Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009
DE CLAUSULES DIE EEN REGELING VOORZIEN BIJ OVERLIJDEN VAN EEN ECHTGENOOT IN DE GEMEENSCHAPSSTELSELS
Masterproef van de opleiding „Master in de Rechten‟
Ingediend door Elissa Pieters (stamnummer 20042683) (major: burgerlijk recht en strafrecht)
Promotor: Prof. Dr. Jan Bael Commissaris: Herlinde Baert
INHOUDSOPGAVE INLEIDING
5
HOOFDSTUK I. BURGERRECHTELIJKE ANALYSE
6
AFDELING I. HET BEDING VAN VOORUITMAKING
6
§1. Algemeen
6
A. Begrip
6
B. Nut
7
§2. Voorwerp
9
A. Algemeen
9
B. Beding ten bijzondere titel
9
§3. Modaliteiten
11
A. Wederkerigheid
11
B. Voorwaarde van overleving
11
C. Kosteloos
12
D. Uitwerking van rechtswege
12
E. Keuzebeding
13
1. Begrip
13
2. Geldigheid
13
3. Formulering
14
§4. Gevolgen A. Gevolgen op de regeling van het passief
15 15
1. Tijdens de werking van het stelsel
15
2. Na ontbinding van het stelsel
15
a. algemeen
15
b. bijdrageverplichting - contributio
16
c. verhaalrechten - obligatio
18
d. opmerking
18
B. Gevolgen voor het bestuur
19
C. Gevolgen bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed
19
1. Principieel verval van de huwelijksvoordelen
19
2. Mogelijkheid om het behoud van de voordelen te bedingen
21
D. Gevolgen bij gerechtelijke scheiding van goederen
22
E. Verval wegens erkenning van een in overspel verwekt kind
23
§5. Kwalificatie A. Verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
24 24
2
B. Verkrijging die niet geldt als huwelijksvoordeel – herkwalificatie
25
1. Algemeen
25
2. Inbreng gecombineerd met een vooruitmaking
26
3. Samenloop met niet gemeenschappelijke kinderen
28
a. algemeen
28
b. inkorting
30
c. niet gemeenschappelijke kinderen
31
d. samenloop van gemeenschappelijke kinderen met niet gemeenschappelijke kinderen
35
AFDELING II. BEDING VAN ONGELIJKE VERDELING
36
§1. Algemeen
36
§2. Voorwerp
37
A. Algemeen
37
B. Toebedeling in vruchtgebruik
39
1. Beding van ongelijke verdeling waarbij de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend a. algemeen
39 39
b. boedelbeschrijving, borgstelling en belegging
39
c. omzetting van het vruchtgebruik
41
2. Beding van ongelijke verdeling waarbij het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen toekomt aan de langstlevende echtgenoot C. Toebedeling in volle eigendom: het verblijvingsbeding
42 43
D. Forfait de communauté
47
§3. Modaliteiten
48
A. Wederkerigheid
48
B. Voorwaarde van overleving
48
C. Voorwaardelijke bedingen
50
1. Opschortende voorwaarde
50
2. Ontbindende voorwaarde
51
3. Optionele en alternatieve keuzebedingen
52
§4. Gevolgen A. Gevolgen op de regeling van het passief
57 57
1. Verhaalrechten - obligatio
57
2. Bijdrageverplichting - contributio
58
B. Gevolgen bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed
59
C. Gevolgen bij gerechtelijke scheiding van goederen
59
D. Toepassing van art. 1438 B.W
60
§5. Kwalificatie
60
3
A. Verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
60
B. Verkrijging die niet geldt als huwelijksvoordeel
61
1. Inbreng gecombineerd met een ongelijke verdeling
61
2. Samenloop met niet gemeenschappelijk kinderen
63
HOOFDSTUK II. FISCAALRECHTELIJKE ANALYSE
64
AFDELING I. BELASTBAARHEID VAN OVERLEVINGSRECHTEN
64
§1. Algemeen
64
§2. Toepassingsvoorwaarden
64
§3. Belastbare grondslag
65
AFDELING II. BELASTBAARHEID OMZEILEN
65
§1. Algemeen
66
§2. Verblijvingsbeding onder last
66
A. Begrip
66
B. Fiscale gevolgen
66
1. Gevolgen bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot
67
2. Gevolgen bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot
68
3. Opmerking
69
§3. Keuzebeding onder last
70
A. Begrip
70
B. Fiscale gevolgen
70
§4. Sterfhuisclausule
71
A. Begrip
71
B. Fiscale gevolgen
72
1. Fiscale behandeling van een verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
72
a. onvoorwaardelijke toebedeling aan één der echtgenoten
72
b. alternatief
73
2. Fiscale behandeling van een huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking
74
a. toepasbaarheid van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten
74
b. toepasbaarheid van artikel 2 van het Wetboek der Successierechten
74
c. toepasbaarheid van artikel 7 van het Wetboek der Successierechten
76
d. opmerkingen
77
CONCLUSIE
78
BIBLIOGRAFIE
79
4
INLEIDING
1.Het overlijden van een echtgenoot geeft aanleiding tot de vereffening-verdeling van zowel het huwelijksvermogensstelsel, als de nalatenschap. Opdat de juiste omvang en samenstelling van de nalatenschap zou kunnen worden vastgesteld, moet eerst het huwelijksvermogensstelsel worden vereffend en verdeeld. Eerst wordt er vereffend (opmaken van vergoedingsrekeningen, verrekening van gemeenschappelijke lasten, verrekening van de vergoedingen), daarna verdeeld. Deze verdeling gebeurt in beginsel bij helften. De langstlevende echtgenoot verkrijgt zijn helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom. De andere helft komt toe aan de eerststervende en zal aldus samen met de eventueel door hem nagelaten eigen goederen diens nalatenschap vormen.
2.Echtgenoten kunnen van de principiële verdeling bij helften van het gemeenschappelijk vermogen afwijken door opname in hun huwelijkscontract van hetzij een beding van vooruitmaking, hetzij een beding van ongelijke verdeling. Een beding van vooruitmaking machtigt de langstlevende echtgenoot om voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap, doch na de verrekening van de lasten en de vergoedingen, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen uit de gemeenschap vooraf te nemen. (art. 1457 B.W.) Een beding van ongelijke verdeling biedt de langstlevende echtgenoot de mogelijkheid om bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele gemeenschappelijk vermogen te ontvangen. (art. 1461 B.W.)
3.Deze masterproef tracht een zo volledig mogelijk overzicht te geven van de bestaande literatuur inzake vooruitmaking enerzijds, en ongelijke verdeling anderzijds. De tekst wordt opgebouwd rond de wettelijke grondslagen en waar nodig wordt relevante rechtspraak aangehaald.
4.In het eerste en meest omvangrijke hoofdstuk wordt een burgerrechtelijke analyse gemaakt. De bedingen van vooruitmaking en ongelijke verdeling worden parallel behandeld aan de hand van de volgende kernwoorden: begrip en nut, voorwerp, modaliteiten, gevolgen en kwalificatie.
5.In het tweede hoofdstuk komt een fiscaalrechtelijke analyse aan bod. In de eerste afdeling wordt ingegaan op de belastbaarheid van overlevingsrechten op grond van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten. In de tweede afdeling wordt besproken hoe men de toepassing van dit artikel kan omzeilen.
5
HOOFDSTUK I. BURGERRECHTELIJKE ANALYSE
AFDELING I. HET BEDING VAN VOORUITMAKING
§1.
Algemeen
6.“Echtgenoten die een stelsel van gemeenschap van goederen hebben bedongen, mogen niet afwijken van de regels van het wettelijk stelsel die betrekking hebben op het bestuur over het eigen en het gemeenschappelijk vermogen. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 1388 en 1389 kunnen zij bij huwelijkscontract elke andere wijziging aanbrengen in het wettelijk stelsel. Zij kunnen met name overeenkomen: dat een van de echtgenoten recht zal hebben op een vooruitneming. Zij blijven onderworpen aan de regels van het wettelijk stelsel waarvan hun huwelijkscontract niet afwijkt.” (art. 1451 B.W.) 7.“Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, het recht zal hebben om voor de verdeling, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen vooraf te nemen uit het gemeenschappelijk vermogen.” (art. 1457 B.W.)
A. Begrip
8.Het beding van vooruitmaking machtigt de langstlevende echtgenoot om voor de verdeling van de huwelijksgemeenschap, doch na de verrekening van de lasten en de vergoedingen, hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen uit de gemeenschap vooraf te nemen. 9.Behoudens andersluidend beding in de huwelijksovereenkomst1, gebeurt de vooruitmaking zonder verplichting om de waarde van de vooruitgemaakte goederen aan te rekenen op het aandeel van de langstlevende in het gemeenschappelijk vermogen.2 Het saldo van het gemeenschappelijk vermogen
1
“Het gaat dan eigenlijk om een beding van preferentiële toewijzing tegen vergoeding.” (W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 532 en voetnoot 1). 2 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 1; H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 27, nr. 2; J.
6
wordt gelijk tussen de echtgenoten verdeeld. De ene helft komt de langstlevende toe, de ander helft komt in de nalatenschap van de eerststervende terecht.3
10.Door het beding wordt afgeweken van de normale verdeling bij helften (art. 1445 B.W.) van het gemeenschappelijk vermogen. De langstlevende echtgenoot die bepaalde goederen krachtens een beding van vooruitmaking voorafneemt uit de gemeenschap, krijgt meer dan de erfgenamen van de andere echtgenoot. Het voordeel dat de begunstigde geniet, bedraagt de helft van de waarde van de in de vooruitmaking begrepen goederen of sommen.4
11.Het beding van vooruitmaking verschaft de langstlevende echtgenoot een recht om de vooruitmaking uit te oefenen. Hij is er dus niet toe verplicht. Indien de langstlevende zijn recht wil uitoefenen, moet die beslissing aan de erfgenamen worden meegedeeld.5
B. Nut
12.Het nut van een dergelijk beding bestaat erin dat het de mogelijkheid biedt om bepaalde goederen uit het gemeenschappelijk vermogen die voor de langstlevende echtgenoot een sociale, affectieve of economische waarde hebben, bij voorkeur aan hem toe te bedelen.6 Zo heeft de inboedel voor de
GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 287, nr. 544; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 392; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 69, nr. 101. 3 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), , Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 1; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 203; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 260, nr. 525; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 141, nr. 386; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 69, nr. 101; S. VAN TRICHT, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 231. 4 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 1; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-4; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 545; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 71, nr. 106. 5 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 4; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 533; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 393; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70, nr. 101. 6 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4-5, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 204; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 840, nr. 1475.
7
langstlevende echtgenoot vaak een gevoelswaarde. Het is dan ook niet zelden wenselijk te vermijden dat de erfgenamen van de eerststervende daar rechten op zouden kunnen laten gelden. De voorafname van het gereed geld en de titels aan toonder kan een mogelijke betwisting tussen de langstlevende en de erfgenamen van de eerststervende echtgenoot voorkomen, indien na het overlijden bijvoorbeeld zou blijken dat deze goederen verdwenen zijn of van minder belang zijn dan men had verwacht.7 Bovendien worden de vooruitgemaakte goederen ten gevolge van de vooruitmaking8 aan de traagheid en de onzekerheid van de verdeling onttrokken.9
13.Op grond van artikel 1446 van het Burgerlijk Wetboek kan de langstlevende echtgenoot zich, bij het overlijden van de andere echtgenoot, bepaalde goederen bij voorrang doen toewijzen. Het betreft: één van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad en het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden. Deze preferentiële toewijzing gaat gepaard met een aanrekening van de waarde van de voorafgenomen goederen op de kavel van de langstlevende echtgenoot. Dit laatste kunnen echtgenoten vermijden door de langstlevende een recht van vooruitmaking op deze goederen toe te kennen.10 De vooruitmaking gebeurt immers zonder verplichting om de waarde van de vooruitgemaakte goederen aan te rekenen op het aandeel van de langstlevende in het gemeenschappelijk vermogen.11
14.De aanwezigheid van kinderen uit een vorige relatie (niet gemeenschappelijke kinderen) van de eerststervende echtgenoot en hiermee samenhangend de eventuele toepassing van de regeling voorzien in artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek (zie infra, randnr. 59 e.v.) mag echtgenoten niet afschikken om in een beding van vooruitmaking te voorzien. Hélène Casman zegt: “Zelfs indien de langstlevende daarmee een voordeel wordt toegekend waarvan voorkinderen, in de zin van artikel 1465 van het 7
C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 725, nr. 837. 8 “Het recht van vooruitmaking wordt uitgeoefend als laatste vereffeningsverrichting.” (H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-4; H. DE DECKER, “Wijziging van huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225)). 9 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4-5, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 204. 10 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 5, nr. 2; H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35), 70. 11 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 1; H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 27, nr. 2; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 287, nr. 544; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 43, nr. 392; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 69, nr. 101.
8
Burgerlijk Wetboek, kunnen inroepen dat het hun voorbehouden erfdeel aantast en waarvan zij de inkorting vorderen, dan nog zal deze inkorting slechts leiden tot betaling van een minder bedrag dan hetgeen de langstlevende zou moeten betalen indien ze de waarde van het hele onroerend goed en de inboedel op de waarde van haar kavel zou moeten aanrekenen.”12
§2.
Voorwerp
A. Algemeen
15.Volgens artikel 1457 van het Burgerlijk Wetboek kunnen worden vooruitgemaakt: hetzij een bepaalde geldsom, hetzij bepaalde goederen in natura, hetzij een hoeveelheid of een percentage van een bepaalde categorie van goederen. Deze opsomming is echter niet limitatief.13 Mogelijke varianten van vooruitmaking: de vooruitmaking van de inboedel, de vooruitmaking van de inboedel en alle gelden en effecten die zich in de gezinswoning bevinden op de dag van het overlijden, de vooruitmaking van de handelszaak, de vooruitmaking van de goederen die door de langstlevende in de gemeenschap werden ingebracht, enz.14 De vooruitmaking kan in volle eigendom, maar ook in vruchtgebruik worden bedongen. Ze kan zelfs slaan op het recht tot voortzetting van een huurovereenkomst.15
B. Beding ten bijzondere titel
12
H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35), 71. 13 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 7; H. DE DECKER, “Wijziging van huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 288, nr. 350; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 840, nr. 1474. 14 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 723-724, nr. 836. 15 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 7; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-2; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 287, nr. 544; J. HAMBYE, Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 189, nr. 319; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 260, nr. 527; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 387; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 288, nr. 350; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 840, nr 1474; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70, nr. 102.
9
16.Een geldige clausule van vooruitmaking veronderstelt een duidelijke omschrijving van het voorwerp van de vooruitmaking. Het beding van vooruitmaking wordt beschouwd als een beding ten bijzondere titel, waarvan het voorwerp in het bijzonder moet worden aangeduid. Het voorwerp moet bepaald zijn. Dit houdt in dat in de clausule moet worden gepreciseerd welk(e) goed(eren) of welke categorie(ën) van goederen de langstlevende zal kunnen voorafnemen, teneinde elke redelijke twijfel over het voorwerp uit te sluiten.16 Volgens Hélène Casman kan het voorwerp van de vooruitmaking niet worden uitgebreid tot het volledige gemeenschappelijk vermogen. Een vage omschrijving, ten gevolge waarvan de langstlevende om het even wat zou kunnen aanduiden, is evenmin toegelaten.17
17.Een onvoldoende precisering en specificering van het voorwerp brengen in beginsel de geldigheid van de clausule niet in het gedrang, maar kunnen eventueel wel leiden tot een herkwalificatie van het beding van vooruitmaking in een beding van ongelijke verdeling, wat een weerslag heeft op de passiefregeling: daar waar bij het beding van vooruitmaking geen tussenkomst in het passief met betrekking tot de vooruitgemaakte goederen wordt voorzien, geldt bij een beding van ongelijke verdeling wel een verplichte tussenkomst in de schulden in verhouding tot het aandeel in de baten (zie art. 1462 B.W.).18 18.Indien de vooruitmaking onder algemene titel (b.v. „slaand op alle roerende goederen‟) is bedongen, zal ze wegens haar te „ruime‟ voorwerp moeten gekwalificeerd worden als een beding van ongelijke verdeling ten gunste van de langstlevende echtgenoot.19 Het zal van de wijze van opstelling van de clausule afhangen of er in de vooruitmaking een beschikking ten bijzondere, dan wel een beschikking onder algemene titel moet worden gezien.20
16
H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 205; H. DE DECKER, “Wijziging van huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70, nr. 103. 17 H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 231. 18 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 8; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 176, nr. 1248; H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 721, nr. 830; R. EEMAN, “Huwelijksgoederenrecht. Het beding van facultatieve voorafname”, T. Not. 1990, (3) 5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 260, nr. 527; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70, nr. 104. 19 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976, 29-30 en 33, voetnoot 38. 20 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-3-4; H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 231.
10
19.Aansluitend hierbij kan erop gewezen worden dat de vereiste van het „bepaald zijn‟ van het voorwerp van het beding van vooruitmaking niet onverenigbaar is met de omstandigheid dat het beding, bij de ontbinding de facto betrekking heeft op alle goederen die in het gemeenschappelijk vermogen voorhanden zijn. Pas bij de ontbinding van het stelsel zal immers blijken op welke goederen het beding van vooruitmaking daadwerkelijk betrekking heeft. En ook al slorpt het aldus al de goederen die het gemeenschappelijk vermogen uitmaken op, ook dan krijgt het uitwerking.21 Zo zegt Hélène Casman dat er, wanneer bij de vereffening blijkt dat de vooruitgemaakte goederen eigenlijk de enige gemeenschapsgoederen zijn en dat er na de vooruitmaking dus niets meer te verdelen is, een geldig beding van vooruitmaking voorligt voor zover het voorwerp ervan voldoende werd gepreciseerd en gespecificeerd.22
§3.
Modaliteiten
A. Wederkerigheid
20.Een beding van vooruitmaking kan hetzij wederkerig, hetzij in het voordeel van één van de echtgenoten worden bedongen.23
B. Voorwaarde van overleving
21.In artikel 1457 van het Burgerlijk Wetboek wordt het beding van vooruitmaking als een overlevingsrecht opgevat. In de rechtsleer werd de vraag opgeworpen of men hieruit moet afleiden dat het beding van vooruitmaking niet ten voordele van een echtgenoot of zijn erfgenamen mag worden opgesteld en/of niet kan worden bedongen om uitwerking te hebben bij ontbinding om een andere reden dan overlijden. De meningen zijn verdeeld.24 21
H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225). 22 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-3-4; H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 231. 23 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 5; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 177, nr. 1250; J. HAMBYE, Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 189, nr. 318; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 141, nr. 386; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-laNeuve, Cabay, 1986, 288, nr. 350. 24 “De huidige wettelijke regel betekent dat voor het geval van ontbinding door echtscheiding geen afwijking aan de regel van verdeling in natura bij gelijke delen mag worden bedongen, indien hieruit voordeel voor een der echtgenoten ontstaat. Vooruitmaking in de zin van bevoordeling van een echtgenoot zonder dat zulks als een schenking wordt beschouwd, is alleen mogelijk ten voordele van de langstlevende echtgenoot. Maar een bijzondere wijze van verdeling, waarbij een echtgenoot bijvoorbeeld voor de verdeling bepaalde goederen die hij zelf heeft ingebracht mag voorafnemen, houdt geen voordeel in
11
C. Kosteloos
22.In beginsel geschiedt de vooruitmaking ten kosteloze titel. De begunstigde echtgenoot verkrijgt de vooruitgemaakt goederen zonder dat hij de waarde ervan op enigerlei wijze aan het gemeenschappelijk vermogen dient te vergoeden. Van deze regel kan worden afgeweken door te bedingen dat de begunstigde de waarde van de goederen toch dient terug te betalen.25 Bij wijze van voorbeeld kan het beding van overname op schatting worden aangehaald.26 23.Men kan aan de (kosteloze) vooruitmaking ook lasten27 (b.v. „onder last om de kosten van de laatste ziekte en de begrafenis te betalen‟ of „onder last om de successierechten van de blote eigenaars zonder interest voor te schieten‟) of voorwaarden28 (b.v. „de afwezigheid van een feitelijke scheiding op het ogenblik van het overlijden‟ of „de afwezigheid van een ingeleide echtscheidingsprocedure op het ogenblik van het overlijden‟ of „het al dan niet bestaan van kinderen op het ogenblik van de ontbinding‟) verbinden.29
D. Uitwerking van rechtswege
24.In beginsel is de vooruitmaking in hoofde van de langstlevende echtgenoot facultatief: de langstlevende echtgenoot heeft het recht om de vooruitmaking uit te oefenen. Opdat het beding van vooruitmaking uitwerking zou krijgen, is vereist dat de langstlevende zijn wil tot uiting brengt. Hij moet zijn beslissing aan de erfgenamen meedelen. Deze formaliteiten kan men vermijden door te bedingen dat de vooruitmaking, bij het overlijden van de eerststervende, van rechtswege uitwerking voor degene die de toepassing van het beding vraagt en valt dus buiten het geval van vooruitmaking zoals door de wet geregeld en beperkt.” (H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-2); “Une clause du contrat de mariage ou de l‟acte modificatif pourrait accorder un préciput aux héritiers d‟un époux ou décider que le préciput s‟ouvrira au profit de tel époux au jour de la dissolution de la communauté même si celle-ci a lieu à la suite d‟un divorce ou d‟une séparation de corps…” (L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 288, nr. 350); zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6-8, nr. 5-6; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 177, nr. 1250. 25 G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 233-236. 26 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 5, nr. 3. 27 Rb. Gent 25 juni 1992, T. Not. 1993, 173. 28 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 722-723, nr. 832-835; M. GREGOIRE, “Les régimes conventionnels: principes et limites de l‟autonomie de la volonté et les communautés conventionnelles”, Ann. dr. 1977, (269) 280; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 315-316. 29 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 3.
12
zal hebben.
30
Hierdoor wordt de langstlevende echtgenoot, bij het overlijden van de andere
echtgenoot, eigenaar van de vooruitgemaakte goederen, zonder dat hij de vereffening van het gemeenschappelijk vermogen moet afwachten.31
E. Keuzebeding
1. Begrip
25.Het huwelijkscontract kan
aan de langstlevende
echtgenoot een vooruitmaking met
keuzemogelijkheid toekennen. De begunstigde krijgt hierdoor het recht om bepaalde goederen, naar keuze, al dan niet uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf te nemen en zo zelf de omvang van de vooruitmaking te bepalen.32 26.Het voordeel van een dergelijke vooruitmaking is dat ze „op maat‟ werkt. De langstlevende kan, al naargelang de omstandigheden, de keuze op de voor hem meest gunstige wijze uitoefenen, rekening houdend met de persoonlijke en vermogensgebonden omstandigheden op het moment van het overlijden van de eerststervende. Men kan denken aan: de omvang van het gemeenschappelijk vermogen en dus de weerslag op het vlak van successierechten; de behoeften, leeftijd en gezondheidstoestand van de langstlevende; de verhouding met de kinderen; enz.33
2. Geldigheid
30
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 4; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 175, nr. 1248; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 393; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 533; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 71, nr. 105. 31 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 64, nr. 206. 32 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 175, nr. 1248. 33 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 9; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 64, nr. 206; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 283, nr. 534; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261, nr. 528; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 388; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70-71, nr. 105.
13
27.De vraag of een keuzebeding bij een vooruitmaking geldig is, werd door de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen in twee vonnissen negatief beantwoord.34 De Rechtbank van Eerste Aanleg weigerde bij vonnis van 8 december 1988 om een akte tot wijziging van huwelijksstelsel te homologeren.35 Het beding in de akte-wijziging luidde letterlijk als volgt: “In geval van ontbinding van het stelsel door overlijden heeft de langstlevende der echtgenoten het recht, overeenkomstig artikel 1457 van het Burgerlijk Wetboek en ten titel van huwelijksovereenkomst, voor de verdeling uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf te nemen, naar keuze: de gezinswoning en/of het huisraad dat zich aldaar bevindt en/of de liggende gelden en/of tegoeden op bank- en spaarrekeningen en/of de effecten en waardepapieren en/of, in het algemeen, alle goederen die van het gemeenschappelijk vermogen afhangen en die de langstlevende zal wensen vooraf te nemen.” 36 De laatste zin zorgde volgens de Rechtbank voor problemen: dat de langstlevende „alle roerende en onroerende goederen die van het gemeenschappelijk vermogen afhangen‟ zou kunnen voorafnemen, gaat volgens de Rechtbank te ver. Het voorwerp van de vooruitmaking strookt aldus niet met het vereiste van specifiëring en precisering van de goederen of categorie van goederen blijkens artikel 1457 van het Burgerlijk Wetboek dat duidelijk handelt over een „bepaalde‟ geldsom, of „bepaalde‟ goederen in natura, of een „bepaalde‟ categorie van goederen.37 In een vonnis van 19 januari 1989 weigerde de Rechtbank van Eerste Aanleg te Antwerpen de homologatie van een akte tot wijziging van huwelijksstelsel omdat het voorwerp van de (facultatieve) vooruitmaking te ruim bedongen was.38 Het Hof van Beroep te Antwerpen hervormde dit vonnis en besloot de akte tot wijziging van huwelijksstelsel toch te homologeren.39
3. Formulering
28.Bij de formulering moet men onder meer oog hebben voor de volgende punten: de keuzes moeten duidelijk beschreven worden, een termijn moet voorzien worden waarbinnen de langstlevende echtgenoot zijn keuze moet bepalen, de wijze waarop de keuze moet uitgeoefend worden, de gevolgen wanneer de echtgenoot zijn keuze niet uitoefent op de aangeduide wijze en/of binnen de gestelde termijn.40
34
Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10. 35 Rb. Antwerpen 8 december 1988, T. Not. 1990, 21, noot R. EEMAN. 36 R. EEMAN, “Huwelijksgoederenrecht. Het beding van facultatieve voorafname” (noot onder Rb. Antwerpen 8 december 1988, T. Not. 1990, (3) 3, nr. 1. 37 Zie voor een uitvoerige bespreking van het vonnis: R. EEMAN, “Huwelijksgoederenrecht. Het beding van facultatieve voorafname” (noot onder Rb. Antwerpen 8 december 1988), T. Not. 1990, 3-7. 38 Rb. Antwerpen 19 januari 1989, R.W. 1989-90, 1228, noot H. DE DECKER. 39 Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225. 40 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 10, nr. 11; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier,
14
29.Wanneer een vooruitmaking naar keuze wordt bedongen, kan men niet overeenkomen dat die van rechtswege uitwerking zal hebben.41
§4.
