ONDERZOEK PROJEKT GESCHEIDEN INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
11
fr'II\Vffi
RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEUHYGIËNE STICHTING PROJEKTBEHEERBUREAU ENERGIEONDERZOEK
N
lAfY\
Waste Management Onderzoek en advisering op het gebied van afval- en milieubeheer door de KHT en de THE .
ONDERZOEKSPROJECT GESCHEIDEN INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
MAART 1988
RAPPORTAGE ONDERZOEKSPROJECT GESCHEIDEN
INZAMEL!~
VAN
BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van de Stichting Projectbeheerbureau Energieonderzoek (PEO) in het kader van het Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik van Afvalstoffen (N.O.H.). Projectnummer: 24.12-030.10 In samenwerking met: Container- en reinigingsdiensten Van Gansewinkel b.v. en Waste Management Programma (Katholieke Universiteit Brabant, Technische Universiteit Eindhoven) en Provincie Noord-Brabant Beheer en coördinatie van het N.O.H.-programma berusten bij: Stichting Projectbeheerbureau Energieonderzoek (PEO), Leidseveer 35, 3511 SB Utrecht. tel. 030-333131 en Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, 3720 BA Bilthoven. tel. 030-749111.
Milieuhygi~ne
Voor vragen over het N.O.H. kunt u terecht bij: Informatiecentrum N.O.H., Antonie van Leeuwenhoeklaan 9, 3720 BA Bilthoven. tel. 030-743166.
(RIVM),
Het N.O.H. geeft geen garantie voor de juistheid en/of volledigheid van gegevens, ontwerpen, constructies, producten of product iernet hoden voorkomend of beschreven in dit rapport, noch voor de geschiktheid daarvan voor enige bijzondere toepassing. Dit onderzoek is uitgevoerd door: ir. B. van Weenen en ing. P.P. Grielen Meer exemplaren van dit rapport zijn te bestellen bij: Waste Management Programma, Postbus 90153, 5000 LE Tilburg. tel. 013-662010. (f 35,-- excl. verzendkosten).
1
Inhoudsopgave
1
Surnmary
2
Samenvatting
4
Inleiding
9
Hoofdstuk 1 Voorstudies Hoofdstuk 2 Handmatige sortering
11 Bedr~jfsafvalstoffen
28
Hoofdstuk 3 Sorteeranalyses en mechanische nascheiding Ganco- en Eurocontainers te Rucphen
38
Hoofdstuk 4 Vooronderzoek scheiding aan de bron voor Eurocontainer afval
48
Hoofdstuk 5 Sorteerproeven afzetcontainers
51
Hoofdstuk 6 Evaluatie
60
Literatuuropgave
65
Lijst van afkortingen en begrippen
66
Bijlage 1 Projectbeschrijving
69
Bijlage 2 Overzicht sorteeranalyses (aparte band)
72
Bijlage 3 Enqueteformulier onderzoek afzetcontainers
73
Bijlage 4 SBI-indeling bedrijfsactiviteiten
74
2
Separate colleetien of non toxic commercial and industrial solid waste. Ir. B.v.Weenen and Ing. P.P.Grielen. Summary This study aims to investigate the possibilities and prcblems that will occur when trying to reduce the volume of the flow of commercial and industrial waste. The study is carried out as a part of the National Researchprogram for Recycling (N.O.H. = Nationaal Onderzoekprogramma Hergebruik) by v.Gansewinkel B.V., Waste Management (co-operation of Eindhoven University and Tilburg University) and the Provincie Noord-Brabant. As a beginning a choice is made for commercial waste, which is mostly produced by offices, cantines, public and private facilities. In phase 1. a desk study is made, frorn which is concluded that little is known about the availability and nature of this waste in relation to industrial and househeld waste. In order to verify the desk study, separate colleetien tours for different branches have been set up foliowed by separating and analysing (bij hand-picking). Waste frorn about 150 companies and public institutions in 10 different branches are several times separately collected, sorted and analysed. In phase II more analyses are made in order to obtain more detailed information. In this phase (II) handpicking is replaced by mechanica! separation. About 110 tons of waste frorn the so called "roll containers" Ganco (1100 1.) and Euro (up to 5 m3) containers have been sorted and analysed in: paper + card board 20 to 25%, plastics 8 to 10%, the other fractions as glass, wood and iron and non-ferros were rather low. The rest fraction or residu is rather high 50 to 80%, because the set up of this part of the study was to investigate or to recycle as many materials or cornponents which can be used (directly) as secundary raw materials. The rnain part of the remaining fraction is organic material. Special attention has been paid to this organic matter in relation to cornposting. The material can be defined as unusable for the preparatien of high quality compost. The matedals paper, card board, plastics etc. reclaimed frorn Eurocontainers are quantatively better than from Ganco containers. For that reasen more attention has been paid to the waste collected in Eurocontainers in the secend half of 1986.
3
In addition to the so called "roll-containers", also the "depositcontainers" (10 rn3 up to 40 rn3), are involved in this study. This type of containers (10 rn3 - 40 m3) are often used in the industry. As final resul ts can be said tha t the composi tion between tha waste in GANQO-Euro containers varies less than expected at the time this study was formulated. For direct reusable components material e.q. paper, card board, plastics, as secundaire rawmaterial, waste collected with Eurocontainers is slightly better than that collected with GANQOcontainers. The economie feasibility for an additional colleetien system for Van Gansewinkel is very low. Extension of the existing collecting structure for paper is more prosperous. Mechanica! separation for these types of waste is highly determined by the price at the moment for alternative waste treatment (controlled tipping versus incineration) and the marketability of the componen ts. More prosperous seems mechanica! separation in a R.D.F. fraktien in relation with marketabie components (secundary raw materials). It is recommended that the specialized companies for colleetien and transport wil! contribute in fellow-up studies with their know-how inb order to upgrade the input for mechanica! saperatien and RDF incineration.
4
Samenvatting In 1985/86 is door Van Gansewinkel B.V. {container- en relnlgingsdiensten) en het Waste Management Programma een studie verricht naar: bedrijfsafvalstoffen. Het Waste Management Programma {WMP), is een onder:zoekssamenwer:king tussen de Techniscl"e Universiteit Eindhoven en de Katholieke Universiteit Brabant op het gebied van milieu- en afvalproblematiek. Uitvoering vond plaats in het kader van het Nationaal Onderzoekprogr:arrma Hergebruik waarbij de Provincie Noord-Brabant in het bijzonder de medewerking vart het WMP financieel mogelijk heeft gemaakt. De studie richtte zich op het inventariseren van de mogelijkheden en belemmeringen om afvalstromen uit bedrijven en instellingen te reduceren. Daarbij is in eerste instantie gekozen voor het kantoor- en kantine- afval dat voor een belangrijk gedeelte vrijkomt in de sectoren handel, openbare en zakelijke dienstverlening. De in fase I uitgevoerde literatuurstudie bevestigde de opvatting dat van deze categorie afvalstoffen slechts weinig bekend is, dit in vergelijking met bijvoorbeeld de procesafvallen uit de industriêle sectoren. Voor: het verkrijgen van een beter inzicht {met name omvang en samenstelling) is in de tweede fase van de studie een groot aantal sorteeranalyses opgesteld.Daartoe zijn aparte inzamelroutes gereden voor diverse te onderscheiden bedrijfstakken uit de eerder: genoenrle sectoren {scholen, supermarkten, overheidsinstellingen etc.). In totaal is van de ongeveer 150 bedrijven en instellingen uit een tiental bedrijfstakken het afval één of meerdere keren gesorteerd. Daarnaast is door middel van enquetes en bedrijfsbezoeken een beeld verkregen van de reeds bestaande vormen van hergebruik (i.c. gescheiden inzameling) in deze bedrijfstakken. Opgemerkt moet worden dat het verkregen beeld een meer kwal i tatief dan kwantitatief inzicht verschaft, daar: veelal gewerkt moet worden met schattingen en ontbrekende informatie. Zeker voor de componenten papier en karton kan gesproken worden van reeds ver doorgevoerde systemen voor hergebruik.
In de evaluatie van de eerste serie sorteerproeven bleek dat de verschillen in samensten ing van het afval naar de te onderscheiden bedrijfstakken relatief gering waren. Het aandeel van direkt her te gebruiken oomponenten kon daarbij niet groot genoemd worden. Gezien de gevonden hoeveelheids- en samenstellingscijfers in relatie met de geconstateerde al bestaande vormen van tergebruik, leek het weinig zinvol direkt te starten met fase III (opzetten van - additionele - systemen van gescheiden inzamelen). Ook de weg van mechanische/handmatige nasortering van deze typen afvalstoffen (fase IV van het onderzoek) lag mede op basis van de praktijkervaringen in de sorteerhal te Geldrop, niet voor de hand.
5
In overleg met de opdrachtgever is medio 1985 besloten de fase van sorteeranalyses (fase II) uit te breiden om een nog gedetailleerder inzicht te krijgen in omvang en samenstelling van het afval. Daarbij zou gebruik gemaakt worden van een mechanische scheidingsinstallatie zodat tevens ervaringen met mechanische sortering (onderdeel van fase IV) opgedaan konden worden. Op grond van de geconstateerde geringe verschillen in samenstelling tussen de verschillende bedrijfstakken, is het onderscheid naar bedrijfstak in het vervolg van het onderzoek losgelaten. In de eerste helft van 1986 is met de installatie in Rucphen in totaal 110 ton afval gesorteerd. Naast het afval in Ganco-containers (1.1 m3) was daarbij tevens afval uit Euro-containers (tot 5 m3) betrokken. Analyse van het klanten-/containerbestand toont aan dat deze typen containers met name gebruikt worden in de oorspronkelijk gekozen sectoren, zodat de vergelijkbaarheid met de gegevens uit de eerdere sorteerproeven relatief groot is. De samenstellingscijfers geven aan dat het aandeel van papier/ karton in het Ganco- en Euro-containerafval 20 tot 25% bedraagt en de plastics (vnl. folies) 8 tot 10%. Componenten als glas, hout en ijzer waren slechts in geringe omvang (enkele procenten) in het afval aanwezig. In beide reeksen sorteerproeven vormt de residufraktie een zeer groot aandeel ( 50 tot 80%). Daarbij wordt opgemerkt dat dit gedeeltelijk veroorzaakt wordt door de opzet van de sorteerproeven welke gericht zijn op de direkt her te gebruiken materialen. Vervuild materiaal en/of materialen van geringe omvang (p:ipiersnippers, glasscherven e.d.) komt in de residufraktie wegens het ontbreken van afzetmogelijkheden of de te arbeidsintensieve handelingen bij het uitsorteren. In verband met de grote hoeveelheden organisch materiaal (veegvuil , etensresten, etc. ) welke verder in de zogenaanrle residufrakties aanwezig zijn, is diverse keren deze fraktie beoordeeld op bruikbaarheid als uitgangsmateriaal voor compostering. Gezien de te verwachten stringentere normen voor de kwaliteit van compost werd deze bruikbaarheid als slecht tot matig gekenmerkt. Gelet op hergebruiksmogelijkheden (hoeveelheden en kwaliteit van de çomponenten, papier, karton, plastic, etc.) werd het Eurocontainerafval positiever beoordeeld dan het afval in de -kleinereGancocontainers. In de tweede helft van 1986 is daarom nadere aandacht geschonken aan het afval in Eurocontainers. Zo werd onder de circa honderd bedrijven met Eurocontainers uit de sorteerproeven, een telefonische enquête gehouden naar de op dat moment aanwezige vormen van hergebruik. Uit de enquete-resultaten bleek dat bij circa 2/3 van de bedrijven al aan gescheiden inzameling van papier/karton werd gedaan. Incidenteel werd bij deze bedrijven ook plastic
6
folies en hout gescheiden ingezameld. Dit kwam vooral voor bij ketens van supermarkten waarbij de inzameling werd georganiseerd vanuit de distributiecentra. Op basis van de enquête zijn gedurende een aantal inzameldagen aparte reute's gereden, te weten bij de bedrijven met gescheiden inzameling (2/3 van het totaal) en bij bedrijven zonder gescheiden inzameling (1/3 totaal). Wegens een aantal technische storingen zowel bij de inzameling als in de scheidingsinstallatie kon geen volledig programma van mechanische/handmatige nasortering voor beide typen inzamelreute's worden uitgevoerd. De - beperkte - kwantitatieve gegevens en de kwalitatieve beoordeling van de aangevoerde afvalstoffen laten echter geen significant verschil zien tussen het Euroccntainerafval van beide groepen bedrijven (wel/geen gescheiden inzameling}. De gesignaleerde verschillen vornrlen
in ieder geval geen aanleiding om te veronderstellen dat aanvullende gescheiden inzamelingsroute's (door Van Gansewinkel) bedrijfseconomische rendabel zouden zijn. Ook het eventuele rendement van mechanische/handma tige oaseheiding van het afval van de bedrijven zonder gescheiden inzameling werd niet veel hoger ingeschat dan de reeds bekende cijfers uit de verrichte sorteerproeven.
In 1986 is tevens een aantal sorteerproeven verricht op bedrijfsafvalstoffen welke worden ingezameld m.b.v. afzetcontainers. Daarmee is een zekere verbreding opgetreden ten opzichte van de oorspronkelijke onderzoeksopzet aangezien dit type containers vaak gebruikt wordt voor de inzamlingsproces van afvallen uit de industri~le sektor. In het onderzoek naar afzetcontainers lag primair het accent op de regio Westelijk Noord-Brabant. Het totale bestand aan afzetcontainers van Van Ganzewinkel B.V. in deze regio bedraagt ca. 300. Bijna 30% van de afzetcontainers wordt gebruikt bij de groep bouw- en installatiebedrijven; overige zwaartepunten vornrlen de voedings- en genotmiddelenindustrie, groothandel en horeca. In het onderzoek stonden in principe dezelfde componenten centraal als bij de sorteerproeven met het Ganco- en Eurocontainerafval (papier, karton, plastic, etc.). Op basis van een enquete-formulier dat door chauffeurs van de inzamelvoertuigen werd ingevuld is getracht een indicatie te krijgen van de samenstelling van het afval in afzetcontainers. Deze informatie is gebruikt voor een aantal voorbereidende sorteerproeven (visuele beoordeling en handmatige sortering). Uit de eerste reeks sorteerproeven bleek een grote mate van variatie in de aangevoerde afzetcontainers zowel naar gemiddeld gewicht als naar de samenstelling van het afval. Ook kwam incidenteel een aanzienlijke verontreiniging van het bedrijfsafval met diverse vormen van - klein - chemisch afval naar voren.
Dit heeft geleid tot een intensivering van de selektie van de aan te voeren afzetcontainers naar de scheidingsinstallatie o.a. door een bijstelling van de vragenlijst voor de chauffeurs. Aan het eind van de onderzoekspedode is een 26-tal afzetcontainers mechanisch en handmatig gescheiden. Het ging daarbij om in totaal ca. 30 ton afval afkomstig van 17 bedrijven uit diverse SBI-groepen (uitgezonderd de groep bouw- en installatiebedrijven). Met name het materiaal uit de tweede zeefoverloop () 170 mm), bleek uitstekend handmatig te sorteren te zijn met een relatief hoog gehalte aan herwinbare componenten. De fraktie in deze tweede zeefoverloop bedroeg ca. 37% van het totaal ingevoerde materiaal. Iets minder materiaal (30%) werd teruggevonden in de eerste zeefoverloop waarbij de afmeting van het afval lag tussen 100 en 170 mm. Op grond van de geringere gemiddelde afmetingen van het materiaal bleek de handmatige sortering van deze fraktie - te - arbeidsintensief. Gezien de samenstelling van het afval in deze fraktie lijkt een verdere opwerking tot een brandstof/RDF voor de hand te liggen. Eerder gesignaleerde technische problemen bij de mechanische scheiding van Ganco- en Eurocontainerafval traden in versterkte mate op bij het afval uit afzetcontainers. Met name de beperkte ontsluiting van het materiaal in de trommelzeven en de verstopping van opvoer- en leesbanden, leidden incidenteel tot grote stilstandtijden van de installatie. Samengevat kan gesteld worden, dat de samenstelling van het Ganco- en Eurocontainerafval over de verschillende bedrijfssektoren minder variatie vertoonde dan bij de farmuier ing van de onderzoeksopzet in het algemeen werd verondersteld. Gelet op direkt herwinbare componenten is het beeld bij de Euro-containers relatief beter dan bij het afval in de kleinere Ganco-container. De economische haalbaarheid van aanvullende inzamelstrukturenvoor Van Gansewinkel - lijkt echter gering. Voor papier- en karton vormt uitbreiding van de bestaande gescheiden inzamelingsstrukturen een doelmatiger benadering. Het economisch perspektief van mechanische/handmatige nascheiding van deze typen afvalstoffen wordt in hoge mate bepaald door een drietal faktoren. De belangrijkste vormt het tarief van de overige verwerkingsalternatieven. Zoals bekend zijn de huidige storttarieven in Noord-Brabant geen stimulans bij de bevordering van hergebruik. Een tweede faktor zijn de thans bestaande afzetperspectieven voor kunststoffen i.c. folies welke zeker op volume-basis een belangrijk aandeel innemen in het totale bedrijfsafval. Het - vooralsnog - ontbreken van reêle afzetperspectieven voor - gemengdekunststofafvallen werkt sterk belemmerend. Daarbij wordt opgemerkt dat in het recente verleden bij de planvorming van geschei-
8
den inzamelingsexperimenten c.q. mechanische scheidingsinstallaties uitgegaan werd van opbrengstcijfers in de orde van grootte van 200 gld/ton voor afvalplastics. Een soortgelijke situatie bestaat t.a.v. de afzetmogelijkheden voor R.D.F. (Refuse Derived Fuel). Gezien de emissieproblematiek bij de verbranding van RDF bestaat momenteel een afwachtende houding. Opwerking van {bedrijfs-) afval tot brandstof vormt niettemin de kern van een groeiend aantal regionale afvalverwerkingsplannen in Nederland. Uit de verrichte scheidings-/sorteerproeven blijkt dat een combinatie van terugwinning van direkt afzetbare conponenten (papier, plastic' s, hout etc.) en opwerking van een gedeelte van het bedrijfsafval tot RDF een aanzienlijke volumereduktie van de afvalstroom mogelijk maakt. In het kader van de emissieproblematiek zal vermindering van het kunsstofaandeel in de tot RDF op te werken fraktie waarschijnlijk een gunstig effekt hebben (reduktie chloor- en gechloreerde koolwaterstof verbindingen). Bij het afval in afzetcontainers is, gelet op de hergebruiksmogelijkheden sprake van een grote mate van variatie in de samenstelling. Om tot een doelmatige verwerking in een scheidingsinstallatie te kunnen komen, is een stringente selektie van de aan te voeren containers noodzakelijk. Nader onderzoek in hoeverre de chauffeurs van de inzamelvoertuigen bij deze selektie betrokken kunnen worden, lijkt een zinnige zaak.
