geven de Sacramenten ons de zonderlinge gratie die zij beteekenen T - Leg het antwoord uit. - Hoe kunnen de Sacramenten ons op zulk eene wijze de gratie geven? -,Bewijs hieruit dat de Sacramenten van niemand anders dan van Christus
-
262-
konden ingesteld worden. - Toon dat het Kruisteeken, het Doopsel van Joannes Baptista geene Sacramenten zijn. - Verklaar hoe ons H. Doopsel en de Biecht ware Sacramenten zijn. %. Hoeveel Sacramenten zijn er1 - Kon Christus ons zijne gratie niet geven zonder de Sacramenten 1 - Waarom dan heeft Hij deze willen instellen' 3. Verklaar hoe door de Zeven Sacramenten van Christus ingesteld volkomen voorzien is in alle onze geestelijke behoeften. 4. Duid, met de woorden van den Catechismus, den naasten en den verderen middel aan, waardoor wij met zekerheid weten, dat er zeven Sacramenten zijn, noch min noch meer. - Leg die woorden uit. - Waarom maakt de Catechismus hier geen gewag van de H. Schriftuur1 5. Geef den zin der vraag: welke intentie of meentng is den dienaar van noode in het bedienen der HH. Sacramenten.-Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat de dienaar moet willen doen.
- Zijn het twee verschillende dingen: hetgene Christus ingesteld heeft, en dat de H. Kerk doet? - Geef de reden van uw antwoord. - Hoedanig moet die intentie van den dienaar zijn 1- Waarom is die intentie in den dienaar vereischU - Is er in den dienaar noodzakelijk vereischt, dat hij Christus of de H. Kerk of de uitwerksels van het Sacrament ken ne 1 6. Wat beteekent de vraag: wordt de kracht der Sacramenten ergens door belet? - Van welke beletselen van de kracht der Sacramenten is er hier spraak1- Wat is er, bij den bedienaar, tot de kracht van een Sacrament slechts vereischt1- Noem al de beletselen die kunnen bestaan in degenen die de Sacramenten ontvangen. - Welk uitwerksel kan door de zonde nooit belet worden, en waarom 1 - Door welke zonde kan de heiligmakende gratie en het recht tot de dadelijke gratiën belet worden' - In welke Sacramenten belet de zonde de heiligmakende gratie en het recht tot de dadelijke gratiiln, en in welke niet1- Welke is de reden daarvan1 - Hoe worden de Sacramenten uit dien hoofde verdeeld 1 - Geef rekenschap van de namen dezer klassen van Sacramenten. - Toon uit de natuur van ieder Sacrament, hoe het tot de eene of tot de andere klasse behoort. - In welken staat.moet de eene soort van Sacramenten, en in welken staat mag de andere ontvangen worden 1 - Kunnen de Sacramenten der levenden nooit dienen om de doodzonde te vergeven 1 Wat verstaat men door geveinsdheid? - Waarin kan er bij het ontvangen der Sacramenten geveinsdheid zijn' - Welke geveinsdheid dus kan daarin bestaan 1 - W.at brengt iedere van die geveinsdheden te weegl- Geef er de reden van. Wat verstaat men hier door onbekwaamheid? - Geef voorbeelden
-
263-
van dit beletsel. - Welke uitwerksels belet de onbekwaamheid? - Wat verstaat men door het herleven van een Sacrament? - In welke gevallen kunnen de Sacramenten zeker niet herleven? Kunnen alle Sacramenten herleven? - Geef de reden van uw antwoord. 7. Mag ieder Sacrament dikwijls ontvangen worden? - Hoeveel en welke Sacramenten mogen maar Mns ontvangen worden? Hoe moeten deze Sacramenten ontvangen geweest zijn, om nimmermeer te mogen ontvangen worden? - Zeg, met den Catechis· mns, waarom deze Sacramenten niet mogen herhaald worden. Leg die woorden uit. - Wat brengt het merkteeken van ieder dezer Sacramenten in ons teweeg? - Toon hoe het redelijk is dat deze Sacramenten een merkteeken inprenten. - Hoe is dat merkteeken eene genoegzame reden om die Sacramenten niet meer dan ééns te ontvangen? - Behooren zij niet meermaals ontvangen te worden, om er vermeerdering der heiligmakende gratie door te bekomen1- Zeg, met den Catechismns,hoe dikwijls wij de andere Sacramenten mogen ontvangen. - Leg die woorden nit. 8. Wat zijn ceremoniën 1 - Wat beteekent de vraag : zijn de ceremoniën noodig tot de Sact'amenten? - Knnnen de Sacramenten geldig gegeven en met vrucht ontvangen worden zonder ceremoniën, en waarom? - Zeg, met den Catechismus, waartoe de ceremoniën in de Sacramenten dienen, en leg het antwoord uit. Verklaar het ook door een voorbeeld.
-
264-
D.ERTIGSTE LES. Van het Doopsel. Natuur.
ui Ql
m 120 0 0
j:l
m
Cl)
'C ~
...= = t« = -= : ...-;= ~
~
120 Cl)
.Q 4) ~
4)
'ä\
:zj'
1 Noodzakelijkheid. 20 Bedienaar. 0
!V.i. Wat is het Doopsel? I V. 2. A an wie is het Doopsel noodig ? I V. 3. Wien staat het toe te doopen?
} V. 4. Waarmede moet men.doopen? V. 5. Welke woortlen moet men spreken in het Doopsel? { V. 6. Mag men tweemaal gedoopt 4° Gebruik. worden? V. 7. Wat krijgen wij door het Doop50 Zonderlinge gratie. sel? tV. 9. Wat bereiding is er van nood/! 60 Beletsels. tot het Doopsel? ) V. 8. Wd.;. '" pliMl ". p"'" 'f meters, die gebruikt worden in het Doopsel, en ook in het Vormsel? 70 Ceremoniën. IV' 10. Waartoe dienen al de ceremoniën, die in het Doopsel gebruikt worden? 3° Uitwendig teeken.
I
1. V. Wat is het Doopsel? A. Het eel'ste en noodigste Sacrament, in hetwelk, door de uitwendige wassching en de aanroeping van de H. Drijvuldigheid, de menseh gezuiverd wordt van alle zonden. V. Waarin bestaat eigenlijk het Sacrament des Doopsels~ A. Het antwool'd doet kennen: 1° de plaats van het Doopsel ondel' de Sacramenten, 2° zijn uitwendig teeken, 3° de zondel'linge gratie door dit teeken beteekend en gegeven.
-
265-
1° De plaats: het Doopsel is a) het eerste Sacrament: het Sacrament dat vóór al de andere moet ontvangen worden, :loodat wij niet een ander mogen, noch zelfs, volgens het algemeen gevoelen der godgeleel'den, kunnen ontvangen, zonder eerst het Doopsel metfe)'daad ontvangen te hebben, De reden hiervan is, dat wij door dit S'acrament tot het bovennatuurlijk leven der gratie geboren worden, en dat alle leven noodzakelijk met de geboorte begint. En, om de andere Sacramenten geldig te kunnen gebruiken, is het niet genoeg het leven der gratie door een volmaakt ber'ouw te hebben verkregen; men moet het H. Sacrament des Doopsels ontvangen hebben : Christus heeft het zoo gewild, omdat zijne Kerk niet enkel eene inwendige, maar nog eene uitwendige vergadering is, waarom dan ook de leden er van, voor wie al de andere Sacramenten bestemd zijn, dooI' een uitwendig teek en in die Kel'k moeten ingelijfd en van de ongeloovigen onderscheiden worden. Daarenboven, 't is door het merkteeken van het Doopsel dat wij recht verkl'ijg'en om van de andere Sacramenten gebruik te maken, en dat merkteeken wordt alleen door het Sacrament des Doopsels in de ziel geprent, dewijl slechts daar het ingestelde uitwendig teeken te vinden is van hetwelk het inwendig merkteeken afhangt. - b) Het noodigste Sacrament :' het Sacram"nt dat, ten opzichte onzer zaligheid, noodiger is dan al de andere Sacramenten: zonder deze kan men wel, zonder het Doopsel kan men nooit tot de zaligheid geraken. (2 e v.) 2° Het uitwendig teeken : de uitwendige wassching en de aanroeping van de H. Drijvuldigheid samengenomen. Deze wassching is uit hare natuur dienstig om eene zuivering te beteekenen, en de woorden die de bedienaar er bij uitspreekt, duiden aan dat zij eene zuivering der ziel beteekent (4 e en 5e v.). - Van de uitwendige wasschiug waar het ten
-
266-
2. V. Aan wie is het Doopsel noodig? A. Aan alle menschen, die de gratie Gods willen bekomen, en tot de eeuwige zaligheid geraken. A. Het Doopsel is noodig aan alle menschen zonder uitzondering, die de gratie Gods: die de vergiffenis van de erfzonde en van alle andere voorgaande zonden met den staat van heiligmakende gratie willen bekomen, en zoo, na in zulken staat gestorven te zijn, tot de eeuwige zaligheid of den hemel willen geraken. Iedereen heeft dus het Doopsel volstrekt ter zaligheid noodig, doch moet het niet altijd metterdaad ontvangen: als zulks onmogelijk is, kan het Sacrament of het Doopsel van water vervangen worden door het doopsel van begeej·te of door het doopsel van bloed. Het doopsel van begeerte bestaat in eene volmaakte liefde tot God met de uitdrukkelijke of ingeslotene begeerte van het Sacrament des Doopsels op hekwamen tijd te ontvangen. Het doopsel van bloed is de marteldood voor het Geloof of eene andere christene deugd geleden, en gepaard, bij degenen die tot de jaren van verstand gekomen zijn, met ten minste eene onvolmaakte liefde tot God. Dus kunnen de kinderen die de jaren van verstand nog niet bereikt hebben, vergiffenis van de erfzonde bekomen door het Sacrament des Doopsels en door de marteldood; de andere menschen, dool' dezelfde middelen en ook dool' het doopsel van begeerte. Men neme echter goed in acht dat het doopsel van begeerte noch het doopsel van bloed geenszins
3. V. Wien staat het toe te doopen?
A. 't Is het ambt van den priester; in den nood nochtans mag eeniegelijk doopen.
-
267-
V. Mag elkeen het Doopsel toedienen, ofwel behoort dit aan sommige bijzondere personen~ A. 't Is het ambt van den priester: de priester is de gewone bedienaar des Doopsels, en hem alleen komt, buiten den nood, de bediening van dit Sacrament toe; - in den nood nochtans: als er gevaar is dat iemand zonder DoopEel 1l0u sterven, moest men naar eenen priester wachten, mag eeniegelijk doopen: mag elkeen 't zij man of vrouw, 't zij geloovige of ongeloovige het Doopsel bedienen, als hij maar het gebruik ~ijus verstands heeft en kan doen wat ter zake vereischt is : dat heeft Christus gewild, omdat het H. Doopsel het noodigste is van al de Sacramenten. De Catechismus zegt: in den nood nochtans mag, en niet kan eeniegenlUk doop en, omdat elkeen in alle omstandigheden het Doopsel geldig kan, maar alleen in den nood wezenlijk mag toedienen.
4. V. Waarmede moet men doopen?
A. Met waarachtig en natuurlijk water, als met putwater, regenwater, fonteinwater, zeewater. V. Waarmede moet de afwassching in het Doopsel geschieden1 A. Zij moet geschieden met water, en dat water moet zijn 1° waarachtig d. i. echt; dus is speeksel en sap van planten en vruchten geen waarachtig water, daal' deze stoffen enkel op water trekken; 2° natuurlijk: overal voor streng genomen water aanzien worden j bijgevolg is ongesmolten sneeuw en va~t ijs, hoewel uit water samengesteld, toch geen natuurlijk water, dewijl geene van beide stoffen ergens onder den eigenlijken naam van water komt. Zulk waarachtig en natuurlijk water is putwater, regenwater, fonteinwater, zeewater. De afwassching met watel' is tot de geldigheid, van het Sacrament vereischt; alleen in den nood mag men eene twij elachtige stof gebruiken, en dan moet men nadien, als het mogelijk is, op conditie herdoopen. De H. Kerk wijdt doopwater of, ,wo men zegt, wijdt de doopvont op Paasch- en Sinxenavond. Nooit is het gebruik
-
268-
van zulk water noodig tot de geldighei I van het Doopsel. maar, volgens het gebod der H. Kerk, is het verplichtend bij de plechtige bediening van dit Sacrament. In den nood behoort men dat water te gebl'Uiken, als het mogelijk is.
5. V. Welke woorden moet men spreken in het
Doopsel? A. Deze (zonder dewelke het Doopsel van geener weerde zoude zijn) : Ik doop u in den naam des
Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. A. Die WOOI den zijn deze (zonder dewelke het Doopsel van geener weerde zoude zijn; : zonder dewelke het Doopsel geenszins zou bestaan of geen Sácrament des Doopsels zou wezen, en bijgevolg zond el' conditie zou moeten herhaald worden) : ik doop u in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. Deze formuul bevat 10 de werking van doopen: ik doop u, en 2° het vel'richten van die wer.king onder het aanroepen van de H. Drijvuldigheid : in den naam des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes (2 e les, v. 7). Zij bepaalt en voltrekt de beteekenis del' afwassching, en maakt el' zoo het uitwendig teeken des Doopsels mede uit. Uit hoofde van dit vel'band moet de aanroeping del' H. Drijvuldigheid en de afwassching op éénen en denl.elfden tijd en door éénen en denzelfden bedienaar geschieden.
6. V. Mag men tweemaal gedoopt worden? A. Dit is ongeoorloofd, tenware op conditie, als men met reden twijfelt of men gedoopt zij. A. Iemand tweemaal doopen, dat is ongeoorloofd: dat is, streng· verboden en dat maakt eene heiligschenderij uit, daar het Doopsel, om reden van het merkteeken dat het in de ziel prent, maar ééns mag ontvangen worden, - tenware op conditie: ten ware het Tweede Doopsel slechts toegediend werd op voorwaarde dat men nog niet geldig gedoopt zij; want dan zou men geen tweemaal het Doopsel ontvangen; is
-
269-
men immers al gedoopt, dan heMt de bedienam' den wil niet nog eens te doopen. Nu, men mag op conditie herdoopt worden, als men met reden twijfelt of men gedoopt zij : als men, niet uit eene ongegronde vrees, maar om goede redens denkt, dat men misschien op geener wijze, of toch niet geldig gedoopt is.
7. V. lVat kriJgen wiJ' door' het Doopsel? A. Vergiffenis van de erfzonde en van alle andere voorgaande zonden, en ook van de pijnen daartoe staande. V. In het antwoord op de eerste vraag hebben wij geleerJ, dat de mensch dool' het Doopsel gezuiverd wordt van alle zonden; hier nu vraagt de Catechismus meer bepaaldelijk, welke de zonderlinge gr'atie van het Doopsel is. A. Door het Doopsel krijgen wij: 1° Vergiffenis van de erfzonde: (14" les, v. 2 en 37", v. 5). 2° En van alle andere voorgaande zonden: van al de dadelijke zonden die wij, reeds tot de jaren van verstand gekomen, vóór ons Doopsel zouden bedreven hebben; het Dovpsel is immers het eerste Sacrament, en mag maar ééns ontvangen worden, waaruit volgt dat het alleenlijk de dadelijke zonden kan vergeven, waar de doopeling zidt vóór zijn Doopsel plichtig aan gemaakt heeft. 3° En ook van de pijnen daartoe staande: dus niet enkel van de eeuwige en van die tijdelijke pijnen, welke altijd vel'geven worden met de zonde die ze vel'diend heeft, maar ook van al de pijnen die men nog dikwijls, na de vergiffenis der zonde, moet uitboeten. Christus heeft gewild dat het Doopsel niet alleen al de zonden, maar ook al de pijnen zou vergeven, omdat de middel waardoor de mensch tot het geestelijk leven herboren wordt, de kracht dient te hebben om dit leven ten volle te schenken. De gedoopten nochtans blijven aan de dood, de onwetendheid, de begeerlijkheid des vleesch en de menigvuldige ellenden der wereld onderworpen; doch, zijn al die kwalen bij hen nog geuolgen van de erfzonde, toch zijn het geene pijneH meer tot uithoeting dier zonde te lijden. Het Doopsel neemt ze niet weg, 1° omdat de
-
270 -
orde in de wereld onmogelijk zou wezen, stonden zij de ongedoopten alleen te wachten; 20 omdat dikwijls de menschen zich anders alleenlijk zouden laten doopen, om van die kwalen verlost te zijn; 3° omdat de toestand waarin zij ons brengen, ons allerbest leert wat de zonde is, en gelegenheid geeft om veel verdiensten te verzamelen; 40 omdat het niet betaamde ons zonder eenig lijden den hemel te geven, terwijl Christus, onze middelaar, voor ons zooveel heeft moeten lijden. Te gelijk met de vergiffenis der erfzonde en der voorgaande zonden bekomen wij de heiligmakende g}'atie, die er, in de bovennatuul'lijke orde waar wij in leven, onafscheidbaar van is, alsook het }'echt tot de dadelijke gratiën en het merkteeken dat ons bekwaam maakt om de andere Sacramenten te ontvangello Thans valt het niet moeilijk te bepalen waarin, onder opzicht zijner uitwerksels het Doopsel verschilt van de ovel'ige Sacmmenten: het verschilt van al de Sacramenten der levenden hierdoor, dat het rechtstl'eeks, niet de vermeerderiug der heiligmakende gratie, maal' de vergiffenis der 7-onden schenkt, en hierin komt het overeen met de Biecht; het verschilt echter ook van dit laatste Sacrament door de zonden die het vergeeft, en door de manier waarop het deze vergeeft : het Doopsel verwerft ons ver"gift'enis van de erfzonde en van de dadelijke zonden die vóór het ontvangen van dit Sacrament bedreven werden; de Biecht integendeel, vergifftmis van de zonden die na het Doopsel gedaan 7-ijn. Het eerste Sacrament vergeeft al de pijnen der zonden en prent ook een merkteeken in de ziel, terwijl het laatste niet altijd al de schuld van tijdelijke pijnen wegneemt, noch eenig merkteeken in de ziel prent.
S. V. Welk is de plicht van petei'S of meters, die
gebruikt worden in het Doopsel, en ook in het Vormsel? A. Te bezorgen dat degenen, die zU geheven, of tot het Vormsel geleid hebben, onderwezen worden in hetgeen de zaligheid aangaat; immers als de ouders hunne plicht niet zouden doen.
-
271-
V. Peter (vader) en meter (moeder) worden in het Doopsel en het Vormsel gebruikt, omdat wij door het eerste Sacrament tot het geestelijk leven geboren, en door het andere tot de vol wassenheid van dat leven gebracht worden, en daarbij dus geestelijke vaders en moeders behooren te hebben. A. De plicht van peters en meters is, te bezorgen - dat degenen die zij geheven of tot het Vormsel geleid hebben: dat degenen van wie zij peter of meter geworden zijn met ze, door het opleggen der hand, boven de doopvont te houden, of ze tot den bedienaar van het Vormsel te leiden, onderwezen worden - in hetgeen de zaligheid aangaat: in hetgene zij moeten weten of doen om zalig te worden; immers als de ouders hunne plicht niet zouden doen: als de ouders hen in de zaken der zaligheid niet genoeg zouden onderwijzen; in dit geval zijn de peters en de meters daartoe zekerlijk gehouden.
g. V. Wat bereiding is er van noode tot het
Doopsel? A. Die tot hun verstand gekomen zijn, moeten onder-
wezen zijn in het Geloof, en leedwezen hebben van hunne zonden. V. Wat is er van noode opdat de doopelingen het Doopsel niet alleen geldig, maar met al zijne vruchten zouden ontvangen? - Om dit Sacrament geldig of met zijn merkteeken te ontvangen, is er van de doopelingen slechts vereischt, en nog maar van deze die tot hun verstand gekomen zijn, dat zij den wil hebben van gedoopt te worden. A. De Catechismus onderscheidt hier twee klassen van doopelingen : de eene die nog niet, en de andere die reeds bet gebruik buns verstands hebben. Van de eerste is niets geëiscbt, weshalve de kleine kinderen, al zijn zij onbekwaam zicb eenigszins te bereiden, toch al de vruchten van het Sacrament verkrijgen. Maar die tot hun verstand gekomen zijn moeten niet alleen hunne Vier Punten kennen, maar nog wel: 10 Onderwezen zijn in het Geloof of de Christelijke 18
-
272-
Leering ; door het Doopsel immers worden zij leden van de H. Kerk en moeten bijgevolg, vooraleer dit Sacrament te ontvangen met de plichten van dien staat bekend zijn. In den nood nochtans is het genueg hun de Vier Punten voor te stellen. 2° Ten minste een onvolmaakt leedwezen hebben van hunne doodelijke en dagelijksche zonden, vermits geene dadelijke zonden zonder leedwezen kunnen vergeven worden. Van de erfzonde moeten zij geen waar berouw hebben, daar zij deze niet met hun eigenen wil hebben bedreven. Nochtans moet hun die wnde mishagen, omdat zij hen vijanden van God maakt en Dien heeft oneer aangedaan. Mishaagde hun de erfwnde niet, of hadden zij geen leedwezen over hunne doodzonden, dan zouden zij geene vergiffenis, noch bijgevolg de heiligmakende gratie bekomen. Hadden zij enkel geen genoegzaam leAdwewn over hunne dagelijksche zonden, zij zouden de heiliglLakende gratie ontvangen, maar die dagelijksche zonden waar zij aan vastgekleefd blijven, zouden hun niet vergeven worden. Om dus door het Doopsel gezuiverd te worden van alle zonden en schulden, en, in geval van sterven, den hemel rechtstreeks binnen te treden, moeten de doopelingen die tot de jaren van verstand gekomen zijn, leedwezen hebben over al hunne zonden, zonder uitzondering.
10. V. Waartoe dienen al de ceremoniën, die in
het Doopsel gebruikt worden? A. Tot onderwijzing en betooning van de kracht en uitwerking des Doopsels. A. Zij dienen tot onderwijzing en betooning (die onderwijzing geschiedt deels dool" betooning of zinnebeeldige voorstelling) van de kracht en uitwerking des Doopseis: de ceremoniën die het Doopsel voorafgaan, beteekenen er eigenlijk de kracht van, terwijl de andere die daarop volgen, er de uitwerksels van doen uitschijnen.
-
27:3 -
Aanmerking. Het uitwendig teeken van bet Doopsel, namelijk, de uitwendige Wflssching en de aanroeping van de H, Drijvuldigbeid, leert ons dat het Doopsel voor uitwerksel beeft de eerste en volledige vernieuwing des menschen van den staat van zonde tot het bovennatuurlijk leven der gratie, dat het bijgevolg de erfzonde, de voorgaanrle wnden en al de pijnen daartoe staande vergeeft, l,~t leven der gratie in de ziel stort en daarin ook het merkteeken van CllI'isten mensch prent. Maal' is het dl' gphoorte in het gep~tdijk leven, dan is het ook het eerste en noodigste SaeranJ8nt; maakt het eenen middel tel' zaligheili uit, dan verplIcht bet de gedoopten als Christen menschen te lf'V8n, en daarom moeten de doopelingen die het gebruik huns verstan!ls hebben, in het Geloof ondeJ'we/'en zijn; vergeeft bet de zonden, zoo moeten de doopelingen el' leedwezen Over bd)hen; ('n pl'ent het in de ziel een eeuwig en altijddurend merktf'cken, dan mag het. tenware op conditie, niet lll(Wr dan tens ontvangen worden, VRAGEN,
Waarvan handelt deze les'! - (leef in 't kort hare verdeeling, 1. Zeg, met de woorden van den Catpchismus : a) welke plaats
het Doopsel onder
-
274-
alleen voorbehouden? - Waarom zegt de Catechismus niet kan eeniegelijk doopen, maar mag eeniegelijk doopen! - Wie kan dus geldig doopen, en wie mag doopen?- Hoe blijkt Christus' wijsheid in hetgeen Hij vastgesteld heeft nopens den bedienaar des Doopsels in den nood 1 4. Met welke stof moet men doopen? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoedanig deze stof moet zijn. - Verklaar deze woorden. - Welke voorbeelden geeft de Catechismus van onbetwijfelbare goede stof tot het Doopsel? - Geef voorbeelden van stoffen, die de hoedanigheid, door den Catechismus vereischt, niet bezitten. - Hoe heeft Christus zijne wijsheid getoond met de gezegde stof tot het uitwendig teeken des Doopsels aan te nemen 1 - Mag men ooit met eene twijfelachtige stof het Doopsel toedienen'l - Waarop moet men dan letten? - Wat heeft de H. Kerk nopens het water des Doopsels ingesteld en geboden? - Geldt dit gebod ook in den nood? 5. Zeg de formuul welke de bedienaar in het Doopsel moet uitspreken. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe deze formuul tot het Doopsel vereischt is, en verklaar ze. - Wat vinden wij in deze formuuU - Wanneer moet deze formuul uitgesproken worden, waarom in dien oogenblik en door wien? 6. Wat verstaat men door: herdoopt worden op conditie! - Mag men ooit zonder conditie herdoopt worden? - Geef er de reden van. - Mag men ooit op conditie herdoopt worden? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wanneer dit mag geschieden en leg die woorden uit. - Breng dit antwoord overeen met de leering die zegt, dat het Doopsel niet meermaals mag ontvangen worden. 7. Noem, met de woorden van den Catechismus, de verschillende uitwerksels van het Doopsel. - Leg ze uit. - Welke andere uitwerksels gaan met deze gepaard'l- Hoe verschilt het Doopsel, door die uitwerksels, van de Sacramenten der levenden en van het Sacrament der Biecht? - Waarom betaamt het dat het Doopsel al de pijnen der zonden vergeve? - Neemt het Doopsel ook al de gevolgen der erfzonde weg! - Geef er de reden van. 8. Wat beteekenen de woorden peter en meter? - Waarom worden zij gebruikt in het Doopsel en in het Vormsel! - Zeg, met de woorden van den Catechismus, waartoe zij verplicht zijn. - Wat beteekenen de woorden: die zij geheven of tot het Vormsel geleid hebben? - Wanneer moeten zij deze plicht vervullen? 11. Geef den zin der vraag: wat bereiding is er van noode tot het Doopsel? - Wat is er in den doopeling vereischt om het Doopsel geldig te ontvangen 1 - Welke klassen van personen zijn er te onderscheiden, als er spraak is van de vereischt~ bereiding tot het Doopsel1 - In wie is er tot dit Sacrament bereiding noodig! -
-
275-
Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke bereiding el' in hen noodig is. - Leg die woorden uit. - Geef de reden van die vel'eischte bereiding. - Wat is er in iemand, die tot de jaren van verstand gekomen is, vereischt, opdat hij door het Doopsel gansch gezuiverd zou worden van alle zonden en schulden. 10. Waartoe dienen de ceremoniën ten opzichte van de kracht en de uitwerking van het Doopsel? - Hoe onderwijzen zij ons nopens die kracht en uitwerking? - Welke ceremoniën onderwijzen ons nopens de kracht en welke nopens de uitwerking?
-
2i6-
EEN EN DERTIGSTE LES.
Van het Vormsel.
Natuur nader bepaald
Natuur.
I
!V.i.Wat is het Vormsel?
V. 2. Wanneer moet men het Vormselontvangen? 10 Gebruik. V. 4. Hoe dikwijls mag men gevormd worden? 20 Beletselen. ) V. 3 Wat is er van noode tot het Vormsel? 30 Uitwendig 5. Waarmede bestl'ijkt de bisschop het teeken . voorhoofd in het Vormsel? 40 Uitwerksels. ) V. 6. Wat verkrijgen wij dool' het Vormsel? V. 7. Waartoe dient de doek, dien men ons voorbindt? lio Ceremoniën. V. 8. Waarom geeft men ons in het Doopsel en in het Vormsel namen van Heiligen?
lV'
I
1. V. liVat is het Vormsel?
A. Een Sacrament, dat van den bisschop wordt gegeven aan degenen die gedoopt zijn, in hetwelk, door de zalving en de heilige woorden, gratie en sterkte wordt gegeven om het Geloof vastelijk te belijden. A. Het antwoord leert. ons kennen 10 den bedienaar van dit Sacrament, 20 de personen voor wie het bestemd is, 30 zijn uitwendig teeken en 4° zijn ui twel'kseI. 10 De beclienaw': het Vormsel is een Sacrament dat van den bisschop wordt gegeven: de bisschoppen zijn de gewone bedienaars van het Vormsel; doch ook enkele priesters kunnen en mogen het toedienen, als zij van den PaUR daartoe gemachtigd zijn. Cilristus heeft gewild dat het eenen
-
277-
zoo edelen bedienaar had, eensdeels, om zijne mindere noodzakelijkheid, andersdeels om de gewichtigheid van zijn uitwerksel, namelijk, vau de volwassenheid in het geestelijk leven, beter te doen uitschijnen. 2° De pe)'sonen vom' wie het Vormsel bestemd is : het wordt gegeven aan degenen die gedoopt zijn. (3 v.) Zijn Hitwend(q teeken : de zalving die de bisschop op 33° zijn het voorhoofd des vormlings doet. en de heilige woorden die hij ondel'tusschen uitspreekt, te weten: " Ik teeken u met het teek en des H. Kruis en vorm u met het Chrisma der zaligheid. In den naain des Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. " (5" v.) 4° Zijn uitwerksel: gratie en sterkte om het Geloof vastelijk te belijden. Gratie en sterkte zijn hier geene twee verschillende zaken : die woorden beteekenen vel'stel'kende gratie of gratie die zonderlinge sterkte geeft. (6 e v.) Het woord vormsel is zooveel als vroomsel, d. i. iets dat vroom, kloek of sterk maakt. Het Vormsel verdient dezen naam, omdat het den mensch die door het Doopsel in het geestelijk leven geboren is, tot de volwassenheid van dat leven brengt.
2. V. WanneeJ' moetmen het Vormsel ontvangen? A. Als men tot de jaren van verstand gekomen is. en daartoe bekwaamheid heeft. A. Men moet het Vormsel ontvangen als deze twee conditiën vervuld zijn: 1° Als men tot de jaren van verstand gekomen is; bijgevolg moet het niet, gelijk het Doopsel, aan de kleine kinderen gegeven worden; 20 En daartoe - bekwaamheid heeft : genoegzame kennis van het Geloof om dit Sacrament met veel vrucht te ontvangen. Het Vormsel is niet noodig aan al de menschen die de gratie Gods willen bekomen en tot de eeuwige zaligheid geraken, omdat het niet dient, gelijk het Doopsel, om ons het geestelijk leven te schenken, maar enkel om dat leven in ons
-
278-
te voltrekken. Kwam men het nochtans uit verachting of geringschatting te verzuimen, men zou voorzeker doodelijk zondigen.
3. V. Wat is er van noode tot het Vormsel?
A. Dat men gedoopt zij, en gezuiverd van alle doodelijke zonden. V. Wat is er noodig om het Vormsel geldig en met vrucht te ontvangen ~ A. Daartoe zijn twee dingen noodig : 1° Dat men gedoopt zij; zonder dat is men oBbekwaam het te ontvangen; want het Doopsel is het eerste Sacrament. 2° En gezuiverd van alle doodeUjke zonden; want het Vormsel is een Sacrament der levenden, en moet bijgevolg in staat van gratie ontvangen worden.
4. V. Hoe dikwijls mag men gevormd worden?
A. Niet meer dan Mns in het leven, om het merkteeken, dat het in de ziel prent. A. Zie 29" les, 7" Vl'.
5. V. Waarmede bestrijkt de bisschop het voor-
hoofd in het vormsel? A. Met olie gemengeld met balsem en van den bisschop daartoe gewijd. V. Met welke stof geschiedt de zalving die tot het uitwendig teeken des Vormsels behoorU A:Zij geschiedt - met olie: met olijfolie, want gewoonlijk wordt deze alleen in de H. Schrift en in de kerkelijke boeken onder den naam van olie begrepen. Deze olie echter moet twee hoedanigheden hebben: 1° gemengeld zijn met balsem, die eene welriekende stof is; 2° van den bisschop daartoe gewijd zijn, en dan krijgt zij den naam van Chrisma (zalf bÏJ uitnemendheid).
-
279-
6. V. Wat verkrijgen wij door het Vormsel? A. De gratie Gods om het Geloof vastelijk te belijden. V. Welke zonderlinge gratie verkrijgen wij door het Vormsel? A. Wij verkrijgen - de gratie Gods: vermeerdering van de heiligmakende gratie, recht tot de dadelijke, en een eeuwig en altijddurend merkteeken, uitwerksels die allen ons zonderling bekwaam maken - om het Geloof vastelijk te belijden: om, zonder aarzelen of twijfelen, in weerwil van alle bekoringen het Geloof inwendig te bewaren en el' onze begeerten naar te schikken, uitwendig door woorden en werken te belijden, en zoo een volmaakt christelijk leven te leiden. Het Vormsel dus maakt ons volwassen Christenen, zoodat er tusschen eenen persoon die enkel gedoopt, en een anderen die ook gevormd is, hetzelfde verschil bestaat als tusschen een kind en eenen volwassen mensch. Het uitwendig teeken des Vormsels drukt er duidelijk de zonderlinge gratie van uit; immers wat 10 de zalving betreft, zij geschiedt met olie gemengeld met balsem, twee stoffen waarvan de eerste, uit hoofde harer heelende en versterkende kracht, ongetwijfeld dienstig is om de bekomene volwassenheid van het geestelijk leven te beteekenen ; en de laatste, wegens hare voorbehoudende kracht en haren aangenamen geur, allerbest doet uitschijnen hoe de gratie des Vormsels ons tegen de zonde bevrijdt, en ons bekwaam maakt om voorbeelden te geven van alle deugden. Verder treft men in de omstandigheid, dat de olie gemengeld met balsem door den bisschop gewijd is en ook dat dit Sacrament
7. V. Waartoe dient de doek, dien men ons vom'-
bindt? A. Tot eerbiedigheid voor de heilige olie, en ook
-
280-
om indachtig te wezen, dat wij voor Christus en het Geloof veel moeten verdragen. V. Waartoe dient de doek dien men de vOl'mlingen om het voorhoofd bindt als zij reeds gezalfrl zijn? A. Hij rlient tot een dubbel einde: 1° Tot eerbiedigheid voor de heilige olie: opdat de gewijde olie op geene onbetamelijke wijze zou aangeraakt of afgevaagd worden; 2° Om indachtig te wezen dat wij voor Christus en het Geloof veel moeten verdragen: om den vormling te herinneren dat hij allen smaad en schaamte moet willen lijden om Christus getrouw te blijven en diens leering, door woorden en werken, tot de dood toe te belijden. Heden bestaat deze ceremonie niet meer, en in haar dubbel einde is volgender wijze voorzien: terstond na de zalving droogt een priester, bij middel van wat brood en wat boomwol of watte, de heilige olie af, en de bisschop geeft den vorm]jng een zachten kaakslag, zeggende: .. Vrede ziJ met H. "
Waarom geeft men ons in het Doopsel en in het Vormsel namen van Heiligen?
