Nieuwsbrief
MIRACLES in CONTACT
CONTACT- EN INFORMATIEBLAD VAN DE STICHTING MIRACLES IN CONTACT
Jaargang 7, nummer 4, 2000
God en egod Doe eenvoudig dit: wees stil en leg alle gedachten terzijde over wat jij bent en wat God is, alle ideeën die je hebt geleerd ten aanzien van de wereld, alle beelden die je hebt van jezelf. Houd vast aan niets. Vergeet deze wereld, vergeet deze cursus, en kom met volkomen lege handen tot jouw God. (W189.7:1,3,5) Inleiding Dit is geen ongevaarlijk artikel voor mensen die in God geloven. Vrees niet, het wil niet bewijzen ‘dat er geen God bestaat’, want dat is voor mensen op een spiritueel pad een gepasseerd station. Maar het wil al onze gedachten en ideeën over, en onze beelden van God, herleiden tot hun bron: het ego. En dat geldt ook voor die lieve, fijne en veilige beelden die we zo graag koesteren en waarvan we node afscheid willen nemen. Het wil laten zien dat al die beelden van God ons verhinderen God te ervaren zoals Hij werkelijk is. En dat is nu precies de opzet van ons ego: ervoor zorgen dat we de schijnbare afgescheidenheid tot God in onze denkgeest tot werkelijkheid maken, zodat daarmee het hele fundament van het egodenksysteem onaangetast blijft. Wanneer we gaan doorzien dat al onze beelden van God niets anders zijn dan projecties van onze innerlijke gespletenheid, kunnen we ze misschien zachtjes vaarwel zeggen en deze mist in onze denkgeest laten optrekken. Dan kunnen we werkelijk met lege handen voor God komen staan, zodat Hij zich aan ons kan openbaren zoals Hij werkelijk is. Een gewaarschuwd ego telt voor twee. Het zal er dus alles aan doen te voorkomen dat je je blootstelt aan de inhoud van dit artikel (je legt het nu weg, besluit het later te lezen, je wordt overvallen door een plotselinge vergeetachtigheid). Maar een gewaarschuwd mens doorziet dit en geeft zijn ego geen kans zijn voornaamste bolwerk te verdedigen. Want de angst voor God is onze laatste blokkade voor innerlijke vrede, het laatste wat het ego overeind houdt voor we ons God herinneren.
als we het eens zonder God probeerden’. Nergens geeft de Cursus de inhoud van die gedachte, hij stelt alleen met nadruk dat het een onmogelijke gedachte is en dat het in zichzelf een onmogelijkheid en een onbestaanbaarheid is. Er is niets buiten God, wij, als Zoon van God, zijn niet buiten God. Die onmogelijke gedachte van afscheiding kan de Eenheid van God op geen enkele manier aantasten. Hij heeft geen enkel effect gehad, en heeft in wezen nooit bestaan, want wat geen gevolgen heeft, is geen oorzaak en bestaat daarom niet. Maar doordat het ego, dat deze gedachte van afscheiding is, de Zoon vertelde dat het een vreselijke gedachte was, dat het iets afschuwelijks was wat hij gedaan had, de Eenheid van God teniet doen, nam de Zoon dit nietig dwaas idee heel serieus. En daarmee zette hij een reeks ‘gevolgen’ in gang van schijnbaar ongehoorde omvang. Het ego vertelde hem dat hij een grote ‘zonde’ had begaan door de Eenheid te vernietigen, en dat God hem er zeker voor zou straffen. De Zoon kon beter maken dat hij wegkwam en zich als een bende achtervolgde dieven verspreiden in miljarden levende wezens zodat God hem niet meer vinden kon. Zo ontstond het stoffelijke universum als een wijkplaats voor de Zoon van God die meende van zijn Vader afgescheiden te zijn. Let wel, in werkelijkheid heeft die afscheiding niet kunnen plaatsvinden en zijn alle schijnbare gevolgen van deze niet bestaande daad niets anders dan illusies. Het is voor het vervolg belangrijk dit in gedachten te houden.
De afscheiding Om te begrijpen waarom het ego er alles aan gelegen is te voorkomen dat je aan zijn fundamenten morrelt, eerst een kort stukje over de metafysica van Een cursus in wonderen. Eigenlijk zegt de Cursus niet veel over God of over Zijn schepping. Hij zegt niet veel meer dan dat God de Schepper is van de Zoon, en dat er geen plek is aan te wijzen waar ‘de Vader eindigt en de Zoon begint’. Schepper en ggfg heschapene vallen volledig samen, zijn totaal Eén. Deze toestand van Eenheid noemt de Cursus de Hemel. Maar ‘in die eeuwigheid, waar alles één is, sloop een nietig dwaas idee binnen waarom de Zoon vergat te lachen.’ (T27. VIII.6:2). Hij nam het geweldig serieus, en daarmee ook alle gevolgen ervan. Dat ‘nietig dwaas idee’ is de gedachte van afscheiding, van ‘hoe zou het zijn
Waar het idee van zonde is, is er schuld, en waar schuld is, is er angst voor bestraffing. Ziehier de onheilige drie-eenheid van het ego: zonde, schuld en angst. Zo komt er ook het aspect van de tijd in het verhaal. We hebben gezondigd in het verleden, voelen ons daarover schuldig in het heden, en hebben angst voor de toekomst die zeker een straf zal inhouden. De grote uitvoerder van die straf is in het ego-verhaal natuurlijk God, liever gezegd de straffende boeman die het ego van Hem gemaakt heeft om ons daarmee aan zijn denksysteem gekluisterd te houden. Deze god van het ego ben ik ‘egod’ gaan noemen. Hij bestaat niet, hij is een projectie van onze angst, en bestaat dus alleen bij gratie van het feit dat we het ego geloven dat we gezondigd hebben door bij God weg te gaan. Wat, nogmaals, in werkelijkheid niet heeft kunnen gebeuren. We
Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
1
Augustus 2000
