2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681 Instantie
Rechtbank OostBrabant
Datum uitspraak
09042014
Datum publicatie
09042014
Zaaknummer
01/84549013
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Twintig jaar cel en terbeschikkingstelling voor drievoudige moord in eendaadse samenloop gepleegd met opzettelijke brandstichting terwijl het feit de dood van drie personen ten gevolge heeft. Volgens de rechtbank had verdachte niet alleen opzet op de brandstichting maar ook op de dood van de drie slachtoffers en heeft hij met voorbedachte rade gehandeld.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
vonnis RECHTBANK OOSTBRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/84549013 Datum uitspraak: 09 april 2014
Vonnis van de rechtbank OostBrabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats ] op [1989], wonende te [woonplaats], [adres 1], thans gedetineerd te: Vught PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 27 september 2013, 17 december 2013, 13 maart 2014 en 27 maart 2014.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.
De tenlastelegging. De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 4 september 2013.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 27 maart 2014 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Cuijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (geboren op [1995]) en/of [slachtoffer 3] (geboren op [1998]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in/aan de woning waarin die[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] woonde(n) en/of zich op dat moment bevond(en) brand gesticht, ten gevolge waarvan rookgassen en koolmonoxide zijn ontstaan, door het inademen van welke rookgassen en koolmonoxide en/of door verbranding en/of door hittewerking die[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is/zijn overleden
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
1/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
en/of
hij op of omstreeks 20 juni 2013 te Cuijk opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine, en/of gasolie althans één of meer vluchtige en/of licht ontbrandbare stof(fen), aangestoken, althans met open vuur in aanraking gebracht, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (het interieur van) die woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning en/of van die van naastgelegen woningen, en/of levensgevaar voor een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], te duchten was en het feit de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad; (art 157 Wetboek van Strafrecht) (art 289 Wetboek van Strafrecht)
De formele voorvragen. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs 1. De oorzaak en de gevolgen van de brand1 Op donderdag 20 juni 2013 omstreeks 02.32 uur kwam er bij de meldkamer van de politie eenheid Oost Brabant een melding binnen van een woningbrand op het adres [adres 2] te Cuijk2. In verband met de melding van de woningbrand gingen de brandweer en enkele politie eenheden ter plaatse. De woning op het adres [adres 2] te Cuijk betreft een zogenaamde eengezinswoning. Het is een tussenwoning. De woning heeft een beneden verdieping met een woonkamer en open keuken. Via een open trappartij zijn de 1e verdieping en de zolder bereikbaar. Op de 1e verdieping bevinden zich drie slaapkamers en een badkamer3. Het betrof een uitslaande brand4. Door de hitte uitstraling kon de woning in eerste instantie niet betreden worden. Brandweerlieden die in een vroeg stadium via de voordeur naar binnen waren gegaan werden door de intense hitte weer gedwongen het pand te verlaten. De trap naar de bovenverdieping bleek toen al te zijn weggebrand5. Later, toen de brandintensiteit en de hitte ontwikkeling minder werden kon het pand aan de achterzijde via een ladder op de eerste verdieping worden betreden. In de slaapkamer aan de achterzijde van de woning op de eerste verdieping werden toen drie slachtoffers aangetroffen 6. De personalia van de drie aangetroffen slachtoffers zijn: • [slachtoffer 1] geboren op [1966] te [geboorteplaats ] (hierna: [slachtoffer 1]) • [slachtoffer 2] geboren op [1995] te [geboorteplaats ] (dochter van [slachtoffer 2][slachtoffer 1], hierna: [slachtoffer 2]) • [slachtoffer 3] geboren op [1998] te [geboorteplaats ] (dochter van [slachtoffer 1], hierna: [slachtoffer 3])7. De oorzaak van het overlijden van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] was volgens de lijkschouwer le, 2e en 3e graad brandwonden over het gehele lichaam en koolmonoxide vergiftiging ontstaan door het inademen van rookgassen 8. Op vrijdag 21 juni 2013 heeft een patholoog verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie te Den Haag sectie verricht op de stoffelijke overschotten van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Bij de sectie op de lichamen werd het intreden van de dood bij de drie personen verklaard door koolmonoxide intoxicatie (CO intoxicatie) al dan niet in combinatie met orgaanfunctie stoornissen door verwikkeling van hitte inwerking, opgelopen door inwerking van uitwendig thermisch geweld9. In de woning [adres 2] te Cuijk werd door medewerkers van de Forensisch Technische Opsporing onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen. Bij het kozijn van de gang naar de huiskamer, bij de plint van de tussenmuur met de gang en de huiskamer, bij de tussenmuur van de huiskamer met de buren en onder de trap op de vloer werden monsters genomen die voor verder onderzoek werden opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut10. Gelet op het brandbeeld op de binnen en buitenzijde van de achterdeur in combinatie met het brandbeeld op de binnen en buitenzijde van het kozijn van de achterdeur en de aangetroffen situatie na de brand met betrekking tot de achterdeur en het sluitwerk van de achterdeur, wordt gesteld dat de achterdeur tijdens de brand in de woning open heeft gestaan. Het slot van de achterdeur bevond zich in de ontsloten toestand en de sleutel van het slot stak aan de binnenzijde van de achterdeur in het slot. Door de brand is gemeen gevaar voor goederen en personen ontstaan 11. Door het NFI werd onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen op de ingestuurde monsters. Bij het onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen zijn door het NFI in de monsters vluchtige stoffen van motorbenzine en aardoliedestillaat aangetroffen 12. De aanwezigheid van de ontvlambare brandstoffen in de woonkamer kan de snelle branduitbreiding verklaren. Het is zeer waarschijnlijk dat de aangetroffen ontvlambare brandstoffen kort voor het ontstaan van de brand zijn uitgegoten, waarna deze direct dan wel indirect zijn ontstoken met open vuur. Dit impliceert dat de oorzaak van het ontstaan van de brand is gelegen in opzettelijk menselijk handelen. Er is benzine ter hoogte van de wenteltrap uitgegoten. Dit heeft het
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
2/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