8. V.
A. Opdat wij die zouden leeren navolgen, en van dezelve als onze patronen geholpen mogen worden. A. Dit wordt gedaan om twee redenen: 1° Opdat wij die zouden leeren navolgen: hiertoe is het zeel' dienstig, want zoo houdt de H. Kerk ons zonderlinge voorbeelden 1'001', die wij met meer genegenheid zullen zoeken te kennen en te benuttigen. Dan, als wij ons met de namen van Heiligen zullen hooren noemen. dan zullen wij ons dikwijls hunne voorbeelden herinneren, en er door opgewpkt wOl'den om ons leven naar het hunne te schikken. 2° Opdat wij van dezelve als onze patronen geholpen mogen worden: immers de H. Kerk bidt door haren bedienaar, opdat wij de bijzondere bescherming mogen bekomen van de Heiligen wier namen wij in het Doopsel of in het Vormsel gekregen hebben.
-
281 -
In het Vormsel legt de bisschop gewoonl Jk geene nieuwe namen. maar opnieuw de namen des Doopsels op.
Aanmerking. Het uitwendig teeken van het Vormsel, namelijk. de zalving met het Chrisma en de heilige woorden van den biRschop, geeft duidelijk te kennen dat dit Sacrament den menseh van intredend lid tot volwassen lid del' H. Kerk maakt, of hem tot de volwassenheid brengt in het leven der gratie; dat het bijgevolg te dien einde de heiligmakende gratie en het recht tot de dadelijke vermeerdert en volmaakt, en daarenboven het merkteeken van volwassen lid der H. Kerk in de ziel prent. Daarom moet de vormling gedoopt en zoo reeds intredend lid der H. Kerk zijn, alsook de gratie Gods al bezitten; want daar alleen kan het geestelijk leven voltrokken worden, waar het alreede beRtaat. Om diezelfde reden, namelijk, om de zonderlinge uitwerksels van het Vormsel, mag men het nooit meer dan ééns, maar moet men het eens ontvangen, "Is men tot de jaren van verstand gekomen is, en daartoe bekwaamheid heeft. VRAGEN.
Waarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld'l - Zeg in 't kort wat ieder deel bevat. 1. Zeg, met de woorden van den Catechismus: a) wie de bedienaar van dit Sacrament is, b) voor wie het bestemd is, c) welk er het uitwendig teek en van is, en d) welke er de uitwerksels van zijn. - Leg dit alles in 't kort uit. - Geef rekenschap over den bijzonderen bedienaar des Vormsels. - Verklaar het woord Vormsel. 2. Hoeveel conditiën zijn er vereischt om het Vormsel te moeten ontvangen? - Stel ze voor met de woorden van den Catechismus, en verklaar deze woorden. - Is het Vormsel zoo noodig ter zaligheid als het Doopsel? .- Geef daar de reden van. - Wanneer zondigt men voorzeker doodelijk met het Vormsel te verzuimen? 3. Geef den zin der vraag : wat is er van naode tot het 'Vormsel? - Hoeveel en welke dingen zijn, volgens den Catechismus, daartoe vereischt? - Geef rekenschap van deze vereischte voorwaarden. 4. Mag men meer dan ééns gevormd worden? - Welke is de reden daarvan?
-
282-
5. Zeg, met den Catechismus, met welke stof de zalving in het Vormsel geschiedt, en hoedanig deze stof moet zijn. - Leg dit alles uit. - Hoe wordt die stof genoemd? 6. Hoe stelt de Catechismus ons de zonderlinge gratie des Vormsels voor? - Wat is er hier te verstaan door de gratie Gods?Wat beteekenen de woorden: om het Geloof vastelijlt te belijden? - Welk verschil bestaat er dan tusschen iemand die enkel gedoopt en iemand die ook gevormd is? - Toon hoe het uitwendig teeken des Vormsels geheel deze zonderlinge gratie beteekent. 7. Zeg, met de woorden van den Catechismus, om welke redenen de H. Kerk de ceremonie heeft ingesteld van, na de zalving, eenen doek om het voorhoofd des vormlings te binden. - Leg deze woorden uit. - Bestaat deze ceremonie nog? - Hoe is nu voorzien in het einde, waartoe zij ingesteld geweest is 1 8. Zeg, met de woorden van den Catechismus, om welke redenen in het Doopsel en in het Vormsel namen van Heiligen gegeven worden. - Bewijs dat die redenen geldig zijn. - Worden in het Vormsel andere namen gegeven dan in het DoopseH
-
283-
TWEE EN DERTIGSTE LES.
Van het Heilig Sacrament des Altaars.
;g ~
~
nader
.Q
~
~
Z
IV.
1. Wat is het Heilig Sacrament des Altaars ? { V. 2. Tot 1J)at einde heeft Christus 10 Instelling. het Heilig Sacrament ingesteld? V. 3. Wat is er ons tegenwoordig in het Heilig Sacrament? V. 4. Hoe wordt ons Christus tegen2° Christus' tegenwoordig gesteld in het Heilig Sawoordigheid in dit Sacrament? crament. V.5. Onder welk deel van de Heilige Hostie is Christus, als die gebro. ken wordt? V. 6. Moeten alle menschen Christus 30 Gebruik en verontvangen onder ééne gedaante of ) eering van dit Sacraonder alle beide de gedaanten? ment. V. 7. Wat eer zijn wij het Heilig Sacrament schuldig? V. 8. Is het ook Christus' bloed, dat 40 Ceremoniën. men ons geeft na de Heilige Communie?
Natuur.
I
1. V. Wat is het Heilig Sacrament des Altaar"S?
A. Een Sacrament, van Christus onzen Zaligmaker ingesteld, in hetwelk, onder de gedaante van brood en wijn, Hij zelf tegenwoordig is. A. Het antwoord spreekt ons: 10 van de instelling, 20 van het uitwendig teeken, en 3° van de zonderlinge gratie van het H. Sacrament des Altaars. 10 De instelling: het is een Sacrament van Christus, onzen Zaligmaker, ingesteld. Deze instelling greep plaats
-
284-
's avonds voor Jezus' dood, op 't einde van het Laatste Avondmaal. De Heel' nam dan het brood in zijne gebenedijde handen, sprak el' een lof- en dankgebed over uit, brak het in stukken en zeide: .. lVeemt en eet; dit is mijn lichaam. " Daarna nam Hij ook den kelk in handen, deed een lof- en dankgebed, en. gaf dien aan zijne discipelen zeggende: .. Dl'inkt allen hieruit; " wmü dit is mijn bloed rml het "Viellw Testament, dat voor Ir " en voor velen ;;al vergoten wOl'den ter vergeving der zonden. " Doet dit, zoo dikwijls gij de;;en kelk ;;ult rlrznken, tot mijue " gedachte;ds. " 't Is omdat de H. SchriftuuI' ons heel klaar leert, wannee,' en hoe de instelling van het H. Sacrament des AItaars geschieude, dat de Catechismus el' hiel' bijzondere melding van maakt, Dit doet hij ook, en om dezelfde reden, in d" bepaling van de Biecht. Bij de overige Sacl'amenten maakt hij daar geen gewag van, omdat wij uit de SchriftuUl' of de Overlevering niet, ot' ten minste niet volkomen weten, hoe en wanneer, maal' enkel dat zij van Christus ingesteld zijn, - De instelling van het H, Sacrament des Altaars wordt gevierd op Witten Donderdag. Zo Het Ititwelul!g teekeil : de gedaanten van brood en wijn onder dewelke Christus zelf tegenwoordig (gesteld) is door de woon/en van de Consecratie, die de priester over het bl'ood en den wijn gesproken heeft; anders gezeid : de gedaanten van bl'ood en wijn onder dewelke Christus zelf tegenwoordig is, m~t de woorden van de Consecratie door dewelke Hij el' onder tegenwoordig gesteld, en zijne tegenwoordigheid ons kenbaar gemaakt is, Hiel' is dus geene sprake van waw' hrood en waren wijn, maar enkel van gedaanten dier beide stotf'èn, van hnn uit81'liJk voorkomen, hunnen vorm, smaak, kleur, reuk, zwaarte, enz.; het wezen hier tegenwoordig is Chl'istus zelf, doch niet in zijne natuurlijke gedaante, maal' onder die van bl'ood en wijn, 30 De ;;onderlinge gl'atie : Christus zelf onder de gedaanten van brood en wijn tegenwoordig: d. i. Christus zelf, de bron en cle gever van alle gl'atie, ons als spijs, van het geestelijk leven der hiel voorgesteld, i. a, w. eene mededeeling van het goclddijk leven, van de goddelijke krachten om het goed te kennen en te doen, en zoo in het geestelijk leven gevoed te zijn: de gedaanten van brood en wijn geven
-
285-
duidelijk te kennen, dat de gratie van dit Sacrament een voedsel is, en de tegenwoordigheid van Christus leert ons, waardoor wij in dit Sacrament gevoed worden, namelijk door Christus zei ven, en bijgevolg door eene mededeeling der goddelijke krachten. Deze gratie is heel verschillend van die des Doopsels en des Vormsels: dool' het Doopsel worden wij in het geestelijk leven geboren; dool' het Vormsel verkrijgen wij de volwassenheid, en door het H. Sacrament des Altaars de spijs van dit leven. Men bemerke hier, dat het uitwendig teeken van het H. Sacrament des Altaars onder andere deze eigenschappen heeft: a) dat het niet, gelijk dit van de andere Sacramenten, voorbijgaand, maal' wel blijvend is, aangezien Christus onder de gedaanten van brood en wijn op eene voortdurende wijze tegenwoordig blijft, en bi dat het ons niet alleenlijk leert, welke zonderlinge gratie er dool' wordt gegeven, maal' ook nog wat de gratie in haar zelve is. Het uitwendig teeken des Doopsels leert ons, dat de gratie van dit Sacrament voor eigendom heeft ons te zuiveren van de zonde; en dit des Vormsels, dat dees Sacrament ons de volwassenheid in het geestelijk leven geeft. maal' noch he! een noch het ande!" zPgt ons waarin de beteekende gratie eigenlijk gelegen is. Integendeel het uitwendig teeken van het H. Sacrament des AItaars leert ons niet alleenlijk, dat de gratie van dit Sacrament voor eigendom heeft onze ziel in 't geestelijk leven te spijzen, maar ook nog waarin die gratie bestaat. Hetgdle hier tot spijs gegeven wordt, is geene natuudijke stof, geliJ k het water of de olie van hei Doopsel of het Vormsel, maar Chriótus zelf; en zoo wordt er uitgedrukt, dat de gratie Gods, die IJÎer zonderling gegeven wordt om de ziel te spijzen, gelijk zij in het Doopsel en in het Vormsel gegeven wordt om het geeste· lijk leven in te storten en het te volmaken, niets anders is dan eene mededeeling van de goddelijke krachten, van het goddelijk leven zelf, onder het op!.Îcht van het goede te kennen en het te doen. Het H. Sacrament des Altaars wordt aldus genoemd, omdat het op het altaar, d. i. op de tafel die tot het opdragen van het sacrificie bestemd is, onder de Mis teweeggebracht wordt. Het heet ook Heilig Sacrament omdat het Christus, de heiligheid zelve, bevattende, bIj uitmuntendheid heilig is.
286 -
2. V. Tot wat einde heeft Christus het Heilig
Sacrament des Altaars ingesteld? A. Ten eerste, opdat het ons zoude wezen eene gedachtenis van zijne liefde en zijn heilig lijden; ten tweede, tot eene waarachtige spijs onzer ziel; ten derde, tot een gedurig sacrificie van de Nieuwe Wet. V. Om welke redenen heeft Christus het zoo verheven H. Sacrament ingesteld? A. Hij heeft het ingesteld om deze dj'ij redenen:
Ten eerste, opdat het ons zoude wezen eene gedachtenis van zijne liefde en zi.in heilig lijden: opdat het ons zou herinneren hoe Hij ons bemint, en hoe Hij voor onze zaligheid geleden en de dood ondergaan heeft. Het is n) eene gedachtenis van zijne lzefde ten onzen opzichte; immers het grootste liefdebewijs dat men iemand geven kan, bestaat ongetwijfeld in tot hem te gaan en bij hem te blijven om hem te helpen, te troosten en hem allerlei diensten te bewijzen; welnu, dool' het H. SacI'ament komt en blijft Christus bij ons, om ons in alle noodwendigheden bij te staan en ons alle goed te schenken; Hij komt en blijft bij ons, niet op eene enkele plaats, maal' overal waar priesters te vinden zijn, zoodat dit Sacrament te recht eene voortzetting en zelfs eene uitbreiding van het groot liefdewerk der menschwording mag genoemd worden. Het is b) eene gedachtenis van zijn heilig lijden: de gedaanten van brood en wijn zijn gedaanten van levenlooze zaken, (in brood en wijn is er geen leven te vinden), en zoo stellen zij ons Christus, die er onder tegenwoordig is, voor, niet als levend, maar als dood. Daarenboven leeren ûj ons dat Christus eene bloedige dood gestorven is; want de dubbele gedaante waaronder Hij tegenwoordig is, stellende de eene (de gedaante van brood) eene vaste, en de andere (de gedaante van wijn) eene vloeibare stof voor, dient rechtstreeks om te toonen dat Christus door het scheiden van lichaam en bloed gestorven is : de gedaante van brood verheeldt zijn dood lichaam van bloed beroofd; de gedaante van wijn, zijn hloed van het lichaam afgescheiden.
-
287-
Ten tweede, tot eene waarachtige spijs onzer ziel: opdat het zou dienen om onze ziel in het leven der gratie te voeden: dit is immers zijne zonderlinge gratie. Het geestelijk voedsel, dat het ons geeft, best-aat uit de volgende gratiën: 1° vermeerdering der heiligmakende gratie, 2° recht tot de dadelijke, 3° vergiffenis van die dagelijksche zonden waarover men eenig leedwezen heeft; - dit uitwerksel komt voorzeker voort uit de goede werken, het leedwezen en de gebeden waartoe de vurigheid der liefde, door dit Sacrament ingestort, ons opwekt, en misschien ook uit de vermeerdering onzer vriendschap met God, (zie 14" les, Vl'. 3.) aangezien h"lt natuurlijk is dat God ons zulke fouten vergeeft, ais Hij ons in inniger vriendschap ontvangt; 4° dikwijls eene hijzondere inwendige vreugde. Ten derde, tot een gedurig sacrificie van de Nieuwe Wet: opdat het zou dienen tot een sacri'icie in de H. Kerk gedurig op te dragen. (33e les.)
Wat is er' ons tegenwoordig in het Heilig Sacrament?
3. V.
A. Christus zelf, God en mensch, met zijne ziel en zijn lichaam, gelijk Hij nu glorieus in den hemel is. V. Wat, welk wezen, is er ons tegenwoordig in het Heilig Sacrament, onder de gedaanten van brood en wijn, die wij uitwendig zien? A. Het wezen in het H. Sacrament des Altaars tegenwoordig is niet brood of wijn, maal' Christus, de tweede persoon del' H. Drijvuldigheid, God en mensch, en Hij is daar tegenwoordig niet alleen met zijne kracht, gelijk in de andere Sacramenten, noch alleen door afbeelding, -gelijk in de kruisbeelden, noch alleen door het Geloof, gelijk bij degenen die op Hem denken, maar zelf, d. i. in persoon of wezenlijk; 't is Christus niet enkel als God, gelijk Hij overal is met den Vader en den H. Geest, maal' als God en mensch; - 't is Christus niet enkel met zijne ziel, gelijk in zijne nederdaling ter helle, of niet enkel met zijn lichaam gelijk in zijn graf. 19
-
288-
- noch met-eene nieuwe ziel en een nieuw lichaam, maar met zijne ziel en met zijn lichaam, met.die ziel en dat lichaam, welke Hij bij z:jne menschwording heeft aangenomen; - 't is Christu~ met zijne geheele menschelijke natuur, niet gelijk Hij hieL' op aarde was, aan lijden en dood onderworpen, maar gelijk Hij nu glorieus in den hemel is, gelijk Hij nu, begaafd met de vier hoedanigheden der veL'heerlijkte lichamen, met klaarheid, snelheid, subtiliteit en onlijdelijkheid, ter rechter hand zijns Vaders gezeten is. Uit den verheerlijkten staat van Christus' menschelijke natuur in het H. Sacrament des Altaars blijkt, dat zijn lichaam daar geenszins van het blo"d is afgescheiden, De verscheidenheid van gedaanten dient wel om het lichaam van het bloed als gescheiden te verbeelden, maar geenszins om uit te drukken, dat deze daar wezenlijk gescheiden- zijn. Uit het antwoord volgt nog, dat Christus, als Hij zich in het H. Sacrament tegenwoordig stelt, daarom niet den hemel verlaat. Met ééne en dezelfde menschelijke natum is Hij in den hemel en op al de plaatsen, waar het H. Sacrament rust, tegenwoordig. In den hemel is Hij in zijne natuurlijke gedaante; hier op aarde in het H. Sacrament is Hij onder de gedaanten van brood en wijn. In deze tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament, zijn er twee punten, die wij niet kunnen verstaan, maal' die wij nochtans, gelijk al de andere punten del' christelijke leering vastelijk gelooven, om reden del' onfaalbaarheid van God, die ze ons veropenbaard heeft. Deze zijn: 1° hoe Christus' lichaam onder vreemde gedaanten, namelijk onder de gedaanten van brood en wijn kan tegenwo.ordig wezen; en 20 hoe een en hetzelfde lichaam van Christus in den hemel verblijven kan en tegelijk hier op aarde is overal, waar het H. Sacrament berust.
4. V. Hoe wordt ons Christus tegenwoordig geÀ.
steld in het Heilig Sacrament? Door de woorden van de Consecratie, die de priester spreekt, wordt het brood en de wijn veranderd in het lichaam en bloed van Christus.
-
289-
V. Door welken middel en op welke wijze wordt ons Christus tegenwoordig gesteld in het H. Sacrament? A. Dit geschiedt door de woorden van de Consecratie (letterlijk: inzegening, heiliging) der Mis: " Dit is mijn lichaam ... deze is de kelk van mijn bloed" - die de priester spreekt: die een geldig gewijde priester spreekt en alleen kan geldig spreken, - wordt het brood en de wijn ver·
anderd in het lichaam en het bloed van Christus : houdt het brood en de wijn op ondel' hunne gedaanten te bestaan, om vervangen te worden door het levend lichaam van Christus, zoodanig dat, na de Consecratie, van het brood en den wijn niets anders overblijft dan hunne gedaanten, waaronder nu Christus zelf tegenwöordig is. Men bemerke wel dat niet het brood enkel in het lichaam en de wijn enkel in het bloed, maar het een en het ander in ge~ heel het levend lichaam van Christus veranderd worden. en dat deze verandering geschiedt, niet dool'dat de bestanddeelen van bl'OOel en wiJn de stoffe worden van Christus' lichaam, maar wel doordat die bestanddeelen, al blijven hunne gedaanten, ophouden te bestaan om te gelijkertijd door het levend lichaam van Christus ondel" die gedaanten bestaande vervangen te worden. Drij dingen dus zijn tot het tegenwoordigstellen van Christus ondel' de gedaanten van brood en wijn vereischt: 1° waar brood en ware wij n; 2° de woorden van de Consecratie over dat brood en dien wijn uitgesproken; 3° een priester die deze woord9n uitspreekt, met de meening van te doen hetgeen Christus ingesteld heeft of de H. Kerk doet.
5. V. Onder welk deel van de Heilige Hostie
l:S
Clwistus, als die gebroken wordt? A. Onder alle beiden en onder alle stukken, al waren er ook vele. V. Het woord hostie beteekent slachtotf
-
290 --
A. Als de Ho~tie gebroken wordt. is Christus onder alle beide, wanneer zij in twee, en onder alle stukken, \v.anneer zij in meer deelen verdeeld wordt, - al waren er ook vele: 't is gelijk hoeveel stukken el' zijn; want door de verdeeling del' H. Hostie wordt Christus' lichaam niet verdeeld. dewijl de gedaanten van brood en wijn, al is Hij er onder tegenwoordig, toch geenszins zijne gedaanten zijn. Voor dat r.ij gebroken wordt, is Chl'istus tegenwoordig in geheel de H. Hostie en geheel in al hare deelen, gelijk onze ziel tegenwoordig is geheel in geheel het lichaam en geheel in al zijne deelen. De Catechismus spreekt hiel' alleenlijk van de verdeeling der H. Hostie, en niet van de verdeeling van den Kelk, omdat de!.e maar zelden geschiedt. Dezelfde leering echter geldt voor beide.
Moeten alle menschen Christus ontvangen onder ééne gedaante of ondejO alle beide de gedaanten?
(). V.
A. Onder de Mne hebben wij zooveel als onder de twee, en de H. Kerk wil, dat wij met Mne tevreden zijn, uitgenomen de priesters, als zij Mis doen. V. Moeten alle Christenen het H. Sacrament ontvangen onder de ééne gedaante van brood, of onder de beide gedaanten van brood en wijn'l A. Onder de ééne - hebben wij zooveel als onder de twee: ontvangen wij Chl'Ïstus en de zonderlinge gratie van het H. Sacrament zoo volkomen als onder de twee gedaanten, zoodat het, uit de natuur der zaak, niet voordeeligel' is onder de heide gedaanten te communiceeren dan enkel onder ééne; _ en de H. Kerk wil, dat wij met ééne tevreden zijn: bovendien, om de groote moeielijkheden die de Nutting onder de gedaante van wijn medebracht, gebiedt de H. Kerk, dat wij het H. Sacrament slechts onder de ééne gedaante van hrood zouden ontvangen, uitgenomen de priesters. als
-
291 -
zij Mis doen; dan immers zijn deze, krachtens een goddelijk gebod verplicht, onder de beide gedaanten te communiceeren, vermits Christus van die Communie een voltrekkend deel der H. Mis gemaakt heeft. Buiten dit geval moeten de priesters zich, zoowel als de andere geloovigen, met de ééne gedaante van brood tevreden houden.
7. V. Wat eer' zijn wiJ het Heilig Sacmment
schuldig? A. Dezelfde eer, die wij aan Christus moeten geven, te weten, de goddelijke eer en aanbidding. V. 'Velke in- en uitwendige eer zijn wij het H. Sacrament schuldig: is het de eer die aan God toekomt, ofwel die aan de Heiligen, óf aan de beelden van God en van de Heiligen, óf aan de heilige zaken eigen is'l A. 'Vij zijn het H. Sacrament dezelfde in- en uitwendige eer ~clluldig die wij aan Christus, in den hemel heerschende, moeten geven, en die zijne Apostelen Hem moeten hewijzen hebben, als Hij op aarde verbleef, te weten, de goddelijke eer: de eer waardoor wij Hem als God erkennen, en die, hij uitnemendheitJ, aanbidding genoemd wordt. De reden hiel'Van is, dat het H. Sacrament Christus zelven, die God is, in zich bevat; welnu aan Gorl moet noodzakelijk de goddelijke eer gegeven worden. De andere Sacramenten moeten wij slechts eeren als zonderlinge bronnen der goddelijke gratie: de Heiligen, als vrienden en vool'sprekel's bij God; de neelden, als zaken die on~ God of de Heiligen voorstellen.
8. V. Is het ook CIII'istus' bloed dat men ons geel't
na de Heilige Communie? A. Geenszins; maal' het is alleenlUk wijn, dienellfle om de Heilige Kutting te vervorderen. V. Is ook de drank rlien mell. ons geeft na de H. Communie, geJijk die van àe Commlwie zelve, eene gedaante van wijn waaronder Chl'istuH tegenwoordig isl
-
292-
A. Dat is hij geenszins; maar het is alleenlijk wijn, dienende - om de Heilige Nutting te vervorderen: om het doorzwelgen der H. Hostie te vergemakkelijken. Om reden der menigvuldige ongemakken die er uit vloeiden, is het gebruik van dien wijn te geven b\jna overal afgeschaft, tenzij in de Heilige ·Wijdingen en, op sommige plaatsen, bij de Eerste Communie. Aan de zieken geeft men dikwijls wat wijn of water.
Aanmerking. Het uitwendig teek en van dit Sacrament, namelijk de 'gedaanten van. brood en wijn, waaronder Christus zelf dool' de woorrlen der Consecratie tegenwoordig gesteld is, legt ons vóór oogen, dat het H. Sacrament de spijs bevat onzer zielen. en doet ons zelfs begrijpen wat die spijs is, dat zij namelijk eene rechtstreeksche mededeeling is der goddelijke krachten; - en de tegenwoordigheid van Christus onder die gedaanten bewijst heel klaar, hoe het eene gedachtenis is van zijne lÎefde en zijn heilig lijden, en hoe het een sacrificie uitmaakt. Wat Christus' tegenwoordigheid in het H. Sacrament betreft, a) zijne tegenwoordigstelling wordt beteekend en geschiedt door de woorden van de Consecratie die de priester spreekt; - b) aangezien Christus sedert zijne vel'l'ijzenis in eenen verheerlijkten staat is, zoo is Hij in het H. Sacrament juist gelijk Hij nu in den hemel is, en om diezelfde reden is Hij ook tegenwoordig ondel' alle stukken, in dewelke de Heilige Hostie gebroken wordt; - c) uit hoofde van Christus' tegenwoordigheid onder ieder van de twee gedaanten, hebben wij zooveel met enkel ééne als met de beide gedaanten te nutten, en daarom heeft de H. Kerk de macht om te gebieden, dat de geloovigen, buiten de Communie des priesters in de Mis die dOOl' Christus zeI ven geregeld is geweest, zich met ééne gedaante zouden tevreden houden; - d) om Christus' tegen· woordigheid zijn wij het H. Sacrament de goddelijke en opperste eer schuldig; - e) de wijn die soms na de Communie gegeven wordt, is Christus' bloed niet, aangezien de woorden der Consecratie er niet over uitge$pt'oken zijn.
-
293VRAGEN.
Welk is het voorwerp dezer les? - Hoe is zij verdeeld? - Geef in 't kort den inhoud van ieder deel. 1. Wanneer is het H. Sacrament des Altaars ingesteld? Waarom maakt de Catechismus hier zonderlinge melding van de instelling van dit Sacrament? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, welk er het uitwendig teeken van is. - Stel dit uitwendig teeken in andere woorden voor. - Verklaar de woorden: gedaanten van brood en wijn, en deze andere : onder dewelke Christus zelf tegenwoordig is. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke de zonderlinge gratie van dit Sacrament is. Leg die woorden uit. - Hoe is deze zonderlinge gratie door het uitwendig teeken beteekend ? - Hoe verschilt deze zonderlinge gratie van die des Doopsels en des Vormsels? - Wat is er eigen aan het uitwendig teeken van dit Sacrament onder het opzicht: a van zijn bestaan, en b) van zijne beteekenis? - Hoe wordt dit Sacrament genoemd en waarom? 2. Zeg om hoeveel redenen Christus dit Sacrament heeft ingesteld. - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Toon hoe dit Sacrament eene gedachtenis is : a) van Christus' liefde tot ons, en b) van zijn heilig lijden. - Leg de woorden uit: tot eene waarachtige spijs onzer' ziel. - Welke zijn in 't bijzonder al de uitwerksels van dit Sacrament? 3. Welk wezen is in het H. Sacrament tegenwoordig? - Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoe het daar tegenwoordig is, en leg ieder woord uit. - Is, in het H. Sacrament, Christus' bloed niet van zijn lichaam gescheiden? - Geef de reden van uw antwoord. - Waartoe dient dus de verscheidenheid van gedaanten? - Als Christus in het H. Sacrament begint tegenwoordig te zijn, verlaat Hij dan den hemel'! - Bewijs uw antwoord door den Catechismus. - Welk verschil is er tusschen de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament en zijne tegenwoordigheid in den hemel! - Wat gaat, in de tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament ons verstand te boven? 4. Zeg, met de woorden van den Catechismus, door welken middel Christus tegenwoordig gesteld wordt in het H. Sacrament. - Leg die woorden uit. - Zeg ook met den Catechismus, hoe die tegenwoordigstelling geschiedt. - Wordt het brood alleen in het lichaam van Christus, en de wijn alleen in zijn bloed veranderd? Gaan de bestanddeelen van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus over1 .5. Wat beteekeueu de woorden : Heilige Hostie, in de vraag ~
-
294-
onder welk deel van de Heilige Hostte is Christus, als die gebroken wordt? - Kan er een deeltje der gebrokene Hostie tijn, waaronder Christus niet tegenwoordig is! - Bewijs dit uit de woorden van den Catechismus. - Waarom wordt Christus' lichaam niet verdeeld bij de verdeeling der Heilige Hostie' - Hoe is Christus tegenwoordig in de Heilige Hostie vóór deze gebroken wordU Geldt dezelfde leering voor de verdeeling van den Kelk' - Waarom spreekt de Catechismus van de verdeeling van den Kelk nieU 6. Verklaar de vraag: moeten alle menschen Christus ontvangen onder ééne gedaante of onder alle beide de gedaanten. - Zeg, met de wooruen van den Catechismus, of het vourdeeliger is het H. Sacrament onder ééne dan onder de beide gedaanten te ontvangen. Leg die woorden uit. - Zeg, met den Catechismus, wat de H. Kerk gebiedt nopens het ontvangen van het H. Sacrament onder ééne of onder de beide gedaanten. - Leg dit antwoord uit. - Wie moeten dus het H. Sacrament onder de beide gedaanten nutten; en wie moeten zich met ééne gedaante alleen tevreden houden' - Van wie komen deze geboden? - Waarop rust dit gebod dat van de H. KerkkomU 7. Geef den zin der vraag: wat eer zijn wij het H. Sacrament schuldig. - Met welke eer. komt, volgens den Catechismus, deze overeen die wij aan het H. Sacrament verschuldigd zijn. - Leg dit antwoord uit. - Hoe noemt de Catechismus deze eer? - Verklaar deze namen. - Hoe verschilt deze eer van die welke wij aan de andere Sacramenten, aan de Heiligen, aan de beelden van God of van de Heiligen schuldig zijn? - Hoe moeten wij de andere Sacramenten eeren' 8. Verklaar de vraag: is het ook Christus' bloed, dat men ons geeft na de H. Communie. - Zeg of het Christus' bloed is of niet. - Wat is heU - Zeg, met den Catechismus, waartoe het dient. - Leg die woorden uit - Bestaat dat gebruik nog?
-
295-
DRIJ EN DERTIGSTE LES.
Van het Heilig Sacrificie der Mis. 10 Natuur.
De Mis zelve.
20 Weerde. 30 Hoofddeelen. 4° Oorsprong.
50 Offeraars.
Ceremoniën.
6u Vl'Uchten. t 0 Oorsprong.
2° Einde,
l V.i.Wat is de JUis?
I
V. 2. Welk sacrificie is beter, dat van de Oude. of dat van de Nieuwe Wet? i V. 3. Welke zijn de bijzonderste en ( noodigste deelen der Mis? V. 4. Wie heeft de eerste Mis gedaan? ! V. 7. Wie offert aan God het Sacril ficie? { V. 8. Wat kunnen wij vet'krijgen doOI' het Sacrificie del' Mis-? V. 5. Van waar komen al de t:el"emoniiin der Mis? V. 6. Waartoe dienen de ceremonÏiin, die in de Mis gebruikt worden?
I
l
I
1. V. Wat is de Mis? A. Het Sacrificie van de Nieuwe Wet, in hetwelk het lichaam en bloed van Christus, onzen Zaligmaker, aan God den Vader opgeofferd worM. V. Dool' het woord Mis verstaat men gewoonlijk de geheele godsdienstige oefening waarin, dool' de woorden van de Consecratie die de priester spreekt, het lichaam en bloed van Christus onder de gedaanten van brood en wijn tegenwoordig gesteld worden. Hier nu vraagt de Catechismus, waarin de Mb eigenlijk gelegen is : of zij alleen bestaat in de tegen-
-
296 --
woordigstelling van het H. Sacrament, dan of zij tevens eene bijzondere godsdienstige oefening bevat, zooals een gebed, eene offerande, een sacrificie. A. Het antwoord leert ons hoofdzakelijk drij dingen: de Mis is: 10 Een sacrificie (slachtoffeJ'andel : de opdracht van het menschelijk leven ofvan iets dat in de plaats ervan gesteld is, bij middel van vernietiging door eenen wettigen bedienaar aan God gedaan, om Hem te erkennen als onzen oppersten meester en tevens te belijden, dat wij voor onze zonden de dood schuldig zijn. Tusschen een sacrificie en eene enkele offerande bestaat vierderlei verschil: al in de offerande worden allerhande zaken opgedragen; in het sacrificie alleenlijk het menschelijk leven - als God het vraagt, gelijk l:lij het sacrificie van Isaäc en bij dat van het Kruis, - of iets dat het menschelijk leven vervangt, zooals eetwaren en dieren die den mensch tot voedsel dienen; b) in de offerande wordt de zaak opgedragen door gift, door toewijding; in het lIacrificie integendeel, door vernietiging; - c) de offerande is slechts een teeken van eer en dankbaarheid; het sacrificie integendeel, dat de slachtoffering van het menschelijk leven bevat, drukt de opperste ee.r en aanbidding uit, en is tevens eene belijdenis, dat wij, om reden der zonde, de dood schuldig zijn; - d) uit hoofde der gezegde beteekenis mag men eeniegelijk door eene offerande vereeren, terwijl men het sacrificie alleenlijk aan God mag opdragen. Men merke hier op dat, in de erkenning van Gods opperste majesteit, eene akte van dankzegging en eena akte van gebed besloten zijn, en dat bijgevolg het sacrificie een vierdubbel einde heeft: a) erkenning van Gods opperste meesterschap; b) dankzegging yoor reeds bekomene weldaden; c) bede om nieuwe gunsten te bekomen; dl belijdenis en uitboeting der zonde. - Deze vier punten bevatten in 't kort geheel den godsdienst, en zoo is het sacrificie het middelpunt van alle godsdienstige oefeningen. 2° Het Sacrificie van de Nieuwe Wet: het eenig en eigen Sacrificie van den christen Godsdienst. 3° Het Sacrificie van de Nieuwe Wet, in hetwelk, niet gelijk in de Oude Wet, dieren en vruchten, maar Christus
-
297-
2. V. Welk sacrificie is beter, dat van de Oude,
o(dat van de Nieuwe Wet? A. Dat van de Nieuwe Wet is zooveel beter, als Christus zelf te boven gaat al de beesten, die toen geofferd wierden. V. \Velk sacrificie is weerdiger, dat van de Oude Wet. waarin dieren, spijzen en vruchten geofferd werden, of dat van de Nieuwe Wet, namelijk het'Sacrificie del' Mis? A. Dat van de Nieuwe Wet is - zooveel beter: zooveel weet'diger dan de sacrificiën der Oude 'Vet, als Christus zelf, die in de Mis geoffercl wordt, te boven gaat
-
298-
al de beesten die toen geofferd wierden: weerdiger is dan de dieren, die de edelste offers waren van de Oude Wet. De Mis dus overtreft de Sacrificien van dien tijd oneindig, dewijl Christus, haar offer, oneindig weerdiger is dan al de offers van het Oud Verbond. Het· betaamde dat het Sacrificie Tan de Nieuwe Wet zoo edel was, omdat het dienen moet om van God de toepassing te bekomen van het Sacrificie des Kruis, dat ook van onein· dige weerde is.