‘Want wij vergaan door uw toorn, dromen het alleen, zegt de Cursus. We leven in een door uw grimmigheid worden wij verdelgd; nachtmerrie. Het is echter van cruciaal belang te zien Gij stelt onze ongerechtigheden vóór U, dat in het denksysteem van het ego deze ‘egod’ een onze heimelijke zonden in het licht van uw aanschijn.’ essentiële plaats inneemt: door te geloven dat we bij (Ps.90:7-8, NBG-vertaling) God zijn weggegaan, geloven we dat we de Eenheid hebben vernietigd, geloven we dat we gezondigd hebHier staat dus dat we nooit onze gerechte straf zulben en vrezen we daarvoor te worden gestraft door len ontlopen want god kent zelfs onze meest heiegod. Onze schuld proberen we op anderen af te wenmelijke zonden. Worden we niet tijdens dit leven telen. De mensen en omstandigheden om ons heen zijn gestraft, dan toch zeker erna. Kunnen we dit geloof gewillige projectieschermen voor onze schuld die we in ons dagelijks leven nog redelijk op een afstand aldus op magische wijze zelf niet meer denken te bezithouden, zeker als we niet tot een streng kerkgenootten. Maar we beduvelen egod daar niet mee, en onsschap behoren, in het uur van onze dood is dat vaak zelf evenmin, zoals we heel diep van binnen beseffen. heel wat moeilijker, en kan het in zijn angstige volDaarom geloven we des te sterker in de werkelijkheid heid opeens weer opdoemen (zie hierna: ‘God en de van onze ‘zonde’ en vrezen we de ‘straf’ die onherdood’). Onthoud dat de haak waarmee we door het roepelijk komen zal. Die straf is de dood. Dit is dan de ego aan dit geloof worden vastgehouden het drog‘condition humaine’ zoals de Cursus die beschrijft. Het beeld is van onze zondigheid, voor een gebeurtenis hele boek gaat er verder grotendeels over hoe we alle die in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden. projecties, beelden en oordelen van het ego weer terug De Cursus corrigeert dit geloof, vanaf zijn beginkunnen nemen, ze ziende voor wat ze zijn: illusies. punt: Dit proces noemt de Cursus vergeving, wat erin resulteert dat je je medemensen uiteindelijk weer gaat zien ‘De uitspraak: “Mij komt de wraak toe, spreekt de zoals ze werkelijk zijn, zonder jouw oordelen, zodat je Here” berust op een misvatting waarmee men zijn ook jezelf weer gaat ervaren wie je werkelijk bent: een eigen ‘zondige’ verleden toeschrijft aan God. Het ‘zonZoon van God. En zo komen we uiteindelijk met volkodige’ verleden heeft niets met God te maken. Hij heeft men lege handen voor God te staan. Zo komen we aan het niet geschapen en Hij houdt het niet in stand. God waarvandaan we in werkelijkheid nooit vertrokken gelooft niet in vergelding. Zijn Geest schept niet op zijn, zo hervinden we het Thuis dat we nooit hebdie manier. Hij rekent jou je ‘zondige’ daden niet aan. ben verlaten. Nogmaals, omdat de afscheiding tot God “Zolang [...] Zorg beslist dat je inziet hoe volslagen onmogelijk deze veronderstelling is, en hoe die volledig niet waar is, is het hele egodenksysteem dat we bevreesd zijn uit projectie voortkomt. Dit soort vergissing op deze gedachte is gebaseerd niet waar. is verantwoordelijk voor een massa aanverAls er geen oorzaak is, is er ook geen voor god geloven we wante vergissingen, waaronder het geloof gevolg meer. Het ego stort in. Daarom zal het ego er alles aan doen te voorkostellig in het dat God Adam verstoten heeft en hem uit de Hof van Eden heeft verdreven’ (T3.I.3:1-6;8- 9). men dat we dit gaan inzien. Alles wat we ego.” denken over God is het ego’s beste wapen om ∗ de belonende god: En als je nu bij jezelf denkt, ‘ach, dit te bewerkstelligen. Juist God! die malle oude straffende god, daar geloof ik niet in, daar ben ik al lang aan voorbij, ik ben een posiGodsbeelden tief ingesteld mens’, dan zul je nog verrast zijn over Wat geloven we allemaal over God? Met welke beelde taaiheid van enkele ‘aanverwante vergissingen’. den zijn we allemaal behept? Het is in het licht van het Want op een aantal manieren keert dit geloof naar je voorgaande niet alleen boeiend, maar ook noodzaketerug als je er niet werkelijk afscheid van genomen lijk om een aantal veel voorkomende godsbeelden eens hebt, maar het alleen op de donkere zolder van je onder de loep te nemen. En omdat het hier gaat om het denkgeest als iets ouderwets en onbruikbaars opgeontmantelen van egodsbeelden schrijven we die god borgen hebt. Want de keerzijde van dit beeld van niet met een hoofdletter. Hij verdient ons ontzag en de straffende god is de belonende god: wie gelooft onze eerbied niet, hij verdient ons inzicht in zijn ware beloond te worden moet ook geloven dat hij kan aard. Alleen wanneer we verwijzen naar de werkelijke worden gestraft, en omgekeerd. Maar die belonende God doen we dat met een kapitaal. god willen we niet graag kwijt, voor hem hebben we in het volle daglicht van onze huiskamer een altaar ∗ de god der wrake: de beste manier die het ego heeft opgericht. We verwachten, nee eisen, diens beloom ons verre van God te houden is het beeld te schepning wanneer we braaf ons best doen, zijn ‘gebopen van de god der wrake, de straffende god van het den onderhouden’ en een deugdzaam en oppassend Oude Testament. Zolang we bevreesd zijn voor god leven leiden. We verwachten die beloning nu meteen, geloven we stellig in het ego. En zijn we in onze denkin de vorm van speciale gunsten, welvaart, welzijn, geest verre van God verwijderd. Angst is de grootste en als die uitblijven spiegelen we onszelf een ideale splijtzwam van het ego om ons weg te houden van plaats in het hiernamaals voor: ‘als ik straks bij God waar ons hele wezen naar verlangt: liefde. Het is het ben zal ik al mijn goede daden glorieus voor me zien ego er alles aan gelegen dat we sterk in deze straffende, en zal God tevreden over me zijn, zal ik dicht bij hem vreeswekkende god blijven geloven, want dat garanmogen zitten, een speciale plek krijgen’, of wat ook deert dat we ook in het ego blijven geloven. Angst voor maar. god is de grootste uitvinding van het ego, maar ook de dwaaste wanneer we de onzinnigheid ervan inzien: we vrezen waar we het diepst naar verlangen. Een citaat uit het boek der Psalmen om even de sfeer te proeven: Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
3
Augustus 2000
