TERMOPELLET TP 30
PELLETKETELS
Gebruikershandleiding Voor de installatie, het gebruik en het onderhoud moeten de instructies aandachtig gelezen worden. De handleiding maakt integraal deel uit van het product.
Pagina 2
Gefeliciteerd! U bent nu de eigenaar van een Extraflame ketel De Extraflame ketel staat voor een moderne oplossing voor het produceren van warmte en warm water op een ecologische manier. Ze verenigen de meest vooruitstrevende technologie met een hoge bewerkingskwaliteit, waardoor u in het gehele huis in absolute veiligheid kunt genieten van een fantastisch gevoel van warmte en comfort. Deze handleiding zal u het correcte gebruik van de ketel leren; U wordt dus verzocht aandachtig de volledige handleiding te lezen alvorens de ketel te gebruiken.
BELANGRIJK Vergewis u ervan dat de verkoper hieronder de gegevens invult van de geautoriseerde deskundige die u graag zal helpen indien u een probleem hebt met het gebruik van de nieuwe ketel.
GEAUTORISEERDE TECHNICUS FIRMA __________________________________________________________________ MR./MEVR.__________________________________________________________________ STRAAT __________________________________________________ NR ______________ POSTCODE_________________ STAD _________________________ PROV. ___________ TELEFOON _____________________________ FAX _____________________________
Pagina 3
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 2 3 4 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.2.4 4.2.5 4.2.6 4.2.7 5 5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3 5.2 5.2.1 5.2.2 5.2.3 5.3 5.4 5.5 5.6 6 7 7.1 7.2 7.3 8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6 9 10 11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 12 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5
Titel WAARSCHUWINGEN EN VEILIGHEID TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN INSTALLATIE EN INBEDRIJFSTELLING INSTRUCTIES VOOR MONTAGE EN INSTALLATIE Verklarende woordenlijst Installatie Aansluiting met het rookafvoersysteem Schouw of afzonderlijke rookgasafvoerbuis Aansluiting van het apparaat met het rookgaskanaal en rookgasverwijdering Schoorsteenpot Aansluiting met externe luchtinlaat Isolatie, afwerking, ommanteling en veiligheidsadvies Nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke reglementering HYDRAULISCHE INSTALLATIE Installatie met open vat Algemeen Open expansievat Veiligheid- en laadbuis Installatie met gesloten vat voor apparatuur met automatische lading Algemeen Veiligheidskleppen Gesloten expansievat Afmetingen van de opslagtank Controles bij de eerste inschakeling Eigenschappen van het toevoerwater Vullen van de installatie ELEKTRISCH SCHEMA DE BRANDSTOF De pellets Pelletlading Afstelling van de pelletlading KETELAFSTELLING Kies de gewenste taal Lang. menu Dag- en uurinstelling Clock set menu Ketelinstelling Uurinstelling luikinschakeling Keuze werkwijze summer/winter menu Instelling van de gewenste temperatuur INSCHAKELING EN WERKCYCLUS CHRONO SET MENU VERSCHEIDENE FUNCTIES VAN DE KETEL Check-up Antivriescyclus van de pomp Antivriescyclus van de installatie Beveiliging zone 1 Antibacteriële cyclus VEILIGHEIDSINSTALLATIES Beschadiging van de rookzuiger Beschadiging van de motor voor pelletlading Uitgebleven inschakeling Tijdelijk stroomgebrek Elektrische veiligheid
Pagina 4
Pagina 6 8 11 12 12 13 14 15 17 17 18 18 18 19 19 19 19 20 20 20 21 21 22 22 23 23 24 26 26 26 27 28 28 29 29 30 31 32 33 35 38 38 38 38 38 38 39 39 39 39 39 39
12.6 12.7 12.8 12.9 12.10 12.11 12.12 12.13 12.14 12.15 13 14 15 16
Veiligheid pellettemperatuur Thermische veiligheid pelletkanaal Mechanische veiligheid met brandbeveiligende sterklep Beveiliging deuropening Beveiliging waterkoken Beveiligingen voor installatie met open vat Beveiligingen voor installatie met gesloten vat Montage thermische uitlaatklep (niet bijgeleverd) Automatische thermostatische klep Installatie en veiligheidsinrichtingen REINIGING VAN DE KETEL TABELLEN VISUALISATIE I.V.M. DE KETEL GARANTIE COMPATIBILITEIT MET DE RICHTLIJNEN RoHS EN WEEE
Pagina 5
39 39 39 39 39 40 40 40 41 41 42 44 49 51
1. WAARSCHUWINGEN EN VEILIGHEID Inleiding Onze ketels worden geproduceerd met grote aandacht voor de afzonderlijke componenten, met het doel zowel de eindgebruiker als de installatietechnicus tegen eventuele ongevallen te beschermen. Wij adviseren het geautoriseerde personeel, na elke ingreep op het product, bijzondere aandacht op te leveren voor de elektrische aansluitingen, vooral wat betreft het gestripte deel van de geleiders. Het mag in geen enkel geval het klemmenbord te buiten komen. Op deze wijze zal eventueel contact met de vrije delen van de geleiders vermeden worden. De onderhavige handleiding maakt integrerend deel uit van het product: vergewis u ervan dat ze het apparaat steeds vergezelt, ook bij eigendomsoverdracht of overplaatsing van het apparaat. Indien de handleiding beschadigd wordt of verloren gaat, kunt u aan de technische service van uw zone een nieuwe aanvragen. Deze ketel moet bestemd worden voor het gebruik waarvoor hij uitdrukkelijk ontworpen werd. Om het even welke contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid van de fabrikant is uitgesloten voor schade aan personen, dieren of voorwerpen, veroorzaakt door installatie-, afstel-, onderhoudfouten en oneigen gebruik. Installatie De installatie van de ketel en de bijkomende uitrusting m.b.t. de verwarmingsinstallatie moet conform zijn met alle van kracht zijnde normen en actuele reglementeringen. De installatie moet door geautoriseerd personeel uitgevoerd worden. Het personeel moet de klant een conformiteitverklaring van de installatie overhandigen. Het personeel is verantwoordelijk voor de definitieve installatie en de daaruit voortvloeiende goede werking van het geïnstalleerde product. Het is noodzakelijk alle wetten en nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke normen, aanwezig in het land van gebruik, in acht te nemen. Extraflame S.p.A. kan niet aansprakelijk geacht worden indien deze voorzorgsmaatregelen niet in acht genomen worden. Het is aangeraden, voor met het installeren te beginnen, een zorgvuldige reiniging van alle leidingen van de installatie uit te voeren, om eventueel residu te verwijderen dat de goede werking van het apparaat in het gevaar zou kunnen brengen. Gedurende de installatie moet de gebruiker op de hoogte gebracht worden van het volgende: a. Bij waterlekkage moet de watertoevoer afgesloten worden en de technische dienst moet zo vlug mogelijk gewaarschuwd worden. b. De bedrijfsdruk van de installatie moet regelmatig gecontroleerd worden. Indien de ketel gedurende een lange periode niet wordt gebruikt, is het aangeraden de technische dienst minstens de volgende handelingen te laten uitvoeren: - De hoofdschakelaar moet in de 0-stand gezet worden. - Zowel de waterkranen van de thermische als van de sanitaire installatie moeten gesloten worden. - Indien er risico op vorst is, moeten de thermische en sanitaire installatie geledigd worden. Eerste inschakeling Vergewis u, na het verwijderen van de verpakking, van de integriteit van de inhoud en controleer of er niets ontbreekt. Wend u, bij afwijkingen, tot de dealer waar u het apparaat aankocht. Gedurende de eerste inschakeling van het product is het noodzakelijk te controleren of alle inrichtingen, zowel de veiligheid- als de bestuursinrichtingen die deel uitmaken van de ketel, correct werken. Alle elektrische componenten die de goede werking van de ketel verzekeren, mogen enkel vervangen worden door originele wisselstukken. De vervanging mag enkel door een geautoriseerd servicecentrum uitgevoerd worden. Het personeel belast met de eerste inschakeling moet de werking van de ketel gedurende minstens een volledige bedrijfscyclus controleren, alvorens de installatie te verlaten. Het onderhoud van de ketel moet ten minste één keer per jaar uitgevoerd worden. Het onderhoud moet tijdig met de technische dienst geprogrammeerd worden. Pagina 6
Goedkeuringen De Extraflame ketels werden ontworpen conform met de volgende richtlijnen: • UNI EN 303-5 Centrale verwarmingsketels. Centrale verwarmingsketels voor vaste brandstoffen, met de hand of automatisch gestookt, nominale belasting tot 300 kW. • Conformiteit met de laagspanningsrichtlijn (73/23 EEG) • Conformiteit met de EMC-richtlijn (elektromagnetische compatibiliteit 89/336 EEG) Voor de veiligheid • • • • • • • • • • •
• • •
Kinderen en gehandicapten mogen de ketels zonder bijstand niet gebruiken. Raak de ketel niet aan wanneer u op blote voeten bent of delen van het lichaam nat of vochtig zijn. Het is verboden de veiligheid- of afstellingsinrichtingen te wijzigen, zonder toestemming en indicaties van de fabrikant. Trek niet aan de elektrische kabels die uit de ketel komen, verwijder of knel ze niet, ook al is de ketel van het stroomnet afgesloten. Vermijd de ventilatieopeningen van het lokaal af te sluiten of te verkleinen. Openingen voor ventilatie zijn noodzakelijk voor een correcte verbranding. Laat het verpakkingsmateriaal niet in het bereik van kinderen of gehandicapten zonder bijstand. Gedurende de normale werking van het product moet de deur van de haard steeds dicht blijven. Vermijd rechtstreeks contact met delen van het apparaat die gedurende de werking oververhit kunnen geraken. Na een lange periode dat het apparaat niet wordt gebruikt, moet gecontroleerd worden op de aanwezigheid van eventuele verstoppingen alvorens het apparaat aan te steken. De ketel werd ontworpen om te werken onder om het even welke klimaatomstandigheden (ook kritische). Bij zeer ongunstige klimaatomstandigheden (harde wind, vorst) kunnen veiligheidsystemen de ketel doven. Indien dit gebeurt, moet u de technische dienst raadplegen en in elk geval mag u de veiligheidssystemen niet uitschakelen. Voorzie een gepast systeem voor het doven van vlammen voor de eventualiteit dat de rookgasafvoerbuis vuur vat of roep de brandweer op. Indien de ketel geblokkeerd is, dit aangeduid is op de display en niet het gevolg is van gebrek aan gewoon onderhoud, moet de technische dienst geraadpleegd worden.
Gebruik Deze ketels moeten gebruikt worden voor het verwarmen van water op een temperatuur die de kooktemperatuur niet overschrijdt.
Pagina 7
2. TECHNISCHE EIGENSCHAPPEN TECHNISCHE GEGEVENS Klasse ketel Maximum vermogen in de vuurpot Nuttig vermogen max. Nuttig vermogen min. Rendement Hoeveelheid pellets bij min./max. Rookgastemperatuur bij max. nuttig vermogen Rookgastemperatuur bij min. nuttig vermogen Rookgasdebiet bij max. nuttig vermogen Rookgasdebiet bij min. nuttig vermogen Schouwtrek Max hydraulische druk Vermogenverlies waterzijde (17°C) Afstelling watertemperatuur Min. temperatuur waterretour ketel* Buitenafmetingen ketel Buitenafmetingen pelletreservoir Buitenafmetingen ketel met pelletreservoir Afmetingen laaddeur Gewicht lege ketel Gewicht lege pellettank Waterinhoud ketel Inhoud pellettank Diameter rookgasafvoerbuis Max. opgenomen elektrisch vermogen in aansteekfase van pellet Eigenschappen thermische veiligheidsklep (water)
MEETEENHEID
TP 30
/ kW kW kW % kg/h °C °C kg/s kg/s Pa MPa kPa kPa °C °C mm (HxLxP) mm (HxLxP) mm (HxLxP) mm kg kg l l – kg mm
3 33 29,6 4,4 > 89 1,1 - 6,9 ~ 180 ~ 80 0,018 0,007 5 – 25 0,3 1,57 (1200 l/h) 5,54 (2500 l/h) 65 - 80 55 1438 x 696 x 847 1351 x 618 x 720 1438 x 1320 x 847 580 x 660 415 100 65 260 – 180 130
W
800
°C MPa
15 – 20 >0,15
De ketels worden beheerd door een elektronische kaart met microprocessor en een lambda sonde die de afwijkingen in de werking van de ketel corrigeert via een constante analyse van de uitgestoten rookgassen. De verbrandingstesten waaruit de gegevens ontstonden, werden uitgevoerd met het gebruik van de volgende brandstof: Pellet ONORM M7 135 DIN PLUS
* Verwezenlijk een goed condensatiewerend circuit zodat een minimum temperatuur van het retourwater gegarandeerd wordt , overeenkomstig met de aangeduide temperatuur (zie hoofdstuk “VEILIGHEIDSINRICHTINGEN”).
Pagina 8
Pagina 9
• • •
• • • •
•
•
Brandstof: pellets Automatische ontsteking pellet Zelfafstellend verbrandingssysteem en automatisch reinigingssysteem via een lambda sonde Automatische dosering van het debiet van primaire en secundaire lucht Voorziening voor externe opslagsilo Reinigingssysteem voor de rookgaskanalen Trek: via modulerende aanzuig met controle via codeerder van de snelheid van de rookgasafvoer Dosering van de brandstof gecontroleerd door een speciale sterklep die beschermd tegen vlamterugslag Volledig gestuurd via microprocessor
Sterklep tegen vlamterugslag
Vuurvaste verbrandingskamer
Vijzel voor pelletlading
REFERENTIE
DIAMETER FITTINGEN
WERKING FITTINGEN
T1 = T2
1’
Uitdrijving verwarming
T3 = T4
1’
Terugdrijving verwarming
T5 = T6
¾’
Aansluitingen veiligheidswisselaar d.s.a.