9
Inleiding. In 1984 is door de Stichting Projektbureau Energieonderzoek (PBO) en het Rijks Instituut voor de Volkgezondheid en Milieuhygit!!ne (R.I.V.M.) opdracht gegeven aan Container- en reinigingsdiensten Van Gansewinkel BV. voor het uitvoeren van een studie naar bedrijfsafvalstoffen. Het betreffende onderzoek is opgenomen in het Nationaal Onderzoeksprogramma Hergebruik (N.O.H.). In het onderzoek werd geparticipeerd door het Waste Management Programma dat een samenwerkingsverband betreft tussen de Technische Universiteit Eindhoven en de Katholieke Universiteit Brabant op het onderzoeksterrein van de milieu- en afvalstoffenproblematiek. belangrijkste doelstelling van deze studie vorm:le het vaststellen van de mogelijkheden en belemmeringen om de bestaande vrijkomende afvalstromen uit bedrijven en instellingen te reduceren. Verdergaande scheiding aan de bron, al of niet in combinatie met handmatige- of gemechaniseerde nasortering, bieden mogelijkheden tot een optimaler hergebruik van afvalstoffen.
De
In de studie werd een belangrijke rol voorzien voor de part iculiere inzameldiensten bij de realisering van bovengenoemde doelstelling. In eerste instantie is een keuze gemaakt voor de componenten papier, karton, kunststoffen en eventueel metalen. Voor deze componenten bestaan reeds langere tijd inzamelingsstructuren zodat relatief goede afzetperspektieven verwacht mogen worden. Tevens is bij de afbakening van het onderzoekgebied een voorkeur uitgesproken voor de afvalstromen uit de sektoren, handel, openbare en zakelijke dienstverlening. In vergelijking met de afvalstoffen uit de industriet!!le sektor (met name het procesafval), zijn naar deze afvalstromen nog betrekkelijk weinig studies verricht. Daarbij kan opgemerkt worden dat in het proefgebied (Noord-Brabant) op dat moment een aantal onderzoeken werden uitgevoerd naar het afval uit de industrit!!le sektor, waardoor doublures niet te vermijden zouden zijn. In overleg met de uitvoerende organisaties, (Bureau van Ruimtelijke Ordening van Heeswijk, Heidemij en het Waste Management Programma) betrokken bij deze studies in de industrit!!le sfeer,is in principe afgesproken om te komen tot een informatie-uitwisseling. Op deze wijze zou een min of meer compleet beeld kunnen ontstaan van het totale vrijkomende bedrijfsafval in een specifieke regio. De konstatering van een algemeen gebrekkig inzicht in de afvalstromen (zowel naar omvang als samensten ing) ree ft geleid tot een nadruk in de eerste fase van het onderzoek op het uitvoeren . van een aantal sorteeranalyses. In deze rapportage wordt verslag gedaan van de volgende onderzoeksaktiviteiten.
10
In hoofdstuk 1 komen aan de orde; de literatuurstudie ter voorbereiding van het onderzoek. inventarisatie van het klantenbestand van Van Gansewinkel. eerste visuele beoordeling van de afvalstromen. resultaten van een aantal bedrijfsbezoeken en een beperkte schriftelijke enquete. Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de resultaten van de handmatige sorteeranalyses van het ingezamelde afval uit een aantal geselekteerde bedrijfstakken. Hoofdstuk 3 beschrijft de bevindingen van de experimenten met mechanische scheiding (in combinatie met handmatige nasortering). Op basis van de eerdere resultaten is daarbij uitgegaan van niet branchegericht ingezameld bedrijfsafval uit Ganco- en Euro-containers. In hoofdstuk 4 wordt een aanvullende sorteerproef met het Eurocontainerafval beschreven. In deze proef is nagegaan in hoeverre het afval van bedrijven waar al vormen van gescheiden inzameling bestaan, verschilt van de afvalstoffen van die bedrijven zonder aktiviteiten op dit gebied. Hoofdstuk 5 gaat in op het afval uit afzetcontainers. Daarmee is voor een zekere verbreding van de oorspronkelijke onderzoeksopzet gekozen, waarbij het accent meer is komen te liggen op het bedrijfsafval uit de industri~le sektor. Het laatste hoofdstuk beschrijft de voornaamste konklusies uit het onderzoek waarbij een aantal aanbevelingen wordt gedaan voor mogelijk vervolgonderzoek.
11
HOOFDSWK 1.
VOORSWDIES.
1.1. Literatuurstudie. In de vooronderzoeksfase van het project is een rapportage opgesteld naar aanleiding van de verrichte literatuurstudie. Gekonkludeerd werd dat met name voor de niet-industrHHe sektor slechts enkele informatiebronnen aanwezig waren. Voor bedrijfsafvalstoffen vormt de twee-jaarlijkse enquête van het CBS de voornaamste centrale bron voor statistische informatie in Nederland. Deze enquête beperkt zich echter tot de bedrijfstakken delfstofwinning, industrie en openbare nutsbedrijven. (lit.l). Gezien de keuze van componenten in het onderzoek zijn echter de beschikbare CBS-gegevens over het aandeel van het kantoor- en kantine-afval in deze afvalstromen voor het onderzoek van belang. Een verdere belangrijke bron van informatie in de l i teratuurstudie vormde het rapport "Onderzoek naar bedrijfsafvalstoffen in het Stadsgewest Tilburg" dat in het kader van het Waste Management Programma in 1983 werd opgesteld. (lit.2). In dit onderzoek waren wel alle bedrijfstakken (d.w.z. ook de handel, openbare en zakelijke dienstverlening) betrokken, zij het dat in vergelijking met de CBs-cijfers sprake is van een duidelijke beperking tot één regio. Bekend was dat in het kader van de reeks "vogelvluchtverkenningen" van het Rijksinstituut voor Milieuhygi~ne/Laborato rium voor Afvalstoffen en Emissies een studie werd uitgevoerd naar kantoor en dienstenafvaL De resultaten hiervan waren bij het opstellen van de literatuurstudie echter nog niet bekend. Ten aanzien van buitenlandse informatiebronnen bleek uit de literatuurstudie dat deze schaars en wellicht nauwelijks relevant waren voor het betreffende onderzoek. Een uitzondering hierop vormde het omvangrijke onderzoek naar bedrijfsafvalstoffen in West-Berlijn. (lit.3). Als belangrijke konklusies uit de literatuurstudie werden aangemerkt. Ongeveer 25 - 30 % van alle bedrijfsafvallen van bedrijven uit de bedrijfskiassen delfstofwinning, industrie en openbare nutsbedrijven worden voor hergebruik ingezet. In het Stadsgewest Tilburg geldt een dergelijke hergebruikspercentage voor de afvallen afkomstig van bedrijven ingedeeld in acht van de negen bedrijfstakken van de SBI-indeling (uitgezonderd in het Stadsgewest Tilburg zijn de bedrijfstakken landbouw- en vissreij en de delfstoffenwinning). Voorts kent het stadsgewestelijk onderzoek ten overstaan van de CBs-enquetes een uitbreiding van het aantal onderzochte bedrijven, omdat ook bedrijven met 5 9 werknemers in de analyse betrokken zijn.
12
Bij het 'Van Gansewinkel'-project ligt de nadruk op de materialen papier, karton en kunststoffen en in mindere mate op metalen, hout en glas. Volgens de CBs-cijfers ligt het hergebruik van papier en karton in de provincie Noord-Brabant nu reeds op een hoog niveau (1980 :62 %) • In het stadsgewest Tilburg ( 1982), rekening houdend met meerdere bedrijfstakken, wordt 34 % opnieuw gebruikt. Hergebruik van kunststof-afvallen vindt in veel mindere mate plaats; in Noord-Brabant ca. 18 %, in het Stadsgewest Tilburg 12 %. Het hergebruik van metalen is in Noord-Brabant op een hoog niveau (87 %) , in het Stadsgewest Tilburg ligt dit duidelijk lager (47 %). Hout scoort wat lager (Noord-Brabant 18 % - Stadsgewest Tilburg 32 %). Hoewel dit materiaal interessant lijkt voor de inzamelproef, moet in de gaten gehouden worden, dat het een geliefd materiaal is bij het personeel van de bedrijven (hobby- en stookhout). Het overige organische afval wordt volgens de CBscijfers grotendeels opnieuw gebruikt {64 %) , volgens het stadsgewestelijke onderzoek ligt dit percentage echter veel lager (11 %). In het Stadsgewest Tilburg wordt in de bedrijfstak handel voor veel afvalstoffen een relatief hoog hergebruikspercentage behaald. Bij de overeenkomstige bedrijfstakken bank- en verzekeringswezen en overige dienstverlening liggen deze percentages beduidend lager. Voor het vervolg van het project werd dan ook gek.onkludeerd dat voor materialen als papier en karton nog nieuwe mogelijkheden voor gescheiden inzameling zouden moeten bestaan in een groot gedeelte van de niet-industrHHe sektor. Voor kunststoffen geldt dat het hergebruikspercentage voor alle bedrijfstakken, (behoudens de kunststoffen verwerkend industrie) laag is, zodat ook hier mogelijkheden gecree~rd zouden kunnen worden. Inmiddels waren tevens de resultaten van de in de inleiding genoemde studies van BRO van Heesewijk, de Heidemij en het Waste Management Programrra bekend geworden. Deze bevestigden de bovenstaande konklusies. Uit de circa honderd bedrijfsbezoeken in de industri~le sector (met name grotere ondernemingen) blijkt een aanzienlijk hergebruikspercentage voor het typische procesafvaL Dit geldt zeker voor papier, karton, ferro- en nonferrometalen en in mindere mate voor kunststoffen en afvalstoffen van organische aard. Van het resterende afval uit de industri~le sektor (m.n. kantoor- en kantine-afval) wordt een groot gedeelte rechtstreeks gestort en bleek de samenstelling niet of nauwelijks bekend. (lit.4).
13
Bij de evaluatie (hoofdstuk 6) zal in het kort een vergelijking worden gemaakt met recent afgesloten of thans nog in uitvoering zijnde onderzoeksprogramma's in Nederland op het gebied van bedrijfsafvalstoffen. 1.2. Inventarisatie van het klantenbestand. In de opzet van het project vormde, mede gezien de resulaten van de literatuurstudie, het uitvoeren van een aantal sorteeranalyses een belangrijk onderdeel. Door middel van specifieke inzamelroutes diende getracht te worden om van een aantal bedrijfstakken de omvang en samenstelling van het vrijkomende afval nauwkeurig te bepalen. Daarvoor was het noodzakelijk om het klantenbestand van Van Gansewinkel te analyseren op basis van de verschillende te onderscheiden bedrijfsactiviteiten. Om inzicht te krijgen in de samenstelling van het klanten-
bestand naar bedrijfsactiviteit biedt de koppeling van het klantenbestand van Van Gansewinkel aan de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uitkomst. De SBI-indeling omvat tien bedrijfstakken en zesenvijftig bedrijfsklassen. Deze laatste worden op hun beurt weer onderverdeeld in subklassen (zie bijlage 4). De koppeling is door derden uitgevoerd. De resul terende bedrijfsindeling wijkt voor de bedrijfstaken Landbouw en Visserij en Delfstoffenwinning wat af van de SBI-indeling. De indeling is viercijferig. In een enkel geval laat het resultaat van de koppeling vijf cijfers zien. Dit vijfde cijfer is een code voor het aantal werknemers van het betreffende bedrijf. Helaas blijkt deze informatie maar zeer matig betrouwbaar te zijn. In de eerste fase van het onderzoeksproject is deels op grond van de literatuurstudie en deels op grond van de in het klantenbestand aanwezige bedrijven een voorkeur uitgesproken om in eerste instantie de afvallen uit de in het onderstaande staatje vermelde bedrijfskiassen te gaan analyseren. In een later stadium konden ook bedrijven uit andere bedrijfskiassen voor analyse in aanmerking komen. Bedrijfsklasse
Omschrijving
61/62 65/66
Groothandel Detailhandel (waartoe ook supermarkten behoren} Bankwezen Verzekeringswezen Exploitatie van en handel in onroerende goederen e.d. Zakelijke dienstverlening
81 82 83
84
14
Bedrijfsklasse
Omschrijving
90
Openbaar bestuur, defensie en wettelijke sociale verzekering Onderwijs Maatschappelijke dienstverlening Sociaal-culturele en culturele instellingen Bedrijfs- en werknemersorganisaties, researchinsten ingen, overige sociale organisaties
92 94 95
97
Uit het staatje blijkt, dat de klassen: 91, 93, 96, 98, en 99 niet in het onderzoek betrokken zijn. Hiervoor zijn enige redenen, zoals het niet voorkomen in het klantenbestand (klasse 91 = religieuze organisaties), afvallen afkomstig van ziekenhuizen, verpleegtehuizen e.d. die niet direct voor hergebruik in aanmerking komen vanwege o.a. hygiênische overwegingen (klasse 93 = ziekenhuizen, gezondheidsinstellingen enz.), of overeenkomstig huishoudelijk/horeca-afvallen zijn {93 en 96 = sportverenigingen). Omdat de klasse 98 erg divers van samenstelling is, is er van afgezien deze op te nemen. Hetzelfde geldt ook voor de bedrijfsklasse 99. In deze klasse zijn individuele personen opgenomen, geen bedrijven. Om een tweetal practische redenen is verder besloten om de afvallen van bedrijven uit de klasse 81 t/m 97 tezamen te analyseren. Uit de koppeling van het klantenbestand aan de SBI-codes werd duidelijk/ dat het aantal bedrijven per bedrijfsklasse te gering is om afzonderlijk inzamelroutes te rechtvaardigen. Een dergelijke inzameling en analyse zou eerder op een onderzoek van individuele bedrijven lijken/ dan op een onderzoek van een bedrijfsklasse en niet werkelijk representatief zijn. Voorts zijn de bedrijfsactiviteiten in de genoemde klassen voornamelijk kantooractiviteiten en mag verondersteld worden dat de afvallen per klasse geen grote verschillen zullen vertonen. Een uitzondering vormden de onderwijsinstellingen (92)/ die in het klantenbestand van Van Gansewinkel goed vertegenwoordigd zijn. Hierdoor was het mogelijk een aparte inzamelroute op te stellen. Om de planning van inzamelroutes mogelijk te maken werd bij elke klant aangegeven welk containertype gehuurd wordt. Dit gegeven is meegenomen bij de koppeling van het klantenbestand aan de SBI-codes. Hierdoor is de mogelijkheid geschapen om in een later stadium per bedrijfstak na te gaan of verschillende containersystemen eventueel aanleiding geven tot een andere samenstelling van de bedrijfsafvallen. Voor alle duidelijkheid zij vermeld, dat er een drietal containersystemen onderscheiden wordt:
15
1) 2) 3)
ganco-containers, inhoud 1, 1 m3 ( 1100 liter ) , container is verrijdbaar; euro-containers, inhoud 2,5 - 5 m3, eveneens verrijdbaar; afzetcontainers, inhoud 5 m3 - 40 m3, niet verrijdbaar.
Ganco- en euro-containers worden om- en leeggeschud in inzamelwagens. Afzetcontainers worden op speciale containerswagens geladen en naar de verwerkingsinrichting gebracht om daar gelost te worden en vervolgens weer terug naar de klant gebracht te worden (zie volgende pagina).
16
1200
1310
1080
Ganco container. 1100 liter.
Euro container 5 m3 inhoud.
.
'
I
Open container 40m 3 inhoud.
17
1.3
Eerste visuele beoordeling van de afvalstromen. Ter voorbereiding van het verdere onderzoek werd tevens in de eerste maanden van 1985 een aantal visuele beoordelingen van bedrijfsafvallen naar bedrijfstakken uitgevoerd. In het bijzonder voor de in een later stadium te verrichten sorteeranalyses werd een globale afbakening van het onderzoeksgebied opgesteld. Een van de eerste uitgangspunten voor de afbakening van het onderzoeksgebied is de overweging, dat het weinig zinvol is om de te analyseren afvallen van ver te moeten halen en dat de ritafstanden niet onnodig lang behoren te zijn. Nadat definitief gekozen werd voor het huren van een sorteeerhal in de gemeente Geldrop, zijn de bedrijven zo gekozen, dat inzameling vooral in de orrgeving van de hal mogelijk was. Concreet wil dit zeggen, dat in de Kempen {gebied ten zuiden van de Rijksweg Tilburg-Eindhoven), in de gemeenten Eindhoven en Helmond en in het gebied ten zuiden van laatstgenoemde gemeente is ingezameld. Om echter in een later stadium van het onderzoek een ruimer blikveld mogelijk te maken, is vastgesteld dat het gebied van de provincie Noord-Brabant, dat ten oosten van de denkbeeldige lijn Waalwijk-Reusel ligt, als het onderzoeksgebied moet worden opgevat. Visuele beoordeling van de afvalstoffen is uitgevoerd tijdens de normale inzameling van deze afvallen. In de praktijk betekende dit, dat afvallen van bedrijven uit verschillende bedrijfskiassen tijdens een rit samen worden ingezameld. De tijd om de afvallen te beoordelen is erg kort. De beoordeling moet plaats vinden net voor het aanhaken van de rolcontainer en tijdens het omschudden van de inhoud in de inzamelwagen. Het zal duidelijk zijn, dat de indruk, die op deze wijze wordt opgedaan oppervlakkig is. Wel stemmen ze redelijk overeen met eerdere beoordelingen van het afval door werknemers van Van Gansewinkel. Er zijn een viertal beoordelingen uitgevoerd. Twee keer zijn euro-containers beoordeeld, de ganco- en afzetcontainers ieder èênmaal.
Type container
Datum
Aantal bedrijven
Aantal containers
Afzet Euro Euro Ganco
28-2-85 26-2-85 5-3-85 27-2-85
7 47 58
7 53
Tabel 1.
106
69 107
Visuele beoordeling, containertype, data, aantal bedrijven en aantal containers.
18
Gezien het feit, dat voor de visuele beoordeling van de inhoud van een container slechts weinig tijd beschikbaar was en orrd.at vaak afvalcomponenten door andere componenten aan het oog onttrokken worden, blijkt een visuele beoordeling vooral een beoordeling van de volllltes van de voorkomende afvalcomponenten te zijn. Het inschatten van gewichtsaandelen is mogelijk (zie de afvalanalyse van het Berlijnse bedrijfsafval, T.U.-Berlijn) (lit.3) maar vraagt om een andere aanpak. resultaten van de visuele beoordeling van elk der containersystemen zijn in de tabellen 3 t/m 5 weergegeven. In de tabellen zijn enkel die bedrijven opgenomen, waarbij sprake is van overheersende componenten in het afval. Opgemerkt moet worden, dat het organisch afval bij supermarkten niet direct als een overheersende component is opgevat, maar wel steeds duidelijk in het afval aanwezig was. De
Soort bedrijf/instelling Aantal l 2 3 4
Klooster(tehuis/bedrijf) Metaalverw. bedrijf Drukkerij Rijkswaterstaat (opslag)
Overheersende component Karton Folie Overig Karton Karton
Folie Folie Folie
Karton
--------------------------------------------------------Tabel 2. Overheersende componenten, afzetcontainers, route 28-2-85 (visuele beoordeling) Soort bedrijf/instelling Aantal 2 Levensmiddelen ind. 2 Supermarkten 2 Wasserijen 2 Scholen l 1
l 1 1 1
1
Chem. industrie Kunststofverw.ind. Groothandel electronica Vrieshal Kantoor Garage Horeca
15 Bedrijven
Tabel 3.
