1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701 Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
28042010
Datum publicatie
28042010
Zaaknummer
13.52841109
Rechtsgebieden
Strafrecht
Bijzondere kenmerkenEerste aanleg meervoudig Inhoudsindicatie
De rechtbank veroordeelt verdachte van moord op portier bewezen en veroordeelt hem tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar. Medeverdachte is vrijgesproken. Verdachte heeft het slachtoffer bedreigd en tegen hem gezegd dat hij bij thuiskomst zal worden opgewacht. Toen het slachtoffer bij zijn woning aan kwam rijden is hij beschoten en dodelijk in het hoofd getroffen. Verdachte ontkent bij deze moord betrokken te zijn geweest en heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.
Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Uitspraak RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/52841109 (PROMIS) Datum uitspraak: 28 april 2010 op tegenspraak
VONNIS
van de rechtbank [geboorteplaats], meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres], gedetineerd in het Huis van Bewaring ‘Over Amstel’ te Amsterdam, Huis van Bewaring ‘Het Schouw’.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 januari 2010 en 14 april 2010.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M.M. Gabel en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. M.L. van Gaalen naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte zijn vermeende betrokkenheid bij alle hem ten laste gelegde feiten heeft ontkend en overigens gebruik heeft gemaakt van zijn recht om geen antwoord te geven op aan hem gestelde vragen.
1. Tenlastelegging Aan verdachte is tenlastegelegd dat 1. hij op of omstreeks 07 juni 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft/hebben beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) op die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 2.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
1/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juli 2009 tot en met 30 juli 2009 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] te bewegen tot de afgifte van een of meer goeder(en) en/of een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk zakelijk weergegeven – opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar een woning aan de [adres] is/zijn gegaan, waarna hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zich voor heeft/hebben gedaan als ambtena(a)r(en) van politie en/of (daarbij) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft/hebben toegevoegd dat zij de (voor)deur van voornoemde woning moest(en) openen;
3. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 juli 2009 tot en met 30 juli 2009 te Almere, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en / of van een valse hoedanigheid en / of door een (of meer) listige kunstgre(e)p(en) en / of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 13] te bewegen tot de afgifte van een of meer goeder(en) en/of een geldbedrag, met vorenomschreven oogmerk – zakelijk weergegeven opzettelijk valselijk en / of listiglijk en / of bedrieglijk en / of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar een woning aan de [adres] is/zijn gegaan, waarna hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) zich voor heeft/hebben gedaan als ambtena(a)r(en) van politie en/of (vervolgens) voornoemde woning is/zijn binnen gegaan en/of heeft/hebben doorzocht; 4 primair:
hij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 14] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen naar die [slachtoffer 14] is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) een of meermalen met een of meer barkruk(ken), althans een of meer (hard(e) en/of zwa(a)r(e)) voorwerp(en) tegen het lichaam van die [slachtoffer 14] heeft/hebben geslagen (terwijl die [slachtoffer 14] op de grond lag); subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 14]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel heeft/hebben toegebracht, door deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk een of meermalen met een of meer barkruk(ken), althans een of meer (hard(e) en/of zwa(a)r(e) voorwerp(en)) tegen het lichaam van die [slachtoffer 14] heeft/hebben geslagen (terwijl die [slachtoffer 14] op de grond lag);
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2009 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer 14], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk een of meermalen met een of meer barkruk(ken), althans een of meer (hard(e) en/of zwa(a)r(e)) voorwerp(en) tegen het lichaam heeft/hebben geslagen (terwijl die [slachtoffer 14] op de grond lag), tengevolge waarvan die [slachtoffer 14] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5. hij op of omstreeks 16 september 2008 te Abcoude, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (merk Packard Bell) en/of een digitale camera (merk Canon) en/of een geldbedrag in elk geval enig(e) goed(eren) en/of een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 15], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot die woning heeft / hebben verschaft en/of de / het weg te nemen goed(eren) en/of geldbedrag onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) naar voornoemde woning is/zijn gegaan, waarna hij, verdachteen/of zijn mededader(s) een of meer kozijn(en) en/of een ruit
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
2/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
van die woning kapot heeft/hebben gemaakt en/of het slot van de achterdeur van die woning heeft/hebben ontzet en/of door een raam van die woning is/zijn geklommen; 6.
hij op of omstreeks 10 september 2008 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een box aan [adres] weg te nemen een of meer goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 16], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die box te verschaffen en / of die / dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en / of inklimming, het slot van de deur van die box heeft uitgedraaid en/of (het slot van) het kozijn en/of een ruit van die box kapot heeft gemaakt;
2. Voorvragen De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Vrijspraak Ten aanzien van de onder 2, 3, 4, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair ten laste gelegde feiten overweegt de rechtbank het volgende. 3.1 Feiten 2 en 3.
Deze feiten zijn ten laste gelegd als medeplegen van een poging tot oplichting. Uit observaties door de politie blijkt het volgende. Op 29 juli 2009 wordt verdachte gezien terwijl hij met een aantal andere personen, onder wie [naam 1] en [naam 2] in een auto naar Almere rijdt. Bij het adres [adres] stappen [naam 1] en [naam 2] uit, bonzen op de voordeur en de ramen en begeven zich in de tuin aan de achterzijde van de woning. Vervolgens wordt doorgereden naar de woning [adres]. Wederom stappen [naam 2] en [naam 1] uit. Zij zijn deze woning binnengegaan De politie vermeldt dat uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte de regie in handen had en aanwijzingen gaf . [naam 1] heeft tegenover de politie toegegeven dat het de bedoeling was om met een vals politiepasje twee woningen in Almere, in de [adres] en [adres], naar binnen te gaan ‘om te kijken of daar wat was’ en dat zij er van uit gingen dat op die adressen drugsdealers woonden, dat zij op zoek waren naar drugs of geld. Als reden om mee te doen heeft [naam 1] opgegeven dat het ‘spannend’ was en dat het om ‘geld’ ging. De overige verdachten hebben ter zake niets verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het opzet van verdachte en/of zijn mededaders er op was gericht om met gebruikmaking van een of meer in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddelen anderen te bewegen tot de vrijwillige afgifte van enig goed. Uit de verklaring van [naam 1] lijkt veeleer te volgen dat de opzet van de verdachten gericht was op het wegnemen van drugs en/of geld en/of andere goederen van hun gading en dat het tonen van een politiepasje slechts een middel was om de woning binnen te komen. Een poging tot diefstal in vereniging is evenwel niet ten laste gelegd. Nu zij niet wettig en overtuigend bewezen acht hetgeen onder 2 en 3 is tenlastegelegd, zal de rechtbank de verdachte van beide feiten vrijspreken 3.2 Feit 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair
Uit het dossier blijkt het volgende. Op donderdag 25 juni 2009 heeft een mishandeling plaatsgevonden door twee personen van een man, die later bleek te zijn genaamd [slachtoffer 14]. Dit gebeurde in het winkelcentrum Reigersbos te Amsterdam Zuidoost. Deze mishandeling is bij toeval gezien door een verbalisant (X60) van een observatieteam van de politie. X60 heeft verdachte herkend als één van de daders en heeft gezien dat verdachte [slachtoffer 14] met een barkruk heeft geslagen . [slachtoffer 14] heeft aangifte gedaan van de mishandeling en heeft verklaard dat het feit werd gepleegd op donderdag 25 juni 2009. Verdachte heeft tegenover de politie een aandeel bij dit feit bekend.
