Route Technieken
Bolletje-Pijltje routetechniek: Bolletje-pijltje is een vrij eenvoudige techniek om een route aan te geven, en heeft wel wat weg van een kruispuntenroute. Het bolletje (dikke punt) staat voor het kruispunt. Het pijltje geeft aan welk pad van de splitsing gevolgd moet worden. Soms geeft men de niet te volgen paden aan met een stomp lijntje (zonder pijlpunt). Dat is vooral handig bij veelsplitsingen, of gewoon om de zoveel tijd zodat de hikers uit kunnen vinden of/waar ze fout gelopen zijn. Hieronder is een voorbeeld gegeven van hoe zo'n bolletje-pijltjeroute eruit zou kunnen zien. De hiker leest voor de bolletje-pijltjeroute altijd van links naar rechts. In werkelijkheid gaat hij de rode pijl volgen op de tekening erboven. Hij komt eerst bij een kruispunt. Volgens het eerste bolletje moet hij daar naar rechts. Vervolgens moet hij bij de eerste afslag rechtdoor, bij de tweede afslag rechtdoor, en bij de derde afslag schuin naar rechts.
2
Kruispunten routetechniek De kruispuntenroute is een hiketechniek waarbij ieder kruispunt is getekend en er middels een pijl wordt aangegeven welke afslag genomen moet worden, de gebruiker staat altijd van onder het getekende kruispunt aan en dient de pijl te volgen. Deze techniek is goed te gebruiken voor niet gevorderde gebruikers. Hij is gemakkelijker dan bv. een bolletje-pijltje en een stripkaartroute, omdat bij deze technieken de situatie van afslagen minder duidelijk is weergegeven.
3
Stripkaart routetechniek Een stripkaart (ofwel een kaart die "gestript" is van overbodige informatie), ook wel ten onrechte strippenkaart genoemd, kun je zien als een oleaat met zijwegen die strak getrokken is en waar de zijwegen op regelmatige afstand gezet zijn. De hiker loopt langs een rechte lijn, van onder naar boven, waar de zijwegen met korte streepjes op zijn aangegeven. Deze routetechniek wordt buiten scouting ook wel de visgraat genoemd. Men zegt dat de stripkaart ontstaan is in New York, door taxichauffeurs die op deze manier hun route optekenden. Ook in de Tweede Wereldoorlog zou de stripkaart gebruikt zijn, en wel door de geallieerden die achter de Duitse linies gedropt werden. Zo'n verzetsstrijder kreeg een stripkaart als uitleg hoe hij van het droppunt naar zijn contactpersoon moest komen. Wanneer hij werd gepakt door de Duitser, hadden ze niks aan de kaart, want ze wisten niet waar het begonnen of gebleven was. Voorbeeld Hieronder is een voorbeeld gegeven van hoe zo'n stripkaartroute eruit zou kunnen zien. De hiker begint met zijn stripkaart op de stip, en in werkelijkheid gaat hij het rode lijntje volgen van onder naar boven. Hij komt eerst bij een kruispunt. Daar moet hij twee wegen aan zijn linkerkant laten liggen. Op een kruispunt betekent dit dus dat hij rechtsaf moet slaan. Daarna moet hij eerst een weg rechts laten liggen, en daarna twee wegen links. Bij die tweede weg links betekent dat hij zélf rechtsaf moet slaan. Een ander voorbeeld van een stripkaartroute is te vinden op het artikel doolhof.
