Eens chonebas i s
Schoonmak eni nhetPr i mai rOnder wi j s I nt er v ent i es t udi emetbet r ek k i ngt othetr educer env anfij ns t of i ndel uchti ns chol en
Een Schone Basis Juli 2009
Schoonmaken in het Primair Onderwijs Interventiestudie met betrekking tot het reduceren van fijn stof in de lucht in scholen.
L. Timmer GGD Groningen Postbus 584 9700 AN Groningen
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
1/34
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
2/34
Samenvatting Naar aanleiding van de toenemende interesse vanuit de maatschappij in de kwaliteit van het binnenmilieu op scholen, was er vanuit GGD Groningen de wens om de concentraties fijn stof in de lucht op scholen te onderzoeken. Eerdere onderzoeken van GGD’en en andere instanties richtten zich voornamelijk op het binnenmilieu, de temperatuur en ventilatie op kinderdagverblijven en scholen. Van fijn stof in de buitenlucht is bekend welke schade het toe kan brengen, waar het vandaan komt en hoe het dus verminderd kan worden. Van fijn stof in de binnenlucht, met name op scholen in Nederland, is dat nog niet duidelijk, maar zijn er aanwijzingen voor dat dit door middel van schoonmaak verminderd kan worden. De vraag van de GGD Groningen was dan ook om te onderzoeken welke schoonmaakmethode gunstig is voor het verminderen van de blootstelling aan fijn stof in de lucht in scholen. In eerste instantie is een literatuuronderzoek gedaan. Hierbij is vooral gezocht naar het effect van schoonmaken op de fijn stof-concentratie in de lucht van basisscholen. Gevonden onderzoeksliteratuur wijst in de richting dat schoonmaak invloed op de concentraties PM10 in de lucht heeft. (PM10: deeltjes met een omvang kleiner dan 10 micrometer; een micrometer is een duizendste millimeter). Er zijn onderzoeken verricht in scholen en kantooromgevingen. De meeste onderzoeken in scholen zijn gedaan in Scandinavië en Duitsland, in Nederland is vooral onderzoek gedaan in kantoren. De onderzoeken in scholen laten zien dat met een betere of andere schoonmaak reducties van fijn stof in de lucht tot wel 50% gevonden worden. Hierbij wordt niet in alle onderzoeksliteratuur duidelijk omschreven welke methode gebruikt is, maar in bijna alle gevallen komt naar voren dat een intensivering van de schoonmaak tot verbetering leidt. Gebleken is dat schoonmaak en een goede ventilatie gedurende de dag en tijdens de schoonmaak samen voor de grootste reductie zorgen. Onderzoeken in kantoren laten soortgelijke reducties van fijn stof zien als de onderzoeken in scholen, met het verschil dat de hoogst gemeten concentraties in scholen hoger zijn. Tegenwoordig wordt door bijna alle schoonmaakbedrijven de microvezelmethode toegepast. Het voordeel van de microvezel is dat deze vuil en vocht goed vasthoudt, waardoor dit daadwerkelijk opgeruimd wordt in plaats van verspreid. De microvezel is een nylon draad die dusdanig bewerkt is dat er een splitsing van de draad ontstaat en er daardoor kleine, hoekige vezels ontstaan. Deze vezels kunnen vuil daardoor beter verwijderen en vasthouden. Het schoonmaken van vloeren gebeurt voornamelijk op drie manieren, afhankelijk van het type vloer. Zo wordt tapijt doorgaans gestofzuigd en een gladde, harde vloer gestofwist en/of nat gemopt. Onderzoek heeft uitgewezen dat het stofzuigen van gladde, harde vloeren niet aan te bevelen is, omdat de stofzuigerborstel te veel stof opwervelt. Daarom wordt aangeraden om gladde, harde vloeren te stofwissen met een oliegeïmpregneerde doek. Dit rapport beschrijft een interventieonderzoek in twee lokalen van 1 school, waarbij één lokaal als interventielokaal en één lokaal als controlelokaal fungeerde. In het controlelokaal is de schoonmaak door de vaste schoonmaakster uitgevoerd, daarbij werd de vloer gestofzuigd. De leerlingen van het controlelokaal hebben dagelijks geveegd. In het interventielokaal is een andere schoonmaakmethode toegepast, die door de onderzoeker zelf is uitgevoerd. Gevraagd is de leerlingen niet te laten vegen. De tafels zijn dagelijks Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
3/34
schoongemaakt volgens de microvezelmethode en de vloeren werden gestofwist met oliegeïmpregneerde stofwisdoeken. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat PM10 significant samenhangt met CO2 en dus te verbeteren is met meer ventilatie. Er is ook een significante correlatie gevonden tussen PM10 buiten en PM10 binnen. Kinderen en hun activiteiten zijn een belangrijke bron van PM10. Daarnaast blijkt vegen van het lokaal de PM10-concentratie tijdelijk te verhogen. Stofzuigen heeft in dit onderzoek geen grote invloed op de concentratie PM10 in de lucht op korte en lange termijn. De verhoging van PM10 in de lucht tijdens de schoonmaak in het controlelokaal (stofzuigen), ligt in dezelfde orde van grootte als die in het interventielokaal (vloerwissen met een oliegeïmpregneerde doek en afnemen van tafels met de microvezelmethode). De verwachting was dat de concentratie PM10 in het interventielokaal lager werd, terwijl de concentratie in het controlelokaal gelijk bleef. In dit onderzoek is echter niet aangetoond dat er een significante daling van PM10 in het interventielokaal optreedt als gevolg van de betere schoonmaakmethode. In de loop van de interventieperiode is de hoeveelheid PM10 in de lucht wel gedaald, maar deze daling komt in beide lokalen in dezelfde mate voor. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de lokalen voor aanvang van het onderzoek al relatief schoon waren. Er valt dan weinig te verbeteren. Ook is het mogelijk dat de schoonmaakster van het controlelokaal extra goed heeft schoongemaakt tijdens de onderzoeksperiode. Daarnaast was de ventilatie tijdens de metingen redelijk goed, mede vanwege de bovengemiddelde buitentemperaturen. Hierdoor kunnen verschillen van PM10 zijn genivelleerd. Om meer duidelijkheid te kunnen krijgen over de reductie en effecten van fijn stof in de binnenlucht wordt vervolgonderzoek aanbevolen. Dit rapport geeft hievoor een aantal aanbevelingen.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
4/34
Inhoudsopgave Samenvatting .............................................................................................................................. 3 Inhoudsopgave ........................................................................................................................... 5 Voorwoord ................................................................................................................................. 6 Verklarende woordenlijst ........................................................................................................... 7 1. Inleiding ................................................................................................................................. 8 1.1 Probleemomschrijving ..................................................................................................... 8 1.2 Fijn stof in scholen ........................................................................................................... 9 1.3 Fijn stof in kantoren ...................................................................................................... 11 1.4 Schoonmaakmethodes .................................................................................................... 12 1.5 Doelstelling en vraagstelling .......................................................................................... 13 2. Opzet en Methode ................................................................................................................ 14 2.1 Selectie onderzoeksgroep ............................................................................................... 14 2.2 Selectie schoonmaakmethode......................................................................................... 14 2.3 Dataverzameling............................................................................................................. 15 2.4 Data-analyse ................................................................................................................... 15 3. Resultaten ............................................................................................................................. 16 3.1 PM10 en CO2 ................................................................................................................. 16 3.2 Relatie PM10 en CO2 ..................................................................................................... 19 3.3 Invloed van activiteiten in het lokaal ............................................................................. 20 4. Discussie............................................................................................................................... 22 5. Conclusies en aanbevelingen ............................................................................................... 25 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 26 Bijlagen .................................................................................................................................... 28
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
5/34
Voorwoord Voor u ligt de rapportage in het kader van het afstudeerproject van de opleiding Facility Management aan de Hanzehogeschool Groningen. Dit rapport behandelt een verkennend onderzoek naar concentraties fijn stof (PM10) in de lucht op basisscholen en het reduceren hiervan door middel van schoonmaken. Dit onderzoek is uitgevoerd als project van GGD Groningen. De uitkomsten van het onderzoek kunnen de GGD helpen met het opstellen van richtlijnen of handreikingen met betrekking tot een gezond binnenmilieu op scholen. De opdracht is voortgekomen uit een vraag van de GGD. Ik was zeer geïnteresseerd in de opdracht, met name omdat het mij aansprak om de kwaliteit van de schoonmaak op basisscholen te onderzoeken, maar ook omdat ik al verschillende bijbanen in de schoonmaakbranche heb gehad waardoor deze opdracht naar mijn idee goed aansloot bij mijn ervaring. Deze opdracht heeft mijn kennis verruimd, met name ten aanzien van het op een juiste manier benaderen en verzamelen van onderzoeksliteratuur en onderzoeksgegevens. Mijn dank voor de hulp bij het opzetten en uitvoeren van het onderzoek gaat uit naar mijn begeleiders vanuit de GGD, mw. Gea Meijer en dhr. Frans Duijm. Ook wil ik dhr. Anton Duisterwinkel van TNO bedanken voor zijn hulp bij het opzetten van het onderzoek en het verstrekken van informatie. Vanuit de opleiding gaat mijn dank uit naar mijn begeleider, dhr Jan Kleine Deters. Verder gaat mijn dank uit naar alle andere betrokkenen, zoals de afdeling OCSW van de Gemeente Groningen, de Borgmanschool en schoonmaakbedrijf OCS voor hun hulp tijdens het onderzoek.