Overheersende component Karon Folie Overig Folie ( 2) Folie ( 2) Pluis (2) Hout (1) zaagsel/ krullen
Papier (1) Folie Folie Karton Papier Papier
Folie Glas
4
8
Pluis ( 4) Hout (1) Glas (1)
Overheersende componenten, eurocontainers - route 26-2-85 (visuele beoordeling)
19
Soort bedrijf/instelling
OVerheersende component
Aantal
Karton
10 Supermarkten 1 Mengvoederbedrijf 1 Levensmiddelenbedrijf 1 Levensmiddelen distr. 1 Bakkerij 1 Metaalverw. bedrijf 1 Electronica bedrijf 1 Leerverw. bedrijf 1 Textielverw. bedrijf 1 Weverij l Wasserij 1 Aannemingsbedrijf 1 Kantorengebouw 1 Horeca 23 Bedrijven
Tabel 4.
Folie
OVerig
Folie(lO) Hout (2) kistjes Folie Organ.mat. Folie Folie Folie Karton
Folie
Leer Textiel kunststof? Pluis Pluis
Karton Papier Glas 3
15
Hout (2) Pluis (2) Org.M.(1) Leer (1) Text. (l) Glas (l)
Overheersende componenten, eurocontainers, route 5-3-85 (visuele beoordeling)
Soort bedrijf/instelling
OVerheersende component
Aantal
Karton
4 Detailhandel (divers) 2 Scholen 2 Horeca 1 Bank 1 Gemeentehuis l Mengvoederbedrijf ·1 Was- en beitsfabriek 1 Recreatiebedrijf 13 Bedrijven
Folie
Overig
Papier(4) Folie(3) Zaagsel( I) Papier(2) Bekers(l) Karton(l) Glas(l) Papier Papier Folie Karton Folie Glas 10
Folie(5)
Glas(2)
Bekers(l) Zaagsel(!) Tabel 5. Overheersende componenten, ganco-containers, route 27-2-85 (visuele beoordeling).
20
Uit boven,staande tabellen blijkt dat papier/karton en kunststof (folies) overheersende afvalcomponenten zijn. Andere, hoewel minder vaak, overheersende componenten zijn: hout (in de vorm van fruitkistjes, krullen en zaagsel), textiel/ pluist glas en leer. De inzameling van 5 maart (euro-containers) wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal supermarkten ( 10) in de route. Gezien het feit dat de afvallen van deze bedrijfsklasse (papier/karton, folie, organisch materiaal en hout) in principe redelijke hergebruiks-/recyclingsmogelijkheden heb~n en omdat deze route in de Kempen en in de gemeente Eindhoven wordt gereden, is besloten, dat een eerste proefinzameling de afvalstoffen van supermarkten zou betreffen. Deze proefinzameling vond plaats op 5 mei 1985 en omvatte 21 bedrijven. Al deze bedrijven hadden de beschikking over euro-containers. De groot te-verdeling van de containers en de normale inzamelfrequentie was de volgende: Grootte
Aantal bedrijven
Inzamelfrequentie per week 1 maal
2,5 m3 3 5
m3 m3
Tabel 6.
6 10 5
2 1 0
2 maal 3 8
5
3 maal 1 1 0
Proefinzameling, containergrootte en inzamelfrequentie.
Uit tabel 6 blijkt dat de 3 m3-container de meest voorkomende is en dat twee ledigingen in de week voor deze groep supermarkten de meest voorkomende frequentie is. Het ingezamelde afval is ter beoordeling op het terrein van de firma Van Gansewinkel te Maarheeze gestort. Het materiaal werd enkel visueel beoordeeld, er zijn geen wegingen van componenten uitgevoerd. Het resultaat van de beoordeling kwam overeen met de boven omschreven visuele beoordelingen, die tijdens de ritten waren uitgevoerd: relatief veel plastic folies: weinig papier: nagenoeg geen karton: veel organische verontreinigingen, waardoor het geheel in kwaliteit verlaagd wordt. 1.4. Resultaten van bedrijfsbezoeken en de schriftelijke/telefonische enquete. In de bedrijfstakken 6 t/m 9 (handel, openbare en zakelijke dienstverlening) zijn + 50 bedrijven door middel van een schriftelijke enquête en in sommige gevallen een telefonische enquête op basis van de vragenlijst benaderd.
21
Bij het merendeel van deze bedrijven heeft tevens een aanvullend bedrijfsbezoek plaatsgevonden. Doelstelling van deze enguetes en bedrijfsbezoeken vormde het achterhalen van informatie over reeds bestaande vormen van gescheiden inzameling. In aansluiting op de verrichte sorteeranalyses ontstaat zodoende een min of meer representatief beeld van het totaal vrijkomende afval in deze bedrijfstakken. Opgemerkt moet worden dat niet alle benaderde bedrijven in de uiteindelijke sorteeranalyses zijn opgenomen op grond van een aantal praktische redenen (niet passend in de inzamelroutes etc.). Naar aanleiding van de bedrijfsbezoeken en enquete-bevindingen is een beperkt inzicht verkregen in de gemiddelde omvang van de afvalstroom (naar bedrijfstak en bedrijfsomvang) zoals deze door de inzameldienst wordt afgehaald: dat wil zeggen exclusief hergebruik. Deze cijfers vormen slechts een indicatie daar deze voornamelijk gebaseerd zijn op schattingen van de bedrijven zelf en - dan ook - een grote spreiding vertonen. Niettemin vormen zij een aanvulling op de 'hardere' cijfers uit de sorteeranalyses doordat bij het sorteren alleen een totaalgewicht (bijvoorbeeld voor 20 supermarkten) kan worden afgeleid. Tevens waren vrijwel geen gegevens beschikbaar over personeelsaantallen van de in de sorteeranalyses opgenomen bedrijven waardoor bijvoorbeeld berekening van gemiddelde hoeveelheid afval per werknemer niet mogelijk was. In tabel 7 zijn de cijfers over hoeveelheden afgevoerd bedrijfsafval voor een aantal branches weergegeven, te weten, de openbare dienstverlening, PTT-kantoren, bank- en verzekeringsinstellingen, warenhuizen en onderwijs. Bij de omrekening van volume naar gewichtscijfers is gebruik gemaakt van gegevens ontleend aan het bedrijfsafvalstoffenonderzoek in West-Berlijn. Branche
SBI-code
Aantal Afval per bedrijven bedrijf in ton/jaar
Openbare Dienstverl. PTT-kant. Banken- en Warenhuizen Onderwijs
90 77 81+82 66 92
14 2 8 4 4
21,1 . 14,9 18,7 130,5 29
Afval per werknemer in ton/jaar 0,1 0,06 0,07 0,7 0,02*
* Gebaseerd op leerlingen + staf. Tabel 7. Gemiddelde hoeveelheden afval per bedrijf c.q. per werknemer.
22
Nadrukkelijk wordt er op gewezen dat bovenstaande cijfers met de grootst mogelijke voorzichtigheid moeten worden geinterpre teerd. Zoals opgemerkt zijn de enquetes en bedrijfsbezoeken voornamelijk gericht geweest op het verkrijgen van inzicht in bestaande vormen van gescheiden inzameling. In nog sterkere mate geldt hier dat het inzicht in hoeveelheden gescheiden afgevoerde materialen bij de bedrijven vrijwel geheel ontbreekt. De cijfers in tabel 8 zijn dan ook zeker niet als betrouwbaar aan te merken. Oomponenten per bedrijf en totaal (m3) Componenten Scholen Waren- DienstOver- Totaal huizen verlening heid Papier/ karton Hout Metalen Chemica! iên Kunststof (veel folie) Olie/vet (keukens) Vetvangers Afgewerkte olie Glas Textiel Steen, tuinafval, hout, enz.
30
Totaal
81
18 10 20,4 2,5
2938
1423
1283
11 2,4 44 nihil
14,4 1434
96% 0,2% 0,3
11
0,2
2,4 44
nihil
0,3
3128
5662 10 20,4 2,5
1283
nihil 0,3
-
14,4
3
5926
100%
NB. Aantal bedr. Aantal vest. Totaal pers.
4 6 5065
4 5 749
8 16 3036
10 18 2528
Tabel 8: Gescheiden inzameling naar componenten per branche. Van die branches die relatief goed vertegenwoordigd waren in de bedrijfsbezoeken en enquetes (supermarkten en zakelijke dienstverlening) wordt in onderstaande tekst een nadere indruk gegeven van de bestaande vormen van hergebruik.
23
Supermarkten Van de 20 supermarkten waarvan de afvallen geanalyseerd ZlJn (zie hoofdstuk 2) zijn uiteindelijk vijf bedrijven bezocht. Daarnaast zijn twee bedrijven bezocht die vanwege hun perifere ligging niet · in de inzamelroute opgenomen zijn. Tenslotte is via (regionale) hoofdkantoren, zij het wat minder gedetailleerd, informatie verkregen over dertien vestigingen die behoren tot landelijke ketens van supermarkten. Uit de gesprekken met de bedrijfsleiders/bedrijfseigenaren is naar voren gekomen dat papier en karton vrijwel altijd buiten de afvalcontainers worden gehouden. Deels wordt dit gedaan ten behoeve van de klanten (karton) 1 deels ten behoeve van inzamelaars. Deze laatste groep is divers van samenstelling, te weten: - verenigingen - padvinderij - professionele inzamelaars - privé personen. Bij een aantal supermarkten is het gebruikelijk om papier en karton (en een enkele keer ook kunststof folie) met de vrachtwagens, die de aanvoer van de producten verzorgen, retour te zenden naar het (regionale) distributiecentrum. In deze centra worden deze materialen geperst en verkocht aan de handel. In het totaal zijn zeven supermarkten bezocht en op basis van ruwe schattingen van zes bedrijfsleiders kan berekend worden dat wekelijks zo'n 3000 kg. papier/karton gescheiden wordt ingezameld (zes bedrijven). Andere materialen die in mindere mate dan papier en karton gescheiden ingezameld worden zijn: fruit- en groenteresten (veevoeder) hout (klanten, houders van volkstuinen) brood (retour bakkerij, veevoeder) broodkruimels (veevoeder) zuivelresten (veevoeder) glas (gemeentelijke glascontainer) . kunststof folie {soms retour distributiecentrum) vlees (destructie) botten en vet (kokerijen/smelterijen) Bij veevoeder betrof het in het algemeen het gebruik voor huisdieren bij particulieren. Helaas is men binnen de bedrijven nauwelijks bekend met de hoeveelheden die per afvalcomponent gescheiden worden gehouden van het overige afval. Dit is het gevolg van het feit, dat deze componenten vrijwel altijd gratis kunnen worden afgehaald door inzamelaars.
24
De belangrijkste resultaten van de bedrijfsbezoeken ZlJn in de tabellen 9 en 10 opgenomen. De bedrijven met de nummers 1 t/m 7 zijn individuele supermarkten, die bezocht konden worden. De bedrijven met de nummers 8 t/m 13 en 14 t/m 20 zijn niet bezocht. De informatie is verkregen via de (regionale) hoofdkantoren. Duidelijk is dat de aldus verkregen informatie een aantal vragen onbeantwoord laat. Tabel 9 laat zien dat dat papier/karton en groente/fruitresten afvalcomponenten zijn die nu al vaak gescheiden worden ingezameld. De overige componenten worden in mindere mate gescheiden gehouden. Van de gescheiden ingezamelde componenten worden met name papier/karton (3x) en brood (4x) vaak verkocht. Hierbij moet worden opgemerkt dat het niet-verkochte brood dikwijls naar de bakkerij/fabriek retour gaat. Botten en vetten worden in een aantal gevallen eveneens verkocht. De overige componenten gaan meestal 'om niet' naar mensen met dieren. Glas tenslotte wordt, indien gescheiden ingezameld, via glascontainers afgevoerd.
I ...
Suptnarkc
...-h-
I
J)*f Vttk
9S
I
I l 5 ro3
2
I i ) •l
••
J.
"""
I
25
I
I
4,
$0
1
I l lal
I, 2·
a 3 a1
~-
28
1
t
'·
16
,•>
1l
10
I
1
onI>
. onb
7.
• • ,. 13
I~
•
)
onI>
onb
2 2
2
I I
i !
z,s-1
1
a z,s-3
I
!
3 4 I 3 a l
2
'
2 I Z,S.
14 .,. %0
-·
3 I S I I
~~
-~
~ ")
t;.,
J•
J•
J•
J~
i•
ja
jo
jo
jo j,_
i•
J•
..
·--·.....-
J•
.. ..
..
,
--
--
--
J•
J•
-·
ja
•··
',
i•
'SO$'f
J•'
--
oOooa
ja vtr•t:~.d
--
..
--
--
- ·- -·- .. - --J•
jo
.• ~ ••......•..•..•.•..
ja
( ........... niet
ja
( ......... niet ...... 14 ............... )
--
!•
)
l
l l
Jo
-
-
.i
··--
-jo
J•
I>C'Oo
boc/vat
r•at
je
karton•) brood. bott•li/qt.~ril
t .. t
----
(. niet votM14.)
)
__ -- .,
-
J• ("' niet ver.\4 . ~ ... (Un ual!)
.u. I
-·~·)
-
I
....
.... t
-
J•
~
11'•t1•
poplo~
.u. all•
......
J•
2 )
-l
Afut e f f t t _..
G..cbel...,. lnr-u,.. ,...... cnt•i•r• h41ai•cea -••• • IC'OOftto • llout: • lor- • trui•(• • tolvol • &Iu • folie • vlo., • bocten/vet
l«de
i
l
.U.tal
;
~-~···········~·····~····~··~·
t.rooda~ hocl••t kArtOn tO.I
reet
)
II
I •} • vla (tellOftool dlatrliNdHntn.• xa) - rat:our ~roHfûf'i•k
Tabel 9: Gescheiden inzameling van supermarkt afval. Uit tabel 10 blijkt dat er op dat moment vrijwel geen plannen waren om de gescheiden inzameling van afvallen uit te breiden of op te starten. Een uitzondering vormt de groep bedrijven 8-13 waar men denkt om papier/karton in de toekomst gescheiden in te gaan zamelen en via het regionale distributiecentrum aan de oud-papier handel aan te bieden. De tabel laat voorts zien dat nen binnen de supermarkten niet afwijzend staat tegenover het gescheiden hoooen van afvalstoffen. Aan een dergelijke proefneming dient wel overleg vooraf te gaan en voor de bedrijven mocht een dergelijke proefneming geen extra kosten met zich meebrengen.
25
Supermarkt
Plannen mbt. gesch. inz.
1 2 3 4 5 6 7
8 t/m 13 14 t/m 20
ja
Deelname aan proef gescheiden inzameling positief - voorafgaand overleg noodzakelijk positief positief - zie 1. positief - zie l. positief - nader overleg met Van Gansewinkel nocrlzakelijk positief - zie 5 positief afhankelijk van nader overleg met Van Gansewinkel geheel afhankelijk van overleg met Van Gansewinkel
Tabel 10: Eigen plannen gescheiden inzameling en eventuele deelname aan proef gescheiden inzameling. (Zakelijke) dienstverlening Van de zestien bedrijven waarvan het afval apart was ingezameld en geanalyseerd, werd nadere informatie gevraagd over vormen van gescheiden inzameling van afvalcomponenten. Deels zijn de bedrijven bezocht (negen gesprekken), ~~nmaal is een hoofdkantoor bezocht (met betrekking tot twee vestigingen), Mlnmaal was telefonisch contact de aangewezen weg en drie maal was enkel schriftelijke informatie-inwinning mogelijk. De resultaten van de bedrijsbezoeken en schriftelijke/telefonische enquetes zijn in de tabellen 11 en 12 opgenomen. Papier en karton zijn de componenten die het veelvuldigst gescheiden worden ingezameld (bij negen van de twaalf kantoren). De jaarlijkse hoeveelheid is ongeveer 29 ton, hetgeen drie-kwart van de totale hoeveelheid gescheiden ingezamelde afvalcomponenten is. Afgewerkte olie en ferro schroot volgen met respectievelijk 3,8 ton en 3,5 ton per jaar op afstand en worden elk bij drie bedijven gescheiden ingezameld. Op een vierde plaats volgt het non-ferro schroot met jaarlijks 1,5 ton. Ook deze component wordt bij drie bedrijven gescheiden ingezameld. Foto-, copieerchemicali~n en organisch afval nemen met elk 0,3 ton per jaar een bescheiden plaats in. In het totaal wordt 292 m3 papier en karton gescheiden ingezameld bij zestien bedrijven. Het gezamenlijk aantal werknemers bedraagt 392. Jaarlijks wordt per werknemer ca. 0,75 m3 (= 75 kg) aan papier/karton ingezameld.
26
Bedrijfsgrootte (aantal werknemers)
Aantal bedrijven
papier
Gescheiden ingezamelde componenten afgew.olie schroot non-ferro chemicaliën
or<;~anisch
glas
overi9
Geen gescheiden inzameling
materiaal
•
-
minder dan 1
1
-
1
1
1
-
1 - 10
3
3
2
2
1
11 - 25
3
1
-
1
3
3
-
1
51 en meer
3
3
-
-
-
26 - 50
-
-
1
1
-
13
10
3
3
3
2
1
-
-
1
-
-
-
-
1
-
-
1
1
1
1
•
I
Totaal
Tabel 11: Dienstverlening; gescheiden ingezamelde componenten. De afzet van papier/karton is bij vrijwel alle bedrijven gratis, slechts bij één bedrijf wordt deze component verkocht. Ferro schroot en non-ferro-schroot zijn materialen die vanwege hun relatief hogere restwaarde aan de recuperatiehandel verkocht worden. Afgewerkte olie wordt verkocht, intern als energiedrager benut, of moet met bijbetaling bij de Afval Verwerking Rijnmond verbrand worden.
De fotochemicaliên worden bij de fotohandel geretourneerd in ruil voor nieuw filmmateriaal.
Onbekend Papier Afgew. Olie Schroot Non-ferro metalen Chemicalien* Org. resten Glas Overig**
Extern Intern Gratis Verkoop 9 1
1 1 1 1
1
Totale omvang (kg/jr) 29.000
2
3.800 3.500
3
1.500
1
300
1
1
Neg. opbr.
1
300 onb. onb.
-----------------------------------------------------------39.400 11 8 1 2 2 Totaal * Foto- en copieerchemicaliên **Lege jerrycans Tabel 12: afzetkanalen en totale hoeveelheden gescheiden ingezamelde componenten.
27
De belangrijkste conclusie die uit deze bedrijfsbezoeken/enquetes getrokken kan worden, is dat in de dienstverlening, papier/karton bij de meeste bedrijven gescheiden wordt gehouden van het overige afval. Hierdoor lijkt het op het eerst gezicht weinig zinvol om in de fase 'scheiding aan de bron' papier/karton als uitgangsmateriaal te kiezen. Echter de resultaten van de sorteeranalyses (zie hoofdstuk 2) wijzen op een redelijk percentage (11%-24%) papier/karton in het afval. Indien scheiding aan de bron van deze component wordt overwogen dan zijn goede afspraken met de reeds binnen de bedrijven actieve inzamelaars een eerste vereiste.