3. V. Welke zijn de biJzonde'i'ste en noodigste
deelen der Mis? A. De Consecratie of verandering van brood en wijn
in het lichaam en bloed van Christus, die door
den priester zich zelven opoffert; en de Nutting. V. 'Welke zijn de deelen van het Sacrificie der Mis, zonder dewelke het niet zou hestaan, of ten minste niet meer volkomen zou wezen! A. Die deelen zijn: 10 De Consecratie of verandering (door de woorden des priesters) van brood en wijn (onder de offelantle der Mis bereid) in het lichaam en bloed van Christus, die door den priester zich zelven opoffert: die door de woorden van den priestel' zich ondel' de gedaanten van bl'ooel en wijn tegenwoordig stelt, en zich, dool' het aannemen van dezen staat, aan God slachtoffert. 't Is dus eigenlijk in de Consecratie dat Christus geslachtofferd wordt, en daarom kan de Mis onmogelijk zonder de Consecratie hestaan. 20 De Nutting : de Communie van den priester. Dit deel is niet op dezelfde wijze noodig als de Consecratie: zonder de Nutting zou de Mis wel een sacrificie zijn, maar slechts een onvoltrokken, een onvolmaakt. Inderdaad, ele Mis is eerst en vooral een v)'edesac)'ificie, d. i. een sacrificie dat bijzonderlijk wordt opgedragen om God te bedanken en nieuwe gunsten van Hem te bekomen; want zij dient rechtstreeks tot toepassing van het Sacrificie des Kruis. "'elnu, de vredesacrificiën wOI'den voltrokken door de nutting van het
-
299-
geslachtofferde: dit is immers de bijzondere eigendom Gods geworden, en zoo is de nntting er van als 't ware eene goddelijke maaltijd, beteekenende dat er vrede bestaat tusschen God en del! mensch dien Hij tot zijne tafel uitnoodigL
4, V,
Wie heeft de eei'ste Mis gedaan?
A. Christus, onze Zaligmaker, in het Laatste Avondmaal, en na Hem de Heilige Apostelen. A. Christus onze Zaligmaker zelf, heeft ze eerst gedaan in het Laatste Avondmaal; want Hij eerst heeft daar zijn lichaam en bloed tegenwoordig gesteld onder de gedaanten van brood en wijn, en zich aldus geslachtofferd, en na Hem de Heilige Apostelen, a"an wie Hij bevolen had de opdracht van het Sacrificie dat Hij kwam in te stellen, door hen zelven en door hunne opvolgers te herhalen tot het einde der eeuwen.
n.
V. Van waar komen al de ceremoniën de?'
Mis? A. Van de Apostelen en van andere oversten der H. Kerk. V. Van waar komen al de gebeden en godsdienstige teekenen die, boven de Consecratie en de Nutting, in de Mis gebruikt worden 1 A. Zij komen niet van Christus, die slechts de Consecratie en de Nutting heeft ingesteld, maar deels van de Apostelen, deels van andere oversten der H. Kerk: van de Pausen en de bisschoppen die de Apostelen opgevolgd hebben.
6. V. Waartoe dienen de cei'emoniën, die in de
Mis gebruikt worden? A. Tot gedachtenis en verbeelding van de dood van Christus.
-
300-
A. Zij dienen tot gedachtenis en verbeelding van de dood van Christus : om ons Christus' dood indachtig te maken en voor oogen te stellen. De Apostelen en de anderfl ovel'sten der H. Kerk hebben zeer wijs gehandeld met de ceremoniën der Mis tot dat einde in te brengen, dewijl Christus zelf van het Sacrificie der Mis eene gedachtenis van zijn heilig lijden en bloedige dood heeft gemaakt. Het betaamt overigens dat geheel de Mis ons het Sacrificie des Kruis hel'innere, omdat zij dient om dit sacrificie toe te passen.
7. V. Wie off'ert aan God het Sacrificie?
A. Christus zelf is de voornaamste; maar de priester is zijn dienaar in het offeren. V. Wie is de offeraar van het Sacrificie der Misl - Het opdragen van een sacrificie bestaat in twee dingen: l O in de offerande te slachtofferen; 2° in deze slachtoffering ter eere Gods te doen: zonder het eerste zou el' op geen er wijze een sacrificie zijn; zondel' het laatste zou het sacl'ificie geen godsdienstig werk wezen. A. Christus zelf, als mensch, is de voornaamste offeraar; want het is krachtens zijne instelling dat Hij, door de woorden van de Consecratie, onder de gedaanten van bl'ood en wijn tegenwoordig gesteld wordt, en Hij zelf stemt iedermaal ter eel'e Gods in die tegenwoordigsteIling toe; maar de priester is zijn dienaar in het offeren : maar Christus verricht de C,msecratie niet door zich zei ven alleen : Hij gebruikt daartoe den priester, die dus ook het Sacrifit!ie offert, al is het enkel als dienaar, als medehelper van Christus, den voornaamsten offeraar; de tegenwoordigstelling van Christus onder de gedaanten van brood en wijn hangt immers af van de woorden der Consecratie, die de priester spreekt. Behalve Christus en den priester zijn er nog offeraars, maar slechts in den oneigenlijken zin des woords, namelijk, al degenen die eenigszins in de opdracht van het Sacrificie medehelpen, of daarin toestemmen.
-
301 -
8. V. Wat kunnen wij verk1"i,jgen door het Sac~'ificie
der Mis?
A. Vergiffenis van onze zonden, en al wat wij van God begeeren voor ons zelven of voor anderen, en ook voor de zielen die in het vagevuur zijn. V. De Catechismus spreekt van de vruchten der Mis ten opzichte del' menschen. Ten opzichte van God bevat zij eene allel'volmaaktste aanbidding en eene allerweerdigste dankzegging. A. Door het Sacl"Ïficie der Mis verkrijgen wij : 10 Vergiffenis van onze zonden, niet rechtstreeks, gelijk door de Biecht en het berouw, maar onrechtstreeks, of gratie waarmede wij voldoend leedwezen over de zonden kunnen bekomen. Wij verwer'ven ook rechtstr'eeksche vergiffenis van de overgeblevene tijdelijke pijnen, 20 En al wat wij van God begeeren: al wat wij door het gebed van God kunnen afsmeeken, namelijk: dadelijke gratie om ons te bekeeren, of om te volherden en in de deugd vooruit te gaan; vergiffenis van tijdelijke straffen; allerhande tijdelijke goederen die tot de zaligheid dieBstig zijn; vermindering van bekoringen, bescherming tegen de vijanden van ons eeuwig geluk. Al deze vruchten kunnen wij bekomen a) voor ons zelven, h) voor anderen: vo·)!' alle andere menschen der wereld, geloovige of ongeloovige, en c) ook voor de zielen die in het vagevuur zijn. De eerste vrucht brengt het Sacrificie voort door zijne verzoenende kracht, die Gods bermhertigheid treft; de tweede, door zijne smeekende kl'liCht, die Gods goedheid raakt. Deelachtig aan beide zijn, la in 't algemeen, al de geloovigenj 20 op eene bijzondere wijze, de priester die de Mis doet; 30 voor eene gansch bijzondere hoeveelheid, degenen: voor wie de priester in Christus' naam het Sacrificie opdraagt. Wij spraken tot nu toe van de vruchten der Mis, voor zooveel deze het werk is van Christus en van den priester in Christus' naam handelende; aanzien nu als het werk van den priester in zijn eigenen naam en in dien van de H, Kerk han-
-
302-
delende, of als het werk der geloovigen die er deel aan nemen of in toestemmen, heeft zij dezelfde vruchten als al ander goed werk en is ook op dezelfde wUze aan anderen toepasselijk. Aanmerking. Geheel de leering over het H. Sacrificie der Mis is af te leiden van hetgene de voorgaande les ons over de tegenwoordigstelling van Christus' lichaam en bloed ondel' de gedaanten van brood en wijn geleerd heeft. 1° Daar Christus in het H. Sacrament van zijn uitwendig leven beroofd is, maakt zijne tegenwoordigstelling onder de gedaanten van brood en wijn. die Hij ter eere Gods doet, een waar sacrificie uit, en zoo blijkt dat de Mis het 'Sacrificie is der Nieuwe Wet. 20 Dit Sacrificie is oneindig weerdiger dan die van de Oude Wet, aangezien Christus zelf er in geofferd wordt. - 30 Het heeft als hoofddeelen de Consecratie, in dewelke de slaehtoffering geschiedt, en de Nutting die dient om uit te drukken, dat de Mis een vredesacrificie is. - 40 Aangezien Christus. de eerste maal zich door zich zei ven alleen, onder de gedaanten v-
-
303-
VRAGEN. Waarvan handelt deze les~ - Hoe is zij verdeeld~ - Wat bevat ieder deeH 1. Wat verstaat men door het woord Mis? - Geef den zin der vraag: wat is de Mis? - Tot welke soort van zaken behoort de Mis~ - Wat is een sacrificiel - Hoe verschilt een sacrificie van eene offerandel - Welk is het einde van een sacrificie~ - Welke plaats bekleedt het sacrificie in den Godsdienst en waarom? - Zeg, met den Catechismus, welk sacrificie de Mis is, en leg het antwoord uit. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, wat in de Mis geofferd wordt, en leg die woorden uit. - Zeg, ruet den Catechismus, aan wien de Mis opgedragen wordt. - Geef rekenschap van dit antwoord. - Hoe wordt Christus in de H. Mis wezenlijk geslachtofferd ~ - Is dit eene ware slachtoffering~ - Is deze 'voldoende om een sacrificie uit te maken 1 !. Leg de vraag uit: JtVelk sacrificie is beter, dat van de Oude of dat van de Nieuwe Wet? - Zeg welk sacrificie het beste is. Zeg, met de woorden van den Catechismus, hoeveel het een de andere overtreft. - Verklaar die woorden. - Hoeveel dus gaat het de andere te boven, en waaroml - Betaamt het dat wij, onder de Nieuwe Wet, een zoo weerdig sacrificie hebben, en waarom? 3. Wat verstaat men in de 3d • vraag door lJijzonderste en noodigste deelen? - Hoeveel bijzonderste en noodigste deelen der Mis zijn erl- Noem ze met de woorden van den Catechismus. Leg die woorden uit. - Op welke wijze is ieder deel noodig tot de Mis? - Waarom kM het Sacrificie der Mis zonder de Consecratie geenszins bestaan? - Hoe is de Nutting een volmakend deel der Mis? 4. Wie heeft de geheel eerste Mis gedaan, en waar is zij geschied Y - lIoor wie is de Mis nadien eerst opgedragen geweest, en waarom? 5. Wat verstaat men door ceremoniën der Misl - Komen de ceremonii!n der Mis van Christus zelvenY- Van wie komen zijlLeg het antwoord uit. 6. Verklaar het antwoord van den Catechismus op de vraag: waartoe dienen de ceremoniën, die in de Mis gebruikt worden? Toon dat de H. Kerk wijs handelt met tot dat einde de ceremonii!n in te stellen. 7. Verklaar de vraag: wie offert aan God het Sacrificie? _ Waarin bestaat het offeren van een sacrificie? - Geef er de reden van. - Door hoeveel en door welke offeraars wordt het Sacrificie der Mis opgedragen? - Welke orde béstaat er tusschen hen?20
-
304 -
Toon hoe ieder van hen wezenlijk offeraar is, en de gezegde plaats in het offeren bekleedt. - Zijn er, buiten hen, geene andere offeraars in den oneigenlijken zin des woords? - Wie zijn heU 8. Zeg, met de woorden van den Catechismus, welke vruchten wij uit het Sacrificie der Mis ontvangen. - Leg ze uit. - Zeg, met de woorden van den Catechismus, voor wie wij de tweede vrucht kunnen bekomen, en verklaar ze. - Uit welken hoofde komen die vruchten uit het Sacrificie der Mis voort? - Wie ontvangt die vruchten en in welke maat? - Welke vruchten brengt de Mis voort, voor zooveel zij opgedragen wordt door den priester in den naam der H. Kerk en in zijnen eigenen naam, of door de geloovigen die in het Sacrificie deelnemen of toestemmen? - Wat bevat de Mis ten opzichte van God?
-
305-
VIER EN DERTIGSTE LES.
Van de Biecht. Natuur.
!
~
aä! ~
Gl
IV. 1. Wat is de Biecht of Penitentie? IV. 3. Wat is het Berouw?
~ ~ 20 Belijdenis of! V. Biecht.
0
~ cd ~~ ~
'4j
;1\1 Berouw. 0
~ fIJ
1=1 )
l
p.
! '3 Voldoening. ~ 0
§\
Uitwerksels.
4. Welke zonden moeten wij belijden? 5. Ben ik schuldig iets te doen na de belijding en de absolutie van den priester? V. 6. Wordt door de Biecht niet vergeven de pijn. die de zonde verdiend heeft?
I
1. V. Wat is de Biecht of Penitentie? A. Een Sacrament, van Christus ingesteld, in hetwelk door de priesterlijke macht de zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, vergeven worden. A. Het antwoord spreekt ons: lO van de instelling; 20 van het uitwendig teeken, en 30 van de zonderlinge gratie van het Sacrament der Biecht. 10 De instelling: het is een Sacrament, van Christus ingesteld. (Zie 32e les, Ie vr.) Deze instelling greep plaats wanneer Christus, na zijne verrijzenis aan zijne Apostelen verschijnende, over hen blies en tot hen sprak: Ontvangt " den H. Geest; wier zonden gij vergeven zult, dien worden " zij vergeven, en wier zonden gij houden zult, dien zijn zij " gehouden. " 20 Het uitwendig teeken : de vergiffenis der zonden - door de priesterlijke macht: door de vrijspreking of absolutie van eenen priester die geldig gewijd is en jurisdictie (28e les, vr. 5) heeft. Deze vrijspreking of absolutie geschiedt door de H
-
306-
woorden, " Ik ontsla u van uwe zonden in den naam des VadeJ's, en des Zoons, en des H. Geestes, Amen. " Zij maakt met de akten van den biechteling, namelijk, het berouw (door de biecht en andere teekenen uitwendig kenbaar gemaakt), de belijdenis en de voldoetiing, een volmaakt oordeel tot ontslaging uit, en beteekent allerduidelijkst de vergiffenis der zonden. 3° De zonderlinge gratie : de zonden, die na het Doopsel gedaan zijn, worden vergeven. Hierdoor verschilt de Biecht a) van het Doopsel, waardoor wij van de erfzonde en de voorgaande zonden vergiffenis bekomen; b) van al de Sacramenten der levenden, die rechtstreeks dienen, niet om de zonde te vergeven, maar om de heiligmakende gratie te vermeerderen. Uit dit uitwerksel blijkt, dat slechts degenen die na het Doopsel eenigszins gezondigd hebben, geldig de absolutie kunnen ontvangen. De Biecht schenkt ons, met de vergiffenis der zonden die na het Doopsel gedaan zijn, ook de heiligmakende gratie en recht tot de dadelijke. (30· les, Vl'. 7.) Dit Sacrament wordt Biecht genoemd, omdat men zijne zonden moet biechten om de absolutie te kunnen bekomen; het heet ook Penitentie (boetveerdigheid), omdat wij er boetveerdigheid door doen over onze zonden.
2. V. Hoeveel deelen zijn er noodig tot het Sacra-
ment der Penitentie? A. Drij : berouw, belijdenis of biecht, en voldoening. V. Hoeveel werken zijn er vanwege den biechteling vereischt, om geldig en met vrucht de absolutie van den priester te kunnen ontvangen? A. Dl'ij werken, te weten: 1° berouw of leedwezen over de zonden waarvan men vergiffenis wil bekomen; 20 belijdenis of biecht: uitwendige bekentenis dier zonden aan den priester; 3° voldoening of penitentie.
3. V. Wat is het be'l'ouw? A. Een leedwezen over de zonden, door dewelke Wij de goddelijke majesteit en goedheid vergramd
-
307-
hebben, met een vast voornemen van dezelve te biechten en ons te beteren. A. Het berouw bevat twee deelen: 10 Een leedwezen; een spijt of droefheid over de zonden, over de woorden, we l'ken, begeerten of verzuimenissen tegen de wet en den wil G,)ds, door dewelke wij de goddelijke majesteit en goedheid vergramd hebben, dool' dewelke wij God, de oppErste majesteit en goedheid, beleedigd hebben. Dus het le'ldwezen tot de Biecht vereischt, moet zijn: a) over de zO:lden, b) over onze zonden en niet over die van anderen, en c) om reden dat wij God door die zonden vergramd hebben, en niet enkel omdat wij er b. v. onze fortuin, onze eer, onze faam door verloren hebhen. Er is niet vereischt, dat hEt leedwezen op de oneindige goedheid of volmaaktheid God~ steune, en zoo volmaakt weze; het is genoeg, dat het gegrond zij op de hoop des hemels, of de vrees der hel, of de leelijk leid der zonde, en derwijze slechts een onvolmaakt berouw 1 itmake (zie 14 de les, vr. 3); maar, in alle geval, moet de ""den, waarop het steunt, van het Geloof afgeleid zijn. Het leedwezen over de doodzonden moet zich uitstrekken tot al de doodzonden, die men moet biechten, zonder uitzondering, daar iedere doodzonde ons vijand van God maakt; en dat over de dagelijksche zonden m03t zich noodzakelijk uitstrekken tot al die dagelijksche zonden, welke geheel van denzelfden aard zijn. (Zie He les.) 2° Een vast voornemen, de vaste, de bepaalde wil, van dezelve (zonden) te biechten, d. i. ten minste alle onze doodzonden aan den prie8ter in de Biecht te verklaren, en ons te beteren, d. i. alle doodzonden zonder uitzondering. die dagelijksche zonden waarover wij leedwezen hebben, en ook de naaste gelegenheid dier zonden te vermijden: want, wie de naaste gelegenheid niet wil vermijden, die wil de zonde zelve niet vluchten. Het berouw is door de natuur zelve der zaak tot het Sacrament der Biecht vereischt; inderdaad, God vergeeft nooit eene zonde, zonder dat men ze verfoeie en wil vluchten voor het toekomende, en, volgens Christus' instelling, is de Biecht
-
308
noodzakelijk voor de vergiffenis van alle doodzonde. (Zie 14de en 28 ot • les.)
4. V. Welke zonden moeten wij belijden? A. Alle doodzonden die wij na een neerstig onderzoek gevonden hebben en indachtig zijn, daarbij voegende het getal en alles wat de zonde mag veranderen of zeer bezwaren. A. De Catechismus leert ons in zijn antwoord:
1° Welke soort van zonden wij moeten belijden: de dood-
zonden namelijk. De dagelijksche zonden moeten wij niet biechten, omdat er andere middelen zijn om er vergiffenis van te bekomen. (14. en 28- les.) 20 Welke doodzonden wij moeten belijden : alle doodzonden die na het Doopsel gedaan, en door de Biecht nog niet rechtstreeks vergeven zijn; dus ook dezulke waar men reeds door een volmaakt berouw, of door eene Biecht waarbij zij onvrijwillig vergeten werden, vergiffenis van bekomen heeft; want, volgens Christus' gebod, moeten alle doodzonden eens aan het oordeel des pl'iesters onderworpen worden. Het spreekt van zelfs dat wij ze maar moeten biechten, indien wij ze in ons geweten gevonden hebben en bij de belijdenis indachtig zijn : voorzeker vraagt God ons het onmogelijke niet. 3° Welk onderzoek van conscientie tot de Biecht veréischt is: het moet - neerstig zijn: met zooveel vlijt gedaan worden dat men. ingezien de orpstandigheden waarin men zich bevindt, met redèn moge denken al zijne doodzonden ontdekt te hebben. Hiertoe zal men aandachtig overwegen de Tien Geboden Gods, de vijf Geboden der H. Kerk, de plichten van zijnen staat en de wnden die men meest bedrijft. Laat iemand die waarschijnlijk in eene doodzonde gevallen is, vrijwillig na, het noodige te dqen om ze te ontdekken, dan is hij zoo plichtig alsof hij die verzweeg; wie immers verplicht is zijne zonden te biechten, is noodzakelijk gehouden er zijne conscientie neerstig op te onderzoeken. 4° Wat men, boven de zonde in haar zelve, nog moet
-
309-
belijden: a) het getal: hoe dikwijls men de zonde bedreven heeft. Weet men niet juist het getal te zeggen, dan bepaalt men het zoo nauwkeurig mogelijk, daarbij voegende: min of meer. Kan dit zelfs niet gedaan worden, dan verklaart men hoe dikwijls men per maand, week of dag, o(in welke omstandigheden men gewoonlijk in de zonde gevallen is. b) Alles wat de zonde mag veranderen: al de omstandigheden die op hun eigen eene nieuwe doodzonde van anderen aard uitmaken: wie b. v. zijnen vader de dood heeft gewenscht, voldoet niet met te biechten dat hij iemand de dood gewenscht heeft; hij moet er bijvoegen dat hij dat gedaan heeft ten opzichte van zijnen vader: deze omstandigheid maakt dat er, boven de zonde tegen het Vijfde Gebod, nog eene doodzonde is tegen het Vierde. c) Alles wat de zonde zeer mag bezwaren : ten minste al die omstandigheden welke van eene dagelijksche zonde eene doodelijke maken : heeft iemand, b. v. eene zware diefte te biechten, dan voldoet hij niet met te verklaren, dat hij gestolen heeft; hij moet daarbij voegen, dat de diefte zwaar was. Om de absolutie van den priester te ontvangen, moeten wij, a) onze zonden biechten, aangezien de pl'iestel' dool' Chl'is-
tus als rechter is aangesteld o.m te oordeelen, niet enkel over de gesteltenis van den biechteling, maar eerst en vooral over diens zonden, en om, volgens dat oordeel, te beslissen of het behoort hem de absolutie te geven of te weigeren; b) zonder uitzondering alle doodzonden biechten die wij gevonden hebben en indachtig zijn, omdat ten minste alle misdaden die de doodstraf verdienen, aan den rechter moeten onderworpen worden; c) alle doodzonden hiechten met getal en alles wat de zonde mag veranderen of zeer bezwaren, vermits wij anders niet al onze doodzon len zouden belijden. Wie vrijwillig eene doodzonde verzwijgt, of, door eene zware nalatigheid in het onderzoeken ?ijnel' conscientie, er eene vergeet, die doet eene slechte biecht en bedrijft eene heiligschenderij ; daarom moet hij in zijne volgende biecht wederom de doodzonden belijden waarvan hij zich in de voorgaande reeds beschuldigd heeft daarbij voegende de verzwe· gene of vel'getene zonde en de heiligschenderij.
-
310-
5. V. Ben ik schuldig iets te doen na de belijding
en de absolutie van den prieste-r? A. Gij moetvolbrengen de penitentie, die u gesteld is. V. Moet ik, na met berouwen rechtzinnigheid mijne zon· den gebiecht en de absolutie ontvangen te hebben, nog iets doen opdat het Sacrament geheel zou voltrokken zijn, en ik er al de vruchten van zou bekomen? A. Gij moet - de penitentie: het gebed, het wel'k van boetveerdigheid of het goed werk, - die u door den priester tot voldoening VOOI' uwe zonden gesteld is, op zonde volbrengen, en zelfs op doodzonde, als zij u tot voldoening"voQr doodzonden opgelegd, en uit haar zelve of hare omstandigheden zwaar is. Gij moet ze ook volbrengen op den gestelden tijd, en, is de tijd niet bepaald, dan zoo haast mogelijk. De penitentie heeft"kracht om ons te verlossen van de tijdelijke straffen der zonden in de Biecht reeds vergeven, niet alleen voor zoo veel zij een goed werk is, maar nog en eerst en vooral, uit hoofde van Christus' instelling, als deel van het Sacrament der Biecht dat, gelijk al de andere Sacramenten, de gratie geeft die het heteekent. Nochtans is zij niet, gelijk het berouwen de biecht, noodig tot de geldigheid van de absolutie; zij is slechts een volmakend deel van het Sacrament, dienende om ons te verlossen van de pijnen die wij dikwijls, na de absolutie ontvangen te hebben, nog schuldig blijven te lijden. (v. 6.) Onder opzicht van de penitentie is er tot de geldigheid der absolutie slechts vereischt, dat men vóór de absolutie bereid zij de penitentie, die op doodzonde zou verplichten, te volbrengen.
6. V. Wordt door de Biecht niet vergeven de pijn,
die de zonde verdiend heeft? A. De eeuwige pijn, die men in de hel stond te lijden, wordt door de absolutie vergeven; maar evenwel blijft er dikwijls nog schuld van tijdelijke pijn, hier of hiernamaals te betalen.
-
311 -
V. Waarom is de penitenti~ of voldoening na de absolutie nog vereischt : wordt in de Biecht, te zamen met de zonde, niet ook de pijn vergeven die God voor de 7.onde gesteld heefU A. De eeuwige pijn van schade en van gevoel die men, om reçlen van doodzonden, in de' hel stond te lijden, alsmede een deel van de tijdelijke pijnen die men, wegens dagelijksche zonden, hier of in het vagevuur had uit te te boeten, wordt, te zamen met de zonden, door de absolutie vergeven; want als God iemand uit den staat van doodzonde tot zijn kind en zijnen erfgenaam aanneemt, dan kan Hij hem niet eeuwig meel' straffen; evenmin kan Hij, na de vergiffenis eener dagelijksche zonde, er geheel de verdiende straf van laten bestaan; - maar evenwel blijft er dikwijls, voor de doodelijke zonde en ook voor de dagelijksche, nog schuld van tijdelijke pijn, hier op deze aarde door ongelukken en tegenspoed, of dool' werken vaR boetveerdigheid, of hiernama;als in het vagevuur te betalen of uit te boeten. Aan de doopelingen, mits voldoend bel'ou w in geval dat zij tot de jaren van verstand gekomen zijn, geeft God zonder penitentie vergiffenis van alle pijnen, omdat zjj door het Doopsel in het geestelijk leven geboren worden; maal' de gedoopten die gezondigd hebben, geeft Hij dikwijls, zonder dat zij penitentie doen, geene volkomene vergiffenis der pijnen, om zoo hunne ondankbaarheid te straffen. Dat men dikwijls, na de vergiffenis der zonden bekomen te hebben, nog schuldig blijft hier of hiernamaals tijdelijke pijnen te betalen, blijkt uit de geschiedenis van Adam, van Mozes en van Davirl.
Aanmerking. Al wat wij hier nopens de Biecht geleerd hebben, ligt besloten in de woorden die Christus bij het instellen van dit Sacrament gebruikt heeft. De Zaligmaker heeft aan zijne Apostelen en, door hen, aan al de priesters de dubbele macht verleend van de zonden, volgens hun oordeel, te vergeven of te wederhouden, en ze dusvolgens als rechters aangesteld over de zonden die te vergeven zijn. Hieruit volgt rechtstreeks, dat de vergiffenis der zonden in dit Sacrament te bekomen is door de vrijspreking of de absolutie van den priester, en dat deze.
-
312-
om de absolutie geldig te kunnen geven, over den biechteling jurisdictie moet hebben; want, om hun vonnis geldig te kunnen uitspreken, moeten de rechters eerst een bepaald rechtsgebied ontvangen hebben; anders ware de orde in de rechtspleging onmogelijk. Dan, een rechter kan geenszins over eene misdaad oordeelen zonder die te kennen: wil dus de biechteling door de priesterlijke absolutie vergiffenis zijner zJnden bekomen, dan moet hij die aan den priester belijden, en is hiertoe volstrekt gehouden, indien zijne zonden doodelijk zijn; want de rechter moet ten minste al de misdaden onderzoeken die de doodstraf verdienen. De biechteling moet ook berouw over zijne zonden hebben; want, zonder berouw is de vergiffenis der "zonden onmogelijk. Hij moet den wil hebben van zijne penitentie te volbrengen, dewijl de priester, als hij de absolutie geeft, volgens Christus' instelling eene penitentie moet opleggen. VRAGEN. Waarvan handelt deze les~ - Hoe wordt zij verdeeld~ - Wat bevat ieder deel1 1. Wanneer en hoe is het Sacrament der Biecht ingesteld? - Zeg, met den Catechismus, welk het uitwendig teeken van dit Sacrament is. -"Leg het uit. - Waardoor wordt dit teeken geheel volledigdl- Zeg, met den Catechismus, welke de zonderlinge- gratie van dit Sacrament is. - Geeft dit Sacrament dus de heiligmakende gratie en het recht tot de dadelijke gratii!n niet? - Hoe verschilt dit Sacrament, onder opzicht van genoemd uitwerksel, van het Doopsel en van de Sacramenten der levenden 1 - Wie kan dit Sacrament ontvangen1- Bewijs dat uit den Catechismus. - Hoe wordt c;iit Sacrament genoemd, en waarom? 2. Geef den zin der vraag: Hoeveel deelen zün er noodig tot het Sacrament der Penitentie. - Zeg, hoeveel dingen er vereischt zijn van den kant des biechtelings; noem ze met de woorden van den Catechismus, en verklaar eenigszins deze woorden. 3. Hoeveel dingen zijn er noodig tot het berouwl - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Verklaar de woorden die het eerste deel uitdrukken. - Hoedanig dus moet het leedwezen zijn volgens den Catechismus? - Op welke reden moet dit leedwezen steunen en hoe moet die reden aanschouwd worden1 - Tot welke zonden moet dit leedwezen zich uitstrekl>enl - Verklaar de woorden van het tweede deel. - Waarom is dit berouw tot het Sacrament der Biecht vereiS"ChU
-
313-
4. Zeg, met den Catechismus, welke soort van zonden wij moeten biechten 1 -- Verklaar de woorden van den Catechismus en geef er rekenschap van. - Welke van die zonden moeten wij volgens den Catechismus biechten1- Verklaar de woorden van den Catechismus. - Moeten wij de doodzonden nog biechten die reeds vergeven zijn door een volmaakt berouw of door eene voorgaande biecht waarin zij onvrijwillig vergeten werden 1 - Welk onderzoek van conscientie is er, volgens den Catechismus, tot de Biecht vereischt1 - Leg dat uit. - Hoe kan men dat onderzoek best doen? - Hoe zondigt men met aan dat onderzoek van geweten te kort te blijven, en waarom1- Zeg, hoeveel dingen er, boven de doodzonde in haar zelve beschouwd, in de Biecht moeten verklaard worden. - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Verklaar deze woorden en geef een voorbeeld van ieder geval. - Waarom is de biecht of belijdenis der zonden tot dit Sacrament vereischt? - Waarom moeten wij al onze doodzonden biechten'l- Waarom moeten wij ze biechten met getal, en met al de omstandigheden die ze veranderen of zeer bezwaren? - Wat kwaad doet degene die vrijwillig eene doodzonde verzwij st, of aan het onderzoek van conscientie grootelijks te kort blijft - Waartoe is hij daarna gehouden? 5. Geef den zin der vraag: ben ik schuldig iets te doen na (/e belijding en de absolutie van den priester 1 - Zeg, met den Catechismus, wat gij, na de belijdenis en de absolutie, nog moet doen. - Verklaar die woorden. - Op welke zonde zijt gij daartoe gehouden? - Wanneer moet gij dat doen? - Welke zijn de vruchten der penitentie of voldoening in het Sacrament der Biecht, en waarom? - Hoe is de penitentie of voldoening tot het Sacrament der" Biecht vereischt1 6. Hoe kan er nadat de absolutie gegeven is, nog spraak zijn van penitentie? - Zeg, met den Catechismus, welke pijn altijd te zamen met de zonde in de absolutie vergeven wordt. - Leg die woorden uit. - Geef er rekenschap van. - Zeg, met den Catechismus, welke pijn dikwijls na de absolutie overblijft. - Leg die woorden uit. - Waar is deze pijn uit te boeten?- Hoe verschilt het Sacrament der Biecht van het Doopsel onder opzicht van de vergiffenis der pijnen, en welk is de reden daarvan1 - Bewijs uit de Heilige Geschiedenis, dat er dikwijls, na de vergeving der zonde, nog schuld van tijdelijke pijnen overblijft.
-
314-
VIJF EN DERTIGSTE LES.
Van het H. Oliesel en het Priesterdom. Natuur nader bepaald.
Het H. Oliesel.
Natuur.
10 Gebruik.
20 Zonderlinge gratie.
Natuur.
à 0
IV.
1. Wat is het Heilig Oliesel? V. 2. Aan wie wordt het Heilig Oliesel ge,geven? V. 3. Hoe dikwijls mag men het Heilig Oliesel ontvanyen? \ V. 4. TVat profijt geeft ons het Heilig ) Oliesel? lV. 5. Wat is het Priesterdom?
j
~\
V. 6. Zijn al de dienaars der H. Kerk 10 Verhevenheitl. { even groot? rV. 7. Welke macht hebben de prieslil rIJ { ters meer dan de andere dienaren lil 20 Macht. 'ï:; der H. Kerk? ~ j V. 8. Mag een iegelijk de Heilige Wij"" Voorwaarden. lil l ding ontvangen? :xl
'tl
...