T7
½’
Uitdrijving verwarming
T8
¾’
Terugdrijving verwarming
Pagina 10
3. INSTALLATIE EN INBEDRIJFSTELLING Om een optimale werking en een lange levensduur van het product Extraflame te garanderen, adviseren wij de hieronder staande punten, voor de installatie, inbedrijfstelling en het onderhoud van het product, op te volgen.
• Installatie
(mag enkel door een bevoegde technicus uitgevoerd worden die de richtlijnen zal in acht nemen vermeld in deze handleiding). • Aansluiting met het rookgaskanaal (bevoegde technicus)
•
•
•
•
• Aansluiting met de hydraulische installatie (bevoegde technicus) • Elektrische aansluitingen met de elektronische kaart (bevoegde technicus) • Aansluiting van het apparaat met het stroomnet. Dit mag enkel uitgevoerd worden na het voltooien van de montage en installatie (bevoegde technicus) De brandstof • Pelletlading • Afstelling pelletdosering Ketelinstelling • Taalkeuze • Dag- en uurinstelling • Ketelinstelling • Uurinstelling luikinschakeling • Keuze werkwijze Inschakeling en werkcyclus ketel • Instelling gewenste temperatuur • Verscheidene controles en werkingen van de ketel Onderhoud • Gewoon onderhoud voor rekening van de klant • Buitengewoon onderhoud uitgevoerd door een bevoegd technicus.
Pagina 11
4. INSTRUCTIES VOOR MONTAGE EN INSTALLATIE De installatie moet conform zijn met:
UNI 10683 (2005) verwarmingstoestellen op hout of andere vaste brandstoffen: installatie. De schoorstenen moeten conform zijn met:
UNI 9731 (1990) schoorstenen: classificatie op grond van thermische weerstand. EN 13384-1 (2006) thermische en dynamische berekeningsmethoden. UNI 7129 punt 4.3.3 beschikkingen, lokale reglementering en VVFF-voorschriften. UNI 1443 (2005) schoorstenen: algemene vereisten. UNI 1457 (2004) schoorstenen: binnenleidingen in terracotta en ceramiek. 4.1 Woordenlijst APPARAAT MET GESLOTEN HAARD Verwarmingstoestel dat enkel geopend mag worden om brandstof te laden gedurende het gebruik. BIOMASSA Materiaal van biologische oorsprong, met uitzondering van in fossiel getransformeerd materiaal voortkomende uit geologische vorming. BIOBRANDSTOF Brandstof die rechtstreeks of onrechtstreeks door biomassa geproduceerd wordt. SCHOORSTEEN Vertikaal kanaal, op correcte afstand van de grond, voor rookgasuitstoot van verbrandingsproducten voortkomende uit één enkel toestel. ROOKGASAFVOERBUIS OF AANSLUITING Buis of verbinding tussen het verwarmingstoestel en de schoorsteen voor de uitstoot van verbrandingsproducten. ISOLATIE Combinatie van beveiligingen en materialen, gebruikt om warmtetransmissie te vermijden doorheen een muur die twee leefruimtes met een verschillende temperatuur scheidt. SCHOORSTEENPOT Inrichting op de top van de schoorsteen die dient om de dispersie van de verbrandingsproducten in de atmosfeer te vergemakkelijken. CONDENS Vloeibaar product dat zich vormt wanneer de temperatuur van het verbrandingsgas lager ligt of gelijk is met het dauwpunt van het water. VERWARMINGSTOESTEL Toestel waarmee thermische energie (warmte) wordt geproduceerd door een snelle transformatie via verbranding van de chemische energie eigen aan de brandstof. SCHOORSTEENKLEP Mechanisme om de dynamische weerstand van de verbrandingsgassen te wijzigen.
Pagina 12
SYSTEMEN VOOR ROOKGASUITSTOOT Installatie voor rookgasuitstoot, onafhankelijk van het apparaat en bestaande uit aansluiting of rookgasafvoerbuis, schoorsteen of afzonderlijk rookgaskanaal, en schoorsteenpot. GEDWONGEN TREK Luchtcirculatie met behulp van een ventilator met elektrische motor. NATUURLIJKE TREK Trek bepaald door een schoorsteen/rookgaskanaal als gevolg van het verschil van de dichtheid tussen rook (warm) en buitenlucht, zonder mechanische interne of bovenop geplaatste zuiginstallatie. UITSTRALINGSZONE Aan de haard grenzende zone waarin de warmte verspreid wordt, ontstaan door verbranding. In deze ruimte mogen geen voorwerpen in brandbaar materiaal aanwezig zijn. REFLUXZONE Zone waarin de verbrandingsproducten uit het toestel naar het installatielokaal gaan. 4.2 Installatie Voor de installatie moet eerst de positie van de schoorsteen, het rookgaskanaal en de rookgasafvoerbuis van de toestellen gecontroleerd worden, net zoals: • Het installatieverbod • De wettelijke afstanden • Beperkingen bepaald door lokale administratieve reglementeringen of bijzondere voorschriften bepaald door de autoriteiten. • Conventionele beperkingen voorkomende uit reglementering van meergezinswoningen, erfdienstbaarheid of contracten. Toegelaten installaties In het lokaal waar het verwarmingstoestel wordt geïnstalleerd, mogen enkel apparaten aanwezig zijn of geïnstalleerd worden die de druk in het lokaal t.o.v. de buitenomgeving niet verminderen. In de keuken zijn apparaten voor het koken van voedingsmiddelen toegelaten en kappen zonder zuigers. Niet toegelaten installaties In het lokaal waar het verwarmingstoestel wordt geïnstalleerd mogen de volgende apparaten niet aanwezig zijn of geïnstalleerd worden: - kappen met of zonder zuiger - luchtkanaal van het collectieve type. Indien deze apparaten zich in aangrenzende lokalen bevinden, communicerend met het installatielokaal en indien risico op drukvermindering in één van beide lokalen t.o.v. het andere bestaat, is het verboden het verwarmingstoestel gelijktijdig te gebruiken.
Pagina 13
4.2.1 Aansluiting met het rookgasafvoersysteem Rookgasafvoerbuis of aansluitingen Om de rookgasafvoerbuizen te monteren moeten elementen in vuurwerend materiaal gebruikt worden, die weerstand bieden aan de verbrandingsproducten en de eventuele condensatie. Het gebruik van buigbare metalen buizen of buizen in vezelcement is verboden om de toestellen met het rookgaskanaal aan te sluiten. Dit geldt ook voor reeds bestaande rookgasafvoerbuizen. Er moet continuïteit zijn tussen de rookgasafvoerbuis en het rookgaskanaal, zodat het rookgaskanaal niet op het verwarmingstoestel rust. De rookgasafvoerbuizen mogen niet door lokalen lopen waarin de installatie van verbrandingstoestellen verboden is. De montage van de rookgasafvoerbuizen moet uitgevoerd worden zonder de werkingscondities van het apparaat te storen. Dus moet rookafdichting en beperking van condensvorming gegarandeerd worden en moet condenstransport naar het apparaat vermeden worden. De montage van horizontale delen moet zoveel mogelijk vermeden worden. Bij apparaten waarbij een niet coaxiale plafond- of wandafvoer t.o.v. de rookuitgang van het apparaat moet bereikt worden, moet de richtingwijziging uitgevoerd worden met behulp van open elleboogpijpen niet groter dan 45° (zie figuur hieronder).
Isolering
45° 45° rookgaskanaal
Inspectie
Voor verwarmingstoestellen voorzien van een elektroventilator voor het uitstoten van de rook, met name alle Extraflame producten, moeten de volgende instructies in acht genomen worden: • De horizontale delen moeten minimum 3% omhoog hellen. • De lengte van het horizontale deel moet zo klein mogelijk zijn en hoe dan ook nooit groter dan 3 meter. Het aantal richtingwijzigingen, met inbegrip van de wijziging bepaald door een “T” element, mag niet groter zijn dan 4 (indien 4 bochten worden gebruikt, moeten buizen met dubbele wanden gebruikt worden met een interne diameter van 130 mm). De rookgasafvoerbuizen moeten in elk geval afgedicht zijn tegen verbrandingsproducten en condens. Ze moeten geïsoleerd zijn indien ze buiten het installatielokaal lopen. Het gebruik van tegenhellende elementen is verboden. De rookgasafvoerbuis moet roetverwijdering toelaten.
Pagina 14
De doorsnede van de rookgasafvoerbuis moet constant zijn. Een eventueel verschil in de doorsnede is enkel toegelaten in het aansluitingspunt met het rookgaskanaal. Het is verboden in rookgaskanalen, ofschoon ze over grote afmetingen beschikken, andere luchtinlaatkanalen of installatieleidingen te laten lopen. Inrichtingen voor manuele afstelling van de trek op apparaten voor gedwongen trek, is verboden. 4.2.2 Schoorsteen of afzonderlijk rookgaskanaal De schoorsteen of het rookgaskanaal moet aan de volgende vereisten voldoen: - het moet afgedicht zijn tegen de verbrandingsproducten, waterdicht en op gepaste wijze geïsoleerd zijn, zoals de gebruikscondities voorschrijven; - het moet uitgevoerd worden in hittebestendig materiaal dat over een normale stootvastheid beschikt en weerstand biedt tegen de invloed van verbrandingsproducten en eventueel condens; - het moet hoofdzakelijk verticaal lopen met asdeviaties die niet hoger liggen dan 45°; - het moet d.m.v. een luchtmantel of een gepaste isolering op afstand gehouden worden van brandbaar of ontvlambaar materiaal; A
A
B
B
D C
E
D
F
E
F
C
REFERENTIES A = linkse wand B = achterkant C = voorkant D = breedte reservoir E = totale breedte met reservoir F = rechtse wand
AFMETINGEN 250 mm 500 mm 650 mm 618 mm 1320 mm 300 mm
- het moet over een natuurlijke minimum zuiging beschikken van minstens 0,5 – 2,5 mmH2O (0,05 – 0,25 mbar) - de interne doorsnede moet bij voorkeur cirkelvormig zijn: vierkante of rechthoekige secties moeten afgeronde hoeken hebben met een straal die niet kleiner is dan 20 mm. - de interne sectie moet constant, vrij en onafhankelijk zijn. - de maximum verhouding tussen de zijden van de rechthoekige secties moeten moet 1,5 zijn. Het is aangeraden de schoorsteen of het rookgaskanaal onder de inlaat van de rookgasafvoerbuis te voorzien van een verzamelkamer voor vast materiaal en condens. Deze kamer moet gemakkelijk geopend kunnen worden d.m.v. een luchtafdichtende deur.
Pagina 15
Windwerende schoorsteenpot
maximum 3 m
Rookgaskanaal 3–5% Inspectie
Inspectie
maximum 3 m
Geisoleerd extern kanaal
45°
Rookgaskanaal
Inspectie
Inspectie
Pagina 16
4.2.3 Aansluiting van het apparaat met het rookgaskanaal en rookgasverwijdering Het rookgaskanaal mag slechts de afvoer van één enkel verwarmingstoestel ontvangen. Rechtstreekse afvoer in de richting van gesloten ruimtes, ook al zijn ze onder de open hemel, zijn verboden. Er moet gezorgd worden voor een rechtstreekse dakafvoer van de verbrandingsproducten en het kanaal moet over de eigenschappen beschikken vermeld in de sectie “Schoorsteen of afzonderlijk rookgaskanaal”. 4.2.4 Schoorsteenpot De schoorsteenpot moet aan de volgende vereisten voldoen: - de interne sectie moet overeenstemmen met die van de schoorsteen; - de nuttige uitgangsectie mag niet kleiner zijn dan het dubbel van de interne sectie van de schoorsteen; - hij moet gebouwd zijn zodat vermeden wordt dat regen, sneeuw en vreemde lichamen naar binnen dringen. Ook in geval van hevige wind, uit om het even welke richting, moet de afvoer van de verbrandingsproducten verzekerd blijven. - zijn stand moet een gepaste dispersie en verdunning van de verbrandingsproducten garanderen, buiten de refluxzone waar vorming van tegendruk begunstigd wordt. Deze zone heeft verschillende afmetingen in functie van de hellingshoek van de afdekking. Het zal dus noodzakelijk zijn de minimum hoogtes, vermeld in de schema’s van onderstaande figuur, in acht te nemen. De schoorsteenpot moet vrij zijn van mechanische zuiginrichtingen.