4
Coördinatieroute Bij een coördinatenroute maak je gebruik van een stafkaart en kaartcoördinaten om je route te kunnen lopen. Als je de schaal van de stafkaart weet, kun je tot op 10 meter nauwkeurig bepalen waar je bent. Op de stafkaart staan van boven naar beneden (noord naar zuid) en van links naar rechts (west naar oost) lijnen getekend. Deze lijnen zijn genummerd: de noord-zuidlijnen zijn genummerd van 1 tot 299 en de west-oostlijnen van 300 tot 600. De lijnen vormen het coördinatengrid; in dit geval van het Nederlands Rijksdriehoeks-grid. Het plaatje onderaan deze pagina laat een klein stukje van zo'n stafkaart zien, waarbij je de noord-zuidlijnen 112 en 113 ziet, en de westoostlijnen 398 en 399. Ieder vierkantje van de stafkaart beslaat in werkelijkheid een gebied met een grootte van 1 km bij 1 km. Omdat de schaal van een stafkaart 1:25.000 is, vormen deze lijnen dus kaartvierkanten van 4 bij 4 cm. De kaartvierkanten kunnen we door middel van een kaarthoekmeter nog verder onderverdelen, in 100 stapjes in de breedte en 100 stapjes in de hoogte. Wanneer je met de kaarthoekmeter één zo'n kaartvierkant opmeet, zie je namelijk dat hij "100" breed is, en "100" hoog. Voorbeeld Wanneer je een kaartcoördinaat krijgt, kan deze er bijvoorbeeld als volgt uitzien: 113.52 – 398.64. De nummers 113 en 398 staan voor de lijnen op de kaart (in dit geval kaart 50B, maar dat is voor de verdere uitleg even van wat minder belang). Het eerste getal is de noord-zuidlijn, het tweede getal is de west-oostlijn. De nummers 52 en 64 zijn de onderverdelingen van het vak. Je zoekt de coördinaat daarna als volgt op met het ezelsbruggetje: "huisje in, trappetje op": Je legt de punt van de kaarthoekmeter op de kruising van lijn 113 en lijn 398. Langzaam schuif je de kaarthoekmeter naar rechts langs de zuidlijn naar het westen tot je bij 52 aankomt; "huisje in". Dan schuif je de kaarthoekmeter omhoog langs de westlijn tot je bij 64 komt; "trapje op"
5
De plaats waar de punt van de kaarthoekmeter eindigt is het coördinaat wat je wilt weten Bij een coördinatenroute krijg je meerdere coördinaten, en loop je daarmee van coördinaat naar coördinaat. Een GPS die in Nederland gekocht is bevat vaak ook het Nederlands Rijksdriehoeks-grid. Zo kun je dus verschillende technieken combineren.
6
Oleaat route Bij een Oleaat is de route van kaart overgetrokken op een doorzichtig vel. Dit kan op twee manieren: met en zonder zijwegen, de laatste versie heet ook wel een blinde oleaat. Het kan met en zonder kaart door de hikers worden gebruikt. Als de hikers een kaart bij zich hebben is aan de hikers de opdracht om op de kaart de route terug te vinden. Om het eenvoudiger te maken zijn dan over het algemeen de begin en eindpunten terug te vinden als knooppunten van wegen op de kaart. Of als ze geen kaart hebben is alleen het precieze beginpunt en richting gegeven. Een derde mogelijkheid is dat de hikers het oleaatje op een post uitgereikt krijgen, waar ze één of enkele minuten de tijd krijgen om hem met een op de post aanwezige kaart te vergelijken. Om het oleaatje moeilijker te maken kun je de schaal van het oleaatje verkleinen of vergroten. Gebruik je een blinde oleaat zonder de hikers er een kaart bij te geven, maak het deel van de route dat er met de oleaat wordt gelopen dan niet te lang. Hieronder is een voorbeeld gegeven van hoe zo'n oleaatje eruit zou kunnen zien. Het linkerplaatje geeft de werkelijke route zoals deze op de kaart te vinden is. Het rechter plaatje (met alleen de rode pijl) is het oleaatje dat de deelnemers krijgen.