onmogelijk gemaakt dat de bewoners via de enige trap naar beneden konden om de woning te verlaten. De enige uitweg voor de bewoners die op de verdieping verbleven, was feitelijk direct na het opzettelijk ontsteken van de brand afgesloten 13. Op basis van voornoemde bevindingen komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is geweest van opzettelijke brandstichting en dat de drie slachtoffers zijn overleden als gevolg van de brand. Overigens heeft ook de raadsman ter terechtzitting aangegeven dat de verdediging tot het oordeel is gekomen dat brandstichting de oorzaak is van de brand en dat de doodsoorzaak bij de drie slachtoffers is dood door koolmonoxidevergiftiging, verstikking door rook ontwikkeling of een combinatie daarvan. 2. Bewijsmiddelen jegens verdachte [verdachte] Getuige [getuige 1], wonende te Cuijk[adres 3], heeft verklaard dat ze in de nacht van 20 juni 2013 in bed lag en dat ze geschreeuw hoorde van een van de kinderen van de buren van pand [adres 2] te Cuijk. Ze keek uit het raam aan de achterzijde van de woning en zag vreemd licht van de woning van de buren komen. Ze hoorde toen een deur dicht slaan en meteen daarna hoorde en zag ze een oud wit combibusje met piepende banden wegrijden. Toen ze de witte bestelauto zag stond die zodanig dat die zo de straat uit kon rijden. Hij stond bij de schutting van nummer [adres 2]. De dichtslaande deur die ze had gehoord was het autoportier aan de bestuurderskant14 Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij in de vroege ochtend van 20 juni 2013 op zijn fiets onderweg was als krantenbezorger. Hij vertrok om 03.30 uur met de fiets vanaf zijn huisadres te Cuijk. Toen hij over de [adres 17] in de richting van de [adres 13] te Cuijk fietste zag hij dat er een witte bestelauto over de [adres 13] kwam rijden. Deze auto trok zijn aandacht omdat hij hoorde dat de bestuurder niet goed schakelde. Hij zag dat het een kleine witte bestelauto was. Later op dezelfde ochtend ging hij tussen 05.30 uur en 05.45 uur de hond uitlaten. Hij liep vanaf zijn woning in de richting van de spoortunnel. Voor de spoortunnel ging hij naar links en daar trof hij een witte bestelauto aan. 15. Getuige [getuige 3], wonende te Cuijk [adres 4], heeft verklaard dat hij tijdens de brand aan de achterzijde van de woning ([adres 2]) ging kijken en dat er toen iets ontplofte. Hij zag dat de poort van de achtertuin van het pand open stond toen hij achterom ging. Hij vond dat vreemd omdat die normaal altijd dicht is16. Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 20 juni 2013 tussen 02.15 uur en 02.45 uur zijn hond uitliet. Tijdens het uitlaten van de hond trof hij een aantal goederen aan waaronder een haspel aan de bosrand tegenover de [adres 12]. Net of ze een auto hadden leeggemaakt17. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat ze op donderdag 20 juni omstreeks 03.00 uur door haar broer [verdachte] werd gebeld. Zij hoorde paniek in zijn stem. Ook hoorde zij hem huilen. [verdachte] vertelde dat hij ruzie met [slachtoffer 3] had gehad via de whatsapp. Hierna zei [verdachte] dat hij het huis in de hens had gezet. Hij heeft gezegd dat dit het huis van de moeder van [slachtoffer 3] betrof en dat hij wist dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] thuis waren. [verdachte] heeft letterlijk gezegd dat hij het huis met een scheutje benzine in de fik had gestoken. Na dat gesprek belde [getuige 5] naar [persoon 1], de begeleider van [verdachte], maar kreeg hem niet te pakken. Zodoende belde ze naar [persoon 2], de directeur van het kantoor van [persoon 1]. Ze vertelde tegen [persoon 2] dat het helemaal mis was met [verdachte]. Ze vertelde wat [verdachte] tegen haar had gezegd. Daarna belde ze [verdachte]. [verdachte] zei dat hij teruggefietst was en dat de vlammen boven het dak uitkwamen. Hij zei ook dat hij op vijfhonderd meter van het huis af stond en dat de politie en de brandweer bezig waren 18. Getuige [getuige 6] heeft verklaard de vriend te zijn van [getuige 5]. Hij heeft verteld dat hij op 20 juni omstreeks 03.00 uur naast [getuige 5] in bed lag toen [verdachte] belde. Hij kon het gesprek meeluisteren. [verdachte] vertelde in dat gesprek dat hij het huis van [slachtoffer 3] in brand had gezet19. Getuige[persoon 2] heeft verklaard dat hij in de nacht van donderdag 20 juni 2013 door [getuige 5] is gebeld en dat [getuige 5] tegen hem heeft verteld dat [verdachte] nogal verward was en had lopen roepen dat het allemaal niet meer hoeft en iets over brand20.
Op donderdag 20 juni 2013 omstreeks 05.40 uur zag een politiemedewerker een jonge man bij de afzetting van de brandende woning aan het [adres 2] te Cuijk staan. De man had een paar zwarte damesschoenen in zijn handen. De man zei dat hij een vriend was van [slachtoffer 3] en dat hij een paar schoenen terug kwam brengen. Toen hem zijn identiteitsbewijs werd gevraagd bleek het[verdachte] te betreffen 21. Op donderdag 20 juni 2013 om 06.48 uur kreeg de politie de melding dat er een man in een telefoonmast aan de [adres 19] in Cuijk zou zitten. Ter plaatse werd[verdachte] in de top van een telefoonmast aangetroffen. Tijdens een telefoongesprek ter plaatse met [verdachte] verklaarde hij dat zijn goede vriendin was “afgebrand” en dat [slachtoffer 3], zijn vriendin, tijdens de brand is overleden. Na dit gesprek wierp [verdachte] zijn mobiele telefoon naar beneden vanuit de zendmast waarin hij zat. Dit telefoontoestel werd voor onderzoek in beslag genomen 22. Het gelukte ’s middags rond 16.00 uur om [verdachte] te bewegen om uit de mast te komen, waarna hij werd aangehouden 23. Tijdens het onderzoek naar de inhoud van de mobiele telefoon van[verdachte] werden er whats app berichten aangetroffen die [verdachte] had verstuurd en ontvangen. Er werd onder andere whatsapp berichten verkeer aangetroffen met het telefoonnummer [telefoonnummer] dat in gebruik was bij [slachtoffer 3]. Uit onderzoek bleek dat het hierna te melden whatsapp verkeer tussen[verdachte] en [slachtoffer 3] op maandag 17 juni 2013 heeft plaatsgevonden (De
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
3/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
gesprekken met “me” zijn de uitgaande whatsapps verstuurd door [verdachte]. De overige gesprekken zijn de inkomende whatsapps verstuurd door [slachtoffer 3]) 20130617 21:23:07 :me: Ik ben niet gesprongen voor jou en nu doe je zo 20130617 21:20:26 :[telefoonnummer]: Ja en 20130617 21:24:03 :me: Dan weet je wat ik ga doen. De groeten. 20130617 21:22:04 :[telefoonnummer]: Oké veel plezier 20130617 21:26:04 :me: Kut wijf 20130617 21:23:27 :[telefoonnummer]: Homo 20130617 21:26:42 :me: Trut 20130617 21:26:54 :me: Brand in de hel 20130617 21:32:13 :[telefoonnummer]: Ga dood 20130617 21:35:35 :me: Dat doe ik ook. En jij ook. Jij zal branden in de hel. 20130617 21:34:13 :[telefoonnummer]: Nee doei 20130617 21:37:30 :me: Zeker wel 20130617 21:34:35 :[telefoonnummer]: Ik krijg nooit spijt 20130617 21:38:06 :me: Daar zorg ik voor dat je zal branden tot in de hel. Je kunt geen spijt hebben als je dood bent. 20130617 21:37:55 :[telefoonnummer]: Ik ga niet dood 20130617 21:41:09 :me: Ja wel. Daar zorg ik voor. 20130617 21:38:33 :[telefoonnummer]: Nee 20130617 21:41:51 :me: Ik beloof het je. Je zal branden in de hel. 20130617 21:39:34 :[telefoonnummer]: Nee 20130617 21:43:00 :me: Je moet maar eens opletten 20130617 21:43:23 :me: Het is eerder dan je verwacht 20130617 21:41:25 :[telefoonnummer]: Op houden 20130617 21:45:02 :me: Ik hou pas op aan het eind van je leven 20130617 21:44:32 :[telefoonnummer]: Zijn wij, dan geen vrienden 20130617 21:47:58 :me: Volgens jou niet 20130617 21:44:58 :[telefoonnummer]: Ik wil geen ruzie 20130617 21:48:20 :me: Je hebt het zelf getypt 20130617 21:45:26 :[telefoonnummer]: Nu wel ik wil geen ruzie 20130617 21:48:51 :me: Ik ook niet maar je maakt het er zelf naar. 20130617 21:46:32 :[telefoonnummer]: Oké 20130617 21:49:56 :me: De groeten in de hel 20130617 21:47:24 :[telefoonnummer]: Nee 20130617 21:50:43 :me: Ben je boos. Ben je bang. Ben je verdrietig 20130617 21:48:53 :[telefoonnummer]: Niks wil gewoon vrienden 20130617 21:52:53 :me: Jij wil gewoon vrienden zijn 20130617 21:51:22 :[telefoonnummer]: Ja 20130617 21:55:11 :me: Maar als ik steeds aan moet horen dat ik een lozer of een kneus of lelijk ben 20130617 21:55:50 :me: Dat noem ik geen vriend schap 20130617 22:07:25 :me: Snap ie dat 20130617 22:10:27 :me: Aan jou de keus 20130617 22:13:17 :me: Als ik niks hoor dan weet ik genoeg 20130617 22:13:38 :me: En dan brand je tot in de hel24 Uit een onderzoek van de historische gegevens van het mobiele telefoonnummer van [verdachte] bleek dat zijn mobiele telefoon op donderdag 20 juni 2013 omstreeks 