Algemeen
I.1
Waarom vloerverwarming? Vloerverwarming is vandaag de dag geen luxe meer, maar een keuze voor comfort en efficiency. Warmtetoevoer via de vloer kent veel voordelen ten opzichte van andere verwarmingssystemen, bij vergelijkbare investeringskosten.
Met vloerverwarming ervaart de mens een met twee graden Celsius verlaagde kamertemperatuur reeds als behaaglijk; bij radiatoren zou deze kamertemperatuur als te laag worden ervaren, omdat de gehele ruimtelijke omgeving koud is. De als aangenaam ervaren stralingswarmte van de vloer creëert behaaglijkheid, verhoogt zo het gevoel van welbevinden en zorgt voor een grotere productiviteit op de werkplek. Bij convectieverwarming worden door de veroorzaakte luchtcirculatie stofdeeltjes meegezogen en in de ruimte verdeeld. Vanuit hygiënisch oogpunt is vloerverwarming daarom te verkiezen. Bovendien brengt het schoonhouden van het verwarmingsoppervlak geen extra reinigingskosten met zich mee.
Bijna de helft van alle nieuw gebouwde een- en meergezinswoningen wordt tegenwoordig uitgerust met vloerverwarming. Maar ook in openbare gebouwen, scholen, kleuterscholen, kantoren, sport- en industriehallen rukt de vloerverwarming op. Vloerverwarmingen zijn lagetemperatuurverwarmingen, omdat vanwege het grote verwarmingsoppervlak een laag temperatuurniveau voor het verwarmen van het gebouw voldoende is. De ruimten worden door de stralingswarmte van de vloer gelijkmatig verwarmd, zonder grotere luchtbewegingen te veroorzaken.
De lage aanvoertemperaturen van dit verwarmingssysteem verhogen de efficiency, omdat de verliezen bij het opwekken en verdelen van de verwarmingswarmte beperkt blijven. In combinatie met de modernste condensatietechnologie, warmtepompen, zonnecollectoren en andere alternatieve energieopwekkers wordt de milieuvriendelijkheid van de vloerverwarming verder verhoogd. Dit systeem houdt ook in de toekomst alle opties open, omdat er nog meer energiebesparende maatregelen mogelijk zijn; te denken valt bijvoorbeeld aan lagere verwarmingswatertemperaturen. Bij de modernisering van oude gebouwen, waar de statische belastbaarheid van de plafonds vaak geringer is, biedt de vloerverwarming met speciaal afgestemde systemen met een lagere bouwhoogte een echt alternatief.
04/07
SCHÜTZ
1
I.1
Algemeen
De SCHÜTZ vloerverwarming biedt … … de bewoner: T comfort en behaaglijkheid door stralingswarmte T uit warmtefysiologisch oogpunt ideale temperatuurverdeling T voordelige installatie en lage exploitatiekosten T variabele interieurvormgeving door het wegvallen van storende radiatoren
Ideale verwarming
T vrije keuze van de vloerbedekkingen: parket, tegels, tapijt, ... T lange levensduur, betrouwbare techniek T aangename oppervlaktetemperaturen T gunstige binnenluchthygiënische omstandigheden, vooral minder stofwerveling T geen extra reinigings- en renovatiewerkzaamheden aan verwarmingsoppervlakken Vloerverwarming
Radiatorverwarming IW
… de installateur: T systeemconfiguratie volgens de erkende regels van de techniek door eigen planningsservice vormt de basis voor de functionaliteit van de vloerverwarming T montagevriendelijke, doordachte systemen
T op elkaar afgestemde systeemcomponenten T hoge kwaliteitsstandaard T samenwerking met onafhankelijke keuringsinstituten: SHK-ZERT, SKZ, FIW, ÜGPU, DIN-CERTCO, WTP en RAL-keurmerk
… de architect/ontwerper: T vrije interieurvormgeving T geschikte systemen voor natbouw (anhydrietbinder of cement) en droogbouw T lage opbouwhoogten voor de modernisering van oude gebouwen T economisch, energiebesparend verwarmingssysteem dat voldoet aan de eisen van het energiebesparingsbesluit EnEV 2
SCHÜTZ
04/07
T planningssoftware ‘winplan’ voor warmteverliesberekening en configuratie van de SCHÜTZ vloerverwarmingssystemen T aanpassing van het warmtevermogen door variatie van verlegafstanden, debieten en aanvoertemperatuur T mogelijkheid om de kamertemperatuur in de zomer via de vloer te verlagen
Algemeen
I.1
Welke systemen bestaan er? Volgens DIN 18560, deel 2, worden de volgende bouwwijzen onderscheiden: A (ISSO 49 type: zwaar) zwevende vloerplaat met verwarmingselementen in de dekvloer boven de isolatielaag
B (ISSO 49 type: licht) verwarmingselementen onder de dekvloer binnen de isolatielaag; de zwevende vloerplaat kan zowel worden uitgevoerd als droge dekvloer of op de bouwplaats volgens het natte procédé.
