Gemeente Mill en Sint Hubert Ruimtelijke onderbouwing t.b.v. bouwblokvergroting Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Gemeente Mill en Sint Hubert Ruimtelijke onderbouwing t.b.v. bouwblokvergroting Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Naam initiatiefnemer R. Peters Sint Hubertse Binnenweg 25 5451 PB Mill T: 0485-455511/06-55870915
[email protected]
Kadastrale gegevens locatie Sint Hubertse Binnenweg 25 – Mill Situatie: Kadastrale gemeente Mill en Sint Hubert Sectie: R, nummers: 15, 68 ged. en 69 ged.
Uitvoering Van Gerwen Adviesbureau Mw. J.M.P.A. Jansen-Sommers, BBA Heijtmorgen 10 5375 BJ Reek Postbus 5410 AA Zeeland T: 0486-450160 F: 0486-450238
[email protected]
Reek, 14 april 2011 Gewijzigd: 11 november 2011 Gewijzigd: 19 december 2011
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
1
INHOUDSOPGAVE INHOUDSOPGAVE --------------------------------------------------------------------------------------------------------------2 1.
INLEIDING-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------3 1.1 1.2 1.3 1.4
2.
AANLEIDING ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------3 LIGGING EN BEGRENZING PLANGEBIED ----------------------------------------------------------------------------3 DOEL--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------4 LEESWIJZER -----------------------------------------------------------------------------------------------------------4
BESTAANDE SITUATIE-------------------------------------------------------------------------------------------------5 2.1 2.2 2.3
ALGEMEEN ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------5 BESCHRIJVING OMGEVING PLANGEBIED ------------------------------------------------------------------------------5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED ----------------------------------------------------------------------6
3.
PLANBESCHRIJVING ---------------------------------------------------------------------------------------------------8
4.
BELEIDSKADER ----------------------------------------------------------------------------------------------------------9 4.1 INLEIDING ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------9 4.2 NATIONAAL BELEID -------------------------------------------------------------------------------------------------------9 4.2.1. Nota Ruimte ------------------------------------------------------------------------------------------------------9 4.2.2 Conclusie nationaal beleid ------------------------------------------------------------------------------------9 4.3 PROVINCIAAL BELEID--------------------------------------------------------------------------------------------------- 10 4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO): ---------------------------------------------------------- 10 4.3.2 Verordening ruimte-------------------------------------------------------------------------------------------- 11 4.3.3 Reconstructieplan Peel en Maas -------------------------------------------------------------------------- 14 4.3.4 Conclusie provinciaal beleid -------------------------------------------------------------------------------- 15 4.4 GEMEENTELIJK BELEID --------------------------------------------------------------------------------------------- 15
5.
UITVOERINGSASPECTEN ------------------------------------------------------------------------------------------- 17 5.1 MILIEUASPECTEN ------------------------------------------------------------------------------------------------------- 17 5.1.1 MER -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 17 5.1.2 Bedrijven en milieuzonering -------------------------------------------------------------------------------- 17 5.1.3 Geur -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 18 5.1.4 Luchtkwaliteit --------------------------------------------------------------------------------------------------- 20 5.1.5 Gezondheid voor mensen ----------------------------------------------------------------------------------- 25 5.1.6 Geluidhinder ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 25 5.1.7 Bodem ----------------------------------------------------------------------------------------------------------- 25 5.1.8 Externe veiligheid --------------------------------------------------------------------------------------------- 25 5.2 FYSIEKE ASPECTEN ---------------------------------------------------------------------------------------------------- 28 5.2.1 Verkeerskundige situatie ------------------------------------------------------------------------------------ 28 5.2.2 Natuurwaarden------------------------------------------------------------------------------------------------- 28 5.2.3 Cultuurhistorische waarden --------------------------------------------------------------------------------- 31 5.2.4 Archeologische waarden ------------------------------------------------------------------------------------ 33 5.2.5 Aardkundige waarden en kenmerken -------------------------------------------------------------------- 33 5.2.6 Waterparagraaf ------------------------------------------------------------------------------------------------ 34 5.2.7 Welstand--------------------------------------------------------------------------------------------------------- 39 5.2.8 Kabels en leidingen ------------------------------------------------------------------------------------------- 39 5.3 ECONOMISCHE ASPECTEN -------------------------------------------------------------------------------------------- 39
6.
CONCLUSIE -------------------------------------------------------------------------------------------------------------- 40
Bijlagen: Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6:
Situatietekening beoogd bouwblok van 1,5 ha Erfbeplantingsplan Akoestisch onderzoek Uitdraai Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen Quickscan Flora en Fauna Offerte zonnepanelen
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
2
1.
INLEIDING
1.1
Aanleiding
De initiatiefnemer, R. Peters, exploiteert op de locatie Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill een vleeskalverenhouderij. Het voornemen is om op deze locatie het huidige bouwblok uit te breiden ten behoeve van de realisatie van: Een vleeskalverenstal: R. Peters is voornemens om een nieuwe vleeskalverenstal te bouwen voor de huisvesting van 410 vleeskalveren. Dit is nodig om voldoende toekomstperspectief op het bedrijf te behouden en om de kostprijs te kunnen blijven dekken. Voerplaten: Naast de uitbreiding met een vleeskalverenstal is uitbreiding met voerplaten noodzakelijk om voldoende ruwvoeropslag op het bedrijf te realiseren. Dit is verplicht om aan het gewijzigde Kalverenbesluit (1997) te kunnen voldoen.
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Mill, in het buitengebied. De begrenzing van het plangebied wordt aan de noord- en westzijde gevormd door de perceelsgrenzen van het terrein, aan de zuidzijde door de Sint Hubertse Binnenweg en aan de oostzijde aan de Grootvensedijk.
Figuur 1, Ligging plangebied, rood omcirkeld
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
3
1.3
Doel
Het doel van deze ruimtelijke onderbouwing is het juridisch-planologisch vergroten van een bouwblok voor de vleeskalverenhouderij aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill, zodat alle bebouwing, erfverharding en de landschappelijke inpassing gerealiseerd kan worden binnen het bouwblok. Het doel is dat de gewenste bouwblokvergroting aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill meegenomen wordt in het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied Mill en Sint Hubert”.
1.4
Leeswijzer
In hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt de bestaande situatie in de omgeving van het plangebied en het plangebied zelf beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 4 wordt het van toepassing op dit plan zijnde beleid weergegeven op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 5 beschrijft de milieutechnische, fysieke en economische uitvoeringsaspecten. In het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 6 wordt een conclusie weergeven op basis van de onderzoeksgegevens in deze ruimtelijke onderbouwing.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
4
2.
BESTAANDE SITUATIE
2.1
Algemeen
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en de directe omgeving. Allereerst wordt de omgeving van het plangebied beschreven. Daarna wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven. Het plangebied is gelegen aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill (gemeente Mill en Sint Hubert). Het perceel is gelegen ten zuidoosten van de kern Mill, tussen Mill en Sint Hubert, in het buitengebied.
2.2
Beschrijving omgeving plangebied
Figuur 2, Ligging veehouderijbedrijven, plangebied aangeduid met rode pijl
Stedelijk gebied Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de kern Mill tussen de kernen Mill en Sint Hubert. De omgeving van de Sint Hubertse Binnenweg 25 heeft een agrarisch karakter, zie figuur 2. Ten noordenwesten van het plangebied is de bebouwde kom van Mill gelegen (circa 700 meter) en ten zuidoosten is de bebouwde kom van Sint Hubert (circa 430 m) gelegen. Natuur Ten zuiden van het plangebied (op circa 640 meter) is het Nederlandse natuurgebied dat zich bevindt tussen Mill, Wanroij en Wilbertoord en in het bezit is van de Vereniging Natuurmonumenten gelegen. Het heeft een oppervlakte van 235 ha. Ten westen van Mill, tussen Mill en Langenboom, op circa 3 km van het plangebied zijn de Nieuwmilsche Heide en de Millse Plassen gelegen. Dit gebied bestaat uit enkele boscomplexen die overwegend bestaan uit soortenarme naaldbossen met hier en daar vergraste heiderestantjes. Nabij Langenboom zijn
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
5
als gevolg van zand en grindwinning grote en diepe waterplassen ontstaan. Deze Millse Plassen zijn van belang voor allerlei eendensoorten. De Nieuwmilsche Heide is een infiltratiegebied van regenwater dat in het dal van de Lage Raam opwelt. Infrastructuur Op 755 meter ten zuiden van de planlocatie is de provinciale weg N264 gelegen, welke een verbinding vormt tussen de A50 bij Uden en de N271 ter hoogte van Gennep. Op 500 meter ten westen van plangebied is de provinciale weg N602 gelegen, welke loopt van Sint Hubert (vanaf de aansluiting met de N264) naar Sint Anthonis, alwaar ze aansluit op de N272. Op circa 6 km ten oosten van het plangebied is de Rijksweg A73 gelegen, welke loopt van het knooppunt Ewijk tot aan de aansluiting met de Rijksweg 2 bij Maasbracht.