02.30 uur aanstraalde op een mast bij het [adres 5] 145 te Cuijk. Het [adres 5] 145 te Cuijk ligt in de wijk [wijk 1]. In deze zelfde wijk ligt ook de woning [adres 2] te Cuijk. De onderlinge afstand is hemelsbreed ongeveer 260 meter. Twee minuten later, om 02.32 uur kwam de eerste melding bij de politie meldkamer binnen van de brand op het adres [adres 2]. • Tussen donderdag 20 juni 2013 omstreeks 02.56 uur en 06.13 uur waren er een aantal telefonische contacten tussen [verdachte] en onder andere zijn zus [getuige 5] en [nabestaande 1] (vader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en exman van [slachtoffer 1]). Verder probeerde [verdachte] [slachtoffer 3] te bellen en via sms te bereiken. Hierbij werden de volgende telefoonmasten in Cuijk en omgeving aangestraald: o De mast bij het [adres 8], gelegen hemelsbreed ongeveer 1800 meter van het [adres 2] te Cuijk. o De mast bij het [adres 5] in Cuijk, gelegen hemelsbreed ongeveer 260 meter van het [adres 2] te Cuijk. o De mast bij de [adres 6] te Haps, gelegen ongeveer 2555 meter verwijderd van het [adres 2] te Cuijk. o De mast bij de [adres 7] in Overasselt, gelegen hemelsbreed ongeveer 1400 meter van camping [naam 1] aan de [adres 9] in Linden. o De mast bij de [adres 10] te Cuijk, gelegen ongeveer 2270 meter van het [adres 2] te Cuijk25.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
4/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
Getuige [getuige 7], wonende te Cuijk [adres 11], heeft verklaard dat zij op woensdag 19 juni 2013 omstreeks 21.00 uur een jongen door de schutting heeft zien kijken van de woning [adres 2]. Deze jongen was op een mountainbike26. Ter terechtzitting van 27 maart 2014 heeft verdachte [verdachte] verklaard dat hij de jongen was die op 19 juni 2013 omstreeks 21.00 uur door de schutting van de woning [adres 2] te Cuijk keek27. Naar aanleiding van de verklaring van getuige [getuige 4] over het aantreffen van goederen aan de rand van een bos, werd ter plaatse op de [adres 12] te Cuijk een onderzoek ingesteld. Deze goederen werden op donderdag 20 juni 2013 om 06.57 uur aantroffen op de [adres 13]. Het betrof een hoeveelheid gereedschap, een haspel met elektriciteitskabel, een fietsband en fietsreparatie materiaal, luciferdoosjes en een mat 28. De op de [adres 12] te Cuijk aangetroffen goederen werden in beslag genomen en werden vastgelegd op foto. Deze foto’s werden op dinsdag 25 juni 2013 getoond aan [getuige 8]. [getuige 8] is de eigenaar van de zorgboerderij waar [verdachte] werkzaam was. [getuige 8] deelde mede dat hij de tang links onder op fotonummer 4 herkent als zijnde een soortgelijke tang die [verdachte] in zijn bezit had. [getuige 8] verklaarde dat de luciferdoosjes op afbeelding 10 soortgelijk zijn aan de luciferdoosjes die iemand in opdracht van hem gekocht had voor [verdachte]. Deze luciferdoosjes zijn gekocht bij de supermarkt [supermarkt 1] en zijn van het merk "Zwaluw" 29. [getuige 8] heeft ook verklaard dat hij twee jerrycans met brandstof mist. Een met 20 liter diesel en een met 16 a 17 liter benzine30. Op 20 juni 2013 omstreeks 18.35 uur kreeg een surveillance eenheid van de meldkamer de opdracht te gaan naar Escharen in verband met de diefstal van een Seat Inca met het kenteken [kenteken 1]. Omdat deze collega's eerder op de dag hadden vernomen dat er op de [adres 14] ter hoogte van [nummer 1] te Cuijk, een witte Seat Inca was aangetroffen gingen ze eerst daarheen om te verifiëren of het hetzelfde voertuig betrof. Op de [adres 14] zagen ze dat het inderdaad de Seat Inca betrof met het kenteken [kenteken 1]. Het voertuig werd voor verder onderzoek in beslag genomen. Het [adres 2] en de [adres 14], beiden te Cuijk, zijn over de weg 450 meter van elkaar verwijderd31. Op vrijdag 21 juni 2013 werd er door [aangever] aangifte gedaan van diefstal van een witte Seat Inca met kenteken [kenteken 1] . De diefstal had volgens de aangever plaats gevonden tussen maandag 17 juni 2013 om 21.00 uur en donderdag 20 juni 2013 om 15.00 uur. De auto werd weggenomen vanaf het terrein van het bedrijf [bedrijf 1], gevestigd aan de [adres 15] te Escharen. De auto had op een gedeelte van het terrein gestaan achter een onafgesloten hekwerk. [aangever] verklaarde dat het in zijn bedrijf al zeker 5 jaar de gewoonte was om sleutels van auto's en machines op een vaste plek bij het voertuig of de machine te leggen. De auto's zijn nooit afgesloten. Iedereen die bij hem werkt of gewerkt heeft weet dat. [verdachte] heeft kort na 16 maart 2012 drie maanden bij hem gewerkt32. Op de camerabeelden van de beveiligingscamera van het bedrijf[bedrijf 1] is te zien dat er op 20 juni 2013 om 00.08 uur een lichtkleurige bestelauto achteruit rijdend vanachter de niet afgesloten omheining aan komt rijden. Vervolgens stopt de desbetreffende bestelauto op de openbare weg [adres 15] ter hoogte van voornoemd bedrijfspand, waarna deze bestelauto, langzaam met gedoofde verlichting zijn weg vervolgt richting Escharen 33. Op vrijdag 21 juni 2013 werd een forensisch onderzoek ingesteld in de Seat Inca met kenteken [kenteken 1]. Op het contactslot van de auto werd een sleutel aangetroffen. Na opening van de achterdeur werd een sterke geur waargenomen van een ontbrandbare vloeistof. In de bedrijfsauto werden onder andere de volgende goederen aangetroffen welke voor onderzoek in beslag werden genomen: • Tussen de voorstoelen van de auto lag een fles frisdrank van het merk "River". • In het dashboardkastje van de auto werd een leeg flesje Hero cassis aangetroffen. • In het vak van het linker voorportier werd een aansteker aangetroffen. • Op de vloer van de auto lag een beige mat. Met behulp van een gasdetectiemeter werd in de mat ter hoogte van de deuropening een geringe indicatie verkregen voor de aanwezigheid van een vluchtige stof mogelijk ontbrandbare vloeistof. • Op de vloer van de auto werd een rugzak in camouflage kleuren aangetroffen. In een zijvak van de rugzak werden twee sleutelbossen aangetroffen 34. Deze aangetroffen goederen werden in beslag genomen en werden vastgelegd op foto. Deze foto opnamen werden op dinsdag 25 juni 2013 getoond aan getuige [getuige 8], de eigenaar van de zorgboerderij waar [verdachte] werkzaam was. Getuige [getuige 8] verklaarde dat[verdachte] een soortgelijke rugzak in gebruik heeft. Er is vervolgens een onderzoek ingesteld naar de inhoud van de rugzak die in de aangetroffen Seat Inca met kenteken [kenteken 1] werd aangetroffen. In de rugzak bevonden zich onder andere de twee genoemde sleutelbossen. Een van de sleutelbossen was voorzien van twee rode labels. Een van die labels had als opschrift: "Lucht bux kast" . Op 02 juli 2013 heeft [getuige 9], de moeder van verdachte, verklaard dat de twee sleutelbossen die in de rugzak zaten van verdachte zijn 35. Op dinsdag 02 juli 2013 werden de sleutels van de in de rugzak aangetroffen sleutelbossen met toestemming van de bewoonster [getuige 9] gepast op sloten van diverse deuren in de woning [adres 16] te [plaats]. Dit betreft de woning waar verdachte[verdachte] tot 05 juni 2013 heeft gewoond. Uit dit onderzoek bleek het volgende: • Vier sleutels bevestigd aan de sleutelbos voorzien van het groene blanco label passen op het slot van de toegangsdeur van de slaapkamer van[verdachte]. Deze sleutels passen ook op het slot van de in die slaapkamer aanwezige zogenaamde luchtbukskast. • Een sleutel bevestigd aan de sleutelbos voorzien van het rood blanco label en een rood label met
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
5/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
de tekst 'lucht bux kast' past op het slot van de schuur in de tuin van de woning. • Twee sleutels bevestigd aan de sleutelbos voorzien van het rood blanco label en een rood label met de tekst 'lucht bux kast' passen op het bijzetslot van de schuur in de tuin van de woning36.
