Rome is de bevoorrechte zetel van het verhevene. VINCKNZO G1OBKRTI.
Rome voor de eerste maal te zien is de hoogste verrassing, Rome weder Ie /.ien het hoogste genot. Dr. SCHAEl'MAN.
l'UKTKET VAN JAN STTYT NAAK KEN KRUTTKEKENI.NG VAN HUI]! I.l'NS:
MKT 3DKN I'KIJS BEKROOND ONTWERP VOOR „KKN VORSTKUJK I'AI.KIS"
JAN STUYT, ARCHITECT, DOOR JAN BROM. De groote keizer Napoleon heeft wel heel juist gezegd : „elke tamboer draagt den maarschalksstaf in zijn ransel". Hij gaf hiermede te kennen, dat ieder, die geschiktheid bij trouwe plichtsbetrachting aan den dag legt, van den laagsten tot den hoogsten rang kan opklimmen. Dit zou weer blijken in de loopbaan des kunstenaars, wiens naam boven dit epistel prijkt en aan wiens leven en werken wij thans een artikel wijden. In het stille stadje Purmerend, dat door den vee- en kaashandel blijft voortbestaan, werd Jan Stuyt den 21^» Augustus 1868 geboren. Geenszins in artistieke omgeving genoot hij zijn eerste opvoeding; wellicht werd juist hierdoor zijn karakter voor den gevaarlijken invloed van schoolschheid en conventie behoed en bleef hem die frissche, onbedorven neiging voor eenvoudige waarheid, die op zijn werken later haar eigen stempel zette. Geen vroegrijpheid en daardoor wellicht latere dorheid, maar natuurlijke groei en
geleidelijke ontwikkeling door eigen waarneming zijn de beste middelen tot ontluiking van talent. Hoe juist heeft indertijd mej. G. H. Marius betoogd, op het congres voor Vrouwenarbeid te 's Gravenhage, dat de kunst en het kunstambacht niet moeten geleerd worden op de academie, maar in de werkplaats. Hoe treffend stemt hiermee het oordeel overeen van onzen bekwamen schilder Derkinderen, die over dit onderwerp een belangwekkend en der zake kundig artikel schreef in De Gids (no. 6, 1902): „En g e r u s t e l i j k kan men b e w e r e n , ,,dat zoo min de A c a d e m i e v o o r „ s c h i l d e r k u n s t d e z e kunst v e r m o c h t „te r e d d e n van een d r e i g e n d ver„val, zoo min de Am b a c h t s s c h o l e n ,,het v e r m o g e n z u l l e n b e z i t t e n h e t „ d a l e n d e A m b a c h t waarlijk op te „heffen". De wetenschappelijke voorbereiding van den jongen Stuyt ging niet verder, dan de lagere school van Monsieur Berkenhof. Deze 219
ST. ANTONIUSKERK TE UTRECHT.
echter had wel gevoel voor artistieke begaafdheid en 't was op diens aansporing, dat Jan Stuyt, na vooroefening bij den architect Van den Aardweg, op vijftienjarigen leeftijd werd gebracht op het bureau van den bouwmeester A. C. Bleys te Amsterdam. 't Was juist het jaar der wereldtentoonstelling. Stuyt zag toen het bijna voltooide Rijksmuseum en daarachter de wereld in een doosje met al wat kunst, nijverheid en vermaak konden bieden. Dit eerste jaar moet voor den onbevangen Purmerendschen knaap wel een leven vol emotie geweest zijn; geen dag zonder nieuwe en blijvende indrukken, waardoor zijn blik verruimd werd. Doch ook het bureau van den bouwmeester Bleys was voor hem een uitstekende leerschool. Daar was destijds volop werk; met de Sint-Nicolaaskerk aan de Prins 1 lendrikkade, die thans zoo stout haar koepel en geveltorens verheft, was juist een begin gemaakt. Talrijke kerken, scholen, gestichten en woonhuizen waren onderhanden; een groote schare teekenaars en opzichters werkten daar onder het bestuur van den 220
meester. Een voorrecht is het alleszins voor den toekomstigen architect geweest, daar opeens in een zoo bedrijvig milieu te worden geleid en gedurende acht jaren aan bouwwerken van verscheiden aard naar de mate zijner groeiende krachten te mogen meehelpen. Talent en grooten durf zal men aan den bouwmeester A. C. Bleys nooit kunnen ontzeggen; het kan dan ook niet anders of Stuyt moet de beste herinneringen behouden hebben aan de vreugdevolle jaren, bij zijn eersten meester doorgebracht.