VLAK DAK 50 cm
50 cm >5m
<5m
<5m
afstand > A
HELLEND DAK
afstand < A
50 cm boven de nok REFLUXZONE min H Hoogte refluxzone β
Pagina 17
SCHOORSTEENPOTTEN, AFSTANDEN EN POSITIES Afstand tussen Helling van Min. hoogte van de nok en het dak schoorsteen (vanaf uitgang) schoorsteen β A (m) H (m) 15° < 1,85 0,50 m boven de nok > 1,85 1,00 m van het dak 30° < 1,50 0,50 m boven de nok > 1,50 1,30 m van het dak 45° < 1,30 0,50 m boven de nok > 1,30 2,00 m van het dak 60° < 1,20 0,50 m boven de nok > 1,20 2,60 m van het dak
4.2.5 Aansluiting met externe luchtinlaat Het apparaat moet via externe luchtinlaat over de lucht kunnen beschikken, nodig om een normale werking te garanderen. De luchtinlaten moeten aan de volgende eisen voldoen: a) ze moeten een vrije totale doorsnede hebben van minstens 80 cm². b) ze moeten afgeschermd worden door een rooster, metaalgaas of een gepaste bescherming, op voorwaarde dat de minimum doorsnede waarover punt a) er niet kleiner door wordt en ze moeten geplaatst worden zodat verstopping vermeden wordt. De luchtaanvoer kan ook vanuit een aangrenzend lokaal komen, op voorwaarde dat deze luchtstroom doorheen blijvende openingen passeert die met de buitenomgeving communiceren. Het aangrenzende lokaal mag geen drukverlaging ondergaan t.o.v. de buitenomgeving. De aanwezigheid van een ander apparaat dat lucht verbruikt of een zuigkap zou in dit lokaal een tegenovergestelde trek kunnen veroorzaken. De blijvende openingen in het aangrenzende lokaal moeten conform zijn met de hierboven beschreven vereisten. Het aangrenzende lokaal mag niet gebruikt worden als garage, opslagruimte voor brandstof, noch mogen activiteiten plaatsvinden die gepaard gaan met brandrisico’s. 4.2.6 Isolatie, afwerking, ommanteling en veiligheidsadvies De ommanteling moet t.o.v. het verwarmende blok uit een zelfdragende constructie bestaan en mag er dus niet mee in contact zijn, onafhankelijk van het gebruikte materiaal. De balken en afwerkingen in hout of in brandbaar materiaal moeten buiten de stralingszone van de haard geplaatst worden of op een gepaste wijze geïsoleerd worden. Indien in de ruimte, boven het verwarmingstoestel, afdekkingen in brandbaar of warmtegevoelig materiaal aanwezig zijn, moet een beschermend diafragma tussen beiden geplaatst worden, in isolerend niet brandbaar materiaal. Elementen in brandbaar of ontvlambaar materiaal, zoals houten meubels, gordijnen enz. die rechtstreeks aan de stralingszone blootgesteld zijn, moeten op een veiligheidsafstand geplaatst worden. De installatie moet een gemakkelijke toegang tot het toestel garanderen om het apparaat, de rookgasafvoerbuizen en het rookkanaal te kunnen schoonmaken. 4.2.7 Nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke reglementering Alle van kracht zijnde nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke wetten en normen in het land van gebruik moeten in acht genomen worden.
Pagina 18
5. HYDRAULISCHE INSTALLATIE In dit hoofdstuk worden enkele begrippen beschreven in verband met de Italiaanse norm UNI 10412-2 (2006). Zoals reeds eerder werd gezegd, moeten alle nationale, regionale, provinciale en gemeentelijke wetten en normen van kracht in het land van gebruik in acht genomen worden. Type installatie Er bestaan 2 verschillende types installaties: installatie met open vat en installatie met gesloten vat De ketel TP 30 kan met de beide installatietypes werken. 5.1 Installatie met open vat Het water van deze installatie is rechtstreeks of onrechtstreeks in communicatie met de atmosfeer. Een open expansievat bovenaan de installatie is via een ventilatiebuis in communicatie met de atmosfeer. 5.1.1 Algemeen De installaties met open expansievat moeten voorzien zijn van: • Open expansievat • Veiligheidsbuis • Toevoerbuis • Thermostaat voor het bevelen van de circulator (installaties met natuurlijke circulatie uitgesloten) • Circulatiesysteem (installaties met natuurlijke circulatie uitgesloten) • Inrichting voor inschakeling van akoestisch alarmsignaal • Akoestisch alarmsignaal • Temperatuuraanwijzer • Drukaanwijzer • Automatische thermische schakelaar voor blokkering (thermostaat voor blokkering) De veiligheidssensoren voor de temperatuur moeten zich op het apparaat bevinden of niet verder dan 30 cm van de aansluiting met de persleiding. Indien het verwarmingstoestel niet over alle inrichtingen beschikt, kunnen de ontbrekende inrichtingen op de persleiding van het verwarmingstoestel geïnstalleerd worden. Ze mogen wel niet verder dan 1 m van de machine geplaatst worden. 5.1.2 Open expansievat Het expansievat moet over een nuttige capaciteit (hiermee wordt bedoeld het volume tussen het waterpeil met niet actieve installatie en het waterpeil in overeenstemming met de overloopopening) beschikken die niet kleiner is dan het expansievolume. De waterinhoud van de installatie moet resulteren uit het project. Het expansievat moet samengesteld zijn uit een afgedekt reservoir, dat boven het hoogste punt bereikt door het water moet geplaatst worden. De hoogte moet in dit punt, gedurende de normale werking van de installatie, een hogere druk dan de atmosfeerdruk kunnen verzekeren. Het expansievat moet voorzien zijn van een ventilatiebuis in communicatie met de atmosfeer. De doorsnede moet minstens gelijk zijn met de sectie van de veiligheidsbuis. De afvoer van de overlooppijp moet zichtbaar zijn en naar beneden hellen. Als ventilatiebuis kan tevens de overlooppijp gebruikt worden, op voorwaarde dat hij een doorsnede heeft die niet kleiner is dan de doorsnede van de veiligheidsbuis. Met zichtbare afvoer wordt bedoeld om het even welk systeem waar de afvoer zeker en gemakkelijk kan opgespoord worden.
Pagina 19
De expansievaten, de veiligheidsbuizen, de toevoerbuizen, en de overlooppijpen moeten tegen vorst beschermd worden. De expansievaten kunnen enkel buiten geplaatst worden indien er geen gevaar is voor vorst of indien ze op gepaste wijze tegen vorst beveiligd worden. Indien een vorstbeveiliging nodig is, moet op het project uitdrukkelijk de beschermmodaliteit van de expansievaten, ventilatiebuizen en overlooppijpen vermeld worden. 5.1.3 Veiligheid- en laadbuis De veiligheidbuis moet het hoogste deel van het verwarmingstoestel in communicatie met de atmosfeer brengen en mag niet tegenhellen. Het gedeelte dat uitkomt in het bovenste deel van het expansievat mag dat wel. De toevoerbuis moet het laagste deel van het verwarmingstoestel in communicatie brengen met het laagste deel van het expansievat. De toevoerbuis mag geen tegenhellende delen vertonen die de natuurlijke watercirculatie in het circuit zouden kunnen beletten. Het circuit bestaat uit veiligheidsbuizen en toevoerbuizen van het verwarmingstoestel en het expansievat. Een aansluiting tussen de veiligheidsbuis en de toevoerbuis kan voorzien worden om de natuurlijke circulatie te verzekeren. De toevoerbuis moet de snelle vulling van het verwarmingstoestel met het vatwater garanderen. Het gebruik van één enkele veiligheidsbuis voor meerdere verwarmingstoestellen is toegelaten. In dit geval moeten de afmetingen van de delen van de veiligheidsleiding, die de afzonderlijke verwarmingstoestellen verbinden met de gemeenschappelijke leiding, berekend worden op grond van het vermogen van het verwarmingstoestel waarmee ze verbonden zijn. De afmetingen van de gemeenschappelijke leiding moeten daarentegen berekend worden op grond van het nuttig vermogen van de totale haard. Indien u, bij meerdere verwarmingstoestellen met één enkele veiligheidsbuis, een verwarmingstoestel wilt scheiden, kan een 3-weg afsluitkraan aangebracht worden op de verbindingsbuis van elk verwarmingstoestel met de veiligheidsbuis. De doorsnede van het doorstroomoppervlak van de kraan mag niet kleiner zijn dan de sectie van de veiligheidsbuis van het overeenkomstig verwarmingstoestel. Op die manier kan in elke stand de verbinding van het verwarmingstoestel met de atmosfeer gegarandeerd worden, via een veiligheidsbuis of een ontluchtingspijp verbonden met de derde weg. De diameter van de ontluchtingspijp moet minstens gelijk zijn met de diameter van de veiligheidsbuis. 5.2 Installatie met gesloten vat voor apparatuur met automatische lading Het water van deze installatie is niet rechtstreeks of onrechtstreeks in communicatie met de atmosfeer. Over het algemeen is een installatie met gesloten vat voorzien van één van de volgende expansieinrichtingen: • Voorgeladen gesloten expansievat, met gasdicht membraan. • Automatisch gesloten expansiesysteem met compressor en gasdicht membraan. • Automatisch gesloten expansiesysteem met pomp en gasdicht membraan. • Expansiesysteem zonder diafragma. 5.2.1 Algemeen De gesloten installaties moeten voorzien zijn van: • Veiligheidsklep • Thermostaat voor het bevelen van de circulator • Thermostaat voor de inschakeling van het akoestisch alarm • Temperatuuraanwijzer • Drukaanwijzer • Akoestisch alarm • Automatische thermische afstellingsschakelaar • Automatische thermische blokkeerschakelaar (blokkeerthermostaat) • Circulatiesysteem • Expansiesysteem
Pagina 20
•
Een in het verwarmingstoestel geïncorporeerd veiligheidsysteem met thermische ontlaadklep (zelfinschakelend), indien het apparaat niet is voorzien van een zelfregelend systeem voor de temperatuur.
De veiligheidssensoren voor de temperatuur moeten zich op de machine bevinden of niet verder dan 30 cm van de aansluiting met de persleiding. Indien het verwarmingstoestel niet over alle inrichtingen beschikt, kunnen de ontbrekende inrichtingen op de persleiding van het verwarmingstoestel geïnstalleerd worden. Ze mogen wel niet verder dan 1 m van de machine geplaatst worden. Huishoudelijke verwarmingstoestellen met automatische lading moeten voorzien zijn van een thermostaat om de brandstof te blokkeren of een koelcircuit (voorzien door de fabrikant van het apparaat). Het koelcircuit moet geactiveerd worden door een thermische veiligheidsklep. Deze moet garanderen dat de door de normen opgelegde grenstemperatuur niet overschreden wordt. De aansluiting tussen de voedingsgroep en de klep moet vrij van onderscheppingselementen zijn. De druk in het begin van het circuit moet minstens 1,5 bar zijn. 5.2.2 Veiligheidskleppen Het vermogen van de veiligheidsklep moet de ontlading van een damphoeveelheid toelaten die niet kleiner is dan:
Q / 0,58
[kg/h]
waar: Q voor het nuttige vermogen staat, afgegeven aan het water van het verwarmingstoestel en uitgedrukt in kilowatt. De diameter van de netto minimum dwarsdoorsnede van de ingang van de klep mag hoe dan ook niet kleiner dan 15 mm zijn. De ontlaaddruk van de klep, die overeenstemt met de geijkte druk, verhoogd met de drukoverschrijding, mag de maximum bedrijfdruk van het verwarmingstoestel niet overschrijden. De projecttechnicus moet controleren of de bestaande maximumdruk in elk punt van de installatie, de maximum bedrijfdruk van elke component niet overschrijdt. De veiligheidsklep moet aangesloten worden in het hoogste deel van het verwarmingstoestel of in de uitgangleidingen, in de onmiddellijke omgeving van het warmtetoestel. De lengte van het pijpdeel tussen de aansluiting van het verwarmingstoestel met de veiligheidsklep mag niet groter zijn dan 1 m. De verbindingsleiding van de veiligheidsklep met het verwarmingstoestel mag niet onderbroken zijn. Ze mag in geen enkel punt een kleinere doorsnede vertonen dan de sectie in de ingang van de veiligheidsklep. Bij meerdere kleppen die in één enkele leiding eindigen, mag de doorsnede in geen enkel punt kleiner zijn dan de som van de ingangsecties. De afvoerleiding van de veiligheidsklep moet uitgevoerd worden zodat de normale werking van de kleppen niet belet wordt en geen schade aan personen wordt veroorzaakt. De afvoer moet uitmonden in de onmiddellijke nabijheid van de veiligheidsklep en moet toegankelijk en goed zichtbaar zijn. De diameter van de afvoerleiding mag hoe dan ook niet kleiner zijn dan de diameter van de uitgangsverbinding van de veiligheidsklep. Met de diameter van de uitgangsverbinding wordt bedoeld de minimum interne diameter op de klepuitgang vóór een eventuele interne schroefdraad. 5.2.3 Gesloten expansievat Het apparaat moet rechtstreeks met het expansievat of -vatgroep van de installatie verbonden worden met een leidingdiameter niet kleiner dan 18 mm. De maximum bedrijfdruk in het expansievat mag niet kleiner zijn dan de geijkte druk van de veiligheidsklep, verhoogd met de kenmerkende drukoverschrijding van de klep zelf. Hierbij moet rekening gehouden worden met het eventuele niveauverschil tussen het vat en de klep en met de druk verwezenlijkt door de werking van de pomp. Pagina 21
Het vermogen van het/de expansievat/-vaten wordt beoordeeld op grond van het totale vermogen van de installatie, vermeld in het project. Wat het project, de bouw, de conformiteitbeoordeling en het gebruik betreft, moeten de gesloten expansievaten conform zijn met de voorschriften voor apparaten onder druk. Op de verbindingsleiding, die kan samengesteld zijn uit delen van de installatie, mogen geen detecterende elementen ingelast worden, noch mogen sectieverkleiningen aangebracht worden. Het invoegen van een 3-weg afsluitklep voor de verbinding van het vat met de atmosfeer is toegestaan, om onderhoudswerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Deze inrichting moet beschermd worden tegen toevallige handelingen. De verbindingsbuis moet uitgevoerd worden zodat punten waar het vuil zich kan ophopen, vermeden worden. Bij meerdere verwarmingstoestellen die dezelfde installatie of hetzelfde secundaire circuit voeden, moet elk verwarmingstoestel rechtstreeks met het/de expansievat/–vaten van de installatie verbonden worden. Hun totale grootte moet overeenstemmen met het totale watervolume ingehouden in de installatie of het onafhankelijke circuit. Waar het nodig is een afzonderlijk verwarmingstoestel van het/de expansievat/-vaten te scheiden, moet u hiervoor op de verbindingsleiding tussen het verwarmingstoestel en het expansievat een 3-weg kraan installeren, met dezelfde eigenschappen die hierboven werden beschreven. In elke stand moet de verbinding van het verwarmingstoestel of met het expansievat of met de atmosfeer verzekerd zijn. Waar vorst kan optreden moeten de expansievaten, de verbindingsleidingen, de ontluchtingspijpen en de afvoerbuizen hiertegen beschermd worden. De gekozen oplossing moet in het project beschreven worden.
