Schrijver-tekenaar Het is geen beroep maar het beschrijft in eerste instantie vluchtig mijn werkzaamheden waarmee ik over een periode van vijf jaar een deel van de tijd heb gevuld. En nu was het werk af en lag bij de uitgeverij, 64 pagina's A4 getekend en hand-geletterd. Naarmate het werk naar zijn einde toeliep, werden de teksten langer. Eigenlijk had ik nòg een boek bij elkaar kunnen lullen. Over Brazilië had ik nog wel pagina's door willen gaan. Maar ik zat aan het katernmaximum; het was inpakken en weg wezen geblazen. En even had ik niets meer te doen. Geld was er ook even niet meer. De 750cc Suzuki waarmee ik nog naar Duitsland was geweest voor informatie over plaatsen van toen, had ik moeten verkopen omdat ik het geld nodig had. Het was weer armoe wat de klok sloeg, story of my life. Toen het stripverhaal ter doop werd gehouden tijdens een feest en prijsuitreiking in Paradiso in Amsterdam, ben ik er met Margreet heen geweest. Zelfs vrienden uit Friesland namen aan het feest deel. Ik hou niet van feestjes, van welke aard ook. In de aanloop naar dat feest, was ik op de uitgeverij bezig geweest. Daar maakten de tekenaars, dus ook ik, 2 meter hoge illustraties op karton die op het feest in Paradiso moesten hangen. De uitgeverij was uit de Langestraat verhuisd naar de Raamstraat en zat nu in het gebouw van een voormalige houtzagerij en timmerbedrijf die was verbouwd om als kantoor en studio dienst te kunnen doen. Het was een geweldig pand met aan de achterkant een vrij grote binnenstadstuin. In een wat gammele schuur stond een projector zoals ik die thuis ook had, waar we tekeningen konden uitvergroten om op het karton over te kunnen schilderen. Na die klus vroeg Ger of ik het erg vond om weer een tijd te komen werken. Een hekel aan werk heb ik nooit echt gehad. Het werk had nu veel met de Familie Doorzon te maken. Het succesnummer was nu aan de albumfase toe. Er moesten omslagen worden gespoten. Dat was voor mij een Frans de Wit (31): 'Mijn interieur bestaat vooral uit spullen die ik ergens kan meenemen of die ik krijg. Het zelfportret van Rudy Kahl bleef bijvoorbeeld hangen na een stripverhaal-meeting in Paradiso. ...'
nieuwe tak van sport. Er waren een hoop kunstenaars die van airbrushen hun beroep hadden gemaakt. Een van de beroemdste was wellicht Philip Castle, waar zelfs boeken over waren verschenen. Je kon het mooi of lelijk vinden, maar het was in ieder geval knap en hoe knap dat besefte je pas als je het zelf had geprobeerd. Ik was al bij als ik een redelijk kleurverloop kon spuiten.
2 Tekeningen van Philip Castle. Vaak was het voor reclame, zoals rechts voor tandpasta, al begrijp ik in dit geval de stelling niet helemaal. Tandpasta moet volgens de reclame bezoek aan de tandarts in de regel voorkomen of in ieder geval de frequentie verlagen maar deze dame schijnt het bij haar tandarts nogal gezellig te vinden.
Maar over de werkomgeving moet ik wel het één en ander kwijt. Er liep van alles in en uit, Hermann Brood kwam langs met werk of voor een afspraak met Ger als hij weer geld nodig had of een optreden moest verzorgen in '10 op de Schaal van Richter' of afgekort 'Richter'. Hij was altijd heel verlegen als hij betrekkelijk nuchter was, al wist ik dat nooit zo precies. Jan Rot kwam langs; hij had het één of ander project lopen; hij deed aan homopromo. Bram Vermeulen kwam langs omdat hij liedjes in het Duits vertaald wilde hebben. Die liedjes zijn het nooit geworden maar ik vond de samenwerking met Bram heel stimulerend. Ik zag een vel roodharige Wim T. Schippers voorbij fladderen. Ik heb geen idee wat hij kwam doen. En dan was er als vette klap op de vuurpijl Theo van Gogh. Met Theo was het altijd wel feest op de één of andere manier. Ik mocht Theo wel, kon om hem lachen. Hij las mij stukken voor uit zijn filmkritische magazine en vertelde mij over zijn hekel aan Leon de Winter. Hij vond dat hij het concentratiekampeinde van een groot deel van zijn familie exploiteerde door zijn films en had ook heftige kritiek op zijn aanwezigheid bij de filmprijs-jury. In zijn blad had hij daarover geschreven dat Leon met zijn troep maar naar Israël moest vertrekken, de achterlijkste provincie van de Verenigde Staten. Daarmee deelde Theo ook gelijk een lel uit aan de Joodse lobby in Amerika. Vermoedelijk dacht hij dat ik
dat als Duitser wel wist te waarderen. Maar mijn problemen lagen toch op een ander vlak. Wat ik wat hard vond was zijn reactie op de bemoeienis rond het 'Anne-Frank-huis' en het geld dat daarin omging, waarover hij in datzelfde blad had opgemerkt 'dat de enige reden waarom het kind door de Duitsers was opgepakt te maken had met het feit dat Anne uit het dakraam had geroepen: 'Kom me maar halen, mijn dagboek is af!'' Na deze wat ruwe grap vond Sonja Barend als woordvoerster van de Joodse Raad het tijd worden om die van Gogh maar voor de rechter te slepen. Het was een spannend moment in het leven van Theo van Gogh. Op de ochtend van de zitting zag ik Theo door de studio rinkelen met zijn aan zijn spijkerbroek hangend sleutelbos. "Hei Theo," riep ik toen naar hem, "hoorde je nu niet ergens anders te zijn?" - "Heb me verdomme verslapen," mompelde hij. Maar hij raakte nog meer teleurgesteld toen hij werd vrijgesproken. Hij wilde veroordeeld worden om aan te kunnen tonen of meende aan te kunnen tonen dat de Nederlandse rechters ook al door de Joodse lobby waren omgekocht. Het was inderdaad nog een beetje de tijd dat Joden en Israëliërs heilig waren want kritiek werd in de regel onmiddellijk met antisemitisme gelijk gesteld en ging gepaard met een verwijzing naar de nazi's. Theo woonde tijdelijk op de uitgeverij want zijn echtgenote had hem het huis uit gewerkt. Het was geen makkelijke jongen maar ik mocht hem wel. We hadden op één punt een band, want ik zat op een soort vide mijn spuitwerk te verrichten en elke keer als er weer eens iets mis liep, riep ik "Gò...!" en dan hoorde ik onder mij het gerinkel van Theo's sleutelbos en riep hij vermanend: "Wie gebruikt hier mijn naam weer ijdel?!" Op een dag in de zomer, toen de eerste zomerzon warm in de tuin achter de studio scheen, waren de dames van kantoor even vóór de lunch in de zon gaan zitten, lekker genietend van het weer en even de broek open opdat de buik ook eens van het weer kon genieten. Tijdens de daarop volgende gezamenlijke lunch, kwam Theo ineens naar binnen gerinkeld en riep: "Het is godgeklaagd! Je kan hier niet eens meer de tuin in zonder tegen een stel gerimpelde kutten aan te kijken!" Iedereen lag natuurlijk weer in een deuk, ook de dames want tja, zo was Theo nu eenmaal, je verwachtte eigenlijk niet anders. In die tijd was Theo bezig aan een film. Het verhaal was weer typerend want het ging over een stel lesbiennes of feministes met een uitgesproken mannenhaat. Zij trokken de kroegen langs en pikten mannen op die ze voor een intiemer vervolg thuis uitnodigden waar ze naar een nummer de heren van hun lul
verlosten. Deze gingen vervolgens op een feestje in de frituur en werden geserveerd als frikadel speciaal. Op de vraag waar al die geslachtsdelen vandaan moesten komen, gaf Eric Scheurs antwoord met een sculptuur van mogelijk zijn eigen staart die vervolgens werd afgegoten in latex dat daarna tot gebakken lul werd beschilderd. Daar hielp Hein de Korte bij die ook een belangrijk auteur van de uitgeverij was geworden. En zo deed ik mijn werk naast een lange tafel met drogende, bruine penissen die als tinnen soldaatjes op verwerking stonden te wachten. Het was inderdaad nooit echt saai op de studio. Voor Gerrit en Wim maakte ik vertalingen in het Duits. Je zou het niet denken maar in sommige gevallen werd het verhaal in het Duits nog grappiger. Maar het meeste was niet echt te vertalen omdat het om woordgrapjes ging. Duits en Nederlands mogen volgens onkundigen erg op elkaar lijken, maar als je grapjes van Gerrit de Jager wilt vertalen, heb je toch wel een probleem. In die tijd werden Theo van Gogh en Erik Scheurs dikke vrienden. Ze maakten samen ook een prachtig boek over de donkere kant van de menselijke ziel. Theo maakte zelfs een LP die ik nog heb gehad en waar nummers op stonden die best enige eeuwigheidswaarde konden hebben. Maar Nederlanders is ook een volk van hypocrieten en dus bleef het bij dit experiment. De enige die eigenlijk helemaal niets met Theo van Gogh op had, was Gerrit de Jager die misschien later anders mag hebben beweerd. Zoals ik Theo heb leren kennen, was het een persoon die je moest nemen zoals hij was. Hij was het stoute jongetje in de klas, de pestkop met de grote bek maar ook iemand die volgens mij een praktisch onfeilbare mensenkennis had. Ik weet niet wat hij ooit tegen Gerrit de Jager heeft gezegd maar ik kan me best voorstellen dat Gerrit daar niet blij mee was. Gerrit was en is een ijdeltuit en De samenwerking van Theo van Gogh en Eric Scheurs resulteerde in een prachtig boekwerk dat samen met een liederen-LP werd uitgegeven.
als Theo ergens een hekel aan had dan waren dat mensen met eigendunk, geheel los van de vraag of Theo zelf er vrij van was. In ieder geval leek het er erg op dat die twee elkaar niet lagen, erger nog, dat Gerrit bang was voor Theo met zijn quasi vernietigende opmerkingen. En deze onderlinge stemming kreeg op een gegeven moment een dramatisch staartje.
Theo van Gogh. En voor alle duidelijkheid, het tronie op de achtergrond is NIET Gerrit de Jager maar de moslim-idioot Mohammed Bouyeri, de moordenaar van Theo en een van de duizenden die de Islam zijn slechte naam geven en de indruk promoten dat Islamieten per definitie volslagen idioten zijn.
De uitgeverij was bezig met een nieuw maandblad. Gummi was allang niet meer en er was nu ruimte en geld voor iets nieuws: Het «Doorzon Maandblad». Ik was intussen ook weer met tekeningen en teksten voor een nieuw stripverhaal bezig, iets dat het probleem van oorlog en vrede behandelde met in mijn achterhoofd de wetenschap dat beiden zullen blijven bestaan, in welke vorm dan ook omdat het onderdeel is van de natuurlijke gang van zaken. Ik begon aan een verhaal met de naam 'Anastas'. Anastas was een woord van niets, kon wellicht doorgaan voor de mannelijke vorm van Anastasia, de jongste dochter van de laatste tsaar van Rusland. Rond haar was op een gegeven moment een spannend verhaal in het nieuws verschenen nadat en vrouw was opgedoken die zich uitgaf voor Anastasia, de enige overlevende van de communistische slachtpartij. Over de aankleding van het verhaal zweefde ik een beetje tussen Tolkiense fantasie en verleden werkelijkheid. Ik wilde een verwilderde maar vredelievende jongeling een killer laten worden, nadat zijn familie en volk waren aangevallen door vreemde monsters die uit een archaïsch verleden ten tonele waren verschenen. Het verhaal rammelde aan alle kanten maar was aardige stof voor tekeningen op
zoek naar een stijl die verder ging dan hetgeen ik in 'Herinneringen' had laten zien.
Het probleem met deze stijl is niet alleen de werktijd maar ook het uiteindelijke resultaat. Alles dreigt in de achtergrond vast te lopen. Aan de andere had ik wel het nodige voorwerk gedaan. Zo had ik de eigenaardige bijl van Anastas in hout en dik karton geknutseld om in de tekeningen de verhoudingen goed te hebben. Daarvoor had ik ook een kantelbare levensgrote spiegel gebouwd.