In 1886 werd hij voor 't eerst uitgezonden als opzichter, om den bouw te leiden van een woonhuis op een dorpje in Noord-Brabant; hij verwierf zich toen ecnige practische ervaring, en keerde op het atelier terug om mee te werken aan de plannen van het mooie door Bleys gebouwde St. Elizabethgesticht aan de Mauritskade te Amsterdam. Maar de avonden werden niet zoek gebracht in vermaak, zooals Amsterdam ruimschoots aan-
SCHETS VOOR DEN AANLEG DER KERK TE ENSCHEDE.
biedt, evenmin in dolce far niente. Het waren de uitgeschreven prijsvragen op architectonisch gebied, die den jongen Stuyt aantrokken en 's avonds bezig hielden. Met afwisselend succes heeft hij aan de beantwoording daarvan zich voortdurend getraind. Een zijner ontwerpen uit dien tijd: ,,Een vorstelijk verblijf", ingezonden bij een eereprijsvraag der Maatschappij ter Bevordering der Bouwkunst en met een derden prijs bekroond, opent de rij onzer illustratiën. Wel blijkt reeds de vaardigheid om met pen en penseel aan zijn teekening een verlokkend voorkomen te geven, doch oorspronkelijkheid en zelfstandigheid zijn in het ontwerp nog niet te vinden. Groote overeenkomst met den opzet van Cuypers' Rijksmuseum en Centraalstation is hier wel een bewijs van vereering in den jongen artiest voor den vermaarden
Altmeister onzer Nederlandsche Architectuur. 't Is dan ook opmerkelijk, dat wij in 1891 Stuyt op het bureau van den architect en civiel-ingenieur Joseph Cuypers, die ook de werken zijns vaders behandelde, een plaatsje zien vragen en verkrijgen als teekenaar. Daar zouden de restauratiewerken van het Kasteel de Haar en talrijke andere monumenten met hun eigen vormenspraak aan Stuyt een nieuw veld voor studie bieden. Bovendien was op dat met bestellingen zoo volop gezegende bureau aan grootere en kleinere kerken een voortreffelijke oefenschool voor de toepassing der vroeger verworven kundigheden. Doch hoe aantrekkelijk de dagelijksche taak ook mocht wezen, ten slotte begreep Stuyt, dat architectuur niet enkel met potlood op papier geleerd en beoefend 221
wordt. In de praktijk van het bouwen is slechts de rijpe ervaring te verkrijgen, die niet gemist kan worden om zelf iets tot stand te brengen en eigen denkbeelden te verwezenlijken. Vooral na zijn deelnemen aan de reeds boven vermelde eereprijsvraag werd hem dit duidelijk. En het pleit voor den aankomenden artiest, dat hij niet in hoogen waan meende, na het maken van een mooi opgesierde teekening zich reeds bouwmeester te mogen noemen. Hoevelen toch zijn er die, alvorens de noodige studie en ervaring zich te hebben eigen gemaakt, den naam architect op hun naambord schrijven ; hoe droevig is veelal dan ook het resultaat. Stuyt verzocht daarom aan zijn patroon, hem als opzichter te willen aanstellen, en werd als zoodanig in 1893 gezonden naar den bouw der nieuwe kerk te Enschedé. De toren, in 't eerst niet bij de aanbesteding behoorend, werd toen mede KERK '1'K in uitvoering genomen, zoodat Stuyt zich hier kon bezig houden met de constructie en uitvoering van een volledigen kerkbouw. Uit dien tijd is de hierbij gereproduceerde schets van den aanleg der kerk, waar Stuyt reeds blijk geeft ook voor het schilderachtige oog te hebben, wat in den regel bij bouwopzichters wel niet het geval zal wezen. Een andere teekening, met de steigers van den toren van onder tot boven, die wij in 1895 222