‘zij de schuld zijn van ons ongeluk’, dat ‘god bij ons aan het verkeerde adres is’... Waar het hier om gaat is dat we niet in staat zijn te vergeven en een god in het leven geroepen hebben die ons daarin steunt, die zelfs een verlengde wordt van onze wraakzucht en haatdragendheid. Wanneer we intussen zien dat die misdadiger toch van een heerlijk leventje geniet en in rust overlijdt, niet door de bliksem getroffen, dan redden we ons geloof in rechtvaardigheid door dit uit te stellen tot na de dood, dan moet god er maar aan te pas komen om de zaken recht te zetten. Dan moet er in het hiernamaals iets zijn dat deze booswicht straft: hel, vagevuur of eeuwige verdoemenis. Met de moderne variant: zijn eigen inzicht in zijn schuldige daden zal hem nu veroordelen tot eonenlange opsluiting in de zwartste gaten van het heelal, of: hij moet in een volgend leven goedmaken wat hij hier heeft misdaan. Kortom, die rechtvaardige god is niets anders dan een werktuig van onze eigen wraakzucht, van ons onvermogen te vergeven. ‘Laat mij de wrake’ zouden we kunnen interpreteren als: god neemt onze weggeprojecteerde wraak van ons over. Dat zou alleen iets goeds zijn, wanneer we zelf af zouden zien van wraak en het inderdaad aan de werkelijke God overlieten. Want dan zou er geen wraak of straf zijn. God hoeft ons niet eens te vergeven, hij ons nooit veroordeeld heeft’, zegt ∗ de rechtvaardige god: het ego heeft deze god ‘omdat de Cursus. ‘Maar vraag God niet om hem god in het leven geroepen om zijn idee van straf en beloning in stand te houden. De moet er maar [= je broeder] te straffen omdat jij vindt dat hij schuldig is en wilt dat hij sterft. rechtvaardige god is de dwingende aan te pas komen om God schenkt jou het middel om zijn argumentatie voor het bestaan van onschuld te zien.’ (T26.II.5:4-5). de straffende en belonende god tezade zaken recht te men. Er moet toch rechtvaardigheid zijn ∗ gods wegen zijn wonderbaar en ondoorin het universum, menen we. Misdadigers zetten.. grondelijk: dit idee gebruiken we om god te moeten toch voor hun daden boeten, ze kunexcuseren voor het kwaad, het onrecht en de wilnen toch niet zomaar vrijuit gaan. En aan deze lekeur in wat wij aanzien voor zijn schepping. De gedachte houden we taai vast, zonder te zien dat Cursus weerspreekt dit kort en krachtig: hij op de kern van het egodenksysteem is gestoeld: het geloof in zonde, schuld, en angst, en een ver‘God heeft geen geheimen. Hij leidt je niet door een momming is van onze wraakzucht. En verbinden we wereld van ellende, om je pas op het eind van de reis het met het oorspronkelijke afscheidingsverhaal, dan te gaan vertellen waarom Hij je dit heeft aangedaan’ geloven we weer dat wijzelf die misdadigers zijn die (T22.I.3:10-11). gestraft moeten worden voor de zonde van de afscheiding van God. Dus telkens als we een ander in ons Ergens diep in ons verwachten we dat god het hart tot straf veroordelen, houden we dit geloof in uiteindelijk wel allemaal zal uitleggen, en zo alle stand en bevestigen we de overtuiging van het ego onrechtvaardigheden en alle ellende die we te verdat wijzelf straf verdienen. ‘Voor de wereld zijn rechtduren hebben gekregen uiteindelijk voor ons goed vaardigheid en wraak hetzelfde, want zondaars zien maakt. Het is zo’n soort hoop voor later in de Hemel rechtvaardigheid enkel als hun straf, misschien door die ons de geruststellende gelegenheid geeft nu een iemand anders doorstaan, maar niet ontlopen.’ (T25. rustig leventje te kunnen leiden. Later zal duidelijk VIII.3:2) worden wat god ermee heeft bedoeld. Later zal wel Zolang we van grote boeven blijven denken: hij blijken dat alles in gods oneindige wijsheid toch zal zijn rechtmatige straf niet ontgaan, zolang geloven een zin en een bedoeling heeft gehad, dat het hele we in de geldigheid van schuld. Maar op een slinkse wereldbestel toch rechtvaardig is, dat het kwaad manier heeft het ego er nu voor gezorgd dat we die gestraft wordt en het goede beloond. Want we kunvoornamelijk in de ander herkennen. Het is niet lannen ons niet voorstellen dat er chaos en willekeur ger: ik wordt gestraft of beloond, maar: zij moeten is. Maar al ons zoeken naar zin heeft ons niet uit gestraft worden, opdat ik kan worden beloond. Ons de paradox geholpen: hoe kan een goede god het deugdzaam leven steekt dan schitterend wit af tegen kwaad toestaan in deze wereld, hoe kan een perhet troebele zwart van die ander, en daar houden we fecte god een kennelijk imperfecte schepping aflevan. We zijn heerlijk tevreden met onszelf. Want als veren. Tal van denkers hebben tal van oplossingen we ooit voor de troon van die egod staan, dan kunproberen te geven voor dit vraagstuk: god zou zelf nen we altijd zeggen dat ‘zij het gedaan hebben’, dat We merken pas hoezeer dit godsbeeld verbonden is met het vorige wanneer een beloning inderdaad uitblijft, of wanneer, ondanks onze voorbeeldige levensstijl, rampspoed ons treft. We raken verstrikt in de onbeantwoordbare paradox: waarom treft het kwaad goede mensen? Dan worden we of kwaad op die god, die ons in de steek gelaten heeft, we noemen hem onrechtvaardig en keren ons verongelijkt van hem af (maar blijven ondertussen in hem geloven, want waarom zou je kwaad worden op iemand waarin je niet gelooft?). Of we kiezen een innerlijk verwoestende weg: we voelen ons ondanks alles diep schuldig, want als we met rampspoed worden geslagen door een god van wie we menen dat hij rechtvaardig is, dan zullen we onbewust zeker iets mis hebben gedaan, al was het maar het simpele zondige feit van ons bestaan. En dan beschouwen we de tegenslagen alvast als een boetedoening voor deze zondige oererfenis, en dus eigenlijk als een zegen van God om ons alvast daaruit los te kopen. Dus het braaf ons best doen komt uiteindelijk voort uit angst voor een straf waarvan we diep in onszelf geloven dat we die verdienen voor onze ultieme afscheidingsdaad. Kortom, door te geloven in een belonende god, geloven we ook in diens keerzijde, de straffende god. Die ligt altijd achter de beloning op de loer. Het zijn twee gezichten van een god van angst.
Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
4
Augustus 2000
niet perfect zijn maar aan en met zijn schepping groeien, god zou met ons meelijden, god zou zich door ons bewust worden en bewustwording gaat nu eenmaal via de wrijving met de stof, niet god maar de satan of de demiurg zouden verantwoordelijk zijn voor het kwaad, al heeft god het hen ook niet willen verhinderen, god zou toch niet almachtig zijn, god zou het kwaad en het lijden hebben gewild opdat wij zouden leren, opdat er evolutie zou zijn, opdat we aangespoord zouden worden een spirituele weg op te gaan. En tal van andere compromissen. De paradox ontstaat echter zoals steeds door de poging twee onverenigbare grootheden met elkaar te verenigen. De enige manier om hieruit te komen is de twee naast elkaar te laten staan en een keuze te maken. Of God is waar, of het kwaad en de imperfecte schepping zijn waar; niet allebei tegelijk. Natuurlijk is het onaangenaam om het idee op te geven dat God met rampspoed en ellende iets bedoeld zou hebben, want dat verleent er voor ons toch een zekere zin aan. Maar God heeft met rampen niets bedoeld, eenvoudig omdat hij ze niet geschapen heeft, en deze hele stoffelijke voorbijgaande wereld niet geschapen heeft (zie hiervoor bij ‘De afscheiding’). Wat niet wil zeggen dat we er zelf niet een troostende zin en een bedoeling aan zullen verlenen. Maar als je die toeschrijft aan god, wat het ego graag wil dat we doen, dan kom je onherroepelijk in een onoplosbare paradox terecht en krijg je problemen met je godsbeeld. (Een vergelijkbare paradox komt hierna uitgebreider aan de orde bij ‘God en de dood’).
hoe deze dwaling is ontstaan, want hier ligt het zware anker begraven dat de angst voor God - onbeweeglijk en vast als een rots - op zijn plaats lijkt te houden.’ (T22.10:6-7) Het is reëel dat je je in een onveilige wereld ook onveilig voelt. Dat besef kan je motief zijn op zoek te gaan naar je werkelijke veiligheid, je werkelijke thuis. Ga je de andere kant op, naar een valse, magische veiligheid, dan duurt het nog langer voor je thuis bent. Het is een omweg waarop een spiritueel ingesteld mens heilloos kan verdwalen. Er is dus geen god die jou bescherming biedt, er is geen god die jou voor ongelukken behoedt, er is geen god die ramspoed voor jou een andere kant uitstuurt (wiens kant?). Hierin geloven wil zeggen je vereenzelviging met je ware Identiteit inleveren. Maak je geen god die je een schijnveiligheid geeft, want daarmee verlies je je heiligheid en bevestig je een vals zelfbeeld. ∗ de alwetende en almachtige god: onlangs hoorde ik iemand op de radio zeggen: ‘Als god alwetend is, dan wist hij toch dat de mensen na de zondvloed niet zouden verbeteren, waarom heeft hij ze dan allemaal laten verdrinken? Dat is toch wreed.’ De oude gnostici stelden reeds de vraag: ‘Wat voor god is dit die zegt ‘Adam waar ben je?’ Die god heeft geen voorkennis.’ En wat onbehoorlijk van hem om Adam en Eva iets te verbieden waarvan hij van te voren wist dat ze zich er niet aan konden houden. In dit beeld van egod zit inderdaad een tegenstrijdigheid: hij noemt zichzelf almachtig en alwetend, maar geeft er in die bijbelverhalen voortdurend blijk van het tegendeel te zijn. Die almacht is een projectie van het ego, want het ego zelf wil inderdaad niets liever dan almachtig en alwetend zijn, maar is dit niet. Die schijnbare almacht en alwetendheid van god zijn dus niets dan onze eigen vermeende onvermogen en onwetendheid die we weggeprojecteerd hebben op hem. Hij zou moeten bezitten wat we zelf menen te ontberen, dat maakt de wereld veilig. Die gedachte alleen al zorgt voor een scheiding tussen hem en ons. Het ego wil niets liever. God wordt in alles ons tegendeel, hij zou kunnen waartoe wij menen niet in staat te zijn. De Cursus laat echter zien dat de Zoon van God (dat zijn wij allemaal tezamen) de gelijke is van zijn Vader, dat hij deelt in zijn almacht en alwetendheid. Maar de Zoon in afgescheiden staat (wij mensen hier op aarde) heeft het contact verloren met die eigenschappen; hij is, anders gezegd, vergeten wie hij werkelijk is.
god zal het uiteindelijk allemaal wel ∗ god biedt bescherming in deze onveilige wereld. Je hebt in deze wereld een uitleggen.. basisgevoel van onveiligheid, en dat gevoel heb je weggeprojecteerd naar een god die jou nu je veiligheid en geborgenheid moet geven. Maar zo’n god bestaat niet. Er is geen god die beschermt, want dan moeten we constateren dat dezelfde god ook nalaat te beschermen, dat hij kennelijk zijn gunstelingen heeft. Je hebt een gevoel van onveiligheid in deze wereld. Prima. Ga naar dat gevoel en onder dat gevoel zul je vinden wie je werkelijk bent: een wezen van onkwetsbaarheid, heiligheid, liefde. Het scheppen van zo’n beschermende god brengt je precies de verkeerde kant uit: je bent op angst gericht en je schept je een god die jouw angst langs magische weg moet wegnemen, maar in wezen juist in stand laat en versterkt. Dan ben je ver van huis. Volg je je basisgevoel van onveiligheid, dan weet je dat je deze wereld als onveilig ervaart en dat die op chaos en willekeur lijkt te draaien, maar dat alles in deze wereld niet bij machte is jouw wezenlijke onkwetsbaarheid ook maar enigszins aan te tasten. Het is dus een kwestie van verkeerde vereenzelviging: vereenzelviging met het lichaam dat pijn kan worden gedaan, met het geestelijk-psychische conglomeraat dat gekwetst kan worden in zijn gevoelens. Maar dit alles BEN je niet. Zo’n vals godsbeeld komt dus voort uit een vals zelfbeeld.