Gevolgen
A. Gevolgen op de regeling van het passief
1. Tijdens de werking van het stelsel
30.Zolang het huwelijksvermogensstelsel niet werd ontbonden, heeft het bestaan van een recht van vooruitmaking in het huwelijkscontract geen enkele invloed op de rechten van de gemeenschappelijke schuldeisers. De vooruitmaking is niet tegenstelbaar aan de schuldeisers. Tijdens de werking van het stelsel, blijven de vooruitgemaakte goederen gemeenschappelijk. Ze maken deel uit van het onderpand van de schuldeisers.42 Schuldeisers die een verhaal hebben op het gemeenschappelijk vermogen kunnen de vooruitgemaakte goederen ten allen tijde aanspreken en in beslag nemen. (art. 1460, lid 1 B.W.)
2. Na ontbinding van het stelsel
a. algemeen
31.Wanneer de vooruitgemaakte goederen, tijdens de werking van het stelsel, in beslag werden genomen door een (of meerdere) gemeenschappelijke schuldeiser(s) en op voorwaarde dat het goederen in natura betreft, ontstaat er in hoofde van de begunstigde echtgenoot een verhaalrecht op de rest van het gemeenschappelijk vermogen. (art. 1460, lid 1 B.W.) Het betreft een verhaalrecht bij equivalent. Artikel 1460 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt niet op welk ogenblik de waarde van de goederen dient te worden vastgesteld, teneinde de omvang van het
2002, (137) 176, nr. 1248; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 729, nr. 844. 41 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 10, nr. 11; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 64, nr. 206. 42 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 10, nr. 12; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 546; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261-262, nr. 531; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 391; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 289, nr. 350; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 74, nr. 115.
15
verhaal te bepalen.43 Sommige auteurs geven de voorkeur aan de waarde ten tijde van de vervreemding44, anderen verkiezen de actuele waarde45. Katrijn Boone sluit zich aan bij de tweede stelling: “Aangezien de vooruitmaking een verrichting is in het kader van de vereffening-verdeling en goederen tot voorwerp heeft die, zonder het beslag op dat ogenblik in het gemeenschappelijk vermogen zouden zitten, verdient het de voorkeur om bij de uitoefening van een verhaalrecht bij equivalent, de actuele waarde van de goederen te laten gelden. De waarde van de goederen dient dus vastgesteld te worden op een zo dicht mogelijk bij de verdeling aanleunende datum.”46 “Zodanig verhaal is eveneens mogelijk in geval van vervreemding door een der echtgenoten van een goed dat in natura vooruitgemaakt is.” (art. 1460, lid 1 B.W.) (zie infra, randnr. 38 e.v.)
32.De vooruitmaking geschiedt slechts op het netto-actief van het gemeenschappelijk vermogen, dus na verrekening van de lasten en de vergoedingen. In ieder geval blijft de vooruitmaking beperkt tot de te verdelen massa. Zijn er niet voldoende goederen in de gemeenschap aanwezig dan vervalt het beding voor het overige. Verhaal op de eigen goederen van de andere echtgenoot is uitgesloten.47
b. bijdrageverplichting - contributio
33.Verder heeft de vooruitmaking, als beding ten bijzondere titel, geen invloed op de wijze waarop de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de andere echtgenoot na de verdeling moeten bijdragen (contributio) in het gemeenschappelijk passief.48 Artikel 1462 van het Burgerlijk Wetboek is
43
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 10, nr. 12. 44 J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 546; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 534; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux (loi du 14 juillet 1976) et formules d‟application, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1978, 403, nr. 933; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 74, nr. 116. 45 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, Liquidation et partage. Commentaire pratique, Brussel, Kluwer, losbl., III.1.4-39. 46 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11, nr. 13. 47 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11, nr. 13; H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 546; J. HAMBYE, Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 139, nr. 320; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 533; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 393; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 74, nr. 114. 48 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11, nr. 14; H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb.
16
niet van toepassing. Dit artikel voorziet in een bijdrage in de schulden, naar evenredigheid van het aandeel in de baten. Het heeft betrekking op het geval waarin echtgenoten „bij de verdeling‟ ongelijke aandelen verkrijgen. Bijgevolg valt de vooruitmaking er, als laatste vereffeningsverrichting, niet onder.49
34.De langstlevende echtgenoot, begunstigde van het beding van vooruitmaking, is, ongeacht de omvang van het hem toegekende voordeel, niet tot meer dan de helft van het passief gehouden. (art. 1441 B.W.)50 Hans De Decker voegt hieraan toe: “Het beding van vooruitmaking kan slechts worden uitgeoefend op het netto-actief van het gemeenschappelijk vermogen (dus na betaling van de schulden en na regeling van de vergoedingen) en maximaal tot beloop van dit netto-actief. Indien derhalve, na de uitoefening van het beding van vooruitmaking, een gemeenschappelijke schuld opduikt die het resterend netto-actief overtreft, zal die schuld voor het overige in de eerste plaats dienen te worden gedragen door de echtgenoot die bij vooruitmaking goederen heeft ontvangen, en wel tot beloop van de waarde van die goederen. Pas daarna zal artikel 1441 van het Burgerlijk Wetboek toepassing vinden.”51
35.Echtgenoten kunnen evenwel conventioneel afwijken van de gelijke bijdrage in het passief en bijvoorbeeld bedingen dat bij een ruimere vooruitmaking de begunstigde proportioneel meer zal bijdragen.52 Volgens Hélène Casman is het wanneer de vooruitmaking „ruim‟ werd bedongen en zeker wanneer ze aan de keuze van de langstlevende is overgelaten onontbeerlijk rekening te houden met de weerslag van de vooruitmaking op het passief. Volgens haar doen echtgenoten er in zo‟n situatie best aan te voorzien in een proportionele bijdrage in de schulden, dus een bijdrage in het passief in verhouding tot het actief dat ze verkrijgt.53 Hans De Decker daarentegen pleit ervoor om logisch te blijven, en de begrippen juist te situeren: een proportionele verdeling van het passief gekoppeld aan
Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 841, nr. 1488; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 73-74, nr. 113. 49 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-3. 50 “Voor zover in de akte van verdeling niet anders is bepaald, kan de echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt, de helft van hetgeen hij betaald heeft, op de andere echtgenoot verhalen.” (art. 1441 B.W.). 51 H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229-1230 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); zie ook J. HAMBYE, Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 139-140, nr. 320. 52 H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35) 73. 53 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 64-65, nr. 207; zie ook B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 179, nr. 1252.
17
een proportionele verdeling van het actief, is een beding van ongelijke verdeling, een vooruitmaking zonder specifieke passiefregeling is een beding van vooruitmaking.54
c. verhaalrechten - obligatio
36.Wat de verhaalrechten (obligatio) van de schuldeisers betreft, kan worden verwezen naar de regeling voorzien door artikel 1440 van het Burgerlijk Wetboek55. Hieruit volgt dat, na de verdeling, elk der echtgenoten met al zijn goederen gehouden blijft tot betaling van alle gemeenschappelijke schulden die nog niet voldaan werden. Evenwel zal elke echtgenoot voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, het voorrecht van emolumenten uit artikel 1440, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen inroepen: hij staat hiervoor slechts in ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.56
d. opmerking
37.Een onvoldoende precisering en specificering van het voorwerp brengt, zoals hierboven reeds aangehaald, in beginsel de geldigheid van de clausule niet in het gedrang, maar kan eventueel wel leiden tot een herkwalificatie van het beding van vooruitmaking in een beding van ongelijke verdeling, wat een weerslag heeft op de passiefregeling: daar waar bij het beding van vooruitmaking geen tussenkomst in het passief met betrekking tot de vooruitgemaakte goederen wordt voorzien, geldt bij een beding van ongelijke verdeling wel een verplichte tussenkomst in de schulden in verhouding tot het aandeel in de baten (zie art. 1462 B.W.).57
54
H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); zie hierover ook R. EEMAN, “Het beding van facultatieve voorafname”, T. Not. 1990, (3) 5, nr. 7. 55 “Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling. Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.” (art. 1440 B.W.). 56 Zie hierover o.a. B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 179, nr. 1252; H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1230 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225). 57 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 8; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 176, nr. 1248; H. DE DECKER, “Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, (1228) 1229 (dit vonnis werd hervormd door Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225); C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 721, nr. 830; R. EEMAN, “Huwelijksgoederenrecht. Het beding van facultatieve voorafname”, T. Not. 1990, (3) 5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 260, nr. 527; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 70, nr. 104.
18
B. Gevolgen voor het bestuur
38.Het beding van vooruitmaking wijzigt niets aan de bestuursbevoegdheden van de echtgenoten en heeft niet de onvervreemdbaarheid van de vooruitgemaakte goederen tot gevolg. Zelfs wanneer de vooruitmaking betrekking heeft op individueel bepaalde goederen, kunnen deze goederen tijdens de werking van het stelsel op regelmatige wijze worden vervreemd.58 Wanneer in natura vooruitgemaakte goederen worden vervreemd, ontstaat er voor de begunstigde echtgenoot een recht van verhaal op de rest van het gemeenschappelijk vermogen. (art. 1460, lid 2 B.W.) Het betreft een verhaalrecht bij equivalent. Ook hier bepaalt artikel 1460 van het Burgerlijk Wetboek niet op welk ogenblik de waarde van de goederen dient te worden vastgesteld, teneinde de omvang van het verhaal te bepalen. (zie supra, randnr. 31)
39.Er bestaat in de rechtsleer discussie over de vraag of artikel 1460 van het Burgerlijk Wetboek letterlijk moet worden geïnterpreteerd en dus enkel van toepassing is voor zover slechts één echtgenoot het in natura vooruitgemaakte goed heeft vervreemd, dan wel of het eveneens uitwerking kan hebben indien de vervreemding door beide echtgenoten gebeurde. Hélène Casman, Moni Van Look en Johan Gerlo menen dat het recht op verhaal ook in dit laatste geval dient te bestaan.59 Anderen nemen aan dat ingeval beide echtgenoten of de begunstigde echtgenoot alleen de goederen hebben vervreemd geen verhaal mogelijk is.60
C. Gevolgen bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed
1. Principieel verval van de huwelijksvoordelen
40.In vele gevallen is in het huwelijkscontract vermeld dat het beding van vooruitmaking enkel uitwerking zal hebben wanneer het stelsel ontbonden wordt door het overlijden van één der echtgenoten, of op voorwaarde dat er geen procedure strekkende tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed hangende is. In dergelijk geval leidt echtscheiding of scheiding van tafel en bed tot het verval van het beding van vooruitmaking.61 58
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 12, nr. 16; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 844, nr. 1486. 59 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-4; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 546. 60 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, Liquidation et partage. Commentaire pratique, Brussel, Kluwer, losbl., III.1.4-39; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 289, nr. 350. 61 F. BUYSSENS, “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, (3) 19, nr. 57; H. CASMAN, “Nieuw echtscheidingsrecht, toelichting voor de notariële praktijk”, Not. Fisc. M. 2007, (277) 287; S. LOUIS, “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, (131) 135, nr. 6; G. VERSCHELDEN, “De
19
41.Mocht dat niet het geval zijn (dus bij afwezigheid van dergelijke opschortende voorwaarde), dan vervalt het beding van vooruitmaking op grond van artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek.62 Dit artikel bepaalt immers dat echtscheiding63 leidt tot het verval van alle voordelen64, die echtgenoten elkaar bij huwelijkscontract en sinds het aangaan van het huwelijk, hebben toegekend. Het gemeenschappelijk vermogen wordt definitief vereffend en verdeeld, zonder dat aan de vooruitmaking uitwerking wordt gegeven.65
Er mag hierbij niet vergeten worden dat het verval van voordelen, krachtens artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek, maar speelt na echtscheiding, dus ten vroegte vanaf het ogenblik dat het echtscheidingsvonnis in kracht van gewijsde is getreden.66 Wanneer één van de echtgenoten tijdens de echtscheidingsprocedure overlijdt67, is het huwelijksstelsel ontbonden door overlijden en niet door echtscheiding, waardoor de in het huwelijkscontract opgenomen clausules hun volledige uitwerking krijgen.68 Echtgenoten kunnen deze (in de meeste gevallen) ongewenste gevolgen verbonden aan een overlijden van één van hen tijdens de procedure vermijden via een wijziging van hun huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 48, nr. 65; K. VISSERS en G. VERSCHELDEN, “Commentaar bij art. 1287 Ger. W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 46, nr. 52. 62 H. CASMAN, “Nieuw echtscheidingsrecht, toelichting voor de notariële praktijk”, Not. Fisc. M. 2007, (277) 287. 63 “Voortaan is het verval van voordelen de regel, ongeacht de gekozen echtscheidingsvorm (echtscheiding of scheiding van tafel en bed op grond van onherstelbare ontwrichting én echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming).” (K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 17-18; S. LOUIS, “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, (131) 134, nr. 5; G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 45, nr. 60 en 51-53, nr. 70; K. VERSTRAETE, “Hervorming echtscheidingsrecht. Wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding”, NjW 2007, (626) 644, nr. 86). 64 “De wetgever heeft erop gewezen dat het begrip „voordelen‟ geïnterpreteerd moet worden overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Cassatie i.v.m. het oude artikel 299 B.W. Er moet dan ook worden aangenomen dat, eensdeel, alle schenkingen tussen echtgenoten, en anderdeels, alle voordelen die tegelijkertijd overlevingsrechten zijn, met name bedingen van vooruitmaking en de bedingen van ongelijke verdeling van de huwgemeenschap (b.v. een verblijvingsbeding) na echtscheiding in hoofde van beide echtgenoten zullen vervallen. Artikel 299 B.W. is evenwel niet van toepassing op andere voordelen die bij de verdeling ontstaan als gevolg van de samenstelling van de huwgemeenschap, zoals de inbreng van een eigen goed in de huwgemeenschap.” (G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 47, nr. 64 met verwijzing naar Cass. 23 november 2001, Arr. Cass. 2001, 1997; Pas. 2001, 1929; T. Not. 2002, 86; E.J. 2002, 27, noot K. VANWINCKELEN; T.B.B.R. 2003, 242, noot W. PINTENS; Rev. not. b. 2002, 318, noot C. GIMENNE en Rev. trim. dr. fam. 2003, 634). 65 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 17-18. 66 G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 46, nr. 62. 67 “Met „het overlijden van één der echtgenoten‟ doelt men op een natuurlijke of accidentele dood, of zelfmoord, en niet op het overlijden als gevolg van een door een echtgenoot op zijn partner gepleegde misdaad van moord of doodslag.” (Rb. Mechelen 3 januari 2007, T. Not. 2008, 220, noot WEYTS; zie hierover C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, (19) 47, nr. 81). 68 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 385-387, nr. 974-979; J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 537, nr. 1643.
20
huwelijksvermogensstelsel. (art. 1394, §1 B.W.)69 Dergelijke wijziging heeft immers onmiddellijke uitwerking, vanaf de datum van de wijzigingsakte (art. 1396, §2, lid 1 B.W.)70 en bijgevolg dus ook tijdens en na de procedure van echtscheiding of scheiding van tafel en bed.71
2. Mogelijkheid om het behoud van de voordelen te bedingen
42.Het verval van de huwelijksvoordelen is de regel, doch echtgenoten kunnen het behoud ervan bedingen. (art. 299 B.W.)
43.De wet bepaalt niet wanneer dergelijke overeenkomst moet of kan worden gesloten. In de rechtsleer wordt aangenomen dat dit kan, zowel bij de redactie van het beding van vooruitmaking, of ook tijdens de echtscheidingsprocedure en zelfs nog in het raam van de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel.72 Echtgenoten die door onderlinge toestemming uit de echt wensen te scheiden en het verval van hun beding van vooruitmaking na echtscheiding niet wensen, doen er evident goed aan het behoud al op te nemen in hun regelingsakte (art. 1287 Ger. W.).73 Frank Buyssens wijst er bovendien op dat het behoud van de voordelen „uitdrukkelijk‟ moet worden bedongen: “Aan het vereiste van een expliciete behoudsbepaling zal echter niet voldaan zijn door de bij de zogenaamde sterfhuisclausule gebruikte formulering “ongeacht de oorzaak van ontbinding van het huwelijksvermogen”. Deze formulering beoogt immers niet het door artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde verval te vermijden, doch wel te ontsnappen aan de door artikel 5 van het Wetboek der Successierechten bepaalde belastbaarheid bij toebedeling van het gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende.” Hij voegt hieraan toe: “Er weze wel aangestipt dat de ruime draagwijdte van artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek voortaan een eventuele niet gewenste doorwerking van een sterfhuisclausule vermijdt.”74
69
Gewijzigd bij art. 2 Wet 18 juli 2008, B.S. 14 augustus 2008 (inwerkingtreding: 1 november 2008). Gewijzigd bij art. 4 Wet 18 juli 2008, B.S. 14 augustus 2008 (inwerkingtreding: 1 november 2008). 71 F. BUYSSENS, “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, (3) 19, nr. 57. 72 F. BUYSSENS, “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, (3) 19, nr. 56; J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 537, nr. 1645; S. LOUIS, “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, (131) 138, nr. 10; G. VERSCHELDEN, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht”, T. Fam. 2007, (138) 161, nr. 80. 73 J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 537, nr. 1645; G. VERSCHELDEN, “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht”, T. Fam. 2007, (138) 161, nr. 80; G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 49, nr. 66. 74 F. BUYSSENS, “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, (3) 19, nr. 56; zie ook S. LOUIS, “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, (131) 137, nr. 9. 70
21
44.De gevallen waarin het behoud van de voordelen wordt bedongen, zijn zeldzaam, zeker buiten de context van een echtscheiding door onderlinge toestemming.75 Het zou evenwel kunnen voorkomen dat een echtgenoot die geen erfgenamen heeft, aanstuurt op het behoud van de voordelen; zo ook is denkbaar dat het behoud van de voordelen wordt bedongen om te vermijden dat een behoeftige echtgenoot een onderhoudsvordering tegen de nalatenschap instelt op grond van artikel 205bis van het Burgerlijk Wetboek.76
D. Gevolgen bij gerechtelijke scheiding van goederen
45.In vele gevallen is in het huwelijkscontract vermeld dat het beding van vooruitmaking enkel uitwerking zal hebben wanneer het stelsel ontbonden wordt door het overlijden van één der echtgenoten. In dergelijk geval leidt de gerechtelijke scheiding van goederen tot het verval van het beding van vooruitmaking.77
46.Mocht dat niet het geval zijn (dus bij afwezigheid van dergelijke opschortende voorwaarde), dan vinden de artikelen 1429, lid 2 en 1459, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek toepassing: “De ontbinding van het wettelijk stelsel door scheiding van goederen maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar; de echtgenoot in wiens voordeel die rechten zijn bedongen, behoudt echter de bevoegdheid om ze uit te oefenen bij het overlijden van de andere echtgenoot.” (art. 1429, lid 2 B.W.) “Ontbinding van het stelsel door scheiding van goederen heeft geen dadelijke uitkering van het vooruitgemaakte ten gevolge. De echtgenoten of de echtgenoot in wiens voordeel is bedongen, behouden echter hun rechten voor het geval van overleving. Wanneer de vooruitmaking bedongen is in het voordeel van een der echtgenoten, kan deze van de andere echtgenoot zekerheidsstelling eisen tot waarborg van zijn rechten.” (art. 1459, lid 2 B.W.)
47.De ontbinding van het wettelijk stelsel door gerechtelijke scheiding van goederen heeft geen onmiddellijke uitkering van het vooruitgemaakte tot gevolg. De echtgenoot in wiens voordeel de
75
J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 537, nr. 1646; G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 49, nr. 67. 76 S. LOUIS, “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, (131) 138, nr. 10; G. VERSCHELDEN, “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, (41) 49, nr. 67. 77 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14, nr. 19; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., III.15.-4 en III.15-9.
22
vooruitmaking werd bedongen, behoudt zijn recht voor het geval hij de andere overleeft. De uitoefening van het recht wordt met andere woorden uitgesteld.78 Het gemeenschappelijk vermogen wordt voorlopig vereffend en verdeeld, zonder rekening te houden met de vooruitmaking. Wanneer bij een later overlijden het recht openvalt, omdat de begunstigde echtgenoot overleeft, vindt een tweede vereffening plaats om hem de vooruitgemaakte goederen te bezorgen.79
48.Gelet op de redenen die een gerechtelijke scheiding van goederen kunnen rechtvaardigen ( de
wanorde in de zaken, het slecht beheer of de verkwisting van inkomsten )80, bestaat het gevaar dat de goederen die het voorwerp van de vooruitmaking uitmaken, verdwijnen na de verdeling. Dit probleem wordt opgevangen door artikel 1459 in fine van het Burgerlijk Wetboek: wanneer de vooruitmaking is bedongen in het voordeel van een der echtgenote, kan deze van de andere echtgenoot zekerheidsstelling eisen tot waarborg van zijn rechten. Deze mogelijkheid staat open voor beide echtgenoten.81
E. Verval wegens erkenning van een in overspel verwekt kind 49.“De erkenning (lid 1) of de vaststelling van de afstamming (lid 4) waaruit blijkt dat een kind tijdens het huwelijk werd verwekt door een der echtgenoten en een andere persoon dan de echtgenoot, heeft tot gevolg dat degene die het kind erkent, alle voordelen verliest die de andere echtgenoot bij huwelijksovereenkomst heeft toegestaan in het vooruitzicht van een verdeling van het gemeenschappelijk vermogen evenals de schenkingen welke in die overeenkomst vervat liggen, tenzij die echtgenoot bij een voor de notaris verleden akte uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft de bepalingen van de huwelijksovereenkomst geheel of ten dele te handhaven.” (art. 334ter B.W.)
Deze bepaling is van toepassing zowel in geval van een vrijwillige, als in geval van een gerechtelijke erkenning, evenals bij een vaststelling van de afstamming en leidt tot het verval van rechtswege van de
78
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 19; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-5. 79 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13-14, nr. 19; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-5. 80 “Een der echtgenoten of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan scheiding van goederen in rechte vorderen, wanneer uit de wanorde in de zaken van de andere echtgenoot, zijn slecht beheer of de verkwisting van zijn inkomsten blijkt dat de instandhouding van het stelsel de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar brengt.” (art. 1470 B.W.). 81 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14, nr. 19; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-6.
23
huwelijksvoordelen die betrekking hebben op de wijze van verdeling van de gemeenschap. Het verval kan worden verhinderd door een uitdrukkelijk en authentiek vastgestelde wilsuiting van de bedrogen echtgenoot om de bepalingen van het huwelijkscontract te bevestigen. De handhaving kan dan geheel of gedeeltelijk worden toegekend.82
§5.
Kwalificatie
A. Verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
50.“Vooruitmaking wordt niet beschouwd als een schenking, maar als een huwelijksovereenkomst.” (art. 1458, lid 1 B.W.) De wetgever drukt zich ietwat ongelukkig uit: hij heeft het over „een huwelijksovereenkomst‟,
maar
bedoelt
eigenlijk
„een
huwelijksvoordeel‟.
De
term
“huwelijksvoordelen” komt als dusdanig niet in de wet voor. Huwelijksvoordelen worden traditioneel omschreven als verrijkingen die in hoofde van één der echtgenoten ten nadele van de andere ontstaan uit de wijze van samenstelling, werking, vereffening of verdeling van het huwelijksvermogensstelsel, waarbij de vrijgevigheidsgedachte geen rol speelt en waarop de regels van de schenkingen niet toepasselijk zijn.83 Huwelijksvoordelen zijn in geld waardeerbare voordelen die van het vermogen van de ene echtgenoot naar dat van de andere echtgenoot overgaan langs huwelijksvermogensrechtelijke regelingen om.84
51.De vooruitmaking is een huwelijksvoordeel dat in hoofde van een echtgenoot ontstaat uit de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel. Het huwelijksvermogensstelsel moet eerst worden vereffend en verdeeld, vooraleer de juiste omvang en samenstelling van de nalatenschap gekend kan zijn. De vereffening-verdeling van het huwelijksvermogensstelsel gaat juridisch de vereffening-verdeling van de nalatenschap vooraf. Het voordeel van de vooruitmaking (de in de vooruitmaking begrepen goederen) wordt als dusdanig aan de nalatenschap onttrokken. De erfgenamen kunnen er hun erfaanspraken niet op uitoefenen.85
82
H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., III.15.-10-11 en de verwijzingen in voetnoot 1. 83 H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976, 264, nr. 218; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 227. 84 H. DEBUCQUOY, “Commentaar bij art. 299-300 en 1429 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 16, nr. 20. 85 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 5, nr. 4; H. CASMAN, “Het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, het intestaat erfrecht”, R.W. 1981-82, (353) 359; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 11; A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via
24
52.De vooruitmaking wordt principieel als een overeenkomst ten bezwarende titel beschouwd en wordt van rechtswege onttrokken aan de regels van de schenkingen.86 Dit impliceert onder meer dat het voordeel van de vooruitmaking niet in rekening moet worden gebracht bij het bepalen van de fictieve massa met het oog op de berekening van de reserve en het beschikbaar deel (art. 922 B.W.). Bovendien kunnen de reservataire erfgenamen, hoe groot het voordeel ook is voor de langstlevende, nooit de inkorting daarvan eisen.87 Artikel 955 van het Burgerlijk Wetboek over de herroeping van een schenking wegens ondankbaarheid is evenmin van toepassing.88
B. Verkrijging die niet geldt als huwelijksvoordeel - herkwalificatie
1. Algemeen
huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (7) 9, nr. 15. 86 G. BAETEMAN, C. DECLERCK, G. DEKNUDT, J. DU MONGH, J. GERLO, A. MAELFAIT, W. PINTENS en J.-L. SNYERS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1754, nr. 354; K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personenen familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 12, nr. 14; H. CASMAN, Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Kluwer, 1976, 102, nr. 82; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 71, nr. 222; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.2.-11; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261, nr. 529; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 389; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 319, nr. 251; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 12; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 71-72, nr. 108; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 228-229; A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (7) 9, nr. 15. 87 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 5, nr. 2; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.2.-11; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261, nr. 529; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 389; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 12; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 72, nr. 108; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 228; A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (7) 9, nr. 15. 88 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261, nr. 529; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 389; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 72, nr. 108; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 228.