Toen de voorbereidingen werden getroffen voor de opzet van het «Doorzon» Maandblad, ging ik serieus aan de slag met een nieuw «Anastas». Deze keer geen Tolkien-achtig verhaal meer maar serieuze geschiedenis. 450 n.Chr., in de Italiaanse Alpen woont een oude geestelijke met zijn leerling die hij op zijn terugreis van het Verre Oosten ergens in oostelijk Afghanistan had opgepikt. Het verhaal begint echter in Rome waar de neef van Attila als gijzelaar werd vast gehouden om de vrede met de hunnenkoning te garanderen. Maar toen de gijzelaar ontsnapte, wist iedereen in de Romeinse legerleiding dat er problemen op komst waren. Terwijl een eenheid van het leger in Rome probeert, de vluchteling weer te vangen, trekt deze moordend naar het Noorden, naar de Alpen. Daar vermoordt hij de monnik op zoek naar voedsel. Anastas komt van de jacht terug en gaat ook op zoek naar de moordenaar. En daarmee begint de aanloop naar de tocht van de Hunnen door Europa. Ik had me onmiddellijk in de problemen gewerkt met het tijdstip. Wij kennen de Romeinen qua beeld alleen maar uit de tijd van de beroemde keizers. Maar in 450 n.C. is het al bijna gedaan met het groot-Romeinse rijk. Valentinianus III was aan de macht maar de echte machthebber was de legeraanvoerder Flavius Aetius (390-454), die ooit bij de Hunnen als gijzelaar was verbleven. In en rond 450 zien de Romeinen er allang niet meer uit zoals iedereen ze kent. In feite is er eigenlijk weinig beeldmateriaal uit die tijd. Het Romeinse leger heeft inmiddels de nadruk gelegd op de snelle cavallerie die licht is gekleed en als bescherming licht gebogen, ovale schilden draagt. Eigenlijk hebben hier, als in de rest van West-Europa de vroege Middeleeuwen al hun intrede gedaan. Het enige voorbeeld van Romeinse kledij heb ik gevonden in afbeeldingen van de mozaïeken in het keizerlijk paleis in Ravenna en wetenschappelijke reconstructies, volgens welke sommige legeronderdelen al maliën droegen. We hadden zelfs al een full colour cover, maar het mocht niet baten. Het was niet de bedoeling dat ik als striptekenaar verder ging.
Ger zag wel iets in «Anastas» en daarom mocht ik in kleur publiceren. Nu hoefde ik niet meer te arceren, dat scheelde een zee van tijd. Ik kon nu ook met kleureffecten experimenteren. Aan alle deteils was een behoorlijke studie vooraf gegaan. Maar over de verhaal-opbouw moest ik nog het één en ander leren. Soms moet je iets uitleggen, anders begrijpt niemand meer wat er eigenlijk aan de hand is.
Hier zien we voor het eerst de lichte Romeinse cavallerie die niet langer gepanzerd was met stalen curassen maar met op gevoerd stof of leer genaaide ijzeren schubben. Ze kregen nu voor het eerst te maken met tegenstanders uit het Oosten en Zuid-Oosten die al maliënkolders droegen; de Middeleeuwen kondigden zich aan, net als het einde van het Romeinse Rijk.
Aan dit verhaal kwam een voortijdig einde doordat Gerrit de Jager de stekker uit de productie van het blad trok want hij meende dat Theo van Gogh teksten had geschreven voor het verhaal van Erik Scheurs. Onderdeel van de afspraken was namelijk inderdaad de eis dat Theo van Gogh geen enkele medewerking mocht verlenen aan het blad, op welke manier dan ook, zo groot was de hekel die Gerrit de Jager had aan Theo van Gogh. Ik zat erbij en keek ernaar, vanaf mijn plek op de vide. Ger van Wulften was beneden in de studio aan het werk, toen Gerrit de Jager binnen kwam met in zijn kielzog Wim Stevenhagen. "Wij trekken ons terug uit het project van het «Doorzon» maandblad," was Gerrits openingstekst. Hij voerde altijd het woord. Ger kon op dat moment twee kanten uit; hij kon ontploffen of hij kon doen wat hij uiteindelijk deed. Ik hield boven even de adem in. Hier werd oorlog gevoerd en geschiedenis geschreven. Hier was haat aan het werk, haat en angst in de richting van Theo van Gogh en Theo zou er absoluut ongevoelig voor zijn geweest want in zijn ogen was Gerrit de Jager een absoluut niemand, een in zelfoverschatting verdrinkende puber met kak en een foute "r". Ger zag zijn bedrijf in vlammen opgaan maar bleef volkomen rustig. "Ik weet zeker dat Theo geen bijdrage aan het blad heeft geleverd, ook niet via Erik Scheurs," zei hij kalm. "Ik weet zeker van wel," hield Gerrit stug vol. Daarna stelde hij allemaal eisen en bleef Ger van contractbreuk beschuldigen. Ger zei dat hij dat jammer vond maar dat ze moesten doen wat zij voor juist hielden en zo werd alle contact tussen uitgeverij Espee en het duo Gerrit de Jager en Wim Stevenhagen verbroken. Althans voor het moment. Want nu het contract met Espee werd gebroken, was ook het moment voor Gerrit de Jager gekomen om afscheid te nemen van Wim Stevenhagen. Hij ging alleen met de familie Doorzon verder. Ger liet alle bijdragen van Gerrit de Jager en Wim Stevenhagen uit de al gebonden albums verwijderen en herstartte het blad als «Klepzeiker» maandblad. De operatie kostte een vermogen en de uitgeverij ging uiteindelijk failliet omdat die gemaakte kosten van het nieuwe concept niet konden worden gedekt. Uit het moment dat Gerrit de Jager had gekozen en de reden waarom was makkelijk en zelfs voor een blinde af te lezen dat welk negatief idee The van Gogh ook mag hebben gehad over Gerrit de Jager, het nooit zo erg kon zijn geweest dan de werkelijkheid. Ger zei later tegen mij: "Gerrit de Jager wilde van Wim Stevenhagen af en dat wist ik al toen ik het contract liet opstellen. De Jager dumpt die jongen zodra hij succes heeft want hij vindt dan dat het succes alleen hem toekomt. Wim remt hem alleen maar dacht hij. Maar ik heb het contract juist zo
opgesteld omdat ik vond dat Wim belangrijk was voor het project en eigenlijk voor de Jager, want hij hield Gerrits voeten op de grond. Toen Gerrit begon, maakte hij tien grapjes per pagina. Toen wees ik hem erop dat hij roofbouw op zichzelf pleegde, want als je in dat tempo door stoomt, zijn binnen twee jaar je grappen op en val je in herhalingen en dat is dodelijk voor een komiek. Dan ben je binnen een paar jaar afgebrand en als het succes dan terug loopt, kan je de klap niet verwerken, ga je aan de drugs en weet ik wat. Dat heb ik allemaal willen voorkomen en daarom wilde de Jager van het contract af, dat begrijp ik wel. Maar hij heeft er wel een verdomt slecht moment voor uitgekozen." Maar vóór deze gebeurtenis, had ik nog een redelijke meevaller, niet Ger, nee, ik. Ger had een feestje in Paradiso in Amsterdam bedacht. Daarbij stond op het programma dat «Herinneringen» als album zou worden gepresenteerd, en diverse prijzen werden uitgereikt. Één en ander zou aan elkaar worden gepraat door Willem de Ridder. Die prijsuitreiking had te maken met het feit dat Espee een beetje uit het licht werd gehouden door het toenmalige VNU-vriendelijke 'Stripschap' dat elk jaar de beroemde Stripschapsprijs toekende aan een album en een oeuvre etc.. Omdat de auteurs van Espee nooit aan de beurt kwamen, terwijl Ger vond dat zij beter en eerlijker werk leverden dan wat jaarlijks de prijzen in de wacht sleepte, had Ger dit evenement georganiseerd. In tegenstelling tot de meestal eentonige en fantasieloze feestelijkheden die in de naam van het Stripschap in de regel van de grond werden getrokken, had Ger er een echt feest van gemaakt. Paradiso was overeenkomstige de tijd rijkelijk versierd met onze schilderijen, uitvergrootte covers van albums en attributen die met onze tak van sport te maken hadden. Er speelde zelfs een live band. Men had dus kosten noch moeite gespaard om er een waardig evenement van te maken, iets dat mensen zich later zouden herinneren. In dat feestelijke gebeuren in Paradiso kreeg Erik Scheurs een prijs, kreeg Hein de Korte een prijs en kreeg ik de Dick Bos-prijs, de prijs voor het beste album van het jaar van de 1ste lijntrekkersbijeenkomst in de vorm van een door Wim Hanssen in fiberglas gemodelleerde figuur van Dick Bos (per ongeluk met pistool) en een speelgoed-motorfiets die wees naar een financiële bijdrage van 5000,- gulden, bedoeld om weer een fatsoenlijk motorfiets te kunnen kopen. De blijdschap leek niet op te kunnen, ware het niet dat er weer een schaduw werd geworpen.
Eric Scheurs is een natuurtalent die internationale erkenning verdient.
Hein de Korte met zijn korzelige tekenstijl en zijn waanzinnige humor. Daarnaast speelt hij professioneel trompet.
De aannemer die de verbouwing van de studio in de Raamstraat op zich had genomen, wilde in cash worden betaald. Vanuit die achtergrond had Ger diezelfde dag 50.000 gulden van de bank gehaald en wilde daarmee naar de Raamstraat om de aannemer te betalen. Maar op weg daar naartoe wilde hij eerst even langs Paradiso om te kijken of de voorbereidingen voor het feest goed op gang waren gekomen. Het geld liet hij in een koffertje in zijn Porsche op straat liggen. En toen hij na vijf minuten weer naar buiten kwam, was het koffertje weg. In Friesland had het koffertje daar nog in gezeten maar niet in Amsterdam. Die klap kwam hij uiteindelijk met enige moeite en hulp van anderen weer te boven, zoals hij in zijn leven vele klappen weer te boven is gekomen maar de klap die Gerrit de Jager later uitdeelde, was voor Ger nog wel te dragen maar voor de uitgeverij even niet.
1ste prijs van de 1ste lijntrekkersbijeenkomst Paradiso, Amsterdam 1983
Mijn prijs had daar niet onder te lijden, al had ik het ook goed gevonden als die uitreiking enkele jaren was uitgesteld. Maar ik kreeg het geld en kocht er een 500cc Suzuki semi-chopper voor. Die ik betrekkelijk lang heb gehad en waarvan ik het achtertandwiel dermate heb weten te verslijten dat er uiteindelijk nog maar 1 enkele tand overeind stond. De Suzuki GS 550 L ging door voor een custom bike of chopper, hoewel hij dat eigenlijk niet was met zijn 4 cilinder-blok. De lage zit en het hoge stuur maakte hem voor de Japanners tot een chopper. Het was een aardige motor met alle denkbare Japanse luxe. Deze motor heb ik niet totallos gereden maar later ingeruild voor een zwaardere machine die bijna de laatste werd.
De eerder aangestipte Porsche was het tastbare bewijs van goed zaken doen met de 'Nieuwe Revue'. Diezelfde auto heeft Gerrit de Jager zelfs in stripvorm nog besproken. Het was hem een doorn in het oog. Niet dat hij niet goed verdiende maar hij zat met de kosten van een scheiding en kwam eigenlijk geld te kort om van zijn succes echt te genieten. Later vertelde hij in een radiointerview dat hij ook nog drugsproblemen had. Hij was dus niet alleen een beroemdheid geworden, hij gedroeg zich ook een beetje zo. Je bent jong en je wilt wat en je viert je succes in de kroeg in Amsterdam en niet achter de tekentafel in je doorzonwoning in Lelystad.
Gerrit de Jager met zijn ‘Herinneringen’ in een stukje Doorzonsondergang...
De Porsche was niet de beste vervoersaankoop die Ger ooit heeft gedaan. En zeker een Porsche is niet het soort vervoermiddel dat je voor vervoer koopt, maar ook niet voor de sport want daarvoor rijdt zoiets niet hard genoeg. Het is een duur soort speelgoed en dan moet je ook niet het model kopen dat Ger tweedehands voor teveel geld had ingekocht, een Porsche 928 uit 1980. De 928 was de mislukking van Porsche en er waren er meer. En aan deze Porsche mankeerde ook het één en ander en omdat het een luxe wagen was, zat er niet alleen extra belasting op de auto zelf maar ook aan de reparaties. Daarom besloot Ger de auto in Duitsland te laten opknappen. In de keizerstad Aken was een bekende dealer die daar wel goed voor was en omdat Ger niet goed is in talen en zeker het Duits hoewel zijn voorouderlijke wortels in dat land liggen, reden we samen naar Duitsland. Het werd een relaxt ritje naar het oosten, bij mooi weer en niet al te druk verkeer waardoor we zo nu en dan met 180 over de weg gingen, een snelheid die mij wel lag, al leek het in de Porsche sneller omdat men laag boven de straat zat, lager in ieder geval dan op een motorfiets. Ger was geen echter hardrijder. Op de snelweg naar Utrecht had hij het gaspedaal eens flink ingetrapt omdat hij wilde weten wat een Porsche is. Dat weet hij nu. Een Porsche is een sportwagen, net geen bolide. Maar omdat er een bepaalde traagheid in een auto van een bepaald gewicht zit, komen er bij vol gas alle mogelijke krachten en tegenkrachten vrij. En omdat de aandrijving van een auto zodanig geregeld is dat alleen één achterwiel, afhankelijk van de weerstand, het werk doet maar de voorwielen niet worden aangedreven. In dit geval breekt zo'n auto uit en je begrijpt ineens dat beheersing de meest gunstige eigenschap van een coureur is. Het is toen niet tot een echt ongeluk gekomen, al zag Ger de vangrails aan beide kanten van de rijbaan angstwekkend van dichtbij. Ons reisje naar Duitsland verliep zonder dat soort intermezzo's. Van Aken zagen we niet veel want we reden rechtstreeks naar de dealer die een prachtige werkplaats naast de showroom had. Er stonden Porsches voor 25.000 Mark. Dat was niet eens zo duur. "Een dergelijke wagen is natuurlijk niet zo jong meer, maar versleten onderdelen zijn uiteraard vervangen en in de Porsche zitten een hoop onderdelen die praktisch onverslijtbaar zijn," zei onze bedrijfsgids tegen mij in de hoop dat ik nu zou gaan sparen voor een Porsche. Nee, dank je, eerder spaar ik nog voor een Harley Davidson. Maar op een goede dag heeft Ger toch weer afscheid moeten nemen van die feitelijk onpraktische auto. Sindsdien rijdt hij oude, afgeleefde Citroëns, het DS-type, een auto dat nog veel liefhebbers in de klassiekerwereld heeft.