∗ speciale gunsten van god: ik hoorde eens het volgende verhaal: er waren twee bussen met schoolkinderen onderweg naar een speeltuin. De ene bus kreeg een lekke band en had oponthoud, de ander reed door en kwam op het afgesproken tijdstip aan. Daar ontplofte net op dat moment een gastank vlakbij die bus waardoor bijna alle kinderen verbrandden. In de tweede bus zaten de kinderen van een christelijk ouderpaar. Zij waren dolblij te vernemen dat hun kinderen ongedeerd waren, allicht. Maar ze voegden eraan toe dat ze zeker wisten dat god hun kinderen gered had door die lekke band. Wat ze zich in hun opluchting niet realiseerden was: hoe meenden ze dan dat god over die andere kin-
‘Jij ziet jezelf als kwetsbaar, broos en makkelijk vernietigbaar, en overgeleverd aan de genade van talloze belagers die machtiger zijn dan jij. Laten we onomwonden kijken Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
5
Augustus 2000
deren dacht? Dat het zondaars waren die vernietigd moesten worden? We zien hier tot welke wrede conclusies het geloof in de straffende-belonende egod kan leiden, die uitverkoren mensen en volkeren zou hebben. De Cursus nodigt je in alle gemoede uit je af te vragen: ‘wie heeft reden tot dankbaarheid daar waar anderen minder reden hebben? En wie zou minder kunnen lijden omdat hij een ander meer ziet lijden?’ (W195.1:5-6). God doet niet mee aan het spel van het ego om mensen speciaal te laten zijn, meer te geven en beter te doen zijn dan anderen, en zo de een af te zonderen van de ander, de een boven de ander te stellen en tweespalt te zaaien. ‘God trekt niet voor’ stelt de Cursus. ‘God verleent geen speciale gunsten, en niemand beschikt over enige kracht die niet aan iedereen ter beschikking staat.’ (M25.3:7). God heeft dan ook niet het offer van Kaïn geweigerd en dat van zijn broer Abel aanvaard omdat die rechtvaardig was. Dat was, het zal niet meer verbazen, een trucje van egod om de twee tegen elkaar op te zetten.
heden zo regelt dat onze oogst overvloedig zal zijn, waarvan we hem dan natuurlijk zijn deel offeren. Of we offeren maandelijks een deel van ons salaris aan de kerk, of we brengen het offer van een pelgrimstocht naar Mekka, bedevaart naar Lourdes of boetetocht naar Fatima. De vorm doet er niet toe, de achterliggende gedachte is steeds dat we het met god op een akkoordje kunnen gooien, dat we ‘handelsbetrekkingen’ met hem kunnen aanknopen in een voor-wat-hoort-wat atmosfeer. De marchandeer-god. Dit geloof in offers is zo taai omdat het de enige door het ego toegestane manier is om je tegenover je god niet helemaal machteloos te voelen, maar met als enig resultaat dat je zijn ‘macht’ en jouw ‘onmacht’ slechts versterkt. Daarom is het offer eigenlijk ten diepste alleen een vermomming van wrok. De mislukking is er inherent aan. De Cursus stelt: ‘God weent over het ‘offer’ van Zijn kinderen die geloven dat ze voor Hem verloren zijn.’ ‘Offeren is een begrip dat God totaal onbekend is. Het komt uitsluitend voort uit angst, en angstige mensen kunnen kwaadaardig zijn. Elke vorm van offeren is een schending van mijn gebod dat je barmhartig moet zijn gelijk jouw Vader in de Hemel barmhartig is. Voor veel christenen is het moeilijk geweest in te zien dat dit op henzelf van toepassing is’ (T5.VII.4:5 en T3.I.4:1-4).
∗ god trekt mee ten strijde: dit is een bekend beeld uit het Oude Testament dat god een handje helpt in de strijd en de ene partij begunstigt boven de andere. God is dus partijdig en staat volgens dit idee dus niet boven de partijen. Hij heeft een ‘uitverkoren’ volk. De gedachte is als je maar vurig bidt, dan kun je hem voor je karretje spannen. Denk niet dat dit geloof is uitgestorven. Tijdens het Wereldkampioenschap voetbal 1998 kon je uit de mond van de Braziliaanse doelverdediger Claudio Taffarel de volgende uitspraken optekenen na de gewonnen match tegen Nederland in de halve finale: ‘Het is God geweest die mijn hand heeft geleid’ (om een bal uit het doel te houden), ‘Het is God die het ‘t beste voorheeft met Brazilië’, ‘Het is God die heeft gewild dat wij weer de finale spelen.’ Wat moet deze man denken als hij die wedstrijd verloren had? Dat satan zijn hand had geleid? Dat god voor de tegenpartij was? En wat moeten wij arme verliezende oranjeklanten denken wanneer we ditzelfde geloof in god adopteren? Dat god tegen ons is? En wat moet hij denken nu god hem een paar dagen later kennelijk niet waardig genoeg bevond de finale tegen Frankrijk te winnen? Dat gods luimen zich plotseling tegen hem keerden? En wat moet god doen wanneer beide partijen vurig tot hem bidden? God zit dan in een heel moeilijk parket. Al deze onbeantwoordbare vragen laten de gekte van dit geloof in de partijdige god goed zien.