28
HOOFDS'IUK 2
HANDMATIGE OORTERII\G BEDRIJFSAFVALSTOFFEN
2.1. De sorteerhal: locatie en inrichting Gekozen is voor het uitvoeren van de sorteeranalyses in een bestaande bedrijfshal in de gemeente Geldrop. De locatie van de hal in de gemeente Geldrop is gunstig vanwege: 1. De ligging van de hal in een gebied waar veel klanten van Van Gansewinkel gevestigd zijn: 2. De ligging van de hal in de nabijheid van de regionale verwerkingsinrichting de RAZOB te Nuenen/Mierlo. De locatie van de hal is weergegeven op het kaartje van figuur 1. In figuur 2 is de inrichting van de sorteerhal weergegeven. De diepte van de hal is 15 meter, de lengte 25 meter. Het dak heeft een maximale hoogte van 7 meter, hetgeen een voorwaarde is voor het storten van de lading van de inzamelwagens in de hal. Aan de voorzijde heeft de hal twee gr:ote roldeuren, waardoor de toegankelijkheid voor de inzamelwagens geen probleem vormde. Aanvankelijk werd de sortering van de geloste afvallen zonder hulpmiddelen uitgevoerd. Gevolg hiervan was dat dezelfde afvallen meerdere keren aangepakt moesten worden zodat het sorteertempo te laag kwam te liggen. Dit probleem werd grotendeels opgelost door het inschakelen van een opvoer- en een uitleesband. De met de hand gescheiden componenten werden in 1.1 m3 liter containers verzameld. Weging van de componenten vond plaats met behulp van een weegbascule. De containers zijn tevoren geworden en gemerkt, zodat het gewicht van de te wegen component zonder problemen te berekenen is. Voor die componenten, die relatief weinig in het afval voorkomen werd gebruikt gemaakt van minicontainers (240 liter). In principe werden alle in het afval voorkomende componenten tijdens de sortering gescheiden. Nadruk lag evenwel op de componenten papier/karton, kunststoffen (folies), hout, metalen, glas en textiel. Papier/karton en folies werden na weging in twee grote containers (40 m3) opgeslagen. 2.2. Overzicht uitgevoerde inzamelroutes In de periode mei - november 1985 zijn in totaal 26 inzamelroutes gereden waarna handmatige sortering plaatsvond. De inzamelroutes werden opgesteld naar aanleiding van de eerdere bevindingen (zie hoofdstuk 1) en op basis van een aantal praktische overwegingen (benodigde rittijden, aantal bedrijven naarSBI-code in het bestand, etc.).
PROVINCIE NOORD- BRA BA NT
./.-.. ...... ··>. ·'
/
--' \: ,..,,. -·
;;::::
-
//
r'/ I
Fig.
1. -Locatie sorteerhal, afbakening onderzoeksgebi.ed.
.
.
'
.
"
~ ·'tt.:.•-~g~··1 ~!'-!
i.m~ame·lgehied
van:
s D
0
supermarkten dienstverlening (zakelijk•overig onderwijsinstellingen
30
D
4
c
t
B
II
[JE
I
I_
#.-
II
I
181 ~ ~
r8Jl
~ k~
7
:\
= verhard binnenterrein (openlucht) ~.osplaat:; inge.;:an:dd afval c .. cpvotrband
A
J
B ..
2
ui tlee~·.,and E = weegbascule
3 4 5
D =
. toegangsdeur
I = toeganp. ~deur
n
Fig.
6
7
= papier/karton
( eort.eercontai.:-..::r-ganco) ( folie id. ) = ( id. ) = hout ( iel. ) = residu 3 .. folie (verzan.elcontain. "'r . 40m ) = papier/karton ( B. ) = residu en hout bes;:t~T;lèl. voor a!v0er naar de RAZOB (ganco)
.2. - Inrichting &orteerhal te Geldrop.
31
Zoals al opgemerkt, bleek in de groep zakelijke en openbare dienstverlening het aantal bedrijven in het bestand te klein om een enigszins effici~nte inzameling mogelijk te maken zodat tot combinaties is overgegaan. Tevens werd besloten om een drietal sorteeranalyses aan het oorspronkelijke programma toe te voegen gebaseerd op de normale inzamelroutes van Van Gansewinkel {d.w.z. zonder enig onderscheid naar bedrijfstak). In tabel 13 is een overzicht gegeven van het totaal gereden inzamelroutes naar bedrijfstak(ken). Daarbij dient aangetekend te worden dat uitgezonderd de supermarkten (voornamelijk Euro-containers) steeds is uitgegaan van het type Ganco-container. SBI-code
Omschrijving
34
metaalindustrie
51 61 62 65
bouw- en installatiebedrijven
65.28 66 68 81 t/m 99 92.00 • 0.
*
groothandel groothandel deta i1 handel (excl. supermarkten) supermarkten detailhandel reparatiebedrijven (vnl. garages) zakelijke/openbare dienstverl. (excl. scholen) scholen normale Van Gansewinkel Ganco inzamelroute
Aantal analyses 2 2 2 2 2 3 2 2 3 3 3
Tabel 13: Overzicht inzamelroutes/sorteeranalyses. * toegevoegd aan de oorspronkelijke selectie. Bij genoemde indeling kon slechts steekproefsgewijze nagegaan worden of de bedrijfsactiviteit inderdaad overeenstemde met de bedrijfstak-indeling van het Ganzewinkel klantenbestand. Ervaringen elders wijzen erop dat de registers zoals gehanteerd door o.a. Kamers van Koophandel in het algemeen niet 100% betrouwbaar zijn. 2.3. Bevindingen uit de sorteeranalyses: omvang en samenstelling In bijlage 2 zijn de protocollen van alle sorteeranalyses opgenomen zodat in onderstaande tekst alleen ingegaan zal worden op de samenvattende cijfers uit de proef. Ten aanzien van de totale hoeveelheid ingezameld afval per bedrijfstak geeft tabel 14 nadere informatie. Daarbij is een beperking gemaakt naar de bedrijfstakken 6, 8 en 9 (handelt zakelijke en openbare dienstverlening).
32
----------------------------------------------------------SBI-code Omschrijving Aantal Hoeveelheid Gem.hoeveelgroothandel
bedrijven in kg/per heid per besorteerana- drijf per lyse week
----------------------------------------------------------groothandel 12 1980 165
61
1500 1180 1300 1940 2340
125 78 86 107 130
20
5640 5972 5815
282 298 290
detailhandel
21
reparatiebedrijven dienst verlening (excl. scholen) scholen
13
3980 4180 1980 1800 1240 1564 1450 2580 3080 3480
189 199 152 138 72 92 82 71 85 96
62
groothandel
15
65
detail hande 1 (excl. supermarkten)
18
65.29
supermarkten
66 68 81 t/m 99 92.00
17
36
Tabel 14: Ingezamelde hoeveelheden van een aantal geselecteerde bedrijfstakken. Tabel 14 toont aan dat de hoeveelheden binnen de onderscheiden SBI-codes per inzamelroute/sorteeranalyse redelijk constant bleken. Tussen de verschillende SBI-codes bestaan tamelijk grote verschillen naar de totale hoeveelheden vrijkomende afvalstoffen. Bij de interpretatie van de cijfers moet opgemerkt worden dat voor de routes bij de supermarkten niet van Ganco-containers is uitgegaan maar van de veel grotere Euro-containers. Door het ontbreken van gegevens over de omvang van de bedrijven (bijvoorbeeld naar personeelsbestand) kan slechts een algemeen gemiddelde hoeveelheid afvalstoffen per bedrijf berekend worden. Het ontbreken van personeelsgegevens alsmede de opzet van de proef (gewichtsbepaling van een 'volledige' inzamelroute) laten geen uitspraken toe over een eventuele relatie tussen hoeveelheid vrijkomend afval en bedrijfsgrootte.
33
De ervaring wijst er op dat het type Ganco-container voornamelijk voorkomt bij de kleinere en middelgrote bedrijven zodat de opgegeven gemiddelden wellicht representatief mogen worden genoemd voor deze bedrijfstypen. Bij de gemiddelde hoeveelheid afvalstoffen per bedrijf is uitgegaan van het gegeven dat bij het grootste gedeelte van de bedrijven gemiddeld 1 Ganco-container is geplaatst welke éénmaal per week geleverd wordt. De cijfers uit de individuele sorteeranalyse met betrekking tot de samenstelling zijn in tabel 15 samengevat. De percentages wijzen op geringere samenstellingsverschillen tussen het afval uit de verschillende bedrijfstakken dan bij de opzet van de proef werd verwacht. Gezien ook de omvang van de betrokken bedrijven (veelal kleinere bedrijven in stedelijke gebieden) ligt een vergelijking met de samenstelling van het normale huishoudelijke afval in Nederland voor de hand. Bij de cijfers worden de volgende opmerkingen gemaakt: de cijfers zijn gebaseerd op gewichtspercentages. Indien gelet wordt op het volumeaandeel krijgen de componenten papier en in het bijzonder plastic (veelal folies) een groter accent hetgeen overeenkomt met de resultaten van de eerste visuele beoordelingen (zie 1.3.): het percentage glas is opvallend laag: een verklaring hiervoor is slechts ten dele aan te geven: ondanks het relatieve lage percentage probleemstoffen vormen deze vanuit verwerkingsoogpunt een aanzienlijk probleem. Bovendien was bij de component ijzer een groot aandeel te bespeuren van verpakkingsmateriaal met restanten probleemstoffen (verf- en olieblikken, industri~le schoonmaakmiddelen, etc.). Voor de SBI-code 68 (voornamelijk garages) vormde de categorie probleemstoffen (inclusief verpakkingsmaterialen met restanten) tot 10% van het totale gewicht van de afvalstroom! Aangezien probleemstoffen/klein chemisch afval momenteel een zwaartepunt vormt in Nederland in andere studies (prioritaire afvalstroom) zal in het kader van dit project niet nader op deze problematiek worden ingegaan (zie o.a. lit. 5). voor alle bedrijfstakken is sprake van een relatief groot aandeel van de residufractie. Dit hangt gedeeltelijk samen met de opzet en doelstelling van de uitgevoerde sorteeranalyses. Zo is in eerste instantie bij het sorteren naar componenten uitgegaan van de in principe herbruikbare materialen waardoor onder andere sterk vervuild papier en karton als residu werd aangemerkt. Het handmatig sorteren leidt verder tot zekere capaciteitsproblemen zodat materialen van geringe omvang (bijvoorbeeld papiersnippers, glasscherven) vrijwel geheel in de residufractie terecht komen.
---------------------------------------------·------------------------------------------------------------------------------581Omschrijving Aantal Aantal Papier plastic hout ijzer textiel probleem- ~las ~b- plastic resicode
bedr.
sort.
stoffen
boer
folies
du
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------2 1 2 3 3 Groothandel 12 1 2 61 1 80 4
4
2
1
4
l
3
4
7
8
2
10
4
13
2
11
Zakelij'k.e dienstverlening
17
3
16
9200
Onderwijainst.
36
3
div.
Normale routee
24
3
62
Groothandel
15
2
17
65
Detailhandel excl.supermarkt
18
2
8
65.28
Supermarkten
20
3
66
Detailhandel
21
68
Reparatiebedr.
81 t/m
99
1
3
69
1
1
82
1
1
1
79
3
3
1
2
2
75
2
2
5
2
s
3
65
2
2
2
3
1
2
75
13
2
3
1
1
1
l
80
12
4
3
2
1
l
5
1
1
70
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------4 11 3 2 Gemiddeld 1 2 2 75 ----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------T•be1 15• Gemiddelde aamenetelling over alle analyses in \a Ganco-containera (en deels Eurocontainers bij supermarkten)
35
Daarnaast bestond de residufractie voor een groot gedeelte uit materiaal van organische samenstelling zoals etensresten, kantineafval, afgekeurde levensmiddelen uit winkels en supermarkten, etc. Aangezien de sorteerproeven voor een belangrijk deel in het najaar plaatsvonden werd in de fractie ook veel veegafval (met name bladeren en zand) van bedrijfsterreinen aangetroffen. Bij enkele sorteerpreefen is de residufractie nogmaals uitgesorteerd naar componenten. Dit leverde het 'Drosteblikjes' effect op, d.w.z. weer + 10% papier/ karton/ 5% plastic, 80% residu, etc. (zieïbijlage 2). 2.4. Evaluatie van de bevindingen uit de sorteerhal Geldrop Bij de evaluatie van de sorteerresultaten is een aantal aspecten aan de orde gekomen. Deze betreffen voornamelijk de afzetmogelijkheden van de uitgesorteerde materialen en de gevolgde sorteermethodiek. Beide genoemde aspecten geven in combinatie tevens aanwijzingen in hoeverre bij een pure handmatige oaseheiding sprake kan zijn van een (bedrijfs-) economische verwerkingsmethode gericht op het bevorderen van hergebruik. Ten aanzien van de component papier/karton vornrle de afzet geen direct probleem. De vervuilingsgraad was acceptabel hetgeen niet verwonderlijk is gezien de gevolgde sorteermethodiek. Wel was ten aanzien van de opbrengst van papier/karton sprake van een aanzienlijke algemene prijsterugval ten tijde van de uitvoering van het project. Voor plastics (i.c. folies} vormde de afzet daarentegen grotere problemen. De vervuilingagraad van het materiaal leidde tot een lage interesse bij mogelijke afnemrs. Tevens moet opgemerkt worden dat de dalende olieprijzen een sterk verminderde belangstelling voor de recycling van kunststoffen hebben veroorzaakt. Momenteel moet verwacht worden dat de afzetperspectieven voor het plastic afval minimaal zijn. Door het hoge aandeel van organisch materiaal in de residu-fractie is door medewerkers van het Waste Management Programma (ir. H. v.d. Langerijt en drs. R. v. Roosmalen) een globale beoordeling opgesteld van de mogelijkheden voor compostering van dit materiaal. Voor het afval uit supermarkten lijken hiertoe redelijke perspectieven aanwezig te zijn. Voor de afvalstoffen uit de overige bedrijfstakken kunnen de composteringamogelijkheden gelijk gesteld worden aan die voor de organische fractie van het huishoooelijke afval. Dit betekent de noodzaak voor het terugdringen van probleemstoffen en waarschijnlijk een gescheiden inzameling specifiek gericht op de organische fractie.
36
Ten aanzien van het handmatig nasorteren wordt opgemerkt dat deze methode in de praktijk tot vele problemen leidt. Zonder machinale ondersteuning is de doorvoercapaciteit bij het sorteren sterk beperkt. Tevens is de vervuiling van het containermateriaal van dien aard dat de arbeidsomstandigheden verre van optimaal genoemd kunnen worden. Als belangrijkste conclusie uit de sorteerproeven in Geldrop komt naar voren dat het bedrijfstak- gerichte inzamelen van afvalstoffen niet leidt tot een aanzienlijke verhoging van de mogelijkheden voor een succesvolle - handmatige - nascheiding. De verschillen tussen de bedrijfstakken zijn gelet op de sarrenstellingspercentages geringer dan oorspronkelijk verwacht werd. In hoeverre verdergaande scheiding aan de bron een oplossing biedt, is slechts gedeeltelijk uit de bevindingen te achterhalen. Zo is het niet mogelijk om bijvoorbeeld een uitspraak te doen in welke mate de vervuiling van papier/karton en folies tijdens de inzamelingsfase plaatsvindt of al binnen de bedrijven en instellingen zelf. Uit de bedrijfsbezoeken en enquetes {zie 1. 3} komt wel een beeld naar voren over de bestaande vormen van gescheiden inzameling maar ook deze informatie zou verder aangevuld moeten worden. Voor een eventuele optimalisering en aanvulling van gescheiden inzamelingastructuren is van wezenlijk belang te weten bij welk percentage van de in de sorteerproeven opgenomen bedrijven al scheiding aan de bron wordt toegepast. Zo zal het een belangrijk verschil maken of het percentage aangetroffen papier en karton in de sorteerproeven afkomstig is van slechts enkele bedrijven (d.w.z. van die bedrijven zonder enige vorm van gescheiden papierinzameling) of van een groot aantal bedrijven waarbij het in feite nog resterend papier na gescheiden inzameling betreft. In overleg tussen RIVM, Van Ganzewinkel en het WMP is op grond van bovenstaande overwegingen besloten om het vervolgonderzoek in eerste instantie te richten op de mogelijkheden van mechanische oaseheiding. Ui teraard vormde de direct beschikbaarheid over een complete scheidingsinstallatie hierbij een belangrijke factor. Dit impliceerde wel dat het onderzoeksgebied verlegd diende te worden naar Westelijk Noord-Brabant. Een analyse van het klantenbestand van Van Ganzewinkel (naar SBI-code en :." \ltainer-typegebruik) toonde aan dat latere vergelijkin''='smogelijkheden van onderzoeksresultaten hierdoor niet wezenlijk belnvloed zouden worden.
37
Bij de mechanisch:! scheidingaproeven zou in eerste instantie uitgegaan worden van dezelfde containertypen en uit te sorteren componenten als in de proefopzet met de sorteerhal in Geldrop. Gezien de geringe onderlinge verschillen tussen de verschillende bedrijfstakken werd besloten de inzamelingaroutes niet meer branchegericht uit te voeren.
38
HOOFDS'IUK 3. OORTEERANALYSES EN MECHANISCHE NASCHEIDIN3 GANCQEN EUROCONTAINERS TE RUCPHEN
3.1. Scheidingsinstallatie: locatie en inrichting Bij de proefnemingen kon beschikt worden over een operationele scheidingsinstallatie in Rucphen (omgeving Roosendaal). Voor de analyses is het gedeelte van de installatie dat betrekking heeft op het composteringsproces niet gebruikt. In hoofdlijnen bestond het scheidinga-/sorteerproces uit de volgende onderdelen. De afvalstoffen uit de gemengde inzamelroutes werden bij binnenkomst gewogen. Op een opvoerband naar de installatie vond visuele controle plaats en werden materialen die in het proces eventueel problemen konden veroorzaken met de hand verwijderd (grote metalen voorwerpen, probleemstoffen, etc.). Het materiaal werd ingevoerd in een tweetal gekoppelde trommelzeven met ronde gaten (diameter le zeef 100 mm., 2e zeef 170 mm.). De snelheid alsmede de hellingshoek van de trommels werd gedurende al de proeven constant gehouden. De doorval uit de eerste zeef (( 100 mm) , welke normaal als uitgangsmateriaal voor een composteringsproces werd gebruikt, werd ontijzerd met behulp van een magneetband en vervolgens gewogen. Dit materiaal is in de proef niet verder geanalyseerd op samenstelling en als residufractie aangemerkt. De doorval van de tweede zeef tussen 100 en 170 werd ontijzerd met behulp van een nagneetband en handmatig op een uitleesband nagesorteerd. Deze procesgang werd ook gevolgd voor de overloopfractie van de tweede zeef dat wil zeggen alle materialen groter dan 170 mm. Het resterende afval na sortering op beide uitleesbanden werd tezamen met de doorval van de eerste zeef (na weging) in perscontainers afgevoerd naar de stortplaats. In figuur 3 is schematisch de totale procesgang weergegeven. 3.2. Overzicht uitgevoerde inzamelroutes Zoals in voorgaande tekst reeds opgemerkt werd, is niet bedrijfstak-gericht ingezameld. De regio waaruit het afval afkomstig was wordt globaal afgebakend 1 inks van de gearceerde streep in figuur 1. Door de dimensienering van de scheidingsinstallatie was het noodzakelijk het afval van verschillende inzamelroutes te combineren om een effici~nte sortering mogelijk te maken.
opvoe.rband
gekoppelde tronnels (2x)
leesbanden {2x)
w
scheiding
rucphen principe schets
40
Voor de Ganco-containers werden in totaal 4 gemengde routes gereden waarbij gestreefd is naar een spreiding van de routes over alle inzameldagen. Het totale ingezamelde afval is vervolgens in één procesgang verwerkt. De resultaten zijn in de volgende paragraaf opgenomen. Nadere analyse van de gereden inzamelroutes toont aan dat het afval afkomstig was uit 235 bedrijven met in totaal 261 Ganco-containers. Tabel 16 geeft een verdeling van de bedrijven en containers naar SBI-cooe.