De rechtbank stelt vast dat ten laste gelegd is dat dit feit op of omstreeks 25 mei 2009 heeft plaatsgevonden. Ter zitting is het ten laste gelegde feit besproken en is de datum waarop het feit volgens de aangifte en overige hiervoor genoemde processenverbaal zou hebben plaatsgevonden – te weten 25 juni 2009 – aan de orde gesteld. De officier van justitie heeft geen vordering gedaan in het kader van artikel 313, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
3/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
De rechtbank stelt vast dat de verkeerde datum in de tenlastelegging staat vermeld en is van oordeel dat dit gegeven aan een bewezenverklaring van dit feit in de weg staat. De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair is ten lastegelegd, zodat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken.
4. Bewezenverklaring van de feiten 1, 5 en 6 De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het eerste, het vijfde en het zesde ten lastegelegde feit heeft gepleegd, te weten dat verdachte: 1. op 7 juni 2009 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen kogels op die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden; 5. op of omstreeks 16 september 2008 te Abcoude met het oogmerk van wederrechtelijke toe eigening uit een woning aan de [adres] heeft weggenomen een laptop (merk Packard Bell) en een digitale camera (merk Canon), toebehorende aan [slachtoffer 17], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot die woning heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming, waarbij verdachte naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij een ruit van die woning kapot heeft gemaakt en het slot van de achterdeur van die woning heeft ontzet en door een raam van die woning is geklommen; 6. op 10 september 2008 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening uit een box aan [adres] weg te nemen een of meer goederen, toebehorende aan [slachtoffer 16] en zich daarbij de toegang tot die box te verschaffen door middel van braak, het slot van de deur van die box heeft uitgedraaid en het slot van het kozijn kapot heeft gemaakt. Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. Waardering van het bewijs Met betrekking tot feit 1. Algemeen
De politie krijgt op 7 juni 2009 om 07.33 uur een telefonische melding dat zojuist op de parkeerplaats bij de Willeskopstraat in Amsterdam Zuidoost een schietpartij heeft plaatsgevonden. Er is meerdere keren geschoten met verschillende vuurwapens. Het slachtoffer, [slachtoffer], is daarbij door een kogel in zijn hoofd getroffen en is korte tijd later, zonder bij kennis te zijn geweest, in het AMC overleden . Onderzoek door de patholoog anatoom heeft uitgewezen dat er sprake was van een perforatiekanaal in het hoofd, passend bij een doorschot, met complexe schedelbreuk en ernstig hersenletsel. Zijn conclusie luidt: ‘Bij [slachtoffer] (de rechtbank leest: [slachtoffer]), oud 28 jaren, werd het intreden van de dood verklaard door ernstig schedel en hersenletsel als gevolg (van) perforerend geweld’. Op 8 september 2009 is verdachte aangehouden op de luchthaven Schiphol op verdenking van betrokkenheid bij deze schietpartij . Verdachte heeft van meet af aan gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Ter zitting heeft hij zijn betrokkenheid bij het feit ontkend en er verder het zwijgen toe gedaan.
5.1. Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het eerste feit op de tenlastelegging. Met betrekking tot dit feit heeft zij gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte één van de schutters van de schietpartij op 7 juni 2009 is geweest, waarbij [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) dodelijk werd getroffen. De officier van justitie heeft in de opsomming van bewijsmiddelen onder meer aandacht besteed aan een tap met het volgnummer 400 (een opgenomen telefoongesprek d.d. 7 juni 2009, 07.32 uur, hierna aan te duiden als “tap 400”), het sms bericht dat [naam 3] op 7 juni 2009 aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gestuurd met de tekst “geen shit te doen”, en aan de verklaringen van de getuige [naam 3].
Wat betreft de tap 400 heeft de officier van justitie geconcludeerd dat er meer dan voldoende verklaringen voorhanden zijn om aan te nemen dat er iets is gezegd in de trant van ‘gepopt’ of ‘gepompt’ (volgens de officier van justitie straattaal, in de betekenis van ‘geschoten’) en dat bovendien aangenomen mag worden dat dit door verdachte is gezegd. Zij acht deze tap een bruikbaar bewijsmiddel.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
4/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
De voor de verdachte bezwarende verklaring die de getuige [naam 3] (verder te noemen [naam 3]) tegenover de politie heeft afgelegd op 11 november 2009 is volgens de officier van justitie eveneens bruikbaar voor het bewijs. Dat de getuige later bij de rechtercommissaris, toen zij onder ede werd gehoord, is teruggekomen op haar verklaring en bovendien heeft verklaard door de politie onder druk te zijn gezet bij het afleggen van de eerdere verklaring, is voor de officier van justitie, nadat de desbetreffende verbalisanten over deze beschuldiging bij de rechtercommissaris zijn gehoord, aanleiding geweest de aanhouding van de getuige te gelasten en haar te laten signaleren op verdenking van overtreding van artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht (meineed). Op basis van de taps, de telefoongegevens en de verklaringen in het dossier, waaronder tap 400 en de verklaring van de getuige [naam 3] van 11 november 2009, concludeert de officier van justitie dat verdachte, nadat hij eerder die avond bij de Brasil Bar ruzie heeft gehad met [slachtoffer], samen met een ander naar de Willeskopstraat is gegaan, zij vervolgens samen daar [slachtoffer] hebben opgewacht en dat zij beiden in de richting van [slachtoffer] hebben geschoten, waardoor [slachtoffer] letsel heeft opgelopen waaraan hij later die dag is overleden. Het doet er voor de strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet toe of verdachte daadwerkelijk degene is geweest die het fatale schot heeft gelost. Wie met een ander met vuurwapens schiet op of in de richting van een persoon neemt welbewust het risico dat die persoon geraakt wordt en dat dit een fatale afloop kan hebben. De officier van justitie is dan ook van mening dat er sprake is van medeplegen van het opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven beroven.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft aangevoerd dat er geen enkel direct bewijs is dat verdachte betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer]. Het signalement dat getuige [naam 4] geeft, sluit verdachte niet uit, maar is onvoldoende bepalend om op grond daarvan te kunnen concluderen dat verdachte één van de schutters is geweest. Er is geen forensisch bewijs dat verdachte koppelt aan de plaats van het delict en ook op grond van het telecomonderzoek kan niet worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het incident op de delictplaats aanwezig was. De raadsman heeft meer specifiek verweer gevoerd tegen het gebruik van de volgende bewijsmiddelen.