7
Vliegkoers route 'Vliegkoers is een hiketechniek, min of meer een combinatie van twee soorten routetechnieken. Dit zijn de stripkaart en het kompas. Daarnaast maakt de techniek gebruik van de afstand tussen de aanwijzingen. Een combinatie van die drie geeft de routetechniek Vliegkoers. De techniek is een vervolg op de stripkaart en het kompas en is daarmee prima geschikt voor scouts die deze routetechnieken al beheersen. Bij Vliegkoers werk je net als bij de stripkaart van onder naar boven. Je begint bij het bolletje. Als je het lijntje vanuit het bolletje volgt, kom je bij de eerste aanwijzing. Dit is een horizontaal streepje met aan de linkerkant de kompaskoers, oostom, die je moet volgen vanaf het startpunt en aan de rechterkant de afstand die je die aanwijzing moet volgen. Na die afstand ga je door naar de volgende aanwijzing. Nadat je alle aanwijzingen hebt gehad kom je bij een grotere horizontale streep die het einde voorstelt. Wil je weten hoe je een kompas gebruikt? Kijk dan even naar het stuk over het kompas. Voorbeeld
Op deze afbeelding staat een vliegkoers getekent. De eerste aanwijzing betekent dat je een kompaskoers van 320 ° oostom moet volgen gedurende 50 m. De volgende aanwijzing zegt dat je 175 ° oostom moet lopen en dat 85 m volhouden. De laatste aanwijzing vertelt ons dat als je 30 m lang een koers van 60 ° oostom volgt, zodat je bij het eindpunt komt.
8
Global Positioning System (GPS) Het Global Positioning System (GPS) is een plaatsbepalingsysteem, oorspronkelijk ontwikkeld voor het Amerikaanse leger. Het kan helpen bij het vinden van je positie en in welke richting je zou moeten gaan om op een bepaald punt te komen. Als een GPS-ontvanger (GPSr) namelijk weet waar je bent en waar je naartoe wilt, kan hij (als je tenminste in beweging bent) bepalen of je in de goede richting gaat. Een GPSr is dus geen kompas, maar een elektronisch hulpmiddel, dat door zijn rekenmogelijkheden ook extra informatie kan geven, zoals je snelheid, de waarschijnlijke aankomsttijd en de afgelegde afstand. Het systeem wordt binnen scouting bijvoorbeeld gebruikt tijdens speurtochten of droppingen. Ook zijn er verschillende scoutinggroepen die zich bezighouden met Geocaching. Werking Het GPS-systeem bestaat uit zo'n 30 satellieten die in vaste banen om de aarde draaien. Deze satellieten zenden elk een eigen signaal uit. Met dit signaal zendt de satelliet bv. gegevens mee over waar de satelliet op dat moment aan de hemel staat. Die signalen kunnen worden ontvangen met een draagbare GPS-ontvanger. Zo'n ontvanger heeft de grootte van een stevige mobieltje. In de ontvanger wordt bijgehouden wat positie van de satellieten is. De ontvanger kan, door de afstand tot drie van die satellieten te berekenen, uitrekenen waar hij ergens op de wereld is. Ter controle gebruikt de ontvanger nog een vierde satelliet. Als een ontvanger meer dan vier signalen van satellieten kan ontvangen wordt de plaatsbepaling nauwkeuriger, tot wel vijf meter! Apparaten aanschaffen Een GPS-ontvanger hoeft niet duur te zijn maar voor sommige groepen is de aanschaf er van een flinke duit. Bij veel buitensportwinkels zijn GPS-ontvangers te huur voor een week of weekend. Dit scheelt in prijs en is een goede manier om kennis te maken met het apparaat.
9
Kompashandgrepen De basistechnieken voor onderweg Handgreep 1: Een op de kaart uitgezette richting overnemen op het kompas Leg de kaart voor je neer. Je wilt van de ene plek op de kaart: punt A, naar de andere: punt B. Je wilt weten welke koers je moet aanhouden om daar te komen. Je doet dat met behulp van het kompas op de kaart. Leg het kompas langs de denkbeeldige lijn tussen de twee punten. Als ze erg ver uit elkaar liggen en je een kopie van de kaart gebruikt kun je een dunne potloodlijn trekken. Het kompas ligt nu op de kaart, zodat bij een vizierkompas de viziergroef met het afleespunt, of bij een kaartkompas de pijl op het kompashuis naar punt B wijst. Dit is altijd de kant van het kompas tegenover het deel, waar het koordje aan vast zit. Draai vervolgens de kompasring zo dat de noord-zuid lijnen op de kompasring in dezelfde richting wijzen als de noord-zuid lijnen op de kaart. Het noorden van de kompasroos wijst dan naar het kaartnoorden. Bij het afleespunt (het pijltje binnen in de ring) lees je nu de richting van A naar B af. Het kompas is klaar om in het terrein gebruikt te worden. Het valt je misschien op dat bij deze handgreep dus niets doet met de naald van het kompas. Dat komt pas hierna als je met deze koers wil gaan lopen. Als je goed kijkt naar het tweede plaatje rechts zie je dat we de kompasring nog een klein beetje tegen de klok in moeten draaien om de lijn op het kompas parallel te krijgen met die op de kaart.