S.B.I.* code
Aantal bedrijven
Aantal containers
----------------------------------------11 6 6 20
21 23 24 25 26 31 32 34
35 36 38
39 40
49 51 52 61 62 65 66
67 68 72
76 77 81 82 83 84 85 91 92 93
3 1 2
6
11
11 4
4 l l 2
3 2 1 1 2
3 7 1 1 1 1 1
3 9
11
11 3
2 17
12 29
12 35 12
2 1 1 5 1
3 4 1 2 12 3 3
2 1 1
1 1 18 12 35 13 36
13 4 1
1 5
1 3 4
1 2 14 3
94 95 96 98
2
2
99
16
18
235
261
1 2
4
1 2
Tabel 16: Verdeling Ganco-routes naar aantal bedrijven en containers per SBI-code.
* zie voor beschrijving SBI-code bijlage 4.
41
Uit de tabel blijkt dat het zwaartepunt in de inzameling lag bij de bedrijfstakken 6 t/m 9, dat wil zeggen overeenkomstig de proefnemingen uit hoofdstuk 2. Voor de Euro-containers zijn twee sorteeranalyses uitgevoerd. De eerste run had betrekking op een vijftal inzamelroutes en de tweede run op 4 routes. Ook hier is gestreefd naar een speiding over alle inzameldagen. In beide runs is uitgegaan van dezelfde bedrijven (en daarmee containers) waarbij in tabel 17 de verdeling naar SBI-co:le is aangegeven. In totaal was het geanalyseerde afval afkomstig uit 110 bedrijven met in totaal 215 containers. Evenals bij de Ganco-containers bleek het accent te liggen op de bedrijfstakken 6 t/m 9. SBI-code 20 22
23 26
27 29
31 32 34 35 36 52
61 62 65 66 67 68
72 82 84 92 93 94 96 97 99
99
*
Aantal bedrijven 4
1 1 1 2 1 3 1 3 3 3 1 7 8
Aantal containers 13 2 1
30 3 2 3 2 3 3 5 1 7 33
29 4
41
10 6 1 1 2 5 3 5 1 2 1 1
13
110
215
7
8 2 5 3 7 5 9 1 2 2 2
Tabel 17: Verdeling Euro-routes naar aantal bedrijven en containers per SBI-code. * zie bijlage 4.
42
3.3. Bevindingen uit de sorteeranalyses: omvang en samenstelling Voor de verwerkingarun met het bedrijfsafval uit Ganco-containers is uitgegaan van + 25 ton. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de daarbij behorende inzamelroutes en hoeveelheden. maandag woensdag donderdag
24 februari 26 februari 27 februari
vrijdag
28 februari
3.200 6.340 5.560 4.940 5.740
kg. kg. kg.
kg. kg.
25.780 kg.
Totaal inkomend
Tabel 18: Hoeveelheid aangeboden en verwerkt bedrijfsafval uit Ganco-containers op een viertal dagen. Indien aangenomen wordt dat bij het merendeel van de bedrijven lx per week ingezameld wordt en men beschikt over 1 container (zie tabel 16) betekent dit een gemiddelde hoeveelheid per bedrijf van + 110 kg. in de week. Dit cijfer lijkt redelijk te corresponderen met het resultaat uit de proefnemingen in de sorteerhal Geldrop (zie tabel 14). Als soortelijk gewicht van dit type bedrijfsafval bij een inhoud van de Ganco-container van 110 liter valt te berekenen + 0.09 ton/m3. Deze waarde stemt overeen met de omrekeningafactoren zoals berekend zijn in andere studies naar bedrijfsafval. De gegevens over de samenstelling zijn in onderstaande tabel weergegeven. 5.300 kg. Papier 1.200 kg. Ijzer 360 kg. Hout 240 kg. Puin e.d. Folies 1.960 kg. Glas 340 kg. 100 kg. Non ferro Probleemstoffen 1 accu Residu:* Voorscheiding (I) 1.460 kg. Doorval eerste zeef ( II ) 14. 300 kg. OVerloop leesbanden (III) (II+III} Weegverschillen en 520 kg. morsverliezen
20,56% 4,65% 1,40% 1,00% 7,60% 1.32% 1,00%
J
61.10% 2,01%
25.780 kg.
100%
Tabel 19: samenstelling van het Ganco-afval na mechanische scheiding. * zie figuur 3. 28
43
Deze samenstellingspercentages liggen in dezelfde ordegrootte als welke werden aangetrotfen bij de sorteeranalyses te Geldrop (zie tabel 15) • Gezien de overeenkomst van bedrijfsgroottes en verdeling van de bedrijven naar SBI-cooe ligt dit overigens in de lijn der verwachting. Een meer kwalitatieve beoordeling van de uitgesorteerde componenten komt in de volgende paragraaf aan de orde. Voor de Euro-containers zijn twee verwerkingaruns ui tgevoerd. Voor de eerste run gelden de gegevens uit tabel 20 en 21. maandag 10 maart (1986) 6.980 kg. 13.800 kg. dinsdag 11 maart 13.660 kg. woensdag 12 maart 6.560 kg. donderdag 13 maart 7. 760 kg. en dinsdag 18 maart Totaal inkomend
48.760 kg.
Tabel 20: Euro-containers le run: hoeveelheden aangeboden en verwerkte afvalstoffen. 11.870 kg. Papier IJzer 2.600 kg. 980 kg. Hout 380 kg. Puin e.d. 4.020 kg. Folies 360 kg. Glas Non-ferro Probleemstoffen Residu: Voorscheiding (I) doorval eerste zeef (II) 27.900 kg. overloop leesbanden {III)
J
24,34% 5,33% 2,00% 1,00% 8,24% 1,00%
57% *(I+II+III)
48.110 kg.
Tabel 21: Samenstelling Euro-containerafval uit le run. Voor de tweede run staan de cijfers in tabel 22 en 23. vrijdag 4 april woensdag 9 april donderdag 10 april vrijdag 11 april
7.740 13.360 9.300 7.320
kg. kg. kg. kg.
Totaal inkomend
37.720 kg.
Tabel 22: Euro-containers 2e run: hoeveelheden aangeboden en verwerkte afvalstoffen.
44
Papier IJzer Hout Puin e.d. Folies Glas Non ferro Probleemstoffen
8.820 2.020 640 340 3.840
kg.
kg.
kg. kg. kg. 280 kg.
23138% 5,35% 1169% 1,00% 10,18% 1,00%
Voorscheiding grof afval 1.400 kg. Fijne doorval 9.880 kg. Perscontainers 9.720 kg. Totaal residu Morsverliezen/ Weegverschillen
21.000 kg. 780 kg.
55.67% 2%
Tabel 23: Samenstelling Euro-containerafval uit 2e run. Bij de evaluatie is er van van de afvalstoffenstroom grond van de aanzienlijke van het aantal geplaatste 21 zie tabel 17) en van ( vari~rend tussen lx per week).
afgezien om een gemiddelde omvang per bedrijf op te geven. Dit op spreiding bij de Euro-containers containers per bedrijf (gemiddeld de geha.nteerde inzamelfrequentie week tot alle werkdagen van de
In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op een kwalitatieve beoordeling van het Euro-containerafval. 3.4. Evaluatie sorteerproeven in de scheidingsinstallatie: Euroen Ganco-containers In het algemeen werd geconstateerd dat het mecha.nisch afzeven van bepaalde fracties uit het Ganco- en Euro-containerafval 1 het ha.ndmatig sorteren naar componenten aanzienlijk vereenvoooigt. In vergelijking met het puur handmatig nascheiden werden minder storende materialen (scherven, veegvuil 1 etensresten etc.) op de leesbanden aangetroffen. Op basis van de ervaringen dient echter wel opgemerkt te worden dat de technieken van mechanische scheiding nog aanzienlijk verbeterd zoujen kunnen worden. In eerste instantie valt daarbij te denken aan een betere ontsluiting voor de afzeving van het afval dat zich in plastic zakken in de containers bevind (b.v. zakkenscheurder). Een tweede mo;Jelijkheid voor optimalisatie vormt waarschijnlijk een verdere mechanische scheiding (windzifting, ballistische scheiding e.d.) van de tweede zeefdoorval (tussen 100 en 170 mm.)
45
Optimalisatie van mechanische scheidingsprecessen was ons inziens een onderzoeksgebied dat niet pastte in het onderhavige project. De ervaringen met mechnische huisvuilscheiding in o.a. West-Europa en de Verenigde Staten tonen duidelijk aan dat dit vaak een kwestie van omvangrijke en kostbare onderzoeksprogramma •s is. Niettemin zou in het vervolg van het onderzoek bekeken moeten worden met welke 1 simpele 1 middelen een effectievere scheiding mogelijk is. Handhaving van de bestaande opzet van de installatie en de werkwijze gedurende het gehele onderzoek hield in dat steeds een vergelijkingsmogelijkheid bleef bestaan met de eerdere bevindingen. Ten aanzien van de kwaliteit van de componenten uit het Ganco-containerafval werden onderstaande conclusies opgesteld: het papier/karton was in het algemeen sterk vervuild hetgeen in samenhang met de gedaalde marktprijzen voor oud-papier in Nederland er toe geleid heeft dat voor de totale hoeveelheid van 5.3 ton geen afzet gevonden kon worden. In nog sterkere mate gold dit voor de component plastics (voornamelijk folies) als gevolg van de dalende olieprijzen. De afzet van hout bleek niet mogelijk (geringe hoeveelheden in relatie met laagwaardige kwaliteit). Alleen de componenten glas (+ 1% van het totale afval) en ijzer (~5%) waren goed afzetbaar. Een globale berekening toont aan dat zelfs onder de meest gunstige omstandigheden het mechanisch/handmatig oaseheiden van Ganco-containerafval in bedrijfseconomisch opzicht een weinig rendabele zaak is. In onderstaande opsomming is met name voor de opbrengsten van componenten uitgegaan van maximale verkoopprijzen, zoals deze vaak in het verleden bij het ontwerp van scheidingsinstallaties voor huishoudelijk afval werden verondersteld. 5.3 ton papier/karton (à 70 gld/ton) 1.2 ton ijzer (à 80 gld/ton) 1.96 ton plastics (à 200 gld/ton) 0,34 ton glas (à 45 gld/ton) rest (hout, non-ferro, puin e.d.) Totaal - maximale - opbrengsten cernpontenten Uitsparing verwerkingskosten * (à 100 gld/ton) totaal
is 370,-is 100,-is 390,-is 150,-is E.m. + 1000,-+
-
880,--
---------+ 1880,--
=========
Tabel 24: globale berekening opbrengsten m.b.t. oaseheiding van Gancocontainer afval. * in geval van verbranding (bij storten in de betrokken regio ~30 gld/ton) 31
46
Tegenover deze (theoretische) baten staan de volgende kosten. Voor de verwerking van de 25.8 ton afval uit de sorteerproef met de Ganco-containers waren 17 bedrijfsuren benodigd waarbij 4 man betrokken waren bij het werk op de opvoerband {voorselectie) en de twee leesbanden. Uitgaande van 35,00 per manuur geeft dit aan directe arbeidskosten f 2.400,--. Zonder de nog bijkomende machinekosten, kosten overhead, kosten behandeling/afvoer residufractie etc. wijst dit op een weinig economisch rendabel perspectief. Zeker als verder rekening wordt gehouden met de te hoog ingeschatte opbrengsten aan materialen. Daar tegenover staat dat de berekening is gebaseerd op de tijdens de sorteerproeven gerealiseerde verwerkingscapaciteit (ton/uur). Bij verdere optimalisatie van de installatie en de procesvoering bij het handmatig sorteren kan deze wellicht aanzienlijk vergroot worden. Ten aanzien van scheiding aan de bron geven de resultaten aan dat voor de belangrijkste terug te winnen component papier en karton (op basis van afzetmogelijkl'lt!!den en hoeveelheden), maximaal gemiddeld 5300 : 235 = 22,5 kg/week verwacht mag worden per aansluiting (bedrijf). Evenals in paragraaf 2.4 moet opgemerkt worden dat de verdeling van het vrijkomende papier/karton over de 235 ingezamelde bedrijven niet uit de beschikbare gegevens is af te leiden. Een pessimistische inschatting van de economische haalbaarheid van een eventueel aanvullende (gescheiden inzamelings)structuur ligt voor de hand, als de kosten van bijvoorbeeld een extra Ganco-container voor papier/karton tezamen met een inzameling van éénmaal per maand met een perswagen afgezet worden tegenover de potenti~le opbrengsten. Een analyse van het klantenbestand met Ganco-containers naar bedrijfsgrootte en vestigingsplaats (veelal kleine bedrijven in woongebieden) wijst er tevens op dat gescheiden inzameling van oud-papier/karton beter gerealiseerd kan worden via de normale gescheiden inzamelingsstructuren. voorlopige conclusie luidt dan ook dat een {aanvullende) inzamelingsstructuur bij de bedrijven met Ganco-containers zowel economisch als in termen van doelmatigheid niet haalbaar is. Betere resultaten worden verkregen met de bedrijfsafvalstoffen uit de Euro-containerroutes. Niet alleen lag het relatieve aandeel van de componenten papier/karton en plastics hoger dan bij het Ganco-containerafval maar tevens werd een veel lagere vervuilingagraad geconstateerd. In ieder geval vormde de afzet van papier/karton in dit geval geen problemen. Voor de overige componenten waren de afzetmogelijkheden vrijwel identiek aan de voorgaande Ganco-sorteerproeven. De
47
Een voorlopige berekening (conform de Ganco-container) toonde echter aan dat ook hier de economische haalbaarheid van mechanische scheiding in combinatie met hand-picking op zijn minst als twijfelachtig moet worden aangemerkt. Voor de sortering van de le run Euro-containers waren 33 bedrijfsuren en voor de 2e run 25 uren benodigd. In totaal duidt dit op een gemiddelde van 86,5 = 1.5 ton/uur.
58
Uitgaande van een minimale personeelsinzet van 4 man geeft dit alleen al aan directe arbeidskosten ~100 gulden per ton afval. Interessanter lijken vooralsnog de perspectieven voor scheiding aan de bron. De componenten papier/karton en plastics {voornamelijk folies) vormen op gewichtsbasis ongeveer 1/3 van het totale afval. In totaal was van 110 bedrijven met één of meerdere Euro-containers (gemiddeld 2) ruim 20 ton papier/karton afkomstig. Doordat cijfers met betrekking tot de spreiding over de bedrijven niet bekend zijn alsmede de inzamelfrequentie sterk kan variêren, bleek het weinig zinvol te zijn om een gemiddelde per bedrijf per tijdseenheid te berekenen. Een voorzichtige schatting geeft echter aan dat het om relatief grote hoeveelheden gaat, dat wil zeggen om minimaal 200 kg. per week per bedrijf. Ook de omvang en vestigingsplaats van de betrokken bedrijven met Euro-containers geven aan dat scheiding aan de bron te overwegen valt. In het volgende hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan.
48
HOOFDS'lUK 4.
VOORONDERZOEK SCHEIDIN3 AAN DE BRON VOCR EX.JROCONTAINER AFVAL.
Zoals in 3.4 aangegeven, werden de relatief beste scheidingaresultaten verkregen met het bedrijfsafval uit de Euro-containerroute' s. In overleg met de begeleidingscommissie is medio 1986 afgesproken het onderzoeksgedeel te m.b.t. scheiding aan de bron op deze afvalstoffen te richten. Als componenten voor gescheiden inzameling werden aangemerkt papier/karton en plastic folies (in het algemeen verpakkingsmateriaal). Alvorens over te gaan tot daadwerkelijk gescheiden inzameling (plaatsing extra containers etc.) werd besloten een beknopte voorstudie te doen om inzicht te verkrijgen in de haalbaarheid (rnateriaalopbrengsten, inzamelingakosten etc.). Dit vooronderzoek bestond uit een tweetal onderdelen. Het eerste onderdeel betrof een telefonische enquête onder de circa 100 bedrijven met Euro-containers uit de voorgaande scheidings/sorteerproeven. De vraagstelling concentreerde zich op de bestaande vormen van hergebruik van de aangemerkte componenten bij deze bedrijven (zie 4.1). Op basis van de enqueteresultaten werden een aantal aanvullende sorteerproeven uitgevoerd (par.