Groningen, juni 2009. Lynn Timmer
Als stagebegeleider wil ik, naast de eerder genoemde personen, vooral Lynn bedanken voor haar inzet bij schoonmaken, dataverzameling en rapportage. Het rapport is, na het vertrek van Lynn, door mij nog op een aantal punten aangepast. Gea Meijer, Groningen, juli 2009.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
6/34
Verklarende woordenlijst De belangrijkste begrippen binnen het onderzoek zijn: Primair Onderwijs: Dit is de overkoepelende term voor (speciaal) basisonderwijs voor kinderen vanaf 4 tot en met 12 jaar. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Fijn stof: Fijn stof bestaat uit deeltjes met een verschillende grootte en een verschillende samenstelling. Een andere term voor fijn stof is Particulate Matter (PM). Deeltjes tot een een grootte van 10 micrometer (een micrometer is een duizendste millimeter) worden aangeduid met de term PM10. Deze deeltjes komen onder andere voort uit opwaaiend wegenstof en slijtagedeeltjes uit motoren en remmen. Fijn stof heeft verschillende oorsprongen, deze zijn bepalend voor de schade die fijn stof veroorzaakt. Zo lijkt fijn stof dat ontstaat door verbrandingsprocessen (bijvoorbeeld de uitstoot door verkeer, koken en roken) schadelijker voor de gezondheid dan stofdeeltjes die uit de natuur afkomstig zijn (bijvoorbeeld uit de bodem en zout). Microvezelmethode: Kenmerkend voor deze werkmethode is het gebruik van microvezelmaterialen, die na verzadiging met vuil vervangen moeten worden door schone microvezelmaterialen. Na het wassen onder bepaalde temperatuur met het juiste wasmiddel laat het vuil weer los. De microvezelmethode maakt gebruik van een klamvochtige doek of mop zonder schoonmaakmiddel. De microvezel is een synthetische vezel die kleiner is dan bestaande natuurlijke vezels en door middel van het splitsen van de vezels een dusdanige grillige vorm heeft dat hij het vuil gemakkelijk losmaakt en vasthoudt. Dienst OCSW: Dienst Onderwijs, Cultuur, Sport en Welzijn van Gemeente Groningen. Deze dienst maakt op verschillende vlakken binnen deze categorieën het beleid en voert dit deels uit. Vensterscholen en 'gewone' schoolgebouwen van het openbaar onderwijs vallen onder deze dienst. De Werkmaatschappij Openbaar Onderwijs (WmOO) is onderdeel hiervan en vormt het dagelijks bestuur van alle scholen voor openbaar basis- en voortgezet onderwijs.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
7/34
1. Inleiding Het binnenmilieu op scholen staat de laatste aantal jaren ook in Nederland steeds meer in de belangstelling. Zo is er door verschillende GGD’en onderzoek gedaan naar onder andere CO2 gehalten in lokalen op scholen en kinderdagverblijven en daarmee samengaand onderzoek naar ventilatiemogelijkheden en -technieken. Aan de hand hiervan zijn verschillende projecten op en voor scholen gestart om de kwaliteit van het binnenmilieu onder de aandacht te brengen. Hoewel er nu meer aandacht is voor het binnenmilieu op scholen, gaat de aandacht tot op heden voornamelijk uit naar concentraties CO2 en het ventileren van lokalen. Uit verscheidene onderzoeken, in met name Scandinavië en Duitsland, is gebleken dat de kwaliteit van lucht op basisscholen nogal wat te wensen overlaat. Naast de soms hoge concentraties CO2, die nauw samenhangen met ventilatie, blijkt ook dat er veel PM10 in de lucht zit. PM10 in de buitenlucht heeft veel schadelijke effecten. De WHO adviseert voor PM10 een jaargemiddelde < 20 µg/m3, en een daggemiddelde < 50 µg/m3 dat maximaal 3 dagen per jaar overschreden mag worden. PM10 in de binnenlucht heeft deels een andere samenstelling dan PM10 in de buitenlucht. Er is geen norm voor PM10 in binnenlucht vastgesteld.
1.1 Probleemomschrijving De schoonmaak van scholen laat veel te wensen over. Hierdoor blijft er vaak zichtbaar stof achter. De concentratie PM10 in de lucht neemt sterk toe door activiteit. Deze deeltjes wervelen op van de vloer en zijn afkomstig uit kleding (Duisterwinkel, 2006). Onderzoek van TNO in opdracht van de schoonmaakbranche geeft aanwijzingen dat de keuze tussen reinigingsmethoden verschil maakt voor de hoeveelheid stof in de lucht. Er zijn ook aanwijzingen dat dit invloed heeft op gezondheidsklachten, ziekteverzuim en productiviteit in bedrijven. Er zijn geen gegevens over de lange termijn gevolgen voor de gezondheid van kinderen en medewerkers in scholen. Het is denkbaar dat PM10 in klaslokalen een bijdrage levert aan het ontstaan of verergeren van onder andere astma. Astma is een relevant probleen. Het aantal kinderen met astma en allergie is wereldwijd in korte tijd zó sterk gestegen, dat dit onmogelijk het gevolg kan zijn van genetische verandering (Astmafonds, 2004). Fijn stof heeft een effect op de gezondheid. Hoe kleiner de deeltjes hoe verder ze in de longen binnendringen. Voor reductie van de kleinste deeltjes in de lucht is bronbestrijding nodig (rookverbod, verkeer beperken, geen open haard, etc). Vallen deeltjes kleiner dan 1 micron op een oppervlak, dan komen ze er niet gemakkelijk meer af omdat ze te klein zijn en in de structuur van het oppervlak hechten (“plakdeeltjes”). Geen enkel oppervlak is namelijk geheel glad. Goed schoonmaken heeft dan ook weinig invloed op de hoeveelheid kleinste deeltjes die kunnen opwervelen. Bij grotere deeltjes is goed schoonmaken wel van invloed op het gehalte in de lucht. Er worden dan minder deeltjes opgewerveld. De heel grote deeltjes zijn minder relevant. Ze vallen zo snel, dat de kans klein is dat ze ingeademd worden (“bakstenen”). Figuren 1.1 en 1.2 geven de verschillende deeltjestypes weer. De veronderstelling is dat de deeltjes met een grootte tussen de 1 en 10 micrometer door middel van goed schoonmaken verwijderd kunnen worden.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
8/34
zichtbaar met het blote oog 1 pollen bacteriën schimmels en sporen huidschilfers kat/hond - allergenen - stofmijt
mensenhaar 0
0,1
1 10 deeltjesgrootte in micrometer
100
Figuur 1.1 - Type deeltjes in stof (Duisterwinkel, 2006).
zichtbaar met het blote oog 1 pollen
Plakdeeltjes
bacteriën
Ba k stenen
schimmels en sporen huidschilfers
kat/hond - allergenen - stofmijt
mensenhaar 0
0,1
1 10 deeltjesgrootte in micrometer
100
Figuur 1.2 - Deeltjes; plakdeeltjes zijn kleinder dan 1 micrometer en bakstenen zijn groter dan 10 micrometer (Duisterwinkel, 2006).