2.3
Beschrijving huidige situatie plangebied
De kadastrale ligging van het plangebied betreft gemeente: Mill en Sint Hubert, sectie R, nummers 15, 68 en 69. Op deze locatie wordt in de huidige situatie een vleeskalverenhouderij geëxploiteerd. Op 27 januari 2011 is voor dit bedrijf een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer verleend. Het bedrijf 1 heeft een milieuvergunning voor het huisvesten van 1.693 vleeskalveren in vier stallen . Alle bouwwerken, met uitzondering van stal 7 (de nieuwe vleeskalverenstal) en de voerplaten, zijn vergund en opgericht, waardoor de milieuvergunning nog niet geheel in werking is getreden. Op de projectlocatie zijn de volgende bouwwerken aanwezig:
Vleeskalverenstal
Vleeskalverenstal Vleeskalverenstal Garage Woonhuis
Voerplaat Loods Opslag/ werkplaats Opslag
Quarantaine/ afleverruimte
Figuur 3, Bestaande bouwwerken
1
Huisvesting van 522 vleeskalveren traditioneel (stal 4), 420 vleeskalveren traditioneel (stal 5), 341 vleeskalveren traditioneel (stal 6) en 410 vleeskalveren traditioneel (stal 7).
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
6
De grond waarop de uitbreiding wordt gerealiseerd is in de huidige situatie in gebruik als landbouwgrond.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
7
3.
PLANBESCHRIJVING
R. Peters is eigenaar van het vleeskalverenbedrijf op de locatie Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill. Het doel op deze locatie is om een nieuwe vleeskalverenstal te realiseren voor de huisvesting van 410 vleeskalveren, de realisatie van 4 voerplaten en de verlenging van een bestaande voerplaat voor de extra ruwvoeropslag. Vleeskalverenstal: De realisatie van de nieuwe vleeskalverenstal is nodig om voldoende toekomstperspectief te houden en de kostprijs te kunnen blijven dekken. De nieuwe vleeskalverenstal heeft een oppervlakte van 1.351,5 m² (51 meter lang en 26,5 meter breed). De goothoogte bedraagt 3,5 meter en de nokhoogte 8,9 meter. Voerplaten: De voerplaten zijn noodzakelijk voor de ruwvoeropslag van het bedrijf. Sinds 1998 is het gewijzigde Kalverenbesluit (1997) van kracht waarin onder meer eisen voor ruwvoerverstrekking aan vleeskalveren zijn vastgelegd. Een volledig melkschema als rantsoen is minder geschikt voor een kalf, omdat het geen mogelijkheden krijgt als herkauwer te ontwikkelen, zowel wat betreft het maagdarmstelsel als het soorteigen gedrag, en dat is vanuit het oogpunt van welzijn niet wenselijk. Ruwvoer in het rantsoen is daarom verplicht gesteld. Op de locatie worden 3 voerplaten direct grenzend aan elkaar gerealiseerd met een totale oppervlakte van 240 m² (16 meter lang en 15 meter breed). Verder wordt er 1 nieuwe voerplaat gerealiseerd met een totale oppervlakte van 873 m² (58,2 meter lang en 15 meter breed) en een bestaande voerplaat wordt verlengd, welke een totale oppervlakte van 634,4 m² (52 meter lang en 12,2 meter breed). Voor bovengenoemde ontwikkeling is op 27 januari 2011 een revisievergunning op basis van de Wet milieubeheer verleend. In onderstaande figuur is de situering van de bebouwing, na uitbreiding, en het gewenste bouwblok van 1,5 hectare weergegeven.
Figuur 4, Nieuw bouwblok en bouwwerken
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
8
4.
BELEIDSKADER
4.1
Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komt het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid.
4.2
Nationaal beleid
4.2.1. Nota Ruimte De Nota Ruimte geeft de visie van het kabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar een lange termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschikbaar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: - versterken van de internationale concurrentiepositie van Nederland; - bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; - borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; - borging van de veiligheid. Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de achtergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzame ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waarden gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee de aantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toeneemt. Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voor de provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taak is weggelegd.
4.2.2 Conclusie nationaal beleid De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad. Het onderliggende plan voorziet in deze punten.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
9
4.3
Provinciaal beleid
4.3.1 Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO): Na de inspraak hebben Provinciale Staten (PS) de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) op 1 oktober 2010 vastgesteld. Op 1 januari 2011 is deze in werking getreden. Tegelijk met het in werking treden van de nieuwe structuurvisie is de interimstructuurvisie komen te vervallen. Ook de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 zijn ingetrokken. In de SVRO, zijn de hoofdlijnen van het provinciale beleid voor de komende periode aangegeven tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Eén van de instrumenten is de provinciale verordening. In de Verordening Ruimte zijn de kaderstellende elementen uit de SVRO vertaald in concrete regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Het plangebied is op de Structuurvisiekaart gelegen in ‘Landelijk gebied – Accentiegebied agrarische ontwikkeling’. Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Het accentiegebied agrarische ontwikkeling is een gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Op de structurenkaart zijn vanuit een regionaal schaalniveau vier accentgebieden agrarische ontwikkeling aangeduid. Dit zijn de zeeklei, de rivierklei, de peelstreek en de omgeving van Zundert,Rijsbergen en Achtmaal. Ontwikkeling intensieve veehouderij De ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderij zijn opgenomen in de Verordening ruimte. In de gebieden rondom woongebieden of natuur is uitbreiding uitgesloten en streeft de provincie naar sanering van intensieve veehouderijen. In het verwevingsgebied is een beperkte ontwikkeling op duurzame locaties mogelijk als er ook zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing.
Figuur 5, Uitsnede Structuurvisiekaart, plangebied aangegeven met rode cirkel
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
10
4.3.2 Verordening ruimte In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden op het gebied van ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen rijk, provincies en gemeenten. De provincie kan doormiddel van een planologische verordening regels formuleren waarmee gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening moeten houden. De provincie Noord-Brabant heeft hiertoe de Verordening Ruimte opgesteld. De Verordening Ruimte bestaat uit twee delen. Fase 1 van de verordening is vastgesteld op 23 april 2010 en is in werking getreden op 1 juni 2010. Fase 2 van de verordening is een herziening van fase 1, waarbij de verordening op onderdelen wordt aangevuld en gewijzigd. De Verordening ruimte fase 2 is op 17 december 2010 vastgesteld en is op 8 maart 2011 in werking getreden. Het plangebied is gelegen in “Agrarisch gebied”, zie figuur 6. Dit is een gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
Figuur 6, Kaartuitsnede Verordening Ruimte, Agrarisch gebied
Regels voor verwevingsgebieden (artikel 9.3 Verordening ruimte): In de Verordening ruimte zijn in artikel 9.3 regels opgenomen voor intensieve veehouderijbedrijven welke zijn gelegen in een verwevingsgebied. Deze regels zijn hieronder beschreven. Tevens is aangegeven welke regels van toepassing zijn op dit project en hoe hiermee omgegaan wordt. 1.
Een bestemmingsplan dat is gelegen in een verwevingsgebied bepaalt dat: a. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan; Hier is geen sprake van nieuwvestiging van een intensieve veehouderij, maar van uitbreiding van een bouwblok van een bestaande intensieve veehouderij. b. hervestiging van en omschakeling naar intensieve veehouderij zijn toegestaan op een duurzame locatie; Hier is geen sprake van hervestiging dan wel van omschakeling naar een intensieve veehouderij, maar van uitbreiding van een bestaande intensieve veehouderij. c. binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden; De nieuwe stal bestaat uit ten hoogste één bouwlaag voor het houden van dieren. d. bouwblokken voor intensieve veehouderij die kleiner zijn dan 1,5 hectare tot een omvang van ten hoogste 1,5 hectare mogen uitbreiden op een duurzame locatie; Op de projectlocatie wordt het bouwblok uitgebreid tot ten hoogste 1,5 hectare. Verder betreft het hier een duurzame locatie, zoals blijkt uit deze ruimtelijke onderbouwing. e. ingeval van uitbreiding op grond van d ten minste 10 % van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing;
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
11
2.
3.
4.
