ECLI:NL:RBMNE:2015:5690 Instantie: Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak: 14-07-2015 Datum publicatie: 17-08-2015 Zaaknummer: 16-994267-14 (P) Rechtsgebieden: Strafrecht
Uitspraak RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND Afdeling Strafrecht Zittingslocatie Utrecht Parketnummer: 16-994267-14 (P) vonnis van de meervoudige strafkamer van 14 juli 2015 in de strafzaak tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op [1991] , zonder vast woon- of verblijfplaats hier te lande. 1 Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 september 2014, 28 november 2014, 23 maart 2015 en 30 juni 2015. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn advocaat naar voren hebben gebracht. 2 Tenlastelegging De ter terechtzitting van 2 september 2014 gewijzigde tenlastelegging is, met wijziging, als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juli 2012 al dan niet samen met anderen ten aanzien van meerdere personen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. 3 Voorvragen 3.1. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van verdachte, omdat aangever [aangever] is misleid door de politie. De politie heeft [aangever] immers voorgehouden dat hij in aanmerking komt voor de zogenoemde B9-regeling, en daarmee voor een arbeidsvergunning, als hij aangifte zou doen. 3.2. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft aangevoerd dat de politie in dit soort zaken verplicht is uitleg te geven over de B9-regeling. 3.3. Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de inhoud van het dossier ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor de conclusie dat er vormen in het voorbereidend onderzoek zijn verzuimd die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er ernstige inbreuken zijn gemaakt op de beginselen van behoorlijke procesorde die een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie rechtvaardigen. Op grond van de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en hun ter terechtzitting afgelegde getuigenverklaringen staat voor de rechtbank vast dat zij [aangever] geen werkvergunning hebben toegezegd. Wat betreft de B9-regeling is op grond van het proces-verbaal betreffende de woordelijke uitwerking van het intakegesprek met [aangever] voldoende duidelijk dat tijdens dit gesprek aan [aangever] de werking van deze regeling is uitgelegd. Hem is toen voorgehouden wat onder die regeling zijn rechten en plichten zijn. Dat [aangever] daarbij mogelijk in de veronderstelling is komen te verkeren dat hij daadwerkelijk recht zou hebben op een werkvergunning, laat onverlet dat dit niet zo aan hem is toegezegd. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging. Overigens heeft de rechtbank geconstateerd dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaring van verdachte dat hij mensen uitzoekt die er arm uitzien om voor hem te werken en hun vervolgens schilderwerk, onderdak, 50 euro en een warme maaltijd tijdens werktijd belooft. Verder baseert zij zich op de verklaringen van aangever [aangever] . Dit maakt dat sprake was van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie met een oogmerk van uitbuiting. Daarbij heeft verdachte opzettelijk voordeel getrokken uit de werkzaamheden van [aangever] . Aangezien ook anderen uit de groep travellers [aangever] onder dezelfde omstandigheden voor zich lieten werken, terwijl zij wisten van zijn kwetsbare positie, is sprake van medeplegen. Ook is sprake van meerdere slachtoffers, nu ook [getuige 1] en anderen op grond van het voorgaande voor verdachte en zijn medetravellers hebben gewerkt. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Primair wijst de verdediging er daarbij op dat geen sprake is geweest van mensenhandel, omdat [aangever] altijd over zijn vrijheid van arbeid en beweging heeft kunnen beschikken. [aangever] is geheel vrijwillig ingegaan op het aanbod van verdachte om voor hem te gaan werken. [aangever] en verdachte zijn een dagloon-werkverhouding aangegaan. [aangever] verklaart immers dat verdachte hem alleen zou betalen als hij zou hebben gewerkt. Op dagen dat niet werd gewerkt, kreeg [aangever] geen geld en geen maaltijd. Wel mocht hij kosteloos in de caravan van verdachte verblijven. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een unus testissituatie. Alleen de, volledig onbetrouwbare en ondeugdelijke, verklaring van [aangever] wijst verdachte aan als (mede)pleger van mensenhandel. Steunbewijs ontbreekt. De verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] kunnen daartoe niet worden gebruikt, want de verdediging is niet in de gelegenheid geweest deze getuigen te ondervragen. De getuigen bij wie in de ten laste gelegde periode schilderwerkzaamheden zijn verricht verklaren niet over de aanwezigheid