1.2 Fijn stof in scholen Tot op heden is er in Nederland relatief weinig onderzoek gedaan naar PM10 in het binnenmilieu op scholen en de invloed van schoonmaken hierop. Wel is de correlatie tussen PM10 buiten en PM10 in klaslokalen onderzocht. Hieruit bleek dat er een sterke correlatie bestaat tussen de gehaltes buiten en binnen, vooral voor deeltjes < 1µm (Janssen, 1999). Binnen was de concentratie PM10 veel hoger dan buiten, waarschijnlijk als gevolg van nabijheid van bronnen en resuspensie van deeltjes door activiteiten van de kinderen (Janssen, 1997). Deze hoge gehalten in de schoollokalen zijn onder andere toe te schrijven aan suspensie van bodemmateriaal (Janssen, 1999). Onderzoeken in Scandinavië en Duitsland laten zien dat concentraties PM10 in lokalen grote pieken kennen die sterk samenhangen met de activiteiten van de kinderen en de frequentie van schoonmaak en ventilatie (Heudorf, 2009). In Denemarken is onderzoek gedaan naar concentraties fijn stof in relatie tot verschillende schoonmaakmethodes. Het onderzoek is tijdens 28 weken uitgevoerd op drie lokaties: een kantoorgebouw, een schoolgebouw en een kinderdagverblijf. Daarbij is uitgegaan van één standaard schoonmaakmethode, waarbij de vloer in het kantoorgebouw dagelijks werd gestofzuigd, de vloer in de school dagelijks werd geveegd en de vloer in het kinderdagverblijf dagelijks nat gemopt werd. Daarbij werden acht interventiemethodes en één verbeterde
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
9/34
methode (gebaseerd op de analyses en ervaringen van de andere methodes) toegepast. Eén van de acht schoonmaakmethodes bestond uit het gebruik van een speciaal luchtfilteringsysteem als methode toegepast. De andere zeven methodes omhelsden: * het stofzuigen in plaats van moppen van harde vloeren; * het gebruik maken van een HEPA-filter in de stofzuiger ipv een standaard filter; * het stofzuigen van harde vloeren en planken en tafels; * het stofzuigen van harde vloeren en tegelijkertijd het filteren van de lucht; * het stofzuigen van alleen tafels en planken; * het aanpassen van de volgorde van schoonmaken (eerst de vloer schoonmaken, daarna de rest); * het aanpassen van de volgorde van schoonmaken en het gebruik van een borstelmondstuk op de stofzuiger. Het aangepaste schoonmaakprogramma is opgesteld aan de hand van de hiervoor beschreven methodes en procedures en is voor ieder gebouw apart opgesteld. Dit betekende dat er in alle gevallen iedere dag werd begonnen met het stofzuigen van de vloeren. Concentraties stof zijn gemeten in de lucht en op oppervlakken. De interventieperiode is vergeleken met de periode waarin de standaardmethode is gebruikt. Het grootste resultaat blijkt op de school te zijn geboekt. Hierbij is in de metingen van de lucht geconstateerd dat met het stofzuigen van harde vloeren een reductie van de totale aantal deeltjes PM10 van 195 µg/m3 naar 97,1 µg/m3 in de lucht is bewerkstelligd. Dit betekent een afname van 50% ten opzichte van de standaard schoonmaakmethode (Kildesø, 1998). Uit onderzoek naar de consequenties van bepaalde schoonmaaktechnieken voor de gezondheid op 12 willekeurig gekozen basisscholen in Uppsala, Zweden, is gebleken dat de frequentie van symptomen en klachten significant hoger was in de lokalen met mechanische afzuiging, een lage schoonmaakfrequentie, bij gebruik van nat moppen, PVC vloeren en bij waterschade aan het gebouw. Metingen van de symptomen werden verricht door gebruik te maken van akoestische rhinomethrie en nasale lavage. 50% van de onderzochte personen rapporteerde minstens één klacht per week. (Wålinder, 2000). De concentraties stof in de lucht zijn niet gemeten. In Nederland is naar aanleiding van de opkomende aandacht voor het binnenmilieu in opdracht van het Ministerie van VROM door TU Delft een literatuurstudie verricht naar scholen en kindercentra - Binnenmilieu, gezondheid en leerprestatie. De conclusies uit de onderzoeken en andere materialen wijzen over het algemeen in dezelfde richting. Zo blijkt onder andere dat één van de belangrijkste bronnen van fijn stof de aanwezigheid van de kinderen zelf is. Daarnaast verblijven op scholen vaak voor langere tijd grote aantallen personen in een ruimte en is er een gebrekkige ventilatie. Betere ventilatie wordt als bruikbaar middel gezien ter verbetering van de leerprestaties. Er komt niet duidelijk naar voren wat de consequenties van fijn stof op de gezondheid van de kinderen is. Het effect van blootstelling aan een slecht binnenmilieu wordt wel besproken en voor een deel onderzocht, maar beperkt zich tot klachtenpatronen (Meijer, 2007). Een onderzoek gedaan in Duitsland laat zien dat de concentraties fijn stof door middel van een goede en frequente schoonmaak gereduceerd kunnen worden in leslokalen. Door vijf keer per week schoon te maken in plaats van twee keer per week, werd de concentratie PM10 20% lager in een periode van drie weken. Hierbij werd in de derde week tevens intensief geventileerd, waarbij de ramen tijdens iedere pauze open gezet werden. Er zijn 4 lokalen op twee scholen geselecteerd, waarvan één school in een landelijk gebied en één in een grote stad (Frankfurt/M) lag. De studie laat grote verschillen per dag en tussen de verschillende lokalen
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
10/34
zien en daarbij bleek ook dat tijdens de ventilatieperiode in één van de lokalen in het landelijke gebied de concentraties PM10 sterk stegen. Dit stond los van het aantal personen aanwezig in het lokaal (Heudorf, 2009). Een verbeterde schoonmaak in scholen zorgde in Duitsland voor een reductie in de concentratie fijn stof in de lucht. In dit onderzoek zijn metingen verricht op 46 scholen tijdens de winter van 2004 en de zomer van 2005. Daarbij is bij drie verschillende condities gemeten: standaard; verbeterde ventilatie; en verbeterde ventilatie plus verbeterde schoonmaak. Met name de reductie van de concentratie PM10 na een verbeterde schoonmaak bleek significant: namelijk een afname van 30 µg/m3. De conclusie van het onderzoek is dat de concentraties PM10 op scholen hoog zijn en dat een verbeterde schoonmaak een effectief middel is om de concentraties in het binnenmilieu terug te dringen (Twardella, 2009).
1.3 Fijn stof in kantoren In Nederland zijn een aantal onderzoeken gedaan naar het effect van schoonmaken op fijn stof in kantoren. Een onderzoek van Duisterwinkel in samenwerking met Vereniging Schoonmaak Research (VSR) Nederland in twee kantoren laat zien dat de manier van schoonmaken effect heeft op het aantal deeltjes in de lucht. Hierbij werd één kantoor als controlekantoor gebruikt en één kantoor als interventiekantoor. De kantoren hadden een linoleum vloer, natuurlijke ventilatie en een gebruikelijke kantoorinrichting. Bij aanvang is de situatie in beide kantoren vrijwel gelijk. Er is uitgegaan van een schoonmaakschema waarbij om de dag ‘gezond’ schoongemaakt is. Hierbij is gebruik gemaakt van stofbindende materialen, zoals een microvezeldoek en een oliegeïmpregneerde stofwisdoek (zie § 1.4). Het bureau, de looppaden en de vloer rondom het bureau zijn om de dag afgenomen of gestofwist. Uit dit onderzoek is gebleken dat de meest efficiënte manier van afnemen en stofwissen bij een snelheid van 1 m2/ minuut is. Wekelijks werden alle open kastplanken en de gehele vloer schoongemaakt. Het onderzoek toont aan dat tijdens het schoonmaken de concentratie deeltjes in het interventiekantoor tot wel 50% lager was (Duisterwinkel, 2005). Duisterwinkel beschrijft ander Nederlands onderzoek waaruit blijkt dat dagelijks in vergelijking met wekelijks stofzuigen van tapijt het aantal deeltjes in de lucht met 80% reduceert. Het blijkt dat een slecht binnenmilieu op de werkplek volgens Nederlands onderzoek 2,5 verzuimdag per werknemer per jaar kost (Duisterwinkel, 2006). Skyberg e.a. hebben in 2003 naar voren gebracht dat het twee tot vier maal per week in plaats van één maal per week stofzuigen van kantoren leidt tot een 1,5 maal kleinere kans op aspecifieke symptomen, zoals hoofpijn bij de kantoormedewerkers. Het onderzoek vond plaats in 32 gebouwen, waarbij medewerkers is gevraagd om vragenlijsten over individuele factoren, werkdruk, werkomgeving, allergieën en symptomen in te vullen. Verhoogde ventilatie werd doorgaans geassocieerd met een verhoging van het aantal algemene symptomen, evenals een fijnmaziger filter (EU7 t.o.v. EU8) in het centrale ventilatiesysteem (Skyberg, 2003). Bij een ander onderzoek is gebruik gemaakt van een interventiestudie, waarbij de kantoren van de interventiegroep grondig schoongemaakt werden en de kantoren van de controlegroep een oppervlakkige schoonmaak ondergingen. Bij de interventiegroep was de gemiddelde concentratie fijn stof vooraf 67 µg/m3 en na de periode van interventieschoonmaak 50 µg/m3. Daarbij werd een reductie van irritatie van slijmvliezen gerapporteerd. In de controlegroep werd geen verandering waargenomen (Skulberg, 2004).