Minimaal 10% van het bouwblok wordt aangewend voor een goede landschappelijke inpassing. In de situatietekening in bijlage 1 is een ruimte van ruim 1.515 m² aangegeven waarbinnen de landschappelijke inpassing gerealiseerd kan worden. Dit bedraagt ruim 10% van het bouwblok (1.515 m²/15.000 m²) wat ter beschikking is voor landschappelijke inpassing. In bijlage 2 van deze ruimtelijke onderbouwing is het erfbeplantingsplan opgenomen, waarbij minimaal 10% van het bouwblok is aangewend voor landschappelijke inpassing. f. de bouw van een voorziening voor het opwekken van duurzame energie door middel van biomassavergisting ten behoeve van een agrarisch bedrijf is toegestaan. Niet van toepassing op dit plan. Uit de toelichting bij een bestemmingsplan blijkt ten aanzien van een duurzame locatie, als bedoeld in het eerste lid, onder b en d, dat: a. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot hervestiging, omschakeling of uitbreiding ter plaatse; b. zuinig ruimtegebruik wordt toegepast door aan te sluiten bij bestaande bebouwing of, al dan niet door herschikking, optimaal gebruik te maken van de beschikbare ruimte; c. de beoogde ontwikkeling zowel vanuit milieuoogpunt, in het bijzonder wat betreft ammoniak, geur, fijnstof en gezondheid voor mensen, als vanuit ruimtelijk oogpunt, in bijzonder wat betreft natuur, landschap en cultuurhistorie, aanvaardbaar is. Zie lid 1, onder d. Tot het tijdstip waarop het bestemmingsplan dat in overeenstemming is met het eerste lid, onder c, in werking is getreden, geldt de regel dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden. Zie lid 1, onder c. In afwijking van het eerste lid, onder d, is voor bouwblokken die op 20 maart 2010 een omvang hebben van 1,5 hectare en geheel zijn benut, éénmalig uiterlijk tot 1 januari 2013 vergroting van het bouwblok boven de 1,5 hectare toegestaan om te kunnen voldoen aan de huisvestingseisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen. Niet van toepassing op dit plan.
Hoofdstuk 2 Verordening Ruimte (Bevordering van ruimtelijke kwaliteit) Artikel 2.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit In artikel 2.1 van de Verordening Ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, in het bijzonder aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Artikel 2.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap In artikel 2.2 van de Verordening Ruimte staat dat de toelichting bij een bestemmingsplan, als bedoeld in artikel 2.1, een verantwoording bevat van de wijze waarop financieel, juridisch en feitelijk is verzekerd dat de realisering van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven. Deze ruimtelijke onderbouwing bevat een verantwoording omtrent de aspecten en toetsingscriteria welke zijn beschreven in hoofdstuk 2 van de Verordening Ruimte. De gemeente Mill en Sint Hubert merkt op dat omdat het eigen beleid van de gemeente Mill en Sint Hubert omtrent artikel 2.2 nog in ontwikkeling is en de voortgang van het bestemmingsplan Buitengebied niet langer vertraagd kan worden zij vooralsnog aansluiten bij hetgeen opgenomen is in de ‘Handreiking Kwaliteitsverbetering van het landschap’. Concreet betekent dit volgens de gemeente Mill en Sint Hubert het volgende. De waarde van de grond zoals die nu is dient in beeld te worden gebracht op basis van de forfaitaire bedragen welke de gemeente Mill en Sint Hubert hanteert, per vierkante meter. Het verschil tussen deze uitkomsten is de bestemmingswinst. Van deze bestemmingswinst dient 20% als kwaliteitsverbetering te worden besteed. Dit kan bijvoorbeeld door het aanleggen van een houtsingel, een kikkerpoel of duur-
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
12
zaam te bouwen of landschapsverfraaiende elementen aan te brengen in gebouwen, zoals het aanbrengen van houtelementen, een ander soort dak dan gewoonlijk geplaatst wordt, etc. Op basis hiervan is voor dit plan de bestemmingswinst berekend, zie hieronder. R. Peters kiest ervoor om deze bestemmingswinst in te zetten voor een kwaliteitsverbetering op basis van duurzame energie door zonnepanelen op de daken van de stallen te realiseren. Oppervlakte nieuw bouwblok: Oppervlakte vigerend bouwblok: Vleeskalverenstal buiten bouwblok gerealiseerd met rechtstreekse doorwerking reconstructieplan Totale oppervlakte uitbreiding waarover bestemmingswinst middels forfaitaire bedragen berekend dient te worden berekend:
15.000 m² 9.900 m² 954 m²
-/-/-
4.146 m²
Deze 4.146 m² is momenteel in gebruik als agrarische grond en wordt omgezet in agrarisch bouwblok. De gemeente Mill en Sint Hubert rekent als forfaitair bedrag hiervoor per m²: Agrarische grond: Agrarisch bouwblok: Verschil:
€ 5,50 € 25,00 € 19,50
Dit betekent dat de bestemmingswinst op de locatie door uitbreiding van het bouwblok € 80.847,- (=4.146 m² x €19,50) bedraagt. Dit betekent dat € 16.169,40 (20% van € 80.847,-) geïnvesteerd dient te worden in een kwaliteitsverbetering. Uit de offerte welke in bijlage 6 is opgenomen blijkt dat dit bedrag geheel besteed kan worden aan de kwaliteitsverbetering middels het toepassen van zonnepanelen voor het opwekken van duurzame energie.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
13
4.3.3 Reconstructieplan Peel en Maas Met reconstructie wil de provincie Noord-Brabant een functieverandering in het landelijk gebied doorvoeren, om daarmee de maatschappelijke vraag naar bepaalde functies, zoals natuur, waterberging, recreatie en landschap meer in balans te brengen met de economische activiteiten in het landelijk gebied. De reconstructie van het landelijk gebied wordt vormgegeven in de Reconstructiewet. In deze wet zijn verschillende gebieden aangewezen: de reconstructiegebieden. In een opgesteld reconstructieplan is het toekomstbeeld voor het betreffende gebied aangegeven en er is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin de uitvoering van het wensbeeld is aangegeven. De reconstructie omvat de gecoördineerde en geïntegreerde voorbereiding, vaststelling en uitvoering van maatregelen en voorzieningen ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke structuur van de landbouw, natuur en landschap en milieu en waterkwaliteit. Voor wat betreft de landbouw kent de reconstructie voor het buitengebied een zonering in landbouwontwikkelings-, verwevings- en extensiveringsgebieden. Het plangebied is gelegen in de gemeente Mill en Sint Hubert en maakt hiermee deel uit van het reconstructieplan Peel en Maas. Dit reconstructieplan is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 22 april 2005. Het plan vormt een beleidsmatig toetsingskader voor de provincie en de gemeenten. De projectlocatie is gelegen in een verwevingsgebied. Navolgende figuur is een uitsnede van de plankaart uit het reconstructieplan.
Figuur 7, integrale zonering
Een verwevingsgebied is in het reconstructieplan gedefinieerd als: “een ruimtelijk begrensd gedeelte van het reconstructiegebied gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is, mits de ruimtelijke kwaliteit of functies zich daar niet tegen verzetten. Zowel het reconstructieplan als de verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant stelt dat bouwblokken voor intensieve veehouderijbedrijven enkel uitgebreid kunnen worden mits de locatie duurzaam is. Duurzame locatie: Bij de duurzame locatietoets dient zowel getoetst te worden aan bijlage 5 van het reconstructieplan (Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij) als aan artikel 9.3 lid 2 van de Verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. De criteria voor een duurza-
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
14
me locatie zijn behandeld in deze ruimtelijke onderbouwing en daaruit kan geconcludeerd worden dat de projectlocatie als duurzame locatie aangemerkt kan worden. De realisatie van de nieuwe vleeskalverenstal is nodig om voldoende toekomstperspectief te houden en de kostprijs te kunnen blijven dekken. De voerplaten zijn noodzakelijk voor de ruwvoeropslag van het bedrijf, zie ook hoofdstuk 3. Dit zijn de ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn. Zoals uit de situatietekening in bijlage 1 blijkt wordt in dit plan zuinig ruimtegebruik toegepast door aan te sluiten bij de bestaande bebouwing. In hoofdstuk 5 Uitvoeringsaspecten is de aanvaardbaarheid vanuit zowel milieuoogpunt als vanuit ruimtelijk oogpunt beschreven.