Bij de meest voorkomende bouwwijze A bestaan de volgende uitvoeringen:
Systeem-tackerplaat
Systeem-noppenplaat
Bij bouwwijze B bestaat de volgende uitvoering:
Systeemplaat Elk van deze systemen heeft zijn eigen voordelen, favoriete toepassingen en buisgeleidingen.
04/07
SCHÜTZ
3
I.1
Algemeen
Het buizenpatroon Het leggen in slakkenhuispatroon
Dit wordt zowel bij tacker-, noppen- en droogsysteem toegepast. De verwarmingsbuizen worden daarbij zo aangebracht dat afwisselend aanvoer- en retourleiding naast elkaar liggen. Dit leidt over het gehele verwarmingscircuit tot een bijna constante oppervlaktetemperatuur. Bij grote raamoppervlakken verdient het aanbeveling een randzone te integreren, omdat zelfs bij een zeer goede U-waarde van de ramen hier het koudste oppervlak wordt aangetroffen. De randzone kan worden gerealiseerd als een afzonderlijk verwarmingscircuit, als een voorgeschakelde, tweede ‘slakkenhuis’ binnen een verwarmingscircuit of door de buizen in deze zone dichter bij elkaar te leggen.
Het leggen in meanderpatroon
Hier wordt de verwarmingsbuis beginnend aan de buitenwand van de ruimte naar de binnenwand gelegd, zodat er een licht temperatuurverschil bestaat t.o.v. de binnenwand. Deze legtechniek kan worden toegepast bij alle bovengenoemde systemen.
4
SCHÜTZ
04/07
Algemeen
I.1
Aanvullende warmte-isolatie De systeemplaten van de vloerverwarming voldoen aan de eisen ten aanzien van warmte- en contactgeluidsisolatie t.o.v. eronder liggende verwarmde ruimten. Boven onverwarmde of met tussenpozen verwarmde eronder liggende ruimten, grond of buitenlucht is vanwege de stringentere eisen met betrekking tot warmte-isolatie het gebruik van aanvullende warmteisolatie onder de systeemplaat noodzakelijk. Ook als op de ruwe betonvloer elektrische-, drinkwater- en verwarmingsleidingen zijn gelegd, is een extra isolatie als compensatielaag nodig. In deze twee gevallen spreekt men van het dubbellaags leggen van de vloerverwarming. SCHÜTZ produceert en verkoopt drie verschillende soorten isolatiemateriaal: T polyurethaan-hardschuim als warmte-isolatiemateriaal T geëxpandeerd polystyreen-hardschuim als warmte-isolatiemateriaal T geëxpandeerd polystyreen-hardschuim als warmte- en contactgeluidisolatiemateriaal
PUR is een thermohardende kunststof, dat wil zeggen dat het zijn vastheid van -30°C tot +90°C behoudt. In het productieproces wordt PUR zonder extra lijm met een diffusiedichte deklaag van aluminium aan beide kanten gelamineerd, om de classificatie λ = 0,025 W/mK te bereiken. PUR-hardschuim-isolatiemateriaal is
Polyurethaan-hardschuim Polyurethaan (PUR)-hardschuimwarmte-isolatiemateriaal is een geslotencellig, hard schuimplastic, dat zich vooral onderscheidt door zijn bijzonder goede warmte-isolerende vermogen bij een gelijktijdig hoge druksterkte. De industriële productie vindt plaats als chemische reactie van polyol en isocyanaat onder toevoeging van katalysatoren en drijfgassen (cfk-vrij). Als drijfgas wordt pentaan, een ozononschadelijke koolwaterstof, gebruikt.