25
53.In twee gevallen oordeelt de wetgever dat het voordeel dat de langstlevende echtgenoot verkrijgt, een te verregaande inbreuk betekent op de erfrechten van de afstammelingen van de eerststervende echtgenoot. In afwijking van de algemene regel zullen de in de vooruitmaking begrepen goederen daarom toch (gedeeltelijk) als schenkingen worden beschouwd. Artikel 1458, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is van toepassing wanneer de vooruitmaking gecombineerd wordt met een inbreng van een eigen goed in het gemeenschappelijk vermogen. Artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek wordt toegepast indien de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met kinderen „die niet gemeenschappelijk zijn‟89.
2. Inbreng gecombineerd met een vooruitmaking 54.Opdat artikel 1458, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek90 uitwerking zou krijgen, is een combinatie vereist van een inbreng van een eigen goed (goederen) in het gemeenschappelijk vermogen door de ene echtgenoot met de uitwerking van een beding van vooruitmaking in het voordeel van de andere echtgenoot. De toepassingsvoorwaarden kunnen als volgt worden samengevat: 1° de inbreng van een eigen goed in het gemeenschappelijk vermogen door de eerststervende echtgenoot; 2° een toebedeling bij vooruitmaking van dat goed aan de andere echtgenoot; en 3° de echtgenoot, in wiens voordeel de vooruitmaking werd bedongen, moet de inbrengende echtgenoot overleven.91
55.Wanneer aan de toepassingsvoorwaarden is voldaan, wordt de vooruitmaking voor de helft als een schenking aanzien. Dit is het logisch gevolg van de vaststelling dat de langstlevende echtgenoot normaal recht heeft op de helft van het gemeenschappelijk vermogen, waarin ook de door de andere echtgenoot ingebrachte goederen mogen zitten (art. 1445 B.W.), maar door de vooruitmaking een voordeel verkrijgt ten belope van de helft van de in vooruitmaking begrepen goederen en/of geldsommen.92 Dat voordeel wordt overeenkomstig artikel 1458, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek als een schenking beschouwd.93
89
Zoals gewijzigd bij art. 3 Wet 10 mei 2007, B.S. 3 augustus 2007 (inwerkingtreding: 13 augustus 2007). “Zij wordt echter wel als een schenking beschouwd ten belope van de helft, indien zij tegenwoordige en toekomstige goederen tot voorwerp heeft die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.” (art. 1458, lid 2 B.W.) 91 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 14; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-5; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 545; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 319-320, nr. 251; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 72, nr. 109. 92 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 12, nr. 14; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-4; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 288, nr. 545; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), 90
26
56.Hoewel er in de tekst van artikel 1458, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek enkel sprake is van een schenking ten belope van „de helft van de goederen‟, interpreteert de meerderheid van de rechtsleer dit als een schenking van „de helft van de waarde van de goederen‟.94 Andere rechtsleer stelt dat het gaat om een schenking ten belope van de helft van het goed zelf, onder meer omdat hier het ingebrachte goed daadwerkelijk aan de begiftigde zal worden toegekend.95 96
57.Bij de berekening van het toegekende voordeel zal enkel rekening worden gehouden met de nettowaarde van de inbreng. Wanneer het ingebrachte goed bezwaard was met schulden die door het gemeenschappelijk vermogen werden betaald dan gaat het in de mate van die betaling om een aanwinst en niet om een inbreng. Om de netto-waarde van de inbreng te bepalen zal moeten worden nagegaan welke het proportionele belang was van de schulden ten opzichte van de waarde van het goed op de dag van de inbreng en deze verdeelsleutel moet dan worden toegepast op de waarde van het goed op het moment van de verdeling.97 Bovendien zal met een eventuele vergoeding voor de netto-waarde van de inbreng rekening moeten worden gehouden: in de mate waarin de inbreng gepaard gaat met een dergelijke vergoeding, kan er geen sprake zijn van een voordeel voor de begunstigde echtgenoot en vindt er dan ook geen herkwalificatie plaats.98
Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 71, nr. 106. 93 “De langstlevende echtgenoot kan ten titel van huwelijksovereenkomst maximaal de aanwinsten (alle goederen die gemeenschappelijk zijn in het wettelijk stelsel), de goederen die hij zelf heeft ingebracht en de helft van de goederen door de andere echtgenoot ingebracht, verkrijgen.” (K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14, nr. 16; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 320, nr. 251; A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (7) 9, nr. 17). 94 “Indien het ingebrachte goed tijdens het stelsel ten bezwarende titel is vervreemd, dient artikel 1458, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek te worden toegepast op de ontvangen prijs, indien die nog in het gemeenschappelijk vermogen aanwezig is en in de mate waarin die aan de begunstigde echtgenoot ten goede komt. Werd het goed daarentegen aan derden geschonken, dan zijn de bepalingen niet van toepassing.” (K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 14; zie ook R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 397, nr. 171); H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.3.-4. 95 G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 243; M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 321, nr. 251. 96 Zie hierover o.a. S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 72-73, nr. 110. 97 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14-15, nr. 18; H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35) 61; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 321-322, nr. 252. 98 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14-15, nr. 18; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 324.
27
58.De begiftiging geldt als een schenking bij vooruitmaking en buiten deel.99 Ze moet worden aangerekend op het beschikbaar deel aan haar waarde op het ogenblik van het overlijden van de inbrengende echtgenoot. De kinderen zullen de vordering tot inkorting kunnen instellen voor zover de helft van de vooruitmaking, die als schenking wordt beschouwd, het beschikbaar deel van de nalatenschap overschrijdt.100 Hoewel de inkorting in principe in natura dient te gebeuren, neemt men in de rechtsleer overwegend aan dat de inkorting in waarde geschiedt.101
102
De inkoring in waarde verdient hoe dan ook de
voorkeur. Een inkorting in natura heeft immers tot gevolg dat het goed daadwerkelijk moet worden teruggegeven. Bovendien zal er, indien het in te korten goed niet deelbaar is, een onverdeeldheid ontstaan die aanleiding geeft tot een openbare verkoop van het goed. Bij een inkorting in waarde daarentegen, kan de begunstigde het goed behouden en dient hij het als schenking beschouwde deel (al wat het beschikbaar deel overschrijdt) aan de reservataire erfgenamen in waarde uit te betalen. In dit geval kunnen de kinderen (reservataire erfgenamen) geen zakelijke rechten laten gelden op de gemeenschapsgoederen.103 De schaarse rechtspraak heeft enkel betrekking op artikel 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en past in die context zonder motivering de inkorting in waarde toe.104
3. Samenloop met niet gemeenschappelijke kinderen
a. algemeen
99
Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 7, nr. 6; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 397-398, nr. 171. 100 G. BAETEMAN, C. DECLERCK, G. DEKNUDT, J. DU MONGH, J. GERLO, A. MAELFAIT, W. PINTENS en J.-L. SNYERS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1754, nr. 354; K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personenen familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 14, nr. 17; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 245; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (69) 73, nr. 111. 101 G. BAETEMAN, C. DECLERCK, G. DEKNUDT, J. DU MONGH, J. GERLO, A. MAELFAIT, W. PINTENS en J.-L. SNYERS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1754, nr. 354; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 399, nr. 171; Y.-H. LELEU, “La réduction et le rapport en valeur. Réflexions critiques en vue d‟une réforme législative in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (213) 229-230, nr. 26; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 245-246; in tegenovergestelde zin (weliswaar zonder motivering): W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 261, nr. 530; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 142, nr. 390. 102 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8-12, nr. 7-13. 103 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 7. 104 Antwerpen 22 december 1997, Rev. trim. dr. fam. 2000, 114, R.W. 1998-99, 646 en T. Not. 1998, 496, noot F. BOUCKAERT; Rb. Brussel 9 april 1987, Pas. 1987, 72 en T.B.B.R. 1988, 485.
28
59.Artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek105 heeft tot doel de kinderen die niet gemeenschappelijk zijn te beschermen tegen overdreven vrijgevigheid door hun hertrouwde ouder ten opzichte van zijn tweede echtgenoot. Deze bepaling verhindert dat via gunstige bedingen in het huwelijkscontract de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot zou worden uitgehold ten koste van de reservataire aanspraken van zijn eigen kinderen.106 Annelies Wylleman zegt: “Omdat stiefkinderen geen wettelijke erfgenamen van hun stiefouder zijn, zou het aanhouden van het bezwarend karakter van de huwelijksvoordelen ten aanzien van de stiefouder, kunnen leiden tot hun algehele ontverving.”107
60.Wanneer men de regelingen waarin de artikelen 1458, lid 2 en 1464, lid 2 (samenloop met gemeenschappelijke kinderen) voorzien, vergelijkt met die waarin artikel 1465 (samenloop met kinderen die niet gemeenschappelijk zijn) van het Burgerlijk Wetboek voorziet, stelt men vast dat men in het laatste geval al heel wat vlugger overgaat tot een herkwalificatie van het huwelijksvoordeel in een schenking. De verklaring hiervoor is logisch. Zo de langstlevende echtgenoot in samenloop komt met gemeenschappelijke kinderen wordt hun erfrecht door de uitwerking van een beding van vooruitmaking of ongelijke verdeling in beginsel gewoon uitgesteld: zij zullen in een volgend stadium van de langstlevende erven. Men spreekt van uitstel, maar niet van afstel. Voor „niet gemeenschappelijk kinderen‟ (stiefkinderen) betekent uitstel echter wel afstel. Zij komen immers in beginsel niet tot de nalatenschap van de langstlevende, daar ze geen wettelijke erfgenaam zijn van hun stiefouder.108
61.Concreet valt uit de tekst van de wet af te leiden dat alles wat de langstlevende stiefouder verkrijgt boven de helft van de aanwinsten een schenking is, die binnen de perken van het beschikbaar deel moet blijven. Is dat niet het geval, dan kunnen de stiefkinderen de inkorting vorderen van het meerdere, om zo hun reserve te herstellen. Dus alles wat aan de langstlevende stiefouder meer wordt
105
“Ingeval er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn, blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn ze ongelijk, worden echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen die niet gemeenschappelijk zijn worden benadeeld.” (art. 1465 B.W.) 106 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5.-1; M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 322, nr. 253; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 110, nr. 2 en 112, nr. 16. 107 A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (701) 705, nr. 2; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, (315) 320. 108 K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 168, nr. 4; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 382, nr. 164 en 400, nr. 172; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 16; A. VERBEKE, “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (7) 9, nr. 15.
29
toegekend dan wat hij door de loutere toepassing van het wettelijk stelsel zou verkrijgen, wordt door artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek als een voordeel bestempeld.109
Bij de ontbinding van het stelsel geldt als basisregel de gelijke verdeling van de aanwinsten. (art. 1445 B.W.) De verdeling bij helften van de aanwinsten is altijd een huwelijksvoordeel dat aan de toepassing
van de regels van de schenkingen ontsnapt, ook al maakt ze de facto voor de langstlevende een voordeel uit, bijvoorbeeld omdat de echtgenoten ongelijke inkomsten hadden en de hierop verwezenlijkte besparingen bijgevolg meer van de ene echtgenoot dan van de andere voortkwamen.110 (art. 1465 in fine B.W.) Indien de echtgenoten bij huwelijkscontract een goed hebben ingebracht, zal bij de vereffeningverdeling van de huwelijksgemeenschap minstens de helft ervan toekomen aan de langstlevende ingevolge de toepassing van artikel 1445 van het Burgerlijk Wetboek. Het toegekende deel, zelfs beperkt tot de helft, zal beschouwd worden als een voordeel en net als de ongelijke toebedeling van de aanwinsten, aan de regels van de schenkingen onderworpen worden. Het voordeel is aldus vatbaar voor inkorting voor zover het de grenzen van het beschikbaar deel overschrijdt.111 Indien de langstlevende stiefouder zelf goederen heeft ingebracht in de gemeenschap, kan hij die terugnemen, zonder dat de regels van de schenking erop van toepassing zijn. Dat de eigen inbreng wordt teruggenomen kan immers bezwaarlijk als een begunstiging door de eerst overleden echtgenoot worden beschouwd.112
b. inkorting
109
A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 16. 110 H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 230; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5.-6; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, StoryScientia, 1984, 400-401, nr. 172; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 323, nr. 253; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 6; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 111-112, nr. 9. 111 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.2.-12; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5.-6; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 112, nr. 16; . 112 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5.-7; M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 323, nr. 253; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 7; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 113, nr. 16.
30
62.Een probleem waarvoor in de rechtsleer totnogtoe geen algemeen aanvaarde oplossing is gevonden, is de wijze waarop het huwelijksvoordeel dient te worden ingekort. Indien de inkorting geschiedt in natura, verkrijgen de stiefkinderen een zakelijk recht in blote eigendom op de in te korten goederen van de gemeenschap, met alle gevolgen van dien voor de langstlevende in het licht van de latere verdeling en de eventuele door de stiefkinderen gevorderde omzetting van het vruchtgebruik. De langstlevende kan immers, behoudens voor wat betreft de voornaamste gezinswoning en het aldaar aanwezige huisraad, vanwege de stiefkinderen de omzetting van het vruchtgebruik opgedrongen krijgen. Geconfronteerd met een dergelijke omzettingseis kan de langstlevende die gehecht is aan een verder genot van alle goederen van de gemeenschap, geenszins de inkoop van de blote eigendom tegen opleg eisen om die goederen te kunnen behouden nu de stiefkinderen daarin hun aandeel willen verzilveren. Wordt er ingekort in waarde, dan kan de langstlevende stiefouder de goederen in natura behouden en zal hij enkel moeten bijpassen in functie van de overschrijding in waarde. De stiefkinderen zullen in dergelijk geval dus geen eigendomsrechten op de gemeenschapsgoederen kunnen laten gelden.113 Hoewel men het er in de rechtsleer niet over eens is, wordt overwegend aangenomen dat de inkorting in waarde geschiedt.114
115
De schaarse rechtspraak heeft enkel betrekking op artikel 1464, tweede lid
van het Burgerlijk Wetboek en past in die context zonder motivering de inkorting in waarde toe.116 c. „niet gemeenschappelijke kinderen‟
63.Voor de Wet van 10 mei 2007 was er onduidelijkheid over de vraag wie zich op artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek kon beroepen. In de rechtsleer werden, gelet op de oude bewoordingen van
113
A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 113, nr. 17; A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (701) 707, nr. 5; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, (315) 322-323. 114 G. BAETEMAN, C. DECLERCK, G. DEKNUDT, J. DU MONGH, J. GERLO, A. MAELFAIT, W. PINTENS en J.-L. SNYERS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1755, nr. 354 ; ook K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 171, nr. 11; H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 230; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 399, nr. 171; Y.-H. LELEU, “La réduction et le rapport en valeur. Réflexions critiques en vue d‟une réforme législative in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, (213) 229230, nr. 26; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 113, nr. 19; A. WYLLEMAN, “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, (701) 709, nr. 6; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, (315) 324-325; in tegenovergestelde zin (voorstanders van de inkorting in natura) H. DE DECKER, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer 1995, 230. 115 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8-12, nr. 7-13. 116 Antwerpen 22 december 1997, Rev. trim. dr. fam. 2000, 114, R.W. 1998-99, 646, T. Not. 1998, 496, noot F. BOUCKAERT; Rb. Brussel 9 april 1987, Pas. 1987, 72, T.B.B.R. 1988, 485.
31
artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, uiteenlopende standpunten verdedigd.117 Het oude artikel 1465 luidde immers als volgt: “Ingeval er kinderen zijn uit een vroeger huwelijk, blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn ze ongelijk, worden echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen uit een vroeger huwelijk worden benadeeld.”
63.1.Eén auteur, Delnoy, beweerde dat artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek als gevolg van de Wet tot wijziging van het erfrecht van de langstlevende118 stilzwijgend werd opgeheven119, doch deze overtuiging bleef zonder navolging in de rechtsleer. Bovendien overleefde het artikel, in ongewijzigde bewoordingen, de Afstammingswet120 waarbij aan alle kinderen dezelfde erfrechten ten opzichte van hun ouders worden toegekend, ongeacht de wijze waarop de afstamming werd vastgesteld (art. 334 B.W.). Overigens werd het behoud van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek door de wetgever
uitdrukkelijk bevestigd, door in artikel 295 van het Burgerlijk Wetboek een expliciete verwijzing naar artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek te behouden: “Indien gescheiden echtgenoten zich opnieuw verenigen door hun huwelijk andermaal te doen voltrekken, is artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek alleen van toepassing wanneer er kinderen zijn uit een huwelijk aangegaan tussen de twee echtverbintenissen.”121 De wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek ter bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen122 wijzigde dit artikel, maar behield de verwijzing naar artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek: “"Indien de gescheiden echtgenoten zich opnieuw verenigen door hun huwelijk andermaal te doen voltrekken, is artikel 1465 alleen van toepassing als er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn."123 Volgens Katrijn Boone is artikel 295 van het Burgerlijk Wetboek overbodig geworden. Kinderen geboren uit de buitenhuwelijkse relatie of het vorige huwelijk tussen dezelfde echtgenoten vallen nu immers automatisch buiten het 117
Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 18-22, nr. 24-28; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.5.-8 en 9; R. EEMAN, “Artikel 1465 B.W. beschermt alle stiefkinderen” (noot onder Grondwettelijk Hof 22 juli 2004), T. Not. 2004, 642-645; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 323-327, nr. 254-255; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 8-11; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 113-115, nr. 20-37; G. VAN OOSTERWYCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 247-249. 118 Wet 14 mei 1981, B.S. 27 mei 1981. 119 P. DELNOY, “L‟ article 1465 du Code civil en question” in L. RAUCENT (ed.), Liber Amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-la-Neuve, Academia, 1987, 67-82. 120 Wet 31 maart 1987, B.S. 27 mei 1987. 121 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 18, nr. 23; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 9; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 114, nr. 27. 122 Wet 10 mei 2007, B.S. 3 augustus 2007. 123 Zie hierover o.a. K. VERSTRAETE, “Uitbreiding van de bescherming geboden door artikel 1465 B.W. tot buitenhuwelijkse en overspelige kinderen”, T.V.W. 2007, (435) 436.
32
toepassingsgebied van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, zodat dit niet langer in artikel 295 van het Burgerlijk Wetboek dient verduidelijkt te worden.124
63.2.Volgens de letter van de wet had artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek enkel uitwerking wanneer er kinderen waren uit een „vroeger huwelijk‟. Toch was men het er vroeger al over eens dat kinderen die voor het huwelijk door de erflater gewoon of ten volle geadopteerd werden, zich op artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek konden beroepen.125 Wat de situatie van de langstlevende was zo hij opkwam met buitenhuwelijkse kinderen, gaf in de rechtsleer aanleiding tot de meest uiteenlopende standpunten. Sinds de Afstammingswet van 1987 werd echter, gelet op de invoering van de principiële gelijkheid tussen alle kinderen, vrij algemeen aanvaard dat ook kinderen uit een vorige buitenhuwelijkse relatie van de erflater, van wie de afstamming reeds bij het sluiten van het huwelijk vaststaat, een beroep konden doen op artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek.126 Volgens Mieken Puelinckx-Coene kwam het alleen verantwoord voor de toepassing van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek uit te breiden tot die gevallen die, rekening houdend met het nieuwe principe van de gelijkheid van alle kinderen, inderdaad volledig gelijk zijn: “Alleen buitenhuwelijkse kinderen waarvan de afstamming reeds bij het opstellen van het huwelijkscontract tussen hun overleden ouder en hun stiefouder vaststaat, hebben op dat ogenblik dezelfde reservataire erfaanspraken in de toekomstige nalatenschap van hun ouder, als kinderen uit een „vorig huwelijk‟. Uitbreiding van het toepassingsgebied van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek tot kinderen waarvan de afstamming slechts na het opstellen van het huwelijkscontract werd vastgesteld, zou anderzijds geweld aandoen aan de reeds bestaande rechten van de langstlevende, voor wie nu plots en alleen door toedoen van de andere echtgenoot, de bedongen huwelijkse voordelen schenking zouden worden met alle gevolgen vandien.”127 Annelies Wylleman wees erop dat beide categorieën kinderen geen wettige erfgenamen van de langstlevende zijn en daarom moesten worden beschermd tegen bedingen in het huwelijkscontract waardoor de hele nalatenschap van hun ouder werd uitgehold.128
124
K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 171, nr. 10. 125 Naar analogie met Cass. 27 oktober 1961, Pas. 1962, 222; zie hierover K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 170, nr. 8-9. 126 G. BAETEMAN , J. GERLO, E. GULDIX, W. DE MULDER en P. LUYPAERS, “Overzicht van rechtspraak (19821988). Huwelijksvermogensrecht”, T.P.R. 1990, 235, nr. 119; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Antwerpen, Kluwer, losbl., IV.5.-9; M. COENE, “De patrimoniale gevolgen van de afstamming”, T.P.R. 1987, (1179) 1235, nr. 68; X., “Vragen uit de notariële praktijk. Familiaal vermogensrecht”, Notarius 1998, (24) 27. 127 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 324-325, nr. 254-255; zie ook A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 9; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 114, nr. 30. 128 A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, (315) 320.
33
63.3.Het Grondwettelijk Hof nam, in navolging van de hierboven vermelde rechtsleer, aan dat artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schond in de interpretatie dat het enkel de rechten van kinderen uit een vorig huwelijk beschermde en niet de rechten van buitenhuwelijkse kinderen, geboren voor het huwelijk. Dezelfde bepaling, zo zei het Hof, schond de voormelde grondwetsbepalingen niet in de interpretatie dat ze niet enkel de rechten van kinderen uit een vorig huwelijk, maar ook de rechten van buitenhuwelijkse kinderen, geboren voor het huwelijk, beschermde.129 An Sibiet voegde hier het volgende aan toe: “De door het Hof ingeslagen weg is en blijft er één contra legem. Daarenboven heeft een arrest gewezen in het kader van een prejudiciële vraag geen erga omnes uitwerking, in tegenstelling tot een vernietigingsarrest.”130
63.4.Andere auteurs verdedigden de extensieve uitlegging van het artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek. Naar hun oordeel moest het op alle niet-gemeenschappelijke (dus ook overspelige) kinderen toepasselijk zijn, ongeacht de wijze en het tijdstip van vaststelling van hun afstamming. 131 Volgens An Sibiet deed de uitbreiding van het toepassingsgebied tot overspelige kinderen afbreuk aan de, krachtens het huwelijkscontract, reeds bestaande rechten van de bedrogen langstlevende echtgenoot. Ze wees erop dat anders beslissen niet in overeenstemming zou kunnen worden gebracht met de oorspronkelijke ratio legis van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, nl. verhinderen dat via gunstige bedingen in het huwelijkscontract de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot zou worden uitgehold ten koste van de reservataire aanspraken van zijn eigen kinderen.132 De overspelige kinderen van wie de afstamming pas tijdens het huwelijk wordt vastgesteld, bleven anderzijds niet zonder verweermiddel achter: net als de gemeenschappelijke kinderen konden zij een
129
GwH nr. 140/2004, 22 juli 2004, B.S. 5 oktober 2004, NjW 2005, 126, noot VERSCHELDEN, R.W. 2004-05, 1055, Rev. trim. dr. fam. 2004, 1144, T. Not. 2004, 639, noot EEMAN; Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 14641465 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 20-21, nr. 26-27; zie ook K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 169, nr. 5; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 111 nr. 5-6 en 113, nr. 20 en 114, nr. 28-29; A. WYLLEMAN, “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005, (315) 321; Dit arrest wordt in de rechtleer op verschillende wijzen geïnterpreteerd: “Gelet op het bodemgeschil, waar het buitenhuwelijkse kinderen betrof waarvan de afstamming reeds voor het huwelijk vaststond en de conclusie van de ministerraad zoals opgenomen in het arrest, is het wenselijk om de werking van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek te beperken tot de kinderen wiens afstamming bij het sluiten van het huwelijk reeds vaststaat.” (A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 114, nr. 31); “Gelet op de algemene bewoordingen waarin het arrest is gesteld en de overweging van het Hof dat artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek de erfrechtelijke belangen van kinderen dient te beschermen die geen erfgenaam van de stiefouder zijn, is een ruime interpretatie aangewezen.” (W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 146, nr. 402). 130 A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 111, nr. 6. 131 C. DE WULF, “De wet tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming en het patrimoniaal familierecht”, R.W. 1987-88, (273) 283-285; L. RAUCENT, “Le nouveau droit de la filiation: aspects patrimoniaux”, Ann. dr. 1987, (345) 356. 132 A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 9-10; A. SIBIET, “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, (110) 115, nr. 34-35.