4.3.4 Conclusie provinciaal beleid Op basis van de beschreven (provinciale) beleidsstukken kunnen de volgende conclusies worden getrokken: - Structuurvisie ruimtelijke ordening: het plangebied ligt in ‘Landelijk gebied – Accentiegebied agrarische ontwikkeling’, waar in het verwevingsgebied voor een intensieve veehouderij op een duurzame locatie beperkte ontwikkelingen mogelijk zijn als er ook zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing. Dit vindt plaats door minimaal 10% van het bestemmingsvlak landschappelijk in te passen. Verder blijkt uit deze onderbouwing dat de projectlocatie duurzaam is. - Verordening Ruimte: het plan betreft een vergroting van het bouwblok ten behoeve van de realisatie van een vleeskalverenstal, voerplaten en de benodigde erfverharding en landschappelijke inpassing. Ten minste 10% van het nieuwe bouwblok wordt landschappelijk ingepast. Tevens is de locatie gelegen in een ‘Agrarisch gebied’, waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven. - Reconstructieplan Peel en Maas: het plangebied ligt in een ‘verwevingsgebied’. Dit gebied is gericht op landbouw, wonen en natuur. Het plan betreft een uitbreiding van het bouwblok ten behoeve van de realisatie van een vleeskalverenstal, voerplaten, erfverhardingen en de benodigde landschappelijke inpassing, wat mogelijk is op een duurzame locatie in een verwevingsgebied. Uit deze toelichting kan geconcludeerd worden dat de locatie duurzaam is. In het verwevingsgebied is een beperkte ontwikkeling op duurzame locaties mogelijk als er ook zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing.
4.4
Gemeentelijk beleid
Het vigerende gemeentelijke beleid is opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied 1998” van de gemeente Mill en Sint Hubert welke in 1999 door de gemeenteraad is vastgesteld. Het plangebied is gelegen in de bestemming “Agrarisch gebied” en binnen de medebestemming “Agrarisch bouwblok”. In onderstaande figuur is het bouwblok op deze locatie weergegeven.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
15
Figuur 8, Kaartuitsnede bestemmingsplan “Buitengebied 1998”
Het bouwblok heeft een omvang van circa 0,99 hectare. De bestaande vleeskalverenstal welke buiten het bouwblok is gelegen is gerealiseerd met de recht2 streekse doorwerking uit het reconstructieplan Afwijking bestemmingsplan: De gewenste uitbreiding met een vleeskalverenstal en voerplaten, benodigde erfverhardingen en de benodigde landschappelijke inpassing is gelegen buiten het bouwblok. Hierdoor kan geen medewerking worden verleend op grond van het geldende bestemmingsplan. Conclusie De gemeente Mill en Sint Hubert is bezig met het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied Mill en Sint Hubert”. Zij kan besluiten in het nieuwe bestemmingsplan een groter bouwblok toe te kennen aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill. Om in het nieuwe bestemmingsplan “Buitengebied gemeente Mill en Sint Hubert” een vergroting van het bouwblok mee te kunnen nemen, is het aanleveren van een goede ruimtelijke onderbouwing m.b.t. het plan vereist. Uit deze onderbouwing moet de noodzaak van de uitbreiding blijken. Zorgvuldig ruimtegebruik is uitgangspunt. Voorts moet worden aangetoond dat de gewenste bouwblokvergroting planologisch en milieuhygiënisch haalbaar is.
2
De rechtstreekse doorwerking in het reconstructieplan is komen te vervallen.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
16
5.
UITVOERINGSASPECTEN
5.1
Milieuaspecten
Bij de afwegingen van het al dan niet toelaten van ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspecten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf worden de verschillende voor dit plan relevante milieuaspecten behandeld.
5.1.1 MER3 Op 1 april 2011 is het gewijzigd Besluit milieueffectrapportage in werking getreden om uitvoering te geven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2009. De drempels voor de merbeoordeling worden gewijzigd van absolute in indicatieve waarden. Volgens de richtlijn moet bij het bepalen of er al dan niet een MER moet worden gemaakt, niet alleen de omvang van de activiteit een rol spelen, maar ook andere criteria, zoals de ruimtelijke context en de cumulatie met de omgeving, die zijn opgenomen in bijlage III bij de richtlijn. Voor gevallen die beneden de voor de mer-beoordeling verplichte drempel vallen, moet het bevoegd gezag op grond van artikel 7.2 eerste lid, onder b van de Wet milieubeheer zich ervan gewisse of de activiteit daadwerkelijk geen aanzienlijke milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de richtlijn. Conclusie Op 27 januari 2011 is door de provincie voor dit plan de milieuvergunning verleend. Dit betekent dat niet meer getoetst hoeft te worden aan het gewijzigd Besluit milieueffectrapportage wat op 1 april 2011 in werking is getreden.
5.1.2 Bedrijven en milieuzonering Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Om te komen tot een verantwoorde, ruimtelijk relevante toetsing in milieuhygiënisch opzicht van bedrijfsvestigingen, wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde milieuzonering. Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen anderzijds milieugevoelige functies als wonen en recreëren. Daarnaast is de milieuwetgeving van toepassing. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijven. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke richtafstand hierbij (minimaal) in acht genomen zou moeten worden. De beoogde ontwikkeling is een ontwikkeling behorende bij een vleeskalverenhouderij welke past onder de omschrijving “Fokken en houden van rundvee” zoals opgenomen in de Lijst van Bedrijven. Hiervoor zijn de volgende richtafstanden opgenomen tot woningen van derden: Geur: 100
Stof: 30
Geluid: 30
Gevaar: 0
Grootste afstand: 100
Conclusie Zowel in de vigerende als in de nieuwe situatie kan niet voldaan worden aan de minimale richtafstand voor geur vanaf de rand van het bouwblok zoals gesteld door de VNG op de woningen aan de Sint Hubertse Binnenweg 20, 22, 23, 24 en 24a te Mill. Gezien het feit dat wel aan de benodigde afstanden voldaan kan worden zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij, zie paragraaf 5.1.3 geur, kan geconcludeerd worden dat het initiatief het leefklimaat van omliggende objecten niet belemmert t.o.v. de vigerende situatie. De Wet geurhinder en veehouderij is leidend.
3
Milieu Effect Rapportage
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
17
Het plan voldoet wel aan de minimale richtafstanden voor stof en geluid. Tevens is op 22 oktober 2010 de milieuvergunning voor dit plan verleend, waarbij al deze criteria behandeld zijn en hierop een besluit is genomen. De criteria voldoen aan de wet- en regelgeving die daarvoor is vastgesteld.
5.1.3 Geur Geurnormen In artikel 3 lid 1 van de Wgv zijn normen opgenomen voor de geurbelasting welke een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object binnen en buiten de bebouwde kom in zowel een concentratie4 5 gebied als buiten een concentratiegebied . De projectlocatie is gelegen binnen het concentratiegebied. In artikel 6 lid 1 van de Wgv is opgenomen dat gemeenten bij gemeentelijke verordening kan bepalen dat binnen een deel van het grondbeleid van de gemeente een andere waarde van toepassing is dan de betreffende waarde, genoemd in artikel 3 lid 1 van de Wgv. Voor een concentratiegebied geldt binnen de bebouwde kom een bandbreedte van 0,1 tot 14 oue/m³ en buiten de bebouwde kom 3 tot 35 oue/m³. De gemeente Mill en Sint Hubert heeft bij gemeentelijke verordening bepaald dat de volgende normen voor de volgende gebieden binnen de gemeente gelden: A Bebouwde kom stedelijk 2 odour units B Bebouwde kom landelijk 3 odour units C Buitengebied 12 odour units D Landbouwontwikkelingsgebied 14 odour units De geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor veehouderijen met dieren waarvoor geur emissiefactoren zijn opgenomen in de Rgv. Het verspreidingsmodel ‘V-stacks vergunning’ is een geavanceerd computerprogramma voor het berekenen van de verspreiding van geur rond dierenverblijven. In de ministeriële regeling bij de Wet geurhinder en veehouderij is het gebruik van ‘V-stacks vergunning’ verplicht gesteld. Bij deze berekening zijn de volgende aspecten bepalend: De rijksdriehoekscoördinaten van het emissiepunt, de hoogte van het emissiepunt, de gemiddelde gebouwhoogte van het gebouw waar het betreffende emissiepunt is gelegen, de diameter van het emissiepunt, de uittreedsnelheid van het emissiepunt en de totale emissie per punt wat wordt aangevraagd. Verder dienen de rijksdriehoekscoördinaten van de dichtstbijzijnde gevel van het geurgevoelige object ingevoerd te worden en de geurnorm welke voor dit geurgevoelige object geldt. Conclusie Ten behoeve van de aanvraag is een berekening met V-stacks vergunningen uitgevoerd. Uit deze berekening blijkt dat de beoogde ontwikkeling geen belemmeringen schept met betrekking tot geurhinder, zie onderstaande tabellen. Brongegevens: Volgnr.
BronID
X-coord.
Y-coord.