De Porsche 928 uit 1980 van Ger. Grote delen van deze auto zijn van plastic gemaakt.
Nu er wat bekendheid kwam aan de ploeg van Ger van Wulften en de uitgeverij, vond Ger het een aardig idee om ouders en familieleden van de schrijvertekenaars te laten interviewen door H. Gringhuis. Daar kwam een boek uit met de titel «Van mij heeft ie het niet». Natuurlijk waren er bij mij geen ouders te vinden en na veel zoeken zijn ze bij mijn broer terecht gekomen die eigenlijk niet veel wist te vertellen. Hij was een keer bij mijn pleegouders in Duitsland ge«Van mij heeft ie het niet» over de familiaire achtergronden van de tekenaars en schrijvers van Espee.
weest en dat vond hij helemaal niets. En daarmee was de bijdrage van mijn familie uitgeput. In in het kielzog van «Herinneringen» organiseerde Ger een interview van mij met Ischa Meijer die op dat moment begon aan een one-man show in de Bali in Amsterdam. Ger nam hem mee naar de pastorie in Koedijk. Het eerste dat Ischa bij mij thuis zag, was die Duitse helm op een kop van een modepop in wat mijn boekenkast toen moest voorstellen. "Mag ik die lenen voor mijn show?" wees Ischa.
Israël Chaim (Ischa) Meijer (Amsterdam, 14 februari 1943 – Amsterdam, 14 februari 1995), overleden aan een hartinfarct op zijn 52ste verjaardag. Boven de helm die hij in zijn show als attribuut had staan.
Ischa was even oud als ik en Joods. Tegen het einde van de oorlog waren zijn ouders met de kinderen opgepakt door de jodenjagers van de politie en naar Bergen-Belsen gesleept en daar in het kamp opgesloten waar ook Anne Franck met haar ouders en zus opgesloten zat. Ik denk dat praktisch iedereen die daar heeft gezeten of in welk kamp dan ook en het heeft overleeft, er een behoorlijk trauma aan over heeft gehouden. Al zal de kleine Ischa van de situatie als zodanig en de implicaties niet zo bijzonder onder de indruk zijn geweest net als ik niet veel last heb gehad van de bombardementen op Hamburg.
Links: Bevrijding van Bergen-Belsen op 28 april 1945 door de Engelsen die het vrouwelijk SSbewakingspersoneel de nog aanwezige lijken liet begraven. Rechts: Mijn wereld was in 1945 wel stukken minder luguber. En toch vind ik dat we tegenwoordig te makkelijk neigen naar het vergeten en bagatelliseren van deze uitwas van de Duitse beschaving.
Maar hij was natuurlijk niet alleen. Zijn ouders waren zich wel van de totale omvang van de situatie bewust en zullen dat ook meer of minder gewild en bewust aan de kinderen hebben door gegeven of over gedragen, ook nadat het gevaar allang was geweken. Ischa is op latere leeftijd dan ook het ouderlijk huis ontvlucht want voor zijn ouders hield de oorlog, de angst en het geweld nooit meer op. En dan kan je daar op verschillende manieren mee omgaan. Voor Ischa had dat Duitse verleden toch een bepaalde fascinatie. Hij was meer of minder bewust slachtoffer geweest en heeft het overleefd. Zijn ouders zijn aan de angst bezweken en daar wilde hij geen deel van uitmaken. Hij wilde zich met dat verleden wellicht psychisch meten en hij wilde choqueren. 'Wat doet ie nou weer?! Legt ie een Duitse helm in zijn show in de boekenkast!' Het had verder met de show niets te maken maar iedereen zag het en misschien kwamen er wel andere overlevenden kijken en zagen zich geconfronteerd met een beladen attribuut. Dat die helm ooit van de Noorse politie is geweest, kon niemand weten. Ik zie Ischa nog heimelijk glimlachen bij de gedachte. 'Zie je wel, mij doet het helemaal niks!' Het interview vond ik achteraf niet zo vreselijk diep en het ging inderdaad ook weer over de uniformen. Ik weet niet of Ischa zo half en half het idee had dat ik stiekem toch een soort van neo-nazi was. Ik weet ook niet of hij über-
haupt wist wat ik was. Toen het interview was gedaan en men opstond om mijn domein weer te verlaten, viel de blik beider mannen op de Spaanse Mauser aan de muur. Ik heb dat ding ooit gekregen van mijn achterneef Wolfgang die hem, onklaar gemaakt, uit Duitsland had mee gesmokkeld. Hij vond hem tijdens de aankoop interessanter dan achteraf en dacht dat ik er wel blij mee zou zijn. Nou, dat was ik ook. Het was toch een echt geweer, al was het onklaar gemaakt. Nu maken de Duitsers zo'n ding anders onklaar als men in Nederland te doen normaal vindt. Hier wordt alles gewoon vast gelast en beweegt er dus niets meer. Dat zie ik dan weer als typerend Nederlands. Als je eenmaal een wapenvergunning hebt voor een schietvereniging, maakt zich niemand meer druk over de rotzooi die je in huis haalt, maar o wee als je een onklaar gemaakt stuk vuurwapen in huis haalt. Ik heb ooit zelfs in een politiefilm met Rijk de Gooier, de hoofdrolspeler met een duidelijk zichtbaar lege revolver zien dreigen terwijl in de achtergrond een controlerende politieman stompzinnig door het beeld liep. Voor dat soort truttigheid heb ik inderdaad geen woorden. Afijn, de Mauser had nog bewegende delen, je kon hem laden en afschieten, alleen je kon er geen kogels mee verschieten want men had een 5mm gat van boven in de kamer geboord en een 10cm lange gleuf door de houten bovenlade en de bovenkant van de loop gefreesd. Bij dat geweer werd een hulpstuk geleverd dat in de kamer kon worden gestoken, waarin men een alarmpatroon kon opbergen. Daarmee kon men dan inderdaad een schot lossen. Nu was ik eigenwijs geweest en had het gat in de houten bovenlade met een stuk hout netjes afgedicht, waardoor het attribuut er weer net een stukje echter uitzag. Van een goede kennis had ik losse flodders (plastic patronen zonder kogel maar met slaghoedje en buskruit), oefenmunitie voor een machinegeweer, gekregen en dat spul paste in het geweer. Om ongelukken te voorkomen, had ik het kruit uit een vijftal van die patronen gehaald door een gat te boren waar normaal een metalen kogel (die allang geen kogel als zodanig meer is natuurlijk) zit en daar het kruid uit te schudden. Bij één patroon had ik alleen de helft van het kruit verwijderd en toen het geboorde gat met een beetje kougum weer dicht gestopt. "Doet ie het ook nog?" vroeg Ischa nieuwsgierig. En toen deed ik iets dat net zo onverantwoordelijk was als eerdere onverantwoordelijkheden. Ik pakte de geprepareerde patroon, laadde die in de kamer en schoot in de richting van het raam waar al eerder een pijl doorheen was gegaan. In principe kon er niets gebeuren want de loop was leeg en er zat geen projectiel in de patroon. De kruitinhoud was gehalveerd en er was geen degelijke tegendruk zoals van een kogel.
Ik verwachte eigenlijk een soort 'poeff'. In plaats daarvan werd het 'KABOEMM'. Oeps! Ik zag in één oogopslag dat het geweer niet meer helemaal compleet was en zette het gelijk weg. Ger, die aan één oor weinig hoort, hoorde nu de rest van de dag helemaal niets meer en Ischa trad een paar uur later op met een vervelende 'piiiiep' in beide oren. Ik liet beide heren uit zonder een klap voor mijn kop te krijgen. Toen ik weer boven kwam en het beschadigde wapen bekeek, bleek alleen de houten bovenlade gebroken te zijn, waarvan de onderdelen in het met kalk geplamuurde rieten plafond staken. Ik heb de schade dagen later weer netjes gerepareerd. Ik haalde de afgeschoten patroon uit de kamer en daar zag ik iets waanzinnigs. Dat gat dat in de kamer was geboord, had ik niet dicht gemaakt of weg gewerkt; je zag het immers amper. Maar nu zat er in de patroon, overeenkomend met het gaatje in de kamer, ook een haarscherp rond gat van dezelfde afmeting. De kracht van het kruit had dus een mooi rond schijfje uit de patroon door het gaatje dat er in de kamer was geboord, naar buiten geperst. Nu het wonderlijke van het avontuur. De oudjes, een verdieping lager, hadden visite van andere oudjes. Ik verwachtte dat iemand naar boven zou komen om te informeren wat de klap was geweest. Ze kwamen niet. Weken later vroeg ik voorzichtig of ze een paar weken geleden een klap hadden gehoord. Zij konden zich geen klap herinneren. Nu zijn er twee mogelijkheden: a) ze hebben de klap gehoord maar wilden niet weten wat er was gebeurd of b) ze hebben de klap inderdaad niet gehoord. Voor het laatste had ik een verklaring verzonnen. Als ze de klap inderdaad niet hadden gehoord dan was dat omdat ze hem niet hebben geregistreerd. Dat was het enige dat ik kon bedenken. Als je op een dergelijk klap zit te wachten, hoor je hem wel. Maar als er iets dergelijks zo dichtbij maar onzichtbaar gebeurt en er geen geluiden volgen, zou het brein die gebeurtenis over kunnen slaan, al lijkt me dat toch heel eigenaardig.
Spaanse Mauser uit 1898.
Toen de uitgeverij uiteindelijk failliet ging, vroeg Paul Schindeler of ik hem wilde helpen in zijn net begonnen bedrijf voor uitvoering van reclame-opdrachten. Van striptekenaar werd ik officieel visualizer. Visualizers zijn mensen die plaatjes maken van iets dat er moet komen maar er nog niet is.