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
11/34
1.4 Schoonmaakmethodes Voor het schoonmaken van vloeren zijn verschillende technieken te onderscheiden. De meest effectieve methode verschilt per type vloer. Zo wordt aanbevolen om een tapijtvloer schoon te maken met een stofzuiger met HEPA-filter. Een harde vloer kan daarentegen op drie manieren schoon gemaakt worden. Namelijk door middel van nat moppen, stofwissen of stofzuigen. Het stofwissen van harde vloeren met een olie-geïmpregneerde doek wordt aanbevolen als de meest gunstige manier om de concentratie stof in de lucht te reduceren (Duisterwinkel, 2006). Het nadeel van stofzuigen blijkt te zijn dat tijdens het voortbewegen van de stofzuigermond, waarbij de borstel over de vloer geduwd wordt, stof opgewerveld wordt voordat het opgezogen kan worden door de stofzuiger. Het nat moppen heeft als nadeel dat er veel vuil op de vloer achterblijft en dat zich bacteriegroei in het waterresidu op de vloer ontwikkelt. Daarnaast wordt het vuil vaak juist verspreid, als ware het “verven met vuil”. Begin jaren negentig werd de microvezel uitgevonden. De microvezel is een soort nylon, waarvan de draden gesplitst zijn. Hierdoor kunnen de vezels vuil en water goed vasthouden. De vezel is oorspronkelijk gevonden in een zoektocht naar een beter type sportkleding, waarbij vocht tijdens het sporten goed afgevoerd kon worden. Het bleek echter dat deze vezel het vocht te goed vasthield en minder afvoerde en zodoende is men de vezel gaan toepassen in microvezeldoeken, geschikt voor de schoonmaak. Figuur 1.3 geeft de werking van een microvezel ten opzicht van een katoenen vezel weer.
Figuur 1.3 – Voorbeeld van de werking van de microvezel versus katoen (bron: www.tastefullydriven.com).
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
12/34
De microvezeldoeken moeten klamvochtig gebruikt worden (50% van het droge gewicht van de doek toegvoegd als water). Hierdoor drogen schoongemaakte oppervlakken snel, waardoor bacteriegroei minder sterk is dan met het gebruik van de traditionele natte methode. Doordat de doek vuil en stof goed vast kan houden komt er daardoor ook minder stof in de lucht tijdens de schoonmaak. Het nadeel van de microvezelmethode is dat er logistiek gezien een aantal haken en ogen aan zitten. Het wassen en verspreiden van de microvezeldoeken en – moppen is een nogal omvangrijke aangelegenheid. De doeken kunnen niet uitgespoeld worden, als ze vuil zijn moeten ze gewassen worden. Hierdoor zijn er tijdens een schoonmaakronde meerdere doeken nodig. Gemiddeld kan er ongeveer 20 minuten met één doek schoongemaakt worden (afhankelijk van de vervuiling). Deze doeken moeten na afloop van de ronde verzameld worden en dan op een bepaalde temperatuur gewassen worden (VSR, 2006). Naast het gebruik van de microvezelmethode is het ook mogelijk de zogenaamde spraymethode te gebruiken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een microvezeldoek of een gewone doek, maar deze wordt vochtig gemaakt door middel van een spray-flacon waarin een schoonmaakmiddel zit. Hierdoor kan er teveel middel gebruikt worden. De microvezeldoek dient alleen klamvochtig en zonder schoonmaakmiddel gebruikt te worden. Tegenwoordig wordt vaak gebruik gemaakt van een combinatie van de microvezelmethode en de traditionele natte methode. In wezen wordt de sopdoek in de combinatie vervangen door een microvezel doek. Helaas blijkt dat de werking van de microvezel dan teniet gedaan wordt, doordat de vezels zich vol zuigen met water en schoonmaakmiddel in plaats van vuil. Het uitspoelen van de doek in de emmer werkt ook niet, omdat de vezels het vuil alleen loslaten in de wasmachine bij een hoge temperatuur (VSR, 2006).
1.5 Doelstelling en vraagstelling De doelstelling van het onderzoek is het leveren van een bijdrage aan de reductie van PM10 in de lucht van schoollokalen. Door middel van een interventiestudie wordt een verbeterde schoonmaakmethode vergeleken met de standaard schoonmaakmethode, waarbij de concentraties PM10 in de lucht worden gemeten. Daarbij is gestreefd naar het beantwoorden van de volgende vragen: • Is met een andere schoonmaakmethode de blootstelling aan PM10 in de lucht in basisscholen te reduceren? • Welke factoren hebben invloed op de hoeveelheid PM10 in de lucht? In dit rapport komen in hoofdstuk twee de onderzoeksopzet, dataverzameling en data-analyse aan bod. In hoofdstuk drie word ingegaan op de resultaten van het het interventie- en controlelokaal. Er wordt aandacht besteed aan de relatie tussen PM10 en CO2 en de invloed van de activiteiten op PM10 in de lucht. In hoofdstuk vier zullen vervolgens de discussie, conclusies en de aanbevelingen gegeven worden.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
13/34
2. Opzet en Methode Uit de literatuur is gebleken dat schoonmaak invloed kan hebben op de concentratie PM10 in de lucht. Op basis daarvan zijn een onderzoeksgroep en schoonmaakmethode gekozen. Deze staan beschreven in 2.1 en 2.2. Vervolgens wordt in 2.3 en 2.4 beschreven op welke manier de data verzameld en geanalyseerd zijn.
2.1 Selectie onderzoeksgroep De onderzoeksgroep is geselecteerd met behulp van de dienst OCSW van Gemeente Groningen. Er is een schoolgebouw uitgekozen met harde vloeren, met klassen in de bovenbouw met oppervlak en volume van overeenkomstige grootte. Er is voor lokalen uit de bovenbouw gekozen, omdat de lagere klassen, met name kleuterklassen, een andere opzet van het lokaal hebben, waarbij veel speelhoeken en dergelijke zijn. Hierdoor kunnen de concentraties PM10 en de manier van schoonmaken afwijken. Er is een interventieonderzoek uitgevoerd in één lokaal, waarbij het naastgelegen lokaal fungeerde als controlelokaal. De factoren en de omgeving zijn zo gelijk mogelijk gekozen: de lokalen huisvesten een groep 7 en een groep 6 met respectievelijk 25 en 26 of 29 kinderen en lagen beide op de eerste verdieping. De afmetingen van de lokalen waren gelijk, namelijk een oppervlakte van ongeveer 57 m2 en een hoogte van 4,60 meter. Beide lokalen hebben mechanische afzuiging.
2.2 Selectie schoonmaakmethode Uit het literatuuronderzoek dat samengevat staat in hoofdstuk 1.4 lijkt de microvezelmethode in combinatie met oliegeïmpregneerde doeken voor het schoonmaken van harde vloeren momenteel de meest efficiënte methode. In het controlelokaal is dagelijks schoongemaakt volgens het schoonmaakschema dat door OCSW is verstrekt. In bijlage I is het oorspronkelijke schoonmaakschema van OCSW weergegeven. Hierbij hebben de kinderen zelf iedere dag aan het einde van de les de vloer geveegd. Als de kinderen de vloer niet geveegd hebben, dan heeft de schoonmaakster dit bij aanvang van haar schoonmaakwerkzaamheden gedaan. Vervolgens stofzuigde de schoonmaakster het lokaal. De schoonmaakster bleek af te wijken van het schoonmaakschema van OCSW en wel op het punt frequentie en methode. Het schoonmaakschema geeft aan dat de vloeren drie keer per week gestofwist zouden moeten worden. In de praktijk bleek de schoonmaakster dagelijks de vloeren te stofzuigen. In het interventielokaal hielpen kinderen of medewerkers van de schoonmaakdienst niet mee aan de schoonmaak en is de schoonmaak dagelijks door de onderzoeker zelf uitgevoerd. De vloer werd schoongemaakt met oliegeïmpregneerde stofwisdoeken, de tafels en andere oppervlakken werden dagelijks klamvochtig afgenomen met microvezeldoeken. Een uitgebreid schoonmaakschema voor het interventielokaal is te vinden in bijlage II.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
14/34
2.3 Dataverzameling Het onderzoek richt zich voornamelijk op het meten van PM10 in de lucht in de lokalen op basisscholen. Daarnaast is tegelijkertijd CO2 gemeten. Bij het verrichten van de PM10-metingen werd gebruik gemaakt van de zogenaamde Lighthouse deeltjestellers Handheld 3016-IAQ (in bruikleen van het RIVM). Deze apparaten meten de deeltjes in de lucht door lucht aan te zuigen en daarin de deeltjes te tellen. Deze aantallen werden omgerekend naar PM10 in µg/m3. CO2 is gemeten met de Telaire 7001 'dual beam NDIR' CO2-meters met ATX-ATVdatarecorders van Atal. De apparaten werden iedere week op woensdagmiddag na de les opgehaald om vervolgens op de GGD uitgelezen te worden. Voor aanvang van de schoonmaakwerkzaamheden werden ze weer geïnstalleerd. Afgezien van de onderbreking met betrekking tot het uitlezen van de apparaten, werd er zeven dagen per week 24 uur per dag gemeten. Elke 4 minuten werd een meetwaarde opgeslagen. De meetapparatuur is op een hoogte van twee meter op een centraal punt in het lokaal geplaatst, daar waar zo min mogelijk invloed te verwachten was van storende factoren, zoals ramen of kinderen. De leerkrachten hebben dagelijks bijgehouden welke bijzondere activiteiten buiten het lokaal er zoal ondernomen zijn en of er een moment was waarop er meer dan anders geventileerd werd. De logboeken zijn wekelijks per email aan de onderzoekers verstuurd. De lestijden waren op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van 8:30 tot en met 15:00 uur. Op woensdag waren de lestijden van 8:30 uur tot 12:30 uur. De pauzes waren van 10:30 tot 10:55 en van 12:00 tot 13:00 uur. De metingen zijn verricht gedurende de periode van 26 maart tot en met 15 mei 2009. In eerste instantie was het de bedoeling om vier weken achter elkaar te meten, maar vanwege verschillende feestdagen, een probleem met verloren data en de mei-vakantie heeft de periode uiteindelijk zeven weken in beslag genomen. Een schematisch overzicht van de oorspronkelijke en aangepaste planning is te vinden in bijlage III.