op de tentoonstelling van Architectura et Amicitia van hem zagen, was nog geestiger en meer pittoresk. Te Enschedé kwam hij in aanraking met den eminenten organisator der katholieke werklieden Dr. Alphons Ariëns, daar ter stede als kapelaan werkzaam. En Jan Stuyt, zich steeds voelende aangetrokken tot menschen, die door hoedanigheden van geest en hart uitblinken, vond in Dr. Ariëns, — die jaren in Italië doorbracht en onder pseudoniem van Pellegrino een zeer lezenswaardig boekje daarover schreef, — een vriend, die hem veel openbaarde van oude en nieuwere cultuur. Ook daar, in het afgelegen Enschedé, wist Stuyt dus te leeren. Hij werd er eveneens tot de sociale kwestie door Dr. Ariëns ingeleid en in de werklieden vereeniging behoorde hij weldra tot de „kern". Toen waagde hij 't ook in jeugdigen overmoed, het ontwerp te maken voor een zilveren eereteeken, dat aan Dr. Ariëns door die werkliedenvereeniging zou worOKCSTGEF.ST. den aangeboden. Dat het niet ongewijzigd is uitgevoerd, heeft zijn goede reden. Dit is, naar wij meenen, de eerste en laatste maal dat Stuyt zich op een voor hem geheel vreemd terrein heeft willen begeven. Want zij, die steeds met passer en winkelhaak gewapend groote blokken steen en zware onhandelbare balken hebben te verwerken, kunnen niet dan zeer moeilijk afdalen tot de gevoeligheid der „Kleinkunst" ; hun gebied — het mege dan hooger
of lager gerekend worden — is een ander dan dat van den schilder, den beeldhouwer, den goudsmid of wat ook. Dit werd eens volmondig erkend door den beroemden bouwmeester Frciherr von Schmidt te Weenen. Toen men dezen wilde opdragen het ontwerp te maken van een gouden staf voor den Aartsbisschop te Utrecht, was zijn antwoord zoo beslist mogelijk: „Früh e r kon rite ich das, a b e r ich h a b e zu viel m i t grossen Quadern gearbeitet u n d kann es j e t z t nicht mehr". En terecht heeft in een dispuut met Jan Stuyt over deze aangelegenheid de schilder Theo Molkenboer de onbevoegdheid betoogd der architecten om den kleinkunstenaars in alles wetten voor te VIl.I.A VAN WIJI.KN DITO schrijven en te binden. „Ondergeschiktheid aan het bouwwerk be„hoort geenszins ondergeschiktheid aan den „architect te zijn". Een architect moet heer en meester wezen bij den bouw. Zeker! Maar zoodra hij zijn bouwwerk heeft voltooid en afgeleverd, behoort hij zich terug te trekken en aan de andere kunsten hare vrijheid onder alle opzichten te laten, moge al
nu en dan zijn advies, maar ook niet meer dan dat, gevraagd worden. Om als architect te bewerken, dat alles wat voor de sierende kunsten te doen valt, door hem zal ontworpen, uitgevoerd, ja zelfs geleverd worden, is soms niet zoo heel moeilijk, maar het is in elk geval zijn eigen positie miskennen en misbruiken Bovendien wordt hierdoor een onoverkomelijk beletsel gesteld tot ontwikkeling en bloei der decoratieve kunst. Ook door Stuyt werd dit alles begrepen. Toen hij slechts korten tijd als proef had doorgebracht op een werkplaats te Roermond, waar beelden en kerkmeubelen gemaakt worden, had hij daar weldra genoeg van en maakte „rechtsomkeer". Wel heeft Jan Stuyt in bedoelde polemiek *) geCROP IN AKKDKNHOUT. zegd dat „de architect van onze dagen," dien hij daar niet zeer bescheiden „Aartskunstenaar" noemt, „in veel ongunstiger omstandigheden verkeert om zich van dezen gevaarlijken dwaalweg af te houden," maar ons is geen enkel geval bekend, dat de architect Stuyt zou hebben •) Van On7.en Tijd, 2e jaargang, bk. 353. 223
ingegrepen, daar waar men aan bevoegde kunstenaars de verdere versiering van een bouwwerk wilde toevertrouwen. Dat kwam ook zijn eigen kunst ten goede! Zonder te worden afgeleid door vraagstukken, die heel bijzondere studie en aanleg eischen, omdat zij zoozeer afwijken van wat des bouwmeesters is, kon Stuyt zich nu met hart en ziel op de bouwkunst toeleggen, haar geheimen naspeuren en vele harer tot dusver verborgen of miskende schoonheden voller aan den dag en tot cere brengen.