onderhevig aan een voortdurende kwaliteitsbewaking, bestaande uit bedrijfsinterne productiecontrole en een externe controle door het FIW in München. De certificatie van de fabrikant geschiedt door het controleorgaan polyurethaan-hardschuim (ÜGPU) d.m.v. het “Ü-Zeichen” als kwaliteitskeurmerk.
04/07
SCHÜTZ
5
I.1
Algemeen
Technische gegevens PUR extra isolatie E met aluminium deklaag aan beide kanten: Technische gegevens Plaatkant: Warmtegeleidingsvermogen: Bouwstofklasse volgens DIN 4102:
stomp λ = 0,025 W/mK Categorie B2
Maximale drukspanning (bij 10% vervorming):
100 kPa
Afmeting 625 x 1.200 mm Type E 20 E 25 E 30 E 40 E 47 E 50
Nominale waarde warmtedoorgangsweerstand 0,80 m2 K/W 1,00 m2 K/W 1,20 m2 K/W 1,60 m2 K/W 1,88 m2 K/W 2,00 m2 K/W
Plaatdikte 20 mm 25 mm 30 mm 40 mm 47 mm 50 mm
DEO dh DEO dh DEO dh DEO dh DEO dh DEO dh
Afmeting 1.200 mm x 1.200 mm Type E 53
6
SCHÜTZ
04/07
Nominale waarde warmtedoorgangsweerstand 2,12 m2 K/W
Plaatdikte 53 mm
DEO dh
Algemeen
I.1
Polystyreen-hardschuim (EPS) Polystyreen-hardschuim is een hoofdzakelijk geslotencellige harde schuimstof, vervaardigd door warmtebehandeling van een expandeerbaar polystyreengranulaat. In een chemisch proces (polymerisatie) ontstaat de vaste grondstof polystyreen. Om hieruit een schuimstof te kunnen vervaardigen, wordt het drijfgas pentaan toegevoegd. Hierdoor ontstaat het parelvormige expandeerbare polystyreen (EPS).
Zodra deze parels met waterdamp worden verwarmd, zwellen ze op tot ongeveer het vijftigvoudige van hun oorspronkelijke grootte. De voorgeschuimde parels worden vervolgens in blokvormen gevuld. Opnieuw verwarmen met waterdamp zorgt voor een tweede schuimproces, waarbij de parels met elkaar verkleven. Na verloop van een vastgelegde bewaartijd worden de blokken met een hete draad tot platen gesneden.