4.2). 4.1
Telefonische enquête naar hergebruik enquête werd uitgevoerd door twee medewerksters van de fa. Van Ganzewinkel medio 1986. Gevraagd werd of papier/karton en plastics apart gehouden werd van het overige bedrijfsafval. Indien hierop bevestigend werd geantwoord werd vervolgens gevraagd naar de inzamelaar, gebruikte inzamelmiddelen, frequentie van afvoer, hoeveelheden, etc. Evenals uit de eerdere ervaringen met enquetering bleek dat met name de vraag naar hoeveelheden weinig nauwkeurige antwoorden opleverden (zie par.l.4). Bij de bedrijven, die opgaven geen papier/karton en/of plastics apart te houden, werd gevraagd of ze in principe bereid waren tot medewerking aan experimenten met scheiding aan de bron. De resultaten van de enquête zijn beknopt weergegeven in onderstaande tabel, waarbij wordt opgemerkt dat de cijfers vrijwel volledig betrekking hebben op papier/karton. De
49
Afvoer door papierhandel inz. door verenigingen intern hergebruik, c.q. centrale inzameling
47 12 9
Totaal: bestaand hergebruik
68
Interesse deelname gescheiden inzameling geen interesse gescheiden inzameling
26 9
Totaal: geen hergebruik
35
Geen antwoord (afwezig, tijdgebrek etc.) Totaal aantal bedrijven
6 109
tabel 25: bestaande vormen van hergebruik bij 109 bedrijven uit de Eurocontainer-route's. De bedrijven die opgaven geen interesse te hebben in proef-
neming met gescheiden inzameling (9x) hadden in het algemeen - volgens hen - te kleine hoeveelheden. 4.2
Aanvullende sorteerproeven Euro-containerafval Uit de enquête bleek dat ca. 1/3 van het aantal bedrijven nog geen gescheiden inzameling van papier/karton uitvoerden. Om na te gaan of het zinvol was bij deze bedrijven aanvullende inzamelingsstrukturen op te zetten, lag het voor de hand het afval van deze bedrijven met het normale Euro-container afval te vergelijken. Aangezien de cijfers over de samenstelling van het normale Euro-containerafval dateerden van maart/april 1986, werd besloten in november 1986 een aanvullende sorteerproef te hou:len. Op alle werkdagen (19 t/m 25 nov.) werd daartoe een volledige Euro-route gereden en het afval vervolgens mechanisch/handmatig gesorteerd. In vergelijking met de cijfers uit maart/april 1986 werden geen significante verschillen gevonden (bijv. als gevolg van seizoensinvloeden} zowel ten aanzien van ingezamelde hoeveelheden als samenstelling van het afval. Vervolgens werden op 26 nov. t/m 3 december speciale inzamelroutes gereden bij de groep bedrijven zonder gescheiden inzameling. De verdeling van deze groep bedrijven over SBI-code week op een uitzondering weinig af van de totale groep bedrijven met Euro-containers (zie tabel 17 op pag. 27). De uitzondering betrof voornamelijk de categorie - ketens - van supermarkten, waar vrijwel altijd al aan gescheiden inzameling werd gedaan. Dit veelal centraal georganiseerd vanuit de distributiecentra.
50
Bij de inzameling tijdens de speciaal gereden routes, is aan de chauffeurs gevraagd een kwalitatieve beoordeling te maken per individuele Euro-container. Dit resulteerde in een vijftigtal beoordelingen* waaruit een indruk kan worden verkregen van de verschillen tussen de bedrijven in de groep zonder gescheiden inzameling. Daar verschillende chauffeurs bij deze beoordeling waren betrokken, en het slechts een globale indruk van de container-inhoud betrof, wordt in deze rapportage niet verder op deze beoordelingen ingegaan. Volstaan wordt met de opmerking dat de hoeveelheden papier/karton en plastics sterk varieerden. Evenals bij de 'normale' Eurocontainers werd in ongeveer de helft van de containers grote hoeveelheden keuken-, kantine- en veeg/snoei-afval aangetroffen. Zowel bij de inzameling als sortering van het afval bij de groep bedrijven zonder gescheiden inzameling hebben zich een aantal onverwachte problemen voorgedaan. Door problemen met het inzamelvoertuig kon op een tweetal dagen niet een volledige 'speciale route' gereden worden. Vervolgens trad een serie mankementen op, zowel bij de weegbrug als bij de scheidingsinstallatie. Dit heeft ertoe geleid, dat de cijfers uit de sorteerproeven van de speciale reute's onvolledig waren en deels gebaseerd moesten worden op schattingen. Zowel visuele beoordeling van het binnenkomend afval op de stortvloer in de sorteerhal als de ervaringen tijdens het mechanische/handmatige nascheiden wijzen erop, dat het afval van deze groep bedrijven niet wezenlijk verschilt van het normale Euro-containerafval (zie tabel 21 en 23). Een globale inschatting van de hoeveelheden papier/karton en plastics leidde tot de konklusie dat het opzetten van een aanvullende gescheiden inzamelingstruktuur door de firma Van Ganzewinkel bij deze bedrijven weinig zinvol is. Mede gezien het relatief kleine aantal bedrijven (ca. 30% van het totaal aantal bedrijven met Euro-containers), lijkt uitbreiding van bestaande inzamelstrukturen eerder op zijn plaats. De ervaringen met het mechanisch/handmatig nascheiden toonden verder aan dat het rijden van aparte inzamelingsroute 's niet leidt tot een duidelijk rendementsverbetering van de nascheiding. Dit nog afgezien van de te maken extra inzamelkosten. *
Opgemerkt wordt dat een aantal bedrijven over meer dan 1 Eurocontainer beschikt of dat de container op meerdere dagen in de week geledigd wordt. Ook het gegeven dat geen volledige weekvergelijking mogelijk was door het wegvallen van 2 inzameldagen, heeft er toe geleid dat afgezien is van een kwantitatieve vergelijking in deze rapportage.
51
HOOFDS'IUK 5 :
SORTEERPROEVEN AFZETCONI'AINERS
Tijdens de sorteerproeven met het Euro- en Gancocontainerafval m.b.v. de scheidingsinstallatie te Rucphen zijn tevens enkele afzetcontainers naar hoeveelheid en samenstelling geanalyseerd. In maart/april 1986 is bij wijze van proef van 15 bedrijven het afval uit afzetcontainers visueel beoordeeld en gesorteerd. Voor de selektie van deze bedrijven werd gebruik gemaakt van een eenvoudig vragenformulier waarbij de cta.uffeurs een indikatie konden geven van de inhoud van de containers. In 5.1 worden de ervaringen met deze - voorbereidende - sorteerproeven besproken. Deze ervaringen alsmede de resultaten van de sorteerproeven van het Euro- en Gancocontainerafval zijn in onderling overleg met de begeleidingscommissie medio 1986 besproken. Daarbij is besloten in de tweede helft van 1986 expliciet de afzetcontainers in het onderzoeksprogramma te betrekken. In feite werd hiermee de oorspronkelijke onderzoeksopzet enigszins uitgebreid met een grotere nadruk op procesafvallen. In december 1986 is van een dertigtal afzetcontainers het afval handmatig en mechanisch gescheiden. De resultaten van deze sorteerproeven zijn samengevat in 5.2. De selektie van bedrijven (c.q. containers) was mede gebaseerd op de gegevens van vragenlijsten welke door de chauffeurs werden ingevuld. Het betrof hierbij een uitgebreidere vragenlijst dan welke bij de voorbereidende sorteerproeven in maart/april werd gehanteerd. De resultaten n.a.v. de vragenlijsten zijn opgenomen in par. 5.3. 5.1
Eerste sorteerproeven afzetcontainers Gezien de lokatie van de sorteer hal/scheidingsinstallatie lag in het onderzoek naar afzetcontainers het accent op de regio Westelijk Noord-Brabant. Het totale bestand van afzetcontainers van Van Ganzewinkel B.V. in het gebied Westelijk Noord-Brabant ligt in de orde van + 300. Analyse van het bestand toont aan dat de verdeling van afzetcontainers over de verschillende SBI-cooes duidelijke zwaartepunten vertoont. In bijzondere mate geldt dit voor de groep SBI-51 te weten bouw- en installatiebedrijven waar bijna 30% van de containers zijn geplaatst (transport puin, grond, etc.). Een verdere concentratie is te vinden bij SBI-20, de voedingsmiddelenindustrie, SBI-61 en 62 (groothandel) en SBI-67 (horeca). Op basis van een eenvoudig enqueteformulier is gedurende enige tijd aan de chauffeurs van de afzetcontainerroutes gevraagd een globale schatting te maken van de inholrl van een aantal afzetcontainers. Naar aanleiding van de resultaten zijn verschillende containers geselecteerd en in de lokatie Rucphen handmatig gesorteerd.
52
De resultaten van de sortering wisselden sterk: van afval-
stoffen qua samenstelling in de lijn van het Euro-containerafval tot vrijwel homogene partijen procesafval (o.a. hout en vervuilde etiketten}. In de eerste 2 weken van maart 1986 werden in totaal 14 afzetcontainers aangevoerd voor analyse. Zes afzetcontainers waren afkomstig van een - grote - bierbrouwerij en bevatten voor 100% afgekeurde etiketten. Door het hoge vochtgehalte en verontreiniging met "loog", was rechtstreekse afzet naar de papierhandel niet mogelijk. Een proef om de gezamenlijke inhoud van deze afzetcontainers (21.140 kg.) te drogen leverde geen resultaten op. Nog eens zes afzetcontainers waren afkomstig van een distributiecentrum van verpakkingsmaterialen. Van dit bedrijf werd in totaal 8.900 kg. aangevoerd. Zowel het gewicht als de samenstelling van de zes containers vertoonde weinig spreiding. De inhoud bestond voor circa 90% uit houten pallets, welke direkt afzetbaar bleken te zijn. De overige 10% werd gevormd door diverse verpakkingsmaterialen zoals karton en plastic folies. Het afval van 2 andere bedrijven was veel minder homogeen. Bij wijze van proef is van elk van deze 2 bedrijven een afzetcontainer handmatig gesorteerd. De resultaten van de sorteringen staan in onderstaande tabel vermeld. S.B.I.-code: 31 (kunststof- en aanvoer 19 20 kg Sorteerresultaat: papier folie hout grof afval: residu : Morsverliezen/weegverschil
rubberverwerking) 460 720 40 380 220 100
kg. kg. kg.
kg. kg. kg.
24% 37% 2% 10% 11% 5%
S.B.I.-code: 28 (off-shore toeleveringsbedrijf} aanvoer: 640 kg 40 kg. Sorteerresultaat: papier 6% ijzer 60 kg. 9% 6% hout : 40 kg. grof afval: 200 kg. 31% 100 kg. 16% folie residu 200 kg. 31% tabel 26: sorteerresultaten afzetcontainers (eerste proef}
Op basis van de voorgaande resultaten en de beoordelingsformulieren van de chauffeurs, werd besloten in april 1986 een voorbereidende proef te nemen met mechanische scheiding van het afval afkomstig uit afzetcontainers.
53
Volgens de opzet zouden daartoe alle afzetcontainers van één werkweek naar de locatie Rucphen worden aangevoerd. In de ontvangsthal zou de inhoud van de afzetcontainers naar SBIcode worden opgeslagen. Aan het eind van de werkweek diende een visuele beoordeling plaats te vinden van de verschillende vakken met afval. Naar aanleiding van deze beoordeling zou vervolgens een planning worden owesteld van een optimale procesgang voor mechanische scheiding (per SBI-cooe, combinaties vanSBI-codes etc.). Na 2 inzameldagen moest echter de proef afgebroken worden, wegens de aanwezigheid van chi:micali~n in één of meerdere van de inmiddels in de hal gestartte afzetcontainers. Op het moment van het afbreken van de proef was van een zevental bedrijven het afval aanwezig van in totaal 14 afzetcontainers (zie onderstaande tabel). bedrijf: SB I-code* 29 1.
aant. containers 1
totaal gewicht 1.080 kg.
2.
31
4
3.240 kg.
3.
35
1
1.380 kg.
4.
36
2
l. 280 kg.
5.
20/21
4
14.360 kg.
6.
12
1
2.180 kg.
7.
35
1
980 kg.
tabel 27: herkomst aangevoerde afzetcontainers en hoeveelheden ( tweede proef) •
*
zie bijlage 4.
Volgens een globale beoordeling bestond het merendeel van de afzetcontainers uit gemengd afval. Het afval van bedrijf nr. 5 was daarentegen vrij homogeen van samenstelling en bestond voornamelijk uit organisch materiaal. Het afval van bedrijf nr. 4 betrof in hoofdzaak plastic folies. Op grond van deze ervaringen is een nieuw beoordelingsformulier opgesteld. Met name de mogelijke verontreiniging met chemisch afval werd expliciet in de vraagstelling opgenomen (zie verder par. 5.3.). Eind mei 1986 is nogmaals het afval van een achttal bedrijven (totaal 10 afzetcontainers), visueel beoordeeld en handmatig uitgesorteerd. Van de totale hoeveelheid (22.260 kg.) nam één bedrijf meer dan de helft voor haar rekening n.l. 14.780 kg.
54
Het afval van dit bedrijf uit de voedings/en genotmiddelen industrie (=bedrijf nr. 5 uit voorgaande tabel), is vervolgens probleemloos gecomposteerd met de toen nog funktienerende composteringsinrichting op de lokatie Rucphen. Behoudens het afval van dit bedrijf en dat afkomstig van een camping, bestond de inhoud van de overige afzetcontainers in hoofdzaak uit droge componenten zoals hout, plastic's, karton/papier etc. Wegens de veelal geringe hoeveelheden zijn geen uitgebreide materiaalbalansen opgesteld van de handmatige serter ingen. sorteerproeven beschreven in deze paragraaf dienden in principe om een eerste indruk te krijgen van de gemiddelde hoeveelheden en samenstelling van het afval in afzetcontainers mede ter voorbereiding van de experimenten met mechanische scheiding (benodigd bedieningspersoneel voor de installatie, verwachte aantal draaiuren, instelling van opvoer/leesbanden etc.). De
5.2
Mechanische scheiding bedrijfsafval uit afzetcontainers In december 1986 zijn 30 afzetcontainers, afkomstig van een negentiental bedrijven, aangevoerd naar de lokatie Rucphen. Daarbij waren 4 afzetcontainers (van 2 bedrijven), welke in hoofdzaak bouw- en sloopafval bevatten. Het materiaal in deze containers is visueel beoordeeld en op de werkvloer uitgesorteerd. Het steenachtige materiaal is uiteindelijk gebruikt voor lokale terreinverharding. De inhoud van de overige afzetcontainers (26 stuks) werd in eerste instantie in de ontvangsttal per bedrijf opgeslagen voor een eerste beoordeling. In tegenstelling tot het Euroen Ganco-containerafval was het materiaal veel droger en bevatte veelal grotere delen zoals lappen plastic folies, houten pallets, etc. Daarbij moet opgemerkt worden, dat de binnenkomende afzetcontainers al min of meer voorgeselecteerd waren op de verwerkingsmogelijkheid in de scheidingsinstallatie. Zo was van de helft van de 26 afzetcontainers een indicatie van de mogelijke samenstelling aanwezig op basis van de voorbereidende sorteerproeven (par. 5.1) en de beoordelingsformulieren (zie verder par. 5.3). Informatie t.a.v. afzetcontainers waarvan de inhoud is ingevoerd in de scheidingsinstallatie, is weergegeven in de navolgende tabel.
55
SBI-k:ode bedrijf* 35 36
35 26 61/62 34 12 34 77 29 22 36 35 35 31 32 68 aant.bedr .17
aant. afzetcont. 1 3 2 2 1 1 1 1 2 l
1 1
4 1 1
1 1
26
tot.gewicht indikatie kg. aanwezig (par.5.1/5.3) 640 nee 1680 ja 3080 ja 2900 ja 1160 nee 1900 nee 2820 ja 1940 nee 980 nee 560 ja 560 nee 1120 nee 5420 nee 680 nee 3180 ja 900 ja 860 nee 30380kg.
tabel 28: overzicht geselekteerde afzetcontainers. * zie bijlage 4. Voor invoering in de scheidingsinstallatie is op de werkvloer een grove voorsortering verricht van die materialen (met name hout en ijzer) , welke b.v. op grond van omvang, tot verstoringen van het scheidingsproces zouden kunnen leiden. Ook op de eerste opvoerband vond met het oog op mogelijke verstoringen in de verdere procesgang een - meer beperkteuitlezing van het materiaal plaats. Hierna bereikte het afval de eerste van de twee gekoppelde trommelzeven. Opgemerkt wordt, dat hellingshoek en draaisnelheid van de trommel(s) hetzelfde waren gekozen als bij de sorteerproeven met Ganco- en Euro-conta inerafval. (zie hoofdstuk 3) • Dit gold ook voor de - in principe verwisselbare - zeefplaten. Het materiaal uit de eerste zeefdoorval ( (100 mm}, is niet verder verwerkt en/of nader op samenstelling beoordeeld, en werd na weging uiteindelijk aan de residufraktie toegevoegd. Het materiaal in de doorval van de tweede zeef (tussen 100 en 170 mm) is m.b.v. een bovenbandmagneet ontijzerd. In eerste instantie lag het in de bedoeling dit materiaal op de betreffende uitleesband handmatig verder te sorteren. Al in het begin van de scheidinga-/sorteerproef bleek dit tot aanzienlijke capaciteitsproblemen te leiden.
•
56
Om met de bestaande personeelsbezetting voor de totale scheidingsinstallatie (4 à 5 man) te komen tot een acceptabele gemiddelde verwerkingstijd is besloten het materiaal op deze leesband alleen periodiek visueel te beoordelen. Hieruit bleek dat het materiaal van de tweede zeefdoorval qua samenstelling in grote lijnen overeenkwamen met dat van het Euro-containerafval (relatief droog, papier, plastic's etc.). Het materiaal op de tweede leesband (tweede zeefoverloop: )170 rnrn) is na ontijzering steeds met 2 à 3 man handrnatig uitgesorteerd. Daarbij lag het accent op de componenten papier, karton, plastic folies en hout, welke relatief schoon waren en direkt afzetbaar. De niet uitgesorteerde restfraktie van deze leesband werd tezamen met het materiaal van de eerste leesband ( ) 100 mm en 170 mm) en de eerste zeefdoorval <<100 rnrn) toegevoerd aan een perscontainer.
<
Betrokken op een totaal ingaand gewicht van 30.380 kg. werden de volgende resultaten gevonden bij deze sorteerproef ( zie tabel 29) • IN:
Totaal gewicht
30.380 kg.
UIT:
le voorsortering (op de werkvloer): 1050 kg ijzer hout 1380 kg 2430 kg 2e voorsortering (op voerband) 425 kg ijzer hout 360 kg 785 kg le zeefdoorval ( ) 100 rnrn) 2e zeefdoorval ( ) 100 mm 2e zeefoverloop () 170 rnrn) papier/karton 2.950 folies 1.840 ijzer (incl. le leesband) 1.065 1.120 hout 4.225 residue 11.200 weeg/mors verlies
x ( 170 mm)
( 100%)
2.430 kg.
(8%)
785 kg.
(3%)
5.890 kg
(19%)
9.150 kg
(30%)
11.200 kg
(37%)
kg kg kg kg kg kg
925 kg
(3%)
tabel 29: resultaten van de sorteerproef gebaseerd op 26 afzetcontainers.
57
Aan bruikbare materialen is dus ca. 1/3 van het binnenkomende afval teruggewonnen t.w. papier/karton 2950 kg, ijzer 2540 kg, plastic folies 1840 kg en hout 2860 kg. Het aandeel van glas in het afval was minimaal. De fraktie tussen 100 en 170 mm is in de prref niet verder uitgesorteerd en bedroeg ca. 20% van het ingevoerde afval. Wellicht dat deze fraktie bij verdere opwerking toepasbaar kan zijn als RDF (relatief laag vochtgehalte en veel papier/karton en plastic' s).
De totale sorteertijd voor deze prref was ca. 6 uur 1 zodat de gemiddelde verwerkingscapaciteit van de installatie ca. 5 ton/uur bedroeg. Bij deze sorteertijd moet opgemerkt worden dat relatief veel storingen optraden (ondanks het vooraf uitsorteren op de werkvloer en de eerste opvoerband). Met name lange stukken plastic folies en bindijzers voor pallets etc. zorgden voor verstoppingen bij de uitvoer van de tweede zeefoverloop op de leesband. De voorzieningen in de beide trommels om plastic zakken te openen bleken verder niet optimaal te funktioneren. De gemiddelde doorvoercapaciteit lag aanzienlijk hoger dan bij de eerdere sorteerproeven met het Ganco- en EurocontainerafvaL Deze verhoging werd voornamelijk bereikt doordat de handmatige nasortering beperkt was tot alleen de leesband met de tweede zeefoverloop.