durende drie jaren, van 1895 tot 1898, met grooten ijver en nauwkeurige zorg werd vervuld, daarvan kan ieder, die het thans voltooide grootsche werk met kennis van zaken aanschouwt, zich overtuigen, 't Was het meest gecompliceerde gedeelte van Cuypers' schepping, dat hier moest worden verwerkelijkt. Het ingewikkelde systeem van het hoogkoor met kooromgang, de aansluitende kapellen en traptorens, eischte van den dagelijkschen bouwleider meer dan gewone oplettendheid en uit de bijzondere zorg, die ook aan kleinigheden is besteed, blijkt duidelijk, dat hier, behalve een begaafd en
Toen de bouw in En- ' ~ ~ ' bekwaam ontwerper, nog schede gereed was, ontST. I-ANCRASKEKK IK SLOTEN, een toezicht was, dat niet ving hij de opdracht om hoog genoeg kan worden gedurende een heelen winter in de Directie- gewaardeerd. keet van het Kasteel de Haar een reeks Hier te Haarlem vond Stuyt tevens aanuitslagen en werkteekeningen te maken. Zelden leiding om de bouwgeschiedenis van middeleeuwsche Kathezal een aankomend dralen en Thijms bouwmeester in de „Heilige Linie" tot gelegenheid zijn, dagelijksch richtop zulk een pracsnoer te nemen. tische wijze de rijke Hij leefde hier geontwikkeling der heel in en voor 1 jdeeeuwsche Gozijn werk. Daarbij thiek in verschilhad Stuyt het onlend materiaal van waardeerbaar voornabij te leeren kenrecht een mentor nen en te verwervan hooge eruditie ken. en fijnen smaak te Nog was dit vinden in den toenwerk niet geheel maligen Vicaris ten einde, toen zijn Generaal van het chef, de heer Jos. bisdom Mgr. A.J. Cuypers, aan Stuyt Callier, ,,de man, voorstelde, om als VIER WOONHUIZEN AAN DEN' ZI1LWEG TE HAARLEM. „die met onverhoofdopzichter den benijdenswaardige bouw van de eerste helft der nieuwe Haarlem- „moeide geestdrift e sche Kathedraal te leiden. Dat deze eervolle taak met geestdrift werd aanvaard en ge224
„scherpzinnigheid getracht heeft dit monu„ment op te sieren met een schat van zinnc-
„beeldige attributen, den dooden vorm te „bezielen door heilige, ongekunstelde mystiek" *). De bijna dagelijksche bezoeken aan den kathedraalbouw gebracht door dezen prelaat, „peinzend over geloofsmysteriën, die „zich verborgen achter spreuken, teekenen, „symbolen en figuren" f) waren voor den leergieriger! opzichter e ven zoovele wijze lessen over de symbolieke versiering der dragende, schragende en bekronende deelen. Dat de kathedraal thans een open boek is, waarin voor ieder te lezen en telecrenvalt, is aan Mgr. Callier's aanwijzing in overleg met den architect en den hoofdopzichter te danken. En de Haarlemsche Kathedraal is dan ook wel de eerste kerk in ons land, waarvoor de iconographie naar een vast plan werd opgesteld ü) en ten uitvoer gebracht, voor zoover reeds mogelijk was.