1 2 3 4 5
stal 4 achter stal 6 stal 5 stal 4 (3afdvoor) stal 7
183 376 183 377 183 421 183 467 183 460
410 487 410 527 410 488 410 480 410 532
EP Hoogte
Gem.geb. hoogte
9,3 9,3 9,3 9,3 9,9
5,9 6,0 6,2 5,7 6,2
EP Diam.
1,1 1,6 1,8 1,6 2,0
EP Uittr. snelh.
E-Aanvraag
5,86 4,71 4,64 5,21 5,66
6 978 12 140 14 952 11 605 14 596
4
Binnen de bebouwde kom geldt een norm van 3,0 odour units per kubieke meter lucht en buiten de bebouwde kom van 14,0 odour units per kubieke meter lucht. 5 Binnen de bebouwde kom geldt een norm van 2,0 odour units per kubieke meter lucht en buiten de bebouwde kom van 8,0 odour units per kubieke meter lucht.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
18
Geur gevoelige locaties: Volgnummer GGLID 6 Wanroijseweg 41 7 Wanroijseweg 55 8 Edelhert 34 9 Molenkuilweg 9 10 Wanroijseweg 67 11 Wanroijseweg 43 12 St. Hub.bin.w 20 13 St.Hub.bin.w.24 14 St.Hub.bin.w.14 15 Voordijk 15 16 Voordijk 15a 17 Grootvenseweg 27 18 Wanroijseweg 45 19 Wanroijseweg 51 20 Wanroijsew 49 Aldi z 21 Wanroijsew 49 Aldi n
Xcoordinaat 182 882 183 008 183 647 182 895 183 132 182 905 183 358 183 407 182 801 183 709 183 743 183 622 182 934 182 989 183 003 182 983
Ycoordinaat 410 231 410 114 410 186 410 392 410 015 410 223 410 343 410 306 410 793 410 769 410 738 410 163 410 198 410 141 410 175 410 195
Geurnorm 2,00 2,00 3,00 2,00 2,00 2,00 12,00 12,00 2,00 12,00 12,00 3,00 2,00 2,00 2,00 2,00
Geurbelasting 1,81 1,65 2,14 1,76 1,52 1,89 8,23 5,97 1,20 3,75 3,45 2,08 1,94 1,74 1,86 1,99
Vaste afstanden Artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij: Artikel 3 lid 2 geeft aan dat de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, bedraagt: a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. 6
Deze afstand dient gemeten te worden vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object. Artikel 5 lid 1 Wet geurhinder en veehouderij: Artikel 5 lid 1 geeft aan dat de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object bedraagt: a. ten minste 50 meter indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen, en b. ten minste 25 meter indien het geurgevoelig object buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand dient hierbij gemeten te worden tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object. Bij de vaste afstandcriteria dient ook gerekend te worden tot een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij. Conclusie Het dichtstbijzijnde geurgevoelige object dat onderdeel uitmaakt van de veehouderij aan de Sint Hubertse Binnenweg 23 te Mill (buitengebied) is gelegen op 85 meter van het dichtstbijzijnde emissiepunt van een dierenverblijf op de projectlocatie. Het plan voldoet hiermee aan de minimale afstand van 50 meter voor objecten buiten de bebouwde kom. Het dichtstbijzijnde geurgevoelige object aan de Sint Hubertse Binnenweg 20 te Mill (buitengebied) is gelegen op 82 meter van de dichtstbijzijnde buitenzijde van een dierenverblijf op de projectlocatie. Het plan voldoet hiermee aan de minimale afstand van 25 meter voor objecten buiten de bebouwde kom.
6
Een ‘al dan niet overdekte ruimte waarbinnen dieren worden gehouden’ (artikel 1 Wgv)
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
19
Kernrandzone Een kernrandzone is een overgangsgebied naar het buitengebied, gelegen langs bestaand stedelijk gebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte of afnemende agrarische functie. In een kernrandzone is een duurzame locatie niet mogelijk. Conclusie De locatie aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill is niet gelegen binnen een kernrandzone.
5.1.4 Luchtkwaliteit De eerste kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414). Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. In de Wet zijn normen vastgelegd voor deconcentraties van diverse stoffen in de lucht, met doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor veehouderijen zijn de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor stikstofoxide (NO2) en zwevende deeltjes (fijn stof: PM 10) van belang. Daarnaast is voor deze stoffen een maximaal toegestaan aantal overschrijdingsuren respectievelijk overschrijdingsdagen opgenomen dat de (24)-uurgemiddelde concentratie overschreden mag worden. Conclusie Door de uitbreiding van het vleeskalverenbedrijf met een nieuwe vleeskalverenstal vindt een toename plaats van de uitstoot van voornamelijk fijn stof. In onderstaand overzicht is de uitstoot van fijn stof voor alle in de directe omgeving gelegen woningen weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat nabij de woningen wordt voldaan aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit voor wat betreft de concentratie aan fijn stof. De hoogst optredende concentratie fijn stof bedraagt 25,6 µg/m³ op de woningen Sint Hubertse Binnenweg 20, 22, 23, 24 en 24a en Voordijk 15, 15a, 15b en 9. Dit blijft in zeer ruime mate onder de hoogste toegestane concentratie van 40 µg/m³. Op de woning Brandsestraat 28 bedraagt het aantal overschrijdingen 18,9 maal. De Wet luchtkwaliteit staat tot 35 overschrijdingen toe. De beoogde ontwikkeling schept dan ook geen belemmeringen met betrekking tot luchtkwaliteit.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
20
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
21
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
22
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
23
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
24
5.1.5 Gezondheid voor mensen Momenteel wordt nog onderzoek gedaan naar de effecten van de agrarische sector op de gezondheid voor mensen. Omdat dit onderzoek nog niet is afgerond zijn er ook nog geen resultaten kenbaar hierover.
5.1.6 Geluidhinder De geluidsemissie ten gevolge van de inrichting wordt getoetst aan de normen van de ‘Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening’. In verband met de milieuaanvraag is door M&A Milieuadviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd (29-MSHB-il-v2, d.d. 30 november 2009 en 210-MSHB25-il-aanv-v1, d.d. 24 maart 2010). In dit onderzoek is de geluidsuitstraling bepaald ten gevolge van de representatieve bedrijfssituatie (RBS), twee incidentele bedrijfssituaties (IBS1 en IBS2) en de indirecte hinder. Conclusie In de representatieve bedrijfssituatie wordt voldaan aan de eisen. De maximale geluidsniveaus wijzigen niet, zodat deze voor de IBS1 en IBS2 verder buiten beschouwing zijn gelaten. De bijdrage van de extra ventilatoren is dusdanig beperkt, dat de uitgangspunten voor de vergunningverlening niet wijzigen. Door de volgende beperkingen in de vergunningsvoorschriften op te nemen, kan de vergunning voor deze ontwikkeling verleend worden: - maximaal 9 etmalen per jaar wordt het intensief afvoeren van mest uitgesloten van de geluidsvoorschriften; - maximaal 3 etmalen per jaar wordt het inkuilen van maïs uitgesloten van de geluidsvoorschriften. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 3 van deze ruimtelijke onderbouwing.
5.1.7 Bodem In het kader van dit plan vormt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Gezien het historisch gebruik van het plangebied is een bodemonderzoek in dit geval niet noodzakelijk. Het plangebied heeft immers nooit een andere functie gehad dan grasland en er hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Verder is ter plaatse sprake van een onverdachte locatie volgens de achtergrondwaarde van de bodemkwaliteitskaart. Hiervan uitgaande wordt geconcludeerd dat onderhavig plan geen hinder ondervindt ten aanzien van de bodemkwaliteit. Op basis van de Woningwet en het Bouwbesluit mag niet gebouwd worden op verontreinigde grond. Bij de aanvraag om een bouwvergunning moet vaak een bodemonderzoek worden geleverd. Dit is een verplichting uit de Woningwet om de gezondheid en veiligheid te garanderen van mensen die wonen, werken of verblijven in het gebouw waarvoor vergunning wordt aangevraagd. Een bodemonderzoek is noodzakelijk wanneer: - nog geen gegevens betreffende de bodemgesteldheid bekend zijn (dit betekent dus ook dat als er een bodemkwaliteitskaart is, er geen bodemonderzoek meer hoeft te komen); - er meer dan 2 uur per dag mensen in verblijven; - als het bouwwerk de grond raakt en; - als er na sloop herbouwd wordt. Conclusie In de nieuwe bebouwing wordt niet meer dan 2 uur per dag door mensen in verbleven. Een bodemonderzoek hiervoor is dan ook niet noodzakelijk.