Virgo Design Paul Schindeler was al getrouwd en had een kind, een jongetje waarvan ik later dacht dat hij precies dat was wat Paul niet wilde zijn. Toen ik zijn vrouw en kind voor de eerste keer ontmoette, bij hen thuis, lag er wat speelgoed in het rond en op tafel. Meer of minder automatisch pakte ik een autootje op om naar het merk te kijken, toen de driejarige die op de grond zat te spelen, overeind sprong, het speelgoedje uit mijn handen griste met de tekst: "Van mij!!" Dat was zijn eerste indruk op mij en ik vond dat ik het daar verder bij kon laten. Zijn vrouw zag er best knap uit, een beetje het Cliff Richard soort knap. Ze bleek inderdaad van Engelse afkomst en Paul kende haar al vanaf de middelbare school. Ze hadden geen hekel aan elkaar maar waren, volgens mij, ook nooit echt verliefd geweest; althans zo leek het, hadden beiden vermoedelijk ook geen idee wat dat was. Zij had ook lesbisch kunnen zijn maar dat was nooit bij haar opgekomen. En dus waren ze maar met elkaar getrouwd en hadden een kind gemaakt. En daarmee was het familieleven rond, of zoiets. Irene, zo heette dat mens, leidde een meer of minder verborgen leven waarvan ze zelf het bestaan mogelijk niet kende. Ik zag haar eens thuis voor de tv met de krant uitgevouwen en vroeg uit een soort opgelegde beleefdheid waar ze naar zat te kijken. Ze wist het eigenlijk niet. Ervan uitgaande dat de krant interessanter was, vroeg ik of er nog iets bijzonders in de krant stond maar ook daarop had zij hetzelfde antwoord, ze wist het niet. 'Bestaat dit?' vroeg ik me af en legde me neer bij het idee dat zij eigenlijk en in feite geen leven had maar ook daarvan niet op de hoogte was. Maar het kan natuurlijk ook heel anders zijn geweest. Later hoorde ik van Paul dat ze er niet van hield als hij mensen mee naar huis nam die zij niet kende, uit zijn wereld die niet de hare was. Zij bemoeide zich niet met zijn werk. Misschien verborg zij haar chagrijn over het feit dat haar avond werd verstoord, achter de krant. Op een verjaardag van de vader van Paul zag ik haar, nadat ze van Paul was gescheiden en de, inmiddels tot een tweetal aangegroeide, kroost had mee genomen. Vanaf mijn plek hield ik haar meer of minder stiekem in de gaten. Zij bleek alleen maar in beleefdheden te communiceren. Ze zei precies die dingen die oude Nederlanders op plaatsen waar ze eigenlijk niet willen zijn, tegen elkaar zeggen, on-informatieve praat over het weer, over gezondheidskwesties en steeds in termen die zo uit een boek konden komen met de titel 'Wat te zeggen als je niets te melden hebt'. Nadat ze was gescheiden, heeft ze nooit meer een relatie aan gegaan, zover ik weet. Vermoedelijk werd ze een oude vrijster, ondanks haar hu-
welijksverleden. Toch waren niet alleen de kinderen het bewijs van een seksuele relatie. Paul vertelde eens in één van die zeldzame momenten waarin mannen het over hun huwelijk hebben, dat hij eens in de ochtend wakker werd doordat Irene, op hem zittend, gebruik maakte van zijn ochtendwortel. Misschien had zij toch een leven, maar is het er nooit uit gekomen. Er zijn zoveel mogelijkheden waarmee mensen hun leven vroegtijdig kunnen uitdoven, ieder op zijn eigen manier. Paul Schindeler deed het werk dat hij kon vinden in eerste instantie thuis. In de twee-verdiepingswoning in het Berlage-woonblok op de tweede verdieping had hij een bovenkamer tot werkplaats ingericht. Hij had al redelijk snel een aantal klanten en soms, als hij teveel hooi op zijn vork had genomen, vroeg hij of ik hem wilde helpen. Ik was geen reclametekenaar maar hooguit illustrator maar ik kon wel een eenvoudige tekening maken. Een van mijn eerste klussen was een soort overtrekklus voor NCR computers, aangenomen door een reclamebureau dat zich Ad-Unit noemde. Ik kreeg strakke foto's aangeleverd waar ik halftone lijntekeningen (zwart met grijze vlakken) van moest maken. Dat waren nog computers met toetsenborden, ingebouwd in werktafels die iets weg hadden van uitgegroeide elektrische IBM schrijfmachines, gekoppeld aan een apparaat dat ponskaarten verwerkte. Dat werk deed ik intern bij Ad-Unit, mijn eerste stap in de reclamewereld.
NCR 500 magneet-kaart-computer met verwerkingskasten, advertentie-tekening ter aankondiging van een beurs. Dit soort computers zijn uiteindelijk door de digitale revolutie weg gevaagd.
De volgende klus was waar de reclame toen om draaide. Er werd een nieuwe winkelketen in het leven geroepen: Super. Om Super als reclamebureau in de wacht te slepen, wilde men alle mogelijke artikelen voorzien van het Superlogo. We kregen de opdracht vrijdag middag en de klus moest op maandag morgen om 8 uur geklaard zijn. Er moesten tientallen artikelen die in een supermarkt worden verkocht getekend worden en van het Super-logo voorzien. We gingen aan het werk terwijl Ad-Unit ons de studio over liet en vertrok naar een afspraak met de klant. We werkten die vrijdag tot diep in de nacht, gingen toen naar huis om een paar uur te slapen en waren zaterdag ochtend weer present en werkten de hele zaterdag en de hele zondag en toen de Ad-Unit-staf maandag ochtend kwam kijken, hing de hele studio vol met meer dan 50 A3tjes met getekende artikelen. We gingen toen naar huis en namen een vrije dag. Ad-Unit was een goede klant. In die tijd kwam Paul daar bijna dagelijks. Er werd veel geld verdiend en veel geld het raam uit gesmeten. Ze aten bijna dagelijks in het Okura restaurant waar ze soms ongegeneerd de beest uithingen want beschaving was soms ver te zoeken in deze tak van sport. Ik kwam er alleen als Paul een klus kreeg aangeboden waar hij niets aan vond of als er gewoon teveel werk lag dat op een bepaald datum af moest zijn. Zo hebben we ooit ook een hele folder moeten ontwerpen in een weekend, een klus die niemand wilde hebben omdat het teveel werk was in te weinig tijd. Met hulp van twee extra tekenaars hebben we toen drie dagen en drie nachten doorgewerkt en cashten samen die maandag 50.000 gulden. Dat was ook reclame. Maar soms kon het ook helemaal mis gaan. Ik kan me een klus voor Henkel herinneren waarbij een intern filmpje moest worden getekend voor de vertegenwoordigers die een nieuwe soort vulmiddel moesten verkopen. Iedereen had die klus geweigerd maar Paul had honger en dacht dat hij dat wel kon ritselen. Het werd een absolute nachtmerrie. Om te beginnen was het concept ook zo fout als maar mogelijk was. De klus was aangeboden als 7 minuten film maar ze hadden er tekst bij gemaakt die je met enige moeite in een kwartier kon persen maar we kregen maar voor 7 minuten betaald. Iedereen met enige verstand van zaken had al gezien dat deze klus helemaal scheef zat en niemand wilde daar zijn vingers aan branden. En zeker niet voor Henkel. Henkel is een Duitse wasmiddelgigant die met een zee aan merknamen de markt beheerst en overheerst. Voor dat soort bedrijven moet je gewoon niet willen werken maar dat wist ik niet en Paul kon het niet schelen, hij wilde geld verdienen om een eigen bedrijf te stichten. Nu gebeurde het in zijn woning en zijn vrouw moest maar zolang naar haar moeder verhuizen want elke plek in huis
was omgebouwd tot studio. Één man deed de administratie voor de plaatjes. Paul schetste het meeste werk en twee man deden het inkten, waarvan ik er een was. Voor de inkleuring had iemand een meisje aangesleept waarbij je eigenlijk onmiddellijk kon zien dat dit niet ging werken. Ze werkte per definitie alleen maar thuis en leefde in donker met alleen een lampje boven haar werk. Halverwege de klus kapte ze er ook mee en zaten we zonder inkleurder. Op dat moment begon bij Paul de stress toe te slaan. In paniek werd op zoek gegaan naar een nieuwe inkleurder. Er was een opnamestudio ingehuurd dat de opnames maakte. Daarbij is het dus zaak dat alles keurig op volgorde ligt en de administratie heel strikt wordt aangehouden. Maar omdat inmiddels de volledig paniek was uitgebroken, klopte daar op een gegeven ogenblik niets meer van. Omdat niemand van ons enige ervaring met tekenfilms had, behalve Paul die ervoor op de Rietveld-academie had gestudeerd, gingen we in het begin nog alle mogelijke grapjes bedenken. In een ondergelopen badkamer op tekening werd nog geëxperimenteerd met kringen in het water en spiegelingen en dergelijke. Voor de hele klus hadden we veertien dagen en na een week waren we nog met de eerste vijf minuten van de vijftien bezig. Toen sloeg de paniek pas echt toe. De laatste week werkten we continu dag en nacht. Als iemand met zijn hoofd op tafel viel, nam iemand die net een uurtje had geslapen, het van hem over. Het leek wel oorlog. We kregen de film uiteindelijk meer of minder op tijd klaar maar Henkel was niet blij. Het begin van de film zag er nog redelijk uit, vooral mijn gekloot in de badkamer zag er wel aardig uit. Maar alras verschenen er eigenaardige wendingen in het verhaal. Een blonde jongeman vervolgde zijn leven plotseling als neger. De één of andere inkleurder had het niet begrepen en miste de neger in het verhaal. Onderdelen van lichamen waren zoek geraakt en doken ineens weer op waardoor er ineens een arm in beeld verscheen die er al eerder had moeten zijn. Omdat men bij de tekst en de geluidsopnames geen rekening met tijd was gehouden, foutje van tekstschrijver en geluidsstudio, hadden sommige scenes een eigenaardig verloop. Een denkbeeldige klant kwam met zijn auto bij de winkel voorrijden en terwijl hij nog uit moest stappen, klapte deur van de auto al dicht en zonder dat die persoon überhaupt één stap kon verzetten, rinkelde al de bel van de winkeldeur. En zo ging dat de hele film door. Henkel keurde het product natuurlijk af want ze wilden niet voor die rommel betalen. Het reclamebureau dat de klus in eerste instantie had aangenomen en door geschoven naar de heer Schindeler, wilde tegen het machtige Henkel geen proces gaan voeren. Maar omdat zij de geluidsband hadden ver-
zorgd en ook wel begrepen dat daar geen bruikbaar verhaal van was te maken, kreeg Paul toch nog iets uit de zak van het reclamebureau en toen hij iedereen iets had betaald voor al die ellende, hield hij er zelf niets aan over, kwam er zelfs nog aan tekort. Leergeld heet zoiets in de praktijk. Maar het geeft ook een beetje een beeld hoe de reclamewereld in die tijd in elkaar zat. Gelukkig liepen de meeste klussen goed af en werd er dus geld verdiend, hoopgevend veel geld. Naast Ad-Unit kwamen er ook andere bedrijven. Om met zoveel mogelijk bedrijven in contact te komen, nam Paul contact op met agentschappen voor zelfstandige tekenaars. Via dat soort bedrijven werkten we ook voor hele grote reclamebureaus. Werken voor een agentschap heeft het voordeel dat het werk overal vandaan kon komen. Een reclamebureau dat een tekenaar voor een bepaalde klus nodig heeft, belt een bekend agentschap en vraagt daar naar een tekenaar met een bepaalde capaciteit. Als je, bij wijze van spreken, een goede airbrusher voor technische details nodig hebt, vraag je de bekende agentschappen of ze iemand hebben die daarin is gespecialiseerd. Dat kost misschien voor die klus een hoop geld maar dat is nog altijd goedkoper dan specialisten op diverse vakgebieden in vaste dienst te hebben die dan heel af en toe een klus te doen hebben. Daarnaast werken de meeste specialisten freelance, wat men tegenwoordig een zzp'er noemt. Als groot reclamebureau heb je natuurlijk een lijst van specialisten waar je graag mee samenwerkt maar dat risico is dan dat de persoon net aan een andere klus zit als je hem nodig hebt. Voor mij was die situatie heel vreemd. Ik heb nooit enige moeite gedaan om werk te vinden. In de tijd dat ik met Paul Schindeler werkte, functioneerde hij in feite als mijn agent. Zo kon het gebeuren dat hij geen tijd of geen zin in een bepaalde klus had en dan schoof hij die door aan mij, zoals bij Ad-Unit was gebeurd, zeker als hij wist dat ik daar goed in was. Zo kon het gebeuren dat ik ineens bij O & M (Ogilvy and Mather), toen het grootste reclamebureau van Amerikaanse origine in Nederland, zat en opdrachten kreeg van een art-director die eerder met Paul had gewerkt. Meestal waren die klussen eenmalig maar dat interesseerde me niet, er was werk genoeg. Maar het kon ook gebeuren dat ik op de zaak zat aan een klus en de telefoon aan moest nemen, terwijl Paul ergens anders 'op locatie' bezig was. Zo kreeg ik ineens bezoek van een bekende fotograaf die een shot moest maken voor de aankondiging van een nieuw obscuur automerk dat 'Aubade" heette. Hij had zelf een beeld in het hoofd van een man met gitaar die een aubade bracht
aan de auto en wilde het object op een soort balkon hebben maar de zanger met zijn gitaar moest ook in beeld. Toen bedacht ik een veranda in plaats van een balkon met een geknikte trap naar boven en de zanger halverwege de trap. Daar maakte ik toen een tekening van. De fotograaf was gered en ik voelde me een hele piet. Maar er konden ook hele rare dingen gebeuren. Ik werd op een gegeven moment gebeld door Ad-Unit dat Elsevier als vaste klant had. Of ik portretten van Nederlandstalige schrijvers kon tekenen. Zij hadden zwart-wit tekeningen in conté of krijt in gedachten. Zij leverden foto's aan. Het was voor een serie boeken van Elsevier, voor de achterkant van de papieren schutomslag. Dat was voor mij geen probleem meer. Het werden 12 tekeningen en men was er erg blij mee, zei men.
Ik heb de meest bekende er uit gepikt, beiden inmiddels overleden: Godfried Bomans en Dimitri Frenkel-Frank. Beiden waren in hun tijd tevens tv-beroemdheden.