34
beroep doen op artikel 1458, lid 2 en 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.133 De langstlevende echtgenote bleef er ook ten belope van de voordelen, die hem bij huwelijkscontract waren verleend, toe gehouden in te staan voor de huisvesting, het levensonderhoud, de opvoeding en een passende opleiding voor deze kinderen zo ze nog niet zelfstandig waren (art. 203, §2 B.W.).134
63.5.Uiteindelijk heeft de wetgever artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek als volgt gewijzigd: “Ingeval er kinderen zijn die niet gemeenschappelijk zijn, blijft elk beding in het huwelijkscontract hetwelk ten gevolge heeft dat aan een der echtgenoten meer wordt gegeven dan het beschikbaar gedeelte, zonder gevolg ten aanzien van het meerdere; gelijke verdeling van hetgeen is overgespaard van de wederzijdse inkomsten der echtgenoten, al zijn ze ongelijk, worden echter niet beschouwd als een voordeel waardoor de kinderen die niet gemeenschappelijk zijn worden benadeeld.”135 De oude bewoordingen „uit een vroeger huwelijk‟ werden vervangen door „die niet gemeenschappelijk zijn‟. Voortaan geldt het beschermingsregime van zodra er kinderen zijn „die niet gemeenschappelijk zijn‟, ongeacht het feit of deze kinderen uit een huwelijk geboren zijn of niet. Verstraete verwoordt het als volgt: “Onder het oude regime gold de bescherming enkel voor huwelijkse kinderen, niet voor voorhuwelijkse kinderen (die de decuius voor het huwelijk verwekt had) en a fortiori niet voor overspelige kinderen (door de erflater tijdens het huwelijk verwekt). De wet van 10 mei 2007 strekt ertoe de bescherming die artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek biedt ten aanzien van huwelijkse kinderen van de erflater, uit te breiden tot buitenhuwelijkse kinderen, inclusief overspelige kinderen, ten aanzien van wie de afstamming met de erflater vaststaat.”136 Boone voegt hieraan toe dat buitenhuwelijkse en overspelige kinderen een beroep kunnen doen op artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien hun afstamming pas na het overlijden van de decuius wordt vastgesteld.137
d. samenloop van gemeenschappelijke kinderen met niet gemeenschappelijk kinderen
64.In geval van samenloop tussen gemeenschappelijke kinderen en niet gemeenschappelijke kinderen rijzen twee vragen. Ten eerste, kunnen de gemeenschappelijke kinderen mee genieten van de inkorting die door de stiefkinderen wordt gevorderd en ten tweede, kunnen de gemeenschappelijke kinderen zelf de vordering tot inkorting instellen wanneer de stiefkinderen dit zouden nalaten?138 133
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 20, nr. 25; M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 326, nr. 254-255. 134 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 326, nr. 254-255. 135 Zoals gewijzigd bij art. 3 Wet 10 mei 2007, B.S. 3 augustus 2007 (inwerkingtreding: 13 augustus 2007). 136 K. VERSTRAETE, “Uitbreiding van de bescherming geboden door artikel 1465 B.W. tot buitenhuwelijkse en overspelige kinderen”, T.V.W. 2007, (435) 436; zie hierover ook K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 168, nr. 1-3 en 169-170, nr. 7. 137 ook K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, (168) 171, nr. 11. 138 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 21-22, nr. 28; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker”
35
Op de vraag of kinderen uit het tweede huwelijk mee kunnen profiteren van de vordering tot inkorting ingesteld door het stiefkind antwoordt An Sibiet positief: “Het is logisch dat wanneer de stiefkinderen een vordering tot inkorten, op basis van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, instellen, dat die ingekorte voordelen terug in de nalatenschap van hun vooroverleden ouder vallen. Overeenkomstig artikel 745 van het Burgerlijk Wetboek erven alle kinderen gelijk en dat ongeacht de wijze waarop hun afstamming is vastgesteld. Hieruit valt af te leiden dat zelfs buitenhuwelijkse of overspelige kinderen recht hebben op een deel van de ingekorte voordelen. Daarenboven zal het beschikbaar deel berekend worden aan de hand van het aantal kinderen, alle kinderen in acht genomen.”139 Over het antwoord op de tweede vraag zijn de meningen verdeeld. Zo menen sommigen dat alle reservataire
erfgenamen
de inkortingsvordering kunnen
instellen, bijgevolg eveneens
de
gemeenschappelijke kinderen140; anderen daarentegen stellen dat enkel de stiefkinderen de vordering op grond van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek mogen instellen141. An Sibiet zegt: “De ratio legis van artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek is duidelijk. Via deze bepaling wil de wetgever de stiefkinderen beschermen tegen de mogelijke uitholling van de nalatenschap van de vooroverleden ouder via de huwelijksvoordelen ten gunste van de langstlevende stiefouder. Een van de argumenten voor deze efficiënte bescherming is het ontbreken van een uitgesteld erfrecht ten opzichte van hun langstlevende stiefouder. Door de vordering op te stellen voor kinderen uit het tweede huwelijk zou volgens mij één van de laatste rechtvaardigingen voor het verder bestaan van het bewuste artikel onderuit worden gehaald. Uitgerekend die kinderen die wel een uitgesteld erfrecht genieten ten aanzien van hun ouder, zouden dan de rechten van die ouder zwaar kunnen beknotten op basis van een regel die helemaal niet ter hunner bescherming is uitgevaardigd, eenvoudigweg omdat ze in deze geen bescherming behoeven.”142
AFDELING II. HET BEDING VAN ONGELIJKE VERDELING
§1.
Algemeen
in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 11-12. 139 A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 11; in dezelfde zin M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 326, nr. 254-255; contra P. DE PAGE en I. DE STEFANI, Liquidation et partage. Commentaire pratique, Brussel, Kluwer, losbl., III.1.6-16-19. 140 J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 292, nr. 554; M. VAN QUICKENBORNE, Contractuele erfstelling in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1991, 149. 141 R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, StoryScientia, 1984, 401, nr. 172; A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 12. 142 A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, (1) 12.
36
65.“Echtgenoten kunnen overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling een ander deel dan de helft, of zelfs het gehele vermogen zal ontvangen.” (art. 1461 B.W.)
66.De verdeling bij helften van het gemeenschappelijk vermogen (art. 1445 B.W.) behoort niet tot de essentie van het stelsel.143 De echtgenoten mogen ervan afwijken en kunnen de langstlevende of een van hen indien hij het langst leeft, een ander deel dan de helft of zelfs het gehele gemeenschappelijk vermogen – men heeft dan te maken met een verblijvingsbeding – toekennen. Een ongelijk aandeel wordt aan de langstlevende toegekend zodra hij iets anders uit het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt dan de helft in volle eigendom.144
67.Bedingen van ongelijke verdeling worden voornamelijk in het huwelijkscontract opgenomen om de langstlevende echtgenoot veilig te stellen voor de tijd dat de andere echtgenoot er niet meer zal zijn, doch beantwoorden in se aan de bezorgdheid van elk der echtgenoten om voor hun eigen oude dag beveiligd te zijn.145 Bovendien bieden huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken het voordeel dat ze niet eenzijdig herroepbaar zijn, noch vatbaar voor onterving. Bovendien zal de langstlevende echtgenoot zelfs bij onwaardigheid of bij verwerping van de nalatenschap zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken behouden. Hij kan aldus, door verwerping van de nalatenschap, ontkomen aan iedere bijdrage in de eigen schulden van de eerststervende, zonder daarbij zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak te verliezen.146
§2.
Voorwerp
A. Algemeen
143
H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-2. H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 76, nr. 120. 145 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 59, nr. 189; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-2. 146 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 4, nr. 2; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 61-62, nr. 199; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 289, nr. 548; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 536; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 395. 144
37
68.De echtgenoten zijn vrij het deel van de langstlevende echtgenoot te bepalen. Veel variaties van ongelijke verdeling zijn mogelijk en ze zijn allen toegestaan.147 Zo kan men de langstlevende echtgenoot een ander breukdeel dan de helft toekennen. Deze afwijking kan zowel in het voordeel van de langstlevende echtgenoot (b.v. 2/3, 3/4, enz.) als in het nadeel ervan (b.v. 1/3, 1/4, enz.) worden bedongen.148 Men kan bij de ongelijke verdeling ook anticiperen op de toekomstige belangen van de kinderen. Hélène Casman wijst, bij wijze van voorbeeld, op de situatie waarin zowel de man als de vrouw kinderen uit een vorige relatie heeft (de man heeft drie kinderen, de vrouw heeft er slechts één) en waarbij zowel de man als de vrouw wenst dat alle kinderen, bij verkrijging door de volgende generatie, gelijke aanspraken hebben op het door hen opgebouwde gemeenschappelijk vermogen. De wens van het echtpaar kan in vervulling gaan door te bedingen dat de man, indien hij het langst leeft, 3/4 van het gemeenschappelijk vermogen en de vrouw, indien zij het langst leeft, 1/4 van het gemeenschappelijk vermogen zal verkrijgen. Zo zal elk kind uiteindelijk een gelijk deel, meer bepaald 1/4, uit de gemeenschap bekomen.149 Ook de toebedeling naar gelang van de aard van de goederen of van de rechten is mogelijk (b.v. de roerende goederen, de onroerende goederen)150 en kan de verdeling zowel in vruchtgebruik als in volle eigendom gebeuren.151
69.Bovendien kan men deze drie categorieën onderling combineren tot een complex beding van ongelijke verdeling (b.v. de roerende goederen in volle eigendom en de onroerende goederen in vruchtgebruik, de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik, de helft van de onroerende goederen in volle eigendom en de andere helft in 147
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 8; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 537; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 396; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux (loi du 14 juillet 1976) et formules d‟application, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1978, 404, nr. 936; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 865, nr. 1539. 148 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 537; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 396; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux (loi du 14 juillet 1976) et formules d‟application, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1978, 404, nr. 936; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 865, nr. 1539. 149 H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 76, nr. 121. 150 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-5; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 537; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 396; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 866, nr. 1540. 151 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8, nr. 8; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 537; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 396; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux (loi du 14 juillet 1976) et formules d‟application, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1978, 404, nr. 936; J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 865, nr. 1539.
38
vruchtgebruik, vruchtgebruik op het hele gemeenschappelijk vermogen, het hele gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom, enz.).152
B. Toebedeling in vruchtgebruik
1. Beding van ongelijke verdeling waarbij de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot wordt toegekend
a. algemeen
70.Het beding waarbij aan de langstlevende echtgenoot de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en de andere helft in vruchtgebruik wordt toegekend, verschaft hem niet meer dan wat hij, bij aanwezigheid van kinderen, krachtens het wettelijk huwelijksvermogensstelsel (art. 1445 153
B.W.) en zijn erfrecht ab intestato (art. 745bis §1 lid 1 B.W.) zou verkrijgen.
Toch blijft dergelijk beding interessant, o.m. omdat het de rechten van de afstammelingen ongeschonden laat.154 Bovendien zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken niet eenzijdig herroepbaar, noch vatbaar voor onterving; zal de langstlevende echtgenoot zelfs bij onwaardigheid of bij verwerping van de nalatenschap zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken kunnen behouden; kan de langstlevende echtgenoot, met behoud van zijn huwelijksvoordeel, aan iedere bijdrage in de eigen schulden van de decuius ontsnappen. Tenslotte bieden bedingen in vruchtgebruik het voordeel dat dit vruchtgebruik aan de regels van het erfrechtelijk vruchtgebruik wordt onttrokken, omdat het niet krachtens erfrecht maar krachtens huwelijksovereenkomst wordt verkregen. Het bij huwelijkcontract toegekende vruchtgebruik is voor meer en andere modalisering vatbaar dan het erfrechtelijke.155 Een bespreking volgt hierna.
b. boedelbeschrijving, borgstelling en belegging
152
H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 65, nr. 209; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-5; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 289, nr. 547. 153 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262-263, nr. 536; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 395. 154 G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 65, nr. 80. 155 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 62, nr. 201; H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 76, nr. 121; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 536; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 395.
39
71.Vruchtgebruik verkregen als huwelijksvoordeel valt niet onder de toepassing van artikel 745ter van het Burgerlijk Wetboek.156 Dit artikel heeft immers enkel betrekking op door erfenis verkregen vruchtgebruik.
Bij
huwelijkscontract
toebedeeld
vruchtgebruik
wordt
beheerst
door
de
gemeenrechtelijke principes van de artikelen 600 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.157
72.De vruchtgebruiker kan bijgevolg, hoe dan ook, niet ontslagen worden van het doen opmaken van een boedelbeschrijving van de roerende goederen en een staat van de onroerende goederen. (art. 600 158
B.W.
en art. 1428 B.W.)159 Gommaar Van Oosterwijck neemt echter aan dat een vrijstelling van
boedelbeschrijving of staat moet uitgelegd worden als een beding waarbij de vruchtgebruiker ontslagen wordt de kosten daarvan te dragen. Die kosten vallen dan ten laste van de blote eigenaars, voor zover hun voorbehouden erfdeel daardoor niet wordt aangetast.160
73.De vruchtgebruiker moet borg stellen om als een goed huisvader te genieten, maar hij kan van deze verplichting ontslagen worden door de akte waarbij het vruchtgebruik is gevestigd. (art. 601 B.W.) De vruchtgebruiker kan m.a.w. in het huwelijkscontract vrijgesteld worden van borgstelling.161
156
“Niettegenstaande enig andersluidend beding kan ieder die de blote eigendom verkrijgt, eisen dat voor alle met vruchtgebruik belaste goederen een boedelbeschrijving van de roerende en een staat van de onroerende wordt opgemaakt, dat de geldsommen worden belegd en dat de effecten aan toonder, naar keuze van de langstlevende echtgenoot, worden omgezet in inschrijvingen op naam of gedeponeerd op een gemeenschappelijke bankrekening.” (art. 745ter B.W.). 157 C. DE BUSSCHERE, “Is artikel 745ter B.W. van toepassing op het vruchtgebruik op gemeenschappelijke goederen, verkregen ingevolge een beding van ongelijke verdeling van de gemeenschap?” (noot onder Rb. Gent 19 oktober 1981), T. Not. 1982, 113-115; M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenoot. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, T.P.R. 1981, (593) 667, nr. 84; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 66, nr. 82. 158 “De vruchtgebruiker neemt de zaken in de staat waarin zij zich bevinden; hij kan echter in het genot daarvan niet treden dan nadat hij, in tegenwoordigheid van de eigenaar of deze behoorlijk opgeroepen zijnde, een boedelbeschrijving van de roerende goederen en een staat van de onroerende goederen die aan het vruchtgebruik onderworpen zijn, heeft doen opmaken.” (art. 600 B.W.). 159 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 62, nr. 201; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 66-67, nr. 83. 160 G. VAN OOSTERWIJCK, “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, R.W. 1981-82, (373) 386, nr. 16; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 67, nr. 83. 161 H. CASMAN, “Het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, het intestaat erfrecht”, R.W. 1981-82, (353) 363364, voetnoot 58; C. DE BUSSCHERE, “Is artikel 745ter B.W. van toepassing op het vruchtgebruik op gemeenschappelijke goederen, verkregen ingevolge een beding van ongelijke verdeling van de gemeenschap?” (noot onder Rb. Gent 19 oktober 1981), T. Not. 1982, 113-115; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 289, nr. 548; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 395; M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenoot. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, T.P.R. 1981, (593) 667, nr. 84; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, R.W. 1981-82, (373) 386-387, nr. 16; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 68, nr. 87.
40
74.Overeenkomstig artikel 745ter van het Burgerlijk Wetboek kan iedere blote eigenaar eisen dat de geldsommen worden belegd en dat de effecten aan toonder naar keuze van de langstlevende worden omgezet in inschrijving op naam of gedeponeerd op een gemeenschappelijke bankrekening. Dit artikel heeft echter, zoals hierboven al aangehaald, enkel betrekking op erfrechtelijk vruchtgebruik. Bij huwelijkscontract toebedeeld vruchtgebruik wordt beheerst door de gemeenrechtelijke principes van de artikelen 600 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Welnu, de verplichting tot belegging is overeenkomstig artikel 602 van het Burgerlijk Wetboek slechts een correctief van het gebrek aan borgstelling.162 Gommaar van Oosterwijck meent daaruit te mogen afleiden dat, wanneer de vruchtgebruiker geldig wordt vrijgesteld van borg, hij ook kan worden vrijgesteld én van belegging én van omzetting in inschrijving op naam of het deponeren van effecten aan toonder op een gemeenschappelijke bankrekening (die tenslotte slechts bijzondere vormen van belegging zijn). Hij steunt zich in het bijzonder op de overweging dat een van borg vrijgesteld vruchtgebruiker zich in een toestand bevindt alsof hij alle vereiste waarborgen had verstrekt.163
c. omzetting van het vruchtgebruik
75.Bij huwelijkscontract toebedeeld vruchtgebruik valt niet onder het begrip erfrechtelijk vruchtgebruik, maar maakt een huwelijksvoordeel uit.164 Het is volledig vreemd aan de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot en valt bijgevolg niet onder de regels van de omzetting. 165 De wettelijke conversieregeling betreft erfrechtelijk vruchtgebruik en heeft m.a.w. enkel betrekking op vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot uitoefent op goederen die afhangen van de nalatenschap van de eerststervende.166 Hieronder worden begrepen: de nagelaten goederen en de goederen die fictief aan de nalatenschap worden toegevoegd om de hereditaire massa te vormen.167 162
“Indien de vruchtgebruiker geen borg vindt, worden de onder het vruchtgebruik begrepen geldsommen belegd.” (art. 602 lid 2 B.W.). 163 G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 69, nr. 89; zie ook H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 201; C. DE BUSSCHERE, “Is artikel 745ter B.W. van toepassing op het vruchtgebruik op gemeenschappelijke goederen, verkregen ingevolge een beding van ongelijke verdeling van de gemeenschap?” (noot onder Rb. Gent 19 oktober 1981), T. Not. 1982, 113-115; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 536; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 395; M. PUELINCKX-COENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenoot. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, T.P.R. 1981, (593) 667, nr. 84. 164 Gent 30 april 1992, T. Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE. 165 H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 76, voetnoot 150; H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 158, nr. 415; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 465, nr. 42; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 536; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 144, nr. 395. 166 Gent 30 april 1992, T. Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE; H. CASMAN, “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, (803) 804-812, nrs. 3, 15, 16, 22 en 23. 167 H. CASMAN en A. VASTERSAVENDTS, De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 156, nr. 408.
41
76.Het is toegelaten bij huwelijkscontract te bedingen dat het toegekende vruchtgebruik niet zal kunnen worden omgezet en dit zowel t.a.v. de langstlevende echtgenoot als t.a.v. de afstammelingen, op voorwaarde dat men binnen het domein van de huwelijksvoordelen blijft.168 Evenzeer is het mogelijk bij huwelijkscontract een recht om de omzetting te vorderen in te voeren. Al is er in de rechtsleer discussie over de vraag of dit recht louter in het voordeel van de langstlevende echtgenoot kan worden bedongen. Het is m.a.w. onduidelijk of men een vruchtgebruik kan toebedelen waarvan de omzetting alleen door de langstlevende en niet door de blote eigenaars (erfgenamen) kan worden gevorderd.169
2. Beding van ongelijke verdeling waarbij het vruchtgebruik van het gemeenschappelijk vermogen toekomt aan de langstlevende echtgenoot
77.Frans Bouckaert onderzoekt of een beding van ongelijke verdeling waarbij aan de langstlevende het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke goederen wordt toebedeeld en de blote eigendom aan de eerststervende, geldig is.170 Hij vertrekt in zijn redenering van een clausule waarbij de blote eigendom van het gehele gemeenschappelijk vermogen aan de eerststervende echtgenoot wordt toebedeeld. Dergelijke toebedeling kan volgens hem geen uitwerking hebben omdat ze in strijd is met de bewoordingen van artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dit artikel kunnen echtgenoten immers overeenkomen dat de langstlevende of een hunner indien hij het langst leeft, bij de verdeling, een ander deel dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen zal ontvangen.
168
Gent 30 april 1992, T. Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE; H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 201; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 289, nr. 548; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, R.W. 1981-82, (373) 387, nr. 16; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 73, nr. 94. Overeenkomstig artikel 745quinquies §2 van het Burgerlijk Wetboek kan het recht op omzetting niet ontnomen worden aan stiefkinderen, noch aan de langstlevende echtgenoot voor wat de preferentiële goederen betreft. 169 Zie hierover o.a. H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 63, nr. 201; M. PUELINCKXCOENE, “De grote promotie van de langstlevende echtgenoot. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, T.P.R. 1981, (593) 643, nr. 62; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 74, nr. 94. 170 De geldigheid werd bevestigd door het Hof van Beroep te Gent (Gent 28 maart 2002, T. Not. 2003, 158); zie voor een loutere vermelding van dit beding als geldige variant van ongelijke verdeling o.a. H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 65, nr. 209; H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 77-78, nr. 123; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-5; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 289, nr. 547; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 65, nr. 80; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 3, nr. 4.
42
Bovendien, zo zegt hij, zal het beding wellicht nietig zijn omdat men er een verboden erfovereenkomst in kan lezen. Al voegt hij hieraan toe dat de rechter deze nietige toebedeling kan converteren171 in een geldige toebedeling van het vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot. Daarnaast kan de rechter een beroep doen op de interpretatieregels van de artikelen 1156 en 1157 van het Burgerlijk Wetboek172 om een ongelukkige formulering van een dergelijk beding recht te trekken. 173 Om alle discussies omtrent de rechtsgeldigheid van een beding houdende toebedeling van de blote eigendom van het gemeenschappelijk vermogen aan de eerststervende, zullen notarissen er volgens hem goed aan doen het beding te beperken tot de loutere toekenning van het vruchtgebruik aan de langstlevende echtgenoot. Elke verwijzing naar de toebedeling van de blote eigendom van het gemeenschappelijk vermogen aan de eerststervende is dan ook te vermijden.174
C. Toebedeling in volle eigendom: het verblijvingsbeding
78.Echtgenoten kunnen het gehele gemeenschappelijk vermogen (actief en passief) toekennen aan de langstlevende echtgenoot. (art. 1461 B.W.) De begunstigde echtgenoot ontvangt in dergelijk geval alle gemeenschappelijke goederen, ongeacht hun aard (roerend of onroerend) en ongeacht hun oorsprong (voor of tijdens het huwelijk verkregen, om niet of onder bezwarende titel, tot dat vermogen begrepen ten gevolge van een beding van inbreng in het gemeenschappelijk vermogen of ten gevolge van een beding uitgaande van de derde-begiftiger dat het geschonken of gelegateerde goed gemeenschappelijk moest worden).175
79.Vermits het gehele gemeenschappelijk vermogen aan slechts één persoon wordt toegekend, ontstaat er geen onverdeeldheid en vindt er bijgevolg geen verdeling plaats. (De voorafgaande vereffening dient wel steeds te worden uitgevoerd. Dit betekent dat alle rekeningen moeten worden opgemaakt, de lasten betaald en de vergoedingen uitgekeerd. Alleen het saldo verblijft aan de langstlevende echtgenoot.)176 Het inlassen van een verblijvingsbeding kan aldus van aard zijn de praktische 171
“het omzetten van een door de partijen gewilde maar nietige rechtshandeling in een andere geldige rechtshandeling die het doel dat partijen bij het aangaan van de nietige rechtshandeling beoogden, zij het gedeeltelijk, toch zo goed mogelijk verwezenlijkt” (J. RONSE, “Gerechtelijke conversie van nietige rechtshandelingen”, T.P.R. 1965, (199) 202-203). 172 “Men moet in de overeenkomsten nagaan welke de gemeenschappelijke bedoeling van de contracterende partijen is geweest, veeleer dan zich aan de letterlijke zin van de woorden te houden.” (art. 1156 B.W.); “Wanneer een beding voor tweeërlei zin vatbaar is, moet men het veeleer opvatten in de zin waarin het enig gevolg kan hebben, dan in die waarin het geen gevolg kan teweegbrengen.” (art. 1157 B.W.). 173 F. BOUCKAERT, “Is een beding van ongelijke verdeling waarbij aan de langstlevende het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke goederen wordt toebedeeld en de blote eigendom aan de nalatenschap van de eerststervende een geldig beding?” (noot onder Gent 28 maart 2002), T. Not. 2003, (160) 162. 174 F. BOUCKAERT, “Is een beding van ongelijke verdeling waarbij aan de langstlevende het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke goederen wordt toebedeeld en de blote eigendom aan de nalatenschap van de eerststervende een geldig beding?” (noot onder Gent 28 maart 2002), T. Not. 2003, (160) 163. 175 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-7. 176 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 66, nr. 211; H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 81, nr. 128; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-6.
43
problemen verbonden aan het bestaan van een postcommunautaire onverdeeldheid het hoofd te bieden. Hierna worden deze praktische problemen kort besproken.
79.1.Wanneer iemand, gehuwd onder een gemeenschapsstelsel, overlijdt en kinderen nalaat, ontstaat er vanaf de dag van de ontbinding van het gemeenschappelijk vermogen een onverdeeldheid van gemeen recht, waarop in afwachting van de verdeling, de regels van de mede- eigendom (art. 577-2 177
B.W.) toepasselijk zijn.
Zeer vaak verloopt er veel tijd tussen het ogenblik van de ontbinding en het
ogenblik van de verdeling, bijvoorbeeld omdat met de verdeling van de gemeenschap (en de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot) gewacht wordt tot na het overlijden van de langstlevende echtgenoot.178
79.2.Eén van de nadelen verbonden aan het bestaan van dergelijke post-communautaire onverdeeldheid is dat daden van beheer, andere dan daden van voorlopig beheer, en daden van beschikking met medewerking van alle mede-eigenaars moeten geschieden. (art. 577-2 §6 lid 1 179
B.W.)
Zo zal de langstlevende echtgenoot de toestemming aan zijn kinderen moeten vragen, wil hij
de eigendom verkopen, verbouwen, enz. In de praktijk kan dit voor de nodige problemen zorgen. Immers, in sommige gevallen kan simpelweg geen toestemming gegeven worden, meer bepaald wanneer de afstammelingen minderjarig zijn. In dergelijk geval dient de langstlevende echtgenoot de plichtplegingen van het ouderlijk goederenbeheer te eerbiedigen en moet hij voor bepaalde bestuurshandelingen machtiging aan de vrederechter vragen (art. 378 B.W.)180. Daarnaast is het mogelijk dat de afstammelingen geen toestemming willen geven, bijvoorbeeld voor de verkoop van een onroerend goed, omdat men de controle wil behouden over het vermogen van de langstlevende ouder. De langstlevende echtgenoot kan aldus in een geblokkeerde situatie terechtkomen die enkel via een langdurige verdelingsprocedure kan worden opgelost. Eventueel kan de overname van preferentiële goederen een uitweg bieden, maar daartoe zijn oplegsommen vereist die mogelijks niet voorhanden zijn of die, gezien de leeftijd van de langstlevende, soms niet meer kunnen worden geleend.181
177
J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492), 492, nr. 2; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 205, nr. 382; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 363, nr. 1; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 550. 178 J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 205, nr. 382. 179 L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 363, nr. 1. 180 “Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 935, derde lid, is de machtiging van de vrederechter vereist om de in artikel 410, §1, 1° tot 6°, 8°, 9° en 11° tot 14° bepaalde handelingen te verrichten waarvoor de voogd bijzondere machtiging van de vrederechter moet verkrijgen.” (art. 378 §1 lid 1 B.W.). 181 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492), 492, nr. 2; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 550; zie ook K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H.