Konkluderend kan gesteld worden dat een aanzienlijk percentage van de aangevoerde afvalstoffen op deze wijze kan worden teruggewonnen. Indien het materiaal van de eerste leesband bruikbaar zou zijn als RDF dan kan met deze werkwijze een afvalreduktie van ca. 50% bereikt worden. De resultaten van de sorteerproef kunnen echter niet als representatief worden aangemerkt voor het afval in de afzetcontainers in het algemeen. De 26 afzetcontainers waarop de proef betrekking had, waren vooraf gedeeltelijk al geselekteerd op afwezigheid van bouw- en sloopafval, organische afvalstoffen, e.d. In de inleiding van dit rapport is gerefereerd aan de vergelijkingsmogelijkheden met de resultaten van overige studies welke in Noord-Brabant werden uitgevoerd. In het bijzonder kan voor wat betreft de sorteerproef met afzetcontainers (accent op procesafval uit de industri~le sector) gewezen worden op het onderzoek door BRO/Heidemij. en WMP (zie lit. 4).
Deze vergelijkingsmogelijkheden bleken echter minimaal door de geringe overlap tussen de steekproef van bedrijven uit het BRO/Heidemij/WMP-onderzoek en het klantenbestand van van Ganzewinkel in de regio Westelijk Noord-Brabant. Van de 17 bedrijven betrokken in de sorteerproef zijn slechts 2 bedrijven welke ook geïnterviewd waren in het kader van de BRO/Heidemij/WMP-studie.
58
Voor deze 2 bedrijven geldt dat het te storten afval resp. 40 en 24% vormt van de totale afvalstoffenstr:oom. De overige 60 c.q. 70% bestond in hoofdzaak uit schroot dat direkt werd afgevoerd naar: de recuperatiebranche en voor een klein deel uit chemisch afval dat conform de WCA werd verwijderd. Voorafgaande aan de sorteerproef is door medewerkers van Van Ganzewinkel en het WMP enige dagen op de RAZOB een visuele beoordeling uitgevoerd van afzetcontainers welke op deze stortplaats werden aangevoerd. Deze methode om inzicht te krijgen in specifieke stromen van het bedrijfsafval werd echter als niet werkzaam aangemerkt (onregelmatige aanvoer d.w.z. zeer tijdsintensief, geringe beoordelingsmogelijkheden tijdens het stortpr:oces, etc.). 5.3 Beoordeling van afzetcontainers door chauffeurs Bij de voorbereiding van de sorteerproeven met afzetcontainers is gebruik gemaakt van de formulieren zoals deze tijdens de inzameling do~ de ctauffeur:s zijn ingevuld. Dit formulier (zie bijlage 3) was uitgebreider dan het formulier dat oorspronkelijk werd gehanteerd. Zo werden vragen toegevoegd m.b.t. mogelijke verontreiniging met - klein - chemisch afval en er werd een inschatting gevraagd naar potenti~le hergebruiksmogelijkheden van het afval. In de periode sept. t/m dec. 1986 werden 71 containers (afkomstig van 54 bedrijven} verspreid over heel Noord-Brabant beoordeeld. Aan de beoordelingsproet werd door een tiental chauffeurs van de inzamelingsvoertuigen meegewerkt. Met het feit dat de formulieren door meerdere ctauffeurs zijn ingevuld moet uiteraard rekening worden gehouden bij de interpretatie van de resultaten. In navolgende tabel is de verdeling van bedrijven (n=54) waarvoor een beoordelingsformulier: is ingevuld, naar SBIcode weergegeven. SBI-code *
aantal bedrijven
30 31 32
2 5 1 3 3 1 1 2 6 2
33 34
1
ll 20
21 25 26
27 29
37 38
1 1 1
40
1
51 61
9 1 1 4 1 1
62 65 67 71 90 93 9S
1
2 4
Tabel 30: verdeling bedrijven naar SBI-code (n=54)
* zie bijlage 4.
59
De meest genoemde materialen waren papier/karton en plastic folie (m.n. als verpakkingsmateriaal) in de industri~le sector en zakelijke/openbare dienstverlening (groothandel etc.). Bij de bouwnijverheid stonden puin- en steenachtige afvallen centraal. Ook houtafval en krimpfolies werden veelvuldig genoemd. In de voedings- en genotmiddelenindustrie vorrràe slib/grond de belangrijkste component naast verpakkingsmateriaal (papier/karton en hout). Bij 5 van de in totaal 71 containers werd melding gemaakt van een - mogelijke - verontreiniging met chemicali~n. In het algemeen kan gesteld worden, dat de uitkomsten redelijk overeenkomen met de resultaten uit de sorteerproeven (par. 5.1 en 5.2). Metaalafvallen werden bij de beoordeling van de containers door de chauffeurs relatief weinig genoemd. Dit in tegenstelling tot de vrij hoge opbrengst aan metalen bij de mechanische scheiding/sorteerproef (par. 5.2). Een mogelijke verklaring voor deze afwijking vormt de volume/gewicht verhouding voor metaalafvallen. Bij de resultaten moet aangemerkt worden dat de 71 beoordeelde afzetcontainers slechts een beperkte steekproef vormt van het totale afzetcontainerbestand van Van Ganzewinkel in Noord-Brabant. Duidelijk is wel dat bij de noodzakelijke voorselektie van afvalstromen met het oog op mechanische/handmatige nascheiding, de ervaring van chauffeurs op de inzamelvoertuigen een belangrijke rol kan spelen. Nadere evaluatie van de wijze waarop door de verschillende chauffeurs de formulieren zijn ingevuld, duidt erop dat bij een dergelijke methode meer aandacht in de toekomst besteed moet worden aan beoordelingscriteria, informatie ten aanzien van hergebruiksmogelijkheden voor de verschillende materialen, technische beperkingen van de scheidingsinstallatie etc.
60
HOOFDSTUK 6. EVALUATIE. Doelstelling van het onderzoek was het nagaan van de mogelijkheden voor scheiding aan de bron, al dan niet in combinatie met handmatige en/of mechanische nasortering van componenten uit afvalstoffen afkomstig van de sectoren handel, openbare en zakelijke dienstverlening. Deze keuze voor juist deze groep bedrijfsafvalstoffen was ingegeven door het relatieve kennisgebrek met betrekking tot hoeveelheden en samenstelling. Bij de componenten/materialen lag in het onderzoek de nadruk op papier/karton, kunststoffen, hout, fer.ro- en non-ferrometalen. Daarbij stond centraal de overweging dat sprake moest zijn van materialen waarvoor reeds duidelijke afzetmarkten bestaan. Een wezenlijk element in de onderzoeksopzet vorllde het gegeven dat de mogelijkheden voor verdere optimalisatie van het hergebruik (scheiding aan de bron, etc.) met name vanuit het perspektief van de commerciele inzamelingsdienst diende te worden geêvalueerd. Dat wil zeggen dat aan de te overwegen inzamelingsen verwerkingsstrukturen een duidelijk bedrijfseconomische basis ten grondslag moet liggen. De uitgevoerde literatuurstudie in fase I bevestigde het beeld dat van de afvalstoffen uit de gekozen bedrijfssectoren slechts weinig gegevens beschikbaar zijn. Zeker als een vergelijking wordt gemaakt met bijvoorbeeld procesafvallen uit de industriêle sector. In het bijzonder de reeks vogelvluchtverkenningen van het RIVM/LAE heeft een belangrijke bijdrage geleverd tot de afvalkennis met betrekking tot de industri~le sfeer. In paragraaf 1.1. is vermeld dat ten tijde van de literatuurstudie de resultaten van de vogelvluchtverkenning voor een aantal bedrijfsgroepen in de sektoren handel, openbare- en zakelijke dienstverlening nog niet bekend waren. Inmiddels is het eindrapport met betrekking tot het betreffende onderzoek verschenen {zie lit. 6). In de conclusies wordt gesteld dat slechts in enkele gevallen kentallen zijn te formuleren voor - gedeelten - van het afval van de niet-industri~le sektor. Ook de literatuurstudie uitgevoerd in het kader van deze vogelvluchtverkenning geeft weinig aanknopingspunten om te komen tot extrapolatie van de onderzoeksgegevens. Als belangrijkste oorzaak wordt, naast de di ver si te i t van de bedrijfsactiviteiten in de betreffende sektoren, gewezen op de veelal onvoldoende kennis van de bedrijven zelf ten aanzien van hun eigen afvalstromen. Deze konklusies bevestigen de bevindingen van de voorstudies uitgevoerd in het Van Gansewinkel/WMP onderzoek. De - vooralsnog - weinig bevredigende resultaten van bedrijfsbezoeken en schriftelijke enquêtering hebben ertoe geleid dat in het onderzoek sterk de nadruk is gelegd op het uitvoeren van sorteerproeven.
61
In eerste instantie is daarbij gekozen voor de opzet om de sorteeranalyses zoveel mogelijk per specifieke bedrijfsgroep te verrichten. Op basis van een eerste reeks sorteerproeven bleek de variatie in de samenstellin van de afvalstromen, elet o de herkomst van het afval kantoren, scholen, supermarkten, etc.), veel minder groot te zijn dan oorspronkelijk werd aangenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat het hierbij voornamelijk het afval betrof ingezameld in de kleinere containertypen {de zogenaamde Ganco-con tainer tot 1,1 m3) • Gelet op de doelsteil ing van het onderzoek kan tevens gekonkludeerd worden dat het vrijwel volledig handmatig nasorteren {handpicking) van bedrijfsafval in de praktijk nauwelijks technisch en bedrijfseconomisch uitvoerbaar is. Het handmatig nascheiden van gemengd ingezameld afval blijkt sterk arbeidsintensief te zijn met relatief lage potentH!le opbrengsten voor de terug te winnen componenten. Voor deze eerste reeks sorteerproeven is het interessant om een vergelijking op te stellen met de resultaten van de eveneens in 1985 uitgevoerde sorteerproeven door het RIVM/LAE (zie li t. 7). Met de sorteerinrichting van het RIVM/LAE waarmee jaarlijks de samenstelling van het nederlands huishoudelijk afval door middel van steekproeven wordt geanalyseerd, zijn een beperkt aantal analyses opgesteld van afvalstoffen afkomstig van de detailhandel en kantoren. In totaal ging het om relatief kleine hoeveelhaden ca. 3 respectievelijk 3,5 ton voor beide categorieên. Opmerkelijk is het veel grotere aandeel van met name papier en karton in het bedrijfsafval. Daarbij moet echter opgemerkt worden dat de wijze van sorteren anders verliep dan bij het Van Gansewinkel/WMP onderzoek. Daarbij lag namelijk, gelet op de doelstelling van het onderzoek, de nadruk op het bedrijfseconomische perspektief van materiaal-terugwinning (hoeveelheden, per tijdseenheid, vervuilingsgraad, etc.}. Er werd dus zeker geen volledige samenstellingsanalyse nagestreefd zoals bij het RIVM/LAE-onderzoek. Op basis van de eerste reeks proeven werd besloten tot een aantal aanvullende sorteerproeven, teneinde meer gegevens over hoeveelheden en samenstelling te achterhalen. Gezien de gekonstateerde geringe verschillen tussen de verschillende bedrijfsgroepen en de hoge kosten van aparte inzamelingaroute 1 s, werd voor het vervolgonderzoek gekozen voor de normale niet-bedrijfstak gerichte, inzamel ingaroute 1 s. tevens werd het onderzoek uitgebreid tot afvalstoffen ingezameld in het grotere Euro-container type (tot 5 m3). Voor het sorteren werd gebruik gemaakt van een mechanische scheidingsinstallatie die oorspronkelijk ontworpen was voor de verwerking van in hoofdzaak huishoudelijk afval en op dat moment voor het onderzoek ter beschikking kwam. Deze keuze was enerzijds ingegeven door de slechte ervaringen met een puur handmatige nasortering en anderzijds om vooruit lopend op de oorsponkelijke onderzoeksopzet de mogelijkheden van mechanische scheiding al dan niet in combinatie met handpicking na te gaan.
62
Konklusies uit de tweede reeks sorteerproeven wezen erop dat de kombinatie mechanische voorscheiding en handmat i ge nasortering leidde tot aanzienlijk hogere terugwinningspercentages voor een aantal materialen (met name papier/karton, kunststoffen en ijzer}. Het afval uit de grotere Euro-containers was in het algemeen iets homogener van samenstelling dan dat uit de Ganco-containers. Een globale kosten/baten beschouwing toonde echter duidelijk aan dat nascheiding, ook voor het 'betere' Eurocontainerafval, weinig bedrijfseconomische perspectieven bood. Een groot gedeelte van het inkomende afval kwam alsnog in de residufraktie terecht welke gestort of verder verwerkt zou moeten worden, bijvoorbeeld tot brandstof. De opbrengsten aan terug te winnen materialen waren op zich onvoldoende kostendekkend. Gezien de relatief grote hoeveelheid papier en karton in het afval uit de Euro-containers (gemiddels 200 kg/bedrijf/week}, is de mogelijkheid verder onderzocht in hoeverre een aparte inzamelingsstruktuur gericht op deze componenten haalbaar is. In eerste instant ie is daartoe bij de ca. 100 bedrijven met Eurocontainers betrokken bij de sorteerproeven, een telefonische enquête uitgevoerd. De enquêteresultaten gaven aan dat bij ca. 1/3 van deze bedrijven nog geen gescheiden inzamelingsstruktuur voor papier/karton bestond. In principe was het merendeel van de bedrijven uit deze groep wel bereid om aan een gescheiden inzamelingssysteem mee te werken. Orrdat de benaderde bedrijven vrijwel geen opgave konden doen van de vrijkomende hoeveelheden papier/karton, werd besloten tot enkele aanvullende sorteerproeven. Daarbij is door middel van aparte inzamel ingsroute' s gedurende één week het afval van de groep bedrijven met gescheiden inzameling vergeleken met het afval afkomstig van die bedrijven zonder aparte papier/karton inzameling. Een (kwalitatieve} vergelijking wees niet op zeer grote verschillen in de totale hoeveelheden papier/karton van beide groepen bedrijven met Euro-containers. De potentHHe opbrengsten van de gemiddelde hoeveelheden papier/karton per bedrijf zijn afgewogen tegen de extra inzamelingskasten (containers, aparte inzamelingsroute' s). Deze globale analyse wees uit dat het voor Van Gansewinkel bedrijfseconomisch niet interessant was om een aparte inzamelingsstruktuur voor papier/karton op te zetten. De spreiding van de bedrijven zonder gescheiden inzamelingsstruktuur over het totale onderzoeksgebied gaf geen specifieke concentratiepunten te zien. Konklusie van dit onderzoeksgedeelte was dan ook dat gelet op de gemiddelde hoeveelheid papier/karton per bedrijf gesdeiden inzameling zeker zinvol is, maar dan wel door middel van uitbreidingen van het reeds bestaande regionale inzamelingscircuit voor oud papier en karton.
63
Uiteraard zijn de voorgaande konklusies over de haalbaarheid van gescheiden inzameling door de (normale) inzamelaqr/transporteur van bedrijfsafval niet algemeen geldig. Zeker regio-specifieke omstandigheden spelen hierbij een grote rol. Interessant zal dan ook de vergelijking worden met de resultaten van het onderzoeksprojekt dat thans in uitvoering is bij het !VAM van de Universiteit van Amsterdam (zie lit. 8). Gezien de relatie tussen samenstelling van het afval en container-grootte, zijn tevens een aantal sorteerproeven uitgevoerd met afzetcontainers (tot 40m3). In tegenstelling tot de Euro- en Ganco-containers lag daarbij het accent op afvalstoffen uit de industrHHe sector. Opgemerkt moet worden dat het slechts een beperkte steekproef betrof uit het totale bestand van afzetcontainers in de onderzochte regio. Ondanks grote variaties tussen de afzetcontainers qua hoeveelheid en samenstelling bleek in het algemeen het materiaal in de tweede zeefoverloop ( ) 170 mm) een relatief hoog gehalte aan herwinbare componenten te bevatten. Gezien het beperkte aantal sorteerproeven met afvalstoffen uit afzetcontainers zou in een vervolgonderzoek de mogelijkheden van materiaalterugwinning uit deze deelstroom zowel technisch als bedrijfseconomisch nader onderzocht dienen te worden. Samenvattend gaven de resultaten van het totale onderzoekprogramma aan dat de mogelijkheden van scheiding aan de bron voor de normale reinigings- en inzameldienst minimaal zijn. Uitbreiding van de reeds bestaande gescheiden inzamelingsstrukturen ligt eerder voor de hand. De potentHHe opbrengsten van componenten welke zijn terug te winnen door mechanische scheiding in combinatie met handmatige sortering, vormen een onvoldoende bedrijfseconomische basis voor een dergelijke werkwijze. Ook beschouwd vanuit het perspektief volumereduktie van de afvalstroom is in het algemeen het beeld weinig optimistisch. In het onderzoeksverslag zijn bij deze bevindingen de volgende kanttekeningen geplaatst: de huidige relatieve verwerkingskosten van in het bijzonder gecontroleerd storten, maken in feite elke alternatieve verwerkingsmethode economisch niet interessant. het vooralsnog ontbreken van reêle afzetmogelijkheden voor gemengde kunststofafvallen vormen een aanzienlijke beperking in een hergebruiksbeleid gericht op terugwinning van componenten/materialen. Daarbij wordt namelijk opgemerkt dat de component kunst stoffen veelal (op gewichtsbasis) na p:lpier/karton komt. Gelet op het volume-aandeel vertegenwoordigen kunststoffen een nog belangrijker aandeel in het - gemengd - bedrijfsafval. de ervaringen met mechanische nascheiding van bedrijfsafvalstoffen wijzen op de noodzaak voor een verdere ontwikkeling en optimalisatie van scheidingsprocessen (zeven, verkleinen, etc.).
64
Geconstateerd moet worden dat de kennis van bedrijfsafval zeker voor wat betreft de niet-industri~le sector nog steeds fragmentarisch van aard is. Vergroting van de bencx:Ugde kennis vormt een belangrijke opgave zeker nu momenteel belangrijke keuzes gemaakt dienen te worden in het afvalverwijderingsbeleid. Onder andere als gevolg van het STRAF-projekt ligt daarbij de nadruk op grootschalige en integrale oplossingen zowel met betrekking tot huishoudelijke afvalstoffen als bedrijfsafvalstoffen. De rol van de
inzamelaar/transporteur mag zeker in dit geheel niet vergeten worden. Juist de kennis van bedrijfsafval door de dagelijkse ongang met afvalstoffen en de logistieke know-how, worden ons inziens nog in onvoldoende mate gebruikt. Van bijzondere betekenis daarbij is de rol van chauffeurs op de inzamelvoertuigen. In het uitgevoerde onderzoek is getracht hun kennis in te zetten bij de selektie van die bedrijfsafvalstromen welke een hoog scheidingsrendement garanderen. · Gebleken is dat een dergelijke benaderingswijze vele mogelijkheden geeft indien aan een aantal voorwaarden voldaan wordt. Bij deze voorwaarden moet gedacht worden aan kennisvergroting met betrekking tot de aard van de afvalstromen (onderscheid naar diverse kuntstoftypen, etc.) alsmede daarop aansluitende verwerkingsmogelijkheden (mechanische scheiding, compostering, etc.}. Aanbeveling verdient een systematisch onderzoeksprogramma waarbij het accent ligt op selektie- en sturingsmogelijkheden in de inzamelingsfase van bedrijfsafvalstoffen.