Even later werd ik weer gebeld door Ad-Unit: "Kan jij schilderen?" Tja, dat had ik ook weleens gedaan. Ze zaten met een probleem. Ze hadden opdracht gegeven aan het grootste agentschap in Amsterdam, Top Drawers, een schilderij te maken van de schrijvers die ik net had getekend, met z'n allen zittend aan een tafel in het Café Americain in Amsterdam. Daarvoor was een Engelse schilder
ingehuurd maar men was niet blij met het portret van schrijver Harry Mulisch, hij wilde er maar niet op lijken. Als ik Harry Mulish herkenbaar zou kunnen schilderen, kon ik daar 5000 gulden mee verdienen. Dat was een enorm bedrag waaruit was af te lezen dat ze er behoorlijk mee in hun maag zaten. Ik pakte mijn schilderspullen en reed naar het agentschap waar op dat moment allemaal mensen aan het werk waren. En daar stond het schilderij op een ezel. Niet alleen dat Harry Mulish niet eens op zijn broer leek als hij die had gehad, maar al die schrijvers waren mannen op leeftijd en hadden allemaal grijs haar. Hoe schilder je grijs haar? Niet door zwart met wit te mengen. Alleen knoeiers werken op die manier, vond ik. Ik was twee dagen bezig en Harry Mulisch stond erop, keurig verwerkt in het geheel van het schilderij. Ik heb wel zoveel mogelijk de stijl van de schilder aangehouden maar, eigenwijs zoals ik altijd was en ben gebleven, weigerde ik Mulischs haardos met zwart en wit te verven. Nee, men zat in het Grande Café Americain dat in de kleuren licht oker en rood is gehouden en het kunstlicht gelig uit art deco lampen schemert. Nergens in die ruimte is wit aanwezig, niet eens in de lampen. En dus kreeg Mulisch grijs haar met een licht gelige glans. Dat was een gevaarlijke en eigenwijze zet want daarmee stak Harry, ook eigenwijs, af bij de rest. De klant was blij en ik ook want ik kon 5000 gulden in ontvangst nemen. Daar kon ik een dikke maand van leven, zo niet langer. De baas van Ad-Unit had het resultaat gezien en zei: "De volgende keer dat we een schilderij nodig hebben, bellen we jou." Maar dat kon ook goed fout gaan, want ik ben geen echte schilder, net als die Engelsman. De volgende keer dat ik het schildergereedschap ter hand nam, was het voor een afscheid nemende directeur van een bank. Die man zeilde graag en er waren wat vage foto's van zijn boot beschikbaar. Ze konden hemzelf niet vragen want het moest een verrassing blijven. Ik koos voor een dag met windkracht 6 want daarvan had ik ooit een dramatische luchtfoto gemaakt. Het water was geen probleem, net als de boot. Maar ik had wat meer naar Charles Wooton moeten kijken voor het uitbeelden van het mannetje aan het roer. Die zag er wat zielig uit. Er was haast bij, men vroeg niet om een schets, er was ook geen tijd voor correctie. Ik had een week de tijd. Ik deed mijn werk in een week. Maar mijn probleem is dat ik geen subtiele smaak heb. Het is bij mij alles of niets. Toen ik met het schilderij in het Office Center naast de snelweg verscheen en voor een aantal medewerkers van de bank en de opdrachtgever de verpakking van het doek pelde, viel er een drukkende stilte. Ze hadden duidelijk iets anders verwacht en ik eigenlijk ook,
nadat ik eenmaal uit mijn schilderdroom wakker werd. Maar ik kreeg wel mijn geld maar werd niet meer voor een schilderkunstwerk gevraagd.
Boven links: Mijn twijfel wekkend schilderij; daarnaast: titelblad van het boek van Chris Mayger die de sfeer perfect wist weer te geven; hiernaast Carl Evers, een geweldige waterschilder, beter is er vermoedelijk niet, zijn kleurgevoel laat soms, net als bij mij, wat te wensen over maar dat zie je hier natuurlijk niet; daaronder: Frank Wootton, heeft niets met water maar wel met schilderen te maken, ze noemen dat vaak ‘illustratief schilderen’, het zal.
Maar het ging ook weleens erg goed. Hoewel Kodak sponsor was van de Olympische spelen, mochten ze het logo niet gebruiken voor een reclamecampagne van een nieuwe fotofilm. Hier had Ad-Unit een probleem, want Kodak wilde bij elke verkochte film een knuffel cadeau doen. Ze hadden dus de ringen bedacht waar de knuffels doorheen zouden klimmen en nu mochten ze de ringen niet gebruiken en dus werd ik gebeld. Ik kwam bij Ad-Unit aan en zag allemaal wanhopige gezichten. Zoals zo vaak als er iemand bij komt die zich niet eerder met het probleem heeft bezig gehouden, komt de oplossing bij hem vandaan. De knuffels waren goudkleurig omdat het om de Kodak Gold II film ging. Ik keek heel even naar de schets die ze hadden gemaakt en zei: "Waarom maak je de ringen niet goudkleurig en de knuffels in de Olympische kleuren?" De baas greep onmiddellijk naar de telefoon en belde de opdrachtgever. De oplossing werd goed gevonden. Ik mocht de visual maken en kon weer een paar weken eten of een nieuwe motorfiets kopen.
KolorKids op de Olympische Spelen, de ringen zijn overal maar de knuffels zitten waar de ringen horen te hangen.
Over mijn kleurgevoel in het algemeen gesproken: zolang het zwart-wit bleef, vielen mijn werkstukken in de regel nog mee, maar met kleur had ik een
probleem. Wat dat betrof was ik nog net genoeg getalenteerd om een stripverhaal in te kleuren of te letteren, ja want nu ik het erover heb, herinner ik me dat ik inderdaad ooit een tijdje stripverhalen heb geletterd. Geen beroemd werk, nee, het derderangs zootje in smoezelige dunne boekjes met zwakke tekeningen... Er is een hoop rotzooi in de wereld. Maar Dick Matena en ik hebben ook een tijdje voor «Playboy» gewerkt. Dick Matena schreef de tekst en maakte de tekeningen en omdat ze in de Amerikaanse versie van die 'gewassen' tekeningen maakten, deed hij het met olieverf. Maar hij schetste met zacht potlood op het doek en als je daar met verdunde olieverf overheen gaat, smeer je het potlood door je schilderij. Als hij kleurpotlood had genomen, had hij geen probleem gehad. Het verdiende erg goed maar de serie werd niet verlengd en ik geloof dat Dick het ook niet echt leuk werk vond terwijl ik nog wel sympathie had voor het verhaal. Paul Schindeler had inmiddels een tweeledig probleem. Thuis werken was niet langer een optie. Zijn huwelijk met Irene begon stroef te lopen want zij wilde niet langer mensen over de vloer en er kwam meer werk binnen dan hij aan kon. Paul was een goede en snelle tekenaar met wat mensen 'een fotografisch geheugen' noemen. Als hij iets eenmaal had gezien, zat het als plaatje in zijn hoofd. In zijn vak is dat een heel gunstige eigenschap. Maar naarmate hij bedrevener werd, begon hij minder oplettend naar de klanten te luisteren. Dat werd hem op den duur noodlottig. Hij zag alles vanuit één standpunt, het zijne. En daarnaast had hij, verblind door het geld dat er maandelijks binnen kwam, het idee dat dit altijd zo zou zijn en begon hij méér te besteden dat hij feitelijk had. Het mooiste voorbeeld had met een motorfiets te maken. Paul had een eigenaardige relatie tot mij. Hij wist dat hij een betere tekenaar was dan ik maar hij had gezien hoe ik ooit de ene handboogwedstrijd na de andere won en hoe ik op de schietvereniging met gemak beter schoot dan hij. En omdat we goede vrienden waren en met elkaar optrokken, wilde hij dingen doen die ik deed. En omdat ik altijd motor reed, maakte hij zichzelf wijs dat een motor handiger was dan een auto als je ergens snel naartoe moet. Hij haalde zijn motorrijbewijs en kocht een 500 cc Honda Silverwing voor niet eens zoveel geld, ik geloof dat hij er toen 4,5 duizend gulden voor had betaald. Als we samen ergens heen moesten, reden we dus samen met de motoren achter elkaar aan. Onze motoren reden ongeveer even hard, dus op dat punt was er geen concurrentie. Toen hij die motor een week had, wilde hij met mij een boodschap doen, want de wasmachine deed het niet meer. Hij vroeg dus of ik mee wilde gaan. Ik
had niet echt iets anders te doen en stapte bij hem achterop. We reden de stad in en zochten een winkel waar onder andere ook wasmachines werden verkocht. Paul vertelde de verkoper dat hij een nieuwe wasmachine zocht omdat zijn oude het niet meer deed. "Oh?" zei de verkoper, "wat is het er voor een?" Paul noemde het merk. De verkoper keek op en vroeg hoe oud de machine was. Hij was drie jaar oud. "Dan is hij niet stuk," was de verkoper overtuigd en zette zijn baan op het spel. "Hebt u al naar het waterslot gekeken?" Nee, dat had Paul nog niet gedaan. We reden weer naar huis. Daar belde hij zijn jeugdvriend Ad op en vroeg of hij verstand had van watersloten. Dat soort dingen wist Ad wel. Hij kwam even langs en in een half uur was het waterslot ontkalkt en schoon gemaakt en de wasmachine deed het weer. "Krijg nou wat!" was Pauls reactie. De vriend vertrok weer naar huis omdat hij ergens mee bezig was geweest toen hij werd gebeld. Irene was niet thuis maar boodschappen doen voor het weekeinde. Zij wist dus niets van dat waterslot. "Heb je nog een zin in een ritje?" vroeg Paul die zelf zin in een ritje had. We reden even later op zijn motor door de buurt en Paul liet me zien waar de kleuterschool was waar hij, samen met Ad op had gezeten. Bij een kruising kwamen we langs de lagere school die hij met Ad had bezocht. Hij keek en wees en ik waarschuwde hem een deel van een seconde te laat want van rechts kwam een oude Volvo die eruit zag alsof hij door oorlogsgebied had gereden. Paul remde nog wel, de Volvo stopte en het voorwiel van de motor tikte de deur aan en stond toen scheef. Uit de auto sprong een vermoedelijk Surinaams of Antilliaans meisje en begon moord en brand te schreeuwen. Er was tussen al de deuken, krassen en blutsen eigenlijk geen nieuwe beschadiging te zien. Paul had de verzekeringspapieren niet bij zich en gaf zijn telefoonnummer voor een afspraak. Ik duwde toen de motor naar een lantaarnpaal, zette het voorwiel van de motor zijwaarts tegen de paal en draaide het stuur de andere kant op. Toen stond het voorwiel weer recht, want de voorvering was alleen een beetje in de ophanging verschoven. We waren van plan de aankomende maandag naar het Zuiden des lands te rijden voor een gesprek met de trainer van het Nederlandse dameshockeyteam ter gelegenheid van de uitgave van een boek over de hockeysport door Elsevier Uitgeverij. We reden naar Joop en Dick Richter, onze gezamenlijke motordealer, nadat ik hun zakenlogo had ontworpen. Daar bleek dat ik de motor eigenlijk al had gerepareerd voor wat er te repareren viel. Maar voor Paul was het mooie er af en hij zat met het onprettige idee dat we op mijn motor naar het Zuiden moesten gaan rijden. Lopend door de werkplaats, zag Paul ineens een rode BMW K100, de
eerste K100 in Nederland. In principe was de K100 een heel slim concept. Bij BMW vond men blijkbaar dat de boxermotor zijn beste tijd had gehad en dat men in navolging van de Japanners eens de kant van de viercilinder-motor moest kiezen. En wat ze toen hebben gedaan, was net zo revolutionair als in 1923 de boxermotor. Ze namen een kleine viercilinder-Renauld-motor en legden die op zijn kant, de cilinders naar de ene en het carter naar de andere kant van het frame. Op die manier kon de motorfiets laag blijven en kon men voor reparaties overal bij zonder de hele motor te moeten slopen. Hij heette 'K100' omdat de motor 1000cc mat. En daarbij moet ook worden gezegd dat de vormgeving niet verkeerd was, al was in dit geval metallic bordeauxrood niet de mooiste oplossing. Deze machine bij Dick en Joop Richter was niet helemaal nieuw meer want ze hadden hem uit Berlijn naar Amsterdam gereden en hij moest nu als proefmotor zijn geld opbrengen. "Wat moet dit gaan kosten?" vroeg Paul. Men dacht na en kwam met een voorstel van 11.000 gulden. "Als ik hem nu kan betalen, kan ik hem dan mee nemen?" vroeg Paul hebberig. Ken, een Amerikaanse werknemer die voor een drugsaanklacht uit Amerika naar Nederland was gevlucht en hier min of meer illegaal verbleef, protesteerde want er was afgesproken dat hij de motor voor het weekeind mee mocht nemen. Maar voor de gebroeders Richter ging geld altijd voor. En dus werd inderdaad afgesproken dat Paul de motor mee mocht nemen als hij nog die dag de 11.000 gulden op tafel wist te leggen. Hij pakte zijn telefoon en belde klanten op waar hij nog een rekening had open staan en hij kreeg inderdaad het geld bij elkaar en kon het nog diezelfde dag telefonisch over maken aan de Richters. Hij hoefde de motor alleen nog over te laten schrijven en dan kon hij daarmee op weg. Nadat de machine van eigenaar was gewisseld, reden we weer naar huis. Daar was Irene inmiddels gearriveerd en had gezien dat de oude wasmachine er nog steeds stond. Terwijl Paul beneden de nieuwe motor op slot zette, ging ik al naar boven en werd begroet door Irene: "Hey Ruud, wat leuk, heb je een nieuwe motor gekocht?" "Ik niet," was mijn antwoord wat als een soort ontsteking werkte en toen Paul boven aankwam, barstte de bom. Haar eerste woord dat Irene zei toen Paul verscheen, was "KLOOTZAK!". Toen kwam er een stortvloed van verwensingen en aanklachten en Irene pakte een tas in met pannekoeken die ze had gebakken en waarmee ze ons had willen verrassen. Ze nam haar kind bij de hand en stormde het huis uit op weg naar haar moeder. Het laatste dat zij sprak was de belofte dat ze pas weer terug kwam als die motor weer weg was. Volgens mijn Duitse opvoeding was het nu aan mij om me zorgen te maken. Maar Paul bleef schijnbaar onberoerd. "Ach, die
komt wel weer terug." Hij begreep de opwinding niet. En Irene wist nog niet dat ze met een autist te maken had. Ik op dat moment ook nog niet.