44
Bovendien zijn vervelende situaties, zelfs indien alle kinderen bekwaam zijn en willen toestemmen in datgene wat hun langstlevende ouder wenst te doen, niet uit te sluiten. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk dat een van de kinderen schulden maakt en dat op zijn aandeel beslag wordt gelegd door de schuldeisers. Bovendien kunnen deze schuldeisers de verdeling vorderen of in de verdeling tussenkomen.182
80. Men kan aan deze vervelende situaties tegemoet komen door een verblijvingsbeding in het huwelijkscontract op te nemen. Het voordeel van een verblijvingsbeding is immers gelegen in de bijzonder comfortabele situatie die ermee voor de langstlevende echtgenoot gecreëerd wordt. Een verblijvingsbeding verleent aan de langstlevende echtgenoot een onbeperkte beschikkingsbevoegdheid over alle gemeenschappelijke goederen. Hij wordt volle eigenaar en kan bijgevolg alle eigenaarsbevoegdheden uitoefenen, met inbegrip van de bevoegdheid om te beschikken en te vervreemden. En dit zonder enige tussenkomst van de erfgenamen van de andere echtgenoot en zonder enige verplichting om zich tegenover deze erfgenamen te verantwoorden.183
81.Bovendien versterken bedingen in volle eigendom de positie van de langstlevende echtgenoot indien de eerstervende, de decuius, kinderen nalaat.184 En zelfs wanneer hij geen kinderen nalaat, dan nog is dergelijk beding interessant. Zo zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken niet eenzijdig herroepbaar, noch vatbaar voor onterving; zal de langstlevende echtgenoot zelfs bij onwaardigheid of bij verwerping van de nalatenschap zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken kunnen behouden; kan de langstlevende echtgenoot, met behoud van zijn huwelijksvoordeel, aan iedere bijdrage in de eigen schulden van de decuius ontsnappen.
82.Het beding draagt echter ook de nadelen van de voordelen. Zo werkt het verblijvingsbeding in hoofde van de kinderen enigszins ontervend. Gelet op het feit dat de langstlevende echtgenoot volle eigenaar wordt van het gehele gemeenschappelijk vermogen, kan hij erover beschikken zoals hij dat zelf wil (zonder inmenging van de erfgenamen van de eerststervende) en zal hij bijvoorbeeld ook eigenmachtig kunnen bepalen aan wie het bij zijn overlijden toekomt. 185 Deze onzekerheid kan
CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl.,6-7, nr. 6. 182 J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492), 492493, nr. 2; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 551. 183 H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 66-67, nr. 211; H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 81, nr. 129. 184 Vgl. art. 745bis, §1, lid 1 B.W. 185 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 82, nr. 131; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 92, nr. 134/2; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth,
45
evenwel worden weggewerkt door aan het verblijvingsbeding een modaliteit toe te voegen: het verblijvingsbeding onder last.186
83.Verblijvingsbedingen onder last zijn bedingen krachtens dewelke bij ontbinding van het stelsel door overlijden van één der echtgenoten het ganse gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot verblijft, onder de verplichting om aan de nalatenschap de tegenwaarde te betalen van hetgeen aan de eerststervende zou zijn toegekomen bij een gelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen.187 Civielrechtelijk verkrijgen de erfgenamen van de eerststervende hierdoor toch een deel van het gemeenschappelijk vermogen dat tussen hun rechtsvoorganger en de langstlevende heeft bestaan: zij krijgen een vorderingsrecht.188 De vordering komt toe aan de erfgenamen, d.w.z. de bloedverwanten voor de blote eigendom en aan de langstlevende voor het vruchtgebruik, tenzij de erflater andersluidende testamentaire beschikkingen hieromtrent heeft getroffen.189 83.1.Echtgenoten kunnen de last – of de verplichting tot betaling – vrij modaliseren. Zo kan worden voorzien dat de langstlevende echtgenoot zelf zal beslissen op welke wijze (zo kan men naast een som geld, ook bepaalde gemeenschapsgoederen aan de nalatenschap toewijzen190) en op welk ogenblik de
2003, 525, nr. III/1790; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 551. 186 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 82, nr. 132; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 92, nr. 134/3; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 525, nr. III/1790. 187 H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35), 74; H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 82-84, nr. 131-134; zie ook o.a. J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 213-215; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 496-497, nr. 7-8; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 552-557. 188 “Civielrechtelijk blijft de langstlevende echtgenoot volledig over de gemeenschapsgoederen beschikken, maar aangezien de kinderen over een vorderingsrecht beschikken zullen zijn minstens moeten tussenkomen om hun akkoord te geven omtrent de omvang en de waarde van het gemeenschappelijk vermogen om aldus de hoegrootheid van hun vordering te bepalen (tenzij deze meteen forfaitair is bepaald of bepaalbaar gesteld). Zij hebben bovendien het recht om een inventaris te laten opstellen (art. 1176 Ger. W.) en hebben baat bij een notariële akte die hen een uitvoerbare titel verstrekt.” (D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 467, nr. 46; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 555-556); H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 82, nr. 132; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 555 . 189 H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35) 74; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 465, nr. 43. 190 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 83, nr. 133.
46
betaling zal geschieden (zo kan men de opeisbaarheid van de vordering tot betaling uitstellen tot een later tijdstip, bijvoorbeeld: “de betaling kan niet worden gevorderd zolang de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik op de nalatenschap uitoefent”).191 Vanuit civielrechtelijk oogpunt kan het nuttig zijn het uitstel van betaling te combineren met het inlassen van enige waarborg ten behoeve van de erfgenamen die schuldeisers zijn van de op termijn verschuldigde bedragen, bijvoorbeeld: een bankwaarborg, een zakelijke zekerheid, enz. Omdat dit dan weer de beschikkingsbevoegdheid van de langstlevende echtgenoot kan inperken, doet men er goed aan de opeisbaarheid van deze zekerheid uit te stellen tot wanneer zich omstandigheden voordien die waakzaamheid bij de erfgenamenschuldeisers verantwoorden, bijvoorbeeld: wanneer de langstlevende echtgenoot niet meer in staat is zelf zijn vermogen te beheren, wanneer de langstlevende in staat van faillissement of kennelijk onvermogen verkeert, wanneer de langstlevende een nieuw huwelijk of een nieuwe relatie in gezinsverband aangaat, enz.192
83.2.De fiscalerechtelijke bespreking van het verblijvingsbeding onder last, volgt verder in dit werk. (zie infra, randnr. 119 e.v.)
D. Forfait de communauté
84.“Het beding waarbij bepaald wordt dat een van de echtgenoten of zijn erfgenamen, voor alle recht in de gemeenschap slechts op een bepaalde geldsom zullen kunnen aanspraak maken, vormt een vast akkoord dat de andere echtgenoot of zijn erfgenamen verplicht de bedongen som te betalen, hetzij de gemeenschap gunstig of ongunstig is, toereikend of niet toereikend om de som te voldoen.” (oud art. 1522 B.W.)193 Onder het oude recht kon in het huwelijkscontract een forfait de communauté – vast akkoord –worden ingelast waardoor aan één van de echtgenoten, bij de verdeling, als enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen een vaste som werd toegekend. De monetaire onzekerheid heeft er echter voor gezorgd dat deze clausule in onbruik is geraakt. Het forfait de communauté komt sinds 1976 niet langer voor in het Burgerlijk Wetboek en het gebruik ervan, hoewel niet verboden, wordt in de rechtsleer eerder afgeraden.194 Er zal niet verder op dit onderwerp worden ingegaan.
191
H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35), 74-75; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 92, nr. 134/2; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 526, nr. III/1790. 192 H. CASMAN, “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (81) 84, nr. 134. 193 Afgeschaft bij Wet 14 juli 1976, B.S. 18 september 1976. 194 Zie hierover o.a. H. CASMAN, Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 66, nr. 210; H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 77, nr. 122; H. CASMAN en M.
47
§3.
Modaliteiten
A. Wederkerigheid
85.Noch het beding van ongelijke verdeling, noch het verblijvingsbeding moet wederkerig bedongen worden. Het kan m.a.w. ten gunste van één bepaalde echtgenoot worden opgesteld.195
B. Voorwaarde van overleving
86.In artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek worden, net als in artikel 1457 wat het beding van vooruitmaking betreft, zowel het beding van ongelijke verdeling als het verblijvingsbeding als overlevingsrechten opgevat.
87.In de rechtsleer is er discussie over de vraag of de voorwaarde van overleving een essentiële voorwaarde is. Sommige auteurs menen dat een beding van ongelijke verdeling noodzakelijk als overlevingsrecht dient bedongen te worden. Moni Van Look en Hélène Casman zeggen: “Het beding waarbij de echtgenoten van de gelijke verdeling afwijken moet altijd worden gesloten onder voorwaarde van overleving. Het is weliswaar niet zo dat de langstlevende echtgenoot altijd de begunstigde moet zijn. Wordt een andere verdeling bij helften gekozen, dan kan aan de langstlevende echtgenoot een ander deel dan de helft worden toegekend, dit is zowel meer als minder dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen.”196 Over het verblijvingsbeding zeggen ze: “Het beding dat het hele gemeenschappelijk vermogen aan een der echtgenoten zal verblijven, kan echter alleen ten gunste van de echtgenoot die het langst leeft worden ingevoegd.”197 In dezelfde zin, zegt Léon Raucent: “La clause d‟attribution de toute la communauté est soumise nécessairement à la condition de survie.” 198 Walter Pintens, Johan Du Mongh, Bart Van Der Meersch en Koen Vanwinckelen zeggen: “De bedingen van ongelijke verdeling kunnen slechts als overlevingsrechten worden afgesloten.”199 Willy Delva zegt: “Het zijn overlevingsrechten, al is het zo dat de langstlevende echtgenoot niet VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-5; M. GREGOIRE, “À propos de la liberté de création des clauses de liquidation en régime de communauté” in Patrimoine, I, 10 années d‟application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia, 1987, 235-238. 195 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 179, nr. 1254; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-2; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 535; J. HAMBYE, Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 143, nr. 330; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 3, nr. 4. 196 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-2. 197 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-2. 198 L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 349. 199 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 262, nr. 535 en 267, nr. 549; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 143, nr. 394.
48
noodzakelijk de begunstigde is, vermits hij ook een kleiner deel dan de helft kan toebedeeld krijgen. Bijgevolg geldt de regeling niet indien het stelsel door een andere oorzaak dan het overlijden ontbonden wordt: in dit geval krijgt artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek toepassing.”200
87.1.Volgens anderen is het mogelijk in een ongelijke verdeling te voorzien ten voordele van één echtgenoot, indien hij de andere overleeft én in het voordeel van zijn erfgenamen 201, indien hij de andere niet overleeft en m.a.w. als eerste komt te overlijden. Zo zegt Benoît Cartuyvels: “La rédaction des articles 1461 à 1463 du Code Civil, sous la loi de 1976, a amené certains auteurs à penser que les clauses de partage inégal constituent désormais des gains de survie et qu‟elles ne peuvent être consenties au profit des héritiens de l‟un des époux. Toutefois, d‟une part, les articles 1377 et 1451 dus Code Civil consacrent l‟autonomie de la volonté des époux et, d‟autre part, l‟article 1461 du Code Civil, qui autorise la clause de partage inégal au profit d‟un des époux, ne paraît pas impératif.”202 Léon Raucent zegt: “Les clauses de partage inégal peuvent êtres conclues au profit de tel époux s‟il survit, ou du survivant des époux quel qu‟il soit. Elles peuvent l‟être aussi au profit des héritiers du prémourant, cependant la clause attribuant une moitié de la communauté en propriété et l‟autre moitié en usufruit ne peut être stipulée au profit des héritiers.”203 Renauld zegt: “La clause est habituellement conçue comme une clause de survie au profit de l‟un et l‟autre des époux indifféremment, plus rarement au profit de tel époux déterminé. Elle pourrait cependant être prévue au profit de l‟un des époux et de ses héritiers.”204
87.2.Nog anderen zijn van oordeel dat een beding van ongelijke verdeling niet altijd moet worden gesloten onder voorwaarde van overleving. Luc Weyts zegt: “Uit de tekst van artikel 1461 van het Burgerlijk Wetboek kan men niet a contrario afleiden dat als men de overlevingsvoorwaarde weglaat (bij een ongelijke en eenzijdige verdeling) dergelijk beding ongeldig zou zijn. Zoals men uit artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek ook niet kan afleiden dat alleen huwelijksvoordelen, die overlevingsbedingen inhouden, geldig zijn.”205 Katrijn Boone zegt: “De echtgenoten kunnen geldig overeenkomen dat een beding van ongelijke verdeling of een verblijvingsbeding aan een bepaalde 200
W. DELVA, “De conventionele huwelijksvermogensstelsels” in G. BAETEMAN, H. CASMAN, W. DELVA, R. DILLEMANS, A. HEYVAERT, L. RAUCENT, E. VAN HOVE, P. WATELET en W. KLEIJN, Het nieuwe Belgische huwelijksvermogensrecht, Gent, Delva, 1978, (355) 368-369, nr. 26. 201 Het Hof van Beroep te Gent meent dat de toekenning van het hele gemeenschappelijk vermogen aan de erfgenamen van de eerststervende echtgenoot moet beschouwd worden als zijnde een schenking. (Gent 17 juni 1947, Rev. prat. not. b. 1947, 417; zie hierover o.a. L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 309-310). 202 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 180, nr. 1254; zie ook L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 309. 203 L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 286-287, nr. 348. 204 J. RENAULD, Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 866, nr. 1541. 205 L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 4, nr. 5.
49
echtgenoot en zijn erfgenamen of nog, aan een bepaalde echtgenoot bij ontbinding door een andere oorzaak dan overlijden, ten goede komt.”206
C. Voorwaardelijke bedingen
1. Opschortende voorwaarde
88.Echtgenoten kunnen de uitwerking van bedingen van ongelijke verdeling afhankelijk stellen van bepaalde voorwaarden. Zo kunnen zij bepalen dat dergelijk beding enkel uitwerking krijgt: wanneer het stelsel ontbonden wordt door overlijden207, of op voorwaarde dat er op het ogenblik van de ontbinding (door overlijden) geen afstammelingen van de overledene bestaan208, of op voorwaarde dat de afstammelingen bij de ontbinding nog niet meerderjarig zijn209, of nog op voorwaarde dat de echtgenoten niet feitelijk gescheiden leefden op het ogenblik van het overlijden van één van hen 210, en/of er geen procedure strekkende tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed hangende is211. 206
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 5, nr. 5; zie ook H. CASMAN en A. VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 99-100. 207 G. BAETEMAN, H. CASMAN, J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1989-1995”, T.P.R. 1996, (135) 248, nr. 98; K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 180, nr. 1255; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-3; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 722, nr. 832; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 348; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 208 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-3; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 348; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 209 “D‟autres conditions peuvent être envisagées, telle la majorité des enfants nés du mariage au moment du décès du prémourant des époux. Dans ce cas, la clause de partage inégal ou d‟attribution totale est stipulée pour permettre au parent survivant de ne pas devoir obtenir l‟accord du juge de paix pour les actes portant sur le patrimoine commun et visés par l‟article 410 du Code Civil. Par rapport à cet objectif, la clause ne se justifie plus si au moment du décès, les enfants du pariage sont majeurs. On peut donc concevoir une clause d‟attribution qui ne sortira ses effets que si, au moment du décès du premier époux, les enfants du couple ne sont pas tous majeurs.” (B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 180, nr. 1255); zie ook o.a. K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 210 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 180, nr. 1255; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 722-723, nr. 833; L. ROUSSEAU, “Les
50
2. Ontbindende voorwaarde
89.Een andere mogelijkheid bestaat in de toevoeging van een ontbindende voorwaarde aan het beding van ongelijke verdeling. Zo kan men bepalen dat het beding uitwerking zal hebben: tot op het ogenblik dat de afstammelingen meerderjarig worden212, of zolang de langstlevende echtgenoot geen nieuw huwelijk sluit (clause de viduité)213, of nog zolang de langstlevende echtgenoot leeft (clause de residuo)214.
avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316; zie hierover uitgebreid o.a. G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 69-70, nr. 90. 211 In de rechtsleer wordt gewezen op een mogelijk nadeel van dergelijke clausule. Zo zou volgens Christian De Wulf de ene of andere echtgenoot, doelbewust en om de toebedeling te ontzenuwen, opzettelijk elders kunnen gaan wonen of een eis instellen tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed om zo de toebedeling aan de langstlevende echtgenoot ongedaan te maken. (C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 723, nr. 833); Ook dient men bij het formuleren ervan het onderscheid in acht te nemen tussen een „ontbinding van de gemeenschap‟ en een „ontbinding van het huwelijk‟. Zo hebben de scheiding van tafel en bed en de gerechtelijke scheiding van goederen wel een ontbinding van de gemeenschap, doch geen ontbinding van het huwelijk tot gevolg. (C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 723, nr. 834); zie ook o.a. L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 212 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 369, nr. 10. 213 “Dergelijk ontbindend beding is in se niet onwettig. De wettigheid of onwettigheid wordt beoordeeld door de rechter rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van ieder geval.” (Cass. 28 april 1977, Pas. 1977, 878; zie hierover o.a. C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 723, nr. 835; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 370, nr. 12; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 304); Het Hof van Beroep te Bergen heeft geoordeeld dat dergelijk beding geldig is “si elle ne tendait pas à exercer une pression morale sur le survivant des époux pour qu‟il demeure dans le veuvage” (Bergen 27 januari 1976, Rev. not. b. 1976, 149; zie hierover o.a. L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 304; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 75, nr. 96); B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-3; zie hierover uitgebreid o.a. L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 303-305; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 214 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 297-300; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 317; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 77-78, nr. 97.
51
90.Bij vervulling van deze voorwaarde, na het overlijden van de eerststervende echtgenoot, wordt de ongelijke verdeling ongedaan gemaakt en worden de partijen in beginsel in hun oorspronkelijke toestand hersteld (gevolg: alle door de langstlevende echtgenoot gestelde bestuurshandelingen – t.a.v. de hem toegekende goederen – zijn nietig). Wil men dit laatste vermijden, dan doet men er goed aan de retroactiviteit conventioneel uit te schakelen.215 Men kan de langstlevende echtgenoot toestemming geven tot het stellen van bepaalde handelingen, hetzij alle handelingen, hetzij alle handelingen ten bezwarende titel, enz.216 De ontbinding van de toebedeling heeft tot gevolg dat de afstammelingen van de eerststervende echtgenoot hun aandeel in het gemeenschappelijk vermogen „recupereren‟.217 Gommaar van Oosterwijck wijst op het bestaan van de reserve in hoofde van de langstlevende echtgenoot.218
3. Optionele en alternatieve keuzebedingen
91.Het keuzebeding is een beding waarbij van de gewone wijze van vereffening en verdeling van de gemeenschap wordt afgeweken, door toekenning aan de langstlevende van de keuze over de wijze van samenstelling van zijn kavel.219
92.Aan de langstlevende echtgenoot kan een keuzerecht worden toegekend zodat hij op het ogenblik van het overlijden van de andere echtgenoot een weloverwogen beslissing kan nemen, rekening houdend met zijn persoonlijke noden (in acht te nemen: behoeften, leeftijd, gezondheidstoestand, enz.) 215
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 298 en 305; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 371, nr. 12; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 317. 216 Lorette Rousseau stelt de volgende clausule voor : “Le conjoint survivant pourra librement disposer à titre onéreux des biens objet de la présente attribution. Il ne pourra cependant pas les aliéner à titre gratuit, ni en disposer par testament” (L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 298-300); B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255. 217 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 9, nr. 10; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1255; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 316. 218 G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 76, nr. 96; zie ook L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-laNeuve, Academia, 1992, (363) 370-371, nr. 12. 219 H. CASMAN, “Keuzebeding/Keuzebeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (85) 85, nr. 136.
52
en vermogenstoestand (omvang van het gemeenschappelijk vermogen en de impact daarvan op fiscaal vlak) op dat moment. De langstlevende echtgenoot bevindt zich aldus in een uiterst comfortabele toestand, vermits hij degene is die de keuze zal maken.220 Bovendien heeft deze clausule het voordeel dat ze niet onderworpen is aan de toepassing van artikel 68 van het Wetboek der Successierechten, zodat de langstlevende echtgenoot de fiscaal voordeligste keuze kan maken zonder dat de erfgenamen die van deze keuze profiteren verplicht zijn het verlies aan successierechten bij te passen.221
93.Naast de voordelen, zijn er ook enkele schaduwzijden waar men oog voor moet hebben. Een regeling die de langstlevende echtgenoot de keuze laat tussen het hele gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en een andere (deze zal altijd minder verregaand zijn dan het verblijvingsbeding) ongelijke verdeling wordt in de praktijk dikwijls afgesloten in de overtuiging dat de langstlevende echtgenoot zich zal beperken tot een deel van de gemeenschap. Dit hoeft evenwel niet zo te zijn. Stel dat de langstlevende echtgenoot toch kiest voor het verblijvingsbeding, dan zal er voor de nakomelingen meestal niet veel overblijven.222 Ook kunnen keuzebedingen aanleiding geven tot spanningen binnen de familie, bijvoorbeeld wanneer de kinderen druk uitoefenen op de langstlevende om zijn keuze in de ene of andere zin te laten gelden.223
220
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 10, nr. 11; C. DE BUSSCHERE, “Consultatiecentrum. Uit de notariële praktijk: familierecht en huwelijksvermogensrecht/Centre de consultation. Questions de la pratique notariale: personnes et régimes matrimoniaux”, Notarius 1994, (34) 35, nr. 2; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 728, nr. 843; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 538; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 321; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-denBos, Toth, 2003, 522, nr. III/1770. 221 “Il ne s‟agit pas, en l‟espèce, d‟une renonciation mais d‟un choix laissé au survivant des époux, choix soumis aux articles 1189 à 1196 du Code civil. Lorsqu‟il opte pour une des branches de l‟alternative, il ne renonce à rien.” (L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 322); “La clause ne devrait dès lors pas être taxée en doits de succession comme une attribution de la totalité du patrimoine commun au conjoint survivant, même si celui-ci choisit un des autres modes d‟attribution prévus par le contrat de mariage.” (L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 368, nr. 7); B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 182, nr. 1256; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 496, nr. 6; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 277-278, nr. 29; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 464, nr. 42; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 306; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 523, nr. III/1770; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 98, nr. 159. 222 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 728-729, nr. 843. 223 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 729, nr. 843; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 277, nr. 28; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 463, nr. 41.
53
94.Er bestaan talloze varianten van keuzebedingen.224
95.Bij de formulering moet men o.a. oog hebben voor de volgende punten: de keuzes moeten duidelijk beschreven worden, een termijn moet voorzien worden waarbinnen de langstlevende echtgenoot zijn keuze moet bepalen, de wijze waarop de keuze moet uitgeoefend worden, de gevolgen wanneer de echtgenoot zijn keuze niet uitoefent op de aangeduide wijze en binnen de gestelde termijn. 225 Bovendien
kan
het
nuttig
zijn
de
bijdrage
te
bepalen
in
de
schulden
van
de
huwelijksgoederengemeenschap.226
95.1.Voor wat betreft de termijn waarbinnen de keuze moet worden gemaakt, kan vermeld worden dat, indien de langstlevende echtgenoot in gebreke blijft tijdig een keuze te maken (b.v. omdat hij ingevolge ziekte of ouderdom niet meer in staat is zijn keuze te maken), het gemeenschappelijk vermogen bij helften zal worden verdeeld.227 Dit zal uiteraard enkel het geval zijn voor zover niets werd voorzien m.b.t. „de gevolgen wanneer de echtgenoot zijn keuze niet uitoefent op de aangeduide wijze en binnen de gestelde termijn‟. 224
Zie hierover o.a. B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 181, nr. 1256; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-3; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 729-733, nr. 845-848; H. DU FAUX, “Huwelijkscontract. Alternatieve overlevingsrechten”, T. Not. 1973, (2) 6; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 277, nr. 28; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 463-464, nr. 41; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263, nr. 538; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 367-368, nr. 5-6; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 306; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 322-323; G. VAN OOSTERWIJCK, “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, (57) 65, nr. 80. 225 B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 182, nr. 1256; H. CASMAN, “Keuzebeding/Keuzebeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (85) 85, nr. 137; C. DE BUSSCHERE, “Consultatiecentrum. Uit de notariële praktijk: familierecht en huwelijksvermogensrecht/Centre de consultation. Questions de la pratique notariale: personnes et régimes matrimoniaux”, Notarius 1994, (34) 35, nr. 2; C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 729, nr. 844; H. DU FAUX, “Huwelijkscontract. Alternatieve overlevingsrechten”, T. Not. 1973, (2) 6; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263-264, nr. 538; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 367, nr. 5; L. ROUSSEAU, “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, (295) 306; L. ROUSSEAU, “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, (309) 322; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 522, nr. III/1770; A. VERBEKE, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 233. 226 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 729, nr. 844. 227 H. CASMAN, “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 234.