In de Seat Inca [kenteken 1] werd een frisdrankfles aangetroffen welke werd onderzocht op de aanwezigheid van vingerafdrukken. Op de fles werden 4 bruikbare vingerafdrukken aangetroffen welke werden ingevoerd in het HAVANK systeem. Dit leverde een match op met een vingerafdruk van verdachte [verdachte]. Nadat verdachte [verdachte] was aangehouden werd er DNA wangslijmvlies bij hem afgenomen. Na het in beslag nemen van de Seat Inca [kenteken 1] werd het interieur bemonsterd in verband met een onderzoek naar mogelijk aanwezig DNA. Uit het onderzoek bleek dat op het stuurwiel, de versnellingspook, de contactsleutel en de opening van een frisdrankfles DNA profielen werden aangetroffen die matchen met het DNA profiel van verdachte [verdachte]37 Uit onderzoek van camerabeelden van camping [naam 1] te Linden bleek onder andere het volgende: • Op camerabeelden van camping [naam 1] aan de [adres 9] te Linden is te zien dat [verdachte] op woensdag 19 juni 2013 om 23.10 uur het campingterrein af fietst. Hij draagt een grote rugzak op zijn rug. Op donderdag 20 juni 2013 van 00.56 uur komt hij in de Seat Inca [kenteken 1] aangereden. Hij haalt een mountainbike achter uit het laadruimte van de auto en loopt daarmee het camping terrein op. Daarna komt hij zonder fiets terug. Hij opent het bijrijders portier en pakt een grote rugzak met camouflageprint uit de auto. Daarna zet hij die rugzak achter in de auto in de laadruimte. Hierna stapt hij in en rijdt met gedoofde lichten weg. Het kenteken [kenteken 1] is zichtbaar. • Donderdag 20 juni 2013 van 04.52 uur tot en met 05.10 uur: De auto met kenteken [kenteken 1] komt aangereden en wordt geparkeerd op het parkeerterrein tegenover de slagboom van de camping. [verdachte] stapt uit en loopt het camping terrein op. Hij draagt een donker shirt met korte mouwen en een lange broek. Daarna komt [verdachte] om 05.01 uur weer van het campingterrein afgelopen. Om 05.10 uur is te zien dat de auto wegrijdt en de openbare weg opdraait38. In de woning [adres 2] te Cuijk werd door de Forensisch Technische Opsporing onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen. Verder werd ook onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen op de mat die werden aangetroffen in de Seat Inca [kenteken 1] en op de mat die werd aangetroffen bij de bosrand tegenover de [adres 12]. Er werden monsters genomen die voor verder onderzoek werden opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut. Door het NFI werd onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van ontbrandbare vloeistoffen op de ingestuurde monsters. Uit het onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen zijn door het NFI in de volgende monsters vluchtige stoffen van motorbenzine aangetroffen: • Drie brandmonsters uit de woning. • Het monster van de mat uit de Seat Inca [kenteken 1]. • Het monster van de mat aangetroffen bij de bosrand tegenover de [adres 12]. Vervolgens werd een vergelijkend onderzoek gedaan naar de aard en samenstelling van de vluchtige stoffen van motorbenzine. Uit het vergelijkend onderzoek bleek: • Voor de twee brandmonsters uit de woning is het veel waarschijnlijker dat de motorbenzine dezelfde herkomst heeft dan dat die een verschillende herkomst heeft. • Voor de twee monsters van de matten is het iets waarschijnlijker dat de motorbenzine dezelfde herkomst heeft dan dat die een verschillende herkomst heeft. • Voor de vergelijking van de twee brandmonsters uit de woning en de twee monsters van de matten is het ongeveer even waarschijnlijk dat de motorbenzine dezelfde herkomst heeft als dat die een verschillende herkomst heeft39. [slachtoffer 4], eigenaar van de woning gelegen aan het [adres 2] te Cuijk heeft aangifte gedaan van brandstichting op 20 juni 2013 in zijn woning40.
Het standpunt van de officier van justitie. Op grond van de in haar op schrift gesteld requisitoir vermelde bewijsmiddelen komt de officier van justitie tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte op 20 juni 2013 opzettelijk brand heeft gesticht in de woning gelegen aan het [adres 2] te Cuijk terwijl door die brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten was. Voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting de dood ten gevolge hebbende is niet vereist dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1] en haar dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. In dit delict is de dood een geobjectiveerd gevolg, dat aan de dader van de brandstichting wordt toegerekend. Nu is komen vast te staan dat sprake is geweest van brandstichting, dat [slachtoffer 1] en haar dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] als gevolg van die brand zijn omgekomen, en dat verdachte die brand opzettelijk heeft gesticht, kan de tenlastegelegde brandstichting de dood van voornoemde personen ten gevolge hebbende wettig en overtuigend worden bewezen. Voor een bewezenverklaring van moord is vereist dat er sprake is van voorbedachte raad. Toen verdachte op woensdagavond 19 juni 2013 geen contact kon krijgen met [slachtoffer 3] is hij
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
6/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
voorbereidingen gaan treffen voor het delict. Om 23.10 uur is hij op de mountainbike vertrokken. Omdat hij met zijn mountainbike geen brandstof kon vervoeren moest er een auto komen. Hij ging naar Escharen waar hij bij een bedrijf dat hij kende een auto stal. Met die auto heeft hij zijn mountainbike terug gebracht naar zijn caravan. Om 01.04 uur is hij weer met de auto vertrokken. Op enig moment na de diefstal van de auto heeft hij in Beers jerrycans met brandstof weggenomen. Hij is naar Cuijk gereden. Daar zal verdachte de jerrycans naar de woning moeten hebben getild, de woning zijn binnengegaan, de brandbare stoffen hebben uitgegoten, die stoffen kort voor 02.30 uur hebben aangestoken en weer zijn vertrokken. Deze handelingen staan allemaal in het teken van het uitvoeren van verdachtes plan om in de woning aan het [adres 2] brand te stichten. Verdachte heeft tussen 23.00 uur en 02.30 uur vele momenten gehad om te bedenken dat dit een slecht plan was. Hij had alle gelegenheid om er vanaf te zien, maar dat heeft hij niet gedaan. Hij heeft handeling na handeling doorgezet, totdat zijn daad was gesteld. Uit de verklaring van verdachtes zus [getuige 5] blijkt dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] en haar dochters in de woning waren. Gelet hierop is er overduidelijk sprake van voorbedachte raad. De tenlastegelegde moord, meermalen gepleegd, kan dan ook wettig en overtuigend worden bewezen. Het standpunt van de verdediging. De verdediging is van mening dat niet bewezen kan worden dat de brandstichting en de moord zijn gepleegd door verdachte. Hiervoor ontbreken essentiële bewijsmiddelen. Er is geen aantoonbaar bewijs dat verdachte op het moment van het ontstaan van de brand in de woning aan het [adres 2] is geweest en dat hij die handelingen heeft verricht die staan omschreven in de tenlastelegging. Weliswaar kan worden aangetoond dat verdachte zich in de omgeving van de woning heeft opgehouden, echter daarmee is niet aangetoond dat de brand die is ontstaan in de woning is aangestoken door verdachte en dat verdachte degene is geweest die gebruik heeft gemaakt van brandversnellende middelen. De moord acht de verdediging evenmin bewezen nu niet vast staat dat verdachte de brand heeft gesticht en de doodsoorzaak onlosmakelijk verband houdt met de brandstichting blijkens de autopsierapporten. Zelfs al zou bewezen worden geacht dat verdachte de brand heeft gesticht dan nog is moord niet aan de orde omdat er geen motief is en voorts geen kalm beraad of rustig overleg kan worden aangetoond. Volgens de raadsman heeft verdachte een ernstige psychische problematiek waardoor hij wordt belemmerd in zijn besluitvorming en zijn er ernstige beperkingen van zijn denken, voelen en handelen. Gelet hierop kan niet zonder meer gesproken worden van rustig overleg en kalm beraad. Het oordeel van de rechtbank. De rechtbank concludeert uit de hiervoor vermelde bevindingen van politie, brandweer, getuigen en deskundigen het volgende. Verdachte is op woensdagavond 19 juni 2013 op de fiets naar Escharen gereden, waar hij een auto heeft weggenomen. Daarna heeft hij zijn fiets met de auto teruggebracht naar de camping en is vervolgens met de weggenomen auto weer vertrokken. Terwijl hij beschikte over de auto heeft hij in Beers twee jerrycans met brandversnellende middelen weggenomen. Hij is met de auto naar het pand [adres 2] te Cuijk gereden. Daar heeft hij brand gesticht in die woning door de brandversnellende middelen uit te gieten en vervolgens in brand te steken. Gelet op deze handelingen acht de rechtbank de ten laste gelegde opzet op de brandstichting bewezen. Uit de verklaring van de zus van verdachte blijkt dat verdachte er van uit ging dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] in de woning van de moeder aanwezig waren. Door midden in de nacht brand te stichten in die woning heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] inderdaad in de woning aanwezig waren en zouden slapen. De mogelijkheid dat zij zouden komen te overlijden door zijn handelen heeft verdachte willens en wetens aanvaard en op de koop toegenomen. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat uit de rapportage van deskundige Overtoom blijkt dat in de directe nabijheid van de trap naar de eerste verdieping brandversnellende middelen zijn uitgegoten, waardoor de enige vluchtweg voor de slachtoffers door het handelen van verdachte werd afgesloten. Gezien het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de drie slachtoffers. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of bewezen kan worden dat verdachte de drie slachtoffers met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Nu verdachte zegt zich nauwelijks meer iets te herinneren van de bewuste nacht, dient de rechtbank de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte te beoordelen om vast te kunnen stellen of verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft enkele dagen eerder, op 17 juni 2013 what’s app berichten verstuurd aan [slachtoffer 3] inhoudende “Brand in de hel”, “Jij zal branden in de hel”, “Daar zorg ik voor dat je zal branden tot in de hel”, “Daar zorg ik voor”, “Jij zal branden in de hel” ‘Het is eerder dan je verwacht’. Vervolgens heeft hij op 19 juni 2013 omstreeks 21.00 uur bij de woning [adres 2] te Cuijk door de schutting gekeken. Later die avond is hij op de fiets naar Escharen gereden. Daar heeft hij een auto weggenomen. Terwijl hij beschikte over de auto heeft hij in Beers twee jerrycans met brandversnellende middelen weggenomen. Hij is daarna naar het pand [adres 2] te Cuijk gereden waar [slachtoffer 3], haar zus [slachtoffer 2] en hun moeder [slachtoffer 1] verbleven. Op de benedenverdieping in het pand heeft hij op 20 juni 2013 kort voor 02.32 uur brand gesticht door de brandversnellende middelen uit te gieten en vervolgens in brand te steken. Voormelde handelingen, die elkaar opvolgen, hebben allemaal in het teken gestaan van verdachtes voorgenomen plan. Verdachte heeft tijdens het plegen van die handelingen telkens alle gelegenheid gehad om af te zien van zijn plan, maar hij heeft dat niet gedaan. Gelet op de hiervoor omschreven uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte met voordachten rade heeft gehandeld.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
7/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
De bewezenverklaring. Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 20 juni 2013 te Cuijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (geboren op [1995]) en [slachtoffer 3] (geboren op [1998]) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in de woning waarin die[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] woonden en zich op dat moment bevonden brand gesticht, ten gevolge waarvan rookgassen en koolmonoxide zijn ontstaan, door het inademen van welke rookgassen en/of koolmonoxide en/of door hittewerking die[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn overleden
en
op 20 juni 2013 te Cuijk opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine en één of meer andere vluchtige en/of licht ontbrandbare stof(fen) aangestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van die woning en van die naastgelegen woningen en levensgevaar voor anderen, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], te duchten was en het feit de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit. Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
(m.b.t. de onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:)
Onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen messen, geweren, co2 cilinder, patroonband, munitie en projectielen voor een luchtbuks.
Teruggave aan verdachte van de onder hem inbeslaggenomen sleutels, sporttas, telefoons, drager, harddisc randapparatuur en rugzak.
(Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht).
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
8/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
Het standpunt van de verdediging. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan is terbeschikkingstelling met dwangverpleging volgens de raadsman aan de orde. De raadsman verzoekt om in dat geval de eventueel daarbij op te leggen gevangenisstraf zo kort mogelijk te houden teneinde de dwangverpleging op afzienbare termijn te kunnen verwezenlijken.
Het oordeel van de rechtbank. Bij de beslissing over de straf en maatregel die aan verdachte dienen te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 20 juni 2013 schuldig gemaakt aan moord, meermalen gepleegd, en aan opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit de dood van drie personen ten gevolge heeft gehad. De verdachte heeft daartoe in de nacht van 20 juni 2013 een witte Seat Inca weggenomen en is met die auto naar de directe omgeving van de plaats delict ([adres 2] te Cuijk) gereden. Daar heeft hij die woning in brand gestoken, terwijl hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] en haar dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zich in die woning bevonden en daarmee hun dood willens en wetens op de koop toe heeft genomen. Voornoemde personen zijn ten gevolge van de brandstichting overleden. Verdachte heeft de brandstichting op koele en planmatige wijze voorbereid en uitgevoerd. De uitvoering was zodanig, dat de slachtoffers op geen enkel moment enige kans hebben gehad om het er levend af te brengen. De rechtbank rekent dit de verdachte in zeer ernstige mate aan. Door zijn handelen heeft de verdachte blijk gegeven van een volstrekt gebrek aan respect voor het leven van medemensen. Verdachte heeft geen openheid gegeven over zijn handelen en heeft op geen enkele wijze spijt, emotie en invoelingsvermogen getoond ten aanzien van het overlijden van met name [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Verdachte heeft zijn daad verricht gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd en in een woning waar de bewoners zich bij uitstek veilig dienen te kunnen voelen. Verdachte heeft zonder enig recht daartoe beschikt over het lot van drie medemensen. Zij zijn in de bloei van hun leven op afschuwelijke wijze hieruit weggerukt. Verdachte heeft met zijn daad onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en haar dochters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], zoals de verklaringen die door nabestaanden ter terechtzitting zijn afgelegd daarvan getuigen. Feiten als de onderhavige veroorzaken bovendien ernstige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving in het algemeen en bij de personen die in de nabijheid van de slachtoffers leefden en/of woonden in het bijzonder. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben grote onrust veroorzaakt in de Cuijkse gemeenschap.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard van de bewezen verklaarde feiten en de ernst van de gevolgen vanuit een oogpunt van vergelding enkel een zeer langdurige gevangenisstraf als passend kan worden beschouwd.
Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank voorts in het bijzonder rekening houden met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, zoals blijkt uit de hierna weergegeven conclusies en adviezen uit de rapporten zoals opgesteld door psychiater[psychiater]en gzpsycholoog [psycholoog]. Deze omstandigheid leidt ertoe dat de rechtbank een lagere straf oplegt dan zij gedaan zou hebben wanneer verdachte als volledig toerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel, dat een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren passend en geboden is.
Over de vraag of naast de opgelegde straf een tbsmaatregel moet worden opgelegd overweegt de rechtbank als volgt.