5.3 Afmetingen van de opslagtank De TP30 ketel behoeft niet noodzakelijk een wateropslag voor de ontlasting van de warmte. Indien u toch een bijkomend waterreservoir wilt installeren, voorziet de norm PR-EN 303-5 de volgende formule om de afmetingen te berekenen:
Vsp = 15 x Tb x Qn x [1 – 0,3(Qh/Qmin)] waar: Vsp = het volume van de opslagtank in liter is Qn = het nominaal thermisch vermogen in kilowatt is Tb = de verbrandingsperiode uitgedukt in uren is Qh = de warmtebehoeft van de plaats van installering is, in kilowatt Qmin = het minimum thermisch vermogen in kilowatt is Opslag is niet nodig als het vereiste volume kleiner is dan 300 liter. 5.4 Controles bij de eerste inschakeling Alvorens de ketel aan te sluiten moet u het volgende voorzien: a) een zorgvuldige spoeling van alle leidingen van de installatie om eventueel residu te verwijderen dat de goede werking van enkele componenten van de installatie in het gevaar zou kunnen brengen (pompen, kleppen, enz.). b) een controle om na te gaan of de schoorsteen goed trekt, geen knelpunten vertoont en er geen afvoerbuizen van andere apparaten in het rookgaskanaal aanwezig zijn. Indien het rookgaskanaal werd gebouwd voor veelvuldig gebruik moeten de betreffende specifieke normen en van kracht zijnde voorschriften in acht genomen worden. De installatie van een trekregelaar wordt steeds aangeraden om het zuigen van de schoorsteen te beperken tot op ong. 1,5 mmH2O. Dit om onvoorzien toenemen van het vermogen te vermijden. Enkel na deze controle mag de schoorsteenverbinding tussen het verwarmingstoestel en het rookgaskanaal gemonteerd worden. Bij reeds bestaande rookgaskanalen adviseren wij een controle op de aansluitingen. Pagina 22
5.5 Eigenschappen van het toevoerwater De chemische en fysische eigenschappen van het water van de installatie en de watersuppletie zijn fundamenteel voor de goede werking en de levensduur van de ketel. Tussen de afwijkingen veroorzaakt door de slechte kwaliteit van het water is de meest voorkomende de vastzetting van vuil op de oppervlakken voor warmte-uitwisseling. Minder voorkomend maar niettemin ernstig is de corrosie van de wateroppervlakken in het circuit. Het is algemeen bekend dat bij kalkafzet de warmte-uitwisseling afneemt, door het lage geleidende vermogen van de kalk, ook al is de kalklaag slecht enkele millimeters. Hierdoor ontstaan schadelijke plaatselijke verhittingen. In de volgende omstandigheden wordt een waterbehandeling warm aanbevolen: a) een grote hardheid van het beschikbare water (hoger dan 20°f) b) omvangrijke installaties c) bijvullen van een grote waterhoeveelheid te wijten aan lekken d) bijvullingen te wijten aan onderhoudswerkzaamheden op de installatie Voor behandeling van het toevoerwater voor thermische installaties is het aangeraden zich steeds tot gespecialiseerde bedrijven te wenden. 5.6 Vullen van de installatie Eens de hydraulische aansluitingen uitgevoerd zijn, kan u met de aansluiting van de installatie beginnen. Open alle ontluchtingskleppen van de radiators, de ketel en de installatie. Open trapsgewijs de toevoerkraan en verzeker u ervan dat de ontluchtingsklep regelmatig werkt. Controleer via de manometer of de installatie onder druk staat. Bij een installatie met gesloten expansievat moet een druk van ong. 0,11 – 0,12 MPa (1,1 – 1,2 bar) bereikt worden. Bij een installatie met open expansievat wordt de druk in het laagste deel van de ketel aangegeven door de hoogte waarop het vat geplaatst werd. Sluit de kraan en ontlaadt opnieuw de lucht uit de ketel via de ontluchtingsklep.
Pagina 23
6. ELEKTRISCH SCHEMA
Pagina 24
Legenda elektrisch schema Nummering Omschrijving 29/15 Luchtklep 2 28/14 Luchtklep 1 16 Lambdasonde 18 Temperatuursonde rookgassen 20 Serieconnector 50 Driepolige stopcontact 42 Tweepolige hoofdschakelaar 24 Motor voor rookzuiging 23 Reductiemotor pelletlading 85 Capillairthermostaat 85°C 100 Capillairthermostaat 100°C 30 Gloeikaars 25 Luikmotor 45 Voeding lambdasonde 11 Microschakelaar luikstand 12 Microschakelaar deurstand 4 Temperatuursonde voor het water van de ketel 5 Temperatuursonde pelletkanaal 17 Encoderconnector 70 Sondeconnector reductiemotor pelletlading 60 Encoderconnector motor rookgassen 80 Connector reductiemotor pelletlading 48 Temperatuursonde vijzelmotor 90 Faston-aansluiting M/V motorvoeding rookgassen
Pagina 25
7. DE BRANDSTOF 7.1 De pellet Pellet wordt verkregen door samenpersing van houtspaan, zoals residu van zuiver hout (niet gelakt) voortkomende uit zagerijen, meubelfabrieken en andere activiteiten verbonden met de bewerking en transformatie van hout. Dit soort brandstof is volkomen ecologisch daar voor het compact maken geen enkel lijmtype gebruikt wordt. De compactheid op lange termijn wordt inderdaad gegarandeerd door een natuurlijke stof die zich in het hout bevindt: ligniet. Gezien de maximale exploitatie van het houtresidu biedt Pellet ook technische voordelen aan, naast het feit dat het een ecologische brandstof is. De dichtheid van pellet is 650 kg/m³ en de waterinhoud stemt overeen met 8% van zijn gewicht. Om deze reden is veroudering van pellet om een goed warmterendement te verkrijgen niet nodig (het hout daarentegen bezit na ongeveer 18 maand veroudering een vochtigheidsgraad van 15%). Om een verbranding zonder problemen te garanderen, moet de pellet in een niet vochtige ruimte bewaard worden. De diameter gaat van een minimum van 5 mm naar een maximum van 8 mm. Extraflame raad het gebruik van pellet van 6 mm aan.
7.2 Pelletlading Bij het eerste gebruik moet de pellet in de tank geladen worden tot hij vol is, zoals aangeduid in de figuur. Pellettank
1. Open het deksel van de tank
2. Giet de pellet in de tank NB. Het is belangrijk regelmatig de pellet in de tank te controleren om te vermijden dat hij uitgeput geraakt, met als gevolg dat de ketel zou uitgaan. WAARSCHUWINGEN
Het gebruik van pellet van slechte kwaliteit of van om het even welk ander ongeschikt materiaal, kan enkele componenten van de ketel beschadigen en zijn goede werking in gevaar brengen. Hierdoor kan de garantie en de aansprakelijkheid van de fabrikant nietig verklaard worden. Extraflame nodigt de gebruiker uit enkel pellet te gebruiken overeenkomstig met de eigenschappen beschreven door de van kracht zijnde normen.
Pagina 26
7.3 Afstelling van de pelletlading De gebruikte pellet moet conform zijn met de kenmerken beschreven door de normen: • Ö-Norm M 7135 • DIN plus 51731 • UNI CEN/TS 14961 * Extraflame adviseert pellet te gebruiken met een diameter van 6 mm. Door pellet te gebruiken met eigenschappen die verschillen van de kenmerken die hierboven vermeld worden of als gevolg van de eigenschappen van de installatie voor rookgasverwijdering, is het mogelijk dat de ketel van de optimale werking afwijkt.
NB. Indien het probleem enkel na een paar maanden bedrijf opduikt, moet gecontroleerd worden of de gewone onderhoudswerkzaamheden, vermeld in de handleiding, correct uitgevoerd werden. De ketel is uitgerust met een afstellingsysteem dat rechtstreeks ingrijpt op de pelletaanvoer in de brander, waardoor het verbrandingsproces geoptimaliseerd wordt. Er bestaan 2 soorten problemen in verband met de brandstofhoeveelheid: te weinig brandstof of te veel
brandstof. Te weinig brandstof de pellet verbrandt te snel, waardoor de vorming van een homogene basis in de brander belet wordt. Het is mogelijk dat de ketel in dit geval het verklaarde vermogen niet kan bereiken. Te veel brandstof de pellet wordt niet volledig verbrand en blijft zich in de brander ophopen. De ketel zou kunnen oververhitten of verstopt geraken. Een percentageregeling moet uitgevoerd worden. Een wijziging op deze parameter houdt een proportionele wijziging in, op alle laadtempo’s van de ketel. Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het “USER MENU”. • Kies de item “PELLET ADJUST MENU” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. Op de display verschijnt de waarde “00”: via de toetsen 4(-) en 5(+) zult u de gewenste procentuele toename/afname met 5 punten per stap kunnen regelen (de parameter kan gewijzigd worden met een maximum spreidingsbreedte van–50 tot +50). Verhoog/verlaag de procentwaarde met 5 punten en probeer de ketel met de nieuwe ijking gedurende minstens 2 uur: • Indien de verbranding verbetert, maar nog niet optimaal is, kunt u de procentwaarde nog 5 punten vehogen of verlagen. Herhaal tot u het probleem hebt opgelost. • Indien de verbranding verslecht, omgekeerd handelen. Druk na voltooide regeling op de toets 1(esc) om te bevestigen en het menu te verlaten.
Pagina 27
8. KETELAFSTELLING
Alvorens de ketel in te schakelen, moeten via het besturingspaneel enkele parameters ingesteld worden.
8.1 KIES DE GEWENSTE TAAL LANG. MENU • • • •
ITALIANO ENGLISH FRANCAIS DEUTSCH
Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het “USER MENU” te gaan. • Kies de item “LANG. MENU” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. • Kies met behulp van de toetsen 4(-) en 5(+) de gewenste taal. • Druk op de toets 1(esc) om te bevestigen en het menu te verlaten.
Pagina 28
8.2 DAG- EN UURINSTELLING CLOCK SET MENU In dit menu kunnen de dag, het uur en de minuten ingesteld worden. Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het “USER MENU” te gaan. • Kies de item “MENU SET CLOCK” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. CLOCK SET MENU 1 DAG Hier kunt u via de toetsen 4(-) en 5(+) de dag instellen. Om te bevestigen en de programmering verder te zetten, druk op de toets 3(menu/ok). Om het menu te verlaten, druk op de toets 1(esc). CLOCK SET MENU 2 UUR Hier kunt u via de toetsen 4(-) en 5(+) de uren instellen. Om te bevestigen en de programmering verder te zetten, druk op de toets 3(menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). Om het menu te verlaten druk op de toets 1(esc). CLOCK SET MENU 3 MINUTEN Hier kunt u via de toetsen 4(-) e 5(+) de minuten instellen. Om te bevestigen en de programmering verder te zetten, druk op de toets 3(menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). Om het menu te verlaten druk op de toets 1(esc).
8.3 KETELINSTELLING De Extraflame ketels beschikken over de mogelijkheid verschillende externe inrichtingen te beheren via een elektronische kaart. Een van deze inrichtingen kan een eventuele gasketel zijn die wordt gedefinieerd als hulpketel (AUX C. HEAT). Deze ketel wordt hulpketel genoemd omdat zijn werking door de elektronische kaart van de biomassaketel beheerd wordt, omdat de gebruiker hiervoor doelbewust heeft gekozen of omdat de andere ketel om één of andere reden geblokkeerd is (uitputting van de brandstof, alarm, manuele uitschakeling, of een automatisch uitschakeling via de wekelijkse programmering). Via de ketelinstelling kunt u kiezen op welke wijze u de hulpketel wilt gebruiken. Er zijn 3 mogelijke instellingen: • • •
BIOMASS C. HEAT BIOMASS / AUX HULPKETEL
Biomass c. heat: In deze configuratie werkt enkel de ketel op biomassa. Biomass / aux: In deze configuratie heeft de biomassaketel steeds voorrang t.o.v. de hulpketel. Indien om één of andere reden (uitputting van de brandstof, om het even welk alarm met uitzondering van HIGH WATER TEMP enz...) de biomassaketel blokkeert en de normale werking niet kan hernomen worden, dan schakelt de hulpketel in. De elektronische kaart van de biomassaketel zal de hulpketel voeden en zijn inschakeling/uitschakeling beslissen op grond van de vereisten geanalyseerd door de verschillende inrichtingen die op de installatie aanwezig zijn en met de elektronische kaart verbonden zijn (vb. wateraccumulator, buffer enz…).
Pagina 29
De inschakeling van de hulpketel gaat steeds gepaard met een vertraging van minstens 20 minuten. Op het ogenblik dat de werking van de biomassaketel hersteld wordt, zal de elektronische kaart opnieuw de werking van de hulpketel uitsluiten. De uitschakeling van de biomassaketel via de toets 2, houdt ook de uitschakeling van de hulpketel in.