De tap 400. De raadsman heeft uitvoerig betoogd dat en waarom dit opgenomen telefoongesprek zijns inziens niet aan het bewijs kan meewerken. Zijn conclusie is dat niet met enige relevante mate van zekerheid is vast komen te staan dat verdachte deelneemt aan het gesprek en tevens dat niet is vast komen te staan dat in het gesprek iets gezegd wordt dat verband houdt met de dood van [slachtoffer].
De getuige [naam 3]. Verwijzend naar het arrest van de Hoge Raad van 1 februari 1994 (NJ 1994, 427), heeft de raadsman bepleit dat de rechtbank in een geval als het onderhavige, waarbij een getuige ten overstaan van de rechtercommissaris is teruggekomen op een eerdere, belastende, verklaring, voor het bewijs slechts gebruik kan maken van de inhoud van die eerdere, bij de politie afgelegde, verklaring indien de desbetreffende getuige ter zitting is gehoord. Dat nu is niet het geval geweest. De raadsman heeft verzocht de verklaring van 11 november 2007 van getuige [naam 3] van het bewijs uit te sluiten, primair op grond van het bepaalde in bovenstaand arrest, subsidiair nu de verklaringen onbetrouwbaar zijn, althans dat de betrouwbaarheid hiervan niet kan worden vastgesteld. De raadsman heeft verwezen naar de toetsingscriteria op basis waarvan de betrouwbaarheid van een getuige kan worden beoordeeld, zoals geformuleerd in een arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 23 juli 2003 (LJN: AN9571) Ook uit de sms die door getuige [naam 3] op 7 juni 2009 om 07:52:50 zou zijn verstuurd aan medeverdachte [medeverdachte] en waarin zij [medeverdachte] vraagt “geen shit” te doen, kan niet worden afgeleid dat verdachte van plan was om [slachtoffer] iets aan te doen. De sms bewijst niets in verband met het aan verdachte ten laste gelegde, aldus de raadsman. Het mogelijke motief dat door de officier van justitie is gepresenteerd, namelijk een eerdere ruzie tussen verdachte en het slachtoffer, is volstrekt ontoereikend als motief voor een levensberoving.
5.3. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het feit. De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
5.3.1 Met betrekking tot tap 400. Het betreft hier een telefoongesprek met het volgnummer 400 dat in het kader van een ander lopend strafrechtelijk onderzoek, gericht op de medeverdachte [medeverdachte] en anderen, is opgenomen op 7 juni 2009 om 07.32 en dat gevoerd werd met de telefoon die in gebruik was bij
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
5/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
[medeverdachte], telefoonnummer [nummer]. Het gesprek heeft een netto lengte van twee seconden. De officier van justitie gaat er van uit dat op deze tap verdachte te horen is die meldt dat er geschoten (‘gepompt’ of ‘gepopt’) is: ‘we hebben gepo(m)pt toch”… De raadsman heeft dit standpunt betwist. Er is stemvergelijkend onderzoek gedaan door een deskundige, professor dr. A.P.A. Broeders, verbonden aan de universiteit te Maastricht. De conclusie van dit onderzoek is de volgende: de bevindingen van het onderzoek leiden tot de conclusie dat het betwiste materiaal in de onderzochte opnamen mogelijk afkomstig is van dezelfde spreker als het onderzochte vergelijkingsmateriaal, in casu verdachte . De deskundige is op zitting ondervraagd. Hij heeft verklaard dat naar zijn stellige indruk het gesprek gevoerd wordt vanuit een auto waarin minstens twee, mogelijk drie personen zich bevinden en dat iemand van buiten de auto de betwiste mededeling doet nadat gevraagd wordt ‘wat is er gebeurd?’ De deskundige heeft verklaard niet bekend te zijn met zogenaamde straattaal, maar het niet uit te sluiten dat de spreker het woord ‘gepopt’ of ‘gepompt’ heeft gebezigd. Hij heeft verklaard dat hetgeen de officier van justitie meent te horen, mogelijk een juiste interpretatie is maar dat hij geen stellige conclusie kan trekken. De deskundige heeft verklaard dat hij grote twijfels heeft of de stem het woord ‘we’ gebruikt, vindt het gebruik van het woord ‘toch’ op die plaats niet logisch en heeft tenslotte letterlijk gezegd dat hij ‘er geen chocola van kan maken’. De rechtbank stelt vast dat de deskundige geen eenduidige interpretatie kan geven van de op de tap gehoorde woorden. De rechtbank heeft de opname van deze telefoontap ter zitting twee maal gehoord. Het oordeel van de deskundige sluit het gebruik van deze telefoontap als bewijsmiddel op zich niet uit. De rechtbank is evenwel op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat het verdachte is geweest die de betwiste woorden heeft gebruikt. Dit brengt mee dat tap 400 niet als bewijsmiddel kan worden gebruikt.