Op 9 december 2013 heeft de psychiater [psychiater] een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden: “Er is bij betrokkene sprake van een autisme spectrum stoornis (pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO) en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene functioneert verbaal en sociaal emotioneel op zwakbegaafd niveau. Deze stoornissen waren ook ten tijde van het tenlastegelegde
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
9/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
aanwezig. De door betrokkene gerapporteerde amnesie kan niet worden verklaard vanuit zowel de hersenorganische en/of de psychiatrische problematiek. De meest voor de hand liggende en bij exclusie verkregen verklaring, betreft het niet spreken van de waarheid door betrokkene. Dit zou ook passen bij het herhaaldelijke patroon van liegen, zoals bij betrokkene is vastgesteld. Wat er zich precies heeft afgespeeld, heeft rapporteur niet exact kunnen onderzoeken. In het geval dat het tenlastegelegde bewezen wordt geacht zijn er echter wel stoornis en persoonsgeboden factoren die naar alle waarschijnlijkheid hebben meegespeeld in het tenlastegelegde. Er is indien bewezen een duidelijke relatie tussen het complex van stoornissen en het delict. Het is voor onderzoeker echter lastig een exacte uitspraak te doen over de mate van doorwerking, maar er is in ieder geval sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico wordt in het geval van een bewezenverklaring zowel klinisch, als met behulp van een semigestructureerd risicotaxatie instrument (HKT30) als (erg) hoog ingeschat. Betrokkene is herhaaldelijk niet in staat gebleken om te kunnen omgaan met tegenslagen, conflicten of krenkingen. Hij kan dan zeer onvoorspelbaar reageren. Er is een gestoorde agressieregulatie en impulscontrole. Hij kan de gevolgen en impact van zijn handelen op emotioneel vaak niet goed overzien en inschatten. Betrokkene is bekend met eerdere geweldsdelicten en werd vele malen verdacht van (ernstige) delicten, waaronder brandstichting. Er is een ernstig belaste psychiatrische en justitiële familieanamnese. Betrokkene heeft een fascinatie voor wapens. Hij is niet in staat tot het aangaan van volwassen relaties en functioneert sociaalemotioneel op het niveau van een vier tot zesjarig kind en heeft een gebrekkige coping. Betrokkene heeft in zijn optiek niets te verliezen, wat kan leiden tot autodestructief suïcidaal maar ook uitagerend en agressief gedrag. Onderzoeker adviseert uw rechtscollege in het geval van een bewezenverklaring tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege in een gespecialiseerde instelling met een hoge mate van zorg en beveiligingsniveau (waarbij te denken valt aan Hoeve Bosschoord/FPC de Beucken) om het gevaar, ook op de langere termijn, af te wenden en te borgen”.
Op 6 maart 2014 heeft de psychiater [psychiater] een aanvullend rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden: “Betrokkene heeft blijvend gepersisteerd in zijn ontkenning en/of de door hem geclaimde amnesie. Het is voor onderzoeker onmogelijk om exact te kunnen reconstrueren, wat er zich ten tijde van het tenlastegelegde heeft afgespeeld. In de onderhavige casus wordt de mate van toerekeningsvatbaarheid op basis van het vastgestelde complex van stoornissen indien bewezen als tenminste verminderd, maar niet ontoerekeningsvatbaar, ingeschat. Dit werd reeds benoemd in het oorspronkelijke psychiatrische rapport. Er zijn vanuit het onderzoek door ondergetekende geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een psychiatrisch toestandsbeeld, als gevolg waarvan betrokkene volledig in zijn keuzevrijheid werd beperkt en geen sturing kon geven aan zijn willen en/of handelen. Wellicht ten overvloede wil onderzoeker nog opmerken dat er bij betrokkene sprake is van een blijvend hoog recidiverisico, wat betreft het gevaar voor anderen, maar zeker ook voor zichzelf. Het suïciderisico zal naar verwachting de komende periode erg hoog blijven. Er is een samenhang tussen beide, hetgeen reeds pregnant is gebleken, toen betrokkene in de nacht van 22 en 23 november 2013 brand in zijn cel heeft gesticht, met als doel zichzelf te suïcideren, maar als gevolg waarvan de hele afdeling binnen het PPC (opm. griffier: Penitentiair Psychiatrisch Centrum binnen P.I.Vught) diende te worden ontruimd en er zeker een (ernstig) gevaar voor anderen is ontstaan”.
Op 10 maart 2014 heeft de gzpsycholoog[psycholoog] een rapport omtrent verdachte uitgebracht. De conclusie en het advies luiden: “Betrokkene lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling, in de zin van een autisme spectrum stoornis (pervasieve ontwikkelingsstoornis NAO) en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Betrokkene functioneert bovendien verbaal en sociale emotioneel op een zwakbegaafd niveau. Mogelijk is er sprake van een zwakbegaafd functioneren en/of pyromanie, maar dat kan met het onderhavige onderzoek noch worden bevestigd noch geheel worden verworpen. Voormelde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De ziekelijke en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat dit mede daaruit verklaard kan worden. Betrokkene herinnert zich nauwelijks iets van de nacht van het ten laste gelegde. Hij kan zich niet voorstellen tot zoiets als het ten laste gelegde in staat te zijn. Het is onduidelijk wat er precies is gebeurd, wat betrokkenes gemoedstoestand was, hoe hij dacht, voelde en handelde ten tijde van het ten laste gelegde. De aard van de opeenstapeling van problematiek, geeft bij betrokkene ernstige beperkingen in zijn denken, voelen en handelen. Hij kan voortvloeiend uit de autismespectrum stoornis en de gebrekkige cognitieve capaciteiten moeilijk inschatten wat de gevolgen van zijn handelen voor anderen zijn. Hij is impulsief. Hij kan negatieve emoties moeilijk verdragen maar neigt ertoe ze uit te ageren. Uit het milieuonderzoek is bekend geworden dat betrokkene moeilijk kan omgaan met kritiek, frustraties en afwijzing. Er lijkt sprake geweest te zijn van idealisatie van zijn relatie met [slachtoffer 3]. Een confrontatie met de realiteit kan voor hem moeilijk te verdragen frustraties hebben meegebracht. Aannemelijk is dat betrokkene significant beïnvloed werd door de stoornissen. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, komen er uit het eindprocesverbaal van de politie ook aanwijzingen naar voren dat betrokkene niet zo zeer impulsief maar planmatig te werk is gegaan. Nu er dus ook sprake lijkt van weloverwogenheid, zal de invloed van de stoornissen niet maximaal zijn geweest. Ondergetekende adviseert betrokkene als tenminste verminderd toerekeningsvatbaar (op een schaal van toerekeningsvatbaar –licht verminderdverminderdsterk verminderdontoerekeningsvatbaar), maar niet ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. Betrokkene is impulsief, kan de consequenties van zijn handelen moeilijk overzien. Hij is egocentrisch gericht. Het gebrekkig ontwikkelde empatische vermogen leidt tot gebrekkige remmingen. De sociaal emotionele ontwikkeling is kinderlijk; hij kan negatieve emoties die worden opgeroepen door kritiek, afwijzing en bij frustraties moeilijk verdragen. Betrokkene heeft een doodswens die waarschijnlijk nog lange tijd zal blijven bestaan. Hij kan als hij impulsief zonder oog voor de gevolgen van anderen, een suïcidepoging doet zoals brandstichten op zijn cel, een gevaar
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
10/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
opleveren voor anderen. Hij heeft gedurende zeer lange tijd waarbij gedacht wordt aan jaren een zeer hoge mate van toezicht nodig om suïcide te voorkomen. Betrokkene heeft geen woonruimte meer en geen gestructureerde dag invulling. Deze factoren en condities beïnvloeden elkaar negatief. Het recidivegevaar wordt als hoog ingeschat. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, adviseert ondergetekende vanwege de combinatie ernstige problematiek, ernstige ten laste gelegde feiten en een verband tussen die twee, een hoog recidivegevaar en de noodzaak van een zeer hoge mate van beveiliging, betrokkene een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen. Vanwege het gebrek aan interne motivatie en vanwege de hoge mate van beveiliging die noodzakelijk is, is ieder voorwaardelijk behandelkader, inclusief een terbeschikkingstelling met voorwaarden, niet haalbaar”.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. Met de psycholoog en de psychiater is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt.
De rechtbank overweegt voorts dat is voldaan aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen. Het gaat om ernstige misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat verdachte van overheidswege verpleegd wordt. De rechtbank ziet geen aanleiding om conform het bepaalde in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht een advies uit te brengen omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1].
De vordering [nabestaande 1], vader van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en exechtgenoot van [slachtoffer 1] vordert een vergoeding van € 34.168, (€ 34.093, + € 75,) ter zake van de door hem voorlopig geleden schade als gevolg van het overlijden van zijn beide dochters. Ter onderbouwing van zijn gestelde schade heeft hij een voorlopig schaderapport in het geding gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1] tot een bedrag van € 23.436, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag. Nietontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het anders of meer gevorderde.