Aux c. heat In deze configuratie blijft de biomassaketel uit maar gevoed. Op deze wijze kan de elektronische kaart van de biomassaketel de hulpketel voeden en de in-/uitschakeling ervan beslissen op grond van de vereisten geanalyseerd door de verschillende inrichtingen aanwezig op de installatie en verbonden met de elektronische kaart (vb. wateraccumulator, buffer enz…). Indien de ketel aan is en op BIOMASS C. HEAT of BIOMASSA/HULPKETEL ingesteld is, moet u nadat u AUX C. HEAT hebt ingesteld, de biomassaketel uitschakelen via de toets 1, om de werking van de hulpketel te starten. De inschakeling van de hulpketel gaat steeds gepaard met een vertraging van minstens 20 minuten. Om de hulpketel uit te schakelen, moet u dit rechtstreeks met de hoofdschakelaar van de hulpketel doen, ofwel kunt u BIOMASS C. HEAT of BIOMASS/AUX instellen. Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar “MENU USER” te gaan. • Kies de item “C.HEAT. CONFIGURAT” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. • Kies via de drukknoppen 4(-) en 5(+) de gewenste instelling. • Druk op de toets 1(esc) om te bevestigen en het menu te verlaten.
8.4 UURINSTELLING LUIKINSCHAKELING De ketel beschikt over een automatisch reinigingssysteem waarbij, op de bodem van de vuurpot voor pelletverbranding, de opening van een metalen luik is voorzien. Het is noodzakelijk een tijdspanne te kiezen waarin de reiniging moet uitgevoerd worden. Vervolgens moet de reiniging uitgesloten worden voor de uren van de dag waarin men de reiniging niet nodig acht.
NB. Het is niet mogelijk volledig de automatische reiniging uit te sluiten. Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het “USER MENU” te gaan. • Kies de item “C.HEAT. CONFIGURAT” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. • Druk opnieuw op de toets 3(menu/ok) om naar de uurinstelling voor de inschakeling van het luik te gaan. C.HEAT. CONFIGURAT HR START TRAPD. Hier kunt u via de toetsen 4(-) en 5(+) het uur van de aanvang van de fase met actief luik instellen. Om te bevestigen en de programmering verder te zetten, druk op de toets 3(menù/ok). Om terug te keren naar de C.HEAT. CONFIGURAT, druk op de toets 2(set). Om het menu te verlaten, druk op de toets 1(esc). C.HEAT. CONFIGURAT HR STOP TRAPDO. Hier kunt u via de toetsen 4(-) en 5(+)het uur van het einde van de fase met actief luik instellen. Om te bevestigen en de programmering verder te zetten, druk op de toets 3(menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). Om het menu te verlaten, druk op de toets 1(esc).
Pagina 30
8.5 KEUZE WERKWIJZE SUMMER/WINTER MENU In deze sectie is het mogelijk 2 verschillende werkingwijzen van de ketel te kiezen: • •
WINTER SUMMER
Gebruik om de gewenste werking te kiezen, de toetsen 4(-) en 5(+). Om te bevestigen en het menu te verlaten, druk op de toets 1(esc).
Winter: in deze werkwijze werken alle inrichtingen van de installatie regelmatig. De voorrang die aan de inrichtingen wordt gegeven is de volgende: 1. WATERACCUMULATOR 2. VERWARMINGSINSTALLATIE (Radiators) 3. BUFFER
Summer: in deze werkwijze zijn de thermostaten voor de omgeving m.b.t. de verwarmingsinstallatie (radiators) steeds voldaan: d.w.z. dat de elektronische kaart de circulatiepompen van de verwarmingsinstallatie nooit zal activeren (zowel in zone 1 als in zone 2), behalve voor veiligheidsdoeleinden (indien de temperatuur van het water in de ketel 90° overschrijdt, dan zal de pomp in zone 1 geactiveerd worden om de overmatige warmte uit te drijven). Voor de overige inrichtingen wordt de volgende voorrang behouden: 1. WATERACCUMULATOR 2. BUFFER Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar “USER MENU” te gaan. • Kies de item “SUMMER-WINTER MENU” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. • Kies via de toetsen 4(-) en 5(+) de gewenste werking. • Druk op de toets 1(esc) om te bevestigen en het menu te verlaten.
Pagina 31
8.6 INSTELLING VAN DE GEWENSTE TEMPERATUUR De ketel laat toe in verschillende punten van de installatie de gewenste watertemperatuur in te stellen. Er bestaan 3 af te stellen instellingen: • C.H. SET • BOILER SET • ECONOMY SET C.H. set laat toe de gewenste watertemperatuur in de ketel in te stellen. De waarde van de instelling gaat van een minimum van 65°C naar een maximum van 80°C. U kan ook de automatische modaliteit kiezen. Door een waarde in te stellen begrepen tussen 65°C en 80°C zal de ketel werken om de gewenste temperatuur te bereiken en het bedrijfsvermogen zal afnemen naarmate de ingestelde temperatuur bereikt wordt. Indien de temperatuur de ingestelde waarde met minstens 5°C (C.H. set + 5°C) overschrijdt, zal de ketel uit gaan en op de display verschijnt HOFF. Nu wacht de ketel de herinschakeling af tot de temperatuur minstens 5°C onder de ingestelde drempel daalt (C.H. set 5°C). De automatische werking kan enkel geactiveerd worden na het aansluiten en activeren van de sonde die zich aan de buitenkant van het gebouw bevindt. Deze handelingen moeten door bevoegd personeel uitgevoerd worden. In de automatische modaliteit wordt de ketelinstelling automatisch geregeld op grond van de temperatuur die door de EXTER. probe (temperatuur buiten het gebouw) wordt gelezen: ze heeft een spreidingsgebied van +20 tot -10 °C overeenkomend met de instellingsgrenzen van de ketel van 65°C tot 80 °C (vb. Indien de buitentemperatuur -10°C is, zal de temperatuur automatisch op 80°C ingesteld worden). Om naar de volgende instelling te gaan, druk op de toets 5. Boilerset laat toe de gewenste watertemperatuur in te stellen in een externe wateraccumulator. De instelling gaat van een minimum waarde van 45°C naar een maximum waarde van 70 °C. Om naar de volgende instelling te gaan, druk op de toets 5(+). Economy set laat toe een economy-drempel in te stellen voor de herinschakeling van de ketel. Deze functie treedt in werking wanneer de ketel zich in de staat HOFF bevindt, d.w.z. wanneer de watertemperatuur van de ketel minstens met 5°C de C.H. set overschrijdt. De instelling gaat van een minimum waarde van 30°C naar een maximum waarde 60°C, ofwel kan OFF ingesteld worden. Indien de parameter op OFF is ingesteld, zal de ketel de normale instelling voor herinschakeling gebruiken, met name de C.H. set– 5°C. Indien hij met een waarde begrepen tussen 30 en 60 ingesteld is, zal de herinschakeling op die temperatuur plaatsvinden en op de display zal “T. ECONOMY WAIT” verschijnen. Om te bevestigen en het menu te verlaten, druk op de toets 1(esc). Bevelprocedure: 2(set) ik ga naar de temperatuurinstellingen 4(-) en 5(+) kies tussen de beschikbare temperatuurinstellingen: • C.H. SET • BOILERSET • ECONOMY SET 3(menu/ok) ga naar de gekozen instelling 4(-) e 5(+) regel de gekozen instelling 1(esc) bevestig en verlaat
Pagina 32
9. INSCHAKELING EN WERKCYCLUS Alvorens de ketel in te schakelen moeten de volgende punten gecontroleerd worden: • De verbrandingskamer moet vrij en schoon zijn. • De branders moeten volledig vrij en schoon zijn. • Controleer de hermetische sluiting van de vuurdeuren. • Controleer of de voedingskabel correct aangesloten is. • De tweepolige schakelaar, in het achterste deel, moet in de stand 1 staan. 1. Druk gedurende 3 seconden op de toets 1(esc): op de display verschijnt “START”. In deze fase zal het apparaat een reiniging van de brander uitvoeren door de mobiele rooster, op de bodem, te schudden. 2. Vervolgens gaat de ketel in “IGNITION”: in deze fase laadt het apparaat de pellet in de brander om het verbrandingsproces te starten. OPMERKING: Wanneer het product de eerste keer gebruikt wordt, kan het voorvallen dat gedurende
de eerste inschakelingcyclus de pellet niet wordt geladen, ook al is de pellettank vol. Dit gebeurt omdat de vijzel voor de lading van de pellet leeg is. Indien de ketel op het einde van de eerste cyclus nog geen vlam heeft ontwikkeld, zal de ketel de START fase hernemen. Indien de ketel op het einde van de tweede cyclus nog geen vlam heeft ontwikkeld, zal op de display het opschrift verschijnen “NO FLAME ALARM” . In dit geval moet de toets 1(esc) gedurende 3 seconden ingedrukt worden tot op de display “OFF” verschijnt. Schakel de hoofdschakelaar uit en weer in en herhaal de stappen 1 en 2. Indien het alarm meerdere keren achtereenvolgens verschijnt, moet de technische dienst geraadpleegd worden. 3. Indien de punten 1 en 2 op correcte wijze werden uitgevoerd zal de ketel op het ogenblik dat de vlam ontwikkeld wordt en alvorens in bedrijf te komen, in de “BURNING” fase komen om de vlam te stabiliseren. 4. Is de aanzetfase voltooid, dan zal de ketel in “WORKING” fase gaan, waarin het water verwarmd wordt om aan te warmte-eisen van de installatie te voldoen. OPMERKING: De ketel werkt variërend op 5 verschillende vermogenniveaus, die niet kunnen
geregeld worden, daar de regeling automatisch gebeurt in overeenkomst met de ingestelde temperatuur. Gedurende de bedrijfsfase werkt de ketel om de gewenste temperatuur te bereiken en het bedrijfsvermogen zal afnemen naarmate de ingestelde temperatuur bereikt wordt. Indien de temperatuur de ingestelde waarde met minstens 5°C (C.H. set + 5°C) overschrijdt, zal de ketel uit gaan en op de display verschijnt HOFF. Nu wacht de ketel de herinschakeling af tot de temperatuur minstens 5°C onder de ingestelde drempel daalt (C.H. set -5°C). 5. De laatste fase is de uitschakelingsfase die via een manueel bevel kan uitgevoerd worden. Druk hiervoor gedurende 3 seconden de toets 1(esc) in. De uitschakeling kan tevens uitgevoerd worden door de wekelijkse programmering. Op de display verschijnt “OFF” en de ketel zal definitief uitgaan eens de volledige afkoeling bereikt is. De toets 4(-) laat toe de waarde te visualiseren gelezen door de verschillende sondes die met de ketel kunnen aangesloten zijn. Een druk op de toets 4(-) EXTERN. BOILER / EXCHANGER PELLET CONDUIT LAMBDA PROBE
dubbele druk op de toets 4(-) UPPER BUFFER PROBE LOWER BUFFER PROBE SOLAR AUX C.HEAT
Pagina 33
De waarde die door de sonde gelezen wordt, kan door andere opschriften vervangen worden: --- sonde uitgesloten SHORT gesloten contact of kortsluiting OPEN open contact of sonde ontkoppeld Druk op om het even welke toets om de sondelezing te verlaten. De toets 5(+) laat toe de staat van alle in- en uitgangen van de elektronische kaart te visualiseren. NB. Deze menu is voorbehouden aan de technische dienst van Extraflame S.p.A. Druk op om het even welke toets om de sondelezing te verlaten.
Pagina 34
10. CHRONO SET MENU Bevelprocedure: • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het menu te gaan. • Druk op de toets 3(menu/ok) om naar het “USER MENU” te gaan. • Kies de item “CHRONO SET MENU” via de toetsen 4(-) en 5(+) en druk op de toets 3(menu/ok) om te bevestigen. De ketel is voorzien van een wekelijkse programmeerder die toelaat 3 tijdspannes in één dag te programmeren, die gebruikt kunnen worden voor alle weekdagen. De uren voor in- en uitschakeling moeten in één enkele dag begrepen zijn, van 0 tot 24: Vb.
inschakeling 07:00 / uitschakeling 18:00 inschakeling 22:00 / uitschakeling 05:00 inschakeling 22:00 / uitschakeling 23:59
OK ERROR OK
Parameter
Functie
Afstellingstoetsen
Waarde Display D1
CHRONO ON-OFF START PROGRAM 1 STOP PROGRAM 1 DAYS ON 1 START PROGRAM 2 STOP PROGRAM 2 DAYS ON 2 START PROGRAM 3 STOP PROGRAM 3 DAYS ON 3
Wacht/ Wacht niet wekelijks program. Tijd 1° inschakeling Tijd 1° uitschakeling Toestemm. 1° in/uitsch. versch. dagen Tijd 2° inschakeling Tijd 2° uitschakeling Toestemm. 2° in/uitsch. per i vari giorni Tijd 3° inschakeling Tijd 3° uitschakeling Toestemm. 3° in/uitsch. versch. dagen
4(-) of 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) en 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) en 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) of 5(+) 4(-) en 5(+)
ON/OFF OFF of van 00:00 tot 23:50 OFF of van 00:00 tot 23:50 ON/OFF MONDAY… ON/OFF SUNDAY OFF of van 00:00 tot 23:50 OFF of van 00:00 tot 23:50 ON/OFF MONDAY… ON/OFF SUNDAY OFF of van 00:00 tot 23:50 OFF of van 00:00 tot 23:50 ON/OFF MONDAY… ON/OFF SUNDAY
Bevestigingstoets 3 3 3 3 3 3 3 3 3
(menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) (menu / ok) 1 (esc)
Veronderstel dat u de wekelijkse programmeerder wilt gebruiken en de 3 tijdspannes op de volgende wijze wilt gebruiken: 1° tijdspanne: van 08:00 tot 12:00 voor alle dagen van de week uitgesloten zaterdag en zondag. 2° tijdspanne: van 15:00 tot 22:00 enkel zaterdag en zondag 3° tijdspanne: niet gebruikt We vervolgen dus met de instelling van de wekelijkse programmeerder. CHRONO ON-OFF Activeer via de toetsen 4(-) of 5(+) de wekelijkse programmeerder door ON in te stellen. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). START PROGRAM 1 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) het uur “08:00” in, overeenkomstig met het uur voor inschakeling van de 1° tijdspanne. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). STOP PROGRAM 1 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) het uur “12:00” in, overeenstemmend met het uur voor uitschakeling van de 1° tijdspanne. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set).
