Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
ARTIKELEN STROMINGEN
In deze rubriek wordt het palet aan theoretische stromingen en vernieuwende benade‐ ringen die ten grondslag liggen aan kwalitatief onderzoek belicht. Redacteur voor deze rubriek zijn Fijgje de Boer:
[email protected] en Famke van Lieshout: f.vanlies‐
[email protected].
Verhalend onderzoek Recht doen aan complexiteit van verhalen uit de praktijk Cees Grol* Deze bijdrage gaat over verhalend onderzoek, een type narratief onderzoek dat recht wil doen aan de complexiteit van verhalen uit de praktijk. Ideeën voor dit type onderzoek ontstonden vanaf de tijd – eind 1978 – dat ik begon te werken in en na te denken over onderwijs. Whitehead (2008) ontwikkelde het concept ‘living education theory’, dat voor mij een inspiratiebron was voor het weergeven van mijn praktische en theoretische ervaringen met onderwijs in mijn proef‐ schrift. Ook in de weergave van deze tekst maak ik gebruik van dit concept van Whitehead door mijn eigen ervaringen met het onderzoeksproces weer te geven, die uiteindelijk hebben geleid tot mijn proefschrift over het discours van mensen uit de onderwijspraktijk over passend onderwijs (Grol, 2012). De directe aanleiding voor mijn proefschrift was het Invoeringsplan passend onderwijs, dat op 5 december 2007 door de toenmalige staatssecretaris Dijksma naar de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd gestuurd. In januari 2008 begon ik aan de Universiteit voor Humanistiek in deeltijd mijn pro‐ motietraject in het programma Doctor of Business Administration (DBA) respec‐ tievelijk Doctor of Philosophy (PhD). Van meet af aan was het mij duidelijk dat ik me zou richten op passend onderwijs. In september van dat jaar besloot ik mij niet te richten op ‘passend onderwijs’ zelf, maar op de verhalen erover, omdat ik steeds minder geboeid werd door het fenomeen passend onderwijs, maar veel meer door de verhalen erover uit de dagelijkse praktijk. Tussen 23 september 2008 en 15 mei 2009 sprak ik met dertig mensen uit de (onderwijs)praktijk, de meesten individueel en sommigen in kleine groepjes. Tij‐ dens het vertellen ervoer ik telkens weer in woord en gebaar de enorme vertel‐ kracht uit de praktijk, die ontlokt wordt door nieuw beleid (Luhman & Boje, 2001). Binnen enkele minuten na aanvang van een gesprek, waarin ik mensen uit‐ *
Cees Grol, PhD is verbonden aan het Instituut voor Ecologische Pedagogiek van de Hogeschool Utrecht. E-mail:
[email protected].
KWALON 2014 (19) 1
25
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Cees Grol
nodigde te vertellen over hun houding tegenover passend onderwijs en hun erva‐ ringen ermee in de praktijk, waren de meesten druk gesticulerend aan het vertel‐ len, zittend op het puntje van hun stoel. Ik raakte erdoor geroerd en het leidde ertoe dat ik mijn focus in het onderzoek richtte op het recht willen doen aan de diversiteit binnen en tussen de verhalen zoals mij verteld door deze mensen uit de onderwijspraktijk. Ik sprak met leerkrachten, intern begeleiders, ambulant begeleiders, teamleiders en directeuren van scholen voor primair onderwijs (basis-, speciaal basis- en spe‐ ciaal onderwijs), bovenschoolmanagers en wethouders van onderwijs. De interviews legde ik vast op een voicerecorder. Daarnaast maakte ik opnames van drie bestuursvergaderingen van samenwerkingsverbanden over passend onderwijs en van drie inleidingen, gehouden op verschillende bijeenkomsten, van een samenwerkingsverband van coördinatoren. Complexiteit Ik wilde in mijn onderzoek recht doen aan de complexiteit van verhalen uit de praktijk. Daarom geef ik hier eerst weer hoe ik het concept complexiteit opvat, hoe ik complexiteit verweven heb in mijn deconstructie van de verhalen uit de dagelijkse praktijk en hoe ik de relatie zie tussen complexiteit als metatheorie (Smaling, 2013) en verhalend onderzoek als een methodologie. Als coach van een deeltijd-masteropleiding pedagogiek heb ik voortdurend en op diverse manieren verschillende inhoudelijke contacten met een verscheidenheid aan studenten en