2.4 Data-analyse De verzamelde data zijn in Excel 2003 en waar nodig in SPSS 15 verwerkt. Alleen de meetwaarden tijdens de les zijn gebruikt voor de analyses. Dat wil zeggen dat de meetwaarden tijdens middagpauzes en afwezigheid langer dan 30 minuten zijn verwijderd uit het databestand. Bij kortdurende afwezigheid, zoals de korte pauze om 10:30 uur, zijn de data niet verwijderd. Per dag zijn voor PM10 en CO2 de gemiddelde en P98-waarde berekend. Daarnaast zijn correlaties berekend tussen de verschillende meetwaarden.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
15/34
3. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek in het interventielokaal en het controlelokaal besproken en komt de gevonden correlatie tussen PM10 en CO2 aan bod. Alle uitkomsten beschrijven de concentraties tijdens de les. Een dag beslaat de uren waarin er kinderen in het lokaal aanwezig waren.
3.1 PM10 en CO2 De concentraties van de PM10 en CO2-metingen in het interventie- en controlelokaal staan per dag gemiddeld in figuur 3.1 vermeld. PM10 (µg/m3) gem. per dag en CO2/10 (ppm) gem. per dag PM10 gem interventie PM10 gem controle
CO2/10 gem interventie CO2/10 gem controle
140 120 100 80 60 40 20
7509 8509 11 -5 -0 9 12 -5 -0 9 13 -5 -0 9 14 -5 -0 9 15 -5 -0 9
2420 09 3420 09 6420 09 7420 09 8420 14 09 -4 -2 0 15 09 -4 -2 00 9
27 -3 -2 0 30 09 -3 -2 0 31 09 -3 -2 00 9 1420 09
0
Figuur 3.1 – Daggemiddelde concentraties PM10 en CO2 in het interventie- en controlelokaal.
De gemiddelde PM10-waarden nemen tijdens de interventieperiode in beide lokalen af. In de figuur is te zien dat de concentraties PM10 in het controlelokaal hoger zijn dan de concentraties in het interventielokaal. De hoogste gemiddelde waarde is in het controlelokaal tijdens de voormeting gemeten, namelijk 120 µg/m3. De hoogste gemiddelde waarde van het interventielokaal is ook daar tijdens de voormeting gemeten, namelijk 89 µg/m3. Er blijken er grote verschillen in de concentraties PM10 te bestaan tussen de verschillende dagen. In tabel 3.1 staan de daggemiddelde waarden per meetperiode weergegeven. PM10 gemiddeld PM10 gemiddeld CO2 gemiddeld CO2 gemiddeld periode interventielokaal controlelokaal interventielokaal controlelokaal voormeting 49 75 933 1071 (27/3 tm 1/4) 1e periode na interventie 55 77 940 1091 (2/4 tm 15/4) 2e periode na interventie 33 46 909 921 (7/5 tm 15/5) Tabel 3.1 – Daggemiddelde concentraties PM10 en daggemiddelde CO2-waarden per periode per lokaal.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
16/34
Uit tabel 3.1 is af te lezen dat de gemiddelde PM10 concentratie tijdens de laatste meetweek aanzienlijk lager is dan tijdens de voormeting. De afname is in het interventielokaal 33%. In het controlelokaal ligt de PM10-concentratie in de laatste meetweek zelfs 39% lager dan tijdens de voormeting. In bijlage V is een tabel van de gemiddelde PM10-waarden per dag vermeld. In dit overzicht zijn ook de niet-verwerkte data van de periode van 16 april tot en met 23 april 2009 weergegeven. In deze periode zijn PM10-metingen uit het interventielokaal en CO2-metingen uit het controlelokaal verloren gegaan. De P98-waarden staan per meetdag voor beide lokalen weergegeven in figuur 3.2. De P98 (98-percentiel) is de waarde waarvoor geldt dat 98% van de waarnemingen kleiner of gelijk aan die waarde is. Dit komt overeen met het maximum zonder de piekwaarden per dag. PM10 (µg/m3) P98 per dag en CO2/10 (ppm) P98 per dag PM10 P98 interventie PM10 P98 controle
CO2/10 P98 interventie CO2/10 P98 controle
280 240 200 160 120 80 40
7509 8509 11 -5 -0 9 12 -5 -0 9 13 -5 -0 9 14 -5 -0 9 15 -5 -0 9
2420 09 3420 09 6420 09 7420 09 8420 1 4 09 -4 -2 0 1 5 09 -4 -2 00 9
27 -3 -2 0 3 0 09 -3 -2 0 3 1 09 -3 -2 00 9 1420 09
0
Figuur 3.2 – P98- concentraties PM10 en CO2 in het interventie- en controlelokaal.
De hoogst waargenomen P98-dagwaarde van PM10 in het controlelokaal ligt op 248 µg/m3 tijdens de voormeting. De laagst gemeten P98-waarde is 64 µg/m3. De hoogst gemeten P98dagwaarde in het interventielokaal is 168 µg/m3 tijdens de voormeting en de laagst gemeten P98-waarde is 35 µg/m3. In het controlelokaal waren maximaal 29 kinderen aanwezig en in het interventielokaal 25. Echter, de verschillen tussen beide lokalen waren groot. De laagste P98-waarde in het controlelokaal is bijna het dubbele van de laagste P98-waarde in het interventielokaal. In het interventielokaal lijken de verschillen tusen de dagen minder groot dan in het controlelokaal. De CO2-waarden geven een indicatie van de mate van ventilatie. De P98-dagwaarden van CO2 zijn, in vergelijking met onderzoek in andere scholen, niet extreem hoog, maar meestal wel boven 1000 ppm (= GGD-advieswaarde (Duijm, 2008) waaronder de ventilatie acceptabel wordt genoemd. Met name in het interventielokaal is sprake van een redelijke ventilatie, waarbij de waarden niet hoger zijn dan 1400 ppm (= GGD-advieswaarde waarboven de ventilatie onacceptabel is). In het controlelokaal is de ventilatie minder goed. P98 CO2-dagwaarden boven 1400 ppm komen hier op een aantal meetdagen voor. Het is te verwachten dat de CO2-waarden in de winterperiode hoger liggen, aangezien de ventilatie dan vaak slechter is vanwege lagere buitentemperaturen. Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
17/34
Er lijkt een correlatie te zijn tussen de concentraties PM10 en de CO2-waarden. Dit wordt uitgebreider besproken in § 3.2. Het is te verwachten dat de hoeveelheid PM10 binnen wordt beïnvloed door het gehalte buiten. In figuur 3.3 staan de waarden in de lokalen, gemiddeld tijdens de les en de 24-uurs gemiddelde waarden van het landelijk meetnet van het RIVM, station 937 (Europaweg Groningen). Dit meetpunt ligt op ongeveer 800 meter ten noorden van het schoolgebouw. PM10 gehaltes buiten en binnen buiten: Europaweg, 24-uurs gemiddelde interventielokaal, gem.tijdens les controlelokaal, gem. tijdens les 140 120 100 80 60 40 20
27 28 3-2 -3 00 -2 9 2 9 00 - 9 3 0 3-0 - 9 3 1 3-0 -3 9 1- -09 4 2- - 09 4 3- - 09 4 4- - 09 4 5- - 09 4 6- - 09 4 7- - 09 4 8- - 09 4 9- - 09 1 0 4- 09 1 1 4-0 - 9 1 2 4-0 - 9 1 3 4-0 -4 9 1 4 -0 - 9 1 5 4-0 - 9 1 6 4-0 - 9 1 7 4-0 - 9 1 8 4-0 - 9 1 9 4-0 - 9 2 0 4-0 - 9 2 1 4-0 - 9 2 2 4-0 - 9 2 3 4-0 -4 9 -0 9 75 8- - 09 59- 09 1 0 5- 09 1 1 5-0 -5 9 1 2 -0 - 9 1 3 5-0 - 9 1 4 5-0 - 9 1 5 5-0 -5 9 -0 9
0
Figuur 3.3 – PM10 buiten en PM10 in het interventie- en controlelokaal.