54
95.2.In verband met de wijze waarop de keuze moet uitgeoefend worden, geeft Christian De Wulf de raad om, vooral wanneer daar onroerende goederen bij betrokken zijn, deze keuze vast te leggen in een notariële akte en deze akte te laten overschrijven op het hypotheekkantoor. “De langstlevende echtgenoot en de andere rechthebbenden van de decuius hebben baat bij een sluitende titel van eigendom. Wanneer een van hen na verloop van tijd bijvoorbeeld een onroerend goed dat behoorde tot de ontbonden huwgemeenschap wenst te verkopen, moet de notaris die geroepen is om de koopakte te verlijden, kunnen steunen op een titel die vrij is van twijfels.”228 Daarnaast is een sluitende akte ook van belang in de verhouding met derden (schuldeisers van de erfgenamen van de decuius). Immers, zolang de langstlevende echtgenoot geen keuze gemaakt heeft, bestaat er een onverdeeldheid tussen hem en de erfgenamen van de decuius. Schuldeisers kunnen beslag leggen op het aandeel van hun schuldenaar in de onverdeelde massa of zich beroepen op artikel 882 van het Burgerlijk Wetboek229, tot wanneer de door de langstlevende echtgenoot gemaakte keuze hen tegenstelbaar is doordat ze vaste dagtekening heeft en bekendgemaakt werd op het hypotheekkantoor voor wat de onroerende goederen aangaat.230 Ook in de verhouding met de schuldeisers van de langstlevende echtgenoot is een akte houdende vaststelling van de keuze belangrijk. Zo kunnen de schuldeisers via een zijdelingse vordering alle in het voordeel van de langstlevende echtgenoot openstaande keuzerechten in diens naam uitoefenen. Eens de langstlevende echtgenoot zijn keuze gemaakt heeft en deze keuze de schuldeisers tegenstelbaar is doordat ze vaste dagtekening heeft en bekendgemaakt werd op het hypotheekkantoor (wanneer de keuze onroerende goederen betreft) of wanneer de termijn voor de uitoefening van de keuze verstreken is en dit duidelijk in het keuzebeding bepaald, houden hun (keuze)rechten op.231
95.3.Walter Pintens, Bart Van Der Meersch en Koen Vanwinckelen wijzen erop dat het keuzerecht uitdrukkelijk aan de langstlevende echtgenoot moet worden toegekend, omdat het anders bij toepassing van artikel 1190 van het Burgerlijk Wetboek232 aan de erfgenamen van de eerststervende toekomt. De erfgenamen zouden zich in dergelijke situatie kunnen bevrijden door een van de twee zaken die in de verbintenis begrepen zijn te leveren. (art. 1189 B.W.)233
228
C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 733-734, nr. 849. 229 “Schuldeisers van een deelgenoot kunnen, om te beletten dat de verdeling met bedrieglijke benadeling van hun rechten geschiedt, zich ertegen verzetten dat zij buiten hun aanwezigheid gedaan wordt; zij hebben het recht op eigen kosten in de verdeling tussen te komen; tegen een voltrokken verdeling echten kunnen zij niet opkomen, behalve wanneer deze heeft plaatsgehad buiten hen om en met miskenning van een door hen gedaan verzet.” (art. 882 B.W.). 230 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 734, nr. 849; zie ook J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492), 492-493, nr. 2; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 551. 231 C. DE WULF m.m.v. J. BAEL, S. DEVOS en H. DE DECKER, Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 734, nr. 849. 232 “De keus behoort aan de schuldenaar, indien zij niet uitdrukkelijk toegestaan is aan de schuldeiser.” (art. 1190 B.W.). 233 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 263-264, nr. 538; zie ook H. DU FAUX, “Huwelijkscontract. Alternatieve overlevingsrechten”, T.
55
96.Keuzebedingen onder last zijn bedingen krachtens dewelke bij ontbinding van het stelsel door overlijden van een der echtgenoten het gemeenschappelijk vermogen ten belope van de helft aan de langstlevende echtgenoot toekomt en ten belope van de andere helft aan de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot. De langstlevende krijgt hierbij de mogelijkheid om de goederen (en schulden) aan te wijzen die hij in zijn kavel wenst op te nemen. Indien de waarde van de door de langstlevende echtgenoot samengestelde kavel de waarde van het aandeel van de langstlevende in het gemeenschappelijk vermogen (de helft in volle eigendom – art. 1445 B.W.) overtreft, is hij een opleg verschuldigd.234
96.1.De wijze van betaling van de opleg kan in het huwelijkscontract worden verfijnd, waarbij het tijdstip (b.v. op elk ogenblik, in één of meerdere verrichtingen), de fracties (b.v. geheel of gedeeltelijk) en de modaliteiten (b.v. in geld of door afstand van gemeenschapsgoederen) door de langstlevende echtgenoot kunnen worden ingevuld.235 96.2.De keuzemodaliteit bij de verdeling, maakt de verdeling zelf niet overbodig.236 Een verdelingsakte blijft hoe dan ook noodzakelijk. De langstlevende echtgenoot kan zijn keuze immers ten vroegste maken op het ogenblik van de verdeling.
96.3.Wanneer de keuze van de langstlevende echtgenoot één of meer onroerende goederen, afhangend van het gemeenschappelijk vermogen, betreft, verkrijgen de erfgenamen een onroerend voorrecht krachtens artikel 27, 4° van de Hypotheek Wet237. Dit heeft tot gevolg dat, behoudens wanneer werd vrijgesteld van inschrijving, de langstlevende echtgenoot de door hem gekozen onroerende goederen
Not. 1973, (2) 6; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 495, nr. 6; L. ROUSSEAU, “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, (363) 367, nr. 5. 234 C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 103-104, nr. 177. 235 J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 6. 236 “De keuzemogelijkheid die aan de langstlevende echtgenoot wordt gelaten, dient als een onderdeel van de verdeling te worden beschouwd” (J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 215); C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 104, nr. 177; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 498, nr. 10; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 280, nr. 36; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 469, nr. 49; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 559. 237 “De schuldeisers, op onroerende goederen bevoorrecht, zijn: de mede-erfgenamen of deelgenoten, en wel: voor de betaling van de opleg of de vergoeding van de overwaarde, op al de onroerende goederen begrepen in de kavel die met opleg bezwaard is, tenzij het voorecht door de akte van verdeling tot een of meer van die onroerende goederen is beperkt; voor de betaling van de prijs der veiling, op het geveilde goed; voor de bij artikel 884 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde vrijwaring, op al de onroerende goederen die begrepen zijn in de kavel van de garanten, tenzij de akte van verdeling het voorrecht beperkt tot een deel van die onroerende goederen. Dit voorrecht bestaat slechts voor zover in de akte van verdeling een vaste som voor het geval van uitwinning bedongen is.” (art. 27, 4° Hyp. W.); zie hierover o.a. C. ENGELS, Zekerheidsrecht - Syllabus, Brugge, Die Keure, 2006, 232-234.
56
niet zal kunnen vervreemden zonder toestemming van de kinderen.238 Volgens Johan Verstraete kan men aan dit probleem tegemoet komen door in het beding aan de langstlevende de keuze te laten uit alternatieve vormen van waarborg: “Zo zou men bijvoorbeeld kunnen voorzien dat de langstlevende, indien hij één of meer onroerende goederen, afhandend van het gemeenschappelijk vermogen wenst te vervreemden, het recht zal hebben het wettelijk voorziene voorrecht op onroerend goed te vervangen door een bankwaarborg (doch bijvoorbeeld beperkt tot maximaal de waarde van het onroerend goed op dat moment, welke waarde ontegensprekelijk zal worden vastgesteld door een deskundige), waarbij men tevens voorziet dat doorhaling van de inschrijving zal kunnen bekomen worden op voorlegging van de vereiste bankgarantie.”239
§4.
Gevolgen
A. Gevolgen op de regeling van het passief
1. Verhaalrechten - obligatio
97.De bedingen van ongelijke verdeling hebben tijdens de werking van het stelsel geen invloed op de rechten van de schuldeisers.240
98.Indien de echtgenoten bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen ongelijke aandelen verkrijgen, zijn zij tot de betaling van de gemeenschappelijke schulden gehouden naar evenredigheid van hun aandeel in de baten, onverminderd de toepassing van artikel 1440 van het Burgerlijk Wetboek241. (art. 1462 B.W.) Dit betekent dat na de verdeling elk der echtgenoten met al zijn goederen gehouden blijft tot betaling van alle gemeenschappelijke schulden die nog niet voldaan werden; dus ook wanneer de langstlevende echtgenoot of de erfgenamen van de eerststervende echtgenoot een kleiner deel dan de helft ontvangen hebben en voor de erfgenamen van de eerstoverledene, wanneer
238
C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 104, nr. 177; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 498, nr. 10; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 280, nr. 36; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 469, nr. 49; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 559. 239 J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 559-560. 240 W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 264, nr. 542; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 145, nr. 399. 241 “Elk der echtgenoten staat met al zijn goederen in voor de gemeenschappelijke schulden die overblijven na de verdeling. Evenwel zal iedere echtgenoot, voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, slechts instaan ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.” (art. 1440 B.W.).
57
het hele vermogen aan de langstlevende verblijft en zij niets ontvangen. Vandaar de uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 1440 van het Burgerlijk Wetboek in artikel 1462.242 Evenwel zal elke echtgenoot voor de gemeenschappelijke schulden die tijdens het huwelijk niet verhaalbaar waren op zijn eigen vermogen, het voorrecht van emolumenten uit artikel 1440, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen inroepen: hij staat hiervoor slechts in ten belope van hetgeen hij ontvangen heeft bij de verdeling.243
2. Bijdrageverplichting - contributio
99.De proportionele bijdrage in de lasten die door artikel 1462 van het Burgerlijk Wetboek wordt opgelegd is niet langer op straffe van nietigheid voorgeschreven.244 Bijgevolg kunnen echtgenoten naast een ongelijke verdeling van het actief, ook een ongelijke verdeling van het passief bedingen, bijvoorbeeld: de toebedeling van alle roerende goederen aan de langstlevende echtgenoot, onder last de roerende schulden te voldoen (met uitsluiting van de hypothecaire schulden); of de toekenning van 1/4 van het actief, onder de verplichting 1/3 van de schulden te dragen; enz.245 Daarnaast is het mogelijk om bepaalde kosten ten laste te leggen van de langstlevende echtgenoot, bijvoorbeeld: de kosten van laatste ziekte en begrafenis van de eerststervende echtgenoot, of nog de successierechten van de blote eigenaars.246 Het is evenwel niet toegelaten één van de echtgenoten vrij te stellen van alle lasten en elke bijdrage in het passief (het nihilbeding), wanneer hij minstens een deel van het gemeenschappelijk vermogen ontvangt.247 242
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11, nr. 13; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-3-4; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 183, nr. 1259. 243 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11, nr. 13; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 183, nr. 1259; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 349. 244 H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 78, nr. 124; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4; zie ook K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personenen familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 11-12, nr. 14. 245 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4; zie ook o.a. H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 78, nr. 124; B. CARTUYVELS, “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, (137) 184, nr. 1259; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 348. 246 Rb. Gent 25 juni 1992, T. Not. 1993, 173; G. BAETEMAN, H. CASMAN, J. GERLO, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1989-1995”, T.P.R. 1996, (135) 248, nr. 98; H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 78, nr. 124. 247 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4; L. RAUCENT, Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 287, nr. 348.
58
Regelingen die afwijken van de proportionele bijdrage in de lasten binden enkel de partijen (en hun erfgenamen) en zijn nooit tegenwerpelijk aan derden.248
100.De echtgenoot die na de verdeling een gemeenschappelijke schuld betaalt boven zijn aandeel, zoals vastgesteld in de onderlinge verhoudingen tussen echtgenoten, kan het meerdere op de andere echtgenoot verhalen. (art. 1463 B.W.) In de akte van verdeling kunnen de echtgenoten een andere regeling hieromtrent treffen, afwijkend van hetgeen in hun huwelijkscontract is bepaald of van hetgeen hierover subsidiair door de wet is geregeld (art. 1463 B.W.).249
B. Gevolgen bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed
101.Hiervoor kan worden verwezen naar de bespreking van het beding van vooruitmaking. (zie supra, randnr. 40 e.v.)
C. Gevolgen bij gerechtelijke scheiding van goederen
102.In vele gevallen is in het huwelijkscontract vermeld dat het beding van ongelijke verdeling enkel uitwerking zal hebben wanneer het stelsel ontbonden wordt door het overlijden van één der echtgenoten. In dergelijk geval leidt de gerechtelijke scheiding van goederen tot het verval van het beding van ongelijke verdeling.250
103.Mocht dat niet het geval zijn (dus bij afwezigheid van dergelijke opschortende voorwaarde), dan vindt artikel 1429, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek toepassing. “De ontbinding van het wettelijk stelsel door scheiding van goederen maakt de overlevingsrechten niet opvorderbaar; de echtgenoot in wiens voordeel die rechten zijn bedongen, behoudt echter de bevoegdheid om ze uit te oefenen bij het overlijden van de andere echtgenoot.” (art. 1429, lid 2 B.W.)
248
H. CASMAN, “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (75) 78, nr. 124; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4. 249 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. IV.4.-4; J. GERLO, Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 290, nr. 549. 250 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 17.
59
104.Het gemeenschappelijk vermogen wordt voorlopig vereffend zonder daarbij rekening te houden met het beding van ongelijke verdeling. De uitoefening van het beding wordt uitgesteld tot op het ogenblik dat de andere echtgenoot komt te overlijden.251
105.De mogelijkheid die aan de begunstigde echtgenoot van een vooruitmaking wordt gegeven om van de andere echtgenoot zekerheidsstelling te eisen tot waarborg van zijn rechten (art. 1459 in fine B.W.) werd niet voorzien in het kader van de bedingen van ongelijke verdeling. Artikel 1459 van het
Burgerlijk Wetboek kan hiertoe niet worden uitgebreid.252 D. Toepassing van artikel 1438 B.W.253
106.De vraag stelt zich of de opname van een beding van ongelijke verdeling in het huwelijkscontract de toepassing van artikel 1438 van het Burgerlijk Wetboek verhindert. Dit is van belang, immers naargelang de saldering (waarin artikel 1438 van het Burgerlijk Wetboek voorziet) al dan niet wordt toegepast, leidt dit bij een ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen tot een verschillend resultaat.254 Men is het in de rechtsleer niet eens over deze kwestie.255 §5.
Kwalificatie
A. Verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
251
K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 17; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-3. 252 K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 13, nr. 17; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-3. 253 “Indien beide echtgenoten vergoedingen te vorderen hebben of verschuldigd zijn, doen hun wederzijdse vorderingen en schulden elkaar teniet ten belope van het kleinste bedrag. Alleen de echtgenoot die de grootste vordering of schuld heeft, zal nog een vergoeding te vordering of te voldoen hebben ten belope van het verschil tussen de wederzijdse vorderingen of schulden.” (art. 1438 B.W.). 254 Cijfervoorbeelden: K. BOONE, “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 9bis; J. GERLO, “Vergoedingen en deficitaire vermogens” in Liber Amicorum Prof. Em. E. Krings, Brussel, Story-Scientia, 1991, (129) 134-135, nr. 14-15. 255 Volgens deze auteurs kan art. 1438 B.W. worden toegepast: K. BOONE, “Commentaar bij art. 1438 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 7, nr. 10-11; J. GERLO, “Vergoedingen en deficitaire vermogens” in Liber Amicorum Prof. Em. E. Krings, Brussel, Story-Scientia, 1991, (129) 135, nr. 17; Boone merkt op: “Het staat de echtgenoten vrij in hun huwelijkscontract te stipuleren dat artikel 1438 van het Burgerlijk Wetboek bij de vereffening-verdeling van de huwelijksgemeenschap geen uitwerking zal vinden: noch artikel 1437, noch artikel 1438 van het Burgerlijk Wetboek zijn dwingen of van openbare orde.” Volgens deze auteurs kan art. 1438 B.W. niet worden toegepast: zie hiervoor K. BOONE, “Commentaar bij art. 1438 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 6, nr. 10 en voetnoot 1.
60
107.“Het beding van ongelijke verdeling en het beding van verblijving van het gehele gemeenschappelijke
vermogen
worden
niet
beschouwd
als
schenkingen,
maar
als
huwelijksvoorwaarden.” (art. 1464, lid 1 B.W.) Voor de bespreking van artikel 1464, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt verwezen naar hetgeen werd gezegd met betrekking tot artikel 1458, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. (zie supra, randnr. 50 e.v.)
B. Verkrijging die niet geldt als huwelijksvoordeel - herkwalificatie
1. Inbreng gecombineerd met een ongelijke verdeling 108.Opdat artikel 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek256 uitwerking zou krijgen, is een combinatie vereist van een inbreng van een eigen goed (goederen) in het gemeenschappelijk vermogen door de ene echtgenoot met de uitwerking van een beding van vooruitmaking in het voordeel van de andere echtgenoot. De toepassingsvoorwaarden zijn dezelfde als deze die gelden voor artikel 1458, lid 2: 1° de inbreng van een eigen goed in het gemeenschappelijk vermogen door de eerststervende echtgenoot; 2° een toebedeling bij vooruitmaking van dat goed aan de andere echtgenoot; en 3° de echtgenoot, in wiens voordeel de vooruitmaking werd bedongen, moet de inbrengende echtgenoot overleven. (zie supra, randnr. 54) Al moet er hier nog een vierde voorwaarde aan worden toegevoegd: opdat artikel 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek toepassing zou vinden, is vereist dat de langstlevende echtgenoot meer verkrijgt dan de helft in waarde van de door de eerststervende echtgenoot ingebrachte goederen. Een onrechtstreeks voordeel volstaat: het is m.a.w. niet nodig dat de ingebrachte goederen effectief aan de langstlevende echtgenoot worden toebedeeld.257
109.Ook hier moet worden aangenomen dat alleen van schenking kan gesproken worden ten belope van de netto-waarde van de inbreng. Bijgevolg zal het, wanneer het ingebrachte goed bezwaard was met schulden die door het gemeenschappelijk vermogen werden betaald, in de mate van die betaling om een aanwinst gaan en is er geen sprake van een inbreng. Om de netto-waarde van de inbreng te bepalen zal moeten worden nagegaan welke het proportionele belang was van de schulden ten opzichte van de waarde van het goed op de dag van de inbreng en deze verdeelsleutel moet dan 256
“Zij worden echter wel als schenkingen beschouwd voor het aandeel boven de helft dat aan de langstlevende echtgenoot wordt toegewezen in de waarde, op de dag van de verdeling, van de tegenwoordige of toekomstige goederen die de vooroverleden echtgenoot in het gemeenschappelijk vermogen heeft gebracht door een uitdrukkelijk beding in het huwelijkscontract.” (art. 1464, lid 2 B.W.). 257 H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl., IV.4.-10; M. PUELINCKXCOENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 320, nr. 251; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Wanneer wordt een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging een schenking (art. 1464, tweede lid B.W.) in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (87) 89, nr. 144.
61
worden toegepast op de waarde van het goed op het moment van de verdeling. Bovendien zal met een eventuele vergoeding voor de netto-waarde van de inbreng rekening moeten worden gehouden: in de mate waarin de inbreng gepaard gaat met een dergelijke vergoeding, kan er geen sprake zijn van een voordeel voor de begunstigde echtgenoot en vindt er bijgevolg geen herkwalificatie plaats (zie supra, randnr. 57) Wanneer aan de langstlevende echtgenoot meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen wordt toegekend (doch niet het gehele gemeenschappelijk vermogen)258 zal er bij de berekening van de netto-waarde van de inbreng ook rekening moeten worden gehouden met eventuele door de langstlevende echtgenoot gedane inbrengen in het gemeenschappelijk vermogen. Immers, bij een gewone ongelijke verdeling zal een deel van de door de langstlevende gedane inbreng ten goede komen aan de nalatenschap van de eerststervende (en dus van diens erfgenamen).259 Dit verlies voor de langstlevende echtgenoot mag in mindering worden gebracht van het voordeel dat als schenking moet worden beschouwd. 260 110.De begiftiging geldt als een schenking bij vooruitmaking en buiten deel.261 Ze moet worden aangerekend op het beschikbaar deel aan haar waarde op het ogenblik van de verdeling. Hiermee vormt artikel 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek een uitzondering op de regel dat indien een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging als schenking wordt gekwalificeerd, de begiftiging op het beschikbaar deel dient te worden aangerekend aan haar waarde op de dag van het overlijden van de echtgenoot die de inbreng heeft gedaan (art. 922 B.W.).262 In de mate dat het beschikbaar deel wordt overschreden, kan de vordering tot inkorting worden ingesteld. In de rechtsleer is men het erover eens dat de inkorting in waarde dient te gebeuren.263 264
258
“Indien het ganse gemeenschappelijk vermogen aan de langstlevende echtgenoot wordt toebedeeld, zal deze zijn inbreng recupereren.” (M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 322, nr. 252). 259 M. PUELINCKX-COENE, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 322, nr. 252. 260 K. BOONE, “Art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 15, nr. 18. 261 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 7, nr. 6; R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 397, nr. 171. 262 G. BAETEMAN, C. DECLERCK, G. DEKNUDT, J. DU MONGH, J. GERLO, A. MAELFAIT, W. PINTENS en J.-L. SNYERS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1754, nr. 354; W. PINTENS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1754, nr. 354; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Wanneer wordt een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging een schenking (art. 1464, tweede lid B.W.) in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (87) 89, nr. 147. 263 “Men schijnt aan te nemen dat het in geen geval om een inkorting in natura zou gaan, zich daarbij steunend op de tekst van artikel 1464 die refereert naar de waarde van de goederen. Dit tekstargument heeft evenveel waarde als datgene dat men aanwendde om in het geval van het fameuze artikel 918 ook de inkorting in natura af te wijzen, d.w.z. geen. Maar hier, zoals ter zake van artikel 918, zeg ik maar: felix culpa: het zij zo en laat de rechtspraak maar zo beslissen; telkens als men de inkorting in natura met haar vaak overtrokken en catastrofale gevolgen kan vermijden, is dat toe te juichen, in afwachting van de rechtstreekse afschaffing van deze regel.” (R. DILLEMANS, Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 399, nr. 171); zie ook Antwerpen 22 december 1997, Rev. trim. dr. fam. 2000, 114, R.W. 1998-99, 646 en T. Not. 1998, 496, noot F. BOUCKAERT; Rb. Brussel 9 april 1987, Pas. 1987, 72 en T.B.B.R. 1988, 485; H. CASMAN, “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische
62
2. Samenloop met niet gemeenschappelijke kinderen
111.Hiervoor kan worden verwezen naar de bespreking van het beding van vooruitmaking. (zie supra, randnr. 59 e.v.)
Notarissen (ed.), De evolutie in huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (35) 61; W. PINTENS, “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, (1639) 1755, nr. 354; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 264, nr. 540; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 145, nr. 398; G. VAN OOSTERWIJCK, “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, (227) 246; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Wanneer wordt een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging een schenking (art. 1464, tweede lid B.W.) in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (87) 90, nr. 148. 264 Zie hierover o.a. K. BOONE, “Art. 1458, 1464-1465 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl., 8-12, nr. 7-13.
63
HOOFDSTUK II. FISCAALRECHTELIJKE ANALYSE
AFDELING I. BELASTBAARHEID VAN OVERLEVINGSRECHTEN
§1.
Algemeen
112.“De overlevende echtgenoot, wie een huwelijksovereenkomst, die niet aan de regelen betreffende de schenkingen onderworpen is, op voorwaarde van overleving meer dan de helft der gemeenschap toekent, wordt voor de heffing der rechten van successie en van overgang bij overlijden, gelijkgesteld met de overlevende echtgenoot die, wanneer niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling der gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt.” (art. 5 W. Succ.)
113.Het beding van vooruitmaking, het beding van ongelijke verdeling en het verblijvingsbeding zijn huwelijksvermogensrechtelijke toebedelingen die worden belast op grond van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten.
Artikel 5 van het Wetboek der Successierechten strekt ertoe huwelijksvermogensrechtelijke toebedelingen, die niet aan de regels betreffende de schenkingen onderworpen zijn, te belasten in de mate dat ze de langstlevende echtgenoot meer doen toekomen dan de helft (zijn helft) van het gemeenschappelijk vermogen. De huwelijksvermogensrechtelijke toebedelingen worden gelijkgesteld met een legaat (ten voordele van de langstlevende echtgenoot). Deze gelijkstelling is noodzakelijk om de successiebelasting opeisbaar te maken: huwelijksvermogensrechtelijke verkrijgingen vallen immers in se buiten te nalatenschap en ontsnappen in die hoedanigheid aan de heffing van successierechten.265
§2.
Toepassingsvoorwaarden
265
J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 212; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 20082009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 87, nr. 131; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 92, nr. 149-150.
64
114.De toepassing van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten is afhankelijk van drie voorwaarden, waaraan cumulatief moet zijn voldaan: 1° de echtgenoten dienen gehuwd te zijn onder een gemeenschapsstelsel, ongeacht de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap; 2° de langstlevende echtgenoot moet het voordeel verkrijgen krachtens een beding waarbij wordt afgeweken van de gelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen (het beding van vooruitmaking, het beding van ongelijke verdeling, het verblijvingsbeding en het beding van toekenning van een vaste som aan één der echtgenoten)266, en dit beding mag niet aan de regels betreffende de schenkingen onderworpen zijn; 3° en het beding moet bedongen zijn onder de voorwaarde dat de begunstigde echtgenoot (van het voordeel) de andere overleeft. 267
§3.
Belastbare grondslag
115.Het juiste bedrag van het huwelijksvoordeel (de belastbare grondslag) wordt bepaald overeenkomstig de burgerrechtelijke bepalingen van toepassing op de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen: de langstlevende echtgenoot wordt belast op wat hij verkrijgt boven de netto-helft van het gemeenschappelijk vermogen. Indien artikel 16 van het Wetboek der Successierechten268 van toepassing is, wordt er voor de bepaling van het huwelijksvoordeel, geen rekening gehouden met de vergoedingsrekeningen, (het bedrag van het huwelijksvoordeel wordt bepaald alsof er geen vergoedingen verschuldigd waren), anders wel. De vergoedingen zelf worden nooit als huwelijksvoordeel beschouwd, maar volgen, indien artikel 16 niet van toepassing is, de regels van het gemeen recht.269
AFDELING II. BELASTBAARHEID OMZEILEN
266
J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 87-88, nr. 132; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 93, nr. 150. 267 J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 212; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 20082009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 87, nr. 131; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 473, nr. 56; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 93, nr. 151. 268 “Voor de inning van het successierecht in de rechte nederdalende linie of tussen echtgenoten met gemene kinderen of afstammelingen, worden niet in aanmerking genomen de terugnemingen en vergoedingen, die verbonden zijn, hetzij aan de gemeenschap welke heeft bestaan tussen de overledene en een echtgenote, bij welke hij bij zijn overlijden levende kinderen of afstammelingen heeft, hetzij aan de gemeenschap welke tussen de verwanten in de opgaande linie van de overledene heeft bestaan.” (art. 16, lid 1 W. Succ.). 269 J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 91, nr. 134; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 94-95, nr. 156.