Links: Honda GS 500 L’Silverwing’, een ‘halve’ ‘Goldwing’. Rechts: De eerste versie van de BMW ‘K100’. De vormgeving vond ik geweldig maar de stuureigenschappen waren belabberd. Dat probleem hadden veel BMW-modellen.
Op een gegeven ogenblik vond Paul de tijd rijp om een eigen bedrijf te stichten. Jeugdvriend Ad verliet zijn rustige baan bij de bank. Beiden schraapten 50.000 gulden bij elkaar, het minimum bedrag voor het oprichten van een B.V.. Vervolgens werd een etage gehuurd in een luxe pand aan het Vondelpark in Amsterdam. Paul vond de naam 'Virgo Design' wel wat. De etage werd ingericht en een deel ervan werd gelijk verhuurd aan een talentvolle tekstschrijver die Paul tijdens een van zijn klussen had ontmoet en waarvan hij wist dat hij een werkruimte zocht. Daarmee was dus een deel van de veel te hoge huur gedekt. Toen vroeg Paul aan mij of ik wilde helpen, de aanloop van het nieuwe bedrijf te ondersteunen. Vanaf die tijd reed ik dagelijks van Koedijk naar Amsterdam en werkte ik als free-lance tekenaar-visualizer bij Virgo Design. In de eerste tijd bleven de klussen komen. Mijn positie in dat bedrijf bleek op den duur minder gunstig te zijn dan ik had verwacht. Paul was duidelijk de baas en pakte de leukste klussen voor zichzelf, ook als hij het eigenlijk niet kon en ik kreeg het werk dat gedaan moest worden maar waar nauwelijks eer aan was te behalen. Het enige voordeel van mijn positie was het feit dat ik eigen baas was, ik was contractueel nergens toe verplicht. Als ik geen zin meer had, kon ik gewoon thuis blijven. Maar ook ik had geld nodig, al stond ik er financieel beter voor dan Paul, niet alleen omdat hij hogere onkosten had en voortdurend voor nieuwe opdrachten moest zorgen maar hij was ook wat al te slordig met zijn belastingopgaven. Hij had wel een boekhouder die ik ook nam. Maar Paul hield niet alles bij en deed vaak aankopen die niet helemaal verantwoord waren en dat werd op de duur steeds erger. Op een gegeven moment zei onze boekhouder tegen hem: "Jij moet geen eigen zaak
willen hebben, jij moet gewoon gaan tekenen, want daarmee verdien jij je geld, maar de zaak, die kost alleen maar." Dat had ook te maken met het feit dat Paul op een gegeven moment mensen in dienst nam die geen echt werk afleverden en toch betaald wilden worden. Daar kwam ook bij dat elke dag uitgebreid werd geluncht op kosten van de zaak en als er langer door moest worden gewerkt, gingen we met z'n allen naar de Chinees of de Italiaan om de hoek van de Overtoom, ook op kosten van de zaak. Paul betaalde en betaalde. Op die manier zijn al veel mensen ten onder gegaan. Maar Paul wist toch altijd weer de gevallen gaten te dichten. Maar door zijn houterige omgang raakte hij ook klanten kwijt, soms klanten die ik best had willen hebben. Zo kwam 'Reader's Digest' bij ons binnen met de vraag of we de maandelijkse illustraties of in ieder geval een deel ervan voor onze rekening wilden nemen. Boekillustratie, dat kende ik wel. Samen deden we de eerste tekeningen en waren redelijk succesvol. Het was al gelijk duidelijk dat mij dat soort werk beter lag dan Paul en ik weet niet of het daarmee te maken had maar bij de volgende opdracht gaf hij deze terug met de boodschap dat wij het te druk hadden. Toen begon onze relatie te verslechteren. Ik maakte nooit ergens ruzie over maar sloeg dat soort gebeurtenissen op in de database van mijn brein. Er kwam nog zo'n klus, maar nu van het Esso maandblad voor het personeel van het Duitse petroleumbedrijf. Ik moest het silhouet van een nieuwe olieraffinaderij maken en samen moesten wij een auto ontwerpen, moderne vormgeving en van binnen alle mogelijke en denkbare gadgets die nog niet werden toegepast maar die wel al in de een of andere vorm bestonden. Ik bedacht een stuur met een knoppenpaneel in plaats van de gebruikelijke toeter. Die plaats is bij auto's voor de gewone wegverkeer tegenwoordig ingenomen door de airbag, maar in de racerij is tegenwoordig dergelijke techniek alledaags. Paul Schindeler kwam met het idee om de snelheidsmetergegevens te projecteren op de binnenkant van de voorruit. Ik kwam met het idee, de spiegels te vervangen door camera's. Voor en achter was de auto voorzien van scanners die de afstand tussen de auto en het overige verkeer aangaf. Veel van deze elektronische techniek wordt in hedendaagse auto's inderdaad toegepast. Wij bedachten dit soort snufjes al ongeveer veertig jaren geleden. Een ontwerper gaf het blad vorm en was in eerste instantie blij met ons werk. Op een gegeven moment had Paul onenigheid met de ontwerper en wilde niet langer voor het blad werken.
Op een goede dag kwam een klant binnen die een eigen eenmans-reclamebureautje had en Wim Overmars heette. Er moest een drietal illustraties worden gemaakt waarvan er één 'n oerwoud in vogelvlucht moest voorstellen. Als er perspectief en landschap aan te pas kwamen, landde het werk altijd op mijn tafel. Natuurlijk had ik in mijn metershoge archief en mijn meters lange boekenkast foto's van oerwoud in vogelvlucht. Oerwoud in vogelvlucht is neerkijken op een boerenkoolveld. Maar Wim Overmars had nog nooit oerwoud gezien en wilde iets met palmen. In het oerwoud heb je geen palmen. Kokospalmen hebben droge grond nodig en bananenplanten hebben wel iets palmachtigs maar kunnen in het oerwoud niet groeien omdat ze klein zijn en daar geen licht krijgen. Wim Overmars vond het oerwoud niet goed, hij wilde palmen zien. Zuchtend krabbelde ik hier en daar een zinloze palm. Paul zei tegen de heer Overmars, toen hij de tekening kwam halen, dat het extra werk van mij ook extra moest worden betaald. Wim Overmars was zijn leven lang een soort krent en wilde niet betalen. Het kwam tot een woordenwisseling en weer was Paul een klant kwijt. Dat vond ik op zich niet zo erg want er was op dat moment werk genoeg. Vele jaren later werkte Wim Overmars voor een scheepvaartsonderneming en moest foto's vanuit een vliegtuig boven Afrika maken. Toen ik hem voor een klus weer ontmoette, zei hij: "Herinner jij je nog die klus met dat oerwoud? Nou, ik heb in-
Is dit een slordig veld boerenkool of niet? En zoniet, ziet iemand ergens een palm?
middels oerwoud van boven gefotografeerd. En wat denk je? Jij had nog gelijk ook toen, het is inderdaad een boerenkoolveld." Vele jaren later had ik met Wim Overmars eenzelfde probleem. Hij werkte toen voor die net genoemde scheepvaartsmaatschappij en had voor zijn klant een schets gemaakt van een containerschip bij ondergaande zon. De klant had de schets goed gekeurd maar ondernemers hebben vaak inderdaad nergens verstand van behalve van het vergaren van geld, hoewel soms daarvan niet eens. Wim had een zonsondergang op zee geschetst met een grote gele zon die bezig was, in zee te zinken en op het water zag men die bekende lichtbaan van zonereflectie. Nu had ik toevallig weleens een zonsondergang in Zandvoort gefotografeerd en daarvan wist ik dat een ondergaande zon, zeker als hij voor de helft achter de horizon is verdwenen geen reflectie meer op de golven werpt maar de 'achterkant' van de golven belicht. Dat betekent dat het water dus donker is omdat wij tegen de schaduwkant van de golven aan kijken.
Ik moest het schilderij toch zo maken als Wim Overmars het had geschetst. Het doek hangt nu in zijn huis in Den Ilp. Reclame! Ze doen maar wat. En toch vind ik Wim Overmars een prima ontwerper. Maar wat betekent dat al? Het schilderij was gedaan met acrylverf op schilderkarton.
Door het dagelijkse heen en weer sleet mijn prijsmotor behoorlijk. Het was nog steeds de 550cc Suzuki. Joop had wel een snellere motor voor mij. Hij had net van een klant een inruil binnen gekregen, een 750 cc drie-cilinder tweetakt Suzuki. Een goudkleurig beest. Ik had nog nooit zo'n enorme motorfiets gehad. Het motorblok was gigantisch maar dat was de tank ook. Dat was ook wel nodig. Ik maakte toen altijd het grapje dat er een draaikolk in de tank slurpende geluiden maakte als het ding voor het stoplicht stil stond. Als je een beetje gas gaf, kwam het ding bijna niet vooruit. En dus gaf je iets meer gas en dan kwam er iets afschuwelijks in actie. Velen waren al behoorlijk onderuit gegaan met die machines maar dat wist ik toen nog niet. Tweetakt heeft dat. Suzuki had het eerst met lichtere machines geprobeerd maar die stonden op een gegeven moment bekend om hun onbetrouwbaarheid. Die dingen waren luchtgekoeld. En de koeling was gewoon niet voldoende. Als je even te lang het gas vast hield, liepen die dingen gewoon vast. Dat wisten de Japanners ook en dus probeerden ze iets anders, ze maakten die 750cc machine watergekoeld. En daarmee hadden ze een monster geschapen. In principe kon die motor 200 km/u. rijden maar daarvoor was het frame te zwak. Bij de 170 begon het apparaat te dansen en dat voelt niet lekker, bij geen enkele snelheid. En van de eerdere 750cc viertakt Suzuki wist ik hoe 200 km/u. hoort te voelen. Maar dat monster had nog een nadeel: de versnellingsbak was wat slordig; er zat een soort vrijstand tussen de derde en vierde versnelling. Dat is het punt dat je aan het opschakelen bent en het tempo er goed in zit. Toen ik dus een keer niet precies schakelde en in die tussenstand de koppeling los liet en gas bij gaf zoals dat hoort, brandde er een gat in mijn zuiger. Die motor heb ik dus maar heel kort gehad. De legendarische Suzuki 750 GT, Suzukis oplossing voor het tweetakt-probleem. Het was een prachtmotor om te zien. Het geluid was minder indrukwekkend, drie pruttelende cilinders naast elkaar, het geratel verdeeld over vier uitlaten. Wat die uitlaten aanging, ze zagen er wat blikkerig uit en de lamellen wilden er nog weleens los trillen en dan voegde zich bij het geratel ook nog gerinkel en zo ging je op een heel orkest op weg.