5.1.8 Externe veiligheid Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
25
Plaatsgebonden risico Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is. Groepsrisico Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm). Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer. Op grond van het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), moet de verantwoording van het groepsrisico (GR) plaatsvinden bij het vaststellen van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, indien dit de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk maakt. (Beperkt) kwetsbare objecten Er moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. 7 woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants . Risicovolle activiteiten In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan. Conclusie Inrichtingen Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van o.g.v. het Bevi/Revi aangewezen inrichtingen. Hierdoor is een toetsing dan ook niet aan de orde. Transport Het plan ligt niet binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding. Hierdoor is de toetsing dan ook niet aan de orde. Het plan ligt niet in de omgeving van risicovolle transportroutes water, spoor of weg. Risicokaart De risicokaart toont niet alleen risicosituaties met gevaarlijke stoffen, maar ook andere risico’s. Deze risico’s worden op de risicokaart aangeduid als `overig`. Deze overige risico’s zijn ingedeeld in de volgende ramptypen: - luchtvaartongevallen; - ongeval op water; - verkeersongevallen op land; - tunnelongevallen; - brand in (grote) gebouwen (zie kwetsbare objecten); - instorting van gebouwen (zie kwetsbare objecten); 7
Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
26
-
verstoring van de openbare orde; paniek in menigte; overstroming; natuurbranden.
Aangaande het plangebied zijn er volgens de risicokaart geen risico’s binnen het plangebied aanwezig. Onderhavig plan ondervindt dus geen belemmeringen op het gebied van externe veiligheid.
Figuur 9, Uitsnede risicokaart provincie Noord-Brabant, plangebied is rood omcirkeld
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
27
5.2
Fysieke aspecten
5.2.1 Verkeerskundige situatie Het bedrijf blijft, zoals in de huidige situatie, bereikbaar vanaf de Sint Hubertse Binnenweg te Mill en blijft op twee plaatsen op de weg ontsloten, zie onderstaande figuur. De verkeerskundige situatie wijzigt niet in betekende mate t.o.v. de huidige situatie door de uitbreiding op de locatie met een vleeskalverenstal en voerplaten. Maatregelen in de bestaande verkeersstructuur zijn ten behoeve van onderhavig plan niet nodig. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waarvoor op de projectlocatie voldoende ruimte aanwezig is.
Figuur 10, Ontsluiting bedrijf aangegeven met rode pijl
5.2.2 Natuurwaarden De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatig gebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS), die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaal niveau in de Structuurvisie vastgelegd. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europese beschermde Natura 2000- gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000- gebieden aangewezen. Als er n.a.v. projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die effecten hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) dienen in het kader van de ‘Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant’ dit te melden bij de provincie Noord-Brabant.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
28
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) beschermt zeer kwetsbare gebieden tegen de uitstoot van ammoniak die wordt veroorzaakt door veehouderijen. Op grond van deze wet hebben Provinciale Staten 8 gebieden aangewezen die als zeer kwetsbaar worden aangemerkt. In deze gebieden en een zone van 250 meter hieromheen is uitbreiding met dierenverblijven of het nieuw vestigen van veehouderijen beperkt. De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzettelijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridische zwaarder beschermde soorten uit ‘tabel 2’, de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dieren en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met vogels. Van de laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn, maar waarbij inventarisatie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effect heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er passende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rusten verblijfplaats te garanderen. Met passende maatregelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voor soorten van ‘tabel 2’geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer gewerkt wordt conform een door ELI (voorheen LNV) goedgekeurde gedragscode. Indien in de bijlage van een gedragscode ook vogels worden genoemd geldt deze vrijstelling ook voor deze soorten. Als passende maatregelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden op grond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soort beschermd wordt. Het beschermingsregime bepaalt ook het af-wegingskader dat gebruikt wordt om de ontheffingsaanvraag te beoordelen. De Ecologische Hoofdstructuur EHS is ruimtelijk in de interim Structuurvisie vastgelegd. Ook is dit beleid verder vertaald in de Verordening Ruimte. De ecologische hoofdstructuur (EHS) is het samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige te ontwikkelen natuurwaarden. Een plan wat is gelegen in de EHS strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en houdt daarbij rekening met de overige aanwezige waarden en kenmerken, waaronder de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Conclusie natuurwaarden Natuurbeschermingswet: In het kader van de ‘Verordening stikstof en Natura 2000 Noord-Brabant’ is de ontwikkeling op het bedrijf op 28 februari 2011 gemeld bij de provincie Noord-Brabant. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant laten binnen 8 weken hierop weten of de melding ter kennisname wordt aangenomen of zij besluiten of er al dan niet gesaldeerd is. Of in geval van de ligging bij een beschermd natuurmonument of een natuurbeschermingswetvergunning nodig is. Wet ammoniak en veehouderij: De locatie aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill is niet gelegen binnen 250 meter van een kwetsbaar gebied, zie onderstaande figuur.
8
Natuurgebieden zijn kwetsbaar als deze voor verzuring gevoelig zijn en tevens binnen de door de provincie begrensde Ecologische Hoofdstructuur (EHS) liggen. In deze gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen is oprichting van nieuwe veehouderijen niet toegestaan en kunnen bestaande veehouderijen slechts binnen strenge voorwaarden uitbreiden.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
29
Figuur 11, Uitsnede WAV-kaart, plangebied is rood omcirkeld
Flora & fauna: In het kader van deze ruimtelijke procedure is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door het bureau Econsultancy. Dit onderzoek is als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De conclusie en aanbevelingen zijn hieronder kort samengevat. De onderzoekslocatie is marginaal geschikt voor broedvogels wegens het ontbreken van bomen en struweel. Echter is een incidentele grondbroeder als kievit in het vroege voorjaar nooit uit te sluiten. Langs de randen van de onderzoekslocatie zijn door de aanwezigheid van bomen en struweel geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene broedvogels als merel, heggenmus, winterkoning, roodborst en houtduif. Daarnaast kan de locatie incidenteel gebruikt worden door in de omgeving verblijvende vleermuizen als gewone dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger om te foerageren. Das zal naar verwachting de onderzoekslocatie incidenteel als foerageergebied gebruiken. De onderzoekslocatie vormt geschikt habitat voor enkele algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën als egel, mol, konijn, bruine kikker en gewone pad. In de afwateringssloot zijn voortplantingsmogelijkheden voor amfibieën aanwezig. Tevens kan een algemene libelsoort, zoals lantaarntje, van de onderzoekslocatie gebruik maken. Voor de overige soorten uit de verschillende soortgroepen vormt de onderzoekslocatie geen geschikt habitat of zijn deze op grond van bekende verspreidingsgegevens of het ontbreken van verblijfsindicaties niet te verwachten. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen wordt uitgevoerd, zullen geen overtredingen van de Flora- en faunawet plaatsvinden met betrekking tot broedvogels. Het (laten) uitvoeren van een controle op de aanwezigheid van een broedgeval voor aanvang van de werkzaamheden, kan in dit geval voorkomen dat er onnodige vertraging van de plannen en verstoring van broedvogels plaatsvindt. Voor algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren en amfibieën geldt de algemene zorgplicht, die er ondermeer in voorziet dat al het redelijkerwijs mogelijke dient te worden gedaan om het doden van individuen te voorkomen. Er zijn in het kader van de algemene zorgplicht geen speciale maatregelen nodig. Nader onderzoek naar het voorkomen van verschillende soortgroepen wordt niet noodzakelijk geacht. Ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet ten aanzien van het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen is niet aan de orde.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
30
Erfvogels zijn vogels die leven op het boerenland, op en rondom boerderijen en landelijk gelegen woningen, op erven en in hagen en houtwallen. Ze nemen in aantal af, mede omdat het boerenland en de erven de laatste decennia veel grootschaliger en 'netter' zijn geworden. De nieuwsbrief 'Erfvogels in beeld' informeert over nut, noodzaak en praktische manieren van natuurbescherming in het landelijk gebied. Deze nieuwsbrief is te downloaden op via de site van de vogelbescherming. Daarnaast is op de site van de vogelbescherming een advieslijst boerenzwaluwvriendelijke maatregelen te downloaden, gezien 2011 het jaar is van de Boerenzwaluw. Nestresten van boerenzwaluw zijn aangetroffen in het schuurgedeelte van de voormalige woonboerderij. Aanbevolen wordt om nestkasten voor boerenzwaluw op te hangen op een geschikte locatie van de nieuwbouw in verband met de sterke afname van deze soort. Ecologische hoofdstructuur: Het plangebied is niet gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur, waardoor deze regeling niet van toepassing is op het plangebied. De EHS zal niet worden aangetast door de herbestemming van de onderzoekslocatie.
