2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053 Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
22022013
Datum publicatie
22022013
Zaaknummer
13/65715011 (Promis)
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
Veroordeling voor doodslag, poging tot doodslag meermalen gepleegd en wapenbezit. Verdachte heeft het slachtoffer (de bijrijder in een auto) van dichtbij beschoten. Het slachtoffer is aan zijn schotwonden overleden. Verdachte heeft vervolgens zijn pistool leeggeschoten op de wegrijdende auto. Door te schieten op het slachtoffer en daarna op de wegrijdende auto, heeft verdachte de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat de overige drie inzittenden dodelijk werden geraakt. Bij een huiszoeking is een pistoolmitrailleur aangetroffen. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 16 jaar op.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS Parketnummer: 13/65715011 (Promis) Datum uitspraak: 22 februari 2013 Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte],
geboren te [plaats] op [1983], zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in het Huis van Bewaring "[locatie]" te [plaats].
1. Het onderzoek ter terechtzitting Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Grüschke en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, naar voren hebben gebracht.
2. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat 1. hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen een of meerdere kogel(s) in de richting van die [A] geschoten waardoor die [A] in de borst, althans in het lichaam werd getroffen tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden; (artikel 289/287 Wetboek van Strafrecht) 2. hij op of omstreeks 29 oktober 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [B] en/of [C] en/of [D] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijke letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een vuurwapen
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
1/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
een kogel(s) in de richting van het/de licha(a)m(en) van die [B] en/of die [C] en/of die [D] heeft geschoten; (artikel 289/287/303/302 juncto 45 Wetboek van strafrecht) 3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 juli 2011 tot en met 15 november 2011, in elk geval op 15 november 2011 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer wapens van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur (model Vz 61 Skorpion) voorhanden heeft gehad; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
3. Voorvragen De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs 4.1. Het standpunt van het Openbaar Ministerie De officier van justitie heeft zich in haar op schrift gestelde requisitoir op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde moord op [A] (hierna: [A]) en de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot moord op [B] (hierna: [B]), [C] (hierna: [C]) en [D] (hierna: [D]). Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde doodslag, de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag en ook het onder 3 ten laste gelegde wapenbezit wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht. 4.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft betoogd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de onder 1 ten laste gelegde moord op [A] en de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot moord op [B], [C] en [D] als ook de poging tot doodslag op [D]. Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, een en ander als verwoord in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota.
4.3. Het oordeel van de rechtbank 4.3.1. Partiële vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte niet bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord op [A] dan wel pogingen tot moord op [B], [C] en [D], nu geen sprake is geweest van het voor moord vereiste kalm beraad en rustig overleg. 4.3.2. Het oordeel over het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde doodslag, de onder 2 ten laste gelegde pogingen tot doodslag en het onder 3 ten laste gelegde wapenbezit heeft begaan op de hierna in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.i De rechtbank grondt haar beslissing voorts op de hierna weergegeven bewijsoverwegingen. Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde: Op 29 oktober 2011 draaiden [A], [B], [C] en [D] in een Seat Leon de Albert Cuypstraat in Amsterdam op. [C] zat achter het stuur. [C] stopte op de weg vlak bij verdachte.ii Verdachte kwam bij het geopende rechtervoorportierraam staan en raakte in gesprek met een of meer inzittenden van de auto. Verdachte trok een vuurwapen uit zijn broeksband en schoot door het geopende raam, vlak boven het portier, gericht op [A]. Hij bleef vervolgens schieten, ook toen het magazijn leeg was. Normaliter gingen er zeven patronen in dit wapen.iii Toen de auto wegreed, schoot verdachte vier of vijf keer in de richting van de wegrijdende auto.iv [A] overleed in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op 29 oktober 2011 omstreeks 05.00 uur. Bij sectie werden drie, vrij ronde huidperforaties schotletsels aangetroffen: twee op de rug en één op de borst met twee inwendige schotkanalen: één schotkanaal met het inschot op de rug (schotkanaal I) en één schotkanaal (schotkanaal II) waarvan het in en uitschot aan de hand van letselkenmerken niet te bepalen was. Alle drie de letsels waren bij leven ontstaan. Het doorschot (schotkanaal II) heeft geleid tot inwendige letsels waarbij de perforatie van het hart het meest ernstig en zonder meer dodelijk was.v De Seat Leon had meerdere schotbeschadigingen. De achterruit van de Seat Leon was verbrijzeld waarbij het punt van impact zichtbaar was waar mogelijk een projectiel de autoruit had geraakt. Aan de rechterzijde, achter, in de raamstijl zat bovendien een doorschotbeschadiging. De schootsbaan verliep vanaf dat punt rechts achter, links langs de hoofdsteun van de rechtervoorstoel, naar links
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
2/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
voor in de richting van het stuurwiel. Aan de rechterbuitenzijde van de Seat Leon, op de portierstijlen, en in het textiel van de klep van de middenarmsteun zaten beschadigingen die positief zijn getest met de Bullethole Testing Kit (indicatie voor schotbeschadiging). Er lag een gedeformeerde verschoten kogel op de zitting van de bestuurdersstoel van de Seat Leon. Ook lag een verschoten kogel op de vloer onder de rechtervoorstoel van de Seat Leon.vi Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde: Tijdens de doorzoeking van de woning op de [adres 1] te [plaats] op 15 november 2011 is een zogenoemde "baby of mini uzi" aangetroffen en in beslag genomen onder code A.01.05.004.vii Het onder deze code in beslag genomen wapen, een pistoolmitrailleur, merk Ceska Zbrojovka (CZ), model Vz61 "Skorpion" is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3e, gelet op artikel 2 lid 1, categorie II onder 2e van de Wet wapens en munitie.viii In de periode van 15 juli 2011 tot en met 15 november 2011 is verdachte frequent in de woning op de [adres 1] geweest. Hij heeft een aantal keer huur betaald, de laatste keer op 2 november 2011.ix In de nacht van 29 oktober 2011 (na het schietincident) heeft verdachte voor het laatst in deze woning verbleven. Verdachte had het vuurwapen weleens gezien in de woning en heeft het aangeraakt. Er kwamen wel meer mensen in die woning en meerdere mensen beschikten over een sleutel ervan.x [E] heeft af en toe bij verdachte op de [straatnaam adres 1] verbleven en heeft toen een wapen opgeraapt dat was gevallen.xi Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake was van voorwaardelijke opzet op de poging tot doodslag op [D], nu [D] niet in een schootsbaan heeft gezeten. Verdachte heeft eerst meermalen door het rechtervoorportierraam gericht op het slachtoffer [A] geschoten en vervolgens meermalen op de wegrijdende auto. Hij heeft hierbij op hoofdhoogte van de inzittenden op de zij en achterkant van de auto geschoten waardoor de achterruit is verbrijzeld en de rechterraamstijl is geraakt. Door op deze manier te schieten op een auto met vier inzittenden, bestaat, naar algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans dat alle inzittenden letsel oplopen waarvan de dood het gevolg kan zijn. Het feit dat [D] zich buiten de daadwerkelijke schootsbanen heeft bevonden, is geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat [D] dodelijk getroffen zou worden. Verdachte heeft door zijn handelen die aanmerkelijke kans aanvaard.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde De rechtbank verwerpt tevens het verweer dat verdachte het pistoolmitrailleur niet voorhanden had omdat het wapen niet van verdachte was en er geen machtsrelatie bestond tussen verdachte en het wapen. Verdachte had toegang en beschikkingsmacht over de woning op de [adres 1], nu hij een aantal maanden huur betaalde voor deze woning en daar frequent was. Er is daarnaast een machtsrelatie tussen het aangetroffen vuurwapen en verdachte, nu verdachte bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen, dit vuurwapen heeft aangeraakt, en het vuurwapen bovendien gedurende de periodes waarin hij verbleef in de woning aan de [straatnaam adres 1], niet uit die woning heeft verwijderd. Ten aanzien van het medeplegen neemt de rechtbank in aanmerking dat meerdere personen gebruik hebben gemaakt van de woning en dat ten minste één ander persoon ([E]) bewust was van de aanwezigheid van het wapen in de woning, en dat wapen ook wel eens in handen heeft gehad.