De dagwaarden zijn zowel buiten als binnen in de laatste meetweek lager dan in de andere meetperiodes. Bovenstaande figuur suggereert dat er een relatie bestaat tussen de 24uursgemiddelde waarden buiten en de gehaltes PM10 gemiddeld tijdens de les in de lokalen. De correlatie is significant voor beide lokalen (Spearman’s rho, p = < 0,05). De berekende correlatiecoëfficienten staan vermeld in bijlage VI.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
18/34
3.2 Relatie PM10 en CO2 Ventilatie lijkt invloed te hebben op de concentraties PM10. Er bestaat een significante correlatie tussen CO2 en PM10, zowel in het interventielokaal als in het controlelokaal. In figuur 3.4 is dit weergegeven. In bijlage VI staan de berekende correlatiecoëfficienten vermeld. 300
PM10 controlelokaal
PM10 interventielokaal
300 250 200 150 100 50 R Sq Linear = 0,094
0 400
600
800
1000 1200 1400 1600 1800
CO2 interventielokaal
250 200 150 100 50 R Sq Linear = 0,387
0 400
600
800
1000 1200 1400 1600 1800
CO2 controlelokaal
Figuur 3.4 – Correlatie tussen CO2 en PM10 (4-minuutgemiddelde meetwaarden tijdens de schooldagen)
Figuur 3.5 toont de curves van PM10 en CO2/10 op een willekeurige dag in het controlelokaal. Hierin is goed te zien dat zowel PM10- als CO2-gehalte oplopen, zodra de kinderen in het lokaal komen. Het illustreert dat de kinderen en hun activiteiten een belangrijke bron van PM10 zijn. Dagcurves PM10 en CO2/10 in controlelokaal van 3 april 2009 PM10 controlelokaal
CO2/10 controlelokaal
200 180 160 140 120 100 80 60 40 20
6: 00 6: 20 6: 40 7: 00 7: 20 7: 40 8: 00 8: 20 8: 40 9: 00 9: 20 9: 4 10 0 :0 10 0 :2 10 0 :4 11 0 .0 11 0 :2 11 0 :4 12 0 :0 12 0 :2 12 0 :4 13 0 :0 13 0 :2 13 0 :4 14 0 :0 14 0 :2 14 0 :4 15 0 :0 15 0 :2 15 0 :4 16 0 :0 16 0 :2 16 0 :4 17 0 :0 0
0
Figuur 3.5 – Dagcurves van CO2 en PM10
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
19/34
3.3 Invloed van activiteiten in het lokaal De verwachting was dat stofzuigen van de harde vloeren meer PM10 in de lucht zou brengen, in ieder geval tijdens het stofzuigen zelf. Om die reden is gekozen voor het schoonmaken van de harde vloeren met oliegeïmpregneerde stofwisdoeken. Ook het vegen van de vloer door leerlingen werd op voorhand gezien als een activiteit die veel stof doet opwaaien. Daarom is gevraagd de leerlingen van het interventielokaal niet te laten vegen. Om een indruk te krijgen van het effect van zowel vegen als schoonmaken, zijn van een willekeurige dag (7 april 2009) de data tijdens deze activiteiten getoond in onderstaande figuren. In figuur 3.6 staat het effect van vegen weergegeven, figuur 3.7 laat zien wat het effect van schoonmaken is op de PM10-concentratie in de lucht.
PM10 einde schooldag met vegen in controlelokaal Controlelokaal
Interventielokaal
200 180 160 140
vegen
120 100 80 60 40 20
14 :3 0 14 :3 4 14 :3 8 14 :4 2 14 :4 6 14 :5 0 14 :5 4 14 :5 8 15 :0 2 15 :0 6 15 :1 0 15 :1 4 15 :1 8 15 :2 2 15 :2 6 15 :3 0 15 :3 4 15 :3 8 15 :4 2 15 :4 6 15 :5 0 15 :5 4 15 :5 8 16 :0 2 16 :0 6
0
Figuur 3.6 – PM10 in controle- en interventielokaal aan het einde van de schooldag
In figuur 3.6 is iets na 3 uur duidelijk het effect van vegen in het controlelokaal zichtbaar. Dit geeft een verhoging van de PM10-concentratie van circa 40 µg/m3. In het interventielokaal is niet geveegd. De lichte verhoging in dit lokaal wordt mogelijk veroorzaakt doordat de kinderen dan naar buiten gaan.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
20/34
PM10 ten tijde van schoonmaak Controlelokaal
Interventielokaal
40 35
Schoonmaak controlelokaal
30 25 20 15
Schoonmaak interventielokaal
10 5
16 :1 0 16 :1 8 16 :2 6 16 :3 4 16 :4 2 16 :5 0 16 :5 8 17 :0 6 17 :1 4 17 :2 2 17 :3 0 17 :3 8 17 :4 6 17 :5 4 18 :0 2 18 :1 0 18 :1 8 18 :2 6 18 :3 4 18 :4 2 18 :5 0 18 :5 8 19 :0 6 19 :1 4 19 :2 2 19 :3 0 19 :3 8 19 :4 6 19 :5 4 18 :0 0
0
Figuur 3.7 – PM10 in controle- en interventielokaal tijdens schoonmaakwerkzaamheden
In het interventielokaal is iedere dag tussen 16:30 uur en 17:30 uur schoongemaakt. Dit is in de figuur terug te vinden met een lichte verhoging op dat moment. In het controlelokaal is tussen 19:00 en 20:00 uur schoongemaakt. Ook hier is in de figuur een lichte stijging in de concentratie PM10 waar te nemen. De vaste schoonmaakster heeft aangegeven elke dag het lokaal te stofzuigen. Als dit inderdaad het geval is geweest, dan is hierdoor het PM10-gehalte niet sterk verhoogd. Ook op andere dagen is gekeken naar het effect van stofzuigen in vergelijking met het effect van stofwissen. Hieruit blijkt eveneens dat stofzuigen in dit lokaal geen grote invloed heeft op het gehalte PM10 in de lucht.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
21/34
4. Discussie In dit hoofdstuk zullen de resultaten besproken worden en afgezet worden tegen het literatuuronderzoek. Het uitgangspunt van dit onderzoek was om met de gekozen methode binnen een realistische tijd de schoonmaak uit te voeren, zodat deze later ook daadwerkelijk ingevoerd kan worden binnen het kostenplaatje van de scholen. Oftewel, de schoonmaakwerkzaamheden per dag in een lokaal moesten binnen de reeds vastgestelde mogelijkheden passen. Tijdens het onderzoek bleek dat dit haalbaar was en werd er gemiddeld 30 tot 40 minuten aan de schoonmaak van het lokaal besteed. De meeste tijd is gaan zitten in het rustig stofwissen van de vloer. Zoals in hoofdstuk drie is gebleken, is er in het interventielokaal in vergelijking met het controlelokaal geen duidelijk waarneembare afname van PM10 te zien na een andere en intensievere schoonmaak. Dit kan verschillende oorzaken hebben: • De uitgangspositie qua vervuiling kan dusdanig goed zijn geweest, dat er weinig te verbeteren was; oftewel het lokaal was al schoon. • Het is mogelijk dat de schoonmaakster van het controlelokaal extra goed schoongemaakt heeft tijdens de onderzoeksperiode. • De ventilatie was redelijk goed, waardoor verschillen in PM10 zijn genivelleerd. In een vuilere omgeving is het gemakkelijker om door middel van een intensievere schoonmaak resultaat te behalen. Het is niet bekend of de onderzochte school in Groningen relatief schoon is. Tijdens de voormeting heeft de vaste schoonmaakster beide lokalen schoongemaakt. Het anders schoonmaken door de onderzoeker heeft niet geleid tot een plotselinge daling van de PM10-concentratie in het interventielokaal. Wel lijkt de PM10-concentratie in de interventieperiode geleidelijk af te nemen, maar dit treedt ook op in het controlelokaal. Het kan zijn dat de schoonmaakster in het controlelokaal extra goed schoongemaakt heeft, omdat zij op de hoogte was van het onderzoek. Hierdoor kan de concentratie PM10 in dat lokaal beïnvloed zijn. Dit kan een verklaring zijn voor de daar waargenomen daling. Omdat er geen reductie van PM10 in de lucht waar te nemen is in het interventielokaal in vergelijking met het controlelokaal, kan er niet gesteld worden dat stofwissen altijd een betere schoonmaakmethode voor de vloer is dan stofzuigen. Uit onderzoek is gebleken dat stofzuigen meer stof op doet wervelen dan stofwissen (Duisterwinkel, 2006), maar dit is in het onderzoek niet bevestigd. Dit kan een gevolg zijn van het openstaan van ramen en de deur tijdens het stofzuigen. Het ventilatiegedrag van de leerkrachten is van invloed op de CO2-waarden en PM10concentraties in de lokalen. In het interventielokaal is aandacht besteed aan de ‘Eéndagsmethode’ van de GGD, waarbij in het lokaal een CO2- en temperatuurmeter geplaatst is. Hiermee kunnen de kinderen en de leerkracht zelf bijhouden hoe het binnenmilieu in het lokaal is. Dit is van invloed op het bewustzijn van de leerkrachten met betrekking tot de omgeving, waardoor eerder geventileerd wordt. Het is een positieve ontwikkeling in algemene zin, maar wel van onverwachte invloed op het onderzoek. Daarnaast waren de lokalen voorzien van mechanische afzuiging. Hierdoor is de ventilatie beter dan in lokalen zonder afzuiging.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
22/34
De buitentemperatuur tijdens de metingen van de interventieperiode waren bovengemiddeld voor de periode van het jaar, zie figuur 4.1. Vanwege het aanhoudende goede weer is er vaak en lang geventileerd. Meteo station Eelde Tgem (°C)
Tmax (°C)
uren zon
30 25 20 15 10 5
27 28 3-2 -3 00 29 -2 9 - 0 30 3-2 09 -3 00 31 -2 9 -3 00 1- -20 9 4 0 2- - 20 9 4 0 3- - 20 9 4- 09 4- 20 4 0 5- - 20 9 4 0 6- - 20 9 4 0 7- - 20 9 4 0 8- - 20 9 4 0 9- - 20 9 10 4- 2 09 - 0 11 4-2 09 - 0 12 4-2 09 - 0 13 4-2 09 -4 00 14 -2 9 - 0 15 4-2 09 -4 00 16 -2 9 - 0 17 4-2 09 -4 00 18 -2 9 - 0 19 4-2 09 - 0 20 4-2 09 -4 00 21 -2 9 - 0 22 4-2 09 - 0 23 4-2 09 -4 00 -2 9 00 9 758- 20 5 0 9- - 20 9 10 5- 2 09 - 0 11 5-2 09 - 0 12 5-2 09 - 0 13 5-2 09 -5 00 14 -2 9 - 0 15 5-2 09 -5 00 -2 9 00 9
0
Figuur 4.1 – Temperatuur en aantal uren zon. Per dag. Periode 26 maart tot en met 15 mei.