65
Literatuuropgave 1.
Afvalstoffen: bedrijfsafvalstoffen 1982, milieustatistieken, CBs-publicaties, Den Haag, 1985.
2.
Onderzoek naar bedrijfsafvalstromen in het Stadsgewest Tilburg, deelrapport projekt Waste Management fase III, S.T.M.Aarts, Tilburg, december 1983.
3.
Planung und Durchführung von Abfall-analyses für das Land Berling (West-). Abschlussbericht zur Gewerbemöllanalyse, J.Fuchs und K.Wetzal, Technische Universit!t Berlin, 1983.
4.
Bedrijfsafvalstoffen in het Provinciaal Afvalstoffenplan, WMP/Projektbureau Reststoffen, Den Bosch, 1986.
5.
Klein chemisch afval (KCA) in 'prioritaire' branches in het Gewest Gooi- en Vechtstreek, rapportnr. 851903004, RIVM/'INO, Bilthoven/Delft, december 1986.
6.
Vogelvluchtverkenning bij de handel en dienstverlening (bedrijfstakken 6, 7, 8 en 9}, projekt bedrijfsafval, DHV/RIVMLAE, december 1986.
7.
Sorteerproeven met bedrijfsafval 1985, Detailhandel en kantoren, rapportnr. 841215001, M.de Weerd, RIVM, Bilthoven, mei 1986.
8.
Project hêrgebruik bedrijfsafvalstoffen, tussenrapport, M.Crul e.a., IVAM, Amsterdam, september 1987.
66
Lijst van afkortingen en begrippen Afzet containers Ballistisc~
scheiding
Containerinhoud 10 tot 40 m3 Scheiding op basis van verschil in snelheid met name veroorzaakt door gewichtsverschillen.
Bedrijfsafvalstoffen
Afvalstoffen afkomstig van bedrijven en instellingen.
Beoordelingsformulier
Formulier door chauffeurs gebruikt. Zie ook kwalitatieve beoordeling.
Bouw &
Sloopafval
Vrijkorrend bij nieuwbouw, renovatie ·en sloop in de woning ut il i te i t s- en wegensector.
Componenten
Samenstellende delen van het afval zoals papier, glas, organisch materiaal, plastic, ferro's en non ferro's.
C.B.S.
Centraal Bureau voor de Statistiek.
Doorvoercapaciteit
Capaciteit mechanische scheidingsinstallatie t.o.v. het specifiek aangevoerde materiaal.
Euro container
DIN container inhoud 2,5 - 5m3.
GANCQ-container
Van Gansewinkel container inhoud 1100 1.
Gescheiden inzarrel ing
Afzonderlijke inzameling van een of meerdere componenten.
Hergebruikspercentage
Mate van hergebruik.
Inzamelstructuren
Bestaande methoden van inzameling.
IVAM
Interfacultaire Vakgroep Milieukunde van de Universiteit van Amsterdam
Kantoor en dienstenafval
Afval uit deze sectoren
Kwalitatieve beoordeling
M.b.v. beoordelingsforumlier door chauffeurs.
K.C.A.
Klein Chemisch Afval (zie ook prcbleemstoffen}
67
K.U.B.
Katholieke Universiteit Brabant.
Leesband
Waarop het afgezeefde materiaal terecht komt en verder - handmatig - uitgesorteerd kan worden.
Mini-container
Rolcontainer inhoud 120 tot 360 1.
Nasortering
Scheiding na de inzamelings-itransportfase m.b.v. mechanische installatie en/of handmatige sortering.
N.O.H.
Nationaal Onderzoek Programma Hergebruik van Afvalstoffen.
Organisch materiaal
Biologisch afbreekbaar materiaal b.v. door compostering.
Openbare dienstverlening
b.v. Gemeentehuizen, Provinciehuizen en andere overheden.
Prioritaire afvalstroom
Afvalstromen welke door de Rijksoverheid beleidsmatig een voorrangsposi tie hebben verkregen.
Probleemstoffen
Hieronder te verstaan diverse chemische materialen als accu's, verfresten, bussen en cans gevuld met diverse chemische producten.
RAZOB
Regionale Afvalverwerking Z.O.-Brabant.
R.D.F.
Refuse Derived Fuel Afval.
Recuperatiehandel
Hergebruikshandel.
R.I.V.M./L.A.E.
Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieu/Laboratorium voor Afvalstoffen en Emissies.
Residu fraktie
Na scheiding/sortering niet meer her te gebruiken materialen.
Scheiding
integrale inzameling m.b.v. mechanische installatie achteraf scheiden in componenten.
Sorteeranalyse
Bepaling samenstellende componenten na integrale inzameling en scheiding.
= Brandstof uit
Na
68
Trommelzeef le
Ga tg root te diameter 100 mm, roterende trommel voor scheiding op afmeting.
Trommelzeef 2e
Gatgrootte diameter 170 mm, verder als roven.
T.U.E.
Technische Universiteit Eindhoven.
Vervuilingsgraad
Mate van bij-menging van ongewenste componenten/stoffen bij - in principeher te gebruiken materialen.
Vogelvluchtverkenningen
Onderzoekprogramna van RIVM/LAE met als doel het verkrijgen van kengetallen van afvalstromen in diverse bedrijfstakken.
Waste Management Programma
Samenwerking TUE/KUB op het gebied van milieu en afvalproblematiek.
Windzifting
M.b.v. regelbare windstroom component scheiding aanbrengen.
Zakelijke dienstverlening
B.v. verzekeringswezen, banken, accountancy, etc.
Zeefdoorval
Hetgeen door de gaten diameter 100 mm respektievelijk 170 mm. valt.
Zeefoverloop
Hetgeen na doorval reateert en uit de trommels loopt.
69
Bij lage 1.
Doelstelling Vaststellen van de mogelijkheden en belemmeringen die een rol spelen bij het bevorderen van gescheiden inzameling van bedrijfsafvalstoffen en hergebruik van de deelstromen die hieruit onstaan. Opzet van het project Om de doelstelling te bereiken zijn een aantal activiteiten noodzake-
lijk. 1. Vaststellen van de mate waarin de afvalproducenten, scheiding aan de bron c.q. hergebruikt toepassen. Fasen 1 en 2. (Dit moet worden beschouwd als een nulmeting). Aspecten die hierbij aan de orde komen zijn: Karakterisering afvalproducent. Aard (SBI-code) en omvang van het bedrijf. Inventarisatie van de aard en omvang van de afvalstromen. 2. Beproeving van gescheiden inzameling bij de bron (fase 3). Hierbij gaat het om technische, economische en organisatorische apsecten. 3. Beproeving van (hand)sortering bij de inzamelaar (fase 4). Het gaat ook hier om de technische, economische en organisatorische aspecten. Uitvoering De opzet geeft aan dat alle activiteiten een nauwe samenhang vertonen. De uitvoering zal geschieden door Container- en reinigingsdiensten Van Gansewinkel B.V. Een deel van de werkzaamheden zal worden uitgevoerd door het Waste Management Project (WMP) van de provincie Noord- Brabant. Van Gansewinkel draagt zorg voor de coördinatie en de rapportage. Het project zal fase-gewijs worden uitgevoerd. Elke fase wordt afgesloten met een deelrapport met aanbevelingen voor de voortgang van het project dat telkens met de opdrachtgever zal worden besproken. Huur van een hal en kapitaallasten ten gevolgen van extra investeringen ten behoeve van het project zullen door Van Gansewinkel voor de duur van het project aan de opdrachtgever worden doorberekend. Uitwerking van het project Fase 1. Voorbereiding a. Uitgaande van de componenten papier, karton en kunststoffen (eventueel metalen) zal een aantal interessante bedrijfskiassen worden geselecteerd. Deze selectie zal worden uitgevoerd door het WMP i.s.m. RIVM op basis van bestaande studies naar bedrijfsafvalstoffen. Uitvoering: WMP Geplande tijdsduur: 1 maand. b. Het totale klantenbestand van Van Gansewinkel zal worden geinventariseerd en beschreven op aard en omvang van het bedrijf. Dit houdt in dat voor iedere klant aangegev~n zal worden: aard van het bedrijf = 4-cijferinge SBI-code) en omvang van het bedrijf (aantal werknemers, ingedeeld in klassen). Voor de bedrijven behorende tot de geselecteerde bedrijfaklassen zal de jaarlijks opgevoerde hoeveelheid afvalstoffen in m3 worden opgegeven alsmede het containersysteem dat daarvoor wordt toegepast. Uitvoering: Van Gansewinkel Geplande tijdsduur: 1 maand.
70
c. Voor de geselecteerde bedrijfskiassen zal binnen het klantenbestand van Van Gansewinkel een aselecte steekproef van voldoende omvang per bedrijfsklasse worden opgesteld. Er zullen maximaal 100 bedrijven worden geselecteerd. Uitvoering: Van Gansewinkel i.s.m. RIVM/WMP Geplande tijdsduur: 1 week. Fase 2. Analyse huidige situatie a. Opstellen enquete naar reeds bestaand hergebruik bij de in het onderzoek betrokken bedrijven. Deze enquete kan tevens dienen ter aankondiging van het onderzoek. Uitvoering: WMP Geplande tijdsduur: 2 x ~ maand b. Analyse hoeveelheden en samenstelling. Van de in fase 1 geselecteerde bedrijven val het afval worden ingezameld en naar een sorteerhal worden gebracht om te worden gewogen en geanalyseerd. Van bedrijven met rolcontainers wordt het afval per bedrijfsklasse ingezameld eu-naar de sorteerhal gebracht. Voor bedrijven met afzetcontainers worden de volle containers naar de sorteerhal i.p.v. naar de stortplaats gebracht. Per bedrijfsklasse wordt het afval gewogen, zoveel mogelijk ontdaan van het organische materiaal en de droge restfractie ter beoordeling voorgelegd aan deskundigen uit de recuperatie-branche. Uitgaande van 3 metingen per bedrijf zullen er circa 20 inzameldagen mee gemoeid zijn. Uitvoering: Van Gansewinkel. Geplande tijdsduur: 2 maanden. c. Bedrijfsbezoeken. De geselecteerde bedrijven zullen door een medewerker van WMP (eventueel vergezeld door iemand van Van Gansewinkel) worden bezocht. In dit bezoek wordt, aan de hand van de reeds verkregen informatie, de huidige afvalsituatie doorgelicht en worden de mogelijkheden voor gescheiden inzameling c.q. hergebruik besproken. Uitvoering: WMP Geplande tijdsduur: 3 maanden. d. Beoordeling mogelijkheden tot gescheiden inzameling en/of sortering achteraf. Opstellen deelrapport fase 2. Uitvoering: Van Gansewinkel en WMP. Geplande tijdsduur: 1 maand. Fase 3. Gescheiden inzameling bij de bron a. Op grond van de resultaten verkregen in fase 2 zal een selectie van ± 120 bedrijven gemaakt worden uit het klantenbestand. Deze klanten zullen benaderd worden om één of meer extra containers te plaatsen; dit zullen in de meeste gevallen rolcontainers zijn. Er worden inzamelroutes gepland voor componenten papier, karton en kunststoffen. Uitvoering: Van Gansewinkel/WMP. Geplande tijdsduur: 3 maanden. b. Het rijden van de gescheiden inzamelroutes. De ingezamelde componenten worden in eerste instantie via de sorteerhal, waar controle op de samenstelling plaatsvindt, naar de. recuperatiehandel gebracht. Inventarisatie hoeveelheden per bedrijfsklasse. Uitvoering: Van Gansewinkel/i.s.m. WMP. Geplande tijdsduur: minimaal 6 maanden.
71
c. Onderzoek en rapportage. Aspecten die onderzocht moeten worden zijn: a. Organisatie en wijze van inzameling, kosten zowel bij de afvalproducent als bij de inzamelaar. b. Eventuele belemmeringen, uitgesplitst naar bedrijfsklasse. c. Afzetmogelijkheden van de componenten. Uitvoering: WMP i.s.m. Van Gansewinkel. Geplande tijdsduur: proefperiode. Fase 4: Sortering van geselecteerd afval a. Op grond van de resultaten verkregen in fase 2 zal een selectie gemaakt worde van klanten waarvan het afval voor nasortering in aanmerking komt. Indien nodig zal de klant gevraagd worden om nat en droog afval te scheiden. Er worden speciale inzamelroutes gepland voor het gemengde droge afval. Geplande tijdsduur: 3 maanden (gelijk met fase 3). b. Het rijden van de inzamelroute voor gemengd droog afval. Door middel van handsortering worden papier, karton en kunststoffen gescheiden. Inventarisatie van de hoeveelheden per bedrijfsklasse. Uitvoering: Van Gansewinkel i.s.m. WMP. Geplande tijdsduur: minimaal 6 maanden. c. Onderzoek en rapportage. De volgende aspecten zullen onderzocht worden: a. Aan welke voorwaarden moet het gemengde 'droge' afval voldoen, b. Welke sorteermethodieken-/technieken zijn geschikt. Nadere invulling volgt na afsluiting van fase 2. c. Onderzoek naar de afzetmogelijkheden van de terug te winnen kunststoffractie. Nadere invulling volgt na afsluiting van fase 2. d. Kosten en baten analyse. Fase 5. Eindrapportage Na afloop van de proefperiode zal er een eindrapport worden samengesteld met conclusies en aanbevelingen voor verder onderzoek. Uitvoering: Van Gansewinkel/WMP. Geplande tijdsduur: 1 maand. Tijdschema Pas nadat fase 1 is afgerond kan met fase 2 worden begonnen. Na fase 2 is een periode van een maand gepland voor overleg met de opdrachtgever. Fase 3 en 4 kunnen zoveel mogelijk gelijktijdig worden uitgevoerd.
72
Bijlage 2: Deze bijlage met sorteerproeven per SBI-code zijn opgenomen in aparte band.
73
Rijlage 3.
VOOR IEDERE AFZETCONTAINER EEN APART FORMULIER INVULLEN Naam chauffeur: ••••••••••••••••••••••••••••••••••••
Wagen nr.: ••••••••..•
Naan• klant: .. "• •••••••••••••••••••••••••••••••••••••
Adres: •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••
S.B.I.-Code: ..•.•..•.... (niet invullen)
Soort bedrijf: •••••••••• ~·······•••••••••••••••···~
Soort container: •••••••••••••••••••••••••••••••••••
(afzet/m 3 /open/gesloten): ••••••••••••••••••••••••••• Ledigingafrequentie : Omcircelen wat van toepassing isll enkele malen per week/ lx per week I 1 x per 2 weken I 1 x per maand I minder Uw schatting van de aard van het·afval in de container ,..
heel veel
veel
weinist tot niets
ma tb:
----.......... ... I
Papier
~
"
---~--~-- ~~·
Karton
-Hout -·
'
--·
~'
---.
.
·~ ·~ -----~-··- ----~-
------·· Metalen •.. . Plastic (folies) ----· Organisch (b.v. groer:ite.- Ell 1<er.Jkenafval
··-
~-- ~·--
- . . -..............
~_..
·-····
w><••·---•-~
...
------
.
·--
Grond
---
·-··- __ .J
Steen/puin ------Zeer belangrijk
================ - vermoedt u dat er mogelijk chemisch afval (b.v. restanten
ve~
oplosmiddelen,
olie, chemical.iën) in de containez: aanwezig zijn? JA/NEE Toélichting: ..•....... ....•.........•. • ..........••.•.. • ............. . - Zou het volgens U zi·nvol zijn om het afval uit deze containez met de hand of mechanisch te sorteren op bruikbare materialen? JA/NEE Zo ja, welke materialen: •••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••••
Bedrijfstakken bij de verdeling van Gansewinkel bestand.
36. 37. 38. 39.
Elektrotechnische industrie Transportmiddelenindustrie Instrumenten- en optische industrie overige industrie
1. Landbouw en Visserij 2/3 Industrie 4. Openbare Nutsbedrijven
4. Openbare Nutsbedrijven 40. Openbare nutsbedrijven
5. Bouwnijverheid en Installatiebedrijven
5. Bouwnijverheid en -installatiebedrijven
6. Handel, Hotel- en Restaurantwezen, Reparatiebedrijven voor
51. Bouwnijverheid 52. Bouwinstallatiebedrijven
Gebruiksgoederen. 7. Transport- Opslag- en Communicatiebedrijven
6. Handel, Hotel- en Restaurantwezen, Reparatiebedr.v.Gebr.goederen
8. Bank- en Verzekeringswezen, Zakelijke dienstverlening
61/62 Groothandel 63/64 Tussenpersoon in de handel 65/66 Detaihandel 67. Hotels, restaurants, café's e.d. 68. Reparatiebedr. voor gebruiksgoederen
9. OVerige dienstverlening. Bedrijfsklassen. 11. Land- en Tuinbouw
7. Transport-, Opslag- en Communicatiebedrijven
12. Bosbouw
71. 72. 73. 74. 75. 76. 77.
13. Visserij Industrie 20/21 Voedings- en genotmiddelenindustrie 22. Textielindustrie 23. Kledingsindustrie 24. Leder-, schoen- e.a. lederwarenind. (excl.kleding) 25. Hout- en meubeilindustrie (excl.metalen meubelen) 26. Papier- en papierwarenindustrie 27. Grafische industrie, uitgeverijen 28. Aardolie-industrie 29. Chamische industrie 30. Kunstmatige en synthetische garen- en vezelind. 31. Rubber- en kunststoffenverwerkende industrie 32. Bouwmaterialen-, aardewerk- en glasindustrie 33. Basis metaalindustrie 34. Metaalproduktenindustrie (excl.mach. en transp.mid.) 35. Machine-industrie
Spoorwegen Wegvervoer Zeevaart Binnenvaart Luchtvaar~
Hulpbedrijven van het vervoer Communicatiebedrijven
8. Bank- en Verzekeringswezen, Zakelijke dienstverlening 81. 82. 83. 84. 85.
Bankwezen Verzekeringswezen Exploitatie van en handel in onroerende goederen e.d. Zakelijke dienstverlening Verhuur van machines e.a. roerende goederen
9. overige dienstverlening 90. Openbaar bestuur, defensie en wettelijke soc.verz. 91. Religieuze organisaties e.d. 92. Onderwijs 93. Gezondheids- en veterinaire diensten 94. Maatschappelijke dienstverlening 95. Sociaal-culturele en culturele instellingen 96.,Sport en recreatie 97. Bedrijfs- en werknemersorganisaties, researchinst. overige sociale organisaties 98. Overige dienstverlenende bedrijven 99. Particuliere huishoudens met personeel in loondienst.