5. Bewezenverklaring De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen: * Het onder 1 ten laste gelegde, te weten dat verdachte: op 29 oktober 2011 te Amsterdam opzettelijk [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van die [A] geschoten waardoor die [A] in het lichaam werd getroffen tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden; * Het onder 2 ten laste gelegde, te weten dat verdachte: op 29 oktober 2011 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [B] en [C] en [D] van het leven te beroven met dat opzet met een vuurwapen kogels in de richting van de lichamen van die [B] en die [C] en die [D] heeft geschoten; * Het onder 3 ten laste gelegde, te weten dat verdachte: in de periode van 15 juli 2011 tot en met 15 november 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen een wapen van categorie II, te weten een pistoolmitrailleur model Vz 61 Skorpion voorhanden heeft gehad. Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
6. De strafbaarheid van de feiten
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
3/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf en maatregel 8.1. De strafoplegging 8.1.1. De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 (doodslag), 2 (pogingen tot doodslag) en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. 8.1.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich, wijzend op een aantal gerechtelijke uitspraken in soortgelijke zaken en de ontstane mediaaandacht, waarbij verdachte reeds publiekelijk aan de schandpaal werd genageld, op het standpunt gesteld dat aan verdachte een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. 8.1.3. Het oordeel van de rechtbank De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft van dichtbij het slachtoffer [A] doodgeschoten en heeft vervolgens zijn pistool leeggeschoten op een wegrijdende auto, waarbij hij de aanmerkelijke kans voor lief heeft genomen dat de overige drie inzittenden van die auto dodelijk werden geraakt. Er is sprake van zeer ernstige misdrijven; van levensdelicten.
Deze wandaad is gepleegd op de openbare weg, ten overstaan van uitgaanspubliek, terwijl de aanleiding ogenschijnlijk futiel is geweest. Dit wakkert de reeds in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid in hoge mate aan. Verdachte heeft het leven van [A] ontnomen. Hij is 24 jaar oud geworden en had nog een leven voor zich. De dood van het slachtoffer heeft onherstelbaar leed veroorzaakt bij de familie en dierbaren van het slachtoffer. De overige drie inzittenden van de auto zijn door verdachte beschoten. Verdachte heeft daarmee hun leven in gevaar gebracht en zij hebben doodsangst uitgestaan. Zij zijn gelukkigerwijze lichamelijk ongedeerd gebleven. De ervaring leert echter dat het handelen van verdachte voor hen langdurig ernstige psychische gevolgen heeft gehad en wellicht nog zal hebben. Daarnaast heeft verdachte samen met een ander of anderen beschikt over een automatisch vuurwapen in de vorm van een pistoolmitrailleur, hetgeen een uitermate gevaarzettend karakter in zich draagt, niet in de laatste plaats nu verdachte heeft laten zien er niet voor terug te deinzen met vuurwapens op mensen te schieten. De rechtbank acht, gelet op de ernst van de feiten, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren passend en geboden. Rekening houdend met na te noemen omstandigheden die zijn gelegen in de persoon van verdachte, ziet zij echter aanleiding deze straf met een derde te verhogen. Verdachte is reeds meerdere malen tot langdurige vrijheidstraffen veroordeeld wegens geweldsdelicten, ook met gebruikmaking van (vuur)wapens. Deze straffen hebben hem er niet van weerhouden zich opnieuw te bewapenen en ook daadwerkelijk te schieten. De rechtbank houdt hiermee in ernstig strafverzwarende zin rekening. Verdachte heeft niet willen meewerken aan gedragskundig onderzoek, zodat geen inzicht in zijn drijfveren bestaat. Een behandeling ter voorkoming van gewelddadig gedrag in de toekomst is daardoor evenmin mogelijk. De rechtbank ziet zich dan ook, mede uit het oogpunt van beveiliging van de maatschappij, genoodzaakt aan verdachte een langdurige gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting enigszins af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. 8.2. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel 8.2.1. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [F], [G], [H],
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
4/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
[J], [K], [L] en [M] worden toegewezen voor zover deze zien op de vergoeding van geleden materiële schade, nu deze posten, onder meer door de overgelegde stukken, voldoende aannemelijk zijn gemaakt. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de genoemde benadeelde partijen voor zover deze zien op de gevorderde schade ter zake van de post "schending fundamentele mensenrechten", nietontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling van dit onderdeel van de vorderingen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [D] zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.000,= voor zover de vordering ziet op immateriële schade en tot een bedrag van € 1.444,74 voor zover deze ziet op materiële schade, te weten kosten voor rechtsbijstand. Voor zover de vordering ziet op shockschade, moet de vordering in de visie van de officier van justitie nietontvankelijk worden verklaard, nu de behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [B] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.000,= voor zover de vordering de gestelde immateriële schade betreft en tot een bedrag van € 100,= voor zover deze ziet op vergoeding van materiële schade. Ten aanzien van alle genoemde benadeelde partijen heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de wettelijke rente voor vergoeding in aanmerking komt en dat de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd. 8.2.2. Het standpunt van de verdediging ten aanzien van de benadeelde partijen De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen met betrekking tot de immateriële schade van [F], [G], [H], [J], [K], [L] en [M] nietontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw heeft ook verzocht om de gevorderde kosten te matigen voor zover de vordering van [J] ziet op de vergoeding van de huur van de auto. De raadsvrouw heeft voorts verzocht om de vordering van [D] af te wijzen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot moord dan wel poging tot doodslag op [D]. De raadsvrouw heeft tevens verzocht om [B] nietontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot vergoeding van shockschade. Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten, heeft de raadsvrouw verzocht deze te matigen. Ten aanzien van het overige heeft de raadsvrouw geen verweren gevoerd. 8.2.3. Het oordeel van de rechtbank 8.2.3.1. De gevorderde immateriële schade van de nabestaanden van [A] De benadeelde partijen [F], [G], [H], [J], [J], [L] en [M] hebben gesteld dat sprake is van een schending van het recht op eerbiediging van het familie en gezinsleven zoals verwoord in artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). Zij hebben zich tevens op het standpunt gesteld dat aan hen een recht op het vorderen van schadevergoeding toekomt op grond van artikel 2 EVRM (recht op leven) juncto 13 EVRM (recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel). Tot slot is namens de benadeelde partijen aangevoerd dat de recent aangenomen Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten en de bescherming van slachtoffers van misdrijven en voor slachtofferhulp (hierna: "de Europese Richtlijn") van toepassing moet worden geacht. Deze richtlijn schrijft een brede uitleg van het slachtofferbegrip, dat naaste familieleden van overleden personen omvat, voor. De rechtbank zal de nabestaanden in hun vorderingen voor zover die zich richten op de vergoeding van immateriële schade nietontvankelijk verklaren, omdat naar het oordeel van de rechtbank de naaste familieleden niet zijn aan te merken als rechtstreeks benadeelden als bedoeld in artikel 51f Sv. Voor zover de Europese Richtlijn ertoe kan leiden dat een breder slachtofferbegrip moet worden gehanteerd, merkt de rechtbank op dat de termijn voor implementatie van deze richtlijn in het nationale systeem van de lidstaten loopt tot 16 november 2015. De rechtbank is onbekend met een wetsvoorstel ter uitvoering van deze richtlijn. Nu de implementatietermijn nog niet is verlopen, oordeelt de rechtbank een beroep op de Europese Richtlijn vruchteloos. Het is desalniettemin voor te stellen dat door het overlijden van het slachtoffer inbreuk is gemaakt op het door artikel 8 EVRM beschermde familie en gezinsleven van de genoemde benadeelde partijen. In beginsel kan er een grond bestaan tot toekenning van een vergoeding van de op die manier geleden en nog te lijden schade. De beoordeling van de vraag of deze situatie zich voordoet, alsmede de beoordeling van de omvang van de schade en de vaststelling van een causaal verband tussen de gedragingen van verdachte en die schade, vergt veel onderzoek. De behandeling van dit deel van de vordering van de benadeelde partijen levert dan ook een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partijen [F], [G], [J] en [L] in dat deel van de vordering nietontvankelijk zijn. [H], [K] en [M] hebben verder geen schadevordering(en) ingediend, en zullen dan ook nietontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partijen kunnen die vordering of dat deel van de vordering bij de civiele rechter aanbrengen. Deze civielrechtelijke procedure is een voldoende effectieve rechtsgang voor de behandeling van vorderingen die zien op immateriële schade voor nabestaanden. 8.2.3.2. De gevorderde materiële schade van de nabestaanden van [A] De vordering van [F]
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
5/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [F], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8.874,66 (achtduizend achthonderdvierenzeventig euro en zesenzestig eurocent) aan materiële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten: kosten van de begrafenis (€ 3.573,98 + € 2.680,49 + € 2.144,39); kosten van de vliegreis naar Marokko (€ 375,80) en kosten gemaakt voor het bezoek aan rechtbank en advocaat, welke post de rechtbank opvat als gestelde invorderingskosten (€ 100,=). De vordering kan dan ook tot dat bedrag (€ 8.874,66) worden toegewezen. Tevens zal de vordering voor zover deze ziet op de wettelijke rente worden toegewezen voor het bedrag van € 8.398,86 met ingang van de datum van 6 november 2011 (datum factuur), voor het bedrag van € 375,80 met ingang van de datum van 1 november 2011 (datum boeking vliegticket) en voor het bedrag van € 100,= met ingang van 5 februari 2013 (datum ondertekening voegingsformulier). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [F] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De vordering van ([G]) Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [G], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 475,80 (vierhonderd vijfenzeventig euro en tachtig eurocent) aan materiële schade. Dit bedrag is opgebouwd uit de volgende posten: kosten van de vliegreis naar Marokko (€ 375,80) en kosten gemaakt voor het bezoek aan rechtbank en advocaat, welke post de rechtbank opvat als gestelde invorderingskosten (€ 100,=). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Tevens zal de vordering voor zover deze ziet op de wettelijke rente worden toegewezen met ingang van de datum van 1 november 2011 voor zover het bedrag van € 375,80 betreft (datum boeking van het vliegticket). De vordering voor zover ziend opde gevorderde wettelijke rente over het bedrag van € 100,= zal worden toegewezen met ingang van 5 februari 2013 (datum ondertekening voegingsformulier). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [G] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De vordering van [J] De behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [J], levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. Deze schade ziet op de huur van een auto teneinde naar Marokko te reizen om de uitvaart van het slachtoffer [A] bij te wonen. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde kosten van € 2.000,= te matigen nu onvoldoende is gebleken waarom voor een dergelijk lange periode een auto is gehuurd. De rechtbank schat de schade op een bedrag van € 1.000,= (duizend euro) aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag (€ 1.000,=) worden toegewezen. De wettelijke rente is voor toewijzing vatbaar met als ingangsdatum 1 november 2011 (datum huurcontract auto). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [A] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd De vordering van [L] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [L], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent) aan materiële schade. Deze schade ziet op een vliegticket naar Marokko teneinde de uitvaart van het slachtoffer [A] bij te wonen. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens voor toewijzing vatbaar, met ingang van 1 november 2011 (datum boeking vliegticket). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. In het belang van [L] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. 8.2.3.3. De vordering van [D] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [D], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
6/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,= (tweeduizend euro) aan immateriële schade. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, heeft gevreesd voor zijn leven. De materiële schade wordt gewaardeerd op een bedrag van € 1.444,74 (duizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent) aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering kan dan ook tot een bedrag van € 3.444,74 (drieduizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent) worden toegewezen. De wettelijke rente is voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft het bedrag van € 2.000,= dient deze te worden berekend met als ingangsdatum 29 oktober 2011. Met betrekking tot het bedrag van € 1.444,74 dient deze te worden berekend met als ingangsdatum 20 februari 2013 (uiterste betaaldatum vermeld op factuur). Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel ziet op de post "voorschot shockschade". Geleden schade ten gevolge van een shock komt slechts voor vergoeding in aanmerking indien (i) de betrokkene rechtstreeks wordt geconfronteerd met de omstandigheden waaronder het ongeval heeft plaatsgevonden en (ii) de confrontatie bij de betrokkene een hevige schok heeft teweeggebracht, hetgeen zich met name kan voordoen indien sprake is van een nauwe band met degene die door het ongeval is gedood of gewond geraakt. Vergoeding kan echter slechts aan de orde zijn indien het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval is indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Niet is gebleken dat daarvan bij de benadeelde [D] sprake is. Dat deel van de vordering komt thans niet voor vergoeding in aanmerking. Dat slechts een voorschot wordt gevraagd maakt het voorgaande niet anders. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de civiele rechter aanbrengen. In het belang van [D] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. 8.2.3.4. De vordering van [B] Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van de benadeelde partij [B], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.000,= (tweeduizend euro) aan immateriële schade. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, heeft gevreesd voor zijn leven. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente is eveneens voor toewijzing vatbaar met ingang van 29 oktober 2011. Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. De rechtbank wijst de vordering voor de gestelde invorderingskosten, € 100,= (honderd euro), af, nu de vordering ter terechtzitting is opgemaakt en ingediend en daarom niet is gebleken dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De behandeling van het overige deel van de vordering van de benadeelde partij levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. Voor zover de vordering ziet op "voorschot shockschade" zal de rechtbank de vordering nietontvankelijk verklaren nu niet is gebleken van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank verwijst naar hetgeen hierover hiervoor ten aanzien van de benadeelde partij [D] is overwogen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering nietontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. In het belang van [B] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld. Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezen verklaarde levert op:
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
7/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde: Doodslag