K. O. KKKK TE
Toen de bouw van het koor der kathedraal ten einde liep, keerde Stuyt tot de samen*) Zie hierover St. Bavo door M. A. Thompson. |) Thompson: St. Bavo, blz. S. §) Later volgden de Iconografie der kerk van St. Anna te Breda door Jan Kalf en die der St. Nicolaaskerk te Jutfaas door Mgr. G. W. van Heukelum.
leving terug en vond in den Kunstkring te Haarlem een zestal schilders, met wie hij excursies maakte in de mooie omstreken. Ook de oude kennissen te Amsterdam werden weer opgezocht. Van dien tiid dateeren zijn eerste artikelen in De K r o n i e k en Het C e n t r u m , waarin hij de denkbeelden, soms in heftige conversatie geopperd, op schrift stelde. Maar tevens kwam de lust, en deze werd een onweerstaanbare drang, om nu ook eens eindelijk zelfstandig een bouwwerk te ondernemen, nadat hij gedurende vele jaren de ideeën van zijn meestershad uitgevoerd. Reeds tijdens zijn verblijf te Enschedé had Stuyt een woning met kantoor teGroenloo gebouwd en later nog een paar onbeduidende villa's te Zeist. AI aar de eerste beteekenende opdracht ontving hij van den begaafden, te vroeg ontslapen KOl'KMIAGKN. schilder Duco Crop, over wien van Stuyts hand een artikel in A r c h i t c c t u r a verscheen. Wij geven hierbij een photo naar dit eerste bouwwerk van Stuyt; er blijkt reeds een breken met den gewonen sleur en een streven naar eenvoud en mooie verhouding uit. Korten tijd hierna bouwde Stuyt de vier huizen aan den Zijlweg te Haarlem, die 225
bijzondere bekendheid verwierven door de protesten in de H a a r l e m s c h e C o u r a n t over hun ,,vreemdsoortigen bouw." De vreemdsoortigheid, die enkel in haar voortreffelijkheid bestond, had echter zoozeer de aandacht getrokken, dat de Eerw. Heer Neuvel uit Kopenhagen, een pastoor tijdelijk in ons land vertoevend, aan Stuyt opdroeg een kerk voor hem te bouwen. Ook wel omdat deze vereerendc opdracht Stuyt toelachte en hij dus voor eenigen tijd naar Denemarken toog, werd een hem voorgestelde benoeming tot leeraar aan de Polytechnische School op den achtergrond gezet. Na zijn terugkeer ondernam Stuyt den bouw der origineele Sint-1'ancraskerk met toren en pastorie te Sloten. Daar gaf hij tevens aan de pastorie als woonhuis een echthollandsch karakter. In 'teerst viel deze ongewone pastorie niet zeer in den smaak bij de Eerwaarde ambtbroeders van Slotens herder, zoodat deze zich ST. JACOB S KKRK TK zelfs als „victime
vooral op zijn latere werken, zal geenszins bevreemden. Te minder nog, als men heeft waargenomen, dat de rationeele beginselen van eenvoudige en juiste toepassing der materialen in 't Noorden bij de veel voorkomende houtconstructie opmerkelijk goed zijn volgehouden. En 't zijn juist deze beginselen, die Stuyt reeds vóór zijn vertrek tot de zijne had gemaakt, wars als hij is van valschen schijn en pronk. En zoo hij aan Violet Ie Due en Ruskin, van wiens „Seven Lamps of Architecture" hij een Nederlandsche bewerking onder handen nam, de wijze lessen dankt uit hunne boeken, veel meer leerde Stuyt door eigen aanschouwing der oude kunstwerken. Hun verhouding en schilderachtige plaatsing in verband met de omgeving, de groepeering der bijgebouwen, de profilccring van de détails, de kleur en de aanleg der tuinen en de daaromheen geplaatste hekken, niets ontging zijne aandacht, wanneer hij S HF.RTOGF.NBOSCH. Zondags op z'n
de 1'art" hoorde betitelen. Thans waardeert men algemeen de harmonie in de beide tegenstellingen, kerk en pastorie, die met het voorplein en de inrijpoort een pittig geheel vormen. Dat de Noorsche oude bouwwerken, door Stuyt op zijn reis bestudeerd, invloed hebben gehad niet enkel op deze kerk te Sloten, — wat wel op onze prent aan de inrijpoort is te zien. — maar ook en
fiets door „de Streek" *) toog met potlood en schetsboek op zak, 's avonds den rijken buit huiswaarts voerend, 't Is vooral het typisch Nederlandsch landelijke, dat wij bij geen onzer bouwmeesters zoo beslist uitgesproken zien. Die huizen en kerkjes,
226
*^ ,,De Streek" is het gedeelte van Xoord-Holland tu schen Hoorn en Enkhuizen.