5.3.2 Met betrekking tot de verklaring van de getuige [naam 3] d.d. 11 november 2009 De raadsman heeft zich beroepen op een arrest van de Hoge Raad d.d. 1 februari 1994 (LJN: AB7528). In dit arrest geeft de Hoge Raad aanwijzingen over de bruikbaarheid van een belastende verklaring die een getuige bij de politie heeft afgelegd en waarop later wordt teruggekomen. In casu betreft het hier de getuige [naam 3] die, als zij in het bijzijn van de officier van justitie en de raadsman van de verdachte wordt gehoord door de rechtercommissaris op 25 januari 2010, op een aantal punten terugkomt op haar eerder bij de politie op 11 november 2009 afgelegde voor de verdachte belastende verklaring, welke verklaring is opgenomen in een ambtsedig opgemaakt proces verbaal . De rechtbank stelt vast dat de getuige [naam 3] in haar verklaring van 11 november 2009 onder meer heeft verklaard dat zij de dag na de gebeurtenissen heeft gehoord dat in een groepje jonge mannen, waaronder verdachte, werd gezegd “dat ze op [slachtoffer] hebben staan wachten bij zijn huis en dat ze hem bang wilden maken door op zijn auto te schieten, maar dat er iets verkeerd is gegaan en [slachtoffer] is geraakt.”; en dat “verkeerd schieten en alleen maar bang maken” in ieder geval werd gezegd door [verdachte] of Anti. Op deze verklaring is zij later in haar verklaring bij de Rechtercommissaris teruggekomen, terwijl zij niet als getuige ter terechtzitting is opgeroepen. In genoemd arrest van 1 februari 1994 (LJN 7528) heeft de Hoge Raad, voozover hier van belang, het volgende overwogen.
(i) In het licht van het EVRM is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig procesverbaal voor zover inhoudende een niet ter terechtzitting afgelegde de verdachte belastende verklaring niet zonder meer ongeoorloofd en in het bijzonder niet onverenigbaar met art. 6, lid 1, en lid 3, aanhef en onder d, EVRM. (…) Voorts is van ongeoorloofdheid als onder (i) bedoeld geen sprake indien genoemde gelegenheid heeft ontbroken, doch die verklaring in belangrijke mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. (iii1) Afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de zaak en de omstandigheid of en in hoeverre het telastegelegde feit door de verdachte wordt ontkend, kunnen beginselen van behoorlijke procesorde meebrengen dat het openbaar ministerie bepaalde personen als getuige ter terechtzitting dient te dagvaarden of op te roepen dan wel dat de rechter zodanige dagvaarding of oproeping ambtshalve dient te bevelen bij gebreke waarvan processenverbaal voor zover inhoudende de door die personen in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaringen niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd. (iii2) Het onder (iii1) overwogene zal in ieder geval gelden indien een ambtsedig procesverbaal, inhoudend een in het opsporingsonderzoek afgelegde belastende verklaring van een persoon, het enige bewijsmiddel is waaruit verdachtes betrokkenheid bij het telastegelegde feit rechtstreeks kan volgen en die persoon nadien door een rechter is gehoord en ten overstaan van deze die verklaring heeft ingetrokken of een op essentiële punten ontlastende nadere verklaring heeft afgelegd, dan wel heeft geweigerd te verklaren omtrent de feiten en omstandigheden waarover hij eerder verklaard heeft. Indien dit is geschied ter gelegenheid van een verhoor van de bedoelde persoon door de rechtercommissaris behoort deze persoon ter terechtzitting in eerste aanleg en in geval van appel ook ter terechtzitting in hoger beroep als getuige te worden gedagvaard of opgeroepen, opdat de rechter zich door eigen waarneming van de getuige een oordeel zal kunnen vormen omtrent de betrouwbaarheid van diens verklaringen dan wel omtrent de redenen van diens weigering aldaar een verklaring af te leggen. Bedoelde persoon zal eveneens ter terechtzitting in hoger beroep als getuige
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
6/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
moeten worden opgeroepen indien hij ter terechtzitting in eerste aanleg voor het eerst is teruggekomen op zijn eerder in het voorbereidend onderzoek afgelegde verklaring dan wel heeft geweigerd een verklaring af te leggen. (iii3) Indien in de onder (iii2) omschreven gevallen een getuige, die ter terechtzitting is opgeroepen, hetzij aldaar verschijnt, hetzij aldaar niet verschijnt en verdere oproeping zinloos is gebleken, staat het de rechter vrij de in het opsporingsonderzoek afgelegde verklaring voor het bewijs te bezigen.
De rechtbank overweegt dat zich niet de situatie voordoet dat de verklaring van de getuige [naam 3] het enige bewijsmiddel is waaruit verdachte’s betrokkenheid bij het feit rechtstreeks kan volgen. De rechtbank verwijst naar de gebruikte bewijsmiddelen en in het bijzonder naar de verklaring van de getuige [naam 4]. Naar het oordeel van de rechtbank schrijft geen rechtsregel voor dat, gelet op het hierboven overwogene, de verklaringen van getuige [naam 3], geheel buiten beschouwing dienen te worden gelaten. De verdediging moet worden toegegeven dat de getuige [naam 3] wisselend heeft verklaard. Dit zou zijn achtergrond kunnen vinden in angst voor de gevolgen die haar verklaring zou kunnen hebben, mede gezien haar kwetsbare en afhankelijke maatschappelijke positie, zoals die uit het dossier blijkt. De rechtbank vindt hierin aanleiding ten aanzien van de verklaringen van deze getuige behoedzaamheid te betrachten, in die zin dat de hier boven weergegeven verklaring niet voor het bewijs worden gebruikt. De hieronder nog te noemen verklaring van de getuige [naam 3] omtrent het door haar verstuurde SMSje zal de rechtbank wel voor het bewijs gebruiken. De getuige is in al haar verklaringen over dit SMSje, waaronder ook haar verklaring bij de rechtercommissaris consistent in haar verklaringen. Deze houden naar de kern in dat zij dit SMSje heeft verstuurd naar [medeverdachte] omdat zij begrepen had dat zij op weg waren naar de Bijlmer of Gein en zij bang was dat zij [slachtoffer] iets zouden aandoen. Voorts vindt haar verklaring steun in zowel de inhoud van het SMSje als het tijdstip waarop het SMSje is verzonden.
5.3.3 Feiten en omstandigheden waarvan de rechtbank uitgaat bij haar beoordeling.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat. Op 13 april 2009 heeft er een ruzie plaatsgevonden bij de Brasil Bar in de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam. De politie zag aanleiding van deze ruzie een mutatierapport op te maken . Achtergrond van deze ruzie was het feit dat verdachte heeft geprobeerd [naam 5] te versieren. Zij is de halfzus van een portier van de Brasil Bar, te weten [naam 6]. [naam 5] was hiervan niet gediend en [naam 6] werd woest en wilde verhaal gaan halen. Hij heeft verdachte weggestuurd.