collega’s verspreid over het hele land. Zij hebben en onderhou‐ den op hun beurt allemaal voortdurend en op diverse manieren onderling contac‐ ten. Deze interactieve contacten kan ik in hun veelvoud niet overzien. Als ik ver‐ volgens denk aan de formele kanten van de deeltijd-masteropleiding pedagogiek waaraan ik verbonden ben – politiek, wetenschap, organisatie – dan ben ik mij ervan bewust dat ik grotendeels onwetend ben van de totale context waarbinnen ik als coach functioneer. De ongrijpbaarheid van de realiteit waarbinnen ik functi‐ oneer, wordt door Cilliers (1998) complexiteit genoemd, een complexiteit die ik alleen al binnen het voorbeeld van mijn eigen professionele werk niet volledig kan kennen (Smaling, 2013). Toch lanceren politici, wetenschappers en managers voortdurend beleidsvoorstellen om de dagelijkse praktijk overzichtelijk en beheersbaar te houden. Volgens Lefebvre en Letiche (1999) worden deze beleids‐ voorstellen gelanceerd vanaf plateaus met als doel de complexiteit van de dage‐ lijkse gang van zaken te vereenvoudigen. De complexiteit van de dagelijkse gang van zaken zelf wordt daarbij niet onderzocht. Het verhalend onderzoek, zoals ik dat beschrijf in mijn proefschrift, richt zich daarentegen nadrukkelijk op de dage‐ lijkse gang van zaken, te weten op verhalen over de dagelijkse praktijk door pro‐ fessionals werkzaam in die praktijk.
26
KWALON 2014 (19) 1
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Verhalend onderzoek
Verhalen deconstrueren: van verhalen uit de dagelijkse praktijk naar een polyloog Onder deconstrueren versta ik de praktijk waarbij ik verhalen analyseer en vanuit de analyses nieuwe verhalen construeer. In de deconstructie van de door mij ver‐ zamelde verhalen maakte ik gebruik van de volgende concepten van Boje (2001, 2008): antenarratief, antinarratief, emplotment, narratief en verhaal. De betekenis van deze concepten licht ik toe in een intermezzo aan de hand van mijn ervarin‐ gen met het lezen van detectives. Daarna zal ik aangeven hoe ik vanuit de verha‐ len uit de dagelijkse praktijk tot een polyloog ben gekomen. Intermezzo: het lezen van een verhaal met een plot Vaak onderdruk ik bij het lezen van detectives de neiging om snel de laat‐ ste pagina te lezen, om zo de plot van het verhaal te weten te komen. Als ik de plot namelijk ken, valt voor mij de spanning weg van de verhalen die leiden tot de plot, terwijl zonder kennis van de plot de verhalen mij laten gissen waar het boek naartoe gaat. Verhalen kunnen immers tot verschil‐ lende plots leiden. Verhalen die naar verschillende plots kunnen leiden, noemt Boje antenarratieven: ze zijn gefragmenteerd en onsamenhangend. Vaak stel ik tijdens het lezen van een detective een tijdelijke theorie op, waardoor er even een samenhang ontstaat tussen de verschillende ante‐ narratieven. Dit tijdelijk ordenen noemt Boje emplotment. Soms weigert een verhaal echter samenhangend te worden, er ontbreekt een plot. Bij‐ voorbeeld: de misdadiger en/of het leidend motief wordt niet gevonden. Dan spreekt Boje van een antinarratief. Boje noemt zowel antenarratief als antinarratief verhaal. Als een verhaal eenmaal een plot heeft, dan noemt Boje dit verhaal een narratief. In de deconstructie van de door mij verzamelde verhalen uit de dagelijkse praktijk wilde ik recht doen aan de diversiteit binnen en tussen deze verhalen. De opgeno‐ men verhalen zette ik daarom om in verbatim transcripten, waarna ik in de getranscribeerde teksten vervolgens op zoek ging naar verborgen betekenissen in de verhalen. Daarbij markeerde ik elke minuut gesproken verhaal met een voetnootaanduiding in de getranscribeerde tekst om het fragment snel terug te kunnen vinden in het geluidsfragment ervan. Ik deed dit om bij twijfel over een eventueel verborgen betekenis in de getranscribeerde passage terug te kunnen gaan naar het gespro‐ ken fragment om dat nog eens nauwkeurig af te luisteren. Tot slot printte ik de tekst van elk transcript op dubbele regelafstand uit, waardoor het mogelijk werd om tussen de regels aantekeningen te maken over verborgen betekenissen die ik in de teksten vond. Deze verborgen betekenissen vormen sporen in de tekst die door Boje (2001, 2008) antenarratieven worden genoemd. Antenarratieven die, ontworsteld aan ‘de narratieve gevangenis’ (Boje, 2008: vi) van de plot, leiden