Het standpunt van de verdediging. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat deze vordering bij een vrijspraak niet meer aan de orde komt. Subsidiair merkt de raadsman ten aanzien van de vordering van [nabestaande 1], vader van de beide jeugdige slachtoffers, op dat menselijkerwijs zondermeer kan worden aangenomen dat ten gevolge van dit verlies een zware verwerkingsperiode is ontstaan, echter de schade die wordt gevorderd is naar de mening van de verdediging niet rechtstreeks voortkomend uit het schade veroorzakende feit, nu immers de indiener slachtoffer is via de slachtoffers van deze brand. De causale keten is derhalve niet direct te koppelen aan het schade veroorzakende feit, maar is ontstaan via de slachtoffers van de brand. Bovendien zijn de posten onder 1 tot en met 10 niet eenvoudig vast te stellen, waarmee ook deze vordering naar de mening van de verdediging niet rijp is om te worden toegewezen. Daarbij komt nog het feit dat de verdediging de opgevoerde post buitengerechtelijke kosten in twijfel trekt en bovendien niet proportioneel aanmerkt terwijl het leeuwendeel van die kosten in een civiele procedure zullen worden aangemerkt als kosten die binnen de eventuele proceskosten veroordeling zullen vallen en derhalve niet als buiten gerechtelijk kunnen worden aangemerkt. De verdediging merkt nog op dat al een schade bedrag blijkt te zijn betaald door het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Uit niets valt op te maken dat met deze uitbetaling rekening gehouden is. Deze vordering is onvoldoende onderbouwd en kan derhalve niet eenvoudig worden vastgesteld. Het voorstel van de verdediging is derhalve om deze vordering in zijn totaliteit niet ontvankelijk te verklaren, zodat de weg naar de gewone rechter open blijft voor de indiener.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
11/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
Beoordeling. De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade een totaalbedrag van € 19.333, (bestaande uit de volgende onderdelen van de vordering te weten post 2 telefoon en portokosten ad € 100,, post 3 reiskosten ad € 250, , post 4 kosten medische behandelingen ad € 1.265, , post 5 verlies aan zelfwerkzaamheid ad € 365, , post 6 verlies aan verdienvermogen ad € 200,, post 7 smartengeld/shockschade ad € 15.000, en post 9 huishoudelijke hulp a € 2.153, ), een en ander vermeerderd met de wettelijke rente. Voor wat betreft de toegekende posten ter zake van materiele schadevergoeding zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de voegingsdatum, zijnde 17 maart 2014 en voor wat betreft de immateriële schadevergoeding vanaf datum delict, zijnde 20 juni 2013, een en ander zoals ook door [nabestaande 1] gevorderd.
De rechtbank zal de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren in de in post 1 gevorderde materiële schade a € 9.492,. Dit omdat de rechtbank niet duidelijk is geworden of er een claim bij een verzekeringsmaatschappij is ingediend en bovendien omdat niet duidelijk is geworden wie eigenaar was van de bezittingen van zijn dochters. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis door de benadeelde partij nog te maken kosten, tot heden begroot op EUR 600, . De rechtbank zal het gevorderde bedrag ter zake buitengerechtelijke kosten afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk datum delict voor wat betreft de immateriële schadevergoeding en voor het overige vanaf 17 maart 2014 tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4].
De vordering [slachtoffer 4] vordert € 755,76 ter zake van de door hem als gevolg van het delict geleden materiele schade (medicijnkosten homeopathie ad € 156,48 en 88 verlofuren ad € 599,28) en € 580, ter zake van immateriële schadevergoeding.
Het standpunt van de officier van justitie. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] tot een bedrag van € 1.179,28 en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag. Nietontvankelijk verklaring van de benadeelde partij in het anders of meer gevorderde.
Het standpunt van de verdediging. [slachtoffer 4] is de eigenaar van de woning. De verdediging vraagt zich af of er voldoende causaliteit is tussen de schade en de veroorzaker. Ook deze indiener is slachtoffer via de slachtoffers van de brand, in ieder geval voor wat de immateriële schade betreft. De materiele schade is evenmin eenvoudig vast te stellen nu niet duidelijk is waarom de indiener de producten gekocht bij [bedrijf 2]relateert aan de brand, evenmin is duidelijk waarom verlof is gevraagd en wat daar de financiële consequentie van is geweest. Naast het ontbreken van een rechtstreeks verband is evenmin duidelijk geworden dat deze vordering eenvoudig is vast te stellen door de summiere onderbouwing van de verschillende posten en de invulling van het materiële gedeelte van de vordering. Ook hier is het voorstel dan ook de vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Beoordeling.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
12/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding voor de opgenomen verlofuren ad € 599,28 toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. Uit de in kopie overgelegde verlofbriefjes, waarop steeds de reden van het verlof staat aangegeven, blijkt genoegzaam dat de opgenomen uren verband houden met de afhandeling en de gevolgen van het afbranden van zijn woning. Voormeld bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van de vordering, zijnde kennelijk 25 maart 2014, De rechtbank zal de benadeelde partij nietontvankelijk verklaren in de door hem gevorderde medicijnkosten, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade.
De rechtbank zal het gevorderde ter zake immateriële schade afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wettelijke grondslag voor toewijzing van dit deel van de vordering.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3].
De vordering [nabestaande 3] vordert € 1.520, ter zake van de door hem als gevolg van het delict geleden materiele schade.
Het standpunt van de officier van justitie. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3] a € 1.520, en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging. Deze vordering ziet op vergoeding van materiële schade ten gevolge van de brand. Genoemde goederen zouden zich hebben bevonden in de woning aan het [adres 18] alwaar de brand heeft gewoed. Het totaal gevorderde bedrag is € 1520,00. Alhoewel deze schade wel kan worden gezien als een rechtstreeks gevolg van de brandstichting, is het moeilijk vast te stellen wat de werkelijke waarde is geweest van de goederen die zijn verbrand, met uitzondering van de identiteitspapieren. Deze post groot € 134,10 kan in principe toewijsbaar worden geacht te zijn, nu deze waarde eenvoudig kan worden vastgesteld aan de hand van de overgelegde kassabon. De overige posten kunnen naar de mening van de verdediging niet eenvoudig worden vastgesteld omdat de dagwaarde daarbij een rol speelt en niet de nieuwwaarde. Voorgesteld wordt om deze vordering toe te wijzen tot een bedrag groot € 134,10 en ten aanzien van het overige de indiener niet ontvankelijk te verklaren, zodat de weg naar de civiele rechter nog openblijft.
Beoordeling. De rechtbank acht de vordering a € 1.520, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de schadeonderbouwing de waarde van de bij de brand verloren gegane goederen voldoende aannemelijk is geworden nu de benadeelde partij bij het bepalen van het schadebedrag rekening heeft gehouden met een afschrijving volgens de standaardtabel.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
13/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
De vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2].
De vordering [nabestaande 2] vordert namens de familie [naam 2] € 2.641, ter zake van de door hen gemaakte kosten in verband met de begrafenis van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en de berichtgeving van hun overlijden.
Het standpunt van de officier van justitie. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 2] ad € 2.641,67 en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging. Ten aanzien van de civiele vordering van de familie [naam 2] heeft de raadsman opgemerkt dat deze kosten in aanmerking komen voor vergoeding enkel indien deze kosten ook zijn gemaakt door de indiener en niet zijn vergoed door een verzekering. Weliswaar worden rekeningen aangetroffen als bijlagen bij het voegingsformulier, echter uit niets kan worden vastgesteld dat deze facturen ook door de indiener zijn betaald. Daarmee is de vordering niet eenvoudig vast te stellen en kan daarom slechts worden geconcludeerd tot nietontvankelijk verklaring, teneinde de indiener niet het recht te ontnemen alsnog deze vordering de civiele rechter voor te leggen.