Na de schietpartij op 7 juni 2009 vertelt een man die alleen zijn achternaam noemt, [naam 7], en die zich beschouwt als een broer van het slachtoffer, in het AMC aan de politie dat hij weet dat [slachtoffer] ruzie heeft met een Hollandse jongen. Hij beschrijft hem: wonend in de buurt (Gein), tatoeages op zijn armen, 19 of 20 jaar oud en rijdend in een nieuw model Mercedes. Nadat deze jongen een keer het zusje van [naam 7] in de Brasil Bar had geslagen, omdat zij weigerde met hem te dansen, is er ruzie. De blanke jongen mag de bar niet meer in en loopt alleen maar te provoceren. Ook vandaag, 7 juni 2009, was de blanke jongen bij de Brasil Bar. [naam 7] waarschuwt vervolgens zijn broer [slachtoffer] en ziet dan dat de blanke jongen ongevraagd zijn, [naam 7]’s, auto verplaatst omdat hij er met zijn eigen auto niet door kon. Op straat volgt een ruzie. Later wordt deze [naam 7] opnieuw gehoord en vertelt hij het volgende. Op 7 juni 2009 is [naam 7] bij de Brasil Bar en ziet hij een groep jongens, waaronder een kleine blanke jongen die hij kent als [alias 1] of [alias 2], rondhangen in de buurt van de Bar. Hij krijgt de indruk dat de groep [slachtoffer] opwacht. Als de blanke jongen de auto van [naam 7] verplaatst, ontstaat er ruzie. [slachtoffer] komt naar buiten. De blanke jongen schreeuwt: ‘Ik weet waar [slachtoffer] woont… jullie gaan wel zien… als hij thuis komt staan ze op hem te wachten’. Daarna is de jongen weggereden in zijn Mercedes met nog drie donkere jongens in de auto, van wie er één in Diemen woont.
[naam 8], een portier bij de Brasil Bar, verklaart dat er op 7 juni 2009 op straat ruzie was waarbij een blanke jongen, die bekend staat onder de naam [alias 3] maar in werkelijkheid anders heet, tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “Dit is de laatste dag dat jij bij de Brasil Bar hebt gewerkt”. Toen [slachtoffer] vroeg wat hij daarmee bedoelde antwoordde de blanke jongen “Jij weet niet wie ik ben, ik weet waar jij woont, je gaat straks zien, ik ga jou niks aandoen, ik laat het doen door je eigen volk”.
Een andere portier, [naam 6], verklaart ook over de ruzie in de vroege ochtend van 7 juni 2009 en dat ‘een lastige meneer’ – waarmee hij een blanke jongen bedoelt die hij kent onder de naam [alias 3] – , tegen de ‘collega die overleden is’ ([slachtoffer]) heeft gezegd “[slachtoffer], als ik je niets laat aandoen, ben ik een vriendje” (straattaal voor flikker). Later verklaart hij nog te hebben gehoord dat de blanke jongen tegen [slachtoffer] heeft gezegd: “[slachtoffer], jij komt niet meer bij de Brasil. Als ik jou niet iets laat aandoen, ben ik een flikker” en “Als ik jou niks aandoe ben ik een mietje”. Als hem een foto (foto nummer 10, E 46) wordt getoond, verklaart [naam 6] dat dit de blanke man is die hij met de naam [alias 3] heeft aangeduid.
De rechtbank herkent op foto nr 10, blz. E 46, de verdachte, [verdachte].
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
7/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
Een derde portier, [naam 9], verklaart dat er op 7 juni 2009 een schermutseling op straat heeft plaatsgevonden, waarbij een jongen betrokken was van wie hij had horen zeggen dat hij [alias 3] heette. Hij herkent deze jongen als een jongen die al langer problemen heeft met [slachtoffer]. [alias 3] was gefocust op [slachtoffer], hij keek alleen maar naar hem. [slachtoffer] heeft [alias 3] twee klappen gegeven. [alias 3] werd woest, pakte zijn telefoon en begon te bellen. [alias 3] heeft tegen [slachtoffer] gezegd: “Hé… je gaat zien!! Er gaat iets met je gebeuren… en een anti gaat het doen. Ik zorg dat een anti het doet!” (De rechtbank begrijpt dat met ‘een anti’ een Antilliaan wordt bedoeld). [naam 10] (bijnaam “[alias 4]”) is één van de inzittenden van de auto van [alias 3]. Hij verklaart dat [alias 3] op zondag 7 juni 2009 ruzie had met [slachtoffer] en zijn broertje en dat het er redelijk wild aan toe was gegaan. Het was rond sluitingstijd, de Brasil liep leeg. Hij heeft een lift van [alias 3] gekregen naar zijn huis in Diemen en vertelt dat [alias 3] tijdens de autorit heel erg kwaad was, dat hij kwaad was over de klappen die hij had gekregen van [slachtoffer]. [alias 3] raakte behoorlijk opgewonden en schold [slachtoffer] in de auto uit. [naam 10] ([alias 4]) heeft nog tegen [alias 3] gezegd dat het die ruzie niet waard was.
Op 7 juni 2009 om 07.25 uur ontvangt [medeverdachte] een sms, afkomstig van het nummer [nummer] met de tekst: “aub ik houd van jullie allen, doe geen shit. Aub ik verzoek je, ik ga op m’n knieën. [alias 5]” Dezelfde sms ontvangt hij even later om 07.54 uur nog een keer. De sms is afkomstig van eerder genoemde [naam 3].