04/07
SCHÜTZ
7
I.1
Algemeen
Technische gegevens polystyreen-warmte-isolatie (EPS): Technische gegevens Plaatkant: stomp Bouwstofklasse volgens DIN 4102: B1 (moeilijk ontvlambaar)
Afmeting 1.000 x 500 mm Type EPS 100-20 EPS 100-30 EPS 100-40
Plaatdikte 20 mm 30 mm 40 mm
Warmtegeleidingsvermogen λ = 0,04 W/mK λ = 0,04 W/mK λ = 0,04 W/mK
Nominale waarde warmtedoorgangsweerstand 0,50 m2 K/W 0,75 m2 K/W 1,00 m2 K/W
Drukspanning* 100 kPa 100 kPa 100 kPa
DEO DEO DEO DEO
*Maximale drukspanning bij 10% vervorming
Technische gegevens polystyreen-warmte- en contactgeluidsisolatie (EPS-T): “Toepassingstype T: contactgeluidisolatiemateriaal voor vloeren die moeten voldoen aan de normen m.b.t. lucht- en contactgeluidsisolatie volgens DIN 4109, bijv. onder zwevende dekvloeren volgens DIN 18560-2, geschikt voor gebruik met een geringere samendrukbaarheid (bijv. onder prefab dekvloeren) of voor zwaardere belastingen.” »EN 13163«
Bij deze polystyreenblokken worden achteraf in een apart persproces gesloten cellen tot barsten gebracht. De opencellige schuimstructuur leidt tot de gewenste contactgeluiddemping.
Technische gegevens Plaatkant: stomp Warmtegeleidingsvermogen: λ = 0,04 W/mK Bouwstofklasse volgens DIN 4102: B1 (moeilijk ontvlambaar)
Afmeting 1.000 x 500 mm Type EPS-T 20-2 EPS-T 25-2 EPS-T 30-3
Nominale waarde warmteDrukbelasting* doorgangsweerstand 2 5,0 kPa 0,44 m K/W 5,0 kPa 0,56 m2 K/W 4,0 kPa 0,67 m2 K/W
Dynamische stijfheid SD 30 SD 20 SD 20
Contactgeluidisolatie** 26 dB 28 dB 28 dB
DES sg DES sg DES sm
* Maximale drukbelasting volgens EN 13163 ** Bij afwerkvloeren volgens DIN 18560 deel 2 met m’≥ 70 kg/m2
In de typeaanduiding wordt de uitgangsdikte en de samendrukbaarheid aangegeven in mm.
8
SCHÜTZ
04/07
Algemeen
I.1
Vloeropbouw van vloerverwarmingen volgens EN1264-4 Door het energiebesparingsbesluit EnEV krijgen ontwerpers en architecten meer vrijheden. De aangegeven primaire energiebehoefte van een gebouw kan naar keuze worden geleverd door goede isolatie of door innovatieve installatietechniek. Om deze speelruimte optimaal te benutten en bouw- en exploitatiekosten te besparen, moet de gebouwentechniek voortaan van meet af aan bij de gebou-
wenplanning worden betrokken. De onderstaande opbouwhoogten geven de minimumeisen weer van de norm EN 1264 “Vloerverwarming”. In verband met het nationale EnEV-besluit kan aan de buitenoppervlakken van het gebouw een hogere warmteweerstand worden geëist. Deze kunnen worden opgevraagd bij degenen die verantwoordelijk zijn voor het bouwontwerp.
Minimale warmteweerstand (m2 K/W) van de isolatielagen onder de vloerverwarming Eronder liggende verwarmde ruimte
0,75 m2 K/W
Onverwarmde of met tussenpozen verwarmde ruimte of direct op de grond *)
1,25 m2 K/W
Eronder liggende buitenlucht Voorziene buitentemperatuur
Voorziene buitentemperatuur
Voorziene buitentemperatuur
T d ≥ 0 ºC
0 °C > T d ≥ -5°C
-5 °C > T d ≥ -15°C
1,25 m2 K/W
1,50 m2 K/W
2,00 m2 K/W
* Bij een grondwaterspiegel ≥ 5 m dient deze waarde te worden verhoogd.
Deze waarden gelden voor nieuwbouw met normale binnentemperaturen, dat wil zeggen voor “gebouwen die volgens hun gebruiksdoel op een binnentemperatuur van 19 graden Celsius en meer gedurende meer dan vier maanden per jaar worden verwarmd.”