Toen kreeg Joop Richter een 850cc viertakt vier-cilinder Suzuki met cardanaandrijving binnen. Dat was eigenlijk een perfecte motor voor mij. Joop nam het gele monster terug en verkocht mij de 8½ voor een hele nette prijs. Dat was inderdaad een prachtige motor. Maar Joop maakte een foutje die me bijna het leven kostte. Omdat de achterband van die nieuwe motor niet zo nieuw meer was en de 5½ die ik eerder had ingeruild voor de tweetakt-Suzuki een bijna nieuw achterband had, heeft hij de achterband van de 5½ omgewisseld met die van de 8½ Suzuki omdat beide motoren dezelfde velgenmaat hadden. Maar de originele band voor die nieuwe motor was veel dikker dan die van de oude wat eigenlijk wel logisch was want er kwamen natuurlijk ook veel grotere krachten op te staan. Ik heb op die motor zeker een maand lang met plezier gereden, elke werkdag van Koedijk naar Amsterdam. Op een gedenkwaardige namiddag kwam ik op de rondweg van Alkmaar een Kawazakirijder tegen. Kawazaki's zijn in de regel sneller, zeker sneller dan een cardan-machine omdat die een aardig percentage van zijn energie aan de cardan kwijt raakt. Op die dag wilde ik weten of die motor inderdaad zo hard kon rijden als de folder beloofde. Toen de Kawazakirijder rechts afsloeg en de rondweg volgde, reed ik recht door richting Koedijk. Ik draaide het gas open en keek maar af en toe naar de teller. Tot 200 ging het nog goed maar bij 205 kwam ik in een onhoudbare speed wobble terecht. Coureurs hebben dat regelmatig en soms kunnen ze de wobble weer wegwerken en soms gaat het mis en gaan ze op hun kont verder. Daarvoor hebben ze speciale pakken aan, niet een goedkoop leren jack van het Waterlooplein en een spijkerbroek.
De Suzuki GS 850 viercilinder viertakt met cardan-overbrenging, de ideale toermotor, mits voorzien van de juiste banden.
Toen het stuur dwars sloeg en de motor onder mij vandaan schoot, dacht ik in een angstige seconde: "Dit was het dus." Vervolgens raakte ik de grond met een snelheid van iets minder dan 200 kilometer per uur. De motor zag ik voor me het gras in schieten en meermalen over de kop buitelen. Daar wilde ik ook heen, in het gras. Maar voorlopig schuurden mijn ledematen vlakker op het asfalt waar nog geen gaten in waren gevallen door de vorst. "Ik moet sturen," dacht ik terwijl de spijkerbroek en mijn onderbroek in mijn billen verdwenen. Ik drukte mijn rechter hiel op de straat. Dat sorteerde inderdaad onmiddellijk effect. Ik sloeg over de kop en vervolgde mijn weg op mijn buik. Nu kregen mijn tenen, knieën en handen last. Ik moest de berm in zien te komen zonder iets te raken. Ik stuurde opnieuw bij met mijn voet, nu met de linker. Ik buitelde weer en lag weer op mijn rug. Het leek uren te duren. In die tijd kon ik van alles bedenken. Één ding was zeker: dit ging ik overleven, al woog ik na afloop waarschijnlijk een stuk minder. Na ongeveer vijftig meter had ik het gras bereikt. Oh, die koelte! Oh, die zachtheid! Zo kon ik nog wel een stukje verder. Ik ging nog 10 meter verder; vijf meter verderop was de motor tot stilligging gekomen. Daar lag ik dan heel even. Ik kon nog alles bewegen. Aan pijn dacht ik niet. Ik besefte wel dat ik dit niet alleen kon verzorgen. Hier moest medische hulp aan te pas komen. Een automobilist stopte. Ik keek naar zijn nette achterbank en zei: "Dank u maar dat wil ik u niet aandoen." De man wenste me veel succes en beterschap en reed verder. Er stopten nog twee automobilisten. Ze hadden het allemaal vanaf het stoplicht gezien maar begrepen er niets van. Hoe kan iemand zomaar van zijn motor vliegen? Toen stapte er een motorrijder die het probleem begreep. Het was een oud motortje met een oude buddyseat. Daar ging ik op zitten. En op dat smalle zitje, kon ik weinig schade doen en zat ik niet op de afgeschuurde plekken. De vreemdeling ging helemaal mee naar de ehbo-afdeling en bleef daar wachten. De zuster keek naar de schade en zei: "U hebt een behoorlijke schuiver gemaakt en daarbij hebt u ook nog geluk gehad. De meeste met dit soort verwondingen gaan niet meer naar huis." en na een tijdje: "De spijkerbroek laten we er gewoon in zitten, die groeit er op den duur vanzelf wel uit." "Hoe zit het met bloedvergiftiging?" wilde ik nog weten. "Geen kans, de wonden zijn schoon, want dit zijn geen open wonden, dit zijn derdegraads verbrandingen. Alles wat ontstekingen zou kunnen veroorzaken is daar dood." Aan meerdere plekken op mijn lichaam werd ik in verband verpakt. Veertien dagen lang moest ik om de dag weer terug komen. Toen was ik zover genezen dat ik de rest van het genezingsproces zelf kon verzorgen.
Voorlopig kon ik helemaal niets meer. Ik lag buiten in de tuin in de zomerzon en las. Paul, Ad die ook een motorfietsje had gekocht, en Joop die een oude eencilinder MotoGuzzi van de zaak reed, kwamen op ziekenbezoek. Joop had geen idee, hoe dit kon gebeuren. Pas vele jaren later gaf hij toe dat hij onmiddellijk wist wat er aan de hand was. Hij kende mij toen goed genoeg om te weten dat ik hem niet gelijk een proces naar zijn hoofd ging slingeren. En die motor? Die motor bleek achteraf nog redelijk heel te zijn en kon worden door verkocht. Het frame was lichtelijk verbogen waardoor hij steeds naar één kant wilde sturen maar de klant vond dat niet erg. Toen ik weer, nu met trein en tram bij Joop langs ging, had hij voor mij een groene Amerikaanse BMW R75 staan. Van deze BMW was alleen de kleur mooi, groen metallic, een kleur die zich aan de omgeving leek aan te passen. Bij mooi weer met een blauwe lucht, leek de kleur bijna turquoise en bij zonsondergangen werd hij bijna bruin. Alleen bij slecht weer had hij zijn eigen kleur, maar dan wel een beetje dof, alsof hij in oorlogscamouflage was gespoten. Zo mooi als hij er uitzag, zo beroerd stuurde het ding. Hij reed als een dweil. Ik weet niet wat er precies mis mee was maar vermoedelijk was de motor te hoog en te kort. BMW had net een nieuw motorblok ontworpen toen deze versie van de machine uitkwam. Dat motorblok was heel compact en de motor dus ook maar op de verkeerde manier. Toen ik weer bij Joop langs reed om mijn beklag te doen over het groene monster had Joop net een zwarte BMW R80 uit Amerika binnen gekregen. Op een gegeven moment waren BMW boxers heel populair geworden in Amerika en die dingen hadden een iets andere nokkenas waardoor het apparaat net ietsjes pittiger werd. In De R75 BMW uit de overgangsjaren. ieder geval vond Joop het nodig om mij even te waarschuwen. Het was een degelijke bokser waar ik behoorlijk lang plezier van heb gehad, al reed hij niet zo hard als de Suzuki en vond men een BMW in motorkringen toen een oudelullenmoter.
Nadat ik van de valpartij was genezen en weer gewoon kon zitten, pakte ik het werk bij Virgo Design weer op. Ik nam een luchtververser van huis mee omdat ik die voortdurende rooklucht zat was. Bijna iedereen rookte als een schoorsteen. Ik was het zat op het moment dat ik thuis mijn kleren uittrok Ik heb ooit beenschermen op een BMW R50 na een lange dag en nog steeds in de stank zat. Alles stonk naar rook. Wat zijn gehad, dat is lekker tegen opspattend water bij regen. Joop had ergens nog een stel beenrokers toch vieze mensen, helemaal los schermen liggen en die pasten met een beetje van het feit dat ze hun longcapaciteit goede wil ook op de R80. moedwillig naar de knoppen helpen. Iedereen lachte om mijn luchtververser en sommige irriteerden zich aan het geluid. Maar gelukkig was er nog iets anders dat schadelijk was voor de gezondheid, het spuitwerk. Je hoort er een masker voor op te zetten. Maar dat is vervelend want het belemmert de ademhaling. Toen besloot Paul dat er een grote afzuiger moest komen. Dat was een prima idee want die kon ook gelijk al die vieze sigarettenrook mee zuigen; iedereen tevreden. Er werd een grote industrie-afzuiger aangeschaft en achter een bovenraam aan de buitenkant van de gevel opgehangen. Van daar werd een witte, vierkante plastic pijp van 20x20cm compleet met koppelingen en bochten via het plafond naar het midden van de werkruimte gelegd. In dat kamermidden stonden twee grote werktafels met de lange zijde tegen elkaar. Midden boven die werktafels kwam de pijp naar beneden en eindigde in een gigantische trechter van 1½x1½ meter grootste maat. En toen werd de afzuiger ingeschakeld. Buiten ontstond een herrie waar de buren nog weleens over konden klagen maar binnen viel dat wel mee. Maar het zuigeffect onder de trechter was nauwelijks te merken. Tja, als je een brandende sigaret onder de trechter hield, kringelde de rook naar boven, maar dat had hij anders ook wel gedaan. Men maakte zichzelf wijs dat het ding de kosten wel opbracht. Na enkele behoorlijke spuitwerkklussen zag men het gebied rond de koppelingen behoorlijk zwart worden. Het bleek dat het hele systeem zo lek was als een mandje. En dus werd een rol montagetape gekocht en daarmee werden alle aansluitingen strak omwikkeld. Het mooie was er nu wel zo ongeveer af maar na deze behandeling nam de zuigkracht toch enigszins toe. Nu de meeste sigarettenrook door de afzuiger werd weg gezogen, kon mijn luchtververser weer mee
naar huis waar ik hem op hete dagen weleens als ventilator gebruikte. Er kwam weer een tekenfilmklus langs, nu voor de leader van een tvprogramma voor kinderen van de AVRO. Han Peekel had de leiding van het project. Paul en Ad hadden het contact met de opdrachtgever. De opdracht betrof een kort filmpje van een zwerm meeuwen die over Nederland vlogen om uiteindelijk samen het AVRO-logo te vormen. Er werd dus flink erop los gefantaseerd. Hoe zouden kinderen het leuk vinden? Iemand kwam serieus met het idee om niet de vogels het AVRO-logo te laten vormen maar om de vogels uiteindelijk over het strand van Zandvoort te laten vliegen en daar het AVRO logo in het zand te schijten. Lol alom. Dolle pret. Meligheid kent geen tijd. Dat feest ging natuurlijk niet door. Maar serieus kon bijna niemand het meer nemen. Daar kwam bij dat iedereen een hekel aan Han Peekel scheen te hebben. Over Han Peekel ging het verhaal dat als Han in een ruimte vol mensen verscheen, er ineens een stilte viel. Je hebt dat bij mensen met een kwaadaardige achtergrond, ook al geven ze alleen maar het gevoel dat ze op een foutje loeren om de schuldige onmiddellijk te vernietigen ook al deed hij zich nog zo aardig voor. Intussen was een schets naar Hilversum gegaan en goed gekeurd. De vlucht kon beginnen. Er werden bij ons nog alle mogelijke testen gedaan hoe je die vogels nu echt aan het vliegen kreeg. Toen de klus al een heel eind op weg was, begon ineens het gegniffel. Het bleef bij gegniffel en gefluister. Toen ik het eindresultaat zag, bleken ineens in de vlucht twee meeuwen erg intiem met elkaar te worden maar als je het niet wist, viel het eigenlijk niet op. Het product werd in die staat ook afgeleverd in Hilversum. Het filmpje was drie of vier afleveringen lang op tv te zien geweest toen werd het ineens vervangen door een digitaal geproduceerde leader. Iemand had mogelijk de wippende meeuwen ontdekt en braaf aan Han Peekel gevraagd of dat wel de bedoeling was. Maar het nieuwe filmpje was ook geen eclatant succes. Van meeuwen waren de digitale vogels veranderd in duiven die door hun kleur en het feit dat ze die dingen hadden laten glimmen, meer op te dikke bommenwerpers leken. Er kwamen geen opdrachten meer uit Hilversum. Han Peekel, een beroemdheid in Hilversum, in de stripwereld en bij de belastingdienst.