KWALON 2014 (19) 1
27
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Cees Grol
naar verschillende lagen onder de oppervlakte van een tekst en die diversiteit bin‐ nen en tussen verhalen uit de praktijk kunnen onthullen. Om deze antenarratieven in de transcripten te kunnen vinden maakte ik gebruik van een deconstructieve methode, die ik samenstelde uit het werk van verschil‐ lende auteurs, onder wie Fairclough (2003). Ik heb daarbij op een paragrammati‐ sche wijze gebruik gemaakt van de methode (Gabriel, 2008). Paragrammatisch wil zeggen dat ik als zoekende en analyserende onderzoeker mij niet liet leiden door de formele achtergronden en doelstellingen van de methode, zoals bijvoorbeeld uitgelegd en voorgeschreven door Fairclough. Ik liet me juist leiden in mijn zoek‐ tocht naar antenarratieven door het principe van recht doen aan de diversiteit binnen en tussen de verhalen uit de praktijk. Alle stappen van de methode die ik ontwikkelde en volgde om telkens langzaam door een transcript heen te gaan, stonden daarmee in het perspectief van het zoeken naar en vinden van nieuwe antenarratieven die bijdroegen aan het onthullen van de diversiteit binnen het verhaal. Voor de navolgbaarheid (Riessman, 2008) van mijn handelen als onder‐ zoeker heb ik zowel mijn deconstructieve methode als het paragrammatisch gebruik ervan in mijn proefschrift beschreven (Grol, 2012: 97-101). Uiteindelijk vond ik 261 antenarratieven in de transcripten. Om deze antenarra‐ tieven te verwerken zette ik ze op losse papierstroken, inclusief een code waar het antenarratief van de betreffende strook in het oorspronkelijke transcript terugge‐ vonden kon worden. Hierna bleek de uitdaging te bedenken hoe deze papierstroken te ordenen. Door een paar dagen letterlijk heen en weer te schuiven met de stroken op een grote tafel kwam ik tot zestien tijdelijke plots, door Boje (2001) emplotment genoemd. Deze tijdelijke plots noemt Boje ook wel concurrerende plots, die de formele plot, zoals geformuleerd door de beleidsmakers, nuanceren, weerspreken of uitdagen. Nogmaals geïnspireerd door Boje formuleerde ik elke tijdelijke, concurrerende plot in de vorm van een samengestelde zin, waarbij elke zin begon met de formele plot, die luidt: ‘Er is ons verteld dat passend onderwijs geïmplementeerd wordt ...’ Een voorbeeld van een concurrerende plot was ‘Passend onderwijs wordt georga‐ niseerd op regionaal niveau, dat geeft mij hoop.’ De uiteindelijke formulering van deze concurrerende plot werd dus: ‘Er is ons verteld dat passend onderwijs geïm‐ plementeerd wordt op regionaal en lokaal niveau, dat geeft mij hoop.’ Een volgende denkstap was uit te zoeken hoe deze tijdelijke plots en hun samen‐ stellende antenarratieven te kunnen presenteren op een wijze die recht doet aan de diversiteit binnen en tussen de verhalen uit de praktijk. Ik vond een aankno‐ pingspunt in Holman Jones’ (2005: 778) ‘civic dialogue’, een dialoog gebaseerd op uitgevoerde of gespeelde communicatie. Deze ‘civic dialogue’ gaf mij een manier om de diversiteit van de gevonden identiteiten en posities vorm te geven door ze met elkaar te laten converseren en ze te confronteren in plaats van verschillen te verhullen. Mede door dit inzicht kwam ik op het idee een polyloog van mensen uit de praktijk te construeren. Een polyloog is een dialoog waaraan meerdere perso‐ nen deelnemen. Ik besloot mijn polyloog als een antinarratief te schrijven, zonder een dominante plot, om zo recht te doen aan de diversiteit binnen en tussen ver‐ halen over passend onderwijs in de praktijk. Ik bezie het schrijven van een poly‐
28
KWALON 2014 (19) 1
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Verhalend onderzoek