“Het is God die Het ultieme offer is natuurlijk het zoenheeft gewild dat wij offer waarbij de mens probeert god te krijgen dat hij zich goedgunweer de finale stigzover met zijn zondige en onwaardige kinverzoent. Dit soort verzoening zou spelen.” danderen de scheiding tussen god en zijn schepping moeten opheffen en de oerschuld ongedaan moeten maken. Het is duidelijk dat zo’n zoenoffer juist het tegenovergestelde bewerkstelligt. Het beeld van god dat hieraan ten grondslag ligt is er een van een moeilijk verzoenbaar heerschap dat geen vergeving kent en zijn eigen schepselen, geschapen naar zijn beeltenis, als zondig bestempelt. Het zoenoffer bij uitstek dat deze verzoening van god met de mens moest bewerkstelligen was de kruisdood van Jezus. De ‘grootsheid’ van dit ‘wonder’ laat alleen maar de afmeting van gods onverzoenlijkheid zien. Kan een god die zijn schepselen veroordeelt een God van Liefde zijn? De Cursus corrigeert dit beeld door te spreken van ‘Verzoening zonder zoenoffer’. In het citaat hierboven bij ‘de god der wrake’ heb ik een zin weggelaten, die ik nu wel citeren zal:
∗ god verlangt offers: dit beeld heeft een lange geschiedenis van mensenoffers, dierenoffers, plengoffers, bloedoffers, zoenoffers, reukoffers, oogstoffers, brandoffers, geldoffers en misoffers. Het lijkt wel of dit, naast de smeekbeden die ermee vergezeld gingen, de meest voorkomende communicatievorm van de mens tot zijn god is. Het is wederom gebaseerd op het idee dat als we god gunstig voor ons kunnen stemmen, hij ons gunsten zal verlenen. We geloven dat hij dankzij ons offer doet wat wij van hem verlangen en bijvoorbeeld de weersomstandigNieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
‘God gelooft niet in vergelding. Zijn Geest schept niet op die manier. Hij rekent jou je ‘zondige’ daden niet aan. Is het dan waarschijnlijk dat Hij ze mij (Jezus) aanrekenen zou?’ (T3.I.3:4-7) En over de kruisiging zegt de Cursus: ‘Niet de kruisiging bracht de Verzoening tot stand, de opstanding deed dat. Veel oprechte christenen 6
Augustus 2000
den moeten beginnen. We kunnen twee dingen doen: hieruit tot gods onmacht besluiten en zo het beeld van een lieve behulpzame god overeind houden, of we danken de hele god resoluut af. Wanneer we daardoor tegen God kiezen, kiezen we onvermijdelijk voor het ego. De dood lijkt inderdaad het ego’s sterkste troef in zijn strijd tegen God. De Cursus kent deze overtuigingen en geeft er een sublieme samenvatting van, die ik hier wat uitgebreider citeer:
hebben dit verkeerd begrepen. [...] Als de kruisiging vanuit een op z’n kop standpunt wordt bezien, lijkt het inderdaad alsof God toestond, en zelfs aanmoedigde, dat een van Zijn Zonen leed omdat hij goed was. Deze bijzonder ongelukkige interpretatie, die uit projectie voortkwam, heeft ertoe geleid dat veel mensen een bittere angst voor God hebben. Zulke antireligieuze concepten sluipen in veel religies binnen. Toch hoort de ware christen daar bij stil te staan en zich af te vragen: ‘Hoe is dat mogelijk?’ Is het aannemelijk dat God Zelf tot het soort denken in staat zou zijn, waarvan Zijn eigen woorden duidelijk hebben gesteld dat het Zijn Zoon onwaardig is?’ (T3.I.1:23,5-9).
De dood is de centrale droom waaruit alle illusies voortkomen. Is het geen waanzin over het leven te denken als geboren worden, verouderen, aftakelen, en sterven aan het eind? [...] Het is de enige vaste, onveranderlijke overtuiging van de wereld dat alles erin slechts geboren wordt om te sterven. Dit wordt beschouwd als ‘de loop der natuur’ waaraan niet mag worden getornd, maar die als de ‘natuurlijke’ levenswet dient te worden aanvaard. Het cyclische, het veranderlijke en onzekere, het onbetrouwbare en het onbestendige, [...] dit alles wordt voor de Wil van God gehouden. En niemand vraagt zich af of een goedaardige Schepper dit wel kan willen. Volgens deze waarneming van het universum zoals God dat heeft geschapen, zou het onmogelijk zijn Hem voor liefdevol te houden. Want wie bevolen heeft dat alles vergaat, en in stof, teleurstelling en wanhoop eindigt, kan alleen maar worden gevreesd. Hij houdt je futiele leventje aan een zijden draadje in zijn hand, gereed om dat achteloos of zonder spijt, misschien vandaag nog, af te breken. En zo hij al wacht, het eind staat evengoed vast. Wie zo’n god liefheeft, weet niet wat liefde is, want hij heeft ontkend dat het leven werkelijk is. De dood is het symbool van het leven geworden. [...] De dood is het symbool van de angst voor God. Zijn Liefde wordt uitgewist in dit idee [...]. De grimmigheid van het symbool volstaat om aan te tonen dat het niet samen met God kan bestaan. [...] En zo leven alle dingen terwille van de dood. [...] De dood ontkent het leven. Maar als er werkelijkheid is in het leven, dan wordt de dood ontkend. Hierin is geen compromis mogelijk. Er is ofwel een god van angst of Een van Liefde. De wereld probeert duizend compromissen en zal er nog eens duizenden proberen. Niet een kan er voor [ons] aanvaardbaar zijn, want niet een zou er aanvaardbaar kunnen zijn voor God. Hij heeft de dood niet gemaakt, want Hij heeft de angst niet gemaakt. Beide zijn voor Hem in gelijke mate betekenisloos. (H27)