[naam 3] is bevriend met verdachte en met andere jongens uit zijn kring, onder wie [medeverdachte] en “[alias 4]”(= [naam 10]). Vanuit Diemen heeft zij naar [alias 4] gebeld op de vroege ochtend van 7 juni 2009 en kreeg van [alias 4] te horen dat hij even geen tijd had omdat er een gevecht aan de hand was. Vervolgens belde zij naar [verdachte] en naar [medeverdachte]. [verdachte] reageert met: “[alias 5], nu even niet”, hij had geen tijd voor haar. [medeverdachte] zei dat er even iets aan de hand was. Drie kwartier later is [alias 4] thuisgekomen en hij vertelde dat ze hadden gevochten met [slachtoffer], de jongen met wie [verdachte] allang problemen had. [alias 4] zei dat de jongens naar Gein of naar de Bijlmer gingen. Dit was voor haar aanleiding om te denken dat ze [slachtoffer] in elkaar gingen beuken, [slachtoffer] gingen pakken. Zij vertelt dat ze de sms heeft gestuurd om de jongens uit de problemen te halen, maar daarmee kennelijk te laat was. [naam 4] woont in Zuidoost en heeft vanuit haar keukenraam zicht op het parkeerterrein. Op zondagochtend 7 juni 2009 was zij omstreeks 07.05 uur een kop thee aan het zetten en hoort plotseling een aantal knallen. Zij kijkt naar buiten en ziet een blauw busje remmen en zij ziet twee jongens heel dicht bij het busje staan. Vervolgens hoort zij nog meer knallen. Zij haalt uit de woonkamer haar telefoon en ziet dat de jongens nog steeds bij het busje staan. Vervolgens ziet zij dat de jongens van het busje wegrenden, schuin over het grasveld, haar kant op en via het voetpad rechtsaf richting Reigersbos renden. Zij heeft gezien dat beide jongens een vuurwapen in de hand hielden. Zij heeft ook gezien dat de capuchon van een van de jongens afviel. Daardoor kon zij zien dat het een blanke jongen was. Omtrent het signalement van de blanke jongen verklaart zij: de jongen had erg kort geknipt haar, een postuur van een jongen van 17 jaar, hiermee bedoel ik een tenger postuur. Zijn gezicht leek een beetje mager. Ik denk dat hij ongeveer 1.70 m lang was.
De eigen waarneming van de rechtbank van het uiterlijk van verdachte De rechtbank stelt vast dat dat overeenkomt met het door de getuige [naam 4] gegeven signalement.
De rechtbank laat verder voor het bewijs meewegen de reeds onder rubriek 5 ‘Algemeen’ genoemde bewijsmiddelen, waarvan de inhoud hier als ingevoegd dient te worden beschouwd: een procesverbaal met nummer 200915559091 van 7 juni 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 11] en [naam 12] (doorgenummerde pag. C 03 e.v.) een geschrift, zijnde een verslag betreffende een niet natuurlijke dood, gedateerd 7 juni 2009 en opgesteld door U.J.C. Reynders, lijkschouwer van de gemeente Amsterdam (doorgenummerde pag. D 02). een geschrift, zijnde een deskundigenrapport, gedateerd 2 juli 2009, opgesteld door dr. R.Visser, arts en patholoog, verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie (doorgenummerde pag. D 10 e.v.)
De rechtbank stelt vast dat verdachte kennelijk over vuurwapens kan beschikken. Zij baseert deze overtuiging op de verklaringen van [naam 13] en [naam 14]. [adresnaam 13] is bevriend met verdachte [verdachte]. Zij weet dat [verdachte] een vuurwapen had. In de zomer van 2008 heeft hij het wapen, in een zwart koffertje in een plastic tasje, even bij haar in bewaring gegeven. Toen zij het koffertje opende en er in keek, zag zij een pistool. In het koffertje zat ook een aantal kogels en een houder. Het koffertje lag altijd in de auto, zij heeft het in de kofferbak zien liggen. [naam 14] heeft een man, die zij [alias 3] noemt, herkend op de foto op bijlage 1 bij het proces verbaal van haar verhoor en verklaard dat zij [alias 3] via [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) heeft leren kennen. Waar [medeverdachte] was, was [alias 3] altijd en omgekeerd. Zij heeft een keer gezien dat een vuurwapen gestoken zat tussen de bestuurdersstoel en de handrem van de auto waarin verdachte op dat moment reed. [medeverdachte] zat toen ook in die auto.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
8/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
De rechtbank herkent op foto op bijlage 1 bij dit procesverbaal de verdachte, [verdachte].
De rechtbank weegt bij haar overtuiging nog mee dat er slechts korte tijd zit tussen de ruzie (tussen verdachte en [slachtoffer]) bij de Brasil Bar en het schietincident. Verdachte was de enige blanke jongen die bij de ruzie betrokken was. Voorts slaat de rechtbank acht op het feit dat in het dossier geen andere blanke Hollandse jongen van een jaar of twintig, rijdend in een nieuw model Mercedes, voorkomt. Heeft verdachte gehandeld met voorbedachten rade? De rechtbank beantwoordt deze vraag positief en stelt vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat alles duidt op een vooropgezet plan om [slachtoffer] bij diens thuiskomst op te wachten en te beschieten. Verdachte heeft ruimschoots de tijd gehad om zijn gevoelens van woede jegens [slachtoffer] onder controle te krijgen en na te denken over de gevolgen van zijn voornemen. Hij had zich kunnen realiseren dat de ruzie op een andere wijze beslecht had kunnen worden. Verdachte heeft hier niet voor gekozen en heeft met zijn mededader [slachtoffer] gezocht, opgewacht en van dichtbij beschoten. Had verdachte opzet op de dood van [slachtoffer]? Ook deze vraag moet positief worden beantwoord. Onder verwijzing naar de verklaring van de getuige [naam 4], stelt de rechtbank vast dat twee mannen van zeer dichtbij op de auto waarin [slachtoffer] gezeten was, hebben geschoten. Of het verdachte en zijn mededader er om te doen was hem te doden, kan niet worden vastgesteld. Verdachte heeft door van zo nabij in de richting van een persoon kogels af te schieten, tenminste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die persoon dodelijk zou worden geraakt door tenminste één of meer schoten. Verdachte en zijn mededader hebben zich hierdoor niet laten weerhouden. Door wiens kogel het slachtoffer dodelijk is getroffen is bij deze afweging niet van belang.
6. De waardering van het bewijs met betrekking tot de feiten 5 en 6. 6.1. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van beide feiten. 6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 5 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Met betrekking tot feit 6 heeft hij vrijspraak bepleit, nu niet blijkt dat het aangetroffen bloed delictgerelateerd is.
6.3 . Het oordeel van de rechtbank De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van beide feiten en grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot feit 5.
De heer [slachtoffer 15] heeft aangifte gedaan van een diefstal uit de woning van wijlen zijn vader aan de [adres]. Op 16 december 2008 heeft een broer van aangever gezien dat het raam aan de voorzijde van de woning dicht was. Op 17 september 2008 heeft een andere broer gezien dat het slot van de achterdeur ontzet was. Het badkamerraam op de eerste verdieping was verbroken. In de woning was het raam van de deur naar het kantoor kapot gemaakt. Een laptop en een digitale camera zijn gestolen. Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit. De technische recherche heeft een bloedspoor aangetroffen op de binnenzijde van de kantoordeur en dit spoor veiliggesteld (identiteitszegel AAAW7063NL). Uit DNA onderzoek is gebleken dat het sporenmateriaal met identiteitszegel AAAW7063NL afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]. De kans dat het materiaal van een ander dan verdachte is, wordt geschat op minder dan één op een miljard.