10
Handgreep 2: Een op het kompas ingestelde richting uitzetten in het terrein Deze greep gebruik je als je gaat lopen op een koers die je net via handgreep 1 hebt gekregen of die door je leiding in een hike is verwerkt. Stel je moet van je leiding naar 210°. Je stelt de opgegeven richting in op het kompas. Hou er daarmee rekening dat op de ring van een kompas vaak de laatste nul weg wordt gelaten om ruimte te sparen. 210° is in dat geval bij de 21. Aangezien je weet dat er in totaal 360° zijn maak je vast geen vergissingen. Daarna hang je het koordje van het kompas om je nek. Het kompas hou je met gestrekte arm recht voor je uit, zodat het koordje strak komt te staan. Je blijft nu op dezelfde plek staan, maar draait om je as. Je blijft het kompas strak voor je houden tot de noordkant van de kompasnaald precies naar het noorden van de kompasroos wijst (de 0° op de roos). Bij kompassen waar twee lichtgevende streepjes bij het noorden van de kompasroos staan, staat de naald dan precies tussen die twee streepjes. Dit heet het laten inspelen van de kompasnaald. Bij kompassen met een spiegel kun je in die (uitgeklapte) spiegel het inspelen van de naald volgen, terwijl je het kompas horizontaal voor je uit blijft houden. Bij kompassen zonder spiegel zul je van tijd tot tijd even op het kompas moeten kijken om te zien of de naald al ingespeeld is. Je kunt ook iemand anders dat laten doen, terwijl jij zelf het kompas horizontaal voor je uit blijft houden. Let er bij het inspelen op dat je het kompas goed horizontaal blijft houden. Als je dat niet doet kan de naald stil komen te staan en kun je vergissingen maken. Let ook goed op grote metalen voorwerpen of magneten in de buurt die je kompasnaald van slag kunnen brengen. Vergeet daarbij ook vooral niet de hoogspanningskabels die misschien hoog boven je hoofd hangen.
11
Als de naald ingespeeld is, wil dat zeggen dat het vizier of de pijl op het kompas precies in de richting wijst die ingesteld staat bij het afleespunt. Door het vizier of langs de pijl zie je in de verte het gezochte punt liggen. Wanneer je het punt niet meteen kunt zien, bijvoorbeeld omdat het ver weg ligt of omdat je midden in een bos zit, neem je een duidelijk herkenbaar punt in dezelfde richting in je op en gaat daar naartoe. Door dit steeds opnieuw te doen kom je vanzelf bij het punt uit. Je loopt dan volledig op kompas. Zijn er niet van zulke herkenbare punten te vinden, stuur dan iemand vooruit die op jouw aanwijzingen precies in de goede richting gaat staan. Hij of zij doet dan dienst als herkenningspunt. Je moet bij dit alles wel de afstand tot het gezochte punt weten. Je weet dat door passen te tellen; een pas is ongeveer 3/4 meter, 100 meter is ongeveer 130 passen. Wanneer je ongeveer bij punt B moet zijn, ga je dus goed om je heen kijken. Bron: http://www.scoutquest.com
12
Handgreep 3: Een richting in het terrein op het kompas instellen Dit is de omgekeerde handgreep van handgreep 2. Je staat op het punt A en wilt weten in welke richting je de kerktoren in de verte ziet liggen. Je gaat daarvoor de richting van de kerktoren 'schieten'. Hou het kompas aan het koordje voor je uit en kijk door het vizier of langs de pijl naar punt de toren. Draai de kompasring zo, dat de kompasnaald inspeelt. De noordkant van de naald komt daardoor bij de 0° (noorden) en, als die op het kompas zitten, tussen de twee streepjes. Bij het afleespunt lees je daarna af in welke richting de kerktoren ligt. Het is de kompaskoers (of kompasstand of vlieglijn) van jouw positie naar de kerktoren. Deze 3e handgreep wordt wel het kompasschieten genoemd.