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde: Poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde: Medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. * Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 16 (zestien) jaren. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. * Wijst de vordering van [F], domicilie kiezende op het adres [adres 2], [postcode] te [plaats], toe tot € 8.874,66 (achtduizend achthonderdvierenzeventig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 8.398,86 (achtduizend driehonderdachtennegentig euro en zesentachtig eurocent) vanaf 6 november 2011, over € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent) vanaf 1 november 2011 en over € 100.= (honderd euro) vanaf 5 februari 2013, steeds tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [F] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [F], aan de Staat € 8.874,66 (achtduizend achthonderdvierenzeventig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente voor het bedrag van € 8.398,86 (achtduizend driehonderdachtennegentig euro en zesentachtig eurocent) vanaf 6 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, voor het bedrag van € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent) vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening en voor het bedrag van € 100,= (honderd euro) vanaf 6 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 79 (negenenzeventig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen. * Wijst de vordering van [G], domicilie kiezende op het adres [adres 2], [postcode] te [plaats], toe tot € 475,80 (vierhonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 100,= (honderd euro) vanaf 5 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent) vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [G] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in haar vordering is. Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [G], aan de Staat € 475,80 (vierhonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 100,= (honderd euro) vanaf 5 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent) vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 9 (negen) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
8/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen. * Wijst de vordering van [J], domicilie kiezende op het adres [adres 2], [postcode] te [plaats], toe tot € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [A] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A], aan de Staat € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 20 (twintig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen. * Wijst de vordering van [L], domicilie kiezende op het adres [adres 2], [postcode] te [plaats], toe tot € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [L] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [L], aan de Staat € 375,80 (driehonderdvijfenzeventig euro en tachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 7 (zeven) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen. * Verklaart [H] nietontvankelijk in zijn vordering. * Verklaart [K] nietontvankelijk in zijn vordering. * Verklaart [M] nietontvankelijk in zijn vordering. * Wijst de vordering van [D], domicilie kiezende op het adres [adres 3], [postcode] te [plaats], toe tot € 3.444,74 (drieduizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.000,= (tweeduizend euro) vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 1.444,74 (duizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent) vanaf 20 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [D] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [D], aan de Staat € 3.444,74 (drieduizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over het bedrag van € 2.000,= (tweeduizend euro) vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening en over het bedrag van € 1.444,74 (duizend vierhonderdvierenveertig euro en vierenzeventig eurocent) vanaf 20 februari 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
9/10
2422015
ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053, voorheen LJN BZ2053, Rechtbank Amsterdam, 13/65715011 (Promis)
betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 44 (vierenveertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen. * Wijst de vordering van [B], domicilie kiezende op het adres [adres 2], [postcode] te [plaats], toe tot € 2.000,= (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [B] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil. Wijst de vordering voor het bedrag van € 100,= (honderd euro) af. Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige nietontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B], aan de Staat € 2.000,= (tweeduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 30 (dertig) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.B. Martens, voorzitter, mrs. M.R. Jöbsis en E. Dinjens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Vermeulen, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2013.
i Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processenverbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. ii Een procesverbaal verhoor getuige [N] bij de rechtercommissaris d.d. 31 oktober 2012. iii De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2013. iv Een procesverbaal van verhoor getuige [O] met nummer 2011278008 van 29 oktober 2011, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [P], p. 200016. v Een geschrift, zijnde een rapport van 31 oktober 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde arts en patholoog, dr. [Q], p. 100315100318. vi Een procesverbaal sporenonderzoek met nummer 201127800853 van 3 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [R], [S] en [T], p. 100037100044.44. vii Een procesverbaal van doorzoeking ter inbeslagname met nummer 2011294190 van 15 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [U], p. 100482 e.v. viii Een procesverbaal wapenonderzoek met nummer 2011294190 van 17 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [V], p. 100537 e.v. ix Een procesverbaal van verhoor van verdachte [W] met nummer 2011278008 van 23 november 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [X], p. 300123 en 300124. x De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 februari 2013. xi Een procesverbaal van verhoor verdachte [E] van 8 december 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [Y] en [Z], p. 300156.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2013:BZ2053
10/10