van [aangever] bij die werkzaamheden. Daarbij verklaart [aangever] onbetrouwbaar en inconsistent over de periode waarin hij voor aangever heeft gewerkt. 4.3 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal hem dan ook vrijspreken. Dit oordeel berust op het volgende. De tenlastelegging in de onderhavige zaak is vooral gebaseerd op de verklaringen van aangever [aangever] , een Roemeense man die niet over een werkvergunning beschikte. De verklaringen die [aangever] heeft afgelegd bevatten indicatoren voor uitbuiting. De rechtbank is echter van oordeel dat [aangever] zo inconsistent verklaart, dat deze verklaringen niet in overwegende mate het bewijs van de uitbuitingssituatie kunnen vormen. De inconsistenties betreffen onder meer de afspraken die [aangever] met verdachte zou hebben gemaakt en de periode waarin hij voor verdachte en andere travellers zou hebben gewerkt. De rechtbank acht aanvullend bewijsmateriaal voor de uitbuitingssituatie daarom noodzakelijk. Op basis van het zich in het dossier bevindende bewijsmateriaal kan echter slechts worden vastgesteld dat [aangever] heeft gewerkt voor een groep travellers, waarvan verdachte deel uitmaakte, en dat [aangever] voor die werkzaamheden betaald heeft gekregen. De rechtbank kan niet vaststellen hoeveel [aangever] betaald heeft gekregen. Dat het te weinig is geweest berust alleen op de verklaring van [aangever] zelf. Ook kan worden vastgesteld dat [aangever] in ieder geval een korte periode in een smerige caravan heeft verbleven. De politie heeft hem daarin immers aangetroffen. Dat hij daar voor langere tijd heeft verbleven, berust wederom enkel op de verklaring van [aangever] zelf. De verklaring van campingbeheerder [getuige 2] kan wat betreft de uitbuitingssituatie niet als aanvullend bewijs worden gezien. [getuige 2] verklaart immers hoofdzakelijk over wat [aangever] hem heeft verteld. Daar komt bij dat de verklaringen van [aangever] zelf contra-indicaties bevatten voor het oordeel dat sprake was van uitbuiting. [aangever] heeft immers ook verklaard dat hij wel weg kon, maar dat hij dat niet deed omdat hij nog geld tegoed had van verdachte. Verder heeft hij verklaard dat hij uiteindelijk is vertrokken omdat hij er genoeg van had. De rechtbank leidt daaruit af dat [aangever] kennelijk niet door verdachte in zijn bewegingsvrijheid werd beperkt. Op basis van het zich in het dossier bevindende bewijsmateriaal heeft de rechtbank aldus niet de overtuiging bekomen dat verdachte [aangever] heeft uitgebuit. 5 Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel 5.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering, te weten tot € 3.561,50, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. 5.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft primair verzocht tot niet-ontvankelijkverklaring van de vordering van de benadeelde partij, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht tot afwijzing van de vordering, omdat er onvoldoende sprake is van een rechtstreeks verband dan wel de vordering onvoldoende onderbouwd is. 5.3. Het oordeel van de rechtbank Nu aan verdachte - zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel zal worden opgelegd, is de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 6 De beslissing De rechtbank: Vrijspraak Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Vordering benadeelde partij Verklaart de vordering van de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Voorlopige hechtenis Heft op het – geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en V.M.A. Sinnige, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2015. BIJLAGE: de tenlastelegging hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 19 juli 2012 in de gemeente Amersfoort en/of in de gemeente Hilversum en/of te Hollandsche Rading in de gemeente De Bilt en/of in de gemeente Leeuwarden en/of in de gemeente Soest en/of in de gemeente Utrecht althans elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) (een) ander(en), te weten één of meer Roemeense en/of Bulgaarse en/of Duitse en/of Poolse en/of Oekraïnse onderda(a)n(en), (waaronder) een Roemeen genaamd [aangever] en/of een Duitser genaamd [getuige 1] en/of een Pool genaamd [A] en/of een Bulgaar genaamd [getuige 3] en/of een Oekraïner genaamd [B] A (lid 1 onder sub 1) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of dreiging met geweld en/of een andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude, door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en), heeft/hebben geworven en/of vervoerd en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die ander(en), en/of B (lid 1 onder sub 4) met één of meer van de onder sub 1 genoemde middel(en), te weten door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van die