Met betrekking tot feit 6
De heer [slachtoffer 16] heeft aangifte gedaan van de poging tot diefstal uit een box van zijn woning aan [adres] te Amsterdam. Hij vertelt dat hij op 10 september 2008 omstreeks 00.20 uur thuis was gekomen en had gezien dat de boxdeur nog zonder schade en afgesloten was. Om 07.45 uur werd hij gebeld door zijn onderbuurman die zei dat er in de box was ingebroken. Aangever is gaan kijken en zag dat zijn boxdeur opengebroken was. Hij zag moetsporen in het kozijn van de boxdeur en hij zag dat het slot uit het kozijn was geforceerd. Er waren geen goederen weggenomen. Aan niemand werd het recht of toestemming gegeven tot het plegen van dit feit. De boxen bevonden zich ineen gang. Deze gang was bereikbaar door middel van twee centrale toegangsdeuren. De centrale toegangsdeuren grensden aan de voorzijde en de achterzijde direct aan
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
9/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
het trottoir en waren onbelemmerd bereikbaar. Aan de centrale toegangsdeur aan de voorzijde van het pand heeft de politie sporen van inbraak geconstateerd. De politie heeft een bloedspoor aangetroffen op de buitenzijde van de boxdeur, horende bij perceel Kolfschotenstraat 4. Dit bloedspoor is veiliggesteld en voorzien van het DNA zegel GTA485. Uit DNA onderzoek is gebleken dat het sporenmateriaal met identiteitszegel GTA485 afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte]. De kans dat het materiaal van een ander dan verdachte is, wordt geschat op minder dan één op een miljard.
Naar aanleiding van het door de raadsman gevoerde verweer overweegt de rechtbank als volgt. In theorie is het mogelijk dat verdachte ooit op enig moment verwond is geraakt en een spat bloed heeft geveegd op een boxdeur. De mogelijkheid dat verdachte, die niet in [adres] woont en dus redelijkerwijs geen toegang heeft tot de boxgang bij de woning op nummer 4, ooit op een datum gelegen voor 10 september 2008 zijn DNA op juist die deur heeft achtergelaten, is echter dermate onwaarschijnlijk dat de rechtbank het verweer zal passeren. Verdachte kiest er voor geen enkele – aannemelijke – verklaring te geven voor het bloedspoor. Ook in die omstandigheden acht de rechtbank het resultaat van het DNA onderzoek bruikbaar voor het bewijs en het feit wettig en overtuigend bewezen
7. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
8. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straf en de maatregel 9.1. Het standpunt van het openbaar ministerie De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van alle door haar ten laste gelegde en door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie bezwaar gemaakt tegen de eventuele teruggave van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte. Dit betreft de voorwerpen onder de nummers 1, 2 en 3, 14, 20, 23 en 26, 35 en 36 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst. De officier van justitie heeft verklaard dat de nummers 14, 20, 23, 35 en 36 van diefstal afkomstige voorwerpen betreffen. De officier van justitie heeft niet gevorderd welke beslissing de rechtbank ten aanzien van deze voorwerpen dient te nemen. 9.2. Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de geëiste strafmaat.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn mededader een man opzettelijk van het leven beroofd en zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven die de samenleving kent: moord. Het slachtoffer was een man van 28 jaar, werkzaam als portier in de Brasil Bar, gelegen in het hart van het Amsterdamse uitgaanscentrum. Uit het dossier rijst het beeld op van een sociale, hardwerkende man die aan de ene kant niet over zich laat lopen maar aan de andere kant de problemen die zich in het uitgaanscircuit nu eenmaal voordoen, niet actief opzoekt. Hij laat in elk geval een geliefde en rouwende familieleden achter. Ter terechtzitting heeft de moeder van het slachtoffer een verklaring voorgelezen waarin zij geëmotioneerd uitdrukking heeft gegeven aan haar verdriet en onbegrip over deze gewelddaad, waarbij zij haar enige zoon heeft verloren: “Sinds 9 juni 2009 was ik mijn gezicht elke dag in tranen. Er is nog geen dag voorbij gegaan dat ik niet om [slachtoffer] heb gehuild”. De rechtbank heeft ook kennis genomen van de schriftelijke verklaring van de vriendin van het slachtoffer. Ook zij vraagt zich elke dag af waarom dit heeft moeten gebeuren en mist haar geliefde pijnlijk. Omdat het slachtoffer is opgewacht bij zijn thuiskomst, heeft zijn vriendin de schoten gehoord
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
10/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
en was zij als eerste bij haar stervende vriend. Dit laat bij haar een verschrikkelijke herinnering achter. De aanleiding om [slachtoffer] op te zoeken en van nabij neer te schieten ligt in een voortdurende ruzie over de omgang met meisjes in de Brasil Bar en in het hinderlijk parkeren van een auto. Verdachte gedroeg zich al langer irritant en bleef in de buurt van de Brasil Bar rondhangen, ook toen hem de toegang al herhaaldelijk was ontzegd. Verdachte heeft er kennelijk voor gekozen gedurende langere tijd het conflict bewust op te zoeken en in stand te houden. Dat dit voor verdachte en zijn mededader voldoende reden was om [slachtoffer] te doden is verbijsterend. Er spreekt een emotionele kilheid uit die beangstigend en verontrustend is. Verdachte heeft geen enkele vraag willen beantwoorden, heeft geen inzicht willen geven in wat hem heeft bewogen en heeft niet willen meewerken aan onderzoek naar zijn persoon en/of zijn geestvermogens. Dit is verdachte’s goed recht, maar het beneemt de rechtbank zicht op de persoonlijkheid van verdachte. Het is de keuze van verdachte dat de rechtbank bij de bepaling van de straf geen rekening kan houden met omstandigheden van persoonlijke aard.
Het beeld dat de rechtbank van verdachte krijgt – een werkloze jonge man zonder veel opleiding, met een voorliefde voor wapens en dure auto’s, die zich hinderlijk gedraagt in het uitgaanscircuit, met een criminele levenswijze en die graag wil imponeren als een keiharde jongen – wordt door of namens verdachte niet in positieve zin bijgesteld. De rechtbank houdt verdachte dan ook volledig verantwoordelijk voor zijn aandeel in het bewezen verklaarde feit.