loog daarbij als een vorm van ‘performative writing’ (Holman Jones, 2005: 778), een wijze van schrijven die het mij als onderzoeker mogelijk maakt in de vorm aansluiting te vinden bij wat ik als onderzoeker wil uitdragen. Om een polyloog in een performatieve stijl te construeren creëerde ik vijf zo rea‐ listisch mogelijke karakters, dat wil zeggen karakters die zo dicht mogelijk aanslo‐ ten op de verhalenvertellers die bij het onderzoek betrokken waren. Dat waren een leerkracht Rosemary, een intern begeleider Joan, een directeur Paul, een bestuurder Anne en een onderzoeker Cees. De concurrerende plots met hun ante‐ narratieven verdeelde ik in eerste instantie over deze vijf karakters. Vervolgens bleek tijdens het schrijven van het script van de polyloog dat de concurrerende plots niet leidden tot een soepele conversatie met confrontaties. Om Boje (2008) te parafraseren: de polyloog leek gevangen in plots die geen recht deden aan de onverwachte wendingen in gesprekken uit de dagelijkse praktijk. Aan de hand van de antenarratieven lukte het echter wel een zo realistisch mogelijke polyloog te schrijven. Op deze wijze verdwenen de tijdelijke, concurrerende plots uit het zicht. Zo ontstond een script over passend onderwijs zonder een coherente, domi‐ nerende plot. Het script heb ik omgezet in een leesbare, polyloge toneeltekst. Daarmee lukte het in performatieve zin recht te doen aan de diversiteit binnen en tussen verhalen uit de praktijk. De persoonlijke eigenschappen van de vijf karakters creëerde ik door het combi‐ neren van eigenschappen van personen met wie ik tijdens mijn onderzoek gespro‐ ken had. Daardoor en door het schuiven met antenarratieven loste ik onbedoeld een ethisch probleem op. Mijn onderzoek vond namelijk op suggestie van een van de verhalenvertellers plaats in het dunner bevolkte noorden van Nederland. Het gevolg van deze beperking in geografische ruimte en bij eenzelfde beroepsgroep kan zijn dat herkenning optreedt van personen in hun uitspraken, wat een inbreuk betekent op hun privacy (Ellis, 2007). Door letterlijk op een grote tafel te schuiven met argumenten en het combineren van persoonlijke eigenschappen werd herkenning voorkomen. In de presentatie van mijn gegevens heb ik zodoende op een ethische performatieve wijze recht gedaan aan de complexiteit van de verhalen over passend onderwijs uit de praktijk. Verhalend onderzoek Deze wijze van onderzoeken en presenteren gericht op en gebed in de diversiteit binnen en tussen verhalen uit de dagelijkse praktijk noem ik verhalend onder‐ zoek, als een te onderscheiden vorm van narratief onderzoek. De reden voor deze naamgeving ligt in eerste instantie bij Riessman en Speedy (2007), die stellen dat er binnen narratief onderzoek vele definities van ‘narratief’ en ‘verhaal’ bestaan. Riessman (2008) voegt eraan toe dat zij in de loop der tijd deze termen door elkaar is gaan gebruiken. Ik sluit mij echter aan bij Boje (2001, 2008), die wel een onderscheid maakt tussen ‘narratief’ en ‘verhaal’. Hij bedankt de uitgever van zijn boek Storytelling organizations (2008) zelfs uitdrukkelijk dat hij in plaats van ‘nar‐ ratief’ nu ‘verhaal’ in de titel van zijn boek heeft mogen gebruiken. Boje voelt zich daardoor bevrijd van het narratief dat gevangen zit in een plot. Het opent de weg
KWALON 2014 (19) 1
29
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Cees Grol
om in teksten te zoeken naar antenarratieven, die betekenissen bloot kunnen leg‐ gen buiten het perspectief van de plot van een narratief om. Dit doet recht aan de diversiteit binnen en tussen de verhalen. De antinarratief verhalende presentatie van verhalend onderzoek kan zo recht doen aan de diversiteit binnen en tussen verhalen uit de praktijk. Wetenschappelijk en maatschappelijk belang van verhalend onderzoek Lefebvre en Letiche (1999) stellen dat, wanneer uitgegaan wordt van het perspec‐ tief van complexiteitsdenken, de dagelijkse praktijk nooit meer wordt gezien als daarvoor. Verhalend onderzoek presenteert de complexiteit van verhalen uit de praktijk in verhalende vorm en geeft daarmee beleidsbepalers als politici, weten‐ schappers en managers gelegenheid anders naar verhalen uit