.. ~I
1. V. Wat is het Heilig Oliesel?
A. Een Sacrament, in hetwelk door de heilige zalving de zieken in hunne ziekten en hunnen uitersten nood verlicht en geholpen worden. A. Het antwoord spreekt 10 van het uitwendig teeken en 2° van de zonderlinge gratie des H. Oliesels. 10 Het uitwendig teek en : de heilige zalving: de zalving die de priester op eenige deelen des lichaams, voornamelijk op de vij f zintuigen en op de voeten doet met olie van den bisschop daartoe gewijd, - en het volgende gebed, dat hij bij iedere zal ving herhaalt: " Door deze heilige zalving en zijne allermildste bermhertigheid vel'geve u God wat gij misdaan hebt door het gezicht, .... door het gehoor, .... enz. "
-
315-
20 De zondej'linge gratie: de zieken worden in hunne ziekten en in hunnen uitersten nood verlicht en geholpen: de zieken die in stervensgevaar zijn, ontvangen bijzondere verlichting en hulp tot hunne eeuwige zaligheid. (v. 4.) Het uitwendig teeken van het H. Oliesel doet er ons duidelijk de zonderlinge gratie van begrijpen; immers, de zal ving met olie een natuudijke middel zijnde om pijnen te verzachten, wonden te heelen en zwakke ledematen te versterIlen, zoo dient zij allerbest om eene inwendige verzachting, genezing en versterking te beteekenen, en het gebed dos priesters leert ons, dat zij hier wezenlijk die bete eken is heeft. Ook doordien de zintuigen en de voeten de bijzonderste werktuigen zijn tot de zonde, de bijzonderste oorzaken van bekoring, de bijzonderste uitwendige deelen des lichaams, zoo is de zal ving ervan zeer geschikt om aan te duiden dat het H. Oliesel ons meer en meer van de zonde zuivert, tegen de bgkoringen versterkt en in geheel onzen persoon verlicht en helpt. Daarbij nog de gebeden die in de wijding der heilige oEe gestol t worden, leggen ons de kracht van dit Sacrament voor oogen, en de weerdigheid van den bisschop, die de wijding verricht, doet de vèrhevenheid van dit Sacrament uitschijnen.
2. V. Aan wie wO)'dt het Heilig Oliesel gegeven?
A. Aan de zieken, die, tot de jaren van verstand gekomen zijnde, in nood zijn van sterven. ",,'ie kan en mag het H. Oliesel ontvangen? A. Om dit Sacrament te kunnen en te mogen ontvangen zijn er drij voorwaarden te vervullen: men moet: 10 Ziek zijn: aan eene ware lichaamsontsteltenis lijden; daarom mag het H. Oliesel niet gegeven worden aan iemand die, niet door ziekte, maar b. v. ten gevolge van schipbreuk of van een rechterlijk vonnis in gevaar is van te verdrinken of op het punt van gedood te worden. Oude menschen wier krachten versterven, moeten als zieken beschouwd worden. 20 Tot de jaren van verstand gekomen zijn: onderscheid kunnen maken ofkunn'Jn maken hebben tusschen goed en kwaad, en zoo kunnen zondigen hebben of het nog kunnen. Bijgevolg mogen noch de kleine kinderen, noch de zin-
-
316-
neloozen die nooit tot hun verstand gekomen zijn, dit Sacrament ontvangen. 30 In nood 'zijn van sterven: zich in eenen ziekelijken toestand bevinden die met het gevaar van welhaast te sterven verbonden schijnt. Dus moet men geenszins op het punt zijn van te sterven. Het is van noode dat men tot de jaren van verstand gekomen zij, omdat men niet eerder in zijn uiterste de verlichting en hulp van het H. Oliesel kan genieten; dat men ziek zij en zelfs in nood van sterven, omdat dit Sacrament slechts ingesteld is om ons in den overgrooten last eener doodelijke ziekte te verlichten en te helpen. Men merke hierbij op dat het H. Oliesel, als Sacrament der levenden, in staat van gratie moet ontvangen wal den, en dat men zich bijgevolg, vóór het te ontvangen, van zijne doodzonden moet zuiveren.
3. V. Hoe dikwijls mag men het Heilig Oliesel
ontvangen? A. Eens in Mne ziekte, maar in verscheidene ziekten zoo dikwijls als men zoude hervallen wezen. V. Mag men, in gevaar van sterven, het H. Oliesel ontvangen zoo dikwijls als men wil ~ A. Men mag het maar ééns ontvangen in ééne en dezelfde doodelij ke ziekte, of in één en hetzelfde gevaar van sterven; maar in verscheidene doodelijke ziekten van denzelfden of van verschillenden aard, zoo dikwijls als men in een nieuw gevaar van sterven zoude hervallen wezen. Dus zoo dikwijls men, van eene doodelijke ziekte bijkans hersteld zijnde, wederom hervalt en in een nieuw gevaar van sterven komt, of zoo dikwijls men, de H. Olie eens ontvangen hebbende, in eene nieuwe ziekte valt en wederom in gevaar ~an sterven verkeert, mag men opnieuw de H. Olie ontvangen. In één woord, men mag het ééns ontvangen in ieder gevaar van sterven uit ziekte voorkomende. De reden is, dat het uitwerksel er van, te weten: de verlichting en de versterking van den zieke, zoo lang duurt als het gevaar van sterven, maar ook niet langer dan dit gevaar.
-
317-
4. V. Wat pro(rjt geeft ons het Heilig Oliesel? A. Ten eerste, het verlicht de zieken; ten tweede, het vermindert de bekoring; ten derde, het vergeeft de dagelijksche zonden; ten vierde, het neemt weg de vergetene doodzonden; ten v\jfde, het helpt ook de zieken tot gezondheid, als het zalig is. V. De zin der vraag is: hoe verlicht en helpt het H. Oliesel de zieken in hunne ziekten en in hunnen uitersten noodl A. Ten eerste, het verlicht de zieken, door de geruststelling van het gemoed en door de verzachting van de pijnen des lichaams, alsook dOOl' de opwekking der vurigheid door de zonde verflauwd. Ten tweede, het vermindert de bekoring, die gewoonlijk in het gevaar van sterven heviger is dan ooit, zoowel om reden van de verzwakking des lichaams, als van de verdubbelde poging des duivels. God houdt, uit hoofde van het ontvangen Sacrampnt, die bekol'ingen ten deele tegen, en Hij geeft .meer gratie om ze te overwinnen. Ten derde, het vergeeft de dagelijksche zonden, 10 rechtstreeks, (ten minste waarschijnlijk) uit hoofde der vermeerderde vriendschap met God dool' de vermeerdering der heiligmakende gratie teweeggebracht (14 de les v. 3), en 20 ook middellijker wijze, door leedwezen, gebeden en allerlei goede werken, tot dewelke de zieken, door de dadelijke gratiën van dit Sacrament bewogen worden. Ten vierde, het neemt weg de vergetene doodzonden: het geldt hier die zonden niet waar de zieke in eene voorgaande goede Biecht of in eene goede akte van volmaakt berouw niet op gedacht heeft, want deze zijn reeds vergeven: er is sprake van dezulke waar hij, nog op den oogenblik dat hij het H. Oliesel ontvangt, onvrijwillig mede besmet blijft, omdat hij verkeerdelijk gemeend heeft dat zijn berouw in zijne laatste Biecht, of zijn berouw buiten de Biecht voldoende genoeg waren; of omdat hij zijne ware doodzonden niet voor zulke aanziet; of omdat hij, in doodzonde zijnde, door
-
318-
krankzinnigheid buiten staat gesteld werd eene akte van berouw te verwekken of te biechten j of nog, omdat hij, ten gevolge zijner ziekte of eener andere oorzaak, niets meer weet van de doodzonden die hij sedert zijne laatste goede biecht, of sedert zijn laatste volmaakt berouw bedreven heeft, en er daarom geene nieuwe Biecht meer over spreekt, of geen nieuw volmaakt berouw meer tracht te verwekken. Nochtans moet de zieke, om dooI' het H. Oliesel vergiffenis zijnet' vergetene doodzonden te bekomen, een onvolmaakt berouw hebben, of er ten minste een gehad hebben dat nog voortduurt. Ten vijfde, het helpt de zieken tot gezondheid als het zalig is : het helpt om de zieken van hunne kwalen te genezen en tot de gezondheid weder te brengen, indien dit voor hunne zaligheid noch schadelijk, noch min profijtig is. Door zijne vijf uitwerksels komt het H. Oliesel den zieke in zijnen uitersten nood onder alle betrekken ter zaligheid helpen en verlichten : het vel'lost hem van de overhlijvende zonden, die de zaligheid rechtstreeks beletten met hem de dagelijksche zonden en de vergetene doodelijke te vergeven; het wapent hem tegen het wedervallen, met hem te verlichten en met de bekoringen te verminderen; het geeft hem eindelijk de gelegenheid van nog veel te verdienen, met hem te verlichten en met hem te helpen tot gezondheid, als het zalig is. - Omdat het H. Oliesel dient tot vergiffenis der vergetene zonden, is het, in menige gevallen, de eenige reddingsmiddel voor den stervenden zondaar.
5. V. Wat is het Priesterdom?
A. Een Sacrament, door hetwelk de dienaars der H. Kerk macht ontvangen en gratie om hun ambt bekwamelijk te bedienen. A. Het antwoord doet ons enkel de zonderlinge gratie van dit Sacrament kennen: het geeft - aan de dienaars der H. Kerk: aan degenen die de HH. Sacramenten moeten bedienen, de geloovigen onderwijzen en bestieren - macht: het merkteeken der ziel waardoor zij hun ambt vermogen uit te oefenen - en gratie: vermeerdering der heiligmakende
- 319-en recht tot de dadehjke gratie - om hun ambt bekwamelijk te bedienen: om hunne plichten op eene gevoeglijke en heilige wijze te kunnen vervullen. De Catechismus spreekt van het uitwendig teeken des Priestel'doms niet, omdat men niet zeker weet, welk van al de deelen die in de H. Kerk de Heilige wijding uitmaken, het uitwendig teeken is van Christus ingesteld. - Deze onzekerheid echter brengt geene zwarigheid bij, daar de H. Kerk alles wat eenigszins tot de geldigheid van het Sacrament zou kunnen vereischt zijn, met de grootste nauwkeul'igheid onderhoudt. Men merke op dat het Sacrament des Priesterdoms niet enkel uit de pl'iesterwijding bestaat, maar ook al de andere wijdingen begrijpt waardoor de dienaars der H. Kerk, uit Christus' instelling, macht en gratie ontvangen om hun ambt bekwamelijk te bedienen.
6. V. Zijn al de dienaars der H. Kerk even groot? A. Geenszins, want onder deze zijn zeven trappen of staten, waarvan de hoogste is het Priesterdom of de priesterlijke staat. V. Hebben al de dienaars del' H. Kerk één en hetzelfde ambt, en zijn zij dus allen even grooU A. Geenszins, zij zijn niet allen even groot; want onder deze zijn zeven trappen of staten: zeven verschillende graden of orden van ambten of dienaars, waarvan de hoogste is het Priesterdom of de priesterlijke staat : het priesterlijk ambt in den eigen zin des woords. De zes andere orden of staten zijn het ostiartaat (deurwaarderschap), het lectoraat (voorlezersambt), het exorcizaat (bezweerdersambt), het acolitaat (dienaarsambt), het subdiaconaat en het diaconaat. De vier eerste orden worden genoemd de mindere; de twee laatste en het Priesterdom, de U"oote orden, omdat deze den dienaar der H. Kerk verplichten het kerkelijk officie te lezen, tot de dood toe in den geestelij ken staat te blijven en de altijddurende zuiverheid te ondel'houden, terwijl gene die verplichtingen niet medebrengen. Buiten deze orden bestaat nog de tonsuur of kl'uillschel'inu, waal'door men van de 21
-
320-
anderegeloovigen afgescheiden, onder de dienaars del' H. Kerk aangenorr.en en tot de wijdingen voorbereid wordt, alsmede recht krijgt om de geestelijke bedieningen te bekomen. De H. Kerk leert dat het Priesterdom een Sacrament is; de godgeleerden houden als zeker dat het diaconaat ook een Sacrament uitmaakt; maar waarschijnlijk zijn de overige wijdingen enkel kerkelijke ceremoniën. Men denke echter niet dat de verschillende wijdingen verschillende Sacramenten zijn: zij maken slechts één Sacrament des Priesterdoms uit, omdat de eene dient tot voltrekking van de andere. Dit Sacrament heet het P}'iesterclorn, om reden dat het priesterdom er de hoogste trap van is; het heet nog de Heilige OnZen, omdat het aan de H. Kerk dienaars verschaft en zoo ondel' de geloovigen orde sticht.
7. V. Welke macht hebben de priester's meer' clan
de andere dienaren der H. Kerk? A. De macht om in Christus' naam de zonden te vergeven, en door hun woord het brood en den wijn te veranderen in het lichaam en het bloed des Heeren. V. Welke macht hebQen de priesters, die den hoogsten trap van de dienal'en der H. Kerk uitmaken, meer dan de andere dienaren der H. Kerk: meer dan de zes andere trappen of staten'l - Het woord prieste}', dat uit zich zelf ouclerlin!} beteekent, wordt overal gebezigd ter aanduiding van eenen man die aangesteld is om sacrificiën op te dragen, en zoo als middelaar te dienen tusschen God en de menschen. A. De priesters hebben meel' dan de andere dienaren del' H. Kerk deze clubbele macht: 1° De macht om, door de absolutie in de Biecht, de zonden te vergeven, niet uit hun eigen zelven, maar - in Christus' naam: als afgezanten en plaatsvervangers van Christus; 2° De macht om - door hun woord: dool' de woorden die zij in de Consecratie uitspreken, het brood en den wijn te veranderen in het lichaam en het bloed des Heeren,
-
321 -
en zoo Ild Sac:'iticie der Mis op tP, dragen. 't Is door deze tweede macht ditt zij eigenlijk priester zijn: de eerste is er eene voltrekking van, vermits het Sacrificie dient om God te verzoenen en zoo de vergiffenis del' zonden te bekomen. Buiten deze twee allerhoogste bedieningen zijn er nog undel'e, deels aan alle pi'iesters, deels aan eene bijzondere klasse van priesters, namelijk, aan de hoogepi'iesters of bisschoppen toebehoorende. Alle priesters hebben nog de macht van ttl doopen, de H. Communie uit te deelen, het H. Oliesel te bedienen, het woord Gods te verkondigen, de hun toevertrouwde christene gemeente, niet als wetgevers. maar als gezanttln van den biilschop te bestieren, en zelfs, met pauselijke toelating, het Vormsel ttlgeven. De hisschoppen hebben daarenboven de macht van het Priesterdom en, zonder eenige bijzondere toelating. het Yormsel te bedienen, alsook van het hun toevertrouwde hisdom als leernars, wetgevers en rechters onder het gezag van den Paus te hestieren. In het uitoefenen van die macht moeten echter de bisschoppen en de jlri2stel S stiptplijk de voorschl'iften del' H. Kerk volgen. Hièl'uit /'"1 men niet h,.,luiten dat het bissch0l'sc!ir,l' oen hijzonrleren staat uitmaakt: lIpt is maal' de hoogste graad van het pt'Ïesterdom, dat het e"hel priesterdOli1 en hp,( hOO.'lcpi'ieste}'rlOM of bi:;öc1wjJschap hegrijpt. Het sdlijnt zeker dat ook de hi,s~hoppeli.ike wijding een Sacrament is.
8. V. Mag eeniegelijk de Heil(qe TVijding ontran-
gen? A. Geenszins, want de wijding van subdiaken. diaken en priester vereischt zekeren ouderdc)In, geleenllJeid. en ook belofte van zuiverheid. A. Geenszins mag eeniegelijk de Heilige Wijding ontvang"n, want de wijding van subdiaken, diaken en priester vereischt zekeren ouderdom, namelijk den ouderdom van 21 volle jaren voor het subdiaconaat, van. 2:2 voor het diaconaat en van 24 voor het priesterdom. geleerdheid: de noodige geleerdheid om de Sacramenten wel te kunnen bedienen en de geloovigen te kunnen onrlel'-
-
322-
wijzen in alles wat hun tel' zaligheid noodzakelijk of zeer dienstig is, - en ook belofte van zuiverheid: belofte namelijk van altijd in ongehuwden staat te blijven en alle wilde van onzuivörheid te vluchten. Deze drij voorwaarden, in hoofdzaak dool' Christus zei ven gesteld, heeft de H. Kerk nader bepaald, en, "ijn zij tot de groote orden vel'eischt, dan mag ook niet eenieder de tonsuU!' en de kleine orden ontvangen. daal' deze natuurlijk tot de groote leiden.
Aanmerking. lle "al ving met de heilige olie en de woorden (!ie de priestel' daarbij spreekt, beteekenen heel klaar de vel'lichting en hulp (v. I) of de vijt wnderlinge profijten (v. 4.), dool' den Catechismus opgegeven als zijnde de uitwerksels van het H. Oliesel op den stervenden zieke (v. 1,2°). Uit hoofde ~ijner uitwerksels kan en mag dit Sacrament slechts gegeven worden aan de zieken die tot de jaren van verstand gekomen zijnde, in nood zijn van stel'ven, en dewijl het zijne kracht behoudt zuolang dezelfde doodelijke ziekte duurt, mag het maar eens in Mne ziekte ontvangen worden; in verscheidene ziekten echter, zoo dikwijls als men zoude hervallen wezen. - Al de heilige wijdingen die van Christus ingesteld zijn, en 7.00 tot het Sacrament des Priesterdoms behooren, drukken klaarblijkend de maeht en de gratie uit, die de dienaars der H. Kerk ontvangen om hun ambt bekwamelijk te bedienen: in de pl'Ïesterlijke wijding, onder andere, ziet men allerduidelijkst, hoe de priester er de macht bekomt om de zonden te vergeven, en om het bl'ood en den wijn in het lichaam en bloed van Christus te veranderen. - Uit de verhevenheid en de bestemming van de zonderlinge gratie des Priesterdoms blijkt, dat el' bijwndel'e voorwaarden vereischt zijn om dit Sacrament te mogen ontvangen. VRAGEN.
Waarvan spreekt deze lesl - Hoe wordt zij verdeeld? - Wat bevat ieder deel! 1. Zeg, met den Catechismus, welk het uitwendig teeken is van het H. Oliesel. - Leg die woorden uit. - Welke is, volgens den Catechismus, de zonderlinge gratie van dit Sacramentl- Verklaar
-
323 -
het antwoord. - Hoe dient dit uitwendig t ,eken allerbest om die zonderlinge gratie uit te drukken? 2. Geef den zin del' vraag: Aan 1('ie u;orclt het H. Oliesel gege,'en, - Hoeveel en welke voorwaarden zijn, volgens den Catechismus, vereischt, om het H. Oliesel te kunnen en te mogen ontvangen! - Leg die voorwaarden uit. - T0011 hoe die vereischtell naluurl\jk uil de zonderlinge gratie des H. Oliesels vloeien. - Mag en kan iemand die ten gevolge van veroordeeling ter dood, op ]Junt is van te sterven; een kind. dat het gebruik des verstands nog niet hereikt heeft; een zieke, die slechts aan eene kleine ontstelt~Jlis lijdt, het H. Oliesel ontvangen! - GN'f daar rekening van. _.. In welken staat moet men het H. Oliesel out vangen, en waarom'l 3. Geef den zin der vraag: hoe dihU'iJ's mag 111ell het H. Oliesel ont1'anflen? - Yerklaar al de woorden nlll het antwoord dat de (jatechismus hierop geeft. -- Hoe dikwijls du, mag men het ont· vangen in iedere doodelijke ziekte! - Hoe dikwijls mag men het ontvangen in bet leven? - Wilt is vereischt om het Heilig Oliesel, na het eens ontvangen te hebben. o]lnieuw te mogen ontvangen'lGeef de reden van de leering van den Catechismus op dit vraagstuk. 4. Verklaar, volgens den samenhang del' les, de vraag: wat pro/1jt geeft ons het Ilei/ir/ Oliesel. - Hoeveel en welke voordeel en stelt de Catechismus hiel' voo!'? - Leg ze alle uit. - Toon boe bet H. Oliesel, door deze voortleelell, den zieke ten opzichte zijner zaligheid komt verlichten "" heijlelI. - Hoe is dit Sacramellt in ll1enige gevallen de eenige reddingsmid,lel \'001' den stervenden zondaar? 5. Zeg, met de woorden van den Catechismus. welke de zonderlinge gratie des Priesterdollls is. - L,'g die woorden uit. - "Waarom spreekt de Catechismus van het uitwendig teeken des Priestel"doms niet! - Brengt de onzekerheid, nopens dit teeken bestaande, geene zwarigheid bij! - Welke wijdingen komen onder den naam van Sacrament des Priestel'doms? 6. Yerklaar de vraag: ZOn al !le àlel/aUi's dep Il. l{e,'h (I'en groot. - Zeg, of zij allen even groot zijn. of niet. - Hoeveel trappen zijn er onder hen! - Welke is de hoogste'! - Noem de zes andere trappen of staten. - Hoe noemt men de vier laagste, en hoe de drij hoogste, en waarom? - \Yat verstaat men dool' de tonsuur, en wat krijgt men er dood - Is ieder van die wijdingen een waar Sacrament1- Maken rle wijdingen, die van Christus ingesteld zijn, verschillende Sacramenten uit'! - Geef er de reden van. - Welke zijn de namen van het Sacrament des Priestel'doms! - Leg ze uit. 7. Wat verstaat men overal door het woord p"iested - Wat beteekent dit woord door zich zelf? - Welke zonderlinge macht is hnn, volgens den Catechismus, eigen? - Leg die macht uit. - Toon
-
324-
hoe zij door die macht priester zijn. - Zijn er nog andere bedieningen, die aan den priester toebehooren. en welk onderscheid is er nopens deze onder de priesters te maken?- Welke bedieningen behooren nog alle priesters toe? - \Velke zijn eigen aan de hoogepriesters of bisschoppen? - Waarop moeten de bisschoppen en de enkele priesters letten in het uitoefenen van die macht? - Maakt het hoogepriesterdom geenen bijzonderen trap of staat uit, zoodanig dat er, onder de dienaars der H. Kerk, acht trappen of staten zijn? - Geef er de reden van. S. Zeg of eeniegelijk zoowel de Heilige Wijding als het heilig Düopsel mag ontvangen? - Wat is er, volgens den Catechismus, vereischt tot de groote wijdingen?- Leg dit uit. - Indien die voorwaarden slechts tot de groote wijdingen vereischt zijn, mag dus niet eenieder de tonsuur en de kleine wijdingen ontvangen? - Hoe zijn die voorwaarden vereischt?
-
325-
ZES EN DERTIGSTE LES. Van bet Huwelijk. \ V. 1. Wat is het Huwelijk? Natuur. IV. 2. Wat is de ondertrouw, die gemeenlijk voor-
=ê'
{ gaat?
V. 3. Mag het Huwelijk van eeniege10 Personen, die het \ lijk ontvangen worden en met alle Huwelijk mogen aanmenschen? ~ gaan, en met wie het \ V. 4. Zou het Huwelijk, met deze,~ mag aangegaan worden. aangegaan, immers goed wezen? ! V. 5. Wat is geestelijk maagschap? ~ 20 Voorwaarde om; V. 6. Moet het Huwelijk vóór iemand het te ontvangen. I geschieden? V. 7. Wat geeft het heilig Sacrament des Huwelijks? ===t 30 Uitwerksel. .... V. 8. Kan het Huwelijk niet ontbonden worden? V. 9. Waarom laat de H. Kerk de { Huwelijken niet toe in den Advent :; I 40 Gesloten tijd. ~ en den Vasten?
Natuurvandit Sacrament nader bepaald.
.:;
i
t
ä '" ) ri
1
1. V.
Wat is het Huwelijk?
A. Een Sacrament, door hetwelk man en vrouw wettelijk verbonden worden, en gratie ontvangen om kinderen tot Gods glorie op te brengen. A. Het antwoord leert wat dit Sacrament zonderling beteekent en uitwerkt, namelijk: 10 Dat man en vrouw: één man met ééne vrouw wettelijk: in de oogen van God en van de H. Kerk - ver.bonden worden, en 20 Gratie ontvangen: vermeerdel'ing der heiligmakende
-
326-
en recht tot dadelijke - om kinderen op te brengen tot Gods glorie: tot ware dienaars van God en ware leden van de H. Kerk. Alhoewel de Sacramenten slechts dienen om Gods gratie mede te deelen, brengt het Huwelijk, boven de gratie, nog de verbintenis teweeg, omdat het niet alleenlijk een Sacrament, maal' ook een contract is : Christus heeft immers, voor de gedoopten, het contract des Huwelijks tot de weerdigheid van een Sacrament verheven, i. a. w. het contract des Huwelijks tot een uitwendig teek en ingesteld, dat, voor de gedoopten, eene zonderlinge gratie beteekent, welke het hun door zich zelf geeft. Doch. men geve er wel acht op, bij de gedoopten kan het contract onmogelijk van het Sacrament gescheiden worden, daar, volgens Christus' instelling, het contract zelf voor al de gedoopten tot de weerdigheid van een Sacrament is "l"erheven, en bijgevolg, ging een gedoopte, volstrekt weigerende het Sacrament te ontvangen, het contract des Huwelijks aan, hij zoude op geen er wijze getrouwd zijn, want zijn contract zou gansch en geheel ongeldig wezen. Het uitwendig teeken van het Sacrament is het contract, waardoor man en vrouw zich wettelijk verbinden; want't is dit contract zelf dat Christus heeft ingesteld als sacramenteel teek en del' zonderlinge gratie van het Huwelijk; hijgevolg, wanneer dit contract door gedoopten wordt aangegaan, beteekent het niet alleenlijk de natuurlijke verhintenis, maar ook de zonderlinge gratie door Christus er aan gehechL Immers het contract kan, gelijk wij reeds gezien hebben. bij de gedoopten geenszins van het Sacrament gescheiden worden.
2. V. Wat is de ondertî"ouw, die gemeenliJk VOOI"-
gaat? A. Deze is eene enkele belofte van malkander te trouwen op bekwamen tijd. V. Wat is de ondertrouw die gemeenlijk, zoo niet op eene plechtige wijze in de tegenwoordigheid van den pastoor, dan toch in 't bijzonder of in 't geheim voorgaat : is ook deze een Sacrament des Huwelijks, of wat is zij 1
-
327
A. Deze ondertl·ouw is geen Sacrament des Huwelijks, maal' slechts eene enkele wedel'zijdsclle belofte van malkander te trouwen - op bekwamen tiJd: op den tijd die met de belofte of met ile omstandigheden ol'ereenstemt. Deze belofte brengt eene ware verplichting mede en is zij ernstig gedaan en wederzijds aanveerd geweest. zelfs eene verplichting op doodzonde, tenware bruidegom en bruid vrijwillig te"ugtraden, of één van beiden, om bij~ondere redenen, recht krege om zijne belofte niet te volbrengen.
3. V. Mag het Iluweli(jk van eeniegelijk ontvan-
gen worden en met alle menschen? A. Neen, want niet met degenen, die belofte van zuiverheid gedaan lJebben. noch met ongeloovigen, of zekere geestelijke personen, of degenen die maagschap zijn, en sommige anderen. V. Mag het Huwelijk van eeniegelijk, wie het ook zij, ontvangen worden. en mag het doo,' degenen ilie het mogen aangaan, met alle menschen aangegaan worden? A. Neen. het mag niet van eeniegelijk noch met alle menschen aangegaan worden: niet, zegt ile Catechismus, 1° met degenen die belofte van zuiverheid gedaan hebben: met degenen die aan God beloofd hehben, voor eenigen tUd of voor altUd in ongehuwden staat te leven, en door die heJofte nog gehouden zij n: 2° noch met ongeloovigen : met al degenen diA eenigszins buiten de Roomsch-Katholieke Kerk zijn. zooals ongedoopten. Ketters, Schismatieken ; 3° of zekere geestelijke personen: dezulke die eene del' groote orden ontvangen hebben; 4° of degenen die maagschap zijn: ilie met dewelke men hinnen zekeren graad verder aangeduid - verwant of, gelijk men zegt, familie is, hetzU door lichamelijk maagschap of bloedverwantschap; (I) (I) Het bloedt"erwantschap bestaat tusschen al degenen die doorhunne afkomst, huune geb()orte of bloed verbonden zijn; het aangetr'ouwd maagschap, tusschen eiken echtgenoot en de bl0edverwanten van zijne wederhelft. Wat het geestelijk maagscl1ap is, wordt
-
328 -
hetzij door aangetmuu'd maagschap. ook aanverwant~chap of zwagerschap genoemd; hetzij door geestelijk. of nog door wettelijk maagschap; en 5° sommige anderen: b. v. degenen die wettig met een anderen persoon getrouwd zijn. Onder de hier vermelde klassen van menschen met wie het Huwelijk niet mag aangegaan worden, zijn er twee die het volstrekt niet mogen aangaan, namelijk, degenen die belofte van zuiverheid gedaan hebben, en zekere geestelijke personen.
4. V. Zou het Huwelijk, met dezen aangegaan,
immers goed wezen? A. Met sommigen zou het van geen er weerde wezen, als met geestelijke pertlonen, of met lichamelijk maagschap tot den vierden graad. of ook met geestelijk maagschap. V. Zou het Huwelijk, met de vool'noemde klassen van personen aangegaan, goed wezen: geldig zijn of man en vrouw wezenlijk verbinden en gratie geven? A. Niet met al die klassen, maar alleen met sommige daarvan - zou het van geener weerde wezen: zou het ongeldig zijn en bijgevolg niets teweegbrengen, als, onder anoeren, met geestelijke personen, met degenen die eene groote orde ontvangen hebben, of met lichamelijk maagschap of bloedverwantschap. in rechte lijn (Ij. tot alle gragezegd in v. 5. Het wettelijk maagschap ontstaat uit het aannemen van eens anders kind tot het zijne. Daardoor wordt de aannemeling belet in huwelijk te treden, 10 met den persoon die hem heeft aangenomen, 20 met dezes echtgenoot, 30 met dezes kinderen die nog onder de vaderlijke macht staan. Insgelijks wordt de persoon die aanneemt onbekwaam het huwelijk aan te gaan 10 met den echtgenoot des aannemelings, 2° met dezes kinderen die nog aan het vaderlijk gezag onderhevig zijn. il) Stammen de bloedverwanten de eene van de andere af, i. a. w. staan zij tot elkander in de betrekking van ouders en kinderen, grootvaders en kleinkinderen, enz., dan zijn zij bloedverwanten in de rechte lijn: komen zij alleenl~ik uit éénen en denzelfden stam voort, dan zijn zij bloedverwanten in zijdelijke lijn.
329 den (I) en, b, de zijdelijhe IUn tot den vierden graad; met wettig aanverwantschap tot den vierden en met onwettig tot den tweeden graad; (de Catechismus zegt enkel tot deu vierden gmad. omdat hij slechts het bijzonderste wil aanduiden), - of ook met geestelijk maagschap. (v. 5.) Het Huwelijk zou ook van geener weerde wezen met personen die in eene dool' de H. Kerk goedgekeurde orde de plechtige belofte van zuiverheid gedaan hebben, ofmet ongedoopten; maar met Ketters of Schismatieken zou het geldig wezen. Hieruit volgt dat er twee soorten van huwelijksbeletselen zijn: de eene, die het Huwelijk ongeldig, de andere, die het alleenlijk ongeool'loofd maken : zoo is het Huwelijk met hlo~dverwanten tot den vierden graad ongeldig. terwijl dat van een en Katholieke met eenen Ketter wel ongeoorloofd maal' toch geldig is. Al deze beletselen zijn deels dool' de natuuI'wet, deels door de H. Kerk gestt>ld. Deze heeft ongetwijfeld de macht van beletselen des Huwelijks in te stellen, gP lijk het Geloof het ons leert. Immel's, daar het Huw.-.lijk een contract is, mag het dool' wettige overheid, bij middel van heletselen geregeld wOI'den, en, daar het een Sacrament is. behoort het stellen van die beletselen aan de H. Kerk en aan haar alleen toe want aan haar alleen heeft Christus het bedienen der Sacra: menten toevertrouwd.
(I) De graad van bloedverwantschap is op de volgende" ijze te rekenen: }O voor de personen die in rechte lijn zijn: met vader en moeder is de zoon en de dochter in den eersten grBad; de kleinzoon en de kleindochter, in den tweeden; de kinderen van kleinzoon en kleindochter, in den derden, en de kleinkinderen van kleinzoon en kleindochter, in den vierden. 20 Wat de bloedverwanten in zijdelijlte lijn betreft: broeders en zusters zij n in den eersten graad; kinderen van broeders en zusters, in den tweeden; kleinkinderen van broeders en zusters, in den derden; kinderen van deze kleinkinderen in den vierden graad. De man is aangetrouwd maagschap met de familie z~iner vrouw in dezelfde lijn en in denzelfden graad als de vrouw er mede in llioedverwantschap is, en omgekeerd.
-
330-
5. V. Wat 'is geestelijk maa,qschap?
A. Hetwelk door de stelling van de H. Kerk bestaat tusschen den peter of de meter en dengene die gedoopt of gevormd is, en zijne ouders. A. GeestelUk maagschap is hetwelk. niet door de natuurwet, maar door de stelling der H Kerk: dool' de vrije instelling van de oppel'ste kerkelijke overhpirl bestaat tusscben den peter of de meter van het Doopsel of van het Vormsel, en den bedienaar dier Sacramenten van den eenen kant, - en dengene die gedoopt of gevormd is. en zijne ouders van den anderen kant, Dus bestaat er geen geestelijk maagschap tusschen peter en metel" noch tusschen deze en den bedienaar van het Doopsel of het Yormsel; maar wel tusschen hen allen eenszijds, en de doop- of vormlingen en dezer ouders anderszijds. De Catechismus spreekt hiel' van den bedienaar niet, omdat die van het Doopsel gewoonlUk priester, die van het Vormsel altijd ten minste priester is, en alle priester reeds door zijne wijding hel et is het Huwelijk aan te.gaan. Dit beletsel is ing~bracht, omdat peter, meter en bedienaar in voornoemde Sacramenten als de ouders worden van hpt geestelijk leven der doop- of vormlingen ; daarom ook draagt het den naam van geestelijk maagschap.