Opbouwhoogten van de SCHÜTZ vloerverwarming als tackersysteem aan de hand van het voorbeeld quadro-takk EPS-T 30-2 of als noppensysteem EPS-T 30-2: Eronder liggende verwarmde ruimte
Onverwarmde of met tussenpozen verwarmde ruimte of direct op de grond *)
Eronder liggende voorziene buitentemperatuur van de buitenlucht T d ≥ -15°C
Tackersysteem quadro-takk EPS-T 30-22
93 mm enkellaags
113 mm extra isolatie EPS 100-20
143 mm extra isolatie EPS 100-20 + EPS 100-30
Noppensysteem EPS-T 30-2
93 mm enkellaags
113 mm extra isolatie EPS 100-20
143 mm extra isolatie EPS 100-20 + EPS 100-30
De aangegeven hoogten van de opbouwvarianten hebben betrekking op de ruwe vloer tot bovenkant dekvloer (zonder bovenlaag, buisafdekking 45 mm).
Conform EnEV mag in geval van renovaties de vloeropbouw worden uitgevoerd met een maximale isolatielaagdikte met het warmtegeleidingsvermogen λ = 0,04 W/mK, om geen deurhoogten te hoeven aanpassen.
04/07
SCHÜTZ
9
I.1
Algemeen
Dekvloer De SCHÜTZ vloerverwarmingssystemen zijn geschikt zowel voor cementdekvloeren alsook voor (calciumsulfaat-) vloeivloeren. Cementvloeren worden gemaakt van cement, toeslagstoffen en water, calciumsulfaat-vloeivloeren (anhydrietchape AE) van anhydrietbinder, toeslagstoffen en water. De buisafdekking is bij dekvloeren met vloerverwarming uit de sterkteklasse CT-F4 voor belastingen tot 2,0 kN/m2 vastgesteld op 45 mm. Bij andere sterkteklassen is een vermindering tot 30 mm buisafdekking mogelijk; daarbij dient echter te worden aangetoond “dat de dekvloer t.a.v. het draagvermogen, bij steen- en keramische vloeren ook t.a.v. de doorbuiging, overeenkomt met een cementdekvloer uit sterkteklasse ZE 20 met een dikte van 45 mm.”
2
De dekvloer moet van alle opgaande onderdelen door voegen worden gescheiden, zodat een beweging van minstens vijf mm mogelijk is. Hiervoor wordt een randisolatie bevestigd langs de wanden en op de overige onderdelen die reiken tot op de dekvloer en vast verbonden zijn met de dragende ondergrond. Let vooral bij de verdelerkast van het verwarmingscircuit op een zorgvuldige plaatsing om de overdracht van contactgeluid te voorkomen. Na de montage van de kast wordt het dekvloer-beschermplaat gedemonteerd en de randisolatie door de verdelerkast verder gelegd (afbeelding 1). Nadat de verwarmingsbuis is gelegd wordt het dekvloer-beschermplaat weer teruggeplaatst en ten slotte met de randisolatie afgedekt (afbeelding 2).
1
“Bij het aanbrengen van de dekvloer mag geen afbreuk worden gedaan aan de functionaliteit van onderdelen en verwarmingselementen, bijv. door het gebruik van ongeschikte knieplaten. Bij het transport van de dekvloer boven het geïnstalleerde buissysteem moeten er planken of iets dergelijks onder worden gelegd. Verder moeten kortstondige grotere belastingen van de isolatielaag worden voorkomen, om het isolerende effect ervan niet te verminderen. Bij het maken van verwarmingsvloeren mogen uitsluitend toevoegmiddelen worden gebruikt die het gehalte aan luchtbelletjes in de dekvloer met maximaal 5% verhogen.” »DIN18560 deel 2«
10
SCHÜTZ
04/07
Algemeen
I.1
Dilatatievoegen
“Bij verwarmingsvloeren met een bedekking van steen of keramiek mag een oppervlaktegrootte van 40 m2 bij een maximale zijdelengte van 8 m niet worden overschreden. Bij rechthoekige ruimten mogen de oppervlaktematen worden overschreden, maar maximaal tot een lengteverhouding van 2:1.” »DIN 1264-4«
zelfklevende hoekprofiel op de systeemplaat bevestigd. Daarna wordt de PE-uitzetstrip in het hoekprofiel geklemd. Bij het noppensysteem wordt eerst met het compensatie-element een overgang tussen de velden gemaakt. Het uitzetvoegprofiel kan op het compensatie-element worden bevestigd, evenals bij het tackersysteem.