Paul Schindeler was het bedrijf begonnen omdat hij op den duur mensen in dienst wilde nemen die het werk voor hem deden. Ik weet niet of het vaak gebeurt bij mensen die van hun hobby een beroep maken. Het is als beroep nooit zo leuk als het als hobby was. Er komt altijd iets bij dat de pret drukt. Vaak is de klant een klootzak in je ogen en dan is de lol er een beetje af. Of er is te weinig tijd om het zo te maken zoals je het zelf zou willen. Dan is er ook weer de mogelijkheid dat juist het rotwerk dat je eigenlijk niet wilde doen, het meeste geld opbrengt. En geleidelijk verdampt de pret van ooit. Werk is dus niet altijd leuk en op een gegeven moment sluipt de slordigheid naar binnen. Ik was tien jaar ouder dan de rest, het leek soms wel een andere generatie. Vaak kwam het voor dat ik aan een klus bezig was terwijl de rest van de studio beneden in het souterrain dartwedstrijden hield. Ik nam dat niemand kwalijk en er was het gemak dat ik niet van darten hield. Als je ooit in de top van Nederland handboog hebt geschoten, ga je niet in werktijd darten. Dat zij dat deden, moesten zij weten. Bovendien kon ik voor mijn goede fatsoen geen uren in rekening brengen die ik niet had gewerkt. Daar kwam nog bij dat ik eigenlijk niet echt kon tekenen en daardoor vrij langzaam was. Op een goede namiddag ging ik boodschappen doen. Ik kwam van de studio af en liep over de Vondelbrug in de richting van de van Baerlestraat toen ik ineens mijn naam hoorde roepen: "Kahl, héh, Ruud Kahl!" Ik keek op van mijn gedachten en zag een persoon aan de overkant van de straat naar mij zwaaien. Hij manoeuvreerde tussen het verkeer door naar mijn kant van de straat en toen hij dichterbij kwam, herkende ik mijn plaaggeest, de pestkop van de Kunstenijverheidschool in de Gebriël Metsustraat. "Heh, Kahl, dat ik jou toch zomaar tege kom! Wat doe je op het ogenblik?" - "Ik werk op de Vondelstraat bij een reclamebureau..." begon ik. "Je tekent?!" was het verraste vraag. "Ja, ik teken..." probeerde ik uit te leggen. "Ik WIST het!" met triomf in zijn stem. En toen kwam zijn verhaal. "Weet je nog hoe we je altijd hebbe getreiterd op de Rietveld? We kwame elkaar nog welles tegen, wij jonges onder elkaar, je weet wel, in de kroeg. En dan hadde we het nog welles over je. Wat zal ie doen? En dan zei ik altijd 'die tekent!' en ik heb dus verdomme gelijk gekrege. Ja, want niemand uit de klas is tekenaar geworde. De meeste zitte in de steun, sommige zitte op kantoor en eentje zit achter de kassa in een supermarkt. We ware van die stoere kunstenaars. Als we een wandschilderij voor een terminalhal moeste make, dan kladderde we alle-
maal van die leuke bonte vliegtuigjes op een blauwe achtergrond. Nee, jij niet, jij maakte een waanzinnige 3D-projectie van allemaal startbane en gebouwe en een tore en vliegtuige die in perspectief aan kwame vliege. Goh, heb ik toch gelijk gekrege." Het was een korte ontmoeting en voor een moment besefte ik dat ik niet alleen op een rare manier speciaal was maar ook dat er over mij werd gekletst. Ik had natuurlijk niemand om over anderen te kletsen, ik was een trut die nooit in een kroeg kwam omdat ik daar niets te zoeken had. Ik deed mijn boodschappen en ging terug naar de zaak want er was nog een hoop werk te doen. Via Joop de motordealer en zijn zuster, was Guppie bij de zaak gekomen en in zijn kielzog kwam ook Ignas. Guppie kon wel iets, zag er ook altijd modern en verzorgd uit, droeg modische, nappaleren broeken en modische schoenen volgens de laatste trend. Guppie had wel een toekomst. Dat gold niet voor Ig. Hij zat al bij de geboorte niet goed in elkaar, al zag je dat niet onmiddellijk aan de buitenkant. Eigenlijk kon Ig helemaal niets en Paul nam het allemaal in dienst, in de hoop dat er ooit iemand bij kwam, die het werk uit zijn handen kon nemen want eigenlijk wilde Paul kunstschilder worden. Ik heb schilderijen van hem gezien en daar was helemaal niets mis mee. Hij maakte het soort schilderijen die fotografen een geslaagde foto zouden hebben gevonden. Hij had bijvoorbeeld ooit een zelfportret geschilderd, kijkend door een raam waar de zon doorheen scheen en waarvan het licht werd gebroken door luxaflex. Je zag dus al die schaduwbanen door het gezicht lopen. Hij had ook zijn vader geschilderd. Dat werkstuk was gewoon perfect in mijn ogen. Daarnaast hield Paul van experimenteren. Hij werd uiteindelijk de 'uitvinder' van het 'moving storyboard', een soort getekende filmschets van een tv-commercial. Dat heeft in Nederland tot een soort evolutie in de wereld van visualizers geleid. Maar hij was eerder al de inleider van het digitale schetswerk geweest. Visuals of schetsen van tv- en krantcommercials werden per definitie altijd met de hand gedaan. Na de Atari hadden we beiden een pc gekocht, toen nog met zwart-wit monitor. Paul had altijd meer geld dan ik natuurlijk en gaf dus ook meer uit en toen hij eindelijk schetswerk op de pc kon doen, wilde de reclamewereld er niet aan. De test werd uitgevoerd bij Satchi & Satchi in Amsterdam. Paul maakte een schets met marker op markerpapier en scande die in en drukte hem af op een A3-printer en maakte daarna dezelfde schets op de computer en maakte daar ook een A3-uitdraai van. Met die twee prints ging hij naar een van de art-directors bij Satchi en zei: Als de klant de handschets kiest, ga ik door met markers maar als hij de computer-
schets ziet als handschets gaan we door met de computer. De art-director zelf zag al geen enkel verschil en toen gingen de prints naar de klant. Die zag in eerste instantie ook geen verschil en koos tenslotte voor de verkeerde tekening; hij dacht dat de computertekening de handschets was. Op dat moment had Paul niet alleen een pleit gewonnen maar dit was in Nederland het keerpunt in visualizing. Maar toen was het bedrijf allang niet meer zoals het in de Vondelstraat functioneerde. Dat het in de Vondelstraat uiteindelijk niet echt iets werd, bleek onder andere door een actie van Ignas. Een Japans reclamebureau in Amsterdam kwam met een opdracht. Er was sprake van een conventie en voor alle genodigden bij een banket werden naambordjes gebruikt die moesten worden gekalligrafeerd. Dus was de brandende vraag: Wie kan kalligraferen? Ik kon wel kalligraferen maar was met een andere klus bezig. Ignas wilde zich ook eens nuttig maken en zei met stalen gezicht dat hij kon kalligraferen. Niemand vroeg of hij wist wat het was en of hij het al had gedaan. Ik bemoeide me er niet mee en Paul was de baas. We haalden de klus op bij de Japanners en Ingnas nam de klus mee naar huis want daar kon hij meer in rust werken. Toen de klus moest worden afgeleverd, was Ignas nog niet klaar. Ik begon toen nattigheid te voelen. Toen Ignas met zijn werk uiteindelijk aan kwam zetten, was het werk zoals Ignas zelf, rijp voor de vuilnisbak. Het bleek dus dat Ignas helemaal niet kon kalligraferen en zijn excuus voor het late afleveren: "Ik was moe." De ramp was groot genoeg om niet onmiddellijk in lachen uit te barsten. Jezus Mina! De lul was moe! De vrouwelijke baas van het Japanse reclamebureau kwam razend naar de studio en vroeg waarom haar opdracht niet was gedaan en ook niet op een tijd dat er nog iets aan gedaan kon worden. Ignas kreeg de volle laag. En weer excuseerde hij zich met de mededeling dat hij moe was geweest. En ik vond de confrontatie tussen Oost en West of Japan en Nederland erg opmerkelijk want de woedende dame riep: "There is no excuse for failure!" Vermoedelijk verwachtte ze van Ingnas dat hij onmiddellijk en ter plaatse zelfmoord zou plegen. Ze had nog net geen zwaard of dolk mee genomen. Mogelijk dat ze het falen van Ignas zwaard noch dolk waardig vond. Misschien was een mestvork wel een idee geweest. Maar waar vindt je in centrum Amsterdam een mestvork? Wij, behalve Ignas dan, hebben een nacht door gewerkt en de klus over gedaan. Maar dat Japanse reclamebureau konden ze gelijk uit de klantenlijst schrappen. Paul leerde hier zijn eerste harde les over het aannemen van onprofessioneel personeel. Na dit akkefietje ging Ignas die toe nog in dienst was, met vakantie om zes weken later weer op te duiken in de hoop, zijn
nutteloze aanwezigheid op de studio gewoon te kunnen continueren. Na zes weken? Het was hem nooit duidelijk gemaakt dat de vakantie slechts veertien dagen diende te duren. En toen was het tijd om afscheid te nemen van Ignas. Later hoorde ik van Marian, met wie ik acht jaar getrouwd was, dat Ignas een treurig figuur was dat zowel lichamelijk als geestelijk meer of minder gehandicapt was en nooit door Paul, die absoluut geen mensenkennis had, in dienst genomen had mogen worden. Voor mijn gevoel waren dit de nadagen van Virgo Design in zover het mijn medewerking betrof. En hoe liep het nou af met Virgo Design? Paul belde me op een zaterdag of ik hem bij een spoedkluis kon helpen. En tekstschrijver, een art-director en een fotograaf vertrokken bij een groot reclamebureau om een eigen zaak te beginnen. Ze vroegen Paul om wat schetsen te maken voor een idee van een spel dat ze samen hadden bedacht. Het had geen haast. Dat laatste moest je nooit tegen Paul zeggen. Na een jaar vroegen ze of hij de schetsen al had gemaakt. Nee, natuurlijk niet. Ze begrepen nog steeds niet helemaal hoe het bij Paul werkte en wilden begin volgende week wel iets zien. En toen sloeg bij Paul de paniek toe want hij had weer niet goed geluisterd. Terwijl hij zich te buiten ging in het ontwerpen en uitwerken van de verpakking, maakte ik detailtekeningen op de computer - we waren inmiddels beiden gedigitaliseerd. Hij maakte kunstwerken in Painter en ik werkte in CorelXara, maar daar heb ik het later nog over. In twee dagen waren we inderdaad klaar. Toen hij de volgende maandag met onze werkstukken bij de opdrachtgevers kwam, kreeg hij te horen dat dit de bedoeling helemaal niet was geweest. Ze wilden alleen een vlotte schets. Ze namen het spul wel aan maar betaalden later de rekening niet. Ik kreeg van Paul 500 gulden voor mijn bijdragen. Drie maanden later hoorde Paul van een kennis dat die het spel in een winkel had zien liggen. Ze hadden de verpakking van Paul niet gebruikt maar ze hadden mijn tekeningen praktisch over getrokken. Een jaar later werd ik weer door Paul gebeld. Hij zat nu echt aan alle kanten klem. Weer door een opdracht die geen haast had. Het was een schets voor een folder van een architectenbureau. Toen de mensen eindelijk aan begonnen te dringen, zat hij midden in een haastklus voor een groot bureau, waar hij ook al te laat mee was. Nu moesten beide klussen integraal worden afgewerkt. Voor de eerder genoemde schetsen had hij 3D Studio Max in huis gehaald met
een heel pak voorbeelden, bomen en dergelijke. Het hele pakket was toen 5.000 gulden en dat was een aanbieding. Hij had maanden erover gedaan om het gigantische programma onder de knie te krijgen. Maar toen het spel dus moest worden getekend, is 3D-Studio Max er niet aan te pas gekomen want ik kon dat in CorelXara veel sneller. Toen de klus van het architectenbureau kwam, zag hij zijn kans schoon om alsnog met 3D-Studio aan de slag te gaan, maar toen had hij geen tijd meer en moest een kennis van hem het werk over nemen. Die kon met 3D-Studio niet werken maar had een eigen 3D-programma waar hij ook al geen meester over was. Met veel moeite is dan toch iets tot stand gekomen. Maar omdat het een beetje vrolijk eruit moest zien, knalde Paul, volledig in de stress, een paar oranje vegen over het geheel waardoor het nergens meer op leek. Die klant was hij ook weer kwijt. De schetsklus die tegelijkertijd af moest was gigantisch en werd dus ook een ramp, mede door mij want ik moest ineens in een programma waarmee ik nog nooit had gewerkt, onder andere de finish van een wielerwedstrijd schetsen met honderden mensen binnen een kwartier. De klant was uiteindelijk niet blij. Voor mij was dat de laatste keer dat ik voor Paul heb gewerkt. Hij was in de tussentijd met een leuk, roodharig vrouwtje getrouwd die nog heeft geprobeerd Paul enige grip op hemzelf te laten krijgen maar ze had niet door dat ze met een autist te maken had. Niets was logisch. Tenslotte kwam het tot een vreselijke uitbarsting. Paul voelde zich op een gegeven moment dermate in de hoek gedreven dat hij er in blinde wanhoop op los sloeg en zijn vrouw bijna vermoorde. Toen hij weer bij zinnen kwam, heeft ze hem de deur uit gezet en enkele maanden later zijn ze gescheiden. Paul is maanden daarna weer een nieuwe relatie aan gegaan met een Indisch meisje waarmee hij uiteindelijk nog is getrouwd. Toen had hij zich dermate in de schulden gewerkt dat hij hier niet langer kon functioneren. Met zijn nieuwe echtgenote is hij naar Noord-Frankrijk gevlucht waar hij tijdens een kleine fietsPaul Schindeler aan het werk thuis, priegelen voor de tocht een hartverlamming kreeg en langs de weg overleed. toekomst toen alles nog koek en ei leek.