6. V. Moet het huwelijk 'L'óór iemand geschieden? A. Het moet geschieden vóór den eigen pastoor, of vóór iemand van hem daartoe gemachtigd, en twee getuigen; of anders zou het van geener weerde wezen. V. Moet het Huwelijk, om geldig te zijn, vóór iemand geschieden, ofwel mag men het in 't geheim of zonder getuigen aangaan ~ A. Het moet geschieden vóór dl'ij personen. namelijk. vóór den eigen pastoor: vóór den wettigen pastoor van de
-
331 -
parochie des mans of der vrouw, of vóór iemand: VOOl' éénen priester van hem: van den eigen pastoor - daartoe gemachtigd: aangesteld om hem daarbij te vervangen, en vóór twee getuigen die tot de jaren van verstand gekomen zijn en in staat zUn geluigenis te geven van het aangegaan Huwelijk; of anders: ware eene dezer voorwaarden niet volbracht, zou het niet alleenlijk ongeoorloofd, maar van geener weerde of ongeldig wezen_ Het Concilie van Trente heeft deze voorwaarûe tot de geldigheid des Huwelijks vereischt om de geheime HuwelUken, waar zoovele misbruiken uit voortsproten, te beletten. Doch het heeft tevens vastgesteld dat deze wet slechts in die parochién zou gelden, waar zij afgekondigd zou geweest zijn. In ons land is die afkondiging gebeurd in alle parochiën.
7_ V. Wat gee/l het heilig Sacrament des Huwe-
lijks? A. Ten eerste, gratie om kinderen tot Gods eer te krijgen en op te voeden; ten tweede, boven de
verbintenis geeft het gratie om in liefde en peis te leven; ten derde, sterkte om beter de lasten van het Huwelijk te dragen. V. Zeg meer bepaaldelUk welke de uitwerksels zUn van het Huwelijk, dat, zooals de Ie vraag leert, man en vrouw wettelijk verbindt en gratie geeft om kinderen tot Gods glorie op te brengen. A. Ten eerste, gratie om het hoofdeinde van het Huwelijk te bereiken, namelijk, om kinderen tot Gods eer te krijgen en op te voeden; Ten tweede, boven de verbintenis: boven het recht en de verplichting van samen te leven, geeft het gratie om in liefde en peis te leven: om elkandel' om God te beminnen en den vrede met elkander te bewaren; Ten derde, sterkte om beter de lasten van het Huwelijk te dragen: gratie om met verduldigheid, onderwerping, vreugde en liefde, de menigvuldige lasten te dragen die
-
332-
het opbrengen det' kinderen, het samenleven en de wedel'zijdsche gebreken veroorzaken, Deze drij profijten l.ijn innig met elkander verbonden: immers, om kinderen tot Gods glorie op tb brengen, moeten de getrouwden in vrede en peis leven, en, om zoo te kunnen leven, verduldig de lasten des Huwelijks dragen. Om, boven de vel'binteniR, die door het Sacrament geldig ontvangen altijd teweeggebracht wordt, de hier vermelde genadegaven te verwerven, moeten de echtelingen in staat van gl'atie zijn, dewijl het een Sacrament der levenden geldt_
8, V. Kan het Huwelijk niet ontbonden wor-den?
A. Geenszins, dan door de dood, hoewel dat de gehuwden, om eene groote reden, somtijds van samen te wonen wettelijk ontslagen worden. V. Kan het Huwelijk niet ontbonden worden, zoodanig dat men een nieuw Huwelijk mag aangaan'l A. Het kan op die wijze geenszins ontbonden worden dan door de dood van eenen der echtgenooten, hoewel de gehuwden, in weerwil van de onontbindelijkheid huns Huwelijks, somtijds: in eellige gevallen, om eene groote reden, zooals om erge mishandelingen, kettelij, en1." van de verplichting van samen te wonen. die uit het Huwelijk vloeit, wettelijk: dool' de geest~ltjke overheid, namelijk, door den hisschop en soms door den past.oor van hem daartoe gemachtigd, ontslagen worden.
9. V. Waarom laat de H. Ke/'k de Huwelijken
niet toe in den Ad'vent en den Vasten? A. Omdat het tijden zijn van boetveerdigheid en godsdienstigheid, dewelke, door de blijdschap, die op de bruiloften gemeenlijk geschiedt, belet worden. V. Waarom laat de H. Kerk de Huwelijken : de solemniteiten del' Huwelijken, en, in ons land, ten gevolge
-
333-
eenel' wet door de algemeene gewoonte ingebracht, de Huwelijken zelven niet toe in den Advent: van den eersten Zondag van den Advent tot daags na Drijkoningen en in den Vasten: van Aschwoensdag tot da!igs na Beloken Paschenl A, Zij laat ze
Aanmerking, De 36e les is heel en gansch hierop gegrond, dat Christus het huwelijkscontract, dool' hem onontbindelijk verklaard, tot de weerdigheid van Sacl'ament vel'heven heeft met het aan te nemen tel' beteekenis van eene zondel'linge gratie, de gratie om kinderen tot Gods ;.;lol'ie op te brengen - die het dool' zich zelven zou geven; hieruit immers vol~t 10 dat, voor de gedoopten, het Sacrament niet kan gescheiden worden van het contract; 2° dat de wettige overheid, omdat het een contract geldt, aan het Huwelijk l>elPlselen kan ~tellen die het ongeoorloofd en zelfs ongeldig maken, en dat tlit stellen van beletselen niet stl'Ïjdig is met de volkomene afhankelijkheid der Sacl'amenten van Chl'Îstus' instelling en met hunne daaruit vloeiende onveranderlijkheid, vermits Christus, om de orde niet te storen, dát Huwelijk tot de weerdigheid van Sacrament heeft verheven, dat wettig aangegaan wordt; - 3° dat de macht van zulke beletselen in te brengen alleen aan de H, Kerk toekomL dewijl het Huwelijk een Sacrament is, en de H, Kerl( alleen macht QVel' de Sacramenten heeft; - 4° dat het HuwtJlijk del' gedoopten slechts dool' de dood kan ontbonden worden, alhoewel de gehuwden soms van de plicht van samen te w,)nen kunnen ontslagen worden,
-
334VRAGEN.
Waarvan handelt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld! - Wat bevat ieder deel! 1. Onder welk opzicht doet de Catechismus, in zijne beschrijving van het Huwelijk, ons dit Sacrament kennen! - Zeg met den Catechismus, hoeveel en welke dingen het Huwelijk zonderling uitwerkt. - Leg deze uit. - Hoe geeft dit Sacrament, boven de gratie, nog de verbintenis tusschen man en vrouw? - Kan het contract des Hnwelijks van het Sacrament gescheiden worden! - Geefel' de reden van ..- Welk is het nitwendig teeken van dit Sacrament, en waarom! 2. Geef den zin der vraag: TVat is de ondertrouw die gemeenlijk voorgaat! - Is zij een Sacrament'1 - Zeg, met den Catechismus, wat zij is. - Leg de woorden van dén Catechismus uit. - Welke verplichting brengt de ondertrouw mede? 3. Leg deze vraag uit: J1ag het Huwelijk van eeniegelijk ontvangen worden en met alle menschen? - Mag het, ja of neen, van een iegelijk en met alle menschen aangegaan worden! - Welke personen, met wie het niet mag aangegaan worden, noemt de Catechismus! - Verklaar de woorden van den Catechismus. - Welke van deze personen mogen het Huwelijk volstrekt niet aangaan! 4. Welk is de zin der vraag: Zou het Huwelijk met dezen aangegaan immers goed wezen? - Zoude het met hen allen goed wezen'l - Welke klassen noemt de Catechismus met dewelke het niet goed zoude wezen! - Verklaar de woorden van den Catechismus. - Noem nog eenige klassen, met dewelke het Huwelijk ongeldig zoude zijn. - Hoe is de graad van bloedverwantschap op te tellen! - Hoe rekent men het aanverwantschap! - Hoeveel en welke soorten van huwelijksbeletselen zijn er! - Van waar komen al de beletselen hier genoemd'? - Bewijs dat de H. Kerk, en zij alleen, de macht heeft om huwelijksbeletselen in te stellen. 5. Zeg, met den Catechismus, van waar het geestelijk maagschap voortkomt, en tusschen wie het bestaat. - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Bestaat dit maagschap tusschen peter en meter? - Tusschen wie bestaat het dus'l - Waarom spreekt de Catechismus niet van den bedienaar! - Waarom is dit beletsel ingesteld! - Waarom noemt men het geestelzjk maagschap! 6. Wat beteekent de vraag: !.:loet het Huwelijk voor iemand geschieden? - Vóór hoeveel personen moet het geschieden? - Noem ze met de woorden van den Catechismus. - Leg die woorden uit. - Zeg, met den Catechismus, hoe noodig die tegenwoordigheid is, en verklaar het antwoord. - Van waar komt dit vereischte voort?
- 335- Om welke reden is het ingebrachU - Is deze voorwaarde ge heel de H. Kerk door vereischU 7. Verklaar de vraag: Wat geeft het H. Sacrament des Huwelijks? - Hoeveel en welke bepaalde profijten geeft heU - Noem ze met den Catechismus. - Leg ze uit. - Toon hoe zij alle innig verbonden zijn. - Wat is vereischt om al deze profijten te bekomen l 8. Geef den zin der vraag : Kan het Huwelijk niet ontbonden worden? - Zeg, met den Catechismus, welke de eenige manier is, waarop het ontbonden wordt. - Leg deze uit. - Blijven dus de getrouwden altijd verplicht samen te wonell1- Zeg, met den Catechismus, om welke redenen, en hoe zij van die plicht kunnen ontslagen worden. - Leg die woorden uit. 9. In welken tijd des jaars is het Hnwelijk niet toegelaten1- Leg de woorden uit. - Wat is er dan eigenlijk verbodenl - Zeg, met den Catechismus, waarom dit verbod is gegeven geweest. - Leg die woorden uit.
VIJFDE DEEL.
ZEVEN EN DERTIGSTE LES.
Van de erfzonde en de dadelijke zonde. Natuur der Chris- ~ .. "k R ht d' V. 1. Hoeveel deelen z!Jn er van de t e l 1J e ec veer 19eh' h ' hetd? . heid. riste l"k !J ,e R ee tveerdtg 1° Natuur. IV. 2. Wilt is zonde? ( a) De erf- JV. 4. Wat is de erfzonde? . zonde. tv. 5. Wat kwaad doet ons de erfzonde? Gi ~ Doodzonden. ' V 8. Wat zij" 'ti ,: . V. 6. Wat is de vreemde zon~.Ëf b) 0 d _ \ dagelijksche den? cg ] dn e a Dagelijk-l zonde? j:I ] de IJ e zon-(SChe zon-I' V. 7. Wat kwaad V. 9. Hoe ge~ en. den. doen ons de schieden de G'I dagelijksche vreemde zonzonden? den?
j'
.~
De Catechismus heeft ons in de drij eerste deelen geleerd, wat el' vereischt is om ir;. den dienst van God te treden en er in te volherden, en in het vierde deel, welke middelen door Christus ingesteld wij moeten gebruiken om tot dezen dienst de noodzakelijke krachten en hoedanigheden te hebben. Nu in 't vijfde en laatste deel za! hij ons leeren, wat iemand die door het Geloof, de Hoop en de Liefde in den dienst van God is getreden, en dool' de Sacramenten de tot dien dienst ve!'eischte krachten en hoedanigheden heeft bekomen, te doen en te vluchten heeft, om God volger,s Ctll'Ïstus' leering rechtveer-
-
337-
diglijk, juist zóó gelijk het behoort, metterdaad te dienen, en welk het !ot van de goede en van de slechte dienaars zal zijn. Hij ste!t ons eerst voor, dat wij, om, volgens Christus' leering, God te dienen het kwaad moeten vluchten en het goed doen, en hij legt beide deze punten uit: in de 37e en 38 e les leert hij ons de zonde en hare verdeeling kennen; en in de 39p en 40 e spreekt hij van de deugd en van de goede werken die er uit voortvloeien. Ten slotte in de 41 e les handelt hij over het lot der goede en der slechte dienaars van God. - Dit deel draagt den naam van Christelijke Rechtvem'digheid, omdat het den staat en het einde beschrijft van eenen dienaar die God j'echtveerdiglÎJk volgens Chl'Ïstus' leering dient.
1. V. Hoeveel deelen ziJn e1" van de ChristeliJke
Rechtveerdig heid? A. Twee, te weten: het kwaad schuwen en het goed doen, of de zonden v lieden en de deugden oefenen. V. Waal'Ïn is de Chl'Ïw,Jijke Rechtveerdigheid of de staat waal'În men, volgens Chl'istus' leering, God wel dient en Hem behaagt, eigenlijk gelegen? A. Zij bestaat uit twee deelen, te weten: 1° het kwaad schuwen of de zonden vlieden: laten wat Christus verboden heeft, en 2° het goed doen of de deugden oefenen: doen wat Christus geboden, en zelfs wat Hij alleenlijk aangepJ'ezen heeft. Men bemerke dat niet doen wat ChJ'istus geboden heeft. eene zonde uitmaakt, zood at het tweede deel van de christelijke rechtveerdigheid reeds in het eerste begrepen is; doch als men deze uitdl'ukkingen het kwaad schuwen en het goed doen tegenover elkauuer stelt, dan verstaat men door de eene, laten wat verboden, en door de andere, doen wat geboden is. Daarenboven het goed doen bevat niet alleen hetgene geboden is, maal' ook nog al hetgene enkel is aangeprezen.
2. V. Wat is zonde? A. Een woord, werk, begeerte of verzuimenis tegen de wet en den wil Gods.
-
338-
A. Zonde is een woord, zooals achterklap, blasphemie, - werk: eene uitwendige handeling, h. v. eene diefte, een doodslag, - begeerte: een wil van iets te doen, eene inwendige goedkeuring, een enkel welbehagen, een enkel behouden van gedachten, of verzuimenis: een nalaten van iets te florn : - dus allerhande daad van een redelijk schepsel, want al wat een redelijk schepsel kan doen, komt op een van die dingen uit; - tegen de wet en den wil Gods: tegen de gehoden rechtstreeks door God, of tegen die door de H. Kerk ot door andere wettige overheden voorgeschreven; want het is GorIs wil dat wij ook deze geboden onderhouden. Opdat nu eene zonde ons kunne aangerekend worden, moet men ze wetens en wil/ons bedreven hebben, d. i. voor den oogenblik waarlijk gewetèn of gemeend hebben, dat hetgene men deed, zonde was, en desniettegenstaande met den wil in dat gekende of gemeende kwaad toegestemd !lebben; 't is immers door ons verstand en Onzen wil dat wij menschen zijn, en hijgevolg kan er ons", als menschen, geene zonde toegeschreven worden, indien wij ze niet kennen en wiilen. "Vie dOOl' zijne schuld de zonden niet kent die hij bedrijft, maakt zich, dool' die vrijwillige onwetendheid, ongetwijfeld plichtig aan al de zonden die hij eenigszins voorziet, en hij maakt er zich plichtig aan op den oogenblik zelven dat hij ze voor·ziet; wil men immers de wet niet kennen die men te volgen heeft, dan wil men die wet overtreden. ",'ie eene daad verricht, twijfelende of hij zich aan zonde plichtig maakt, die maakt zich plichtig aan de zonde waar hij aan twijfelt, vermits h~j de daad wil plegen, zelfs indien zij zonde is. Twijfelt gij dus of gij iets moogt doen of niet, gij moet, vooraleer te handelen, dien twijfel afleggen door 't bijbrengen van gegronde redenen, of, zoo gij hiertoe niet gelèerd genoeg zijt, door anderen te raadplegen, indien gij daartoe gelegenheid hebt. Het geldt hier, dat spreekt van zolf, gegronde twijfels, en niet bevreesdheden van nauwgezette gewetens; op zulke immers moet niet gelet worden. :Een woord, werk of begeerte of verzuimenis, die niet tegen Gods wet en wil, maar enkel tegen Gods raden, tegen hetgeen volgens Christus' leering in de omstandigheden waarin men zich bevindt wezenlijk raadzaam is, maakt geene zonde maar eene onvolmaaktheid uit. (Zie 2· les, 2· H.)
-
:33\J-
3. V. Hoevelerlei zonden zi(jn er-? A. Tweeërlei: de erfzonde en de dadelijke zonde; en onder de zonden, die met de daad geschietlen, zijn eenige doodll'lijke en andere dagelijksehe. A. De zonden zijn tweeërlei of wor~len in twee hoofdsoorten verdeeld: de erfzonde: de zonde (lie wij, niet dool' pel'soonlUke daad bedreven, maal' van onzen eersten vader Adam geërfd hebben; - en de dadelijke zonde: de zonde waaraan wij ons door eigene daad plichtig maken; en onder de zonden die met de daad geschieden of onder de dadelijke zonden - zijn eenige doodelijke : zUn er eenige die ons van het geestelijk leven dp!, ziel berooven en zoo ons dooelen, en andere dagelijksche: andere die de dood van het geestelUk leven niet verool'zaken, maar ons enkel in de liefde Gods doen verflauwen, ten gevolge der menscheli,ike krankheid dikwijls geschieden, en daarom ûagelUksche zonden genoemd worden.
4. V, TVat is de erfzonde? A. Eene afgekeerd hei rl van God en berooving van de rechtveerdigheid, die alle menschen aangeboren wordt door den val van onzen eersten vader Adam, A. De erfzonde is eene afgekeerdheid van God: ,wn staat van ongunst bij God, voortkomende uit de berooving van de rechtveerdigheid : ,-an de heiligmakende gratie die iedereen, volgens Gods instelling en wil, zou moeten bezitten, - die alle menschen : welke afgekeerdheid en hel'ooving alle nakomelingen van Adam die ooit geweest zijn en 'lijn zullen, behalve Jezus Cluistus en de H. Maagd Maria aangeboren wordt: van 't begin huns levens aankleeft door den val van onzen eersten vader Adam: ten gevolge van de zonde die Adam in het aards eh ParadUs bedreven heeft met van de verhodene vrucht te eten. Als stamvader van geheel het menschelijk geslacht, had Adam de heiligmakende gratie bekomen niet alleen voor zich zelven, maar ook VOOI'
-
340 --
al ûj ne afstammelingen; doch op voonvaarde dat hij Gods gebod zou onderhouden met van de verbodene vrucht niet te eten. Hij Ovel'tl'ad echtel' dit goddelijk gebod, en verloor zoo de heiligmakende gl'atie VOOI' zich zei ven en VOOI' al zijne nakomelingen. ~iets helette God ons allen, om wille van Adams zonde, van de heiligmakende gratie te berooven, !laar !leze eene bO\'ennatuudijke en dus gansch vrije gave is, die God naar believen kan weigeren of geven. Zelfs betaamde het dat, in 't begin del' wel'eld, het bewaren of het verliezen dier gratie van den wil onzes stamvaders afhing, dewijl zij, vóór de \Inri de, b~hoorde vergezeld te zijn van deze vier gaven: de onstel'fplijkheid en devrijdom van de begeerlijkheid des vleesches, van de onwetendheid en van de ellenden dezes levens; welnu, de orde ware in de wereld onmogelijk geweest, hadden eenige menschen, bij uitsluiting van anderen, deze gaven genoten. Al is de berooving van de oorsp,'onkelijke rechtveerdigheid met de daaruitvloeiende afgekeerdheid van God geen woord, "erk, begeerte of vel'zuimenis tegen de wet en den wil Gods, toch wOl'dt zij met recht zonde genoemd, vermits onder dien naam niet alleenlijk de zondige daad komt, maal' ook de staat die er in ons opzichtens God uit volgt, pn dat die afgekeerdheid en berooving juist !le staat is waartoe Adam's val ons opzichtens God gebracht heeft. Men zPg! immers znowel van iemand die gezondigd heeft: die is in :;onde, als men zegt: die doet zonde, van iemand
5. V. Wat kwaad doet ons de erfzonde? A. Dat zij ons de rechtveerdigheid beneemt en onbekwaam maakt om de glorie des hemels te genieten. A. De erfwnde doet ons een dll/Jbel kwaad of nadeel: 10 Dat zij ons de rechtveerdigheid beneemt. dat zij ons berooft van de heiligmakenfle gl'atie, waarnoor wij aangenomene kind"ren Gods ~ijn, en van de viel' huitennatnurlijke gaven die er in 't. Paradijs medtl gepaard gingen (a. 4 en 6 L. a. 3).; 't is immers in die bel"ooving van de oorspronkelijke I'echt-
-
341-
veerdigheid dat de erfzonde gelegen is. Door het verlies van al die gaven heeft onze ziel vier wonden ontvangen: de verblindheid in het verstand, de boosheid in den wil, de gene~enheid tot het kwaad en de krankheid tot het goed. 2° Dat zij ons onbekwaam maakt om de glorie des hemels, die in het aanschouwen van God bestaat, te genieten; dit geluk immerR is de be100ning van Gods aangenomene kinderen, en 't is alleen door dil hl'iIi€rmakende gratie, waar de erfzonde ons van bel'ooft, dat wij kinderen Gods zijn.
ü. V. Wat is de dageli(jksche zonde? A. Eene zonde zóó gedaan tegen de wet Gods, dat zij nochtans de goddelijke liefde niet wegneemt, maar alleenlijk tot eenige tijdelijke pijn verbindt. A. De dagelijksche zonde is eene zonde - zóó gedaan tegen de wet Gods: zóó wetens en willens te€ren de geboden van God of van andere wettige overheden bedreven dat zij nochtans de goddelijke liefde niet wegneemt: dat zij, hoewel tegen God strijdende en Hem vel'grammende, nochtans de vriendschap met Hem niet breekt, noch ons van de heiligmakende gratie bel'ooft, noch. bijgevolg, de eeuwige straf der hel medebrengt die slechts hestemd is voor degenen die buiten Gods liefde sterven (15' le~, 8e vr.), maar alleenlijk verbindt - tot eenige tijdelijke pijn: tot eene pijn van bepaalden tijd hier op de aarde of hiernamaals in het Vltgevuur te lijden. Dat er zonden zijn die de goddelijke liefde niet wegnemen, is gemakkelijk om begrijpen; de vriendschap met iemand wordt niet door allerhande, maar slechts door groote, door volkomene beleedigingen verbroken; welnu er zijn noodzakelijk zonden die niet volkomen zijn, en zoo zijn er noodzakelijk dagelijksche zonden.
7. V. Watkwaaddoenonsdedagelijkschezonden? A. Ten eerste, zij doen ons in de liefde Gods verflauwen; ten tweede, zij maken ons gereed tot
-
342-
meerderen val; ten derde, zij verbinden ons tot tijdelijke straffen. A. Zij doen ons een drijvoudig kwaad: Ten eerste, zij doen ons in de liefde Gods verflauwen: zij verminderen in ons niet den graad van de liefde of van de heiligmakende gratie, maar wel, om reden der oneer God aangedaan, de dadelijke gratiën en diensvolgens de levendigheid, de vurigheid van de liefde, waaruit de goede werken voortspruiten, en zoo beletten zij ons onrechtstreeks van door goede werken en het ontvangen der HH. Sacramenten groote vermeerdering der heiligmakende gratie te bekomen. Ten tweede, zij maken ons gereed tot meerderen val: om menigvuldiger en grooter zonden, zoowel doodelijke als dagelijksehe, te bedrijven, en dat evenzeer met de vurigheid onzer liefde te verminderen als met onze neiging tot het kwaad te vermeerderen. Ten derde, zij verbinden ons tot tijdelijke straffen. (v. 6.) Aan eene volkomene zonde komt eene volkomene straf, namelijk eene eeuwige toe; aan eene onvolkomene zonde past eene onvolkomene straf, namelijk, eene tijdelijke. Zulke straf ondergingen Mozes en de huisvrouw van Loth, alsook de Joden die te Bethsames de dood stierven om de ark aanschouwd te hebben.
8. V. Wat zijn vreemde zonden?
A. Zonden die, hoewel zij door anderen geschieden, nochtans ons toegeschreven en aangerekend worden, omdat wij tot dezelve in eenige manier geholpen hebben. A. Vreemde zonden zijn zonden: zondige woorden, werken, begeerten of verzuimenissen die, hoewel zij niet dool' on" 1.elven, maar door anderen geschieden, nochtans ons toegeschreven en aangerekend worden: nochtans van God als onze zonden aanzien worden en ons in zijne oogen waarlijk plichtig maken, omdat wij tot dezelve: tot het
-
343-
bedrijven dier zonden in eenige manier geholpen hebben: eenigszins medegewerkt hebben, hetzij met anderen tot die zonden te bewegen (medewerken in het werk der ziel), hetzij met hen tot het bedrijven derzei ve te hel pen (medewerken in het werk des lichaams), hetzij met ze niet te beletten (verzuimen van het werk der ziel of des lichaams te beletten), als wij er niet alleenlijk uit liefde, maar van ambtswpge ofuit hoofde van een contract toe gehouden waren, De zonden van andel'en niet beletten als wij er slechts uit liefde toe verplicht zijn, dat maakt geene vreemde zonde, maar enkel eene zonde tegen de liefde uit, omdat wij dan geene ware medeoorzaak der bedl'evene zonde zijn. Vreemde zonde is b. v. eene diefte waar wij een ander toe bewogen of geholpen hebben, of waar wij ons niet tegen hebben verzet, wanneer wij er uit hoofde van ons ambt of van een contract toe verplicht waren. In de eerste manier van medewerken is er, boven de vreemde zonde, nog eene zonde van I'echtstreeksche verergernis; in de tweede en in de derde zal er, boven de vreemde zonde, nog eene zonde van onrechtstreeksche verergernis zijn, als wij er iemand de gelegenheid door geven van te zondigen. (25< les, 1 v.) De vreemde zonden worden zoo genoemd, omdat wij ze niet door ons zelven, maar door anderel'1, door vreemden bedrijven. Zij kunnen, als blijkt, doodelijke of dagelijksche zonden zijn. Daar de vreemde zonden ons wezenlijk aangerpkend en toegeschreven worden, is het niet genoeg in de Biecht (wel te verstaan als er spraak is van doodzonden), te verklaren, dat men tot eens anders zonde medegewerkt heeft; men moet daarenboven zeggen tot welke zonde de medewerking verleend werd. Wij moeten immers in de Biecht verklal·en. welke doodzonden wij gedaan hebben.
9. V. Hoe geschieden de vreemde zonden? A. Door raden, beschermen en gebieden. prijzen. mededeelen en behagen. niet straffen, niet beletten, niet overdragen. A. De zes eerste manieren bestaan in iets te doen, in dadelUk door woorden of werken tot de zonde mede te helpen;
-
344-
de drij laatste zijn gplegen in iets te verzuimen dat men moet doen. 10 Door raden: door iemand (Ie eerste genegf'nheid tot het kwaad in te boezemen, of door deze reeds bestaande genegenheid te bevestigen. Zoo zondigde Herodias toen zij hare dochtel' den afschuwelijken raad gaf van, tot prijs harer kunst, het hoofd van den H. Joannes·Baptista te vragen. 2° Door beschermen: door iemand te verdedigen tegen deg,men die hem van de zonde willen wederhouden, of door iemand in 't bedrijven zelf der zonde te beschutten. 3° Door gebieden: met iemand door zijn geza!!;, zjjne macht of zijnen invloed te dwingen iets zondigs te doen. Zoo zondigde David, als hij zijnen legeroverste .Joah beval, Urias in het gevecht op de gevaarlijkste plaats te stellf'n en hem dan te verlaten. 4° Door prijzen: door den naaste tot zonde aan te lokken met. het kwaad te loven en te verheffen, of met de deugd belachelijk en bespottelijk te maken. 5° Door mededeelen: door mede te wel'ken in eene zon· digH daad, of deel te hebben in gestolen gMd en zoo in 't onrechtveerdig bezitten of gehruiken daarvan mede te helpen. 6° Door behagen: door met zijne woorden, zijne teekenen, zijn lachen, zijne handelwijze of met zijne stem in ef'ne kiezing eenig kwaad goed te keuren, en alzoo iemand in zijne zonden te doen voortgaan, of hem h"t noodig gezag te geven om de zonde te bedrijven. 7° Door niet straffen: door niet te berispen en te straffen, als men daar niet alleen uit liefde, maal' om reden van zijn ambt of van een contract toe verplicht is. Zoo zondigde Hpli met zijne plichtige kinderen niet te berispen. 8° Door niet beletten: dOOl' eenig kwaad dat men wegens zijn ambt of wegens een contract of wegens zijne verplichting opzicbtens het gemeenebest moet tegenhouden, niet tegen te houden. 90 Door niet overdragen: door eens anders zonden aan d~g~nen die ze moeten beletten of straffen, zooaJs ouders, oversten, zielenverzorgers, niet bekend te maken, als men, om dezelfde redens die verplichten het kwaad te beletten, daartoe gehouden is. Dool' raden, gebieden, prijzen, behagen, en ook deels door
-
345-
beschel'men werken wij met anderen mede in de werking van hun verstand; dOOI' mededeelen en ook deels door beschm'men werken wij met anderen mede in de werking van hlIn lichaam; en met niet te beletten, niet te straffen en niet over te dragen, als wii daartoe niet alleenlijk uit liefde maar uit rechtveerdigheid verplicht zijn. werken wij met andel'en mede in de werking van hun velstand (door niet te straffen) of van hun lichaam (door niet til beletten) 't zij door ons zelven 't zij door anderen aan wie wii de zaak moeten overdragen, opdat zij wuden st,'affen of beletten. Men hemel'ke wel dat de verzuimenis, om eene vreemde zonde uit te maken, tegen dp- rechtveerdigheid moet stl'ijden, want streed zij allepnlijk tegen de Liefde, dan zou zij slechts eene zonde van verergernis kunnen zijn. Daarom ook kan men uit hoofde van verzuimenis in het straffen, beletten of overdragen nooit verplicht zijn tot I'estitutie van de schade iemand tengevolge onzer verzuimenis onrechtveel'dig toegebracht, wanneer die verzuimenis tegen de rechtveerdigheid niet strijdt; want in dit geval zou zij geene vreemde zonde uitmaken, en bijgevolg zou de onrechtveerdigheid door een ander bedreven, ons niet aangerekend worden. - Om door zonde tot restitutie verplicht te zijn, moet men immers iemand het zijne ontnomen hebben: men is nooit vel'plicbt restitutie te doen van hetgene men iemand geweigerd heeft, wanneel' men het hem enkel uit liefde verschuldigd was: zoo moet men b. v. geene restitutie doen voor het weigeren van blijken van dankhaarheid, van eene aalmoes of eenige hulp enkel uit liefde gevorderd, van de waarheid te zeggen (wanneer immers men niet door een contract gehouden is de waarheid te verklal'en en dat de leugentaal geene schade bijbrengt); want in al deze gevallen heeft men den naaste het zijne niet ontnolllen, maal' enkel hem van het onze niet gegeven, wat de liefde eischte. YRAGEN.
Zeg, met de woorden van den Catechismus, waarvan het vijfde deel handelt. - Leg die woorrlen uit. - Toon hoe dit vijfde deel met de vier eerste verbonden is. - Stel voor wat de Catechismus ons in dit vijfde deel zalleeren. I. Geef den zin der vraag; Hoeveel deelen zijn er van de Christe-
-
346-
lijke Rechtveerdigheid? - Zeg, met den Catechismus, uit hoeveel eI)
uit welke deelen de Christelijke Rechtveerdigheid bestaat. - Leg zeuit. - Zijn die twee deelen wezenlijk van elkander onderschejden~' 2. Zeg, met den Catechismus, welke dingen zonde kunnen zijn; en leg die uit. - Zeg, in één woord, wat zonde kan zijn. - Zeg, met den Catechismus, wat er in die dingen vereischt is tot eene zonde. - Leg dat uit. - Wat is er vereischt, opdat eene zonde ons kunne' aangerekend worden? - Leg het antwoord uit. - Geefer de reden van. - Wat is er te denken van de plichtigheid dergenen die, dool' hunne schuld, de zonden niet kennen die zij bedrijven? - Zijn zij aan deze zonden plichtig, en zoo ja, wanneer worden zij er plichtig aan '1- Welke is de reden hiervan? - Zondigt diegene die iets doet, twijfelende of het zonde is; en zoo ja, aan welke zonde maakt hij zich plichtig en waarom? - Hoe moet men dus handelen, als men twijfelt of iets zonde is 'I - Van welke twijfels is er hiel' spraak? Wat is eene onvolmaaktheid, en hoe verschilt zij van de zonde? 3. Geef, met den Catechismus, de hoofdverdeeling der zonden. - Leg deze verdeeling uit, en geef tevens rekenschap van de namen. - Hoe verdeelt de Catechismus de dadelijke zonden? - Le~ die verdeeJing uit, en geef rekenschap van de namen. 4. Waarin bestaat eerst en vooral, volgens den Catechismus, de erfzonde? - Leg het antwoord uit. - Van waar komt, volgens den Catechismus, die staat voort welke de erfzonde uitmaakt? - Verklaar uw antwoord. - Welk is, volgens den Catechismus, de oorsprong van die berooving, welke de erfzonde teweegbrengt? - Leg dit antwoord uit. - Wie is er, volgens den Catechismus, met de erfzonde besmet'! - Leg dit uit. - Hoe en wanneer worden deze allen er mede besmet? - Toon hoe niets God belette, het bewaren der heiligmakende gratie van den wil onzes algemeen en stamvaders te doen afhangen. - Toon hoe het zelfs betaamde, dat God zoo de zaak schikte. - Hoe kan die staat van afgekeerdheid van God en berooving der rechtveerdigheid, die de erfzonde uitmaakt, den naam van zonde dragen? 5. Verklaar de vraag: Wat kwaad doet 011S de erfzonde? - Zeg, met den Catechismus, welk dubbel kwaad de erfzonde ons doet, en leg het uit. - Geef rekenschap van het kwaad dat zij ons doet. 6. Is de dagelijksche zonde eene ware zonde'l - Bewijs het antwoord met de woorden van den Catechismus. en leg deze uit. - Zeg, met den Catechismus. hoeveel en welke dingen aan de dagelijkseh" zonden eigen zijn. - Verklaar deze. - Toon dat er dagelijksche zonden zijn, ofdat niet alle zonden de goddelijke liefde wegnemen. 7. Welk drijdubbel kwaad doet ons de dagelijksche zonde? Leg het uit. - BewUs dat al dat kwaad er natuurlijk uit volgt. 8. Zeg, met den Catechismus, wat er eigen is aan de vreemde
-
347-
zonden, en waarop die eigenschap rust. - Leg de beide antwoorden uit. - Zeg, in 't bijzonder, op welke manieren wij tot de zonde van anderen kunnen wezenlijk medewerken. - Werkt men ook wezenlijk tot de zonde van een ander mede, als men die zonde ver2uimt te beletten, alhoewel men uit liefde, doch enkel uit dien hoofde, daartoe verplicht is 1- Geef rekenschap van uw antwoord. - Geef een voorbeeld van eene vreemde zonde, en leg het uit. Leg hunnen naam uit. - Is er in de vreemde zonden niet ook altijd eene zonde van verergernis te vinden 1 - Zijn de vreemde zonden doodelijke of dagelijksche zonden 1 - Hoe moet men de vreemde zonden biechten 1 9. Op hoeveel manieren geschieden de vreemde zonden1- Hoe kunnen zij verdeeld worden 1 - Leg ieder van die manieren uit. Hoe werken wij door ieder van die manieren in de zonde van anderen mede1 - Wanneer zijn wij uit hoofde van verzuimenis tot .restitutie verplicht1 - Geef rekenschap van uw antwoord.