65
§1.
Algemeen
116.Echtgenoten die overwegen om de langstlevende onder hen te bevoordelen, door bij huwelijkscontract in een vooruitmaking of ongelijke verdeling te voorzien, houden best rekening met de negatieve fiscale gevolgen die daaraan zijn verbonden: de toebedelingen middels bedingen van vooruitmaking of ongelijke verdeling worden in hoofde van de langstlevende echtgenoot, bij toepassing van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten, belast en geven bij het overlijden van de langstlevende, in hoofde van zijn erfgenamen, opnieuw aanleiding tot het heffen van successierechten. Bovendien wordt de (voordelige) spreiding van successierechten tussen de langstlevende en de kinderen verhinderd in de mate van de extra bevoordeling van de langstlevende.270
117.Deze negatieve fiscale gevolgen hebben verschillende auteurs ertoe aangezet op zoek te gaan naar alternatieve oplossingen. Hieronder komen achtereenvolgens het verblijvingsbeding onder last, het keuzebeding onder last en de zogenaamde sterfhuisclausule (ook wel sterfhuisconstructie of nihilbeding genoemd) aan bod.
§2.
Verblijvingsbeding onder last
A. Begrip
118.Verblijvingsbedingen onder last zijn bedingen krachtens dewelke bij ontbinding van het stelsel door overlijden van één der echtgenoten het gehele gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom aan de langstlevende echtgenoot verblijft, onder de verplichting om aan de nalatenschap de tegenwaarde te betalen van hetgeen aan de eerststervende zou zijn toegekomen bij een gelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. (zie supra, randnr. 83 e.v.)
B. Fiscale gevolgen
119.Vermits de langstlevende echtgenoot in waarde niet meer verkrijgt dan zijn deel in het gemeenschappelijk vermogen, is artikel 5 van het Wetboek der Successierechten niet van toepassing.
270
J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 494495, nr. 5.
66
Doch de schuldvordering zal in het actief van de nalatenschap moet worden aangegeven.271 De erfenisrechten en andere kosten verbonden aan de schuldvordering dienen te worden gedragen door de erfgenamen, al kan men evengoed bedingen dat ze ten laste van de langstlevende echtgenoot vallen.272
120.In antwoord op een parlementaire vraag van 8 september 2005 aanvaardt de Minister de werking van het verblijvingsbeding onder last.273 Vervolgens behandelt de Minister de fiscale gevolgen van dergelijk beding, zowel bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot, als bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot.
1. Gevolgen bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot 120.1.“De fiscale gevolgen van een verblijvingsbeding onder last bij het overlijden van de eerststervende echtgenoot komen neer op het volgende. Het bedrag dat de langstlevende echtgenoot moet uitbetalen aan de nalatenschap is een schuldvordering die in het (voor het Vlaams Gewest: roerend) actief van die nalatenschap moet worden aangegeven, te waarderen tegen de verkoopwaarde274 (vermits deze slechts opeisbaar wordt bij uitdoving van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en indien geen interest wordt bedongen, wat een duidelijke waardevermindering is). De verkoopwaarde is dan gelijk aan de gekapitaliseerde waarde op de overlijdensdag: het bedrag van de schuldvordering wordt vermenigvuldigd met de coëfficiënt van de kapitalisatietabel aan 4% 271
J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 213; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 20082009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 93, nr. 134/2; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 465, nr. 43 en 466, nr. 45; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 526, nr. III/1800; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 96, nr. 158; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 554. 272 J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 556. 273 Vr. en Antw. Kamer 2005-06, 8 september 2005, nr. 107, 19924 (Vr. nr. 914 L. VAN BIESEN), zie http://www.dekamer.be; zie eveneens T. Not. 2006, 361-363. 274 In de rechtsleer bestaat onenigheid over de vraag hoe de schuldvordering dient te worden gewaardeerd. Sommige auteurs zijn van oordeel dat dit moet gebeuren op basis van de verkoopwaarde, waarbij deze gelijk is aan de gekapitaliseerde waarde van de schuldvordering op de dag van het overlijden en de kapitalisatie moet gebeuren tegen de normale interest die men op de overlijdensdag betaalt voor de huur van geld. Volgens andere auteurs moet de schuldvordering worden beschouwd als een legaat op termijn aan de kinderen en moet dezelfde waarderingmethode worden toegepast als deze toegepast in de beslissing van de Administratie inzake het Nederlands “langstlevende-al-testament”. (Zie hierover o.a. J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 213; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 93-94, nr. 134/2; F. LOGGHE, “Enkele raakvlakken tussen de Vlaamse successiewetgeving en het huwelijksvermogensrecht”, Not. Fisc. M. 1999, (172) 179-180; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 466, nr. 45; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 526, nr. III/1800; S. VANDUFFEL en A. VAN GEEL, “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (91) 96-97, nr. 158; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 554).
67
volgens het aantal levensjaren dat de langstlevende echtgenoot nog te leven heeft (men neemt de werkelijke levensduur volgens de gewone levensduurtabellen in aanmerking). Uiteraard zal ingeval wel een interest werd bedongen in het huwelijkscontract, de actuele waarde van de schuldvordering moeten worden aangegeven.
Vermits deze actuele waarde van de schuldvordering meestal kleiner zal zijn dan de waarde van de netto-helft van het gemeenschappelijk vermogen, zal de langstlevende echtgenoot meer verkrijgen dan zijn helft en zal artikel 5 van het Wetboek der Successierechten moeten worden toegepast op het batige saldo. Er zal uiteraard geen sprake zijn van de toepassing van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten als de waarde van de last gelijk is aan de helft van het gemeenschappelijk vermogen.”
120.2.In de rechtsleer voegt men hieraan toe dat indien er geen afstammelingen tot de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot komen, de langstlevende, behoudens afwijkende uiterste wilsbeschikking, de volle eigendom van alle gemeenschapsgoederen verkrijgt krachtens het wettelijk erfrecht. De in het huwelijkscontract bedongen last dooft in dat geval uit door schuldvermenging, waardoor artikel 5 van het Wetboek der Successierechten opnieuw ten volle speelt: de langstlevende echtgenoot verkrijgt krachtens huwelijkscontract een vordering tot beloop van de netto-helft van het gemeenschappelijk vermogen. Gezien de onmiddellijke betaling, ingevolge schuldvermenging, kan op deze vordering geen waardevermindering worden toegepast.275
2. Gevolgen bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot 120.3.“Wat de fiscale gevolgen van een verblijvingsbeding onder last bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot betreft, zal de situatie verschillen naargelang er eventueel een volledige, een gedeeltelijke of geen betaling van de schuld heeft plaatsgehad tussen het eerste en het tweede overlijden: -
Indien er geen enkele betaling van de schuld heeft plaatsgevonden, mag de schuld in het passief van de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot worden aangegeven. De
275
J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 213-214; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 95, nr. 134/2; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 497, nr. 8; E. SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-den-Bos, Toth, 2003, 527, nr. III/1800; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 554-555.
68
erfgenamen moeten krachtens artikel 29 van het Wetboek der Successierechten wel het bestaan van de schuld bewijzen. -
Gedeeltelijke betaling: de schuld zal nog slechts voor het niet-betaalde gedeelte van het actief van de nalatenschap van de langstlevende kunnen worden afgetrokken.
-
Indien de schuld volledig werd betaald aan de erfgenamen van de eerststervende, zal er niets meer in het passief van de tweede nalatenschap mogen worden afgetrokken. In dit geval zal het vermogen van de langstlevende ook reeds een overeenstemmende waardevermindering hebben ondergaan.”
120.4.In de rechtsleer wordt de vraag opgeworpen of artikel 33 van het Wetboek der Successierechten eventueel toepassing kan vinden. Het antwoord luidt eenduidig: aangezien het hier om een overgedragen schuldvordering gaat en niet om een schuldvordering die rechtstreeks tussen partijen (langstlevende echtgenoot en erfgenamen) is gecontracteerd, is de toepassing van artikel 33 van het Wetboek der Successierechten niet aan de orde.276 Zoals hierboven reeds werd aangehaald kunnen echtgenoten de last – of de verplichting tot betaling – vrij
modaliseren. De keuze inzake de wijze van betaling (een som geld, bepaalde
gemeenschapsgoederen) kan aan de langstlevende echtgenoot worden overgelaten. (zie supra, randnr. 83.1)
3. Opmerking
121.Indien de langstlevende echtgenoot de last voldoet door afstand van gemeenschapsgoederen, moet hij zich er van bewust zijn dat er eventueel registratierechten kunnen verschuldigd zijn. Immers, op het ogenblik van het overlijden van de eerststervende echtgenoot, wordt de langstlevende onmiddellijk eigenaar van alle gemeenschapsgoederen. Wanneer de langstlevende nadien zijn schuld voldoet door afstand te doen van onroerende gemeenschapsgoederen, zijn de afstammelingen-overnemers daarop het verkooprecht verschuldigd zijn.277 Gezien er tussen de langstlevende en de afstammelingen geen onverdeeldheid bestaat, is de heffing van het verdelingsrecht niet aan de orde.278
276
J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 214; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 20082009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 95, nr. 134/2; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 467, nr. 45; SPRUYT, J. RUYSSEVELDT en P. DONS, Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-op-denBos, Toth, 2003, 527, nr. III/1805; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 555, voetnoot 11. 277 J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 555. 278 J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 214-215; ; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 467, nr. 45; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 555.
69
§3.
Keuzebeding onder last
A. Begrip
122.Keuzebedingen onder last zijn bedingen krachtens dewelke bij ontbinding van het stelsel door overlijden van een der echtgenoten het gemeenschappelijk vermogen ten belope van de helft aan de langstlevende echtgenoot toekomt en ten belope van de andere helft aan de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot. De langstlevende krijgt hierbij de mogelijkheid om de goederen (en schulden) aan te wijzen die hij in zijn kavel wenst op te nemen. Overtreft de waarde van de aldus door de langstlevende samengestelde kavel de waarde van het aandeel van de langstlevende in de gemeenschap, dan is wegens overbedeling een opleg verschuldigd. (zie supra, randnr. 96 e.v.)
B. Fiscale gevolgen
123.Vermits de langstlevende echtgenoot in waarde niet meer verkrijgt dan zijn deel in het gemeenschappelijk vermogen, is artikel 5 van het Wetboek der Successierechten niet van toepassing. Immers, indien de door de langstlevende gemaakte keuze betrekking heeft op gemeenschappelijke goederen waarvan de waarde meer bedraagt dan de helft van de totale waarde van het gemeenschappelijk vermogen, zal hij voor het meerdere een opleg betalen.279 De helft die toekomt aan de nalatenschap van de overledene zal in die nalatenschap worden belast met het successierecht.280
124.In antwoord op een parlementaire vraag van 8 september 2005 aanvaardt de Minister de werking van het keuzebeding onder last.281 Hij voegt er evenwel aan toe dat een keuzebeding onder last niet hetzelfde is als een verblijvingsbeding onder last. De fiscale gevolgen van een keuzebeding onder last verschillen van die van een verblijvingsbeding onder last. De heffing van de successierechten (en eventueel registratierechten) zal afhangen van de keuze die de langstlevende echtgenoot maakt.
279
D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 280, nr. 35; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 468, nr. 48; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 6; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 558. 280 J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 215; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 558. 281 Vr. en Antw. Kamer 2005-06, 8 september 2005, nr. 107, 19924 (Vr. nr. 914 L. VAN BIESEN), zie http://www.dekamer.be; zie eveneens T. Not. 2006, 361-363.
70
124.1.Indien de keuze van de langstlevende betrekking heeft op onroerende goederen, zal het verdelingsrecht van artikel 109 van het Wetboek der Registratierechten282 verschuldigd zijn (1% op de waarde van het goed bij gehele uitonverdeeldheidtreding).283 De keuzemogelijkheid die aan de langstlevende echtgenoot wordt gelaten, dient immers als een onderdeel van de verdeling te worden beschouwd.284
124.2.Tot slot ook nog aanstippen dat de te betalen opleg in hoofde van de langstlevende een schuld tegenover de nalatenschap vormt. De schuldvordering ontstaat uit een overeenkomst tussen de langstlevende echtgenoot en de erfgenamen van de eerststervende.285 Indien de erfgenamen van de eerststervende echtgenoot eveneens erfgenamen, legatarissen of begiftigden zijn van de langstlevende echtgenoot, zal artikel 33 van het Wetboek der Successierechten286 toepassing vinden: de erfgenamen kunnen de schuld niet in mindering brengen van het actief van de nalatenschap van de langstlevende tenzij zij er de oprechtheid van bewijzen. Hierop bestaat evenwel één uitzondering, met name indien de goederen nog in natura in de nalatenschap van de langstlevende aanwezig zijn.287
§4.
Sterfhuisclausule
A. Begrip
282
“Het recht wordt op 1 pct. vastgesteld voor: 1° de gedeeltelijke of gehele verdelingen van onroerende goederen; de afstanden onder bezwarende titel, onder medeëigenaars, van onverdeelde delen in onroerende goederen; 3° de omzetting bedoeld in de artikelen 745quater en 745quinquies van het Burgerlijk Wetboek, zelfs indien er geen onverdeeldheid is.” (art. 109 W. Reg.). 283 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 280, nr. 35; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 468, nr. 48; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 6; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 558. 284 J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 215. 285 J. DECUYPER, “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, (209) 215. 286 “Worden niet aangenomen, de schulden aangegaan door de overledene ten behoeve van een zijner erfgenamen, legatarissen of begiftigden of van tussenpersonen. Deze bepaling is van toepassing op de schulden door de overledene aangegaan: a) ten behoeve van erfgenamen die hij bij uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling uit zijn erfenis heeft gesloten; b) ten behoeve van erfgenamen, legatarissen of begiftigden die de nalatenschap ofwel de uiterste wilsbeschikking of de contractuele erfstelling, te hunnen voordele gemaakt, hebben verworpen. Als die tussenpersonen worden beschouwd, de in artikel 911, laatste alinea, en 1100 van het Burgerlijk Wetboek vermelde personen. Evenwel, worden bedoelde schulden aangenomen: 1° indien het bewijs van hun echtheid ingegeven door aangevende partijen wordt ingebracht; dit bewijs kan door alle middelen van gemeen recht, ook door getuigen en vermoedens, met uitsluiting van de eed, geleverd worden; 2° indien zij tot onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak hebben de verkrijging, de verbetering, het behoud of de terugbekoming van een goed, dat op de dag van het afsterven van de overledene tot dezes boedel behoorde.” (art. 33 W. Succ.). 287 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 280, nr. 35; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 468, nr. 48; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 6; J. VERSTRAETE, “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, (549) 558-559.
71
125.De echtgenoten kunnen in hun huwelijkscontract overeenkomen dat het gehele gemeenschappelijk vermogen in alle omstandigheden, welke ook de reden moge zijn van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, zal toekomen aan een van hen. Het betreft een verblijvingsbeding in het voordeel van één specifiek aangeduide echtgenoot, wat neerkomt op een nihilbeding voor de andere echtgenoot: hem zal nooit, ook niet wanneer hij de andere echtgenoot overleeft, enig aandeel in het gemeenschappelijk vermogen worden toegewezen.288 126.De sterfhuisclausule wordt nogal eens bedacht wanneer één der echtgenoten terminaal ziek is. 289 Om deontologische redenen moet ze met de nodige omzichtigheid worden benaderd. Het is voor degene die wegens zijn ziekte aanvaardt om afstand te doen van zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen, immers niet gemakkelijk om daarbovenop te aanvaarden dat de regeling evenzeer zal gelden indien hij niet als eerste overlijdt, en dus ook bij echtscheiding.290 Er weze wel aangestipt dat de ruime draagwijdte van artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek voortaan een eventuele niet gewenste doorwerking van een sterfhuisclausule vermijdt.291
B. Fiscale gevolgen
1. Fiscale behandeling van een verkrijging die geldt als huwelijksvoordeel
a. onvoorwaardelijke toebedeling aan één der echtgenoten
127.De sterfhuisclausule wordt voornamelijk uitgewerkt omwille van fiscale beweegredenen. Door het verblijvingsbeding niet als een overlevingsrecht te bedingen292, tracht men de toepassing van artikel 5
288
H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295; H. CASMAN en A. VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (99) 99, nrs. 160 en 162-163; C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 104-105, nr. 178. 289 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295; H. CASMAN en A. VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (99) 99, nr. 160; C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 104, nr. 178; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 3; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 2, nr. 2. 290 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295; H. CASMAN en A. VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (99) 99, nr. 161; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 283, nr. 43; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 473, nr. 56. 291 F. BUYSSENS, “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, (3) 19, nr. 56. 292 Voor wat betreft de discussie in de rechtsleer over de vraag of een beding van ongelijke verdeling noodzakelijks als een overlevingsrecht dient bedongen te worden: zie supra, randnr. ; In het bijzonder m.b.t. de sterfhuisconstructie: DECLERCK, C., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2006, (21) 58, nr. 98; DECLERCK, C., “Secundair
72
van het Wetboek der Successierechten te vermijden.293 Dit werd in een Administratieve Beslissing van 29 juni 2007 door de Administratie aanvaard: “Het beding van toebedeling van het gehele gemeenschappelijk vermogen aan een welbepaalde echtgenoot (hier de man) heeft voor gevolg dat het voordeel zonder voorbehoud aan deze echtgenoot toevalt ongeacht het feit of hij de andere overleeft of niet. Door het onvoorwaardelijk toebedelen van het gemeenschappelijk vermogen aan een welbepaalde echtgenoot, is de voorwaarde van overleven niet gerespecteerd, zodanig dat artikel 5 van het Wetboek der Successierechten niet van toepassing is.”294
128.Dirk Michiels wijst erop dat de sterfhuisclausule in hoofde van de kinderen (afstammelingen van de begunstigde), op fiscaal vlak, dezelfde gevolgen teweegbrengt als een gewoon verblijvingsbeding (wel onderworpen aan de toepassing van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten en dus, in tegenstelling tot de sterfhuisclausule, wel belastbaar in hoofde van de begunstigde echtgenoot): zij betalen, bij het overlijden van de begunstigde echtgenoot, successierechten op het gehele gemeenschappelijk vermogen (uiteraard in de mate dat de gemeenschapsgoederen dan nog aanwezig zijn).295
b. alternatief
129.Gelet op de deontologische bezwaren, kan het voor de echtgenoten interessant zijn om in een minder verregaande formulering te voorzien: “In geval van ontbinding van het huwelijk door overlijden wordt het gemeenschappelijk vermogen toebedeeld aan de heer/mevrouw X (= de echtgenoot/echtgenote van de overledene) of zijn/haar erfgenamen/afstammelingen).” Hoewel de oorzaak van de ontbinding van het stelsel niet in het midden wordt gelaten (“door overlijden”) – en artikel 5 van het Wetboek der Successierechten bijgevolg wel degelijk van toepassing lijkt – zorgt de toevoeging van “of zijn/haar erfgenamen/afstammelingen” achter de naam
huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH, Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, (19) 4546, nr. 77; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 2-5, nr. 3-7. 293 Zie hierover o.a. H. CASMAN en A. VERBEKE, “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, (292) 295; H. CASMAN en A. VERBEKE, “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, (99) 99, nr. 161; C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, (27) 106, nr. 180; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 88, nr. 133; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 499, nr. 11 en 501, nr. 13; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 4; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 5-7, nr. 8-10. 294 Besl. van 29 juni 2007, nr. E.E./102.058, zie http://www.fisconet.fgov.be. 295 D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 283, nr. 43; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 473, nr. 56; zie ook R. DEBLAUWE, “Huwelijksvoordelen en vooroverlijden” in Nieuwsbrief successierechten 2004, 6/7-6/8.
73
van de echtgenoot/echtgenote ervoor dat artikel 5 toch niet kan worden toegepast.296 Immers, indien de begunstigde echtgenoot/echtgenote eerst komt te overlijden, zal de gemeenschap uitdrukkelijk toekomen aan zijn/haar erfgenamen/afstammelingen. De voorwaarde van overleven is bijgevolg niet vervuld, zo zegt de Administratie.297 Maar, indien de vrouw het eerst sterft zullen haar erfgenamen belast worden op het volledige gemeenschappelijk vermogen in plaats van op de helft zoals normaal gebeurt.298 Wat het andere geval betreft, nl. indien zij overleeft, kan worden verwezen naar wat hierboven werd gezegd door Dirk Michiels. (zie supra, randnr. 128)
2. Fiscale behandeling van een huwelijksvoordeel geherkwalificeerd als schenking
a. toepasbaarheid van artikel 5 van het Wetboek der Successierechten
130.Artikel 5 van het Wetboek der Successierechten is niet van toepassing en dit omdat aan één der toepassingsvoorwaarden niet is voldaan: de verkrijging is wél onderworpen aan de regels van de schenkingen.299
b. toepasbaarheid van artikel 2 van het Wetboek der Successierechten
131.In een Administratieve beslissing van 6 december 2004 oordeelt de Administratie dat het geherkwalificeerde huwelijksvoordeel belastbaar is op grond van artikel 2 van het Wetboek der Successierechten. Ze beschouwt het geherkwalificeerde huwelijksvoordeel op basis van artikel 1464, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek als een schenking, in het bijzonder als een schenking van toekomstige goederen, of een contractuele erfstelling300 in de zin van artikel 2 van het Wetboek der Successierechten.301 296
J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 4-5; zie ook o.a. R. DEBLAUWE, “Huwelijksvoordelen en vooroverlijden” in Nieuwsbrief successierechten 2004, 6/7-6/8; J. DECUYPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 90-91, nr. 133/2; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 473, nr. 57; L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 6, nr. 8. 297 Besl. van 22 oktober 2003, nr. E.E./99.731 en Besl. 30 augustus 2005, nr. E.E./100.998, zie http://www.fisconet.fgov.be. 298 R. DEBLAUWE, “Huwelijksvoordelen en vooroverlijden” in Nieuwsbrief successierechten 2004, 6/7. 299 Dossier nr. 4374bis in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008; zie ook H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijk verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, (32) 34; G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract. Impact op de inhoud van het huwelijkscontract” in Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, (475) 485, nr. 12: contra A. NIJS, “Huwelijksvoordelen. Maken twee zwaluwen dan de lente?” in Nieuwsbrief Successierechten 2008, 9/5; A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008, (99) 102. 300 Van Quickenborne geeft de volgende omschrijving: “Een contractuele of bedongen erfstelling is een erfstelling die bij wijze van overeenkomst tot stand komt. Zij is een overeenkomst onder kosteloze titel, waarbij iemand ten voordele van een ander beschikt over de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen.” (M. VAN QUICKENBORNE, Contractuele erfstelling in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1991, 3, nr. 2). 301 Besl. van 6 december 2004, nr. E.E./100.511, zie http://www.fisconet.fgov.be; zie eveneens T. Not. 2005, 335.
74
132.De Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt bevestigt in een vonnis van 18 oktober 2006 de redenering van de Administratie: “De administratie heeft terecht geoordeeld dat een beding in het huwelijkscontract, dat niet als een huwelijksovereenkomst beschouwd kan worden, maar wel op toekomstige goederen betrekking heeft en onherroepelijk is, als een contractuele erfstelling gekwalificeerd kan worden.”302 133.Sommige auteurs kunnen zich hierin vinden.303 Anderen bekritiseren de door de Administratie en de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt ingenomen stelling.304 134.Op 24 juni 2008 oordeelde het Hof van Beroep te Antwerpen305 dat het vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Hasselt van 18 oktober 2006 diende te worden hervormd. Het Hof oordeelt dat het geherkwalificeerde huwelijksvoordeel geen contractuele erfstelling kan zijn, immers: “De contractuele erfstelling is een beschikking ten kosteloze titel in een huwelijkscontract of in een afzonderlijke akte waarbij iemand ten voordele van iemand anders beschikt over de goederen die zijn nalatenschap zullen samenstellen. Van een contractuele erfstelling is slechts sprake inzake goederen die de nalatenschap van de insteller zullen uitmaken. Het moet dus gaan om een echtgenoot die beschikt over zijn eigen toekomstige nalatenschap, met name over zijn eigen goederen of over zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen. Dit aandeel kan pas worden bepaald na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel en overeenkomstig de wettelijke of conventionele regels van verdeling van dat gemeenschappelijk vermogen. Hetgeen verkregen wordt krachtens een
302
Rb. Hasselt 18 oktober 2006, RABG 2007, 558, goedkeurende noot D. NORE; Rec gén. enr. not. 2007, 181; T.F.R. 2007, 506, afkeurende noot I. VERHULST; T. Not. 2007, 518; zie eveneens http://www.fisconet.fgov.be (arrest H1 06/4). 303 P. DE PAGE en I. DE STEFANI, “Les opérations atypiques. Effet libéral et droit fiscal” in P. DE PAGE (ed.), Droit des successions et donations: actualité civile et fiscale, Brussel, Bruylant, 2006, (21) 32-33, nr. 42. 304 Een verbinding van de contractuele erfstelling met het geherkwalificeerde huwelijksvoordeel door middel van de „schenking van toekomstige goederen‟ is volgens Guillaume Deknudt niet haalbaar. Dat een contractuele erfstelling kan worden gelijkgesteld met een schenking van toekomstige goederen (goederen die deel zullen uitmaken van de nalatenschap van de schenker) ligt voor de hand. Maar wat geherkwalificeerde huwelijksvoordelen betreft, liggen de zaken anders. De herkwalificatie tot schenking gebeurt immers tijdens de vereffening van het huwelijksvermogensstelsel, dus vooraleer toe te komen aan de nalatenschap. Het geherkwalificeerde huwelijksvoordeel is bijgevolg geenszins een toekenning in de nalatenschap (terwijl dit wel het geval is bij een contractuele erfstelling). Bijgevolg zijn er op een geherkwalificeerd huwelijksvoordeel geen successierechten verschuldigd. Artikel 2 van het Wetboek der Successierechten kan geen toepassing vinden. (G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract. Impact op de inhoud van het huwelijkscontract” in Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, (475) 483-485, nr. 10-12; in dezelfde zin L. WEYTS, “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, (2) 6, nr. 9); Zie hierover o.a. C. DECLERCK, “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (eds.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, (21) 59, nr. 99; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 501-502, nr. 13; N. LABEEUW, “Opnieuw over huwelijksvoordelen” in Nieuwsbrief successierechten 2007, 4/5-4/7; D. MICHIELS, “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, (267) 283, nr. 45; D. MICHIELS, “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, (431) 474, nr. 58; J. RUYSSEVELDT, “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, (1) 4; L. WEYTS, “Successierecht: ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ., door de Administratie beoordeeld”, T. Not. 2005, 334-335. 305 Antwerpen 24 juni 2008, T.E.P. 2008, 356, noot VERBEKE; T. Not. 2008, 486; zie eveneens W. PINTENS, S. MOSSELMANS en C. DECLERCK, Praktijkboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 132-137; zie ook A. NIJS, “Huwelijksvoordelen. Maken twee zwaluwen dan de lente?” in Nieuwsbrief Successierechten 2008, 9/1-9/5.