13
Handgreep 4: Een op het kompas ingestelde richting overbrengen op de kaart Deze handgreep is de omgekeerde van de eerste handgreep. Je wilt een richting die je op het kompas hebt ingesteld overbrengen of 'uitzetten' op de kaart. Je legt de kaart voor je en zoekt punt A op. Het is handig om de kaart eerst te oriënteren (naar het noorden te leggen). Leg het kompas op de kaart met één van de lange kanten tegen punt A aan. Bij een Recta kompas schuif je bovendien het spiegeltje terug in het doosje, zodat je door de kompasring heen de kaart kunt zien. Heeft het kompas een deksel, klap het dan open. Draai het HELE kompas zo dat de noord-zuid lijnen op de kompasring in dezelfde richting wijzen als de noord-zuid lijnen op de kaart. Het noorden van de kompasroos wijst dan naar het kaartnoorden. De kant van het kompas waar bij een vizierkompas het vizier zit of bij een kaartkompas de pijl op het kompashuis naar toe wijst, wijst nu precies in de richting van punt B. Als je bovendien nog weet hoe ver punt B van punt A ligt, kun je met behulp van de schaal berekenen hoeveel centimeter dat op de kaart is. Leg een liniaal langs het kompas en pas dat aantal centimeters erop af. Je komt uit bij punt B. De richting die je op de kaart uitgezet hebt is de kaarthoek van A naar B. LET OP: Na het instellen van het kompas kom je bij deze vierde handgreep dus NIET meer aan de kompasring. Je hoeft ook NIET op de kompasnaald te letten.
14
Handgreep 5: Hindernissen in het terrein omzeilen Het kan voorkomen dat je bij het op kompas lopen een hindernis in het terrein tegenkomt waar je niet doorheen kunt. Je moet die hindernis omzeilen. Voorbeelden zijn vennen, meertjes, stukken dicht sparrenbos of een groot industrieterrein. Je wilt én om die hindernis heen én uiteindelijk toch geen meter van je kompaskoers afwijken. Een voorbeeld: Je loopt op kompas een koers van 90° en je komt een ven tegen waar je omheen zult moeten lopen. Je staat dan op punt A. Zonder aan de kompasring te komen draai je nu het hele kompas zo dat de naald niet zoals gewoonlijk inspeelt op het noorden van de kompasroos, maar op een richting daar precies 45° westelijk van, dus het noordwesten of 315°. Bij een aantal kompassen, zoals de Recta vizierkompassen, staan daar twee lichtgevende puntjes op de kompasring. Je zorgt dat de naald daar precies tussen komt te staan. Deze nieuwe koers volg je totdat je het ven helemaal links van je hebt en je op punt B staat. Daarbij tel je nauwkeurig het aantal passen van A naar B. Op punt B laat je de naald weer normaal op het noorden inspelen en volg je de oorspronkelijke koers totdat je voorbij het ven bent, op punt C. Hier draai je opnieuw het hele kompas, maar nu zo dat de naald inspeelt op het noordoosten of 45°. Ook hier staan bij een aantal kompassen twee lichtgevende puntjes waar nu de naald tussen moet komen te staan. Tot slot loop je precies hetzelfde aantal passen in deze richting van C naar D als je ook deed van A naar B. Je komt uit bij punt D, dat - als je alles nauwkeurig hebt gedaan - in het verlengde van punt A ligt. Je hebt nu het ven omzeild en kunt verder met je oorspronkelijke koers, zonder dat je daar door het ven van afgeweken bent. Een aantal stukken van dit deel van de instructies komen uit 'Hiken'. Een prima boek dat te koop is bij de ScoutShop. Zeker een aanrader!
15
16