de dagelijkse prak‐ tijk te luisteren en te kijken dan voor zij kennismaakten met dit type onderzoek. Smaling (2013) benadrukt in dit verband de metatheoretische aard van complexi‐ teit, namelijk als een denkhouding of denkwijze. Aan de hand van Smalings betoog zie ik het wederzijdse belang van complexiteit en verhalend onderzoek als volgt. Complexiteit ondersteunt verhalend onderzoek in metatheoretische zin, als een andere denkhouding of denkwijze om te kijken naar de complexiteit van de dagelijkse praktijk. Verhalend onderzoek biedt het complexiteitsdenken een con‐ creet methodologische uitwerking om anders naar de complexiteit van de dage‐ lijkse praktijk te kijken. Bescheidenheid siert daarbij verhalend onderzoek, een bescheidenheid die eigen is aan het denken vanuit complexiteit. Verhalend onder‐ zoek is slechts één methodologische benadering om te pogen complexiteit te leren kennen, een complexiteit die in zichzelf niet te kennen is. Verhalend onderzoek hoeft echter niet bescheiden te zijn als het gaat om de onderwerpen die het kan onderzoeken vanuit de metatheorie van complexiteitsdenken. Recente ervaringen met beleidsontwikkeling en beleidsuitvoering in jeugd- en gezondheidszorg leren mij dat ook op die terreinen verhalend onderzoek een andere denkhouding of denkwijze kan bewerkstelligen, op zoek naar kennis over de complexiteit van de dagelijkse praktijk. Literatuur Boje, D.M. (2001). Narrative methods for organizational & communication research. London/ Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications. Boje, D.M. (2008). Storytelling organizations. London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications. Cilliers, P. (1998). Complexity and postmodernism. London: Routledge. Dijksma, S. (2007). Invoeringsplan passend onderwijs. Den Haag: OC&W. Ellis, C. (2007). Telling secrets, revealing lives: relational ethics in research with intimate others. Qualitative Research, 13(1), 3-29. Retrieved from www.unlv.edu/centers/cdclv/ archives/interactionism/ellis/telling.pdf.Fairclough, N. (2003). Analysing discourse: textual analysis for social research. London/New York: Routledge. Gabriel, Y. (2008). Against the tyranny of PowerPoint: technology-in-use and technology abuse. Organizational Studies, 29, 255-276.
30
KWALON 2014 (19) 1
Dit artikel uit KWALON is gepubliceerd door Boom Lemma uitgevers en is bestemd voor anonieme bezoeker
Verhalend onderzoek
Grol, C. (2012). Exploring voices exploring appropriate education: practitioners’ discourse (the‐ sis). Baarn: Real Life Publishing/De Weijer Uitgeverij. Free on internet: http://igiturarchive.library.uu.nl/human/2012-1210-200819/Proefschrift%20Cees%20Grol.pdf. Holman Jones, S. (2005). Autoethnography: making the personal political. In N.K. Denzin & Y.S. Lincoln (Eds.), The Sage handbook of qualitative research (3rd ed.) (pp. 763-792). London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications. Lefebvre, E. & Letiche, H. (1999). Managing complexity from chaos: uncertainty know‐ ledge and skills. Emergence, 1(3), 7-15. Retrieved from http://emergentpublications. com/eco/ECO_papers/Issue1_3_1.pdf?AspxAutoDetectCookieSupport=1. Luhman, J.T. & Boje, D.M. (2001). What is complexity science? A possible answer from narrative research. Emergence, 3(1), 158-168. Retrieved from http:// emergentpublications.com/ECO/eco_papers/issue3_1_8.pdf?AspxAutoDetect CookieSupport=1. Riessman, C.K. (2008). Methods for the human sciences. Los Angeles/London/New Delhi/ Singapore: Sage Publications. Riessman, C.K. & Speedy, J. (2007). Narrative inquiry in the psychotherapy professions. In D.J. Clandinin (Ed.), Handbook of narrative inquiry. Mapping a methodology (pp. 426-456). London/Thousand Oaks/New Delhi: Sage Publications. Smaling, A. (2013). Complexiteitsdenken en kwalitatief onderzoek. KWALON 53, 18(2), 89-98. Whitehead, J. (2008). Using a living theory methodology in improving practice and genera‐ ting educational knowledge in living theories. Ejolts, Educational Journal of Living Theo‐ ries, 1(1), 103-126.
KWALON 2014 (19) 1
31