Figuur 12, Ligging plangebied t.o.v. ecologische hoofdstructuur/verbindingszone, plangebied is rood omcirkeld
5.2.3 Cultuurhistorische waarden De provincie Noord-Brabant ziet cultuurhistorishe waarden als een belangrijk element van de identiteit van Noord-Brabant. Cultuurhistorische waarden dienen gebruikt te worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De Cultuurhistorische waardenkaart, waarop de cultuurhistorische waarden van bovenlokaal belang zijn aangegeven, kan daarbij een bruikbaar instrument zijn. Behalve een inspiratiebron voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, is de Cultuurhistorische waardenkaart voor de provincie tevens een beleidskader waaraan onder meer bestemmingsplannen, aanvragen voor ontrgrondingsvergunningen en subsidieverzoeken worden getoetst. De cultuurhistorische waardenkaart is opgebouwd uit verschillende kaartlagen die elk een thema in beeld brengen.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
31
Figuur 13, Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 2010, plangebied is rood omcirkeld
Bovenstaande figuur geeft de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de directe omgeving weer. Het plangebied is hierop gelegen in het Cultuurhistorisch vlak – Hollander Broek, in het Cultuurhis9 torische landschap – Beerse en Baardwijkse Overlaat en een gedeelte van de bestaande bebouwing is gelegen in Archeologisch landschap – Peelhorst Oost. Cultuurhistorisch vlak – Hollands Broek Binnen de Cultuurhistorische landschappen komen verschillende historische vlakken voor. Deze historische vlakken zijn van provinciaal belang. Ze zijn grotendeels gebaseerd op de historische vlakken van de huidige CHW uit 2006. In een aantal gevallen werden de vlakken vergroot en/of samengevoegd tot logische landschappelijke eenheden. Het beleid voor deze vlakken is gericht op behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. Het Hollanderbroek is een unieke polder in het voormalige broekgebied in het stroomgebied van de Lage Raam. Bijzonder is dat er binnen de polder enkeerdgronden liggen. Cultuurhistorisch landschap – Beerse en Baardwijkse Overlaat Noord-Brabant kent gebieden met een concentratie van samenhangende cultuurhistorische waarden. Deze cultuurhistorische landschappen zijn representatief voor de diverse agrarische cultuurlandschappen van zand, klei en verdwenen veen, maar ook voor de landschappen gevormd door waterbeheersing en defensie, zoals overlaten en waterlinies. In totaal zijn er 21 Cultuurhistorische landschappen afgebakend, waaronder “Beerse en Baardwijkse Overlaat”. Voor deze landschappen zet de provincie zich actief in op behoud en ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden. Het gebied van de Beerse en Baardwijkse Overlaat bestaat uit een aaneenschakeling van laaggelegen gronden, omgeven door donken en oeverwallen van de Maas en door dekzandruggen. Archeologisch landschap – Peelhorst Oost Het gebied omvat de noordoostelijke rand van de plateau-achtige Peelhorst. Over grote oppervlakken is de Peelhorst bedekt met een dunne dekzanddeken, plaatselijk zijn dekzandruggen en stuifduinen aanwezig. Vanuit de Peelhorst lopen in noordoostelijke richting enkele beek- en droogdalen. Op de rand van de Peelhorst komen kleinere en grotere arealen aan oude bouwlanden voor. Conclusie Doordat de nieuwe bebouwing direct bij de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd en het feit dat op de locatie waar de bebouwing wordt gerealiseerd geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn en geen cultuurhistorische landschapselementen binnen het plangebied aanwezig zijn, zal het project geen negatieve invloed hebben op de cultuurhistorische waarden in het gebied. Er kan dan ook gesteld
9
Een gebied met een concentratie van samenhangende cultuurhistorische waarden.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
32
worden dat de uitbreiding van het bouwvlak geen invloed heeft op de cultuurhistorische waarden van het gebied, het cultuurhistorisch vlak, het cultuurhistorisch landschap en het archeologisch landschap.
5.2.4 Archeologische waarden De cultuurhistorische waardenkaart 2010 geeft onder andere de archeologische monumenten en de indicatieve archeologische waarden weer. Terreinen waarvan bekend is dat ze daadwerkelijk een archeologische waarden hebben, worden aangeduid als archeologisch monument. Voor een deel zijn deze archeologische monumenten beschermd op basis van de Monumentenwet 1988. Naast de archeologische momumenten kan op de Cultuurhistorische waardenkaart de archeologische verwachtingswaarde afgelezen worden.
Figuur 14, Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart 2010
Conclusie Figuur 14 geeft aan dat er in het plangebied geen archeologische monumenten aanwezig zijn en de indicatieve archeologische waarde van het plangebied niet hoog/middelhoog is. Omdat de indicatieve archeologische waarde van het plangebied laag is hoeft er op de locatie geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd te worden.
5.2.5 Aardkundige waarden en kenmerken10 De locatie is volgens de kaart uit de Verordening Ruimte gelegen binnen het aardkundig waardevol gebied 42 (Steilrand Mill), zie figuur 15. In artikel 7.2 van de Verordening Ruimte is opgenomen dat een bestemmingsplan dat is gelegen in een aardkundig waardevol gebied mede strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en stelt regels ter bescherming van de aardkundige waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
10
Dit zijn waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen danwel anderszins vanwege de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
33
Figuur 15, Ligging in aardkundig waardevol gebied
In onderstaande tabel is een beschrijving gegeven van het nieuwe aardkundige waardevolle gebied 42. Steilrand Mill.
Figuur 16, Tabel beschrijving nieuwe aardkundig waardevol gebied 42. Steilrand Mill
Conclusie Te beschermen aardkundige elementen zijn op de projectlocatie en in de directe omgeving daarvan niet aanwezig dan wel kenbaar. Het plan heeft daardoor geen invloed op de aardkundige waarden en kenmerken van het aardkundig waardevol gebied 42. Steilrand Mill.
5.2.6 Waterparagraaf Beleidskader Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Water-huishoudingsplan van Noord-Brabant, het Waterbeheersplan van het Waterschap de Dommel, de Vierde Nota Waterhuishouding, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste geza-
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
34
menlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Water legt een ruimteclaim op het (stads)landschap waaraan voldaan moet worden. De bekende driestapsstrategieën zijn leidend: - Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit); - Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit). Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. Beleidsnota uitgangspunten Watertoets van Waterschap Aa en Maas De projectlocatie is gelegen in het beheersgebied van waterschap Aa en Maas. Dit waterschap hanteert onderstaande uitgangspunten: - Gescheiden houden van het vuil water en het schoon hemelwater; - Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwater dient worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: ‘hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer’; - Hydrologisch Neutraal bouwen; - Water als kans; - Meervoudig ruimtegebruik; - Voorkomen van vervuiling. Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater Het streefbeeld is het schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het plangebied. Doorlopen van de afwegingsstappen: ‘hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer’ In aansluiting op het landelijke beleid (NW4, WB21) hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht dient te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen ‘hergebruik - infiltratie - buffering - afvoer’ (afgeleid van de trits ‘vasthoudenbergen-afvoeren’) doorlopen. Hergebruik van het water wordt bij dit project niet toegepast. Bij dit initiatief zal gebruik gemaakt worden van infiltratie en gedeeltelijke afvoer op het oppervlaktewater. Hydrologisch neutraal bouwen Bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GHG mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij optimale grondwaterstanden. Door infiltratie van het hemelwater binnen de projectlocatie wordt voldaan aan het beleidsuitgangspunt voor hydrologisch neutraal bouwen. Water als kans Dit wordt door stedenbouwkundigen bij inrichtingsvraagstukken vaak benaderd als een probleem. De belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld ook voor een meerwaarde zorgen van het plan. In dit project wordt gebruik gemaakt van dit aspect door de waterberging te integreren in de landschappelijke inpassing van het bedrijf. Meervoudig ruimtegebruik Omdat de m² duur zijn, wordt door het waterschap aangeraden naar meervoudig grond-gebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’ van m² door de ruimtevraag van water beperkt worden. Meervoudig ruimtegebruik wordt toegepast door de wadi in de beplanting te realiseren. Voorkomen van vervuiling Bij de inrichting, het bouwen en het beheer van gebieden wordt het milieu belast. Vanuit zijn wettelijke taak ten aanzien van het waterkwaliteitsbeheer streeft het waterschap ernaar om nieuwe bronnen van verontreiniging zoveel mogelijk te voorkomen. De nieuwe bebouwing bezit geen materiaal die tot een verontreiniging van de bodem leidt en daarmee de kwaliteit van het grondwater verslechteren. Wateroverlastvrij bestemmen Bij de locatiekeuze voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zoekt u naar een plek die hoog en droog genoeg is. Mocht dit niet mogelijk of wenselijk zijn, dan zult u moeten compenseren. U neemt daarbij maatregelen om het gebied voldoende tegen wateroverlast te beschermen. Bij dit plan is de meest geschikte locatie gekozen voor de waterberging (wadi). Door vanuit de wadi een afvoer te realiseren op een naast-
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
35
gelegen sloot, welke afstroomt op een waterschapssloot, wordt wateroverlast van het gebied bij extreme neerslag voorkomen. Waterschapsbelangen Bij een bouwproject kunnen verschillende waterschapsbelangen spelen: - Ruimteclaims voor waterberging. - Ruimteclaims voor de aanleg van natte ecologische verbindingszones en beekherstel. - Aanwezigheid en ligging watersysteem. - Aanwezigheid en ligging waterkeringen. - Aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims t.b.v. de afvalwaterketen in beheer bij het waterschap. Spelen deze belangen een rol in het plan dan dient dit benoemt te worden in de planregels, -kaart (verbeelding) en -toelichting. Deze belangen spelen geen rol bij dit plan. Kenmerken watersysteem Uit de wateratlas van de provincie Noord-Brabant blijkt dat de bodem binnen het plangebied uit beekdallandschap bestaat. Deze gronden zijn matig voedselrijk en vochtig tot nat. Verder blijkt uit bovengenoemde wateratlas dat de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG) ter plaatse is gelegen op 40-60 cm onder maaiveld en de Gemiddelde Laagste Grondwaterstand (GLG) op 100-120 cm.