die torens, 't is of zij er altijd gestaan hebben, of zij één zijn met den grond en of wij ze daar reeds vroeger zagen, en dit is vooral het opmerkelijke in de kunst van Jan Stuyt. Terwijl velen zich aftobben tot het opsieren met allerlei lijsten en ornamenten en beelden en baldakijns en pinakels en zuilen, waardoor veelal de bouwsom verhoogd, maar een leelijk gebouw toch niet gered kan worden, is bij Stuyt van gezochte of aangehechte versiering nooit sprake. Zet hij hier of daar een gebeeldhouwd steentje of 't beeld van een patroonheilige aan den hoek van een toren, dan blijft dat in de lijn van het groote geheel en het accentueert de afmetingen. Zoo zouden wij het beeld op den hoek van den Slotenschen kerktoren ongaarne missen; daarentegen is alles o
aan dien toren zoo zonder eenig aangebracht siersel (zelfs is er geen zoogenaamd plint), dat alle aandacht juist door dat ST. JACO1S S beeld wordt gevestigd op de kloeke verhouding van den bouw.
spontaan, voor eenzelfde kerk om hem heen in aardige potloodkrabbels, zooals wij er hier een afbeelden (bl. 221). Telkens nieuwe combination, en telkens een kerk, niet gelijkend op een, die wij reeds elders zagen, maar altijd een gebouw, dat past in en bij zijn omgeving. De Sint-Antoniuskerk te Utrecht met het mooie stergewelf werd nog niet geheel voltooid, maar de hier gereproduceerde teekening, waar de toren ter STJACOB'SIERKzijde geplaatst zoo DEN-&O&CH fier boven het breede dak uitkomt (bl. 220), doet zien, dat 't een evenknie is van de Sint-Jacobskerk te 's Bosch. En toch wat een opvallend verschil weer tusschen deze twee stadskerken. De kerken van Oegstgeest en Sloten \ zoowel als de thans in aanbouw zijnde kerk te Papenhoven daarentegen hebben ontwijfelbaar een landelijk karakter, met hun breeden, minder hoogen toren en eenvoudigen aanleg. Geen dezer gebouwen lijkt op het andere, elk heeft zijn eigen en 'S HERTOGENBOSCH. bijzondere uitdrukking, maar 't zijn alle echte dorpskerken. jTÉcern-
KKRK TE
Hoe de concepties van Stuyt ontstaan r Met behulp van een paar verhoudingslijnen, uit het gelijkzijdig driehoek genomen, speelt hij een dartel en fijn lijnenspel. Weldra liggen tal van variatiën, even verrassend als
Hoeveel statiger en rijker is daarentegen weer de nieuw ontworpen Rozenkranskerk aan de Jacob Obrechtstraat te Amsterdam. Hoe kranig flankeeren daar den breeden ingang de twee sterk sprekende klokketorens, waaruit hoog boven het stadsgedruisch het klokgelui zal klinken. De voorgevel is een meesterstuk van vinding en zal door zijn 227
ernst in het nieuwe stadskwartier zich onder- mediteer en gemijmer, hetwelk tijdens zijn scheiden als een huis des gebeds tegenover verblijf te Haarlem voor hem de beste voorde gebouwen bereiding bleek. van allerlei anWant na met dere bestemalle kunstuitinming. Maar wat gen van nabij de door Stuyt te zijn vertrouwd geraakt, moet ontworpen ten slotte de stadskerken nog kunstenaar alonderscheidt, is leen door innig het ietwat cosverkeer met zijn mopolitische, muze,de schoondat wij in zijn heid, de poëzie dorpskerken tot in zijn werk weonze voldoening ten te