Een niet-causale correlatie tussen CO2 en PM10 is in dit onderzoek vastgesteld. Wanneer de kinderen in het lokaal aanwezig waren, steeg de concentratie PM10 en is er tegelijkertijd een snelle stijging van CO2 waar te nemen. Kinderen ademen CO2 uit en naarmate de activiteit toeneemt, wordt er meer CO2 uitgeademd. De activiteit veroorzaakt tegelijk een stijging van de concentratie PM10. Uit dit onderzoek is niet af te leiden of PM10 door de kinderen opgewerveld wordt van de vloer of dat de kleding van de kinderen de bron is. Na de les daalde PM10 tot waarden onder de 10 µg/m3. Duidelijk is wel dat zowel CO2 als PM10 terug te voeren zijn op de aanwezigheid en activiteiten van de kinderen. Een bepaalde frequentie van schoonmaken is belangrijk voor een bepaald type kamer of ruimte (zie bijlage IV). De uitkomsten van het literatuuronderzoek lieten veelbelovende resultaten zien. De daarbij gebruikte methodes werden niet in alle gevallen zo beschreven dat duidelijk is of er specifiek een andere methode gebruikt is voor het onderzoek of dat alleen de frequentie opgehoogd is. Er kwam wel naar voren dat stofzuigen een nadelige invloed op de concentraties PM10 in de binnenlucht kan hebben. De borstel zou er juist voor zorgen dat stof opdwarrelt in plaats van direct opgezogen wordt. Om die reden werd geadviseerd om gladde vloeren schoon te maken met een oliegeïmpregneerde stofwisdoek. Daarnaast werd de microvezelmethode aanbevolen, mits op de juiste wijze uitgevoerd. Dit verkennende onderzoek toont niet dezelfde en verwachte resultaten zoals werden beschreven in de onderzoeksliteratuur. De andere schoonmaakmethode heeft, in vergelijking met de standaardmethode, niet geleid tot een daling van de concentraties PM10. Uit het literatuuronderzoek blijkt ook dat de activiteit van de kinderen en de mate van ventileren een effect hebben. Om beter te weten wat nu daadwerkelijk de bron van PM10 in de binnenlucht op scholen is, zal er nader onderzoek gedaan moeten worden. De samenstelling en herkomst van fijn stof in de buitenlucht en in huizen is reeds bekend. In de buitenlucht is veel fijn stof afkomstig van verbranding, zoals de uitlaatgassen van auto’s. Een deel van fijn stof in de buitenlucht bestaat uit natuurlijk fijn stof, zoals bodemdeeltjes en Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
23/34
zoutdeeltjes. In huizen hebben vooral koken en roken invloed op het fijn stof. In tegenstelling tot onderzoek naar fijn stof in de buitenlucht en het effect van PM10 op kantoormedewerkers, is er tot op heden nauwelijks onderzoek te vinden naar de samenstelling en de effecten van PM10 in lokalen op scholen. Uit onderzoek van Janssen et al blijkt de samenstelling van PM10 in klaslokalen te verschillen van de samenstelling van PM10 in de buitenlucht. Binnen bevat PM10 relatief meer grotere deeltjes dan buiten (Janssen, 1999). Het is onbekend welk effect PM10 van bronnen in scholen of woningen op de gezondheid heeft. Toch is de kans groot dat PM10 een ongunstig effect heeft op de slijmvliezen van ogen, neus en keel en de luchtwegen.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
24/34
5. Conclusies en aanbevelingen Op basis van literatuuronderzoek was de verwachting dat de concentraties PM10 in de lucht, met de gekozen schoonmaakmethode, meer gereduceerd kunnen worden dan met de reguliere schoonmaakmethode. In dit onderzoek op de gekozen school is dat echter niet aangetoond. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat PM10 significant samenhangt met CO2 en dus met een gebrek aan ventilatie. Er is ook een significante correlatie gevonden tussen PM10 buiten en PM10 binnen. PM10 in de buitenlucht heeft invloed op PM10 in de binnenlucht. Maar weinig ventileren leidt tot nog hogere PM10-concentraties binnen, omdat er binnen sterke bronnen van PM10 zijn. Kinderen en hun activiteiten zijn een belangrijke bron van PM10. Vegen van het lokaal verhoogt de PM10-concentratie tijdelijk. Stofzuigen heeft in dit onderzoek geen grote invloed op de concentratie PM10 in de lucht op korte en lange termijn. De verhoging van PM10 in de lucht tijdens de schoonmaak in het controlelokaal (stofzuigen), ligt in dezelfde orde van grootte als die in het interventielokaal (vloerwissen met een oliegeïmpregneerde doek en afnemen van tafels met de microvezelmethode). Aanbevelingen Om meer duidelijkheid te krijgen over de concentraties fijn stof in de lokalen van Nederlandse scholen, moet er nader onderzoek gedaan worden op meerdere en verschillende typen scholen. Aanbevolen wordt om een vervolgonderzoek uit te voeren, met de volgende uitgangspunten: • Een ongunstige uitgangssituatie wat de schoonmaak en ventilatie van de te onderzoeken lokalen betreft. • Een groter verschil tussen gebruikte en gewenste schoonmaakmethode. • De meetperiode kiezen in het stookseizoen, waarin de ventilatie minder goed is. • Meer scholen en lokalen betrekken in het onderzoek. Daarnaast kan aandacht besteed worden aan: • Andere interventieschoonmaakmethodes. • Oorsprong van PM10 in klaslokalen (van de vloer of uit kleding). • Invloed van bronnen buiten de school zoals verkeer. • Andere methodes om PM10 te reduceren. • Effecten van PM10 in het klaslokaal op de gezondheid van de leerlingen.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
25/34
Literatuurlijst Astmafonds. Gezonde schoolgebouwen voor kinderen met Astma. Leusden, Astma Fonds, 2004. Duijm F. Ventilatiecriteria voor scholen en kinderopvang. TSG Gezondheidswetenschappen 2008;86(2) proceedings van Nederlands Volksgezondheid 2008: pag.70.