75
verdelingsbeding van dat gemeenschappelijk vermogen, zoals te dezen het surplus, kan dan ook niet beschouwd worden als een contractuele erfstelling.” Van een schenking is evenmin sprake: “Bovendien is een contractuele erfstelling een schenking van toekomstige goederen, zodat een “animus donandi” vereist is, doch zoals hiervoor reeds gesteld, is de verkrijging van het surplus geen schenking maar enkel onderworpen aan de regels van de inkorting ter bescherming van de rechten van de reservataire erfgenamen. (Ook al is dit surplus geen huwelijksvoordeel, het is evenmin een schenking. Artikel 1464 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt enkel dat dit surplus als een schenking wordt beschouwd. Uit artikel 1465 van het Burgerlijk Wetboek, waarin enkel sprake is van een mogelijke inkorting, ter bescherming van het reservataire erfrecht, blijkt de restrictieve betekenis hiervan. Het surplus is dus geen huwelijksvoordeel, maar ook geen schenking)” Het Hof komt tot het volgende besluit: “Het surplus kan dan ook niet op grond van artikel 2 van het Wetboek der Successierechten worden belast.” 135.Het Hof neemt hiermee de redenering van Hélène Casman en Alain Verbeke integraal over.306 Een redenering die bovendien overeenstemt met die van het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (zie plenair advies van 15 december 2007)307.
c. toepasbaarheid van artikel 7 van het Wetboek der Successierechten
136.Blijft de vraag of artikel 7 van het Wetboek der Successierechten, toepasselijk kan zijn. Krachtens dit artikel worden schenkingen, gedaan in de loop van drie jaar voor het overlijden, gelijkgesteld met legaten, voor zover het registratierecht op schenkingen niet is geheven. Het gaat om alle schenkingen, uitgezonderd: schenkingen van in België of in het buitenland gelegen onroerende goederen, gebruikelijke geschenken en schenkingen van roerende goederen bij notariële akte. In de rechtsleer is men het erover eens dat een verkrijging, die niet geldt als huwelijksvoordeel, niet kan worden belast op grond van artikel 7 van het Wetboek der Successierechten. De schenking wordt immers pas vastgesteld op het ogenblik van het overlijden en dus geenszins (in de loop van drie jaar) voor het overlijden.308 Het Comité voor Studie en Wetgeving zegt: “Een sterfhuisclausule krijgt pas uitwerking bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel. Een beschikking die tot stand komt op het moment van het overlijden is geen beschikking die tot stand komt voor het overlijden. Aldus kan er 306
H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijk verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, 32-35. 307 Dossier nr. 4374bis in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008; zie hierover A. VERBEKE, “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008, (99) 101-102. 308 H. CASMAN en A. VERBEKE, “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijk verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, (32) 35; G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract. Impact op de inhoud van het huwelijkscontract” in Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, (475) 486, nr. 12; J. DU MONGH, “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, (492) 502, nr. 13.
76
geen sprake zijn van een schenking die gedaan is in de drie jaar voor het overlijden van de schenker. Aldus is het ook niet mogelijk om het surplus te belasten op grond van artikel 7 van het Wetboek der Successierechten.”309
d. opmerkingen
137.Indien inkorting plaatsvindt, zal hetgeen de reservataire erfgenamen ingevolge de inkorting ontvangen, belast worden als een erfrechtelijke verkrijging op grond van artikel 1 van het Wetboek der Successierechten.310
138.Volgens Guillaume Deknudt moeten geherkwalificeerde huwelijksvoordelen beschouwd worden als schenkingen onder de levenden, die aanleiding geven tot de heffing van registratierechten (schenkingsrechten).311
309
Dossier nr. 4374bis in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008. 310 Dossier nr. 4374bis in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Verslagen en debatten van het Comité voor studie en wetgeving 2006-2007, Brussel, Bruylant, 2008. 311 G. DEKNUDT, “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract. Impact op de inhoud van het huwelijkscontract” in Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, (475) 485, nr. 12.
77
CONCLUSIE
Er zijn tal van voordelen verbonden aan de opname van bedingen van vooruitmaking of ongelijke verdeling in het huwelijkscontract. Zo zijn het bijvoorbeeld verkrijgingen die gelden als „huwelijksvoordeel‟. Dit heeft tot gevolg dat ze principieel beschouwd worden als overeenkomsten ten bezwarende titel, waarop de regels van de schenkingen geen toepassing vinden. Daarnaast bieden huwelijksvermogensrechtelijke toebedelingen het voordeel dat ze niet eenzijdig herroepbaar zijn, noch vatbaar voor onterving. Bovendien zal de langstlevende echtgenoot zelfs bij onwaardigheid om te erven of bij verwerping van de nalatenschap, zijn huwelijksvermogensrechtelijke aanspraken kunnen behouden. Op die manier kan hij aan de betaling van de eigen schulden van zijn echtgenoot ontkomen en toch zijn (huwelijks)voordeel behouden.
Men mag zich echter niet blind staren op deze voordelen. Aan de opname van een beding van vooruitmaking of ongelijke verdeling in het huwelijkscontract zijn immers ook consequenties verbonden. Naast de fiscaalrechtelijke consequenties zijn er nog zaken die men in acht moet nemen, vooraleer over te gaan tot de ene of andere toebedeling. Bedingen in volle eigendom kunnen bijvoorbeeld, hoewel ze de positie van de langstlevende versterken, ontervend werken in hoofde van de kinderen. En dit omdat de langstlevende echtgenoot volle eigenaar wordt van de hem toegekende goederen. Hij krijgt een onbeperkte beschikkingsbevoegdheid over deze goederen. Hieruit volgt dat hij degene is en hij alleen die beslist aan wie de goederen bij zijn overlijden zullen toekomen. Bedingen in vruchtgebruik laten daarentegen de rechten van de afstammelingen ongeschonden. Al zullen zij dan weer tot nadeel hebben dat ze geen einde stellen aan de tussen de langstlevende en de erfgenamen bestaande onverdeeldheid. Bijgevolg zullen de afstammelingen hun toestemming moeten geven als de langstlevende bijvoorbeeld wil overgaan tot de verkoop van de hem toegekende goederen.
Dit doet besluiten dat men geenszins lichtzinnig mag overgaan tot de opname van bedingen van vooruitmaking of ongelijke verdeling in het huwelijkscontract. Men dient de voor- en nadelen tegen elkaar af te wegen om op die manier de „goeie‟ keuze te maken.
Tot slot kan nog worden aangestipt dat bedingen van vooruitmaking en ongelijke verdeling meestal zodanig kunnen worden gemoduleerd dat ze perfect aansluiten bij wat de echtgenoten voor ogen hadden.
78
BIBLIOGRAFIE I. RECHTSPRAAK
GwH nr. 140/2004, 22 juli 2004, B.S. 5 oktober 2004, NjW 2005, 126, noot G. VERSCHELDEN, R.W. 2004-05, 1055, Rev. trim. dr. fam. 2004, 1144, T. Not. 2004, 639, noot R. EEMAN. Cass. 27 oktober 1961, Pas. 1962, 222. Cass. 28 april 1977, Pas. 1977, 878. Cass. 23 november 2001, Arr. Cass. 2001, 1997; Pas. 2001, 1929; T. Not. 2002, 86; E.J. 2002, 27, noot K. VANWINCKELEN; T.B.B.R. 2003, 242, noot W. PINTENS; Rev. not. b. 2002, 318, noot C. GIMENNE en Rev. trim. dr. fam. 2003, 634. Gent 17 juni 1947, Rev. prat. not. b. 1947, 417. Bergen 27 januari 1976, Rev. not. b. 1976, 149. Antwerpen 6 december 1989, R.W. 1989-90, 1225. Gent 30 april 1992, T. Not. 1992, 482, noot M. PUELINCKX-COENE. Antwerpen 22 december 1997, Rev. trim. dr. fam. 2000, 114, R.W. 1998-99, 646 en T. Not. 1998, 496, noot F. BOUCKAERT. Gent 28 maart 2002, T. Not. 2003, 158. Antwerpen 24 juni 2008, T.E.P. 2008, 356, noot A. VERBEKE; T. Not. 2008, 486. Rb. Brussel 9 april 1987, Pas. 1987, 72 en T.B.B.R. 1988, 485. Rb. Antwerpen 8 december 1988, T. Not. 1990, 21, noot R. EEMAN. Rb. Antwerpen 19 januari 1989, R.W. 1989-90, 1228, noot H. DE DECKER. Rb. Gent 25 juni 1992, T. Not. 1993, 173. Rb. Hasselt 18 oktober 2006, RABG 2007, 558, noot D. NORE; Rec gén. enr. not. 2007, 181; T.F.R. 2007, 506, noot I. VERHULST; T. Not. 2007, 518. Rb. Mechelen 3 januari 2007, T. Not. 2008, 220, noot L. WEYTS.
II. LITERATUUR
1. Boeken en bijdragen in boeken BOONE, K., “Commentaar bij art. 1438 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2003).
79
BOONE, K., “Commentaar bij art. 1457, 1459-1460 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2009). BOONE, K., “Commentaar bij art. 1461-1463 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2009). BOONE, K., “Commentaar bij art. 1458, 1464 en 1465 B.W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2009). CARTUYVELS, B., “Les régimes de communauté conventionnelle” in Y.-H. LELEU en L. RAUCENT (eds.), Les régimes matrimoniaux, IV, Les régimes conventionnels, le droit transitoire, Brussel, Larcier, 2002, 137-187. CASMAN, H., Het begrip huwelijksvoordelen, Antwerpen, Maklu, 1976, 284 p. CASMAN, H. en VASTERSAVENDTS, A., De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 254 p. CASMAN, H., Notarieel Familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p. CASMAN, H., “Enkele suggesties voor het opstellen van huwelijkscontracten met keuze voor een gemeenschapsstelsel” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 35-79. CASMAN, H., “Beding van ongelijke verdeling” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 75-80. CASMAN, H., “Keuzebeding/Keuzebeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 85. CASMAN, H., “Verblijvingsbeding/Verblijvingsbeding onder last” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 81-84. CASMAN, H. en VERBEKE, A., “Een bijzonder geval: de sterfhuisconstructie” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 99-100. CASMAN, H. en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, losbl. DEBUCQUOY, H., “Commentaar bij art. 299-300 en 1429 B.W.” in H. Casman, A, Heyvaert, J. Pauwels, P. Senaeve (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2002). DECLERCK, C., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (ed.), Patrimonium 2006, Antwerpen, Intersentia, 2006, 27-139. DECLERCK, C., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS en J. DU MONGH (ed.), Patrimonium 2007, Antwerpen, Intersentia, 2007, 21-66. DECLERCK, C., “Secundair huwelijksvermogensstelsel” in W. PINTENS, J. DU MONGH en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2008, Antwerpen, Intersentia, 2008, 19-53.
80
DECUYPER, J., “Fiscale aspecten” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 209-226. DECUYPER, J. en RUYSSEVELDT, J., Successierechten 2008-2009, Antwerpen, Kluwer, 2008, 1018 p. DEKNUDT, G., “Bedenkingen bij de fiscale behandeling van voordelen tussen echtgenoten bij huwelijkscontract. Impact op de inhoud van het huwelijkscontract” in Liber Amicorum Johan Verstraete, Antwerpen, Intersentia, 2007, 475-491. DELNOY, P., “L‟ article 1465 du Code civil en question” in L. RAUCENT (ed.), Liber Amicorum Edmond Bouttiau et Jacques Demblon, Louvain-la-Neuve, Academia, 1987, 67-82. DELVA, W., “De conventionele huwelijksvermogensstelsels” in G. BAETEMAN, H. CASMAN, W. DELVA, R. DILLEMANS, A. HEYVAERT, L. RAUCENT, E. VAN HOVE, P. WATELET en W. KLEIJN, Het nieuwe Belgische huwelijksvermogensrecht, Gent, Delva, 1978, 355-378. DE PAGE, P. en DE STEFANI, I., “Les opérations atypiques. Effet libéral et droit fiscal” in P. DE PAGE (ed.), Droit des successions et donations : actualité civile et fiscale, Brussel, Bruylant, 2006, 21-89. DE PAGE, P. en DE STEFANI, I., Liquidation et partage. Commentaire pratique, Brussel, Kluwer, losbl. DE WULF, C. m.m.v. BAEL, J., DEVOS, S. en DE DECKER, H., Het opstellen van notariële akten, I, Organieke Wet Notariaat, Personen- en Familierecht, Familiaal Vermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2003, 955 p. DILLEMANS, R., Erfrecht, I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 474 p. ENGELS, C., Zekerheidsrecht - Syllabus, Brugge, Die Keure, 2006, 342 p. GERLO, J., “Vergoedingen en deficitaire vermogens” in Liber Amicorum Prof. Em. E. Krings, Brussel, Story-Scientia, 1991, 129-143. GERLO, J., Handboek voor familierecht, II, Huwelijksvermogensrecht, Brugge, Die Keure, 2004, 344 p. GERLO, J. en VERSCHELDEN, G., Handboek voor familierecht, Brugge, Die Keure, 2008, 663 p. HAMBYE, J., Régimes matrimoniaux. La réforme de 1976 in Rép. not., Brussel, Larcier, 1977, 205 p. LELEU, Y.-H., “La réduction et le rapport en valeur. Réflexions critiques en vue d‟une réforme législative in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De erfrechtelijke reserve in vraag gesteld, II, Belgisch recht, Brussel, Bruylant, 1997, 213-248. LOUIS, S., “Le nouveau divorce par consentement mutuel” in Y.-H. LELEU en D. PIRE (eds.), La réforme du divorce. Première analyse de la loi du 27 avril 2007, Brussel, Larcier, 2007, 131-156. PINTENS, W., MOSSELMANS, S. en DECLERCK, C., Praktijkboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 559 p. PINTENS, W., VAN DER MEERSCH, B. en VANWINCKELEN, K., Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, Universitaire Pers, 2002, 997 p. PINTENS, W., VANWINCKELEN,K. en DU MONGH, J., Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 389 p. PUELINCKX-COENE, M., Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 1996, 508 p.
81
RAUCENT, L., Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux (loi du 14 juillet 1976) et formules d‟application, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1978, 374 p. RAUCENT, L., Droit patrimonial de la famille. Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 374 p. RENAULD, J., Droit patrimonial de la famille, I, Régimes matrimoniaux, Brussel, Larcier, 1971, 1022 p. ROUSSEAU, L., “L‟attribution du patrimoine commun: attribution alternative et conditions résolutoires” in Liber Amicorum Léon Raucent, Louvain-la-Neuve, Academia, 1992, 363-372. ROUSSEAU, L., “Les régimes “en communauté” – Les clauses de liquidation” in M. GREGOIRE (ed.), Patrimoine, XIX, Les contrats de mariage: bilan, perspectives et formules pratiques, Louvain-la-Neuve, Academia, 1996, 295-311. ROUSSEAU, L., “Les avantages matrimoniaux dans les régimes de communauté” in J.-L. RENCHON en F. TAINMONT (eds.), Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004, 309-335. SPRUYT, E., RUYSSEVELDT, J. en DONS, P., Praktijkgids successierecht en –planning, Kappelle-opden-Bos, Toth, 2003, 1032 p. VANDUFFEL, S. en VAN GEEL, A., “Beding van vooruitmaking” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 69-74. VANDUFFEL, S. en VAN GEEL, A., “Fiscale gevolgen van verdelingsbedingen: huwelijksvoordelen” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 91-98. VANDUFFEL, S. en VAN GEEL, A., “Wanneer wordt een huwelijksvermogensrechtelijke verkrijging een schenking (art. 1464, tweede lid B.W.) in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 87-90. VAN OOSTERWIJCK, G., “Bedingen i.v.m. het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, op te nemen in huwelijkscontracten of in akten houdende wijziging van huwelijksvermogensstelsels” in L. WEYTS (ed.), Clausules over het erfrecht van de langstlevende echtgenoot, Antwerpen, Kluwer, 1983, 5788. VAN QUICKENBORNE, M., Contractuele erfstelling in A.P.R., Brussel, Story-Scientia, 1991, 359 p. VAN TRICHT, S., “Vraagbaak” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), De evolutie in de huwelijkscontracten, Antwerpen, Kluwer, 1995, 227-239. VERBEKE, A., “De langstlevende echtgenoot als voortzetting van het koppel. Bescherming van de langstlevende via huwelijkscontract” in A. VERBEKE, F. BUYSSENS en H. DERYCKE (eds.), Handboek Estate Planning, IV, Vermogensplanning met effect na overlijden. Langstlevende, Brussel, Larcier, 2006, 712. VERSCHELDEN, G., “De huwelijksvoordelen na echtscheiding” in P. SENAEVE, F. SWENNEN en G. VERSCHELDEN (eds.), De hervorming van het echtscheidingsrecht. Commentaar op de wet van 27 april 2007, Antwerpen, Intersentia, 2008, 41-53. VERSTRAETE, J., “Verblijvingsbedingen. Verblijvingsbedingen onder last. Keuzebedingen onder last” in Liber Amicorum Paul Delnoy, Brussel, Larcier, 2005, 549-560.
82
VISSERS, K. en VERSCHELDEN, G., “Commentaar bij art. 1287 Ger. W.” in H. CASMAN, A. HEYVAERT, J. PAUWELS en P. SENAEVE (eds.), Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. (bijwerking 2008). WYLLEMAN, A., “Aandachtspunten bij planning in hersamengestelde gezinnen” in J. BAEL, R. DEBLAUWE, C. DE WULF, H. DE WULF, J. DU MONGH, J. ERAUW, N. GEELHAND, B. PEETERS, M. PUELINCKX-COENE, V. SAGAERT, J. VERHOEYE, J. VERSTRAETE, A. WEYN, L. WEYTS, A. WYLLEMAN, Familiale vermogensplanning, XXXste Postuniversitaire cyclus Willy Delva 2003-2004, Mechelen, Kluwer, 2004, 701-725. WYLLEMAN, A., “Huwelijkse voorwaarden bij hersamengestelde gezinnen” in Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (ed.), Familie op maat/Famille sur mesure, Mechelen, Kluwer, 2005,315-344.
2. Tijdschriftartikelen BAETEMAN, G., CASMAN, H. en GERLO, J., “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1989-1995”, T.P.R. 1996, 135-340. BAETEMAN, G., DECLERCK, C., DEKNUDT, G., DU MONGH, J., GERLO, J., MAELFAIT, A., PINTENS, W. en SNYERS, J.-L., “Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht 1996-2002”, T.P.R. 2003, 1639-1780. BOONE, K., “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging van artikel 295 en 1465 B.W.”, T. Fam. 2007, 168-171. BOUCKAERT, F., “Is een beding van ongelijke verdeling waarbij aan de langstlevende het vruchtgebruik van de gemeenschappelijke goederen wordt toebedeeld en de blote eigendom aan de nalatenschap van de eerststervende een geldig beding?” (noot onder Gent 28 maart 2002), T. Not. 2003, 160-163. BUYSSENS, F., “Echtscheiding door onderlinge toestemming na de wet van 27 april 2007”, Not. Fisc. M. 2008, 3-22. CASMAN, H., “De omzetting van het vruchtgebruik”, T.P.R. 1991, 803-848. CASMAN, H., “Het nieuwe erfrecht van de langstlevende echtgenoot, het intestaat erfrecht”, R.W. 198182, 353-410. CASMAN, H. en VERBEKE, A., “Wat is een huwelijksvoordeel?”, Not. Fisc. M. 2005, 292-297. CASMAN, H., “Nieuw echtscheidingsrecht toelichting voor de notariële praktijk”, Not. Fisc. M. 2007, 277294. CASMAN, H. en VERBEKE, A., “Belastbaarheid van huwelijksvermogensrechtelijk verkrijgingen”, Not. Fisc. M. 2007, 32-35. COENE, M., “De patrimoniale gevolgen van de afstamming”, T.P.R. 1987, 1179-1248. DEBLAUWE, R., “Huwelijksvoordelen en vooroverlijden” in Nieuwsbrief successierechten 2004, 6/7-6/8. DE BUSSCHERE, C., “Is artikel 745ter B.W. van toepassing op het vruchtgebruik op gemeenschappelijke goederen, verkregen ingevolge een beding van ongelijke verdeling van de gemeenschap?” (noot onder Rb. Gent 19 oktober 1981), T. Not. 1982, 113-115. DE BUSSCHERE, C., “Consultatiecentrum. Uit de notariële praktijk: familierecht en huwelijksvermogensrecht/Centre de consultation. Questions de la pratique notariale: personnes et régimes matrimoniaux”, Notarius 1994, 34-43.
83
DE DECKER, H., “Wijziging van huwelijksvermogensstelsel” (noot onder Rb. Antwerpen 19 januari 1989), R.W. 1989-90, 1228-1230. DE WULF, C., “De wet tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende de afstamming en het patrimoniaal familierecht”, R.W. 1987-88, 273-286. DU FAUX, H., “Huwelijkscontract. Alternatieve overlevingsrechten”, T. Not. 1973, 2-6. DU MONGH, J., “Huwelijksvoordelen en successieplanning. Voorzichtigheid blijft geboden”, T. Not. 2007, 492-509. EEMAN, R., “Huwelijksgoederenrecht. Het beding van facultatieve voorafname”, T. Not. 1990, 3-7. EEMAN, R., “Artikel 1465 B.W. beschermt alle stiefkinderen” (noot onder Grondwettelijk Hof 22 juli 2004), T. Not. 2004, 642-645. LABEEUW, N., “Opnieuw over huwelijksvoordelen” in Nieuwsbrief successierechten 2007, 4/5-4/7. LOGGHE, F., “Enkele raakvlakken tussen de huwelijksvermogensrecht”, Not. Fisc. M. 1999, 172-181.
Vlaamse
successiewetgeving
en
het
MICHIELS, D., “Huwelijkscontracten als instrumenten van vermogensplanning”, Not. Fisc. M. 2005, 267291. MICHIELS, D., “Fiscale aspecten van huwelijkscontracten”, T. Not. 2007, 431-491. NIJS, A., “Huwelijksvoordelen. Maken twee zwaluwen dan de lente?” in Nieuwsbrief Successierechten 2008, 9/1-9/5 PUELINCKX-COENE, M., “De grote promotie van de langstlevende echtgenoot. Beschouwingen bij de integratie van de wet van 14 mei 1981 in het bestaande recht”, T.P.R. 1981, 593-747. RAUCENT, L., “Le nouveau droit de la filiation: aspects patrimoniaux”, Ann. dr. 1987, 345-361. RONSE, J., “Gerechtelijke conversie van nietige rechtshandelingen”, T.P.R. 1965, 199-227. RUYSSEVELDT, J., “Recente ontwikkelingen in het Vlaamse successierecht”, Not. Fisc. M. 2007, 1-16. SIBIET, A., “De langstlevende stiefouder, de “zwakke weggebruiker” in het Belgisch rechtsverkeer? De invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not. Fisc. M. 2004, 1-17. SIBIET, A., “Bescherming van kinderen bij tweede huwelijk. Artikel 1465 B.W.: renovatiewerken gewenst”, NjW 2005, 110-115. VAN OOSTERWIJCK, G., “Bevoordeling van de langstlevende echtgenoot bij huwelijkscontract, schenking of testament na de wet van 14 mei 1981”, R.W. 1981-82, 373-410. VAN OOSTERWYCK, G., “Huwelijksvoordelen en contractuele erfstellingen”, T.P.R. 1985, 227-259. VERBEKE, A., “Huwelijksvoordelen”, T.E.P. 2008, 99-104. VERSCHELDEN, G., “De wet van 27 april 2007 tot hervorming van het echtscheidingsrecht”, T. Fam. 2007, 138-162. VERSTRAETE, K., “Hervorming echtscheidingsrecht. Wet van 27 april 2007 betreffende de hervorming van de echtscheiding”, NjW 2007, 626-645.
84
VERSTRAETE, K., “Uitbreiding van de bescherming geboden door artikel 1465 B.W. tot buitenhuwelijkse en overspelige kinderen”, T.V.W. 2007, 435-436. WEYTS, L., “Een toebedeling van de gemeenschap aan slechts een echtgenoot: is dit een ontsnappingsroute aan artikel 5 W. Succ. met een boobytrap of is het een veilig pad?”, T. Not. 2005, 2-8. X., “Vragen uit de notariële praktijk. Familiaal vermogensrecht”, Notarius 1998, 24-35.
85