Pagina 35
DAYS ON 1 Activeer de 1° tijdspanne voor alle dagen van de week, uitgesloten zaterdag en zondag. Gebruik hiervoor de toetsen 4(-) en 5(+) op de volgende wijze: a. toets 5(+) – om de verschillende dagen te rollen b. toets 4(-) – om de 1° tijdspanne voor die dag te activeren/deactiveren (ON/OFF) Voorbeeld: Dag MONDAY TUESDAY WEDNESDAY THURSDAY FRIDAY SATURDAY SUNDAY
Beginwaarde OFF OFF OFF OFF OFF OFF OFF
Toetsfunctie 4(-) Eindwaarde OFF ON en vice versa ON (actieve tijdspanne) OFF ON en vice versa ON (actieve tijdspanne) OFF ON en vice versa ON (actieve tijdspanne) OFF ON en vice versa ON (actieve tijdspanne) OFF ON en vice versa ON (actieve tijdspanne) OFF ON en vice versa OFF (gedeactiveerde tijdspanne) OFF ON en vice versa OFF (gedeactiveerde tijdspanne)
Toetsfunctie 5(+) Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag Ga naar volgende dag
Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). START PROGRAM 2 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) het uur “15:00” in, overeenstemmend met het uur voor inschakeling van de 2° tijdspanne. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). STOP PROGRAM 2 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) het uur “22:00” in, overeenstemmend met het uur voor uitschakeling van de 2° tijdspanne. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). DAYS ON 2 Activeer de 2° tijdspanne enkel voor zaterdag en zondag. Gebruik hiervoor de toetsen 4(-) en 5(+) op de volgende wijze: a. toets 5(+) – om de verschillende dagen te rollen b. toets 4(-) – om de 1° tijdspanne voor die dag te activeren/deactiveren (ON/OFF) Voorbeeld: Dag MONDAY TUESDAY WEDNESDAY THURSDAY FRIDAY SATTURDAY SUNDAY
Beginwaarde OFF OFF OFF OFF OFF OFF OFF
Toetsfunctie 4(-) OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa OFF ON en vice versa
Eindwaarde OFF (gedeact. tijdsp.) OFF (gedeact. tijdsp.) OFF (gedeact. tijdsp.) OFF (gedeact. tijdsp.) OFF (gedeact. tijdsp.) ON (actieve tijdspanne) ON (actieve tijdspanne)
Ga Ga Ga Ga Ga Ga Ga
Toetsfunctie 5(+) naar volgende dag naar volgende dag naar volgende dag naar volgende dag naar volgende dag naar volgende dag naar volgende dag
Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set).
Pagina 36
START PROGRAM 3 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) “off” in, dat zich voor het uur “00:00” bevindt, zodat de inschakeling van de 3° tijdspanne gedeactiveerd wordt. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). STOP PROGRAM 3 Stel via de toetsen 4(-) of 5(+) “off” in, dat zich voor het uur “00:00” bevindt, zodat de inschakeling van de 3° tijdspanne gedeactiveerd wordt. Om te bevestigen en met de programmering te vervolgen, druk op de toets 3 (menu/ok). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set). DAYS ON 3 Nu hebben de waarden die in deze parameter ingevoegd werden geen enkele waarde meer, daar zowel de inschakeling als de uitschakeling van de 3° tijdspanne gedeactiveerd werden. Om te bevestigen en de programmering te verlaten, druk op de toets 1(esc). Om terug te keren naar de vorige parameter, druk op de toets 2(set).
Pagina 37
11. VERSCHEIDENE FUNCTIES VAN DE KETEL 11.1 CHECK-UP Deze functie wordt uitgevoerd telkens u vanuit de stand OFF de ketel van/met de stroom afsluit/aansluit. De check-up voorziet een controle op alle inrichtingen waaruit de ketel is samengesteld.
11.2 ANTIVRIESCYCLUS VAN DE POMP Door deze functie wordt vermeden dat het water van de installatie bevriest wanneer de ketel uit is. Wanneer de temperatuur die door enkele sondes wordt afgelezen onder een bepaalde temperatuurwaarde daalt, zal de elektronische kaart alle uitgangen m.b.t. pompen/ elektrothermische commando’s activeren. De pompen/ elektrothermische commando’s zullen stilvallen als de temperatuur stijgt.
11.3 ANTIVRIESCYCLUS VAN DE INSTALLATIE Indien de functie heat frostprot. niet voldoende blijkt om het dalen van de watertemperatuur te stoppen, wordt de functie frostprot. install. geactiveerd die de ketel zal inschakelen. De ketel blijft aan tot een bepaalde temperatuur wordt bereikt.
11.4 BEVEILIGING ZONE 1 Deze functie wordt geactiveerd indien de watertemperatuur in de ketel 90°C overschrijdt: ook al is er geen warmte vereist, zal de pomp/elektrothermisch commando overeenkomstig met de zone 1 geactiveerd worden. De pomp/ elektrothermisch commando zal stil vallen wanneer de temperatuur daalt. Het is essentieel dat de installatietechnicus de aanwezigheid van een belangrijke zone in het huis voorziet (ZONE 1), waar minstens één radiator nooit afgesloten wordt.
11.5 ANTIBACTERIELE CYCLUS Deze functie is enkel actief wanneer de ketel aan is en laat toe de Legionella-bacteriën te neutraliseren. Deze bacterie, aanwezig in het water, reageert op verschillende wijze naargelang de temperatuur van het water: • Onder 20°C leeft de Legionella-bacterie maar is inactief (vermenigvuldigt zich niet, maar sterft niet). • Tussen 20 en 50°C vermenigvuldigt de Legionella-bacterie zich, dit gaat bijzonder snel tussen 35 en 46°C, dus in de temperatuurzone die normaal voor het warm water gebruikt wordt. • Tussen 50 en 55°C leeft de Legionella-bacterie, maar is inactief (vermenigvuldigt zich niet, maar sterft niet). • Tussen 55 en 60°C wordt de Legionella-bacterie in ong. 6 uur gedood. • Tussen 60 en i 66°C wordt de Legionella-bacterie in ong. 35 min. gedood. • Boven 66°C wordt de Legionella-bacterie in ong. 3 min. gedood. Dit probleem wordt als volgt opgelost. Indien met ingeschakelde ketel, gedurende meer dan 48 uur de watertemperatuur in de wateraccumulator lager blijkt te zijn dan 65°C, zal het water van de wateraccumulator opgewarmd worden (70° gedurende minstens 5 minuten), ook al is er geen warmte vereist. Dit gebeurt om de bacteriën te neutraliseren.
Pagina 38
12. VEILIGHEIDSINSTALLATIES 12.1 Beschadiging van de rookzuiger Indien de zuiger stilvalt, blokkeert de elektrische kaart de werking en de ketel gaat in alarm. 12.2 Beschadiging van de motor voor pelletlading Indien de reductiemotor stopt, zal de ketel blijven werken tot hij het minimum afkoelingsniveau bereikt. 12.3 Uitgebleven inschakeling Indien gedurende de inschakelingsfase geen vlam ontwikkeld wordt, zal het apparaat automatisch een nieuwe poging doen. Indien ook deze poging mislukt, zal op de display het alarm “no flame” verschijnen. 12.4 Tijdelijk stroomgebrek Indien het stroomgebrek minder duurt dan 10 seconden zal de ketel dit negeren en de normale werking hervatten. Indien het stroomgebrek langer duurt dan 10 seconden, zal het alarm “COOLING BLACKOUT” gevisualiseerd worden. (zie alarmtabel). 12.5 Elektrische veiligheid De ketel is tegen overspanningen beveiligd door een hoofdzekering die zich op de achterkant van de ketel bevindt. (12,5 A 250V vertraagd). 12.6 Veiligheid pellettemperatuur Bij oververhitting in de tank zal deze inrichting de motor voor pelletlading blokkeren. Het herstel moet manueel uitgevoerd worden door een bevoegde technicus, die de oorzaak van de oververhitting zal nagaan. 12.7 Thermische veiligheid pelletkanaal Indien de thermische sensor van het pelletkanaal een toename van de temperatuur in het kanaal detecteert, zal een reinigingscyclus van het kanaal geactiveerd worden. 12.8 Mechanische veiligheid met brandbeveiligende sterklep Op de basis van de laadtank is een brandbeveiligende sterklep aanwezig, die een eventuele voortplanting van de vlammen naar de pellettank belet. 12.9 Beveiliging deuropening De deuren van de ketel mogen nooit open gemaakt worden gedurende de werking of wanneer de ketel nog warm is!! Het openen van de deuren brengt een vergrendeling van de ketel teweeg met overeenkomstige signalatie op de display. 12.10 Beveiliging waterkoken Indien er maar weinig water in de ketel is, of de installatie onvoldoende warmte opneemt omdat de circulatie geblokkeerd is, kan een oververhitting optreden en kan het water koken. Een thermostaat, die manueel heringesteld moet worden, blokkeert de motor voor de pelletlading. De manuele herinstelling van de thermostaat moet door een bevoegde geautoriseerde technicus uitgevoerd worden, die de oorzaak van de oververhitting zal opsporen.
Pagina 39
12.11 Beveiligingen voor installatie met open vat Volgens de norm UNI 10412-2, moeten de installaties met open expansievat voorzien zijn van: • Open expansievat • Veiligheidsbuis • Toevoerbuis • Thermostaat voor het bevelen van de circulator (installaties met natuurlijke circulatie uitgesloten) • Circulatiesysteem (installaties met natuurlijke circulatie uitgesloten) • Inrichting voor inschakeling van het akoestisch alarm. • Akoestisch alarm • Temperatuuraanwijzer • Drukaanwijzer • Automatische thermische schakelaar voor blokkering (thermostaat voor blokkering) De veiligheidsensors voor de temperatuur moeten zich op de machine bevinden of niet verder dan 30 cm van de aansluiting met de perszijde. Indien de verwarmingstoestellen niet van alle inrichtingen voorzien zijn, kunnen de ontbrekende inrichtingen op de persleiding van het verwarmingstoestel geïnstalleerd worden, niet verder dan 1m van de machine. 12.12 Beveiligingen voor installatie met gesloten vat Volgens de norm UNI 10412-2, moeten de gesloten installaties voorzien zijn van: • Veiligheidsklep • Thermostaat voor het bevelen van de circulator • Thermostaat voor de inschakeling van het akoestisch alarm • Temperatuuraanwijzer • Drukaanwijzer • Akoestisch alarm • Automatische thermische schakelaar voor afstelling • Automatische thermische schakelaar voor blokkering (thermostaat voor blokkering) • Circulatiesysteem • Expansiesysteem • Dissipatiesysteem, in het verwarmingstoestel ingebouwd, met thermische uitlaatklep (zelfinschakelend), indien het apparaat niet voorzien is van een zelfregelend systeem voor de temperatuur. De veiligheidsensors voor de temperatuur moeten zich op de machine bevinden of niet verder dan 30 cm van de aansluiting met de persleiding. Indien de verwarmingstoestellen niet van alle inrichtingen voorzien zijn, kunnen de ontbrekende inrichtingen op de persleiding van het verwarmingstoestel geïnstalleerd worden, niet verder dan 1m van de machine. De huishoudelijke verwarmingsapparaten met automatische lading moeten voorzien zijn van een thermostaat voor de blokkering van de brandstof of van een koelcircuit, dat door de fabrikant van het apparaat moet toegerust zijn. Het circuit moet ingeschakeld worden via een thermische veiligheidsklep, zodat de grenstemperatuur, opgelegd door de norm, niet kan overschreden worden. De verbinding tussen de voedingsgroep en de klep moet vrij van detecterende elementen zijn. De druk bij de bron van het afkoelende circuit moet minstens 1,5 bar zijn. 12.13 Montage thermische uitlaatklep (niet bijgeleverd) De verwarmingstoestellen op vaste brandstof moeten geïnstalleerd worden met de beveiligingen voorzien door de betreffende van kracht zijnde wetten. Met dit doel werd op de TP 30 ketel een veiligheidswisselaar en een thermostaat voor blokkering voorzien. Pagina 40
De veiligheidswisselaar kan op een zijde met het waternet (A) en op de andere zijde met het drainagesysteem (C) verbonden worden. De thermische ontlaadklep, waarvan de voet met de aansluiting B moet verbonden worden, zal bij bereik van de veiligheidstemperatuur de ingang van koud water activeren in het koperen ketelslangetje. De overmatige warmte zal via de buis C naar een hiervoor geïnstalleerde afvoer geleid worden. De druk bij de bron van het koelcircuit moet minstens 1,5 bar zijn.