Tijdschr Congres
Duisterwinkel AE, Bastein AGTM, Reyneveld P, Otto HF. Cleaning Reduces Personal Exposure of Office Staff by Tens of Percents. Indoor Air, 2005. Duisterwinkel AE, Bastein AGTM. Pilotonderzoek naar de effecten van Gezond Schoonmaken. TNO Industrie en Techniek, Delft, november 2005. Duisterwinkel AE, Bastein AGTM, Clous T, Egmond S van, Otto HF, Reyneveld P, Schmits R. Effective Cleaning Methods for Reducing Biocontaminant Levels. Indoor Air, 2005. Duisterwinkel AE. Cursus binnenklimaat – schoonmaken. Powerpoint presentatie. TNO, Delft, februari 2006 Duisterwinkel AE, Bastein AGTM. De verwijdering van fijn stof van harde vloeren. TNO Industrie en Techniek, Delft, juni 2006. Duisterwinkel AE. Reduction of particle emission in hard floor cleaning. Indoor Air, 2008, Paper ID: 336. Heudorf U, Neitzert V, Spark J. Particulate Matter and Carbon Dioxide in Classrooms – the Impact of Cleaning and Ventilation. Int J Hyg Environ Health, 2009;212:45-55. Janssen NAH, Hoek G, Harssema H, Brunekreef B. Childhood exposure to PM10: relation between personal, classroom, and outdoor concentrations. Occupational and Environmental Medicine, 1997;54:888-894. Janssen NAH, Hoek G, Brunekreef B, Harssema H. Mass concentration and elemantal composition of PM10 in classrooms. Occupational and Environmental Medicine, 1999 Jul;56(7):482-7. Kildesø J, Tornvig L, Skov P, Schneider T. An intervention study of the Effect of Improved Cleaning Methods on the Concentration and Composition of Dust. Indoor Air, 1998;8:12-22. Meijer A, Hasselaar E, Snepvangers CAM. Literatuurstudie scholen en kindercentra – binnenmilieu, gezondheid en leerprestaties. Technische Universiteit Delft, juni 2007. Skulberg KR, Skyberg K, Kruse K, Eduard W, Djupesland P, Levy F, Kjuus H. The Effect of Cleaning on Dust and the Health of Office Workers: an Intervention Study. Epidemiology, 2004;15:71-77.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
26/34
Skyberg K, Skulberg KR, Eduard W, Skaret E, Levy F, Kjuus H. Symptoms Prevalence among Office Employees and Associations to Building Characteristics. Indoor Air, 2003;13:246-252. Twardella D, Fromme H, Dietrich S, Dietrich WC. Reduction of Exposure to Particulate Matter in Classrooms by Improved Cleaning: Extent of Exposure and Results of a Pilot Study in Bavaria. Gesundheitswesen, 2009;71:70-76. Vereniging Schoonmaak Research. Microvezel ABC, versie 2. Tilburg, VSR augustus 2006. Wålinder R, Norbåck D, Wieslander G, Smedje G, Erwall C, Venge P. Nasal Patency and Lavage Biomarkers in Relation to Settled Dust and Cleaning Routines in Schools. Scand J Work Environ Health, 1999;25:137-143.
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
27/34
Bijlagen Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV Bijlage V Bijlage VI
Schoonmaakschema volgens OCSW Schoonmaakschema volgens nieuwe methode Planning metingen Schoonmaakfrequenties Gemiddelden per dag Correlaties PM10 en CO2
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
28/34
Bijlage I – Schoonmaakschema volgens OCSW
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
29/34
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
* Indien vrij van boeken, papier, etc.
Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Stofzuigen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen Klamvochtig afnemen
Handeling Stofwissen + Looppaden + omgeving tafels vlekverwijderen Stofwissen + vlekverwijderen Geheel Looppaden + omgeving tafels Stofzuigen Geheel Stofzuigen
Onderdeel
Horizontaal oppervlak Geheel Stoelen/banken/krukken Gestoffeerde gedeelte Ongestoffeerde gedeelten Open kasten en planken Horizontaal oppervlak* Hoge kasten Bovenkant Vensterbanken Mits ontruimd Deuren Vingertasten/deurklinkt Geheel Brandblusapparatuur Geheel Plinten, richels, randen Geheel Radiatoren Geheel Telefoons/lichtschakelaars Geheel
Tafels/bureau's
Vloer tapijt
Vloer hard
Object
30/34
x
x
x
(x)
x
di
x
x
ma
x
x
x
x
wo
x
(x)
x
do
x
x
x
x
vr
x
x
x
x
x
x
x x x
x
x
x
1/5 1/10
30/34
Opmerking
Bijlage II – Schoonmaakschema volgens nieuwe methode
Bijlage III – Planning metingen
Datum 24-mrt
Week
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
voormeting
Start interventiemetingen
13
Vrijdag voormeting
30-mrt
14
6-apr
15
13-apr
16
20-apr
17
27-apr
18
Schoolvakantie
Schoolvakantie
4-mei
19
Schoolvakantie
Schoolvakantie
voormeting
voormeting
Margedag
Goede Vrijdag
Einde
Sportdag
Schoolvakantie
Schoolvakantie
Schoolvakantie
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
voormeting
Start interventiemetingen
2e Paasdag
= schoonmaak aan einde schooldag
Planning na aanpassing
Datum 24-mrt
Week
Maandag
Dinsdag
13
voormeting
30-mrt
14
6-apr
15
13-apr
16
2e Paasdag
20-apr
17
verloren
verloren
27-apr
18
Schoolvakantie
Schoolvakantie
4-mei
19
Schoolvakantie
Schoolvakantie
11-mei
20
voormeting
voormeting
Margedag
Goede Vrijdag
verloren
verloren
verloren
verloren
Sportdag
Schoolvakantie
Schoolvakantie Start extra metingen
Schoolvakantie
Einde
= schoonmaak aan einde schooldag = periode met verloren data = schoonmaak in extra periode
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
31/34
Bijlage IV – Schoonmaakfrequenties Frequentie hangt af van: Aantal punten Belasting Rustig (stil kantoor, verpleeghuis) Normaal (normaal kantoor) Druk (school, KDV, ziekenhuis)
0 1 2
Kwetsbaarheid van gebruikers Gezond (11-65 jaar, zonder klachten) Kwetsbaar (jong, oud, ziek, zwanger) (over)gevoelig (baby, CARA, ernstig ziek)
0 1 3
Ventilatiesysteem Natuurlijk Mechanisch Airco (incl. bevochtiging met koud water) / geen
0 1 2
De bij elkaar opgetelde punten geven een vuilfactor. Daaruit kan in onderstaande tabel afgelezen worden hoe vaak per week een onderdeel schoongemaakt moet worden. Hierbij is 1/5 één keer per week (van vijf werkdagen). 1/250 is één keer per jaar. Vuilfactor Stof afnemen werk/leefplek, looppaden Verkeersruimten Stofzuigen hele ruimte Stoelen en kastplanken Gordijnen en ordners als onderdeel van eindbeurt Tapijtreiniging
0-2 5/10
3-5 5/5
6-7 10/5
5/10 1/5 1/20 1/250
5/5 2/5 1/10 2/250
5/5 3/5 1/5 4/250
1/500
1/250
2/250
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
32/34
Bijlage V – Gemiddelden per dag
Datum 27-MAR-2009
PM10 interventielokaal 43
30-MAR-2009
37
31-MAR-2009
45
01-APR-2009
89
02-APR-2009
51
03-APR-2009 06-APR-2009 07-APR-2009
PM10 CO2 controlelokaal interventielokaal 58 822 69
CO2 controlelokaal 890
979
1121
93
941
1273
120
1036
1077
82
975
1094
40
72
796
1092
57
94
964
1288
70
97
921
1120
08-APR-2009
60
39
687
696
14-APR-2009
51
64
1119
1078
15-APR-2009
52
972
59
1044
16-APR-2009
54
982
17-APR-2009
53
853
20-APR-2009
61
1192
21-APR-2009
49
1161
22-APR-2009
39
924
78
1015
23-APR-2009 07-MAY-2009
40
57
08-MAY-2009
26
40
696
797
11-MAY-2009
30
44
901
914
12-MAY-2009
32
41
933
975
13-MAY-2009
24
43
906
1041
14-MAY-2009
30
53
1008
1095
15-MAY-2009
41
39
972
773
Total
45
61
957
1021
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
33/34
Bijlage VI – Correlaties PM10 en CO2
Correlatie PM10 buiten (24 uurs gemiddels) en binnen (gemiddeld tijdens schooldag)
PM10buiten
PM10interventie
PM10controle
PM10 buiten
Spearman’s rho Correlation Coefficient Sig. (2-tailed) N Correlation Coefficient Sig. (2-tailed) N Correlation Coefficient Sig. (2-tailed) N
PM10 interventielokaal
PM10 controlelokaal
1,000
,535(*)
,456(*)
. 32
,022 18
,038 21
,535(*)
1,000
,578(*)
,022 18
. 18
,012 18
,456(*)
,578(*)
1,000
,038 21
,012 18
. 24
* Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed).
Correlatie PM10 en CO2 (4 minuutgemiddelde meetwaarden tijdens de schooldagen)
PM10 interventielokaal
CO2 interventielokaal
PM10 controlelokaal
CO2 controlelokaal
Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N Pearson Correlation Sig. (2-tailed) N
PM10 interventie lokaal 1 1258 ,306(**) ,000 1175 ,531(**) ,000 1015 ,214(**) ,000 932
CO2 interventie lokaal ,306(**) ,000 1175 1 1636 ,335(**) ,000 1393 ,591(**) ,000 933
PM10 controlelokaal ,531(**) ,000 1015 ,335(**) ,000 1393 1 1615 ,622(**) ,000 1055
CO2 controlelokaal ,214(**) ,000 932 ,591(**) ,000 933 ,622(**) ,000 1055 1 1055
** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed).
Een schone basis. GGD Groningen, juli 2009.
34/34