-
348-
ACHT EN DERTIGSTE LES. Van de doodzonde. I 10 Natuur. t
20 Vereischte "oorwaarden.
Q
] oo
~
Zonden legen Ho.ld-
den H. Geell. zOlden.
30 Uitwerksels.
i.-=.,. ~ 0.."
10 Natuur. 20 Gelal en naam. 10 Natuur.
20 Getal en naam. 10 Natuur.
1=/ 20 Getal en naam. ~
IV.
1. Wat is eene doodzonde? V. 2. Is het al doodzonde, dat tegen Gods gebod ,qeschiedt? V. 3. Waaraan zal men in twijfeling kennen, dat eenige zonde doodelijk is? V. 4. Wat verliezen wij door de doodzonde? V. 5. Waartoe brengt ons de doodzonde'! IV. 6. Wat heet men hoofdzonden? I V. 7. Hoeveel hoofdzonden zijn er? V. 8. Welke noemt men zonden tegen den H. Geest? v.9. Welke zijn de zonden tegen den H. Geest? \ V. 10. Waarom worden sommige i zonden genoemd wraakroepende , zonden? ) V. 11. Welke ~ijn Wraakroepende ! zonden?
~ I
l I
l
1. V. Wat is eene doodzonde? A. Eene zonde, zóó strijdende tegen de wet Gods. dat zij ons geheellijk berooft van de goddelijke liefde die het leven onzer zielen is.
-
349-
A. De dooflzon Ie is eene zonde zóó strijdende tegen de wet Gods: eene zóó gl'oote overtl'eding van Gods wet en wil, dat zij ons geheellijk berooft - van de goddelijke liefde : van de vriendschap Gods of van de heiligmakende gratie, die het leven onzer zielen is : waardoor onze zielen in staat zijn den hemel te verdienen en zoo VOOI' den hemel leven. (29" les, 6e vr.) Duor deze zonde is onze ziel buiten staat om den hemel te bekomen en zoo dood VOOI' den hemel, gelijk iemand die buiten een spel ge~et wOl'dt, dood gezegd wordt voor de winste van het spel. Al doodt de doodzonde het geestelijk leven der ziel, en verdient zij juist daarom den naam van doodzonde, toch mag zij ook eene ziekte genoemd WOl'den; omdat het kwaad dat zij ons doet, nog herstelbaar is zoolang wij op aarde zijn.
2. V. Is het al doodzonde, dat tegen Gods gebod geschiedt? A. Neen, als het gedaan wordt zonder vol verstand en vrijen wil, of als de zaak in !laar zelve klein is. V. Zijn al de daden die tegen Gods gebod geschieden, zonder uitzondering doodzonden? A. Neen, hetgeen tegen Gods gRhod geschiedt. i~ geene doodzonde in twee gevall"n : 10 Als het gedaan wordt zonder vol verstand en vrijen wil : als men de zonde bedl'ijft zondel' wel te weten of ten minste wel te meenen dat zij eene doodzonde uitmaakt, of zonder er ten volle in toe te stemmen. 20 Als de zaak in haar zelve klein is : als hetgeen t<'gen Gods gebod geschiedt, niet gl'ootelijh de orde stoort. Om. gelijk de doodzonde, ons geheellijk van de goddelijke vriendschap te berooven, moet de zonde zeker eene volkomene zijn, en ons geheel kunnen aangerekend worden; welnu opdat eene zonde volkomen weze, moet zij ongetwijfeld in haar zelve gewichtig zijn, en tevens met volle verstand en vrijen wil geschieden: bijgevolg, waar ééne dezer twee voorwaarden ontbreekt, kan men onmogelijk eene doodzonde hebben.
-
350-
3. V. Waaraan zal men in twijfeling kennen, dat
eenige zonde doodel'ijk is? A. Is't dat zij vrijwillig gedaan wordt en grootelijks strijdt tegen de eer Gods, of de welvaart van onzen evennaaste. A. Men zal met zekerheid weten dat eene zonde doodelijk is, als deze twee voorwaarden vervuld zijn: 10 Is 't dat zij vrijwillig gedaan wordt: indien zij met volle verstand en vrijen wil geschiedt; 2° En grootelijks strijdt tegen de eer Gods, of de welvaart van onzen evennaaste: en in haar zelve gewichtig is, en dat is zij, als zij de eer die wij aan God verschuldigd zijn, gl'ootelijks schendt, of groot kW.1ad doet aan den naaste, waaronder wij eerst en vooral ons zeI ven te verstaan hebben. Dit antwoord vloeit rechtstreeks uit het voorgaande: indien eene zonde geene doodzonde is, als zij zonder vol verstand en vrijen wil geschiedt, of als de zaak in haar zelve klein is, dan moet men noodzakelijk oordeelen dat zij doodelijk is, als zij geschiedt met vol verstand en vrijen wil, en tevens de zaak in haar zelve groot is. Opdat men zich eene zonde hebbe aan te rekenen, zijn twee dingen noodig: men moet la de wet Gods overtreden en 2° dit vrijwillig doen. Is de overtreding groot en tevens geheel vrijwillig, dan bedrijft men eene volledige zonde, eene doodzonde; is de overtreding integendeel klein, of niet gansch vrijwillig. dan bedrijft men slechts eene onvolledige, eene dagelijksche zonde.
4. V. Wat verliezen wij door de doodzonde? A_ Ten eerste, de goddelijke gratie; ten tweede, de verdiensten van onze goede werken; ten derde, de hemelsche glorie. A. Door de doodzonde verliezen wij drij goederen: Ten eerste, de goddelijke gratie : de heiligmakende gratie waardoor wij aangenomene kinderen Gods en erfgenamen des hemels zijn;
-
351 -
Ten tweede, de verdiensten van onze goede werken : het recht tot vermeerdering van de heiligmakende gratie, dat onze goede werken, wel'den zij in staat van gratie gedaan, ons zouden verwerven, alsook het recht tot loon, dat onze voorgaande werken in staat van gratie volbracht, ons reeds verworven hadden; Ten derde, de hemelsche glorie: het geluk des Hemels, dat hoofdzakelijk in het aanschouwen van God bestaat. Het is niet moeilijk om bewijzen, dat wij door de doodzonde wezenlijk deze drij verliezen doen: zij berooft ons van de heiligmakende gratie, daar zij ons vijanden van God maakt; dan, uit dit verlies volgt noodzakelijk 1° dat van de vel'diensten onzer goede werken : wie den titel van aangenomen kind Gods verloren heeft, kan onmogelijk nog de verdiensten en den loon verkrijgen die Gods aangenomene kinderen toekomt; 2° het verlies van den hemel, vermits deze de loon is dergenen die in Gods gratie sterven. De verdiensten der goede werken die in staat van gratie gedaan zijn, herleven als de doodzonde vergeven wordt; want zij werden door deze zonde niet vernietigd, maar enkel ontoepasselijk gemaakt. De verdiensten der goede werken die in staat van doodzonde volbracht zijn, kunnen niet herleven, dewijl zij nooit bestaan hebben; deze goede werken nochtans zijn niet nutteloos; zU dienen immers om de bekeering van den zondaar te bereiden.
5. V. Waartoe brengt ons de doodzonde? A. Tot eene schandelijke slavernij des duivels en de pijnen der hel. A. De doodzonde brengt ons tot eene schandelijke slavernij des duivels in dit leven, en, na de dood, tot de eeuwige pijnen, van schade en van gevoel, der hel. Dit wederom volgt uit het verlies der heiligmakende gratie, dat de doodzonde ons doet ondergaan. De staat dergenen die beroofd zijn van Gods gratie, wordt slavernij genoemd, omdat, volgens de wetten van het Heidendom, diegene slaafwerd die den titel van kind des huisgezins verloor; - slavernij des duit'els, omdat het de duivel is die. 23
-
352-
ons door zijne listen in dien staat brengt; omdat hij, de eerste die tegen God is opgestaan, als 't ware het opperhoofd der zondaars is; ook omdat de zondaars de pijnen der hel, die het ware rijk des duivpls is, zullen te lijden hebben; schandelijke slavernij des duivels, omdat het voor een schepsel tot den allerverhevensten adel van kind Gods behoorende, eene schande is, en de hoogste schande denkelijk, aan de slavernij van den duivel onderworpen te zijn. Nu kunnen wij gemakkelijk al het verschil tusschen de doodelijke en de dagelijksche zonde verstaan: 1° de doodzonde is eene volledige zonde; de dagelijksche, slechts eene onvolledige; 2° de doodelijke zonde berooft ons ten volle van de heiligmakende gratie; de dagelijksche doet ons enkel in de liefde Gods verflauwen; 30 de eerste verbindt ons tot de eeuwige pijnen; de laatste, alleenli.ik tot tijdelijke.
6. V. Wat heet men hoofdzonden? A. Die gelijk oorsprongen zijn en beginselen van vele andere zonden. A. Hoofdzonden heet men, niet de zonden die boven alle andere zwaar zijn: de godslastering b. v. en de vrijwillige doodslag zijn uit hunne natuur erger dan de hoofdzonden; - noch die altijd doodelijk zijn :. de hoofdzonden zijn nu doodelijke, dan dagelijksche zonden, volgens dat hun voorwerp in zich zelf groot of klein is j maar wel dezulke - die gelijk oorsprongen en beginselen zijn van vele andere zonden: die gelijk bronnen zijn waar vele andere zonden uit voortvloeien, of die ons tot vele andere zonden aanzetten of aandrijven. Iedere hoofdzonde is de bron van vele and61·e zonden; de Zeven Hoofdzonden zijn de bron van al de andere zonden. (7 v.) Zij veroorzaken en beheerschen al de andere kwade werken, gelijk het hoofd al de andere ledematen beweegt en bestiert: vandaal· hunne naam van hoofdzonden.
7. V. Hoeveel hoofdzonden zijn er? A. Zeven 1. Hooveerdigheid. 2.
Gierigheid.
-
3.
353
Onkuischheid. 4. NDd. Ö. Gramschap. 7. Traagheid.
5.
Gulzigheid.
A. Hooveerdigheid is ongeregelde begeerte van eigene uitmuntendheid en van de eer die men er in zoekt. Wij beo geeren onze eigene uitmuntendheid op eene ongeregelde wijze als wij de goederen die wij genieten, niet aan God, maal' aan ons zelven toeschrijven, of ten minste voor de vrucht onzer persoonlijke verdiensten houden; als wij ons hoedanigheden toekennen die wij niet bezitten, of onze ware hoedanigheden vergrooten, of boven onze verdiensten eer of macht willen bekomen, of anderen die min begaafd zijn, vernederen of verachten, of buitenmate boven anderen willen uitschijnen, of hen willen overtreffen enkel om boven hen te ûJn. De hooveel'digheid brengt ons rechtstreeks tot ongehool'zaamheid, tot ijdele glorie en eerzucht, tot verzuimenis onzer godsdienstige plichten, tot ongeduldigheid. oploopendheid, tot leugentaal, veinzerij, achterklap, kwaadwenseherij, enz. Gierigheid is ongeregelde begeerte van allerhande aardsche goederen. De begeerte van aardsche goedel'en is ongeregeld, als wij deze zoeken, niet voor zooveel zij ons nuttig zijn om volgens onzen staat te leven en onze ziel zalig te maken, maar alleenlijk om ze te hebben en er ons genot in te vinden; zij is het ook, als wij ze vuriger nastreven dan Gods geboden toelaten, of el' ons op eene onbehoorlijke wijze aan vasthechten. Overdrevene zorg voor het tijdelijke. onmatige droefheid ovel' vel'lies van fortuin, leugentaal, valsche reden, diefte, bedrog, twist, verdrukking van armen en ongelukkigen zijn alle zonden die uit de gierigheid voortspruiten. Onkuischheid is ongeregelde begeerte van vleeschelijke lusten. Deze zonde geleidt tot allerlei misdaden, zelfs tot moord, ongeloovigheid en wanhoop; zij is dik wijls de oorzaak van godslasteringen. verwenschingen, heiligschendeJ ijen, van zonden tegen de gehoorzaamheid en tegen de rechtveerdigheid, van gramschap, haat en nijd en andere zonden tegen de liefde. Nijd is ongeregelde afkeer van '8 naasten uitmuntendheid, omdat men diens geluk als eigen ongeluk aanziet, en bijgevolg ook vreugde over's naasten ongeluk, omdat men diens
-
354-
ongeluk als eigen geluk beschouwt (25" les, v. 2.). Den nijd moet men wel onderscheiden van de verontweerdiging, waardoor wij misnoegd zijn over den rang, de eer, het geluk van den naaste, omdat wij dtlnken dat hij er niet weerdig van is of er misbruik zal van maken; alsook van den naijver, die bestaat in de begeerte van anderen in verdiensten, in be kwaamheid, enz, te evenaren en zelfs te overtreffen, niet omdat wij hun geluk als ons ongeluk beschouwen, maar omdat wij, met hun geluk te zien, betel' Iiegt'ijpen wat ons ontbreekt en aangemoedigd worden om meel' en meer te werken. De nijd geeft aanleiding tot haat van den naast", tot lastertaal en oorblazerij, ja zelfs tot haat van God. Gulzigheid is <'ngeregelde begeerte van spijs en drank. Deze begeerte is ongeregeld, als men enkel eet of drinkt om het genot dat men daarin vindt, of als men in het eten of drinken overdaad doet, of als men het einde waar spijs en drank toe bestemd zijn, misacht en zich geheel aan het genot van den smaak overgeeft. Uit gulzigheid volgt onzuiverheid, onbetamelijkheid in gezangen, gramschap, godslastering, twist, verkwisting, verzuimenis van plichten, enz. Gramschap is ongeregelde afkeer van toegebrachte schade en onget'egelde begeerte van er zich over te wreken (25" les, v. 2). Men onderscheide de gramschap wel van den haat en van den nijd : in den haat wil men iemand kwaad tot zijn ongel uk; in den nijd is men droef over iemands geluk, omdat men diens geluk. als eigen ongeluk aanziet; in de gramschap wenscht men iemand op eene ongeregelde wijze kwaad tot straf zijnet' fouten of misdaden. De gramschap is eene bron van haat, vijandsehap, twist, verwensching, beschimping, vechtpartijen en doodslagen; zij is ook dikwijls oorzaak van godslasteringen en allerlei woeste werken. Traagheid is ongeregelde afkeer van allen arbeid en last in het vervullen zijner plichten. Wij hebben ongeregelden afkeer van arbeid en last, als wij aan onzen natuurlijken afkeer daarvan, toegeven. Kleinmoedigheid, wanhoop, vermetelheid, verzuimenis der godsdienstige plichten zijn dikwijls vruchten der tt·aagheid. Men zal reeds opgemerkt hebben 1° dat de hoofdzonden niet enkel als slechte claden of akten, maat' dikwijls als kwade genegenheden det' ziel of als oncleugden genomen worden; 2° dat
-
355 -
iedere hoofdzonde tot die andere zonden aanzet, waar zij eenen middel vindt om haar einde te hereiken, of waar zij de naaste gelegenheid toe biedt. Hoe nu de Zeven Hoofdzonden de bron zijn van alle andere, zal duidelijk uit het volgende blijken, Alle zonde bestaat in iets dat ons aangenaam is (een goed) ongeregeld te begeeren, of in iets dat ons onaangenaam voorkomt (een kwaad) ongeregeld te vluchten. Welnu el' zijn maar drij hoofdsoorten van goederen die wij ongeregeld kunnen hegeeren, namelijk, onze uitmuntendheid hoven anderen, allerlei tijdelijke bezittingen, het zingenot dat dubbel is : het smaakgenot en de vleeschelijke wellusten, en drij kwaden, aan die dl'Ïj goederen tegenovergesteld, waar wij ongereg~lden afkeel' van hebben: de uitmuntendheid van anderen die de onze belet, de schade in onze tijdelijke bezittingen, en.de arbeid en last die tegenover de lichamelijke lusten staan; dus zijn er ook maar zeven hoofdzonden, namelijk vier ongeregelde begeerten: van eigene uitmuntendheid, van allerlei aardsche goederen, van het smaak genot en van de vleeschelijke wellusten, of de hooveerdigheid, de gierigheid, de gulzigheid en de onkuischheid; - en drij ongeregelde afgekeerdheden : van eens andel's uitmuntendheid, van de schade in de tijdelijke bezittingen en van den arheid en last aan 't vervullen der plichten verbonden, of de nijd, de gramschap en de traagheid. (I)
8. V.
~Velke
noemt men zonden tegen den
H. Geest? A. Die uit enkele boosheid geschieden pn strijden tegen de goddeli.ike bermhertigheid, en daarom zeer zelden vergeven worden. A. Men noemt zonden tegen den H. Geest dezulke die de twee volgende voorwaarden vervullen: 1° Die geschieden, niet onder den invloed der driften en der daaruitvloeiende zwakheid van den wil, maar - uit enkele boosheid: uit enkelen kwaden wij, of uit cenen wil (1)
Zie onze tafel van de verdeeling der plichten.
-
356-
die, zonder eenige aanlokking van wege de driften, uit gansch vrije verkiezing in de zonde toestemt; 2 0 En strijden tegen de goddelijke bermhertigheid : en gelegen zijn in het verwerpen en verachten van de middelen waardoor de goddelijke bermhertigheid ons tot de zaligheid geleidt, en zoo die bermhertigheid zelve rechtstreeks bestrijden, en daarom dit eigen hebben, niet dat zij nooit, maar dat zij slechts zeer zelden vergeven worden. De zonden tegen den H. Geest worden zoo genoemd, omdat de goddelijke liefde of heiligheid, waartegen zij rechtstreeks strijden daar zij uit enkele boosheid geschieden, en de goddelijke be?'mhertigheid, die zij verwerpen, hoewel de drij goddelijkepersonen evenzeer toekomende, nochtans den H. Geest zonderling worden toegeschreven (lle les, v. 8 en 5e les, v. 8.).
9. V. Welke ziJn de zonden tegen den H. Geest? A. Deze zes: 1. Van Gods genade wanhopen. 2. Op
Gods bermhertigheid zonder deugden zich beroemen. 3. De welbekende waarheid bestrijden. 4. De broederlijke liefde benijden. 5. Hardnekkig zijn in de boosheid. 6. Verachten het berouw of de penitentie. A. De zonden tegen den H. Gees! zijn deze zes: 10 Van Gods genade wanhopen, het eeuwig leven en al wat ons daartoe helpen kan, niet uit enkele kleinmoedigheid, maar met opzet van God niet willen verzoeken en verwachten (21< les, 2e vr.). Zonde van Caïn en van Judas. 20 Op Gods bermhertigheid zonder deugden zich beroemen: zijne zaligheid verwachten zonder de doodzonde te willen vluchten, zonder Gods geboden te willen volbrengen. Hij zondigt dus tegen den H. Geest, niet die enkel zijne goede werken hooger acht dan zij verdienen, maar wel hij die stoutmoedig in de boosheid voortleeft, voor zeker houdende dat God hem op het einde des levens wel zal redden. 30 De welbekende waarheid bestrijden: de goddelijke Veropenbaring, of eene of meel' veropenbaarde waarheden,
-
357-
als dusdanig gekend, wij zeggen niet uit enkele kleinmoedigheid niet aannemen ofin twijfel trekken, maar stellig bestrijden en als valsch en twijfelachtig trachten te doen doorgaan. Zonde der Joden die door vele mirakelen van Jezus' zending overtuigd, Hem 111s den waren Messias weigerden te erkennen; zonden ook der ongeloovigen en d"r ketters (21" les, 2" vr.). 4° De broederlijke liefde benijden: bedroefd zijn, niet omdat onze broeder of naaste ons in deugdzaamheid overtreft. maar omdat God hem liefheeft en hem dientengevolge, ter bekeering of ter meel'dere heiligmaking, zijne gratiën verleent; dus ook bedroefd zijn over 's naasten bekeering of heiligheid. Zonde van Caïn, van de Joden die hardnekkig verbitterd waren over den roep del' Heidenen tot het Christelijk Geloof, l'an de goddelooze en slechte Christenen die met spijt de bekeel'ing of de tleugdzaamheid van den naaste zien. 50 Hardnekkig zijn in de boosheid: in de zonde voortgaan, niet uit enkele krankheid te~enover de driften, maar uit kwaadwilligheid en ondanks de vermaningen waardoor God tot bekeering opwekt. Zonde van de Joden die de vermaningen van God en zijne profeten verstootten en verachtten. 60 Verachten het berouw ofde penitentie: in de zonde volherden, niet uit enkele zwakheid, maar met het kwaad voornemen van zich gedurende een zekeren tijd of zelfs in de ure del' dood niet te bekeeren. Zonde dergenen die de verbintenis aangaan van op hun uiterste de HH. Sacramenten te weigeren. Deze zes zonden zijn wezenlijk zonden tegen den H. Geest; want, zooals uit de gegevene bepaling blijkt, geschieden zij uit enkele boosheid, en zij stl'ijden rechtstreeks tegen de goddelijke bermhertigheid of tegen onze zaligmaking die den H. Geest toege!lchreven wordt, dewijl men door alle iets verstoot dat tot de zaligheid vereischt is. Immers, om de vergiffenis der zonden en de gratie om wel te leven van God te kunnen verhopen en verkrijgen, moeten wij 1° de bermhertigheid Gods erkennen en er kunnen op rekenen; 2° weten wat el' te doen is om de vergiffenis en die gratie te verwerven, alsmede de krachten bezitten om die middelen aan te wenden; 30 de vereischte middelen wezenlijk gebruiken of de zonde verfoeien en het vast voornemen maken van niet meer te zondi-
-
358-
gen. Welnu, met van Gods genade te wanhopen, verachten wij zUne bermhertigheid; met op Gods bermhertigheid zonder deugden zich te beroemen, miskennen wij zUne rechtveerdigheid; met de welbekende waarheid te bestrUden, vel'stooten wU het licht dat ons den weg del' zaligheid moet toonen; met de broederlUke liefde te benijden, verwerpen wU de gratie die ons de kracht geeft om dien weg te volgen; met hardnek kig te zUn in de boosheid en het berouw of de penitentie te verachten, doen wij Juist het tegenovergestelde van hetgeen vereischt is om zich wezenlijk te bekperen.
10. V. Waarom worden sommige zonden genoemd
wraakroepende zonden? A. Omdat zij door hunne groote boosheid met reden de goddelijke rechtveerdige wraak, ook in deze
wereld, vereischen. A. Zij worden wraakroepende zonden genoemd, omdat zij - door hunne groote boosheia : door de buitengewone schending der geestelijke of wereldlijke orde, en de onrust die zij in de Ramenleving veroorzakell, de goddelijke rechtveerdige wraak, niet alleenlijk În het ander leven, maar ook in deze wereld, zoo niet in ieder geval, dan toch van tijd tot tijd, vereischen, ten einde er de menschen, uit vrees dezer tijdelijke straffen, van te wedel·honden.
11. V. lVelke zijn wraakroepende zonden? A. Deze vier: 1. Vrijwillige doodslag. 2. Onkuischheid tegen de natuur. 3. Verdrukking van armen, weduwen en weezen. 4. Achterhouding van den loon der werklieden. A. Wraakroepende zonden zijn deze vier: ]. Vrij'Willige doodslag: iemand 7.onder wettige macht en reden vrijwillig dooden, op welke wijze dit ook moge geschieden. Caïn heeft deze zonde bedreven en is er ook hier op de aarde om gestraft geweest.
-
359-
2. Onkuischheid tegen de natuur: onkuische werken die, niet alleenlijk door de wet Gods, en dil rechte rede verboden zijn, maar nog strijden tegen de natuurlijke bestemming onzer natuurlijke neigingen en krachten. Zonde van Sodoma en Gomorrha, hier op de werl'ld schrikkelijk gewroken. 3. Verdrukking van armen, weduwen en weezen : de armen, weduwen en weezen in hunne rechten krenken. Hen enkel niet bijstaan gelijk de liefde vereischt, dat is geene wraakroepende zonde. 4. Achterhouding van den loon der werklieden : onrechtveerdig zijn jegens zijne werklieden. Elkeen verstaat dat de orde, de vrede en rust in de samenleving niet zouden kunnen bestaan,. moesten deze zonden dikwijls geschieden. - Deze vier zonden brengen immers den naaste de grootste schade mogelijk toe in zijne vier goederen: het leven, de zuiverheid, de tijdelijke rijkdommen, de faam of reputatie. VRAGEN. Waarvan spreekt deze lesf - Hoe wordt zij verdeeld 1- Zeg wat er in ieder deel geleerd word t. 1. Zeg, met den Catechismus, hoe de doodzonde tegen de wet Gods strijdt. - Leg het antwoord uit. - Hoe verschilt, onder dit opzicht, de dagelijksche zonde van de doodzondef - Geef hieruit rekenschap van den naam doodzonde? - Hoe kan de doodzonde ook eene ziekte genoemd worden 1 2. Verklaar de vraag: Is het al doodzonde dat tegen Gods gebod geschiedt? - Is alle zonde altijd doodzondel - In hoeveel en in welke gevallen is, volgens den Catechismus, eene zonde geene doodzondel - Verklaar het antwoord. - Geef de reden waarop die leering steunt. 3. Hoeveel en welke voorwaarden zijn er, volgens den Catechismus, vereischt, opdat eens zonde doodzonde zoude wezen 1 - Leg deze voorwaarden uit. - Geef rekenschap van die vereischte voorwaarden. 4. Zeg, met den Catechismus, hoeveel en welke verliezen de doodzonde ons doet ondergaan. - Leg ze alle uit. - Toon hoe de doodzonde die verliezen teweegbrengt. 5. Zeg, met den Catechismus, waartoe de doodzonde ons brengt
-
360
~
hier op de aarde, en na onze dood. - Leg het antwoord uit. - Hoe wordt de staat van berooving der heiligmakende gratie met reden eene schandelijke slavernij des duivels genoemd? - Hoe bewijst men dat de doodzonde ons tot het gezegde lot brengt? - Stel geheel het verschil voor, dat tusschen de doodelijke en de dagelijksche zonde bestaat. 6. Zeg welke zonden onder den naam van hoofdzonden eenigszins kunnen komen, maar er toch niet onder verstaan worden. Zeg, met den Catechismus, welke zonden onder dien naam komen. - Leg het antwoord uit. - Geef rekenschap van den naam hoofdzonde. - Zeg of de hoofdzonden de oorsprong zijn, slechts van vele zonden, ofwel van al de zonden mogelijk. 7. Hoeveel hoofdzonden zijn er? - Stel ze voor en leg ze alle uit. - Zijn zij doodzonden of dagelijksche zonden 1 - Hoe worden zij verdeeldl- Hoe zijn zij de bron van alle andere zonden? 8. Welke voorwaarden zijn er, volgens den Catechismus vereischt, om eene zonde tegen den H. Geest te hebbenl - Verklaar deze. - Wat is er, volgens den Catechismus, aan deze zonden eigen, onder opzicht van vergeving? - Leg die woorden van den Catechismus uit. - Geef de reden van deze eigenschap. - Waarom worden deze zonden genoemd zonden tegen den H. Geest; is het omdat zij tegen den H. Geest alleen strijden, of waarom is hetl 9. Verklaar de zonden tegen den H. Geest, die de Catechismus noemt. - Toon dat al die zonden wezenlijk zonden tegen den H. Geest zijn. 10. Welke wraak eischen de wraakroepende zonden en waar? - Hoe dikwijls eischen zij die wraak? - Zeg, met den Catechismus, waarom zij zulk eene wraak vereischen. - Leg uw antwoord uit. - Waartoe dient de wraak die zij eischen? 11. Hoeveel wraakroepende zonden zijn er?- Stel ze voor en leg ze uit.
-
361-
NEGEN EN DERTIGSTE LES.
'ëm
,! Q~
I
~
. IÏ ~
jV.3. Wat Zij'l Evangelische Raden?
10 De Evange- V. 4. Is het goed zich zelven tot .; \liSChe Raden. Evangelische Raden te verbinden
~ ~
I
; ,
•
~.
.::: tl Sg .... ...
8= ë
t
I
Natuur. V. 1. Wat is de deugd? G dd n d d { V. 2. Wat heet gij goddelijke deug0 e IJ e eug en. den?
CD
~
Van de deugden en goede werken.
Ig e en.?
Ig een.
V. 6. Zeg de Acht Zaligheden. 30 De vruchten JV. 10. Welke zijn de vruchten des iil' van den H. Geest. l Heiligen Geestes?
a1
=~
r
door beloften?
zIV. I'5.hWelke noemt men de Acht Zad
0 Ah hz,od e c t ar,}
~ tG ~
tV.
10 Het profijt 7. Wat profijt doen ons de goede ~ ~ ~ dat zij ons doen. werken? ~ bil 20 Ons recht J V. R. Is God ons iets schuldig voor ~ .:i tot dat profijt. ~ onze goede werken? lil '" 30 Oorsprong \ V. 9. Waaruit hebben onze werken i1 van de kracht on-) de kracht om den hemel te ver~ ;: zer goede werken. dienen?
i
j
1. V. Wat is de deugd?
A. Eene genegenheid der ziel, door dewelke de mensch weldoet. A. Tot eene deugd zyn drij dingen vereischt : 10 eene genegenheid. 2° eene genegenheid der ziel, 30 eene genegenheid der ziel door dewelke de mensch weldoet. De deugd is niet eene daad noch eene voorbijgaande
-
36;~
-
gesteltenis, maal' eene genegenheid : eene bijblijven de geschiktheid, niet der ledematen van het lichaam, maar der ziel: der vermogens van de ziel, namelijk, van het verstand, van den wil en ook van de begeellijke zinnelijkheid voor zoo veel deze aan het verstand en den wil moet onderworpen zijn; - door dewelke de menseh, niet enkel kan weldoen, maar - weldoet: wezenlijk genegen is en bereid om het goed te doen, als de gelegenheid zich aanbiedt. Een goed werk is geene èeugd, omdat het geene genegenheid maar het uitwerksel eener genegenheid is; - de lichamelijke behendigheid tot een zeker werk is het ook niet, omdat het geene geschiktheid der ziel is; - de wetenschap en de kunst zijn het evenrr.in, omdat zij zoowel tot het kwaad als tot het goed dienen en zoo geene genegenheden zUn door dewelke de mensch weldoet; - maar de gehoorzaamheid is eene deugd: zij is immers eene genegenheid, en wel eene genegenheid der ziel, en zij maakt ons bereidveerdig om het goed te doen, namelijk, om ons aan onze wettige oversten te onderwerpen. De deugden worden eerst en vool'al verdeeld in natuurlijke en in bovennatuurlijke deugden. NatumlUke deugden zijn ingeborene of door herhaalde oefening aangewonnene begaafdheden der ziel; zij dienen dus enkel om natuurlijke werken en verdiensten voort te brengen. Bovennatuurlijke deugden zUn deugden die al de krachten der schepselen te boven gaan, en door loutere goedheid God s ingestort worden; zij maken ons dus bekwaam om bovennatuurlijke werken te verrichten en den hemel te verdienen. De bovennatumlijke of ingestorte deugden worden verdeeld in goddelijke en in zedelijke deugden.