C
B
A
12.14 Automatische thermostatische klep
Ketels op vaste brandstof worden toegerust met een automatische thermische mengklep om de retour van het koude water naar de wisselaar te beletten. De delen 1 en 3 zijn steeds open en samen met de pomp geïnstalleerd op de retourleiding (R) garanderen ze de watercirculatie in de wisselaar van de biomassaketel of biomass c. heat (CB). Een hoge terugkeertemperatuur zorgt voor een hogere doeltreffendheid, vermindert de condensvorming afkomstig van de rook en verlengt de levensduur van de ketel. In de handel vindt u kleppen met verschillende ijkingen. Extraflame adviseert het gebruik van het model 55°C met hydraulische aansluitingen van 1”. Eens de ijktemperatuur van de klep wordt bereikt, wordt het deel 2 geopend en het water van de ketel gaat naar de installatie via de perszijde (M).
NB. Indien de installatie van deze inrichting niet wordt uitgevoerd, zal de garantie van de warmtewisselaar nietig worden verklaard (zie hoofdstuk “GARANTIE”). 12.15 Installatie en veiligheidsinrichtingen De installatie, de overeenkomstige aansluitingen, de inbedrijfstelling en de controle van de goede werking moeten uitgevoerd worden door geautoriseerd bevoegd personeel (wet 5 maart 1990 n°46) volgens de regels van het vak. Dit personeel moet de van kracht zijnde nationale en regionale normen in acht nemen en zich houden aan de onderhavige instructies. Extraflame S.p.A. zal elke aansprakelijkheid voor schade aan zaken en/of personen afslaan teweeggebracht door een verkeerde installatie. Pagina 41
13. REINIGING VAN DE KETEL Alvorens om het even welke onderhoudswerkzaamheid uit te voeren is het noodzakelijk dat de ketel op “OFF” staat en volledig koud is. Sluit de voeding van de ketel af via de schakelaar achteraan. Laat nooit het water uit de installatie lopen, ook niet gedeeltelijk, om ernstige afwijkingen te vermijden. Controleer regelmatig de goede werking en de integriteit van de leiding en/of de rookgasafvoerinrichting. Bij werken of onderhoudswerkzaamheden van structuren die zich in de nabijheid van de rookgaskanalen en/of rookgasafvoerinrichtingen (en bijbehoren) bevinden, moet het apparaat uitgeschakeld worden. Bij beëindiging van de werken moet de functionaliteit van het apparaat door bevoegd personeel gecontroleerd worden. Maak de ketel en/of delen ervan niet schoon met gemakkelijk ontvlambare stoffen (vb. benzine, alcohol, enz.). Laat geen recipiënten met ontvlambare stoffen achter in het lokaal waar de ketel werd geïnstalleerd. Voer geen schoonmaak uit van de thermische centrale met de ketel in werking. Op het einde van elke verwarmingsperiode is het noodzakelijk de ketel door bevoegd personeel te laten controleren met het doel een perfecte werking van de inrichting te handhaven. Een zorgvuldig onderhoud leidt steeds tot besparing en grotere veiligheid. De aanwezigheid op de wanden van roet en opgehoopt vuil vermindert de functionaliteit van de ketel en laat het behoud van de verklaarde prestaties niet toe. Indien de voedingskabel beschadigd is, moet hij door de geautoriseerde technische dienst vervangen worden.
Dagelijkse schoonmaak De hendel op de linkse zijde van de ketel dient om een goede werking van de ketel te garanderen. Door de hendel wordt laagvorming van as vermeden. De as houdt de normale circulatie van de rook tegen. Om deze reden adviseert Extraflame de handeling aangeduid in figuur 1 en 2 minstens 4/5 keer per dag te herhalen.
Figuur 2
Figuur 1
Pagina 42
Wekelijkse schoonmaak Het is noodzakelijk elke week de vuurdeur te openen om de as rond de brander volledig te verwijderen (zie figuur 3 en 4). Om dit te doen is het noodzakelijk eerst en vooral de twee brandwerende platen (figuur 5 en 6) te verwijderen, de zijdelingse wanden te af te krabben (figuur 7) en vervolgens met behulp van een stofzuiger al de as te verwijderen. (figuur 8).
Figuur 5
Figuur 6
Figuur 3
Figuur 4
Figuur 7
Figuur 8
Figuur 9
Figuur 10
Tevens is het noodzakelijk elke week de twee onderste laden te openen (figuur 9 en 10) en ze leeg te maken.
NB. Voor een correcte werking, moet de ketel minstens één keer per jaar een gewoon onderhoud ondergaan, uitgevoerd door een geautoriseerde technicus.
Pagina 43
14. TABELLEN VISUALISATIE I.V.M. DE KETEL CONTROLELAMPEN Controlelamp
Omschrijving Duidt de motorwerking aan voor de rookgasuitstoting.
A
B
C
D
Duidt de toestemming aan voor de werking van de recirculatiepomp.
Is aan/uit om toestemming/toestemmingsgebrek aan te duiden voor de werking van de recirculatiepomp.
Duidt de toestemming aan voor de werking van de pompen/elektrothermische commando’s.
Is aan/uit om toestemming/toestemmingsgebrek aan te duiden voor de werking van de pompen/ elektrothermische commando’s.
Duidt de motorwerking aan voor de pelletlading.
Duidt de aanwezigheid van een alarm aan.
Niet gebruikt
Is aan/uit wanneer de motor voor pelletlading actief/gedeactiveerd is. Gedurende de normale werking gaat de controlelamp met intervallen aan en uit omdat de motor met impulsen werkt. Is aan in aanwezigheid van een alarm en is begeleid door een bericht op de display dat de oorzaak bepaalt. Voor de reset van het alarm is het voldoende de toets 1(esc) gedurende 3 seconden in te drukken wanneer de ketel volledig koud is. Toegerust voor toekomstige toepassingen
Duidt de staat van de thermostaat aan in zone 1
Duidt de staat van de thermostaat aan in zone 2. Duidt de werking van de lambdasonde aan. Duidt de staat aan van de seriële deur.
E
Verklaring Is aan/uit wanneer de motor voor rookgasuitstoting actief/gedeactiveerd is. Knippert wanneer de sonde voor de snelheidscontrole (encoder) niet aangesloten is.
De controlelamp is aan/uit wanneer de externe thermostaat bevredigd/onbevredigd is. Indien te bevredigen, m.a.w. warmte-eis: activeert de pomp/ elektrothermische commando’s voor de watercirculatie. Deze pomp/elektrothermische commando’s wordt tevens geactiveerd wanneer de temp. van het water in de ketel 90°C overschrijdt (veiligheid voor oververhitting ). In dit geval zal de pomp/elektrothermische commando’s stilvallen wanneer de temp. onder 88°C daalt. De controlelamp is aan/uit wanneer de externe thermostaat onbevredigd/bevredigd is. Indien te bevredigen, m.a.w. warmte-eis: activeert de pomp/ elektrothermische commando’s voor de watercirculatie. De controlelamp is aan/uit wanneer de lambdasonde actief/gedeactiveerd is. De controlelamp is aan/uit wanneer de seriële datacommunicatie met de elektronische kaart gedeactiveerd/actief is.
Duidt de deactivering van de gloeikaars aan voor de automatische inschakeling.
Is aan/uit wanneer de gloeikaars actief/gedeactiveerd is.
Niet gebruikt
Toegerust voor toekomstige toepassingen
F
Pagina 44
Duidt de modaliteit SUMMER aan.
Bij deze werkwijze zijn de thermostaten voor de omgeving m.b.t. verwarmingsinstallatie (radiators) steeds bevredigd: dit houdt in dat de elektronische kaart de circulatiepompen (zowel zone 1 als zone 2) van de verwarmingsinstallatie nooit zal activeren, behalve voor veiligheidfuncties (indien het water in de ketel 90°C overschrijdt, wordt de pomp van zone 1 geactiveerd om de overmatige warmte te elimineren).
Duidt de modaliteit WINTER aan
In deze modaliteit werken alle inrichtingen aanwezig op de installatie regelmatig.
G
H
Duidt de warmte-eis aan van de verwarmingsinstallatie.
Duidt de warmte-eis aan van de wateraccumulator.
Duidt de warmte-eis aan van de buffer.
Duidt de instelling aan van de BIOMASS C. HEAT
Duidt de instelling aan van de BIOMASS/ AUX
Duidt de instelling aan van de AUX C. HEAT
Er zijn 3 mogelijke indicaties: Lamp uit: De thermostaten T1 en T2 vereisen geen warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn uit. Knipperende lamp: De thermostaten T1 en T2 vereisen warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn uit omdat de werkconditie niet bevredigd is. Lamp aan: De thermostaten T1 en T2 vereisen warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn aan. Er zijn 3 mogelijke indicaties: Lamp uit: De wateraccumulator vereist geen warmte; pompen/ elektrothermische commando’s zijn uit. Knipperende lamp: De wateraccumulator vereist warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn uit omdat de werkconditie niet bevredigd is. Lamp aan: De wateraccumulator vereist warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn aan. Er zijn 3 mogelijke indicaties: Lamp uit: De buffer vereist geen warmte; pompen/ elektrothermische commando’s zijn uit. Knipperende lamp: De buffer vereist warmte; pompen/elektrothermische commando’s zijn uit omdat de werkconditie niet bevredigd is. Lamp aan: De buffer vereist warmte; pompen/ elektrothermische commando’s zijn aan. Er zijn 2 mogelijke indicaties: Lamp uit: Deze instelling werd niet gekozen. Lamp aan: Deze instelling werd gekozen en de ketel bevindt zich in de bedrijfstand of in de wachtstand voor een automatische herinschakeling. Er zijn 2 mogelijke indicaties: Lamp uit: Deze instelling werd niet gekozen. Lamp aan: Deze instelling werd gekozen en de ketel bevindt zich in de bedrijfstand of in de wachtstand voor een automatische herinschakeling. Er zijn 2 mogelijke indicaties: Lamp uit: Deze instelling werd niet gekozen. Lamp aan: Deze instelling werd gekozen en de ketel bevindt zich in de bedrijfstand of in de wachtstand voor een automatische herinschakeling
Pagina 45
VISUALISATIE Visualisatie CLEANING.WAIT COOLING BLACK OUT H-OFF LOWER DOOR OPEN CONDUIT CLEANING AUTOMATIC CLEANING AUTO BLOW
Omschrijving
Verklaring
Nieuwe poging tot inschakeling wanneer de ketel pas uit is (normale uitschakeling of veroorzaakt door een alarm). Stroomgebrek op de hoofdvoeding, langer dan 10 seconden. De watertemperatuur heeft de ingestelde drempel met meer dan 5° overschreden. Het water heeft een temperatuur van 85°C bereikt. De onderste deur is open. Duidt de functie aan voor de schoonmaak van het laadkanaal voor de pellet, veroorzaakt door de toename van de temperatuur in het kanaal. Duidt de functie aan voor automatische schoonmaak van de ketel.
Wanneer de ketel uitschakelt (normale uitsch. of door alarm) is het noodzakelijk de volledige afkoeling van de ketel af te wachten. Laat de ketel minstens 15 minuten volledig uit tot hij koud is alvorens hem weer in te schakelen. Na de complete uitschakelcyclus zal het verwarmingstoestel automatisch ingeschakeld worden.
Duidt de functie aan voor de automatisch blazer van de brander.
CORRECTION O2
Duidt de functie aan voor de correctie van de verbranding.
FROSTPRO. PUMP
Duidt de antivriesfunctie van de pomp aan.
SYSTEM FROSTPROT.
Duidt de antivriesfunctie van de installatie aan.
CHECK-UP
Duidt de functie CHECK-UP aan uitgevoerd door de ketel.
ANTIBACTER. CYCLE PUMP ANTI-LOCK HIGH GAS TEM TIMER XX XXX T. ECONOMY WAIT
SAFETY Z1
Duidt de antibacteriële functie aan. Duidt de functie aan die de vergrendeling van de pompen vermijdt. Duidt de te hoge temperatuur van de rookgassen aan. Timer voorbehouden voor de technische dienst. De ketel is in de stand “HOFF” en ECONOMY SET werd ingesteld Duidt de beveiliging aan voor het ontdoen van de geaccumuleerde warmte in de ketel.
Bij afname van de watertemperatuur (5° onder de ingestelde drempel) zal de machine automatisch starten. Controleer de sluiting van de onderste deur. Wacht de volledige schoonmaakcyclus van het kanaal af tot de ketel terug normaal werkt. Is er iets mis dan zal dit bericht gedisplayd worden “ALARM PELLET CONDUIT” (zie alarmtabel) Deze functie voorziet een volledige schoonmaakcyclus met inbegrip van de uitschakeling en herinschakeling van de ketel. de automatisch blazer van de brander gaat gepaard met dit bericht. Op het einde van de schoonmaakcyclus zal de ketel terug tot de normale werking overgaan. Deze cyclus gebruikt de waarde afgelezen door de lambdasonde om een niet perfecte verbranding te corrigeren. Na deze correctiecyclus zal de ketel terug tot de normale werking overgaan. Indien de temperatuur afgelezen door enkele ketelsondes onder een zekere waarde daalt, zal de elektronische kaart alle uitgangen m.b.t. de pompen/ elektrothermische commando’s activeren. Pompen/ elektrothermische commando’s zullen stilvallen als de temperatuur stijgt. Indien de functie c.heat frostprot. niet voldoende blijkt te zijn om het dalen van de temperatuur te stoppen, zal system frostprot. ingeschakeld worden, die tevens de ketel zal inschakelen. De ketel en de pompen/elektrothermische commando’s zullen aan blijven tot een bepaald temperatuurniveau bereikt wordt. Deze functie wordt ingeschakeld telkens in de stand OFF of uit, de stroom van de ketel afgesloten wordt en vervolgens weer ingeschakeld. De machine voert een bijzondere analysecyclus uit om de correcte werking van alle delen te controleren. Deze functie wordt enkel geactiveerd met ingeschakelde ketel en laat toe de legionella-bacterie te neutraliseren. Deze functie treedt om de 48 uur in werking, waardoor alle pompen/elektrothermische commando’s van de installatie geactiveerd worden. Dit is geen alarm, maar een automatisch systeem om de rooktemperatuur te doen afnemen. Timer voorbehouden voor de technische dienst. De inschakeling van de ketel is verbonden met de temperatuur ingesteld in ECONOMY SET. Deze functie treedt in werking indien de temperatuur van het water in de ketel 90°C overschrijdt; ook al is er geen warmteeis wordt de pomp/elektrothermisch commando geactiveerd m.b.t. de zone 1. Wanneer de temperatuur daalt valt de pomp stil.