houden,, niet vonden. zooals wij die Door de vele in meerdere buitenlandsche werken van reizen, die Stuyt Stuyt tot onze maakte in Noorvreugde konden wegen en Italië, in Engeland en aanwijzen. Mocht hier nog Palestina, in eene opmerking Turkije en Griehaar plaats vinkenland, over den, dan zou het welke reizen hij S T K K C K W K l . r IN I)K S T . A N T O N U ' S K K R K IN l ' T K K C H T . deze zijn: de in tijdschriftartikelen veel wetenswaardigs heeft gepubliceerd, kleurenkeuze der beschildering, voornamelijk kan het voor dezen zoo ontvankelijk ge- aan de houten gewelven in de kerken te bleken kunstenaar raadzaam geacht worden Ginneken, te Sloten en te Oegstgeest, zijn nu weer eens tot zich zelf en tot zijn eigen niet vrij van zekere ruwe hardheid door het landaard terug te keeren. Want hebben ook fel rumoerig rood, het te scherp gillend geel onze Nederlandsche schilders in de XVI^ eeuw, of het koud bibberend blauw. Zij ontneemt door hun veelvuldig verkeer met en een lang- aan het interieur de behagelijkheid, die het durig verblijf in Italië, zeer tot schade der overigens als bouwwerk ten volle zou bezitten.. Nederlandsche kunst, hun eigen karakter er niet bij ingeboet? Is Rembrandt, de grootste onder de lateren, niet steeds dicht bij honk gebleven? Zijn de meeste schilders der Wat de invloed van Stuyt op de Nederoude Utrechtsche school in hun werken niet landsche bouwkunst zal wezen, nu hij nog al te veel veritaliaanscht? een groot aantal jaren tot den arbeid voor Een hartelijk gemeende waarschuwing, zoo- zich heeft en sinds 1900, door zijn vroegeals men nu en dan in advertentiën leest, bij ren patroon Joseph Cuypcrs tot compagnon voorbeeld: „Jan, keer terug!", mag niet over- verheven, zich geplaatst ziet in een eervolle, bodig geacht worden op 't oogenblik dat veel werk aanbrengende positie, zal het Stuyt weer gereed staat zich in te schepen latere geslacht met meer juistheid kunnen naar Amerika om daar de hemelkrabbers te bepalen. Wie, zooals wij, hem eens gedurende bestudeeren. Het kan noodig worden, dat een dag bezig zagen in een bouwkeet te de rust en bezonkenheid, zijn eerste werken Breda, hoe daar bouwheer en opzichter en eigen, weer worde teruggevonden in stil ge aannemer en tal van andere medewerkers,. 228
met allerlei moeilijkheden bij hem kwamen aandragen, hoe daar een stapel detailteekeningen, vragend om zijn goedkeuring, waaraan voor elke meestal correctie voorafging, in korten tijd de revue passeerde, hoe hij op elke vraag een sluitend en afdoend antwoord moest en kon geven —• of het ging over een kapiteel of een goot, over een gewelf of een lantaarn, over een fundeering of een torenspits —, die zal
moeten erkennen, dat de knaap, in 1883 in het leger der architecten toegelaten, thans op acht en dertig jarigen leeftijd met vaste hand den maarschalksstaf weet te voeren. Te hopen is het, dat Stuyt, zijn zelfstandigheid bewarend, steeds het eerlijk zoeken naar en bereiken van eenvoudige schoonheid zal blijven nastreven. U t r e c h t . K P i n k s t e r d a g 1906.
I)K NIHUWK ROZF.NKRANSKERK IN PK JACOIi-OHRECHTSTRAAT TK AMSTERDAM.
229