2. V. Welke heet gij goddeli;jke deugden? A. Deze drij : Geloof, Hoop en Liefde; zoo genoemd, omdat zij van God alleen ingestort, en eigenlijk alleen met God bezig zijn. A. Deze drij heet men goddelijke deugden : Geloof, Hoop en Liefde, zoo genoemd. 1° omdat zij, door geene geschapene krachten aanwinlijk, van God alleen ingestort
-
363-
zijn: van God alleen kunnen ingestort worden en slechts als van Hem ingestort kunnen bestaan; God immers is er het voorwerp van, niet voor zoo veel Hij dool' de rede, maar voor zooveel Hij door het Geloof gekend is, en zoo veronderstellen zij een bovennatuul'lijken oorsprong, - en 2° omdat zij eigenlijk alleen met God bezig zijn: omdat zij op God en op God alleen betrekking hebben; i. a. w. omdat de werken waartoe zij ons g,megen maken, God in zich zei ven beschouwd en God alleen voor voorwer'P en voor beweeg)'eden hebben. Het Geloof beweegt ons om in God te gelooven, omdat Hij de opperste en onfaalbare waarheid is; de Hoop, om op God als op onzen helper en looner te hopen, omdat Hij oneindig goed is, almachtig en getrou w in zijne beloften; de Liefde, om God en den naaste voor zooveel deze Gods schepsel en kind is, te beminnen, omdat Hij het opperste goed of de opperste volmaaktheid is. Deze drij deugden zijn dus goddelijk, zoowel uit hoofde van hun voorwerp en hunne beweegredenen als van hunnen oorsprong. Integendeel de godsdienstigheid b. v. is geene goddelijke deugd omdat zij, alhoewel God tot voorwerp hebbende, Hem toch niet in 7.ich zei fen alleen, maar in zijne betrekkingen van Schepper, Heel' en Regeerder der geschapene weLens aanschouwt. De vel'plichting van godsdienstig te zijn, rust niet op de natuur van God alleen, maar op de betrekkingen die tusschen God en ons bestaan. Zedelijke deugden heet men die rechtstreeks, niet met God alleen, maar met onze zeden bezig zijn, of die dienen om ons gedrag jegens God, den naaste en ons zei ven te regelen. Zij verschillen un de goddelijke deugden, behalve onder opzicht van hun voorwerp, ook hierin, dat zij, hoewel van God ingestort en van Hem alleen ingestort kunnende worden, toch ook op eene natuurlijke wijze in de natuurlijke orde zouden kUIlnen bestaan, terWIjl de goddelijke deugden, gelijk wij ze nu hebben, geenszins tot de natuurlijke orde kunnen behooren. Door de goddelijke deugden aanveerden wij den dienst van God en blijven wij er in; door de zedelijke, volbrengen wij de plichten van dien dienst. Al de zedelijke deugden zijn begrepen in deze vier, die daarom hoofddeugden genoemd worden, te weten : in de voorzichtigheid, de )'echtveerdigheid, de stel'kte en de matigheid. Op onze" Ta(el van de verdeeling der plichten" wordt
-
364 -
voorgesteld wat zij zijn, en hoe zij met de goddelijke deugden in verband staan (I). De Zeven Gaven van den H. Geest, te weten, wijsheid, verstand, raad, sterkte, wetenschap, godvruchtigheid en vreeze des Heeren zijn, gelijk de zedelijke deugden, hovennatuurlijke genegenheden der ziel tot het goed; maar térwijl genoemde deugden ons enkel genegen maken tot gewone goede werken, bewegen de Gaven ons tot buitengewone, uitmuntende en heldhaftige gûede werken (2). De goddelijke en de zedelijke deugden, alsook de Gaven van den H. Geest staan in innig verband met de heiligmakende gratie: zij zijn er als 't ware de vermogens van, gelijk het verstand en de wil de vermogens zijn del' ziel; vandaar komt het dat zij met de heiligmakende gratie ingestort, en te zamen met haal' dool' de HH. Sacramenten en door de verdienstelijke werken vermeerderd worden. Wat het verlies der bovennatuurlijke deugden betreft, dat van de Liefde gaat gepaard met het verlies der heiligmakende gratie; want de Liefde kan onmogelijk bestaan in iemand die in vijandschap met God leeft. Dan, uit het verlies der Liefde volgt dat van al de zedelijke deugden, daar deze enkel dienen om uit te voeren hetgeen de Liefde gehiedt. Het Geloof en de Hoop gaan niet met de Liefde verloren: wij verliezen het Geloof enkel door ongeloovigheid; de Hoop, door ongeloovigheid en door wanhoop. Nu dat de Catechismus ons de deugden heeft leeren kenBen, gaat hij over tot de werken waal' zij ons toe genegen maken. Hij spreekt eerst pn vooral van de volmaaktste die!' werken, namelijk van de Evangelische Raden.
8. V. Wat zÏJ'n Evangelische Raden?
A. Deugden, die niemand schuldig is te aanveerden, maar die nochtans van Christus aangeprezen zijn; (1) Zie ook Aanhangsel: " Over het verband der Christelijke deugden" in onze Verklaring van den Mechelschen Catechismus. T. I, bI. 398 en vg. (2) Aanhangsel: " Over de goddelijke gratie" t. II, bI. 829, enz.
-
365-
te weten : gewillige armoede, eeuwige zuiverheid en volkomelle gehoorzaamheid. A. Evangelische Raden zijn deugden: deugdelijke werken, die niemand schuldig is te aanveerden : die niemand, gelijk de geboden Gods, op zonde te onderhouden heeft, maar die, al zijn zij niet op zonde opgelegd, nochtans als allerbeste middelen om God volmaaktelijk te dienen en tot gl'oote heiligheid te komen van Christus in het Evangelie aangeprezen zijn, en daarom Evangelische Raden genoemd worden, te weten : gewillige armoede : vrije afstanddoening van het bezit of ten minste van het vrij gebruik zijner tijdelijke goederen; eeuwige zuiverheid: levenslange onthouding, niet alleen van alle onzuivere lusten, maar ook van het Huwelijk; volkomene gehoorzaamheid: verzaking aan eigenen wil, om onder' eenen overste die Gods plaats bekleedt, den gOddelijken wil te volbrengen. De Evangelische Raden verschillen hierdoor van de gehodene goede werken, dat niemand schuldig is ze te onderhonden; en van de andere goede werken, dat zij van Chl"Ïstus zonderling aangeprezen zijn. Dit heeft Christus gedaan, eenszijds omdat de Evangelische Raden van den mensch verwijderen al wat hem belet veel op God te denken, namelijk de tijdelijke goederen, de zinnelijke lusten, de fa miliezorgen en de ongeregeldheid van den wiJ; anderszijds omdat zij eene offerande uitmaken waarin de menseh, zoo veel hij kan. aan God opdraagt al wat hij bezit, namelijk, het zielsgenot dat in de verhevenheid en de onafhankelijkheid bestaat, de zinnelijke lusten en de tijdelijke goederen. (I)
4. V. Is het goed zich zelven tot Evangelische
Raden te verbinden door beloften? A. Het is zeer goed, als het met rijpen raad en volle vrijheid geschiedt. (1)
Zie onze" Tafel van de verdeeling der plich ten" lIl.
-
366-
V. Is het goed de Evangelische Raden niet alleen te volgen, maal' el' zich zei ven door beloften toe te verbinden (23
5. V. Welke noemt men de Acht Zaligheden?
A. Eenige goede werken, voor dewelke Christus de eeuwige zaligheid beloofd heeft. A. De Acht Zaligheden zijn, de Catechismus zegt niet eel1ige deugden, maal' wel eenige goede werken, voor dewelke Christus de eeuwige zaligheid beloofd heeft: die, volgens Christus' belofte dit eigen hebben, dat zij met eene bijzondere zekerheid tot de zaligheid geleiden, en daarom Zahgheden genoemd wOI·den.
6. V. Zeg de Acht Zaligheden. A. 1. Zalig zijn zij, die arm van geest zijn; want het rijk der hemelen behoort hun toe. 2. Zalig zijn de zachtmoedigen ; want zij zullen de aarde bezitten. 3. Zalig zijn zij, die droevig zijn; want zij zullen getroost worden. 4. Zalig zijn .zij, die honger en dorst hebben naar de rechtveerdigheid; want zij zullen verzaad worden.
-
367-
5. Zalig zijn de bermhertigen; want zij zullen bermhertigheid verwerven. 6. Zalig zijn zij, die zuiver van hert zijn; want zij zullen God zien. 7. Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen kinderen Gods genoemd worden. 8. Zalig zijn zij, die vervolging lijden om de rechtveerdigheid; want het rijk der hemelen behoort hun toe. A.I.Zalig zijn zij die arm van geest zijn: die met den geest, met den wil niet verkleefd zijn aan de rijkdommen; arm van geest zijn dus: a) degenen die, om zich op de volmaaktheid toe te leggen, belofte van armoede gedaan hebben; b) die metterdaad arm en behoeftig zijn, maar hunne armoede en behoeftigheid met volle onderwerping aan Gods wil dragen; cl die, de wereldsche goederen bezittende, er nochtans niet aan gehecht zijn en ze enkel voor het goed gebruiken; - want het rijk der hemelen behoort hun toe: want, in plaats van die tijdelijke goederen, zullen zij het hemelsch koninkrijk, de eeuwige rijkdommen ontvangen. 2. Zalig zijn de zachtmoedigen : die zich niet wreken, niet zoeken over anderen te heerschen; want zij zullen de aarde bezitten : want, in plaats van de heerschappij over deze aarde, zullen zij de heerschappij bekomen over de vernieuwde aarde, die na het Laatste Oordeel zal ontstaan en, door hare glorierijke schoonheid, dienen zal om de Heiligen, ook volgens het lichaam, gelukkig te maken. 3. Zalig zijn zij die droevig zijn: die de aardsche wellusten, alle op de onkuischheid en de gulzigheid uitkomende, niet naloop en en zoo, in de oogen der wereldschen, droevig schijnen te wezen; want zij zullen getroost worden: want, voor hunne verstervingen, zullen zij den hemelschen troost genieten, die noch met geschrei noch geklaag zal gemengd zijn. 4. Zalig zijn zij die honger en dorst hebben naar de 24
-
368-
rechtveerdigheid: die nh·t traag zijn in den dienst van God, maar eene vurige begeerte hebben van God wel te dienen; want zij zullen verzaad worden : want er zal in den hemel ten geheele aan hunne \)el!eerte voldaan worden. 5. Zalig zijn de bermhertigen, diA deel nemen in 't IUden van den naaste en hem trachten behulpzaam te wezpn; want zij zullen bermhertigheid verwerven: volle vergiffenis hunner zonden en schulden ontvangen, en den hemel bekomen. 6. Zalig zijn zij die zuiver van hert zijn: die vrij zijn van alle zonde; want, omdat hunne oog niet door de zonde beneveld is, zullen zij God zien of aanschUn a~n aanschijn in den hemel aanschouwen. 7. Zalig zijn de vreedzamen: die ûch met hunne be lee· digers verzoenen, die vijanden trachten o\"ereen te brengen, of zondaars (Gods vijanden) zoeken te bekeeren; want zij zullen kinderen Gods, die de vl'cerlzaamheid zelve is, genoemd worden en zUn. en daarom de erfenis van Gods kinderen of den hemel verkrijgen. 8. Zalig zijn zij die vervolging lijden om de rechtveerdigheid : die door de goddeloozen en de boozen om hun Geloof of heilig leven gehaat, gelasterd, verdrukt. gedood worden, en dit met verduldigheid verdragen of ondergaan; want het rijk der hemelen behoort hun toe: want om dien smaad en die verdrukking zullen zij in den hemel als koningen in de grootste eer en glorie zetelen. De Acht Zaligheden, men zal het reeds opgemerkt hpbben, stellen den hemelsehen loon op verschillendewijzen voor; iedermaal op de wijze die met het te beloonen werk ovel'eenkomt. - Hoe de Acht Zaligheden tegenovergesteld zijn aan de Zeven Hoofdzonden, toont onze Tafel van de verdeeling der plichten.
7. V. Wat profijt doen ons de goede werken? A. Ten eerste, zij leggen de schulden of de penitentie af; ten tweede, zij verwerven vergiffenis van dagelijksche zonden; ten derde, zij verkrijgen de goddelijke gratie; ten vierde, zij verdienen den eeuwigen loon.
-
369-
V. Wat goede werken zijn, hebben wij in de 14" les. v. 3, geleerd. A. De goede werken doen ons vierderlei profijt:
Ten eerste, zij leggen de schulden of de penitentie af: zij nemen weg, of ten minste verkorten of verminderen de tijdelijke pijnen die men voor reeds vergevene zonden nog schuldig is te lijden.
Ten tweede, zij verwerven vergiffenis van dagelijksche zonden. (14" les, a. 3.) Ten derde, zij verkrijgen de goddelijke gratie: zijn zij van eenen zondaar gedaan, zij bewegen God om hem de gratie van bekeering te vergunnen, en gaan zij bij hem met eene volmaakte liefde tot God of met een volmaakt berouw gepaard, zij bekomen hem de vel giffenis zijner doodzonden en de heiligmakende gratie; hUn zij integendeel van eenen rechtveerdige gedaan, zij verdienen vermeerdering van de heiligmakende gratie en recht tot dadelijke gratiën. Ten vierde, zij verdienen den eeuwigen loon: het geluk des hemels, eu dat in de mate der heiligmakende gratie die men bezit. Om ons deze profijten te doen, moeten de goede werken geschieden: 1° in staat van gratie, behalve waar het de gunst tot bekeering geldt, of de vergiffenis der zonden: wie in vijandschap met God leeft, kan immers op geener wijze de andere voordeelen verwerven: - 2° om €€ne reden die het Geloof aangaat; anders verstaat men niet hoe zij bovennatuurlijk zouden wezen (14" les, a. 3, letter B.). De geloovigen, die een godsdienstig einde voor oogen hebben. handelen meest altijd uit Geloof, daar hunne geheele godsdienstige kennis ontleend is aan den Catechismus, die het kort begl'ip is des Geloofs.
8. V. Is God ons iets schuldig voor onze goede
werken? A. Volgens zijne belofte is Hij ons schuldig den eeuwigen loon en de glorie des hemels. V. Is God uit rechtveerdigheid gehouden, ons voor onze goede werken al die profijten of eenige daarvan te geven;
-
370-
ofwel is Hij daartoe slechts uit betamelijkheid, ofwel in 't geheel niet verplicht! A. Volgens (wegens) zijne belofte, die Hij in zijne Veropenbal'Ïng gedaan heeft en die schuld maakt, is Hij ons uit rechtveerdigheid schuldig den eeuwigen loon en de glorie des hemels, alsook de vermeerdering van de heiligmakende gratie, daar deze de middel is om de glorie des hemels te bekomen. Zonder zijne belofte moest God ons wel eenigen bovennatuurlijken loon vel'gunnen, maar niet het overgroot geluk des hemels. De overige profijten hierboven gemeld en andere geestelijke goederen kunnen onze goede werken slechts uit betamelijkheid verdienen, of enkel door hunne smeekende en voldoende kracht verwerven.
9. V. Waaruit hebben onze werken de kracht
om den hemel te verdienen? A. Uit de verdiensten van Jezus Christus en de goddelijke beloften. V. Hebben onze goede werken die in staat van gratie en geest van Geloof gedaan zijn, de kracht om den hemel te verdienen uit hun eigen zelven, uit de weerdigheid der menschelijke natuul', ofwel uit eene andere oorzaak, en zoo já, uit welke? - Men merke hier aan, dat de weerdigheid die een goed werk, ter iemands eer gedaan, bezit om loon te ontvangen, verdienstelijkheid genoemd wordt; en dat een goed werk op twee manieren verdienstelijk kan wezen, namelijk: uit rechtveerdigheid of uit betamelijkheid, volgens dat de rechtveerdigheid of slechts de betamelijkheid vereischt, dat de loon worde gegeven. A. Zij hebben die kracht 1° uit de verdiensten van Jezus Christus, waardoor wij de bovennatuurlijke hoedanigheden en krachten krijgen die onze goede werken van een bovennatuurlijken loon weerdig maken; 2° uit de goddelijke beloften, die bepalen tot welken bovennatuurlijken loon wij recht hebben. Zonder Jezus' verdiensten zouden onze goede werken geenszins een bovennatuurlijken loon verdienen; zonder de goddelijke beloften zouden zij niet bepaaldelijk den hemel verdienen (A. 8). Wanneer eene van deze twee
-
371 -
voorwaarden ontbreekt. kan er geene verdienste uit rechtveerdigheid bestaan, maar wel nog verdienste uit betamelijkheid zijn, en deze zal zelfs onfaalbaar wezen, indien er voor het verdienstelijk werk eene goddelijke belofte bestaat: niemand kan b. v. uit rechtveerdigheid de vergiffenis zijner doodzonden verdienen; want de werken van eenen mensch die de vijand van God is, kunnen geen recht geven op god delijken loon, maar, heeft men door de gratie Gods een volmaakt berouw verwekt en zich zoo van den staat van doodzonde bekeerd, dan verdient men uit betamelUkheid vergiffenis zijner zonden, en men zal die onfaalbaar bekomen, daal' God ze voor zulk werk beloofd heeft. Met goede werken te doen voor den naaste kunnen wij voor hem dezelfde goederen verdienen als voor ons zelven, maar enkel uit betamelijkheid, vermits God ons desaangaande geene belofte gedaan heeft. Wij kunnen Hem zelfs op die wijze de eerste gratie verdienen, hetgeen wij voor ons zelven niet vermogen, daar onze natuurlijke werken de kracht niet hebben om een bovennatuurlijken loon te verwerven. Het spreekt vanzelf dat wij de anderen ook door de smeekende en door de voldoende kracht onzer goede werken ter hulpe kunnen komen.
10. V. Welkezi,jnde Vruchten des Heiligen Geestes? A. Deze twaalf, die de H. Geest, in ons komende, ui twerkt; te weten : liefde, blijdschap, vrede, verduldigheid, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid, zachtmoedigheid, getrouwigheid, zeegbaarheid, eerbaarheid, reinigheid. V. Om reden hunner oVet'eenkomsten met de vruchten van den boom, heet men Vruchten van den H. Geest de goede werken welke de laatste voortbrengselen zijn van de geheele werken des H. Geestes in onze ziel, en die tevens, omdat zij het slot zijn eener geheele werking, eene zekere zoetigheid en aangenaamheid hebben en een klaar bewijs geven van inwendige vruchtbaarheid. Men zegt vruchten niet van God, maar van den H. Geest, omdat de gratie die onze
-
372 -
ziel vruchtbaar maakt, alhoewel zij van de drij Goddelijke Parsonen gege~en wordt, toch den H. Geest zonderling wordt toegei5chrevl'n. A. De vruchten die de H. Geest, in ons komende, uitwerkt, zijn deze twaalf: op de eRrste plaats komt noodzakelijk liefde voor God; uit liefde vloeit blijdschap, vermits men gelukkig is vereenigd te zijn met iemand dien men bemint; tot volmaking van liefde en hlijdschap is vrede noodig, en, tot behoud van vrede, verduldigheid, waardoor men met onderwerping hpt o>'erkomend kwaad lijdt, en lankmoedigheid, waardoor men met ondel'werping den uitstel del' goddelijke hulp of helooning verdraagt: deze vijf 'werken hehhen recht.treeks betrekking op God en zijn vereischt om I-Iem volmaaktelijk te dienen; - de vier volgende volmaken ons gedrag jegens den naaste : goedheid, waardoor wij hem goed willen; goedertierenheid. waardoor wij hem goed doen; zachtmoedigheid, waardoor wij zacht met hem omgaan en ons op hem niet wreken, al~ hij ons kwaad gedaan heeft: getrouwigheid, waardoor wij nooit hem bedriegen: - blijven de drij laatste vruchten, die volmaaktelijk ons gedrag jegens ons zeI ven regelen: zeegbaarbeid, die belet in levenswijze, vel'sieren van pel'soon en woonst, in spreken en hanilelen de palen te buiten te gaan ons iloor staat, omstandigheden en rechte rede gesteld; eerbaarheid, die doet vermijden alles wat aanlokt tot de wellusten van onkuischheid of tot die van eten afdrinken oCtot andere zinnelijke genoegten welke tot die eerste leiden; reinigbeid, die alle ongeoorloofde vleeschelijke wellusten doet vluchten. VRAGEN.
Waarvan spreekt deze les? - Hoe wordt zij verdeeld? - Wat bevat ieder van die deelen 1 1. Zeg wat er tot eene deugd vereischt is. - Leg al die vereischten uit. - Zeg waarom een goed werk, de behendigheid des lichaams tot een zeker werk, de wetenschap of de kunst geene eigenlijke deugden zijn, en waarom, b. v. de gehoorzaamheid eene deugd is. - Hoe worden de deugden eerst en vooral verdeeld 1 2. Hoe worden de bovennatuurlijke deugden verdeeld? - Welke deugden zijn goddelijke deugden 1 - Zeg, met den Catechismus, om hoeveel en om welke redenen deze deugden zoo genoemd
-
373-
worden. - Leg ze uit. - Onder welk opzicht zijn zij dus goddelijk? - Welke zijn de ingestorte zedelijke hoofddeugden~ - Waarom worden zij zedelijke deugden genoemd? - Hoe verschillen zij van de goddelijke deugden! - Hoe zijn zij met de goddelijke deugden verbonden? - Hoe zijn de bovennatuurlijke deugden met de heiligmakende gratie verbonden? - Hoe worden zij ontvangen en vermeerderd, en waarom~ - Hoe worden zij verloren! 3. Zeg, met den Catechismus, tot welke algemeene klasse van zaken de Evangelische Raden behooren. - Leg het antwoord uit. - Wat is er, volgens den Catechismus, eigen aan? - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Geef rekenschap van den naam Evangelische Raden. - Noem de Evangelische Raden. Leg ze uit. - Hoe verschillen de Evangelische Raden van de gebodene, en van de andere vrije goede werken? - Waarom zijn de Evangelische Raden door Christus op eene bijzondere wijze aangeraden? 4. Geefden zin der vraag: Is het goed zich zelven tot Evangelische Raden te verbinden door beloften? - Welke voorwaarden zijn, volgens den Catechismus, vereischt, opdat het goed zou wezen zich tot die Raden door beloften te verbinden? - Leg die voorwaarden uit. - Geef er de reden van. 5. Zeg, met den Catechismus, tot welke algemeene klasse van zaken de Acht Zaligheden behooren. - Leg het antwoord uit. Wat is er, volgens den Catechismus, eigen aan? - Verklaar uw antwoord. - Geef de reden van den naam Zaligheden. 6. Leg ieder van de A.cht Zaligheden uit. - Wat is er in de Acht Zaligheden te bemerken, nopens de manier waarop het geluk des hemels uitgedrukt wordt! 7. Wat verstaat men door goede werken in de vraag: wat profijt doen ons de goede werken 1 - Zeg, met den Catechismus, hoeveel profijten de goede werken ons geven en welke het zijn. - Leg ieder van die profijten uit. - Welke voorwaarden zijn er vereischt, opdat de goede werken die profijten zouden voortbrengen? - Geef er de reden van. - Wanneer handelen de geloovigen gewoonlijk uit geest van Geloof! - Geef er rekenschap van. S. Verklaar de vraag: Is God ons iets schuldig voor onze goede werken? - Zeg, met den Catechismus, wat Hij ons voor die goede werken moet geven; hoe Hij gehonden is het te geven, en uit welken hoofde Hij daartoe gehouden is. - Leg het antwoord uit. Welke is de rede dezer verplichting? - Hoe verkrijgen wij de andere profijten der goede werken hierboven gemeld? 9. Geef den zin der vraag: Waaruit hebben onze werken dil /tracht om den hemel te verdienen 1 - Zeg, met den Catechismus, uit hoeveel en uit welke bronnen zij die kracht hebben. - Leg za
-
374 -
uit. - Geef rekenschap van het antwoord. - Is er in onze werken volstrekt geene verdienstelijkheid meer, als er eene van de gezegde voorwaarden ontbreekt? - Wat kunnen wij voor den naaste verdienen, door goede werken voor hem gedaan; en hoe kunnen wij (lat voor hem verdienen. 10. Wat verstaat men door Vruchten van den H. Geest?- Geef rekenschap van dien naam. - Hoe kunnen zij verdeeld worden' Hoeveel Vruchten van den H. Geest noemt de Catechismus' Leg ze alle uit.
-
375-
VEERTIGSTE LES.
zij zullen bermhertigheid zaligh.)
Van de werken van bermhertigheid.
~~
al~
~ J:Ï
10 Natuur der werken) V. 1. Wat zijn werken van bermvan bermhertigheid. t hertigheid? , ) G I V. 2. Hoeveel lichamelijke ' a eta en werken der bermhertignaam. h'd"? el zyn er V. 3. Is men somtijds schul\ b) Verplichting. dig arme menschen alûmoe zen te geven? LichameV. 4. Wanneer zijn de lijke werwerken van bermhertigken van heid allermeest verbermhertig- c) Verdienstedienstig? ~ heid. Iijkheid. V. 5. Wat loon mag men ~ verwachten voor de wer:ä ken der bermhertigheid? ä . . I V. 6. Waarom worden de d) Ultleggl~~~' lichamen der Christenen ~ over hel e in de kel'ken of op gewij~ werk. de plaatsen begraven? 'Ë 7. Welke zijn de gees0 a) Getal en telijke werken der bel'mG
I I
o
=: . . fa ~ <3
~
f.f.
~: ~
!
Q)
'ti 1=1
i
.!p
äi
N
,;.
IV'
-
376-
1. V. Wat z1jn werken van bermhertigheid? A. Deugden, door welke wij andere menschen in hunnen lichamelijken of geestelijken nood uit bermhertigheid bijstaan. A. Werken van bermhertigheirl zijn deugden: deugdelijke werken door welke wij - andere menschen: alle menschen die onze naaste zijn, behalve de Heiligen, die van ons geenen bijstand noodig hebben noch kunnen ontvangen, in hunnen lichamelijken of geestelijken nood: als zij in hunne tijdelUke goederen of in de zaken hunner zaligheid lijden of op het punt zijn ti! lijden, en daarbij zich zelv~n niet kunnen helpen of rlit enkel met groote moeite vel'mogen uit bermhertigheid: niet of ten minste niet enkel uit rechtveerdigheid, d. i. om hun het hunne te geven, maal' uit medelijden, uit meedoogende liefde, omdat wij hun lijden als het onze aanzien, bijstaan: helpen en ondersteunen. Hieruit. volgt dat er twee soorten van werken van bermhertigheid te onderscheiden zijn: de lichamelijke en de geestelijke.
2. V. Hoeveel lichamelijke werken der berm her-
tigheid zi:jn er? A. Zeven, te weten : 1. De hongerigen spijzen. 2. De dorstigen laven. 3. De naakten kleeden. 4. De vreemdelingen herbergen. 5. De zieken bezoeken. 6. De gevangenen verlossen. 7. De dood en begraven. A. El' zijn zeven lichamelijke werken van bermhertigheid : 1. De hongerigen spijzen: voedsel verschaffen aan wie dit ontbreekt. 2. De dorstigen laven: drank geven aan de armen of zieken die door den dorst beproefd worden. 3. De naakten kleeden : kleederen, deksel, allerhande middelen van verwarming en beschuttin~ bezorgen aan
-
377-
degenen die zich niet behoorlijk kunnen kleeden, ofzich tegen de warmte, de koude of de natheid niet kunnen beschutten. 4. De vreemdelingen herbergen : de brave reizigers eene schuilplaats; die zonder ambt of plaats zijn een bestaan verschaffen. 5. De zieken bezoeken: de arme of rijke zieken bijstaan, oppassen, troosten en opwekken, alsook de blinden, kreupelen en stommen ondersteunen en helpen. 6. De gevangenen verlossen: die om het Geloof of om eene andere onrechtveerdige reden gestraft, vervolgd of verdrukt worden, door allerhande middelen trachten te verlossen, te verdedigen en te beschr.rmen. 7. De dooden begraven: de lichamen der afgestorvenen gaan groetpn ofhewaken. voor hunne hegraving zorgen, hunne lijkdiensten bijwonen. Dit maakt een werk van bermhertigheid uit, al zijn de doode lichamen onze naaste niet, omdat de overledpnen nog op aarde leven door hunne faam, en dus de eer·, hun lichaam bewezen. hen zdven aangaat; ook omdat hun lichaam bij de verrij~enis opnieuw met hunne ziel zal -vereenigd worden.
:3. V. Is men somtijds schuldig arme menschen
aalmoezen te geven? A. Ja, als zij in den uitersten of in grooten nood zijn, en wij hen helpen kunnen.
v. Is men soms op zonde ver·plicht arme menschen aalmoezen te geven, of lijdende menschen door eenig lichamelijk werk van bermhertigheid bij te staan en te helpenl - Al de werken van barmhertigheid kunnen onder den naam van aalmoes verstaan worden, daar de aalmoes altijd tot een van die werken dient. A. Ja, wij zijn daartoe op zonde uit bermhertigheid ver· plicht, als deze twee voorwaarden te zamen vervuld zijn: 10 Als zij (de ar·men. de noodlijdpnden) in den uitersten nood zijn : als zij, zontler onze hulp, in gevaar zijn van te J!ltervpn of van een verlips te ondprgaan dat met de dood kan 'Vergeleken worden; of als zij in grooten nood zijn: als zij,
-
378 -
zonder onze hulp, misschien van gebrek zouden sterven, of ten minste in hunne eer of faam of in hunne tijdelijke goederen merkelijk lijden i 20 En wij hen helpen kunnen: in 't bezit zijn van goederen waarmede wij hen helpen kunnen en helpen moeten. Als de naaste in den uitersten nood is, dan moeten wij tot zijnen onderstand de goederen gebruiken die wij niet noodig hebben om ons eigen leven of dat onzer nabestaanden teonderhouden; als hij enkel in grooten nood verkeert, moeten wij te dien einde zeker de goederen besteden die wij tot het onderhouden van onzen staat niet van doen hebben, en waarschijnlijk ook, ten minste in zekere mate, dezulke die wij daartoe kunnen gebruiken, maar strikt genomen ook kunnen missen; dat vereischt immers de orde in de samenleving. Zelfs schij nt het zeker dat wij op zonde verplicht zij naaI moezen te geven, van hetgeen niet dient tot het onderhouden van om:en staat, niet aan alle, maar toch aan eenige armen die in gewonen nood zijn of in dien (jood waarin al de armen zich gewoonlijk bevinden; want, deden wij het niet, zij zouden welhaast in grooten nood vallen. - In geen geval echter zijn wij gehouden buitengewoon groote middels te gebruiken om den naaste bij te staan, want dit zou de orde storen. Men bemerke wel dat wij, in een werk van bermhertigheid, eene aalmoes van het onze aan den evennaaste geven, terwijl wij, in een wel'k van rechtveerdigheid, hem het zijne ter hand stellen; en dat zoo de onrechtvêerdigheid ons altijd tot restitutie verplicht, aangezien eenieder altijd en overal recht heeft op het zijne, terwijl de onbermhertigheid zulk eene verplichting niet medebrengt, daar de aalmoes die wij geven, van het onze is genomen, en er bijgevolg niemand buiten ons recht op heeft. De deugd van beleefdheid, van dankbaarheid, van mildheid en van waarachtigheid, ten minste als wij er door ons ambt of door een bijzonder contract niet toe verplicht zijn, en als wij door de leugentaal den evenmensclt in zijne goederen niet hinderen, behooren tot de bermhertigheid, omdat wij daar van het onze geven.
4. V. Wanneer ziJn de werken ran bermhertigheid allermeest verdienstig ?
Ä.
379-
Als zij geschieden aan arme menschen, alleenlijk uit liefde Gods of om Gods wil.
V. Allermeest verdienstig : aan God bijzonder behaaglijk en in zijne oogen meest 1001). weerdig. A. De werken van bermhertigheid ûjn allermeest ver-dienstig, als deze twee voorwaarden volbracht zijn: als zij geschieden : 1° Aan arme menschen : aan menschen die op aarde geen gezag hebben; want, hoe lager de persoon die men helpt, hoe meer men zich vernedert om hem te helpen. 2° En alleenlijk uit liefde Gods of om Gods wil : als zij eerst en vooral gedaan worden om God onze liefde te betuigen met de menschen, die zijne geliefkoosde schepselen ·en aangenomene kinderen zijn, uit liefde tot Hem goed te doen; immers de liefde tot God is het volmaaktste van geheel den Godsdienst, en een wet'k van bermhertigheid moet, om volmaakt te zijn, noodzakelijk uit de liefde voortkomen, dewijl de bermhertigheid onmiddellijk van de liefde afstamt,
Wat loon mag men verwachten voor de werken der bermhertigheid?
:5. V.
A. Den eeuwigen loon, dien Christus in de tegenwoordigheid van alle menschen in het Laatste Oordeel zal geven, A. Men mag voor de werken van bermhertigheid verwachten den eeuwigen loon des hemels, dien Christus, na hem eerst, in 't Bijzondet' Oordeel, alleen aan de ziel geschonken te hebben, in de tegenwoordigheid van alle menschen in het Laatste Oordeel aan ziel en lichaam zal geven. Het spreekt van zelf dat men voor deze werken ook al de andere profijten der goede werken mag verwachten; want die alle zij n in den hemelschen loon besloten als een deel in zijn geheel. De Catechismus spl'eekt van het geven van den eeuwigen loon in het Laatste Oordeel, omdat Christus, van -de bermhertigheidswerken handelende, uitdt'ukkelijk beloofd heeft ze daar zonderling te loven.
-
380-
6. V. Waarom worden de lichamen der Chris-
tenen in de kerken of op gewijde plaatsen begraven? A. Ten eerste, omdat die plaatsen betere gelegenheid aan de levenden gevel1 om voor hen te bidden; ten tweede; omdat zij deelachtig worden van de gebeden en de Missen die daar geschieden; ten derde, omdat zij geholpen worden door de gebeden der Heiligen die daar geëerd worden; ten vierde, omdat zij deelachtig worden van de zegening der plaatsen. V. Waarom worden de lichamen der Christenen in de kerken, gelijk het eertijds veel gebeurde, of op gewijde plaatsen, namelijk, op gewijde kerkhoven, begraven? A. Ten eerste, omdat die plaatsen betere gelegenheid aan de levenden geven om voor hen te bidden: omdat de geloovigen dikwijls naar die plaatsen gaan en daar, bij het zien van de grafsteden hunner broeders, natuurlijk opgewekt worden om voor hen te bidden. Ten tweede, omdat zij deelachtig worden van de kerkelijke gebeden en de Missen die daar geschieden, aangezien al die gebeden en Missen altijd eene bijzondere smeeking bevatten voor de overledenen, welke smeeking vool'Zeker eerst en vooral geldt voor degenen die daar begl'aven liggen. Ten derde, omdat zij geholpen worden door de gebeden der Heiligen die daar geiierd worden; want het is natuurlijk dat die Heiligen de aldaar hegraven afgestOl'venen rechtstreeks dOOl' hunne gebeden helpen, en ook dat zij aan de levenden de gratie bekomen om er veel voor te bidden. Ten vierde, omdat zij deelachtig worden van de zegening der plaatsen: omdat de gebeden die in de wijding der kerken of kerkhoven voor hen gestort zijn, hun toegepast worden,
-
381 -
7. V. Welke ziJn de geesteliJke werken der berm-
hertig heid ? A. Deze zeven: 1. De zondaars straffen. 2. De onwetenden leeren. 3. Voor de zaligheid des naasten bidden. 4. De twijfelachtigen goeden raad geven. 5. De bedroefden vertroosten. 6. Het onrecht verduldig lijden. 7. Hetgeen tegen ons misdaan is, vergeven. A. De geestelijke werken van bermhertigheid zijn deze zeven: 1. De zondaars straffen: de zondaars door straf of berisping tot bekeering brengen; die in gevaar zijn van te zondigen op dezelfde wijle daarvan wederhouden. 2. De onwetenden leeren : die in het Geloof niet genoeg onderwezen zijn, aanleel'en wat zij moeten weten of doen om zalig te worden. 3. Voor de zaligheid des naasten bidden: voor den naaste van God vragen al wat hem ter zaligheid kan dienstig zijn, zooals vergiffenis zijner zonden, gratie om wel te leven, kwijtschelding del' tijdelijke pijnen, enz. 4. De twijfelachtigen goeden raad geven: wien, om de zonde te vluchten, om het goed te doen, om e'-lJen staat te kiezen, goede raad noodig of nuttig is, door goeden raad hulp bieden. 5. De bedroefden vertroosten: die om eenig ongeluk of eenige moeilijkheid bedroefd zijn, opbeuren, moed in 't herte storten, opdat zij hunne pijneR met ondel'werping aan God en tot uitboeting hunner zonden kloekmoedig zouden verdl·agen. 6. Het onrecht of het kwaad dat men ons aandoet, verduldig lijden en zoo vrede stichten. 7. Hetgeen tegen ons misdaan is, vergeven. (25e les 3e v.) Door het 2e en 4" werk helpen wij den naaste in de ellenden van het verstand; door het 18te, 5", 6e en 7e in de ellenden van den wil, en door het 3e bidden wij God om hulp, zoowel voor het vel'stand als voor den wil des naasten.