God en de dood Maar waarom kunnen we ondanks al het bovenstaande nog steeds niet écht afscheid nemen van dat beeld van een wrede, straffende, onverzoenlijke god der gerechtigheid die uitverkorenen heeft? Omdat we nog steeds in de realiteit van de dood geloven en menen dat dit gods ultieme straf voor ons is. Krijgen we niet allemaal de doodstraf zodra we hier als baby geboren worden? Kan een god die dit blijkbaar zo gewild heeft een liefdevolle god zijn? Dit lijkt het onweerlegbaar sluitstuk van het ego-geloof, hier lijkt het ego zijn zaak definitief gewonnen te hebben. Een duidelijker bewijs voor de wrede willekeur van god is nauwelijks denkbaar. In rouwadvertenties kom je veel teksten tegen die dit onverteerbare feit op een of andere manier acceptabel pogen te maken. ‘De Here heeft gegeven, de Here heeft genomen, de Here is genadig en zij geprezen.’ ‘God heeft haar op Zijn tijd Thuis geroepen.’ ‘Hij is nu bij zijn Schepper en Heiland van wie hij zoveel hield.’ Het is een schrale troost voor de achterblijvers, die een poging doen het onverenigbare te verenigen: God en de dood. Elisabeth Kübler-Ross heeft in de vijf stadia die zij onderkent in het stervensproces er eentje beschreven als: het marchanderen met God. ‘O geef me nog een paar maanden zodat ik mijn kleinkind geboren kan zien worden, en ik zal voor U naar Lourdes gaan, mijn geld aan de armen nalaten, mij met mijn zuster verzoenen’, enz. enz. Al deze beloftes zijn gestoeld op angst voor een straffende god, die je graag op het allerlaatst gunstig voor je wil stemmen. Het laat alleen maar zien dat we in het uur van onze dood kennelijk buitengewoon ontvankelijk zijn voor het geloof in die straffende egod, die heet te heersen over de dood. Enige tijd geleden las ik een stuk van Monique van der Ven in de krant, waarin ze vertelt over het overlijden van haar zoontje: ‘In de twee weken voorafgaand aan Nino’s dood heb ik me suf gebeden. Ik moest wel: als er een God was, moest ik hem aansporen iets te doen. Toen Nino toch stierf, ben ik woedend geweest. Ik dacht: hij bestaat dus toch niet. Het is nooit meer helemaal goed gekomen tussen ons’. Dit is heel menselijk en exemplarisch voor hoe we reageren op de combinatie God en de dood. Ons beeld van God sneuvelt als iemand die ons helpt in moeilijke situaties, waar onze macht en invloed ophouden, en waar die van hem volgens ons had-
“God gelooft niet in vergelding.”
Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
Als je hier echt naar kijkt, en ik kan je alleen maar uitnodigen dit citaat (en de rest van deze paragraaf) een paar maal aandachtig te lezen, dan wordt het zo logisch dat God de dood niet heeft gemaakt, dat God deze veranderlijke wereld niet heeft gemaakt, dat God geen lichamen heeft gemaakt. Pas als je de onverbiddellijke logica en waarheid van de Cursus op het punt van de dood gaat inzien kun je echt afscheid nemen van het oude godsbeeld, dat ons nog altijd parten speelt en dat we misschien wel gedeeltelijk maar nooit helemaal uit onze geest hebben willen verdrijven. 7
Augustus 2000
Slot Elk beeld dat je maakt van God is uiteindelijk een vorm van godslastering en afgoderij, zegt de Cursus in z’n ferme termen: ‘Velen zijn bevreesd voor godslastering, maar ze begrijpen niet wat dit betekent. Ze beseffen niet dat het afwijzen van God neerkomt op het afwijzen van hun eigen Identiteit’ (T10.V.1:4-5). Elk beeld van god is een illusie, elk beeld van god is op het ego gebaseerd, op dualiteit, individualiteit, tijd en ruimte. Elk beeld van god gaat ervan uit dat hij daar is en ik hier en heeft zo de afscheiding al ingebouwd. Elk beeld van god bouwt voort op de afscheiding van God (die in werkelijkheid nooit heeft plaatsgevonden, dat moeten we blijven herhalen, omdat dit het vloerkleed wegtrekt onder heel het egodenksysteem). Elk beeld is een vorm van benoemen. En benoemen is dualiteit. En toch moet je ook dit in taal en in woorden uitdrukken. Het enige dat wij dus doorgaans van God ervaren zijn onze beelden van god. Dat wat je projecteert komt naar je terug. Projectie vormt je waarneming. ‘Maakt u geen beelden van God’, is dus een heel wijs gebod, mits goed geïnterpreteerd. Want al onze moeilijkheden met god komen voort uit onze beelden die vaak ontaarden in paradoxen, tegenstrijdigheden en onoverbrugbare tegenstellingen. Alleen als je alle beelden over god kwijt bent, ook de schijnbaar goede en mooie, die altijd hun keerzijde hebben, dan pas kun je God ervaren zoals Hij werkelijk is. De enige weg terug naar God is: totaal je idee van zonde en schuld te laten vallen, zowel voor anderen als jezelf. Want dat was de onderliggende gedachte waarop de hele ego-zaak is gebouwd. Als je dit hele denksysteem loslaat, wat blijft er dan over? Aanvankelijk niets. En dat voelt kaal en onwennig, verwarrend ook. Het voelt alsof je geen dak meer boven je hoofd hebt en geen vloer meer onder je voeten, of je geborgenheid in deze wereld is opgelost en in het niet vergaan. Tot je ook het idee dat god jou hier je veiligheid moet bieden loslaat. Dit is wat de Cursus noemt ‘a period of unsettling’, een lege periode waarin het lijkt of je in een vacuüm verkeert. Je moet oppassen dan niet terug te hollen naar wat vertrouwd en veilig lijkt: het ego. Want deze periode is de voorbode van een onzegbare en mystieke ervaring. Zolang we ons identificeren met het lichaam zoeken we daarvoor veiligheid en verlangen we van God daar redding – wat onmogelijk is. Wanneer we weten dat we oneindige geest zijn die door niets aangetast of gekwetst kan worden, weten we dat we al die tijd al veilig in God zijn en hem nooit hebben verlaten. Dit is hetzelfde als: we weten dat we zondeloos zijn. ‘Er is geen plaats waar de Vader eindigt en de Zoon begint’, citeerden we de Cursus, dat wil zeggen: ze vallen volledig samen, er is geen dualiteit, geen afscheiding, geen kennend subject van een kenbaar object, er is geen grens, geen onderscheid, er is niets tussen ons en God. En vooral geen godsbeelden die deze ervaring van wezenlijke eenheid met God enorm in de weg staan.