Figuur 17, GHG
Figuur 18, GLG
Het plangebied is niet gelegen in een gebied wat is aangewezen als grondwater-beschermingsgebied, waterbergingsgebied, zoekgebied rivierverruiming of natte natuurparel, zie onderstaande figuur.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
36
Figuur 19, Uitsnede waterkaart
Hydrologisch neutraal bouwen Inleiding Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling op de projectlocatie aan de Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de huidige situatie tot gevolg heeft. Verhard oppervlak Het bestaande en nieuw te realiseren verhard oppervlak bedraagt: Bestaand verhard Nieuw verhard Toename verhard oppervlak: oppervlak: oppervlak: Bebouwing: Erfverharding: Totaal:
5.477 m² 2.185 m² 7.662 m²
6.829 m² 5.060 m² 11.889 m²
1.352 m² 2.875 m² 4.227 m²
Opvang T=10 bui+ 10%
Opvang T=100 bui + 10%
202 m³
268 m³ 11
Voor de watertoets dient rekening gehouden te worden met een berging van een T=10 bui + 10% en 12 een T=100 bui +10%. Met betrekking tot de landbouwkundige afvoer dient rekening gehouden te worden met een afvoercoëfficiënt bij een T=10 jaar scenario van 0,67 l/s/h en 1,34 l/s/ha bij een T=100 jaar scenario. Met behulp van de Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO)-tool van het waterschap is een berekening voor de compenserende berging voor nieuw verhard oppervlak uitgevoerd. Daarbij is uitgegaan van de k-waarde van 1 m/dag. Uit de HNO-tool blijkt dat de bijbehorende maximale maatgevende berging bij extreme neerslag voor het verhard oppervlakte van 11.889 m² op de projectlocatie 268 m³ bedraagt. De leeglooptijd van de infiltratievoorziening bedraagt maximaal 2 uur. Figuur 20 betreft een overzicht van de rekenresultaten van de berekening met de HNO-tool.
11 12
Een neerslaggebeurtenis die gemiddeld eens per 10 jaar voorkomt. Een neerslaggebeurtenis die gemiddeld eens per 100 jaar voorkomt.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
37
Figuur 20, Resultaten berekening met HNO-tool
Hemelwaterafvoer na ontwikkeling Om te voldoen aan het principe van hydrologisch neutraal bouwen zal het hemelwater in de nieuwe situatie op eigen terrein worden geïnfiltreerd. Het hemelwater dat op de erfverharding en op de daken valt, wordt doormiddel van goten en afvoergoten afgevoerd op een te realiseren wadi tussen de beplanting. Vanuit de wadi infiltreert het hemelwater langzaam in de bodem. De GHG in het plangebied bedraagt -4060 cm-mv. De wadi zal derhalve een diepte krijgen van 40 cm. Figuur 21 geeft een impressie van een soortgelijke toe te passen wadi. Om mogelijke problemen te voorkomen bij extreme neerslag (T=100 bui) wordt er vanuit de wadi een afvoer gerealiseerd met een leeglooptijd van 1,34 l/s/ha op een naastgelegen sloot, welke afstroomt op een waterschapssloot, zie bijlage 2. Hiervoor wordt een watervergunning aangevraagd bij waterschap Aa en Maas.
Figuur 21, voorbeelden wadi
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
38
Kwaliteit van het te lozen en infiltreren hemelwater Om de kwaliteit van het hemelwater te garanderen dienen onderdelen welke met regenwater in aanraking kunnen komen, te worden vervaardigd of te bestaan uit niet uitloogbare bouwmaterialen zoals kunststoffen of gecoat staal of aluminium (in plaats van zink, lood of asfalt etc.). Door het gebruik van niet-uitlogende materialen komen geen verhoogde concentraties verontreinigende stoffen (DuBo-maatregelen) voor in het te infiltreren water. In de nieuwe situatie wordt alleen het huishoudelijk afvalwater geloosd op de riolering. Het schoon hemelwater wordt afgekoppeld van het drukriool en wordt geïnfiltreerd in de bodem en gedeeltelijk, bij extreme neerslag, afgevoerd op het oppervlaktewater. Enkel schoon regenwater mag worden geïnfiltreerd. Infiltratie van afgekoppelde verhardingen zoals opritten, parkeerplaatsen en terrassen mag niet verontreinigd zijn met chemische bestrijdingsmiddelen, olie, agressieve reinigingsmiddelen of andere verontreinigende stoffen. Conclusie en samenwerking met de waterbeheerder De waterparagraaf is ambtelijk afgestemd met het waterschap Aa & Maas. P.M. Reactie waterschap verwerken.
5.2.7 Welstand Het plan (vleeskalverenstal) zal voldoen aan de eisen zoals gesteld in de Welstandsnota. Tevens zal het plan ter goedkeuring worden voorgelegd aan de welstandscommissie.
5.2.8 Kabels en leidingen Voor de start van de graafwerkzaamheden op de betreffende locatie zal een Klic-melding worden gedaan om schade aan mogelijke kabels en leidingen te voorkomen.
5.3
Economische aspecten
Op 1 juli 2008 is samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de Grondexploitatiewet (Grexwet) in werking getreden. In de Grexwet is bepaald dat een gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel dat mogelijkheden voor de bouw van één of meer hoofdgebouwen, verplicht is maatregelen te hebben genomen die verzekeren dat de kosten welke gepaard gaan met de ontwikkeling van de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Voor de ontwikkeling van dit plan is er sprake van een particulier initiatief ten behoeve van de uitbreiding van de intensieve veehouderij van de initiatiefnemer. De gemeente Mill en Sint Hubert zal in het kader van de Grexwet daarom alle door de gemeente te maken kosten verhalen op de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. De plankosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
39
6.
CONCLUSIE
De initiatiefnemer, R. Peters, is voornemens op de locatie Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill het bouwblok uit te breiden zodat hier een vleeskalverenstal, voerplaten, erfverhardingen en de benodigde landschappelijke inpassing gerealiseerd kan worden. Het bedrijf is gelegen in een verwevingsgebied, waar de uitbreiding van het bouwblok tot ten hoogste 1,5 ha mogelijk is op een duurzame locatie. De bouwblokvergroting op deze locatie heeft geen onacceptabele milieugevolgen, fysieke gevolgen als economische gevolgen. Tevens past de uitbreiding binnen de regelgeving en voldoet aan de criteria zoals deze zijn gesteld in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant voor de uitbreiding van een bouwblok tot ten hoogste 1,5 ha binnen een verwevingsgebied. Op basis van deze ruimtelijke onderbouwing kan de gemeente Mill en Sint Hubert besluiten om in het bestemmingsplan “Buitengebied Mill en Sint Hubert” het beoogde bouwblok van 1,5 hectare, zoals opgenomen in bijlage 1, over te nemen voor de locatie Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill.
Ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
40
Bijlage 1 Situatietekening beoogd bouwblok van 1,5 ha
Bijlage 2 Erfbeplantingsplan
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlage 4 Uitdraai Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlage 6 Offerte zonnepanelen
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill
Bijlagen ruimtelijke onderbouwing Sint Hubertse Binnenweg 25 te Mill