-
382-
8. V. Wien staat het meest toe de zondaars te
straffen en te onderwiJzen? A. Alle ouders, meesters en oversten, en degenen, die den last der zielen dragen.
v. Wie zijn eerst en vooral verplicht de zondaars te straffen en te onderwijzen? A. Daartoe zijn meest verplicht alle ouders ten opzichte hunnel' kinderen, alle meesters 'en oversten ten opzichte hunner onderdanen, en degenen die den last der zielen dragen : die in de H. Kerk aangesteld zijn om voor de zaligheid onzer zielen te zorgen, te weten, de Paus, de bisschoppen, de pastoors en de priesters die van den bisschop gezonden zijn om de geloovigen de middelen van zaligheid te verschaffen: deze allen zijn daartoe verplicht, niet alleenlijk uit liefde, maar ook uit hoofde van hun ambt. De andere personen zijn soms uit liefde verplicht den zondaar te berispen, namelijk, wanneer 1° de zaak gewichtig is; - 2° de zondaar berisping noodig heeft tot zijne bekeering, dool' anderen niet zal berispt worden, door de berisping niet dieper in de zonde zal vallen, maal' integendeel zich waarschijnlijk zal bekeeren, - en 3° de berisping tevens zonder te groote moeite kan gedaan worden. Ontbreekt ééne van deze voorwaarden, dan is de berisping niet geboden. - Als men berispt, moet men het eerst doen in 't geheim; daarna, indien de zondaar niet wil luisteren, met een of twee getuigen, en slechts de derde maal behoort men de zaak aan de overheid te verklaren. 9. V. Voor wie zullen wij bidden? A. Voor alle menschen, die tot de eeuwige zaligheid kunnen komen, hetzij dat ze nog leven, of dat ze overleden zijn. V. Voor wie behooren wij te bidden? A. Niet voor de Engelen, die niets meel' kunnen bekomen boven hetgeen zij bezitten; noch TOOI' de Heiligen, wier
-
383-
geluk niet meel' kan vermeerderd worden; noch voor de verdoemden, die onwederroepelijk veroordeeld zijn; maar
voor alle menschen die tot de eeuwige zaligheid kunneu komen, hetzij dat ze nog leven hiel' op aarde, of dat ze overleden zijn en in het vagevuur lijden; want deze allen kunnen door onze gebeden geholpen worden.
10. V. Wat ongelijk moeten wij uit bermhertigheid
vergeven? A. Alle ongelijk, hoe groot het ook moge wezen, en hoe dikwijls het zoude mogen geschied zijn. V. Wat ongelijk moeten wij, op zonde, uit hoofde der deugd van bermhertigheid vergevenl Vergeven, men neme dat wel in acht, bestaat niet in geene restitutie te eischen of in geene rechtveerdige straf van de overheid voor de misdaad te verzoeken, maar in allen vrijwilligen afkeer, haat en wraakzucht tegen degenen, die ons misdaan hebben, uit ons hert te verbannen. A. Alle ongelijk, zonder ééne uitzondering, hoe groot, hoe zwaar, het ook moge wezen, en hoe dikwijls het zoude mogen geschied zijn: dus; noch de buitengewone zwaarte, noch de menigvuldigheid der misdaden, niets kan ons verontschuldigen van het ons aangedaan ongelijk te vergeven. VRAGEN. Wat bevat deze lesl- Geef hare algemeene verdeeling. - Geef de onderverdeeling der hoofddeelen. - Zeg wat ieder dezer onderverdeelingen bevat. 1. Tot welke algemeene klasse van zaken behooren de werken van bermhertigheidl - Leg dat uit. - Zeg, met den Catechismus, wat wij door die werken van bermhertigheid doen, en aan wie, wanneer en om ,,!,elke reden wij dat doen. - Leg uw antwoord uit. 2. Hoe worden de werken van bermhertigheid verdeeldl- Noem de lichamelijke werken van bermhertigheid, en leg ze uit. - Hoe iS het begraven der dood en een waar werk van bermhertigheid1 3. Verklaar de vraag: Is men somtijds schUldig arme menschen aalmoezen te geven 1 - Hoe kunnen al de lichamelijke werken vaD. 25
-
38·1-
bermhertigheid onder den naam van aalmoes verstaan worden! Zijn wij ooit op zonde verplich t aalmoezen aan de armen te geven ~ - Zeg, met den Catechismus, wat er verelscht is, opdat wij daartoe zouden verplicht zijn. - Leg dat uit. - Welke goederen moeten wij besteden om de armen, die in den uitersten of in grooten nood zijn, bij te staan; en waaromf - Zeg welke verplichting wij voorzeker schijnen te hebben jegeus de armen die in gewonen nood zijn. - Geef er de reden valt. - Moeten wij ooit buitengewoon groote middelen gebruiken om den naaste te helpen" - Geef er de reden van. - Stel het verschil voor dat er tusbehen een werk van bermhertigheid en een werk van rechtveerdigheid bestaat. 4. Geef den zin der vraag : Warmeer· zijn de werken van bermhertigheid allermeest verdzenstig? - Zeg, met den Catechismus. wat er vereischt is, opdat deze werken allermeest verdienstig zouden zijn. - Leg het Uit, en geef er de reden van. 5. Zeg, met den Catechismus, welken loon wij voor de werken. van bermhertigheid zullen ontvangen. -- Leg het antwoord uit. Wat zegt de Catechismus van dien loon! - Leg de woorden van den Catechismus uit. - Waarom zegt de Catechismus dat van dien loon'l 6. Verklaar de vraag : Waarom worden de lichamen der Christenen in de kerken of op gewijde plaatsen begraven' - Om hoeveel en om welke redenen worden de lichamen der Christenen in de kerken of op gewijde plaatstln begraven'l - Leg die redenen uit. 7. Noem de geestelijke werken van bermhertigheid, en leg ze uit. 8. Geef den zin der vraag: Wien staat het meest toe de zondaars te straffen en te onderwijzen? - Wie zijn, volgens den Catechismus, daartoe meest gehouden'l - Verklaar uw antwoord. - Hoe zijn deze allen daartoe verplicht" - Zijn de andere menschen soms verplicht de zondaars te berispen" - Wanneer1 - Hoe moet men de berisping doen" 9. Verklaar de vraag: Voor wie zullen wij bidden? - Voor welke klasse van redelijke schepselen behooren wij, volgens dell Catechismus, te biddenl- Voor welke personen van die klasse behooren wij, volgens den Catechismus, te bidden1 - Leg het antwoord uit. - Geef er de reden van. 10. Verklaar de vraag: Wat ongelijk moeten wij uit bermherttgheid vergeven?·- Zeg, volgens den Catechismus, in één woord, wat ongelijk wij moeten vergeven. - Bewijs uit den Catechismus, dat el' aan dien regel geene uitzondering is.
-
385-
EEN EN VEERTIGSTE LES.
Van de Vier Uitersten. 10 Nut van de \ V. 1. Welk is de beste middel om ons overweging de-l te verwekken tot haat der zonden 8 zer Uitersten. , en begeef·te der deugden? .; 2 G I 2. Hoeveel Uitersten desmenschen '" 0 eta en naam. .. ? ~
{v.
~
= ..s
~
B
Ei
..,'" De Uitersten In 't bijzonder.
G
zgn er. 30 WieD zij toe- J V. 3. Wien komen de Vier Uitersten komen. l toe? , V. 4. Wat is el' van de Dood te ge10 De Dood. I la/wen? ) V. 5. Wat zwarigheid heeft het Oor20 Het Oordeel. I deel? I V. 6. Wat zullen de verdoemde zie30 De Hel. I len lijden in de Hel? V. 7. lt elke is de meeste blijdschap ( des Hemels? V. 8. Zullen alle Heiligen gelijk zijn ili glorie? 4° De Hem <~V. 9. Wat zullen de Zaligen behalve het opperste goed nog "ebben? V. tO. Welke gaven zullen de licha, men der Zaligen hebben?
1. V. Welk is de beste middel om ons te verwek-
ken tot haat der zonden en begeerte der deugden? A. Een aandachtig overdenken van de Uitersten des menschen.
-
386-
v. Welk is de kl·achtigste midJtl om ons te bewegen tot haat der zonden en begeerte der deugden en zoo beide de deelen der Christelijke Rechtvee.rdigheid te volbrengen! A. De krachtigste middel daartoe is - een aandachtig: een krachtig, zorgvuldig, levendig overdenken - van de Uitersten des menschen : van de zaken die den men~ch overkomen bij het einde van zijn leven hier op aarde. Dat doet ons immel·s klaar begl·ijpen wat wij van dit aardsche leven moeten denken, welk ons einde is, hoe zorgvuldig wij het goed moeten doen en het kwaad vluchten om het eeuwig geiuli te verwerven. Een mensch die gaat sterven, begrijpt ten klaarste de noodzakelijkheid van God wel te dienen, en de dwaasheid van dit niet te doen; want op het stel·fbed eindigen de betooveringen en verleidingen der wereld. Hetzelfde natuurlijk zal plaats grijpen, als wij Onze Uitersten aandachtig overdenken.
2. V. Hoeveel Uiter'sten des menschen zijn er'? A. Vier, te weten: de Dood, het Oordeel, de Hel en de Hemelsche Glorie.
v. De Catechismus vraagt, hoeveel Uitersten er zijndes menschen: van den mensch in 't bijzonder, en niet van geheel het menschelijk geslacht en van geheel de wereld; want deze hebben de volgende uitersten : het vergaan der wereld door het vuur, de verrijzenis, het Algemeen Oordeel en het daarop volgende eeuwig rijk van Christus. A. Er zijn vier Uitersten des menschen, te weten: 1. De Dood, bestaande in de scheiding der ziel van het lichaam, waardoor dit van het leven beroofd wordt. 2. Het Oordeel, gelegen in het onderzoek dat God zal doen over al de goede en slechte werken van geheel ons leven, en in het vonnis dat Hij daarna over ons zal uitspreken. (10- les, v. 5, 6, 8.) 3. De Hel of de plaats waar de verdoemden gestraft worden. Er zijn twee plaatsen in te onderscheiden: 1° de eigenlijke hel, waar de verdoemden het goddelijk aanschijn derven en daarenboven door het vuur gepijnigd worden; 2° het voor-
-
387 -
geborehte der hel, waal' de kinderen die vóór de jaren van verstand zonder Doopsel sterven, enkel beroofd zijn van het goddelijk aanschijn. (9- les, 2 v.) 4. De Hemelsche Glorie: de hemel of de pla!>.ts waar de gelukzaligen Gotl. zien. Onder dit Uiterste moet ook het vagevuur verstaan worden, dat eene inleidingsplaats tot den Hemel is. VÓÓI' Christus' Hemelvaart kwam ook het voorgebo!'chte der Oudvaders (9< les, v. 2), onder den naam van Hemel.
B. V. Wien komen de vier uitersten toe? A. De Dood en het Oordeel aan alle menschen; de Hel aan degenen die in doodzonde sterven; de Hemelsche Glorie aan degenen die sterven in Gods gratie. V. Komen deze Vier Uitersten alle of slechts eenige mensehen over? A. De dood, gelijk de ondervinding het getuigt; en het, Oordeel, zoo wel het Bijzonder als het Algemeen, komen toe aan alle menschen zonder uitzondering; nochtans twijfelen eenige godgeleerden, of de menschen die op het einde del' wereld zullen leven, de Dood zullpn ondel'gaan (10< les, v. 7); de eigenlijke Hel aan degenen die in dadelijke doodzonde, en het voorgeborchte er van aan die vóór de jaren van verstand zondel' Doopsel sterven; - de Hemelsche Glorie aan degenen die in Gods gratie zóó sterven, dat zij niets meer te betalen of te zuiveren hebben, en het 'Cagevuur aan degenen die alleen met dagel ijksche zonden of last van tijdelijke pijnen verscheiden. (15< les.)
4. V. Wat is er van de Dood te gelooven? A. Dat niemand, die geboren is, haar kan ontgaan" en daarenboven, dat zij ons kan overkomen, als wij het minst vreezen. V. Wat leert ons de goddelijke Veropenbal"Ïng nopens de Dood, en wat moeten wij dus van de Dood gelooven~
-
388-
A. Wij hebben van de Dood twee dingen te gelooven : 1° Dat niemand - die geboren is: die op aarde leeft, haar kan ontgaan; want de Dood is een gevolg der erfzonde, die alle menschen aangeboren worrlt. (A. 3.) 2° Dat zij ons kan overkomen als wij het minst vreezen : dat wij niet weten wanneer, noch waar, noch hoe wij zullen sterven. Christus heeft dikwijls gezegd dat de Dood zal komen gelijk een dief in den nacht, en de ondervinding leert dat vele menschen schielijk sterven, dat menigvuldige andere zich op hun sterfbed over het gevaar van hunnen staat bedriegen, en zoo sterven zonder het te weten. God heeft gewild dat de Ul'e onzer Dood ons onbekend zou blijven: 1° om van het leven een waren tijd van beproeving te maken: wisten de menschen wanneer zij zullen sterven, zij zouden zich zonder vrees aan alle buitensporigheden kunnen oV91'1everen, in de verzekerillg van later toch tijd te hebben om boetveerdigheid te doen; - 2° om de orde in de samenleving te handhaven j want, kende iedereen de ure zijner Dood, vele contracten waren onmogelijk en vele menschen lieten vóór hun einde allen moed vallen.
5. V. Wat zwarigheid heeft het Oordeel? A. Ten eerste, dat eeniegelijk daar zal moeten te voorschijn komen; ten tweede. dat de rechter onbeweeglijk zal we'zen; ten derde, het vonnis onwederroepelij k. V. Waarin is het Oordeel vervaarlijk?
A. Het is vervaarlijk in drij opzichten: Ten eerste, dat eeniegelijk daar zal moeten te voorschijn komen: dat volstrekt niemand het kan ontgaan, en dat het zich zal uitstrekken over al onze zedelijke werken, hetzij goede of kwade; Ten tweede, dat de rechter -- onbeweeglijk zal wezen: volgens de strengste regels der rechtveerdigheid zal oordeelen, en dat ieder juist zal ontvangen volgens zijne verdiensten; Ten derde, het vonnis onwederroepelijk : dat het
-
389-
vonnis Gods, eens uitgesproken. in der eeuwigheid onveranderlijk, onverbrekelijk zal zijn.
6. V. Wat zullen de 1,erdoemde zielen lijden in
de Hel? A. Ten eerste, de onbegrijpelijke zware berooving van het goddelijk aanschijn; ten tweede, de knaging van de conscientie; ten derde, het derven van al wat ze eenigszins zou mogen troosten; ten vierde, den brand van het smertend en onblusschelijk vuur; ten vijfde en bovenal. de ellendige eeuwigheid. V. Welke pijnen zullen de zielen die om hunne dadelijke 'Wnden verdoemd zijn, in de Hel te lijden hebben? A. De verdoemde zielen zullen de v{jf volgende
pijnen ondergaan: Ten eerste, de berooving van het goddelijk aanschijn, pijn die onbegrijpelijk of boven alle verstand zwaar zal wèzen; want, door eelle bijzondere verlichting huns ve"stands, zullen de verdoemden klaar begrijpen, wat groot geluk het is God aanschijn aan aanschijn te aanschouwen, en hoe dat geluk het hunne zou moeten wezen. Wij kunnen nu die pijn niet ten volle beseffen. dewijl de rede noch het Geloof er ons een klaar gedacht van geven. Ten tweede, de knaging van de conscientie : de inwendige zelfverwijting die de verdoemden van hun eigen geweten zullen te lijden hebben. bij de gedachte dat zij hun eeuwig geluk voor eene dwaze voldoening verbeurden, dat zij hunne zaligheid zoo gemakkelijk konden bekomen en nu voor eeuwig verloren zijn. Ten derde, het derven van al wat ze eenigszins zou mogen troosten: de herooving van allen troost hetzij van God, van de Engelen, van de Heiligen, van de duivelen ofvan hunne medeverdoemden ; hetûj uit de vervulling van pen hunner begeerten of uit de voldoening hunner zinnen na het
-
390-
Laatste Oordeel. Hunne zinnen zullen dan integendeel ten uiterste gepijnigd worden: hunne oogen, door de duisternissen en de afschuwelijkheid der verdoemde lichamen, die vuiler zullen zijn dan het vuilste lijk; hunne ooren, door het geschreeuw, het gehuil en het tandengeknars hunner lijdgenooten; hun reuk, door de walgachtigste uitwasemingen; hun smaak, door razenden honger en dorst; hun gevoel, door allerhande kwellingen van het vuur en door beroovini van alle rust. Ten vierde, den brand van het smertend (allerpijnlijkste) en onblusschelijk (eeuwig) vuur, naar de gemeene leering der Godgeleerden bestaande uit waarachtig, stoffelijk vuur dat, volgens het einde waar het toe dient, bijzondere hoedanigheden bezit, o. a. van onblusschelijk te zijn; van te verbranden zonder te vernietigen; van, door eene zonderlinge tusschenkomst Gods, zelfs een onstoffelijk wezen, de ziel van· lichaam beroofd, te kannen pijnigen. Ten vijfde en bovenal, de ellendige eeuwigheid: de Catechismus heet deze pijn te recht de meeste; immers, waar er geene hoop meer is, kan er geen troost meer wezen. De straf der doodzonde moet eeuwig zijn, omdat die zonde, ingezien het oneindig volmaakt wezen dat zij beleedigt, oneindig zwaar is en zoo eene strafvereischt, die ten minste eenigszins oneindig is; welnu de eeuwigheid is de eenigste oneindigheid die in eene straf kan gevonden worden. Overigens, ware de Hel niet eeuwig, de wet Gods zou niet genoeg bekrachtigd zijn, daar de mensch licht eene tijdelijke straf zou verachten. Eindelijk,zonder de eeuwigheid der Hel, ware de oneindige afstand, die tusschen het goed en het kwaad bestaat, tusschen den loon van het goed en de straf van het kwaad niet meel' te vinden.
7. V. Welk is de meeste blijdschap des Hemels? A. Het goddelijk aanschijn te aanschouwen, en in God alle goed te genieten. V. De meeste blijdschap: het grootste goed, want men is blijde, als men het goed bezit dat men begeel't, A. Het meeste goed des Hemels bestaat in deze twee dingen:
-
391 -
1° In het goddelijk aanschijn te aanschouwen: in God te zien, niet gelijk hier op aarde, alleen in zijne werken, maar aanschijn aan aanschijn, gelijk wij de menschen zien die bij ons zijn. Het aanschouwen van God geschiedt niet door de zintuigen, daar God een geest is: noch alleen door de natuurlijke krachten van het verstand, vermits deze daartoe volkomen onbekwaam zijn; maal' dool' een bovennatuurlijk licht dat God aan het ,-erstand der Heiligen toevoegt, en dat licht der glm'ie genoemd wordt, omdat het de oorsprong is van het geluk der Hemelsche Glorie. 2° En in God alle goed te genieten: en in God, aanschijn aan aanschijn aanschouwd, alles te vinden en te bezitten wat ons hert begeeren kan, en zoo ten uiterste gelukkig te zijn. Al de volmaaktheid, al de aangenaamheid der bestaande of mogelijke schepselen is op eene uitmuntende wijze in God te vinden, en het goed dat de Heiligen in God aantreffen, gaat al het aardsche zooveel te boven als God zelf al de schepselen te boven gaat. Men ziet dat de beide deelen van dit antwoord innig met elkander verbonden zijn, want het tweede vloeit rechtstreeks uit het eerste.
8. V. Zullen alle Heiligen gelijk zijn in glorie? A. Neen; maar elk zal hebben naar zijne VSl'diensten. V. In glorie: in het hemels0h geluk van God te aanschouwen en in Hem alle goed te genieten. A. Neen, zij zullen niet allen even yolmaaktelijk het hemelsch geluk genieten; maar elk zal hebben - naar zijne verdiensten : volgens de hoeveelheid en de weerde der goede werken die hij in zijn leven zal gedaan, of volgens den graad van heiligmakende gratie die hij op de ure zijner dood zal bereikt hebben; deze immers beantwoordt altijd aan onze verdiensten. De rechtveerdigheid en de wijsheid Gods vel'eischen zulk verschil in glorie, en dat zal de Heiligen die min ontvangen hebben, niet bedroeven, omdat 'Lij allen ten uiterste aan Gods wil zullen onderworpen zijn.
-
392-
9. V. Wat zullen de Zaligen behah,e het opper-
ste goed nog hebben? A. Het schoon gezelschap der Engelen, de gemeenschap van alle Heiligen, eene bl~ide gedachtenis van de altijddurende zalige eeuwigheid. V. Het opperste goed bestaat in het goddelijk aanschijn te aanschouwen en in God alle goed te genieten. (V. 7.) A. Behalve het opperste goed zullen de Zaligen nog deze drij goederen hebben: 10 Het schoon gezelschap der Engelen: het eerlijke en aangename verkeer met de Engelen, die alle andere schepselen in volmaaktheid, schoonheid en weerdigheid overtreffen. 20 De gemeenschap van alle Heiligen: de vereeniging met de ontelbare menigte del' Heiligen waaronder de H. Maagd, onze patronen, onze ouders, bl'oeders, zusters en nabestaanden die reeds in den hemel zijn. 3" Eene blijde .gedachtenis van de altijddurende zalige eeuwigheid: de gelukkige en bijblijvende zekerheid dat het bekomen geluk in zijne geheele volheid eeuwig zal duren. Die zekerheid draagt oneindig veel bij tot het geluk der Heiligen; zonder haar zou dit onvolmaakt wezen, dewijl het gedacht of de enkele vrees van het te kunnen verliezen, noodzakelijk onrust, angst en droefheid zou veroorzaken. Bij deze drij goederen mag nog gevoegd worden de vrijdom van alle lijden, van alle smert, van alle droefheid. De martelaars. die de begeerlijkheid der aardsche goederen volkomen overwonnen hebben met zelfs hun leven op te offeren om God getrouw te blijven; de leeram's, die den duivel, den meester der leugentaal bestreden hebben, en de maagden, die de volle zegepraal over de onzuivere wellusten hebben behaald, zullen in den Hemel nog eene zonderlinge oijgevoegde glorie genieten. Wat de kennis betreft die de Zaligen vóór het Laatste Oordeel nopens de wel'eld hebben, deze komt uit op een klaar gedacht van de geheele samenstelling daarvan, van de verschillende soorten en klassen der geschapene wezens, ook van al de pel'sonen, de zaken en daden die met hen eenig betrek
-
393-
hebben, zooals van hunne familie, hunne vrienden, de vruchten hunner goede werken, enz.
10. V. Welke gaven zullen de lichamen der Zali-
gen hebben? A. Ten eerste, zij zullen blinken boven alle klaarheid; ten tweede, vlijtig zijn en snel boven al wat licht en snel is; ten derde, subtiel, zoodat hen niets zal kunnen beletten; ten vierde en ten laatste, onsterfelijk en heel onlijdelijk. V. Zie 14 do les, sst. vr. A. Ten eerste zij zullen blinken boven alle klaarheid, of klaar en schoonblinkend zijn (Zie 14 do les, Ssto vr.). Ten tweede, zij zullen vlijtig zijn en snel boven al -wat licht en snel is, i. a. w. licht zijn (Zie 14 d• les, Ssto vr.). Ten derde, zij zullen subtiel zijn, (zie genoemde les en vraag), zoodat hen niets zal kunnen beletten, d. i. zoodat hunne lichamen noch door honger, noch door dorst, noch door slaperigheid zullen belet worden van uit te voel'en wat de ziel wil, en dat zij ook, als het betamelijk zal wezen, door andere Htoffen niet belet zullen worden, zich el'gens te begeven. Ten vierde en ten laatste, onsterfelijk en heel onlijdelijk (Zie 14 do les, s,to vr.). Buiten deLe gaven zullen de lichamen der Zaligen nog eene volmaakte voldoening genieten in al hunne zintuigen, en in het volle bezit zijn der vel'l'lieuwde aarde, die door hare schoonheid geheellijk aan de heerlijkheid hunner lichamen zal beantwoorden. VRAGEN.
Waarvan spreekt deze les? - Hoe is zij verdeeld? - Wat bevat ieder deeH 1. Verklaar de vraag: Welk is de beste middel om ons te verwekken tot haat der zonden en begeerte der deugden? - Zeg, met den Catechismus, welk werk daartoe de beste middel is. - Leg die woorden uit. - Zeg, met den Catechismus, boe dit werk moet
-
394-
geschieden om daartoe de beste middel te zijn. - Verklaar deze woorden. - Geef de reden van geheel het antwoord. ~. Geef den zin der vraag : Hoeveel Uitersten des menschen zijn er? - Welke zijn de uitersten van geheel het menschelijk geslacht en van de wereld? - Zeg het getal van de Uitersten des menschen' en noem ze. - Leg ze alle uit. 3. Welk is de zin der vraag: Wien komen de Vier Uitersten toe? - Voor wie is, volgens den Catechismus, de Dood en het Oordeel? - Leg het antwoord uit. - Voor wie is, volgens den Catechismus, de Hel en de Hemel? - Geef er de uitlegging van. 4. Verklaar de vraag: Wat is er van de dood te gelaoven? Hoeveel en welke dingen moeten wij, volgens den Catechismus, van de Dood gelooven? - Leg ze uit, en geef er een kort bewijs van. - Waarom wil God dat de ure der dood ons onbekend weze'! 5. Wat beteekent de vraag: Wat zwarigheid heeft het Oordeel? - Zeg hoevelerlei de zwarigheid is, die het Oordeel, volgens den Catechismus, heeft; en zeg welke het is. - Leg het antwoord uit. 6. Van welke verdoemden spreekt de Catechismus, als hij vraagt: Wat zullen de verdoemde zielen ltjden in de Hel? - Hoeveel en welke pijnen zullen zij, volgens den Catechismus, lijden! - Bewijs dat het derven van het goddelijk aanschijn eene onbegrijpelijke straf uitmaakt. - Waarin bestaat de knaging van de conscientie, die de verdoemden zullen lijden!- Verklaar hoe de verdoemden van allen troost zullen beroofd zijn. - Wat is er te verstaan door den brand van het smertend en onblusschelijk vuur, dat de verdoemden zullen lijden? - Hoe is de eeuwigheid der Hel de meeste pijn der verdoemden? - Bewijs dat de pijnen der Hel eeuwig moeten zijn. 7. Verklaar de vraag: Welke is de meeste blijdschap des Hemels? - In hoeveel en in welke zaken bestaat, volgens den Catechismus, de meeste blijdschap des Hemels? - Leg ze uit. 8. Wat beteekenen de woorden: in glor'ie, in de vraag: Zullen alle Heiligen gelijk zijn in glorie? - Zeg, of zij in glorie zullen gelijk zijn. - Wat zal elk, volgens den Catechismus, hebben'! Leg dit uit. - Geef er de reden van. - Zullen de Zaligen, om reden van het verschil in hunne belooning, niet droevig zijn? 9. Geef den zin der vraag: Wat zullen de Zaligen, behalve het opperste goed, nog hebbèn? - Hoeveel en welke goederen zullen zij, volgens den Catechismus, behalve het opperste goed, nog hebben?- Leg ze uit. - Welk goed mag bij deze, die de Catechismus noemt, nog gevoegd worden? - Voor wie zal er in den Hemel nog eene bijzondere bijgevoegde glorie bestaan, en om welke reden 1 -
-
395-
Welke kennis zullen de Zaligen vóór het Laatste Oordeel hebben van deze wereld ~ 10. Noem de gaven van de lichamen der Gelukzaligen. - Leg ze uit. - Wat beteekent de Catechismus, als hij, van de subtiliteit sprekende zegt: zoo dat hen niets zal kunnen beletten? - Wat geluk zullen die lichamen bl!iten deze gaven, nog genieten ~
Dit is de liefde tot God, dat wij zijne geboden onderhonden. En zijne geboden zijn niet zwaar..... Dit is de overwinning, die de wereld overwint : ons Geloof. (1 JOAN. V, 3, 4.)
T A F E L. Eerste Deel. . . . . . . . . . . . . . bI.
1
EERSTI~
I
LES. Van de Chridtelijke Leering en den menseh. TWEEDE LES. Van den Christen mensch en het Kruisteeken . . . . . . . . . . . . . . . . . DERDE LES. Van het Geloo f. . . . . . . . . • . VIERDE LES. Van de H. Schriftuur en van de Traditiën. VIJFDE LES. Van God den Vader almachtig en van de H. Drijvuldigheid . . . . . . . . . • . • ZESDE LES. Van de Schepping del' wereld. . . . . ZEvENm; LES. Van de Menschwording van Christus. ACHTSTE LES. Van het lijden van Christus . . . . NEGENDE LES. Van de Nederdaling tel' helle, de Verrijzenis en de Hemelvaart van Christus . . . . . . TIENDE LES. Van het Laatste Oordeel en het Rechterschap van Christus. . . . . • • . ELFDE LES. Van God den Heiligen Geest. . . . TWAALFDE LES. Van de H. Kerk. . . . . . • DERTIENDE LES. Van de Gemeenschap der Heiligen VEERTIENDE LES. Van de Vel'giffenis der zonden en de Verrijzenis des vleesches. . . • . VIJFTIENDE LES. Van het eeuwig Leven
Tweede Deel.
.. . . . .
8 18 28 36 43 50 57 65
70 77 83 95 103
lU
117
ZESTlE1WE LES. Van de Hoop. . . . 117 ZEVENTIENDE LES. Van het Gebed des Heeren 126 ACHTTIENDE LES. Van de Engelsche Groetenis of den Wees gegroet . . . . . . . . . . . 139 NEGENTIENDE LES. Van de eer en aanroeping van de H. Maagd Maria. . 146
Derde Deel.
.
153
TWINTIGSTR LES. Van de Liefde 153 EEN RN TWINTIGSTE LRs. Van het Eet'ste Gehod 164 TWEE EN TWINTIGSTE LEs.Van het vereeren der Heiligen, det' heilige beelden en der reliq uieën . . . . . . 175
-
397-
D",J EN TWINTIGSTE LES. Van het Tweede Gebod • bI. VUR EN TWINTIGSTE LES. Van het Derde en Vierde Gebod. VUF EN TWINTIGSTE LES. Van het Vijfde, Zesde en Negende Gebod. . . • . . . . . . . . • . . :./ks EN TWINTIGSTE LES. Van het Zevende, Achtste en Tiende Gebod . • • . . . • • . . . • . • 1l!vEN EN TWINTIGSTE LES. Van de Geboden der H. Kerk in 't algemeen en ,'an de Twee Eerste dezer Geboden. .AcHT EN TWINTIGSTE LES. Van het Derde, Viet'de en Vijfde Gebod del' H. Kerk
185 193 203 214 226 . 236
Vierde Deel . . . . . . . • . . . . "
250
NIGEN EN TWINTIGSTE LES. Van de HH. Sacramenten DERTIGSTE LES. Van het Doopsel. . . . • . . . .EEN EN DERTIGSTE LES. Van het Vormsel. . . . . '1wEE EN DERTIGSTE LES. Van het Heilig Sacràment des Altaars . . • . . . . . . . . . . . . . . )RIJ EN DERTIGSTE LES. Van het Heilig Sacrificie der Mis. . . • • . • . . . . . . • • . . • TIER EN DERTIGSTE LES. Van de Biecht . . • . . . TIJF EN DERTIGSTE LES. Van het H. Oliesel en het Priesterdom. . . • . . . . . • . . liES EN DERTIGSTE LES. Van het Huwelijk. . . . . .
250 264 276 283
295 305 314 325
TiJNe Deel. . . . . . . . . . . . . . . . 336 ZEVEN EN DERTIGSTE LES. Van de et'fzonde en de dadelijke zonde. . . . . . • . . . . . . . . . 336 AcHT EN DERTIGSTE LES. Van de doodzonde. . . . . 348 NEGEN EN DERTIGSTE LES. Van de deugden en goede werken. . . . . . . . . . . • . 361 VEERTIGSTE LES. Van de wel'ken van bermhertigheid. 375 EEN EN VEERTIGSTE LES. Van de Vier Uitersten . . 385
au
DBIIDLI'DD
urraBvza :
LH CAT:gCHISIB DB KALINBS EXPLIQUB • ........ .. . . . . . . . lip..........., .. ""..,
• ........ , ......... _ ............. CIIIrMIIIa •
..... Ob.""'''. _ 'YOII........... Dia••••'., HBT ROOIISCH-KATHOLJBK GELOOF
.. "IEId"'.I.1 .ooa
lIaa UMRRBOHT. 8. T. D. DlUrIbII
"t de TerIIJuIDt ................n CJatedaI..... VIB~LARING
MEOHELSOHEN OATECHISMUS door lip .j,• • • •C• ." ..
1'."
T ..... U...,.
VISR 8YNOPTI80HE TAPSL8
....
al8CBlDDIS VAN lUIT OUD TDTAUNT 201721_012 lambl13bekn03 Beknopte verklaring van den Mechelsen catechismus