Het onverenigbare wordt geen onoplosbare paradox wanneer we het ook als iets onverenigbaars zien en niet proberen het tegen beter weten in toch samen te brengen. Wanneer we dat niet doen, zijn er twee mogelijkheden: als god de uitvinder en uitvoerder van de lichamelijke dood is, dan moet hij wreed zijn; als God liefde is, heeft hij dus de dood niet in het leven geroepen. En dat laatste is de waarheid. Maar nogmaals, het kan niet sterk genoeg worden benadrukt, het ego wil niets liever dan dat we blijven proberen het onverenigbare te verenigen, zodat we tot in alle eeuwigheid in kringetjes blijven ronddraaien, waaruit per definitie geen uitweg is. De Cursus is het eerste boek dat ik ken dat die twee dingen glashelder naast elkaar legt en zegt: het is onzinnig en onmogelijk om God en het ego te verenigen, de een is waar de ander onwaar, sluit daartussen geen compromissen, maar maak je keuze. En het is ook niet zo, zoals hedentendage populair is te denken, dat het ego nodig is opdat we God leren kennen, het duister nodig is opdat we weten wat licht is. De uitspraak: ‘als angst (=ego) er niet was, wisten we niet wat liefde (=God) was’, is een drogreden. Hoe kun je door een illusie de waarheid leren kennen? Dit is het verlenen van een functie aan wat zinloos is, een echte liefhebberij van het ego om daarmee zijn eigen ‘onmisbaarheid’ aan te tonen. Zo’n gedachte, juist omdat hij zo aantrekkelijk lijkt, houdt het hele denksysteem van het ego op z’n plaats. En het tegendeel is waar: doordat er angst is weten we juist niet wat liefde is. Onze enige belemmering om liefde te ervaren is juist angst, het duister belemmert ons het licht te zien dat we ZIJN. Angst heeft alleen in het egodenksysteem een functie, namelijk om ons van Gods Liefde weg te houden. Als God niet verantwoordelijk is voor de lichamelijke dood, wie dan wel? is de resterende vraag. Een kort en goed antwoord: het ego, anders gezegd, de Zoon van God in afgescheiden staat toen hij zich een wijkplaats schiep in deze stoffelijke wereld. Toen werd het stoffelijke universum gemaakt en daarmee ook stoffelijke lichamen die groeien, verouderen en sterven. Hier zien we de gewiekstheid van het ego ons ertoe te brengen aan God toe te schrijven wat feitelijk bij het ego thuishoort, en God erom te haten. Het ego is de splijtzwam tussen God en Zijn Zoon, zo is het ego ontstaan en dat is wat het steeds bewerkstelligt. ‘De religie van het ego bestaat uit trouw aan het afwijzen van God’ (T10.V.3:1). Maar tot slot moeten we dan in gedachten houden dat het ego, en alles wat daaruit voortkomt, zoals de lichamelijke dood, onbestaanbaar is. Het is geen werkelijkheid, al geloven we er nog zo hevig in. En het heeft Gods werkelijkheid nooit aangetast. In waarheid zijn we nog immer zondeloze kinderen van God die eeuwig bij Hem verblijven. Wanneer we dit werkelijk weten, betekent dit het eind van de dood en van de egod die we hebben gemaakt om ons tegen Gods Liefde af te schermen.
“Het enige dat wij dus doorgaans van God ervaren zijn onze beelden van god.”
Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
8
Augustus 2000
De werkelijkheid [=God] wordt uiteindelijk gekend zonder vorm, onafgebeeld, en ongezien.’ (T27. III.5:1-2)
Wat weten we nu van God? Niets, nul en niemandal. Er past slechts zwijgen: ‘We zeggen: “God is”, en doen er dan het zwijgen toe’ (W169.5:4). Er is wel God, maar daar houdt al het spreken op. AL HET SPREKEN. We komen met volledig lege handen bij God, zonder nog een beeld in onze denkgeest over te houden dat we koesteren. Alle beelden exploderen ten slotte, of imploderen in de denkgeest. Dan is er stilte, zo diep dat er geen denken meer is. Mystici hebben deze ervaring van volkomen leegte met God verwoord, waarin ze zelfs in laatste instantie ook hun meest verheven beeld van God moesten laten vallen om God te bereiken, dat wil zeggen, te zien dat ze Hem in alle eeuwigheid al bereikt hebben, immers ze hebben Hem nooit verlaten, evenmin als wij. En omdat dit waar is, dat we in alle eeuwigheid bij God zijn, staat elk beeld van God of god tussen Hem en ons in. Het enige wat overblijft is de Liefde. Maar ook ‘God is Liefde’ is in laatste instantie een beeld. Tenzij je zegt dat je niet weet wat Liefde. Dan is het een uitspraak die zegt: God is God. Liefde is Liefde. ‘God zal nooit ophouden Zijn Zoon lief te hebben, en Zijn Zoon zal nooit ophouden Hem lief te hebben. Dat was de voorwaarde voor de schepping van Zijn Zoon, voor eeuwig vastgelegd in de Denkgeest van God’ (T10.V.10:6-7). Zolang je nog één beeld van God koestert, hoe mooi en waar misschien ook, zorgt dit ervoor dat je je God niet ‘her-innert’, geen Godsherinnering hebt. Dat wil paradoxaal gesproken zeggen: je herinneren wat je nooit niet geweten hebt. Je kunt niet eens zeggen: ‘ik herinner mij God’, want als je één bent met God is er geen ‘ik’ dat dit zeggen kan. Er is geen instantie die her-inneren kan, omdat er geen innerlijk meer is. Alle woorden, begrippen en gedachten hebben dan afgedaan: ‘[...] is er ook geen symbool voor totaliteit.
Nieuwsbrief MIRACLES in CONTACT
Het is duidelijk dat ik die unio mystica niet uit eigen ervaring ken. Want er valt alleen iets over te schrijven door wie er nog buiten staan, maar wel de plek op de kaart vermoeden, de voorwaarden weten van de reis, die geen reis is, die zich opkrult naar zijn beginpunt, waar herkomst, toekomst en wederkomst samenvallen. Je komt aan waar je nooit bent weggeweest, je bereikt de plaats waarvandaan je nooit vertrokken bent. De cirkel is rond en blijkt een punt te zijn. God is. Willem Glaudemans
9
Augustus 2000