Pagina 46
ALARMEN Visualisatie
PELLET CONDUIT ALARM
TRAPD. BLOCKED ALARM
OXYGEN KO ALARM
HIGH WATER TEMP ALARM
NO FLAME ALARM
Oorzaak
Oververhitting in het pellettoevoerkanaal.
Duidt een fout aan in de luikstand voor schoonmaak van de brander.
Dit is een fout die door de lambdasonde wordt gedetecteerd. Er is te weinig zuurstof voor de verbranding. Problemen met de aansluiting of voeding van de lambdasonde.
Duit een te hoge watertemperatuur aan. Probleem watercirculatie. Onvoldoende druk in installatie. Luchtaanwezigheid.
De pellettank is leeg. De bovenste en onderste deuren zijn niet goed gesloten. Problemen m.b.t. de gloeikaars. Problemen luchtzuigingkanaal. Problemen rookgaskanaal. De verbrandingskamer is vuil. Onjuiste ijking pelletlading.
Pagina 47
Oplossing Bij oververhitting in het pelletkanaal zal de ketel eerst een “CONDUIT CLEANING” activeren. Indien dit niet voldoende is, zal de ketel na ong. 10 minuten blokkeren en op de display verschijnt het bericht “PELLET CONDUIT ALARM”. Gedurende dit alarm moet absoluut vermeden worden: • de bovenste deur te openen • de onderste deur te openen • het deksel van de pellettank te openen Doe nu een nieuwe inschakelpoging: indien het alarm op de display niet verdwijnt, waardoor geen enkele handeling kan uitgevoerd worden, betekent dit dat het kanaal nog niet genoeg afgekoeld is. Wacht de volledige afkoeling af en herhaal de inschakelingsfase. Schakel de machine uit, wacht de volledige afkoeling af en herhaal de inschakelingsfase. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer of de gebruikte pellet conform is met de eigenschappen die in het hoofdstuk “DE BRANDSTOF” worden beschreven. Verminder geleidelijk de pellettoevoer (zie “PELLET ADJUST MENU”). Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer de druk in de installatie. Ontlucht de installatie. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer de aanwezigheid van pellet in de tank. Controleer de hermetische afsluiting van de deuren. Controleer of de luchtinlaat en de rookgasafvoerbuis niet verstopt of ongeschikt zijn. Controleer of de brandkamer schoon is. Regel de pellettoevoer (zie “PELLET ADJUST MENU”). Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren.
FUMES FAN ALARM
De motor voor de rook is geblokkeerd. Problemen met de sonde voor de controle van de snelheid (encoder). Problemen met de voeding van de motor voor rook.
ELEVATED GAS ALARM
Overmatige pelletlading. Fout in de lezing/ijking van de rooksonde. Problemen met de rookafvoer te wijten aan een overmatige trek van de rookgasafvoer. Problemen met de luchtzuiging.
GAS PROBE KO ALARM
De rooksonde is stuk De rooksonde is van de kaart ontkoppeld.
PROBE KO ALARM
Duidt een afwijking, een verkeerde verbinding of inschakeling van één van de sondes van de ketel aan.
NO PELLET ALARM
De pellettank is leeg. De reductiemotor laadt de pellet niet. Problemen met de rookgasafvoer. Problemen met de luchtzuiging. Ontoereikende pelletlading.
LAMBDA KO
THERMAL SECURITY ALARM
Defecte lambdasonde gedetecteerd gedurende de check-up van de ketel.
Probleem i.v.m. de capillairthermostaat in de ketel (reservoir 85°C en water van de ketel 100°C).
OPENED DOOR ALARM
Duidt de opening van de onderste deur aan, langer dan 60 seconden met ingeschakelde ketel.
GEAR MOT.BLOCKED ALARM
Duidt aan dat de reductiemotor voor de pelletlading geblokkeerd of afgesloten is.
Pagina 48
Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer de correcte verwijdering van de rook zoals beschreven in het hoofdstuk “INSTRUCTIES VOOR MONTAGE- EN INSTALLATIE”. Regel de pellettoevoer (zie “PELLET ADJUST MENU”). Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer de aanwezigheid van pellet in de tank. Controleer of de luchtinlaat en de rookgasafvoerbuis niet verstopt of ongeschikt zijn. Regel de pellettoevoer (zie “PELLET ADJUST MENU”). Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Controleer de druk in de installatie. Ontlucht de installatie. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Sluit de onderste deur. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren. Schakel de machine uit en wacht de volledige afkoeling af. Herhaal de inschakelcyclus. Indien hiermee het probleem niet opgelost is, zal een geautoriseerde technicus de herstelwerkzaamheden moeten uitvoeren.
15. GARANTIE EXTRAFLAME S.p.A. wilt u er graag aan herinneren dat de fabrikant geniet van de rechten voorzien door het Wetsbesluit van 2 februari 2002, nr. 24 en dat deze rechten geen beletsel vormen voor de volgende garantie. Extraflame S.p.A., met zetel in Montecchio Precalcino (VI), via dell’Artigianato 10, geeft door middel van dit garantiecertificaat een waarborg op alle componenten van de Extraflame ketel, en herstelt of vervangt gratis om het even welk deel van het defecte apparaat, op voorwaarde dat: • •
het defect binnen de 2 JAAR vanaf de leveringsdatum opduikt en dit binnen de 2 maanden aan het Technisch Servicecentrum van Extraflame S.p.A. wordt medegedeeld; het defect door het Technisch Servicecentrum van Extraflame S.p.A. erkend wordt.
De onkosten voor de ingrepen die door het Technisch Servicecentrum van Extraflame S.p.A. zullen uitgevoerd worden, zullen niet voor rekening van de klant vallen, indien dit door de garantie werd voorzien. De garantie wordt verstrekt op voorwaarde dat: •
•
De installatie en de betrokken aansluitingen uitgevoerd werden door geautoriseerd bevoegd personeel (wet 5 maart 1990 n°46), volgens de regels van de kunst, met inachtneming van de van kracht zijnde nationale en regionale normen en zich strikt houdend aan de instructies van de handleiding. De testen uitgevoerd werden door een Technisch Servicecentrum, geautoriseerd door Extraflame S.p.A., dat zich verantwoordelijk stelt voor een controle, ten uitvoer gebracht door bevoegd personeel en met inachtneming van de van kracht zijnde normen, op de correcte realisatie van de installatie en op de goede werking van het geïnstalleerde product. Na deze controle zal het Technisch Servicecentrum alle informatie verschaffen voor het correcte gebruik van de installatie en een door de klant ondergetekende kopij van de garantie invullen en overhandigen. GARANTIEVOORWAARDEN
De garantie wordt geldig verklaard op voorwaarde dat: 1. De ketel geïnstalleerd wordt door bevoegd personeel dat aan de wettelijke vereisten voldoet (wet 5 maart 1990 n°46), conform met de van kracht zijnde normen en de voorschriften ingehouden in de handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud m.b.t. het product. 2. De klant in het bezit is van de ingevulde documentatie die de geschiktheid bevestigd: • INSTALLATIERAPPORT ingevuld door de installatietechnicus • TESTRAPPORT en ACTIVERING VAN DE GARANTIE ingevuld door een technisch servicecentrum geautoriseerd door Extraflame S.p.A. Voeg de kasbon bij de ingevulde documentatie. Deze documentatie zal voorgelegd moeten worden wanneer u zich voor een ingreep wendt tot het Technisch Servicecentrum Extraflame S.p.A. Bij gebrek aan documentatie zal het Technisch Servicecentrum Extraflame S.p.A. betrouwen op de productiedatum van het apparaat, aangeduid op de label met technische gegevens op de achterkant van het product. De garantie zal in de volgende omstandigheden ongeldig verklaard worden: 1. Indien de voorwaarden voor de activering van de garantie niet in acht werden genomen. 2. Indien de installatie niet werd uitgevoerd met inachtneming van de van kracht zijnde normen en de voorschriften beschreven in de handleiding voor gebruik, onderhoud en installatie van de ketel. 3. Bij door de klant verkeerd of nagelaten onderhoud van de ketel. Pagina 49
4. Bij aanwezigheid van elektrische en hydraulische installaties niet conform met de van kracht zijnde normen. 5. Bij schade voortkomende uit atmosferische, chemische, elektrochemische invloeden, oneigen gebruik van het product, niet geautoriseerde wijzigingen die aan het product werden aangebracht, ongeschikt en/of ondoeltreffend rookgaskanaal en/of oorzaken die niet afgeleid kunnen worden uit de fabricatie van het product. 6. Bij schade veroorzaakt door normale verschijnsels zoals corrosie of afzetting die typisch is voor verwarmingsinstallaties. 7. Bij schade veroorzaakt aan de ketel door het gebruik van niet originele wisselstukken of door ingrepen van niet door Extraflame S.p.A. geautoriseerd personeel. 8. Bij oneigen gebruik of nalatigheid. 9. Alle schade veroorzaakt door het transport. Wij adviseren dus bij ontvangst zorgvuldig de goederen te controleren en de verkoper onmiddellijk op de hoogte te stellen van eventuele schade. Dit moet op het transportdocument en op de kopij, die in het bezit blijft van de transporteur, vermeld worden. Extraflame S.p.A. kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele rechtstreekse of onrechtstreekse schade veroorzaakt aan personen, zaken of dieren voortvloeiend uit het niet in acht nemen van de voorschriften vermeld in de handleiding voor installatie, gebruik en onderhoud van het apparaat. Uitgesloten van de garantie: • • • •
De pakkingen, bekledingen, gelakte, gechromeerde delen, handgrepen en elektrische kabels. Muurwerk. De onderdelen van de installatie voor waterproductie, niet door EXTRAFLAME S.p.A. bijgeleverd. De warmtewisselaar is van de garantie uitgesloten indien geen geschikt condenswerend circuit wordt verwezenlijkt.
Bijkomende clausules Indien gedurende het normale gebruik van bovenvermelde onderdelen u defecte delen of afwijkingen opmerkt, zullen deze gratis door de verkoper of door ons Technisch Servicecentrum vervangen worden. Hetzelfde geldt voor producten die in het buitenland worden verkocht, behoudens andersluidende overeenkomst tussen de fabrikant en de buitenlandse dealer. In geval van vervanging van deze onderdelen, wordt de garantie niet verlengd. Voor de periode waarin het product niet functioneel is, is geen schadevergoeding voorzien. Deze garantie is de enige geldige waarborg en niemand is geautoriseerd andere vrijwaring te stellen in naam of voor rekening van EXTRAFLAME S.p.A. INGREPEN ONDER GARANTIE Het ingreepverzoek moet aan de wederverkoper gericht zijn. AANSPRAKELIJKHEID EXTRAFLAME S.p.A. erkent geen enkele schadevergoeding voor rechtstreekse of onrechtstreekse schade veroorzaakt of afhankelijk van het product. RECHTBANK Voor rechtsgeschillen werd als bevoegde rechtbank de Rechtbank van Vicenza gekozen.
Pagina 50
16. COMPATIBILITEIT MET DE RICHTLIJNEN RoHS EN WEEE Europese richtlijnen De Europese Unie heeft nieuwe Richtlijnen goedgekeurd met het doel gevaarlijke stoffen die risico’s opleveren voor de gezondheid te beperken en een veilige verwijdering van elektrische en elektronische apparaten te verzekeren door hergebruik, recycling en terugwinning van energie uit afval. Richtlijn RoHS De Europese richtlijn 2002/95/EG van 27.01.2003 (gekend als richtlijn RoHS – “Restriction of Hazardous Substances”) beperkt het gebruik van de hieronder opgesomde milieugevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur, die op de markt worden gebracht vanaf 01.07.2006. De verboden stoffen zijn: • Lood • Kwik • Zeswaardig chroom • Brandvertragende poly-gebromeerde bifenyl (PBB) • Poly-gebromeerde difenylether (PBDE) • Cadmium Richtlijn WEEE De Europese richtlijn 2002/96/EG van 27.01.2003 (gekend als richtlijn WEEE – “Waste Electrical and Electronic Equipment”) is gericht op maatregelen en strategieën voor het verwijderen van afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. De richtlijn beoogt een verbetering van de milieuprestaties van alle marktdeelnemers: de producenten zijn verplicht de verzameling, de opslag, het transport, de recycling en de correcte verwijdering van eigen afgedankte apparatuur te financieren. Belangrijk is te bemerken dat deze richtlijn niet van toepassing is op producten die verkocht werden voor 1 juli 2006. Dit betekent dat alle producten, beschikbaar in het magazijn, niet onder deze norm vallen en zonder gevolgen kunnen verkocht worden. De richtlijn is van toepassing op alle producten die op de label met technische gegevens het volgende symbool vertonen.
Pagina 51
PELLETKETELS EXTRAFLAME S.p.A. Via Dell’Artigianato, 10 36030 MONTECCHIO PRECALCINO Vicenza - ITALY Tel. 0445/865911 Fax 0445/865912 http://www.extraflame.it E-mail:
[email protected]
Pagina 52
004205100 REV 006 03.05.2007 Manuale utente caldaia TP30