Het feit is dermate ernstig en schokkend dat dit een gevangenisstraf van lange duur rechtvaardigt. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld voor twee vermogensdelicten, een inbraak en een poging tot inbraak. Verdachte is een jonge man van 21 jaar. Niettemin heeft hij al een indrukwekkend strafblad opgebouwd. Relevant hierbij is dat verdachte op 18 maart 2008 door de politierechter te Utrecht veroordeeld is tot een gevangenisstraf van vier maanden voor wapenbezit, een pistool met munitie. Op 13 maart 2007 heeft de politierechter te Amsterdam verdachte veroordeeld tot 120 uur werkstraf, subsidiair 60 dagen hechtenis voor een poging tot diefstal uit een woning, in vereniging. De eerste strafrechtelijke sanctie volgde toen verdachte amper 14 jaar oud was en betrof diefstallen. Sindsdien zijn nog vele vermogensdelicten gevolgd, zo blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 november 2009.
De rechtbank weegt ten gunste van verdachte mee zijn jonge leeftijd en het feit dat de rechtbank voor drie feiten – anders dan de officier van justitie heeft geëist – niet tot een bewezenverklaring heeft kunnen komen. De rechtbank vindt daarin aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van de eis van de officier van justitie en zal verdachte een vrijheidsstraf opleggen als nader te noemen..
Ten aanzien van het beslag. Ten aanzien van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onder de nummers 4 tot en met 11, 28, 31 en 37 heeft de officier van justitie al beslist; zij zijn of worden aan verdachte teruggegeven. Met betrekking tot deze voorwerpen wordt geen beslissing van de rechtbank gevorderd. De officier van justitie heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 13, 15, 16, 17, 18, 19, 21, 22, 24, 33 en 34. De rechtbank zal dan ook beslissen dat deze voorwerpen aan verdachte zullen worden teruggegeven. De voorwerpen die volgens mededeling van de officier van justitie van diefstal afkomstig zijn zullen worden bewaard voor de rechthebbende. Dit betreft de nummers 14, 20, 23, 35 en 36 op de beslaglijst.
Dan blijft nog over een beslissing ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1, 2, 3 en 26. Het betreft hier respectievelijk een stuk papier (een uitdraai schietpartij), een handboei, twee stuks inbrekersgereedschap en een ING Pas Maestro [nummer] ten name van [naam 14] (3679224).
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit het procesverbaal en kennisgeving van inbeslagneming, genummerd 200915590939 d.d. 8 september 2009 (blz. H 0080) blijkt dat op 8 september 2009 tijdens een huiszoeking in de [adres] te Amsterdam inbeslaggenomen is: 14 uitdraaien van Mamjo over een schietpartij (nr. 1 op beslaglijst) een stel handboeien, aangetroffen in een bureaulade op zolder (nr. 2 op beslaglijst) twee stuks handgereedschap, inbrekersgereedschap (nr. 3 op de beslaglijst) Deze voorwerpen zijn niet onder verdachte inbeslaggenomen.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
11/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
De rechtbank zal het handgereedschap aan het verkeer onttrekken nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang aangezien deze goederen bij het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten zijn aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten als onder feit 5 en 6 is bewezenverklaard. De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de uitdraaien en de handboeien. Nu zij niet kan vaststellen dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en zij niet vallen binnen de limitatieve opsomming van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring zoals bedoeld in artikel 33a, eerste lid a tot en met f van het Wetboek van Strafrecht kunnen deze voorwerpen niet verbeurd verklaard worden. Evenmin zijn zij vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, gelet op de limitatieve opsomming van voor deze maatregel in aanmerking komende voorwerpen, zoals bedoeld in artikel 36c, 1e tot en met 5e van het Wetboek van Strafrecht. Onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht is evenmin van toepassing nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de voorwerpen de verdachte toebehoren,
Uit een ander procesverbaal en kennisgeving van inbeslagneming, genummerd 200915590962, d.d. 8 september 2009 (blz. H 0122) blijkt dat op 8 september 2009 tijdens een doorzoeking op hetzelfde adres is inbeslaggenomen een bankpas, ING Maestro, registratienummer [nummer] ten name van [naam 14]. Dit voorwerp is niet onder verdachte in beslaggenomen. De rechtbank zal beslissen dat deze bankpas wordt teruggegeven aan de uitgevende instantie.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 47, 57, 310 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
11. Beslissing Verklaart het onder 2, 3 en 4 primair, 4 subsidiair en 4 meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het bewezenverklaarde levert op: 1e feit: Medeplegen van moord 5e feit: Diefstal 6e feit: Poging tot diefstal Verklaart het bewezene strafbaar. Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar. Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaar. Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden. Ten aanzien van het beslag beslist de rechtbank als volgt: Gelast de onttrekking aan het verkeer van twee stuks handgereedschap.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende voorwerpen: nr. 14, een simkaart van een zaktelefoon (893116211124105381) nr. 20, een zaktelefoon HP IPAQ (3679261) nr. 23, een fototoestel, Kodak Es C350 (3679303) nr. 35, een usb stick (memorycard), Sandisk (3679345) nr. 36, een zwarte zaktelefoon Nokia (3679411)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
12/13
1732015
ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701, voorheen LJN BM2701, Rechtbank Amsterdam, 13.52841109
nr. 1, 14 uitdraaien van Mamjo over een schietpartij (3679110) nr. 2, een stel handboeien (3679113). Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie, in casu de ING bank, van een bankpas, ING Maestro, registratienummer [nummer] ten name van [naam 14]. Gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen: nr. 13, een simkaart van een zaktelefoon TMobile (8931162111146076366) nr. 15, een simkaart van een zaktelefoon (89310224510001113369) nr. 16, een simkaart van een zaktelefoon (26277732ep) nr. 17, een simkaart van een zaktelefoon (8931162111240942273) nr. 18, een zwarte zaktelefoon, Sony J220i (3679226) nr. 19, een zaktelefoon, Sagem 354078021094295 (3679243) nr. 21, een adresboek (3679270) nr. 22, een fototoestel, Sony DcrDvd2011 80601, inclusief twee dvdrw (3679286) nr. 24, een simkaart van een zaktelefoon, Telfort (0708302016457) (3679324) nr. 33, een blauwe zaktelefoon, Nokia 129=09rh105 (354195036963395) (3679325) nr. 34, een zaktelefoon, Samsung, sgh 8130 (355138027800969) (3679344)
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Knol, voorzitter, mrs. A.J. Dondorp en B. van Berge Henegouwen, rechters, in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 april 2010.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBAMS:2010:BM2701
13/13