Beoordeling. Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat de door de benadeelde partij gevorderde kosten niet zijn vergoed door een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank acht het aannemelijk dat deze kosten door de benadeelde partij zijn voldaan. De rechtbank acht de vordering daarom in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de voegingsdatum, zijnde 25 maart 2014.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 350,. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aldus aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat verdachte van de schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot schadevergoeding.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
14/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
Beslag. De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan het verkeer onttrokken dienen te worden verklaard, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane misdrijven zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of ter voorbereiding van soortgelijke misdrijven, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan, en deze voorwerpen toebehoren aan verdachte en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Toepasselijke wetsartikelen. De beslissing is gegrond op de artikelen: Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 55, 57, 157, 289.
DE UITSPRAAK
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
moord, meermalen gepleegd;
in eendaadse samenloop gepleegd met
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is en het feit iemands dood ten gevolge heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging
Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
15/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
het mes vermeld onder voorwerpnummer G546398 op bijgevoegde goederenlijst: het mes vermeld onder voorwerpnummer G546397 op bijgevoegde goederenlijst; het geweer vermeld onder voorwerpnummer 546747 op bijgevoegde goederenlijst; het geweer vermeld onder voorwerpnummer 546751 op bijgevoegde goederenlijst; het geweer vermeld onder voorwerpnummer 546752 op bijgevoegde goederenlijst; het geweer vermeld onder voorwerpnummer 546755 op bijgevoegde goederenlijst; de CO2 cilinder vermeld onder voorwerpnummer 546723 op bijgevoegde goederenlijst; de patroonband vermeld onder voorwerpnummer 546726 op bijgevoegde goederenlijst; de munitie vermeld onder voorwerpnummer 546727 op bijgevoegde goederenlijst; het geweer vermeld onder voorwerpnummer 544748 op bijgevoegde goederenlijst en de projectielen voor een luchtbuks vermeld onder voorwerpnummer 546721 op bijgevoegde goederenlijst.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan veroordeelde, te weten: de sleutels vermeld onder voorwerpnummer G546765 op bijgevoegde goederenlijst; de sporttas vermeld onder voorwerpnummer 556404 op bijgevoegde goederenlijst; de telefoon (Nokia) vermeld onder voorwerpnummer G456762 op bijgevoegde goederenlijst; de telefoon (Samsung) vermeld onder voorwerpnummer G546475 op bijgevoegde goederenlijst; de drager (Samsung) vermeld onder voorwerpnummer G546763 op bijgevoegde goederenlijst; de harddisk (Samsung) vermeld onder voorwerpnummer G554917 op bijgevoegde goederenlijst en de rugzak vermeld onder voorwerpnummer G556408 op bijgevoegde goederenlijst.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 19.333,00 subsidiair 131 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 1] van een bedrag van EUR 19.333, (zegge: negentienduizend driehonderddrieendertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 131 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 100, telefoon en portikosten, EUR 250, reiskosten , EUR 1.265, kosten medische behandelingen, EUR 365, verlies aan zelfwerkzaamheid, EUR 200, verlies aan verdienvermogen, EUR 15.000, smartengeld, en EUR 2.153, huishoudelijke hulp. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Voormeld bedrag aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en voor het overige te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 1], van een bedrag van EUR 19.333, (zegge: negentienduizend driehonderddrieendertig euro), bestaande uit EUR 100, telefoon en portikosten, EUR 250, reiskosten, EUR 1.265, kosten medische behandelingen, EUR 365, verlies aan zelfwerkzaamheid, EUR 200, verlies aan verdienvermogen, EUR 15.000, smartengeld en EUR 2.153, huishoudelijke hulp. Voormeld bedrag aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening en voor het overige te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Wijst het gevorderde bedrag ter zake buitengerechtelijke kosten af.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 600, . Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (EUR 9.492, materiële schade)
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
16/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
niet ontvankelijk is.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 599,28 subsidiair 11 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van EUR 599,28 (zegge: vijfhonderdnegenennegentig euro en achtentwintig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis. Het betreft een vergoeding ter zake opname verlofuren. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer 4]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij[slachtoffer 4], van een bedrag van EUR 599,28 (zegge: vijfhonderdnegenennegentig euro en achtentwintig eurocenten) terzake opname verlofuren. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het gevorderde ter zake medicijnkosten a EUR 156,48 niet ontvankelijk is.
Wijst het gevorderde ( EUR 580,) ter zake immateriële schade af.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Maatregel van schadevergoeding van EUR 1520,10 subsidiair 25 dagen hechtenis. Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [nabestaande 3] van een bedrag van EUR 1.520, (zegge: vijftienhonderdtwintig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een vergoeding ter zake materiële schade. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [nabestaande 3]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [nabestaande 3], van een bedrag van EUR 1.520, (zegge: vijftienhonderdtwintig euro), ter zake materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
17/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
Maatregel van schadevergoeding van EUR 2641,67 subsidiair 36 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[nabestaande 2] van een bedrag van EUR 2.641,67 (zegge: zesentwintighonderdeenenveertig euro en zevenenzestig eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 36 dagen hechtenis. Het betreft een vergoeding ter zake materiële schade. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij[nabestaande 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij[nabestaande 2], van een bedrag van EUR 2.641,67 (zegge: zesentwintighonderdeenenveertig euro en zevenenzestig eurocenten), ter zake materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op EUR 350,. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door: mr. S.J.W. Hermans, voorzitter, mr. W.M. Weerkamp en mr. H.M. Hettinga, leden, in tegenwoordigheid van G.G. Dirks, griffier, en is uitgesproken op 9 april 2014.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een procesverbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een procesverbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het procesverbaal van de politie Eenheid Oost Brabant, genummerd 2013063398. 1
2
Bevindingen verbalisant [verbalisant 1] p. 329330
3
Bevindingen verbalisant [verbalisant 2] p. 24
4
Bevindingen verbalisant [verbalisant 3] p. 341
5
Uitruk beschrijvingsformulier p. 344
6
Bevindingen verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] p. 13351341
7
Bevindingen verbalisant [verbalisant 2] p. 27
8
Bevindingen lijkschouwer bijlagen 2.4, 2.6 en 2.8. in ordner technisch sporenonderzoek
9
Bevindingen patholoog bijlagen 2.5, 2.7 en 2.9. in ordner technisch sporenonderzoek
10
Sporenonderzoek brandoorzaak bijlage 1.10 in ordner technisch sporenonderzoek
11
Bevindingen verbalisant [verbalisant 2] p. 26
12
NFI rapport bijlage 1.13 in ordner technisch sporenonderzoek
13
Rapport Overtoom brandexpertise p. 15 en 16
14
Verklaring getuige [getuige 1] p. 12871290
15
Verklaring getuige [getuige 2] p. 13041306
16
Verklaring getuige [getuige 3] p. 1312
17
Verklaring getuige [getuige 4] p. 1324
18
Verklaring getuige [getuige 5] p. 11321133
19
Verklaring getuige [getuige 6] p. 11381139
20
Verklaring getuige [getuige 10] p. 1169
21
Bevindingen verbalisant [verbalisant 6] p. 360361
22
Bevindingen verbalisant [verbalisant 7] p. 453
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
18/19
2322015
ECLI:NL:RBOBR:2014:1681, Rechtbank OostBrabant, 01/84549013
23
Bevindingen verbalisanten p. 467
24
Whatsapp berichten p. 976977
25
Relaas verbalisant [verbalisant 2] p. 6163
26
Getuige [getuige 7] p. 1296
27
Verklaring verdachte ter terechtzitting
28
Bevindingen verbalisant [verbalisant 8] p. 481
29
Verklaring verbalisant [verbalisant 2] p. 45
30
Verklaring [getuige 8] p. 1184
31
Relaas verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 10] p. 521522
32
Verklaring [aangever] p. 513516
33
Bevindingen verbalisant [verbalisant 11] p. 518521
34
Bevindingen verbalisanten bijlage 3 ordner technisch sporenonderzoek.
35
Verklaring [getuige 9] p. 1201
36
Relaas verbalisant [verbalisant 2] p. 26
37
Sporenen dna onderzoek bijlage 9.2 in ordner technisch sporenonderzoek
38
Relaas verbalisanten p. 615620
39
Bevindingen rapporteur p. 560569
40
Aangifte [slachtoffer 4] p. 476
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2014:1681
19/19