“Voor de plaatsing van de voegen moet een voegenplan worden gemaakt, waaruit soort en rangschikking van de voegen kan worden afgeleid. Het voegenplan moet worden opgesteld door de ontwerper en als onderdeel van het bestek worden voorgelegd aan de uitvoerder.” »DIN 18560-2« Bij verwarmingsvloeren moet ter hoogte van deuropeningen doorgaans worden gezorgd voor dilatatievoegen. Binnen een verwarmingsoppervlak met gescheiden verwarmingscircuits (geen randzones) zijn hiertussen doorgaans ook dilatatievoegen nodig. In de praktijk gebeurt dit met behulp van een uitzetvoegprofiel en wordt dit bij de diverse vloerverwarmingssystemen op verschillende manieren uitgevoerd. Bij het tackersysteem wordt eerst vóór het leggen van de verwarmingsbuizen het
„Bij de planning van verwarmingsvloeren moeten de verwarmingscircuits en de dekvloervelden op elkaar worden afgestemd. Dilatatievoegen in de dragende ondergrond mogen geen verwarmingselementen kruisen. Aansluitleidingen die toch dilatatievoegen moeten kruisen, moeten op passende wijze, bijv. door mantelbuizen, worden beschermd.” »DIN 18560-2« Hiervoor worden de verwarmingsbuizen die een dilatatievoeg kruisen – na het bevestigen van het hoekprofiel en vóór het vastklemmen van de PE-uitzetstrip – voorzien van een flexibele beschermingsbuis (lengte ca. 0,3 m). Voordat de uitzetstrip wordt vastgeklemd, moet deze ter hoogte van de beschermingsbuis worden losgemaakt. Let erop dat een eventuele vloeivloer-geschiktheid behouden blijft.
04/07
SCHÜTZ
11
I.1
Algemeen
Voor een betere verwerking adviseren wij de cementtoevoegmiddelen W 200 S, W 200-30 S en W 200 S-Tempo. W 200 S:
W 200 S-Tempo:
T het vervloeiingseffect zorgt ervoor dat de dekvloer de verwarmingsbuizen volledig omhult T verbetering van het vochtvasthoudend vermogen en daarmee geen ontmenging van de dekvloer T verdichting wordt vereenvoudigd en mengwater bespaard T verhoging van de buigtrek- en druksterkte T scheurvrije vloeren T dosering: 1% van het cementgewicht
T versnelt de doorharding en uitdroging van cementgebonden verwarmingsvloeren T verkorting van de droogtijd met 50 à 75% T het vervloeiingseffect zorgt ervoor dat de dekvloer de verwarmingsbuizen volledig omhult T dosering: 1 à 2% van het cementgewicht
W 200-30 S: T voor de productie van een dunne laag cementgebonden verwarmingsdekvloer uit sterkteklasse ZE 30 T de afdekking van de verwarmingsbuis kan worden teruggebracht tot 30 mm T verdichting wordt vereenvoudigd en mengwater bespaard T verhoging van de buigtrek- en druksterkte T verhoging van het warmtegeleidingsvermogen T dosering: 10% van het cementgewicht
12
SCHÜTZ
04/07
De toevoegmiddelen van SCHÜTZ dienen voor de plastificering van de vloerverwarmings-cementdekvloer. Deze mogen niet in combinatie met andere toevoegmiddelen voor dekvloeren of voor anhydrietchape worden gebruikt.