ander(en), heeft/hebben gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid dan wel onder de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft/hebben ondernomen waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die ander(en)/ voornoemde personen, zich daardoor beschikbaar stelde(n) tot het verrichten van arbeid, en/of C (lid 1 onder sub 6) opzettelijk voordeel heeft/ hebben getrokken uit de uitbuiting van die ander(en)/ vorengenoemde perso(n)n(en), waarbij (lid 1 onder sub 1 en/of sub 4) de dwang en/of het geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of de dreiging met geweld of andere feitelijkhe(i)d(en) en/of fraude en/of de misleiding en/of het misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of het misbruik van een kwetsbare positie van die ander(en) en/of die uitbuiting en/of die arbeid en/of diensten en/of die overige omschreven handelingen en/of omstandigheden als omschreven onder A. (sub1) en/of B. (sub 4) en/of C. (sub 6) hieruit hebben/heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) in voornoemde perioden meermalen, althans eenmaal: - de arbeider(s) die van Roemeense en/of Bulgaarse en/of Poolse en/of Oekraïnse afkomst was/waren en de Nederlandse en/of Engelse en/of Duitse taal onvoldoende machtig was/waren om zelf een slaapplaats te regelen en/of voldoende voor zichzelf op te komen; en/of - de arbeider(s) niet beschikte(n) over een werkvergunning en/of - de arbeider(s) bij het verzorgen van hun eigen slaapplaatsen dit ook zelf had(den) moet(en) financieren wat met het door verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk uitbetaalde salaris niet mogelijk was, en/of - de arbeider(s) verbleven in een caravan en/of een bus en/of een tent in de nabijheid van verdachte en/of zijn medeverdachte(n) waardoor hij/zij afhankelijk was/waren van verdachte en/of zijn mededader(s), en/of - de arbeider(s) na aansluiting bij verdachte en/of zijn medeverdachte(n) direct in een afhankelijke positie kwam(en) en hierdoor niet makkelijk andere huisvesting en/of een eerder vertrek naar huis en/of ander werk kon(den) regelen, en/of - verdachte de arbeider(s) in vrijheid beperkte door te bepalen dat hij/zij geen contact mochten hebben met (een) campinggast(en) en/of opdrachtgevers, en/of -het rijbewijs heeft/ hebben achter gehouden en/of -door verdachte en/of zijn mededader(s) werd(en) vervoerd en/of overgebracht van en naar de werkplek; (lid 1 onder sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6) dat werven en/of huisvesten en/of opnemen en/of dat bewegen van die ander(en) zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid en/of die overige handelingen en/of
omstandigheden als omschreven in lid 1 onder sub 1 en/of die uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) - de arbeider(s) liet(en) overnachten in een caravan en/of busje en/of tent van verdachte en/of zijn mededader(s), zonder sanitaire voorzieningen en/of water en/of elektriciteit, en/of waarbij er te weinig ruimte was per persoon en/of - de arbeider(s) EURO 50,- per dag zou(den) verdienen inclusief een maaltijden dat zij in een caravan zouden verblijven waarin het aan niets zou ontbreken, en/of - bewust een (niet reëel) salaris aanbood dat aanmerkelijk hoger lag dan het gemiddelde bruto maandsalaris in land van herkomst, waardoor die arbeider(s) al snel genoegen nam(en) met dat wat er uitbetaald werd en geen vragen ging(en) stellen, en/of - feitelijk minder dan het minimumuurloon uitbetaalde, en/of -de arbeider(s) niet verzekerd was/ waren tegen ziektekosten en/of -er geen sociale premies werden afgedragen; (lid 1 onder sub 6) dat opzettelijk voordeel trekken uit voren omschreven uitbuiting hieruit heeft bestaan dat verdachte en/of zijn mededader(s) veel lagere loonkosten heeft/hebben gehad dan bij het tewerkstellen van Nederlandse werknemers en/of bij het tewerkstellen van werknemers volgens de Nederlands wet- en regelgeving inzake minimumloon en prestatieloon; art 273f lid 1 sub 1 en 4 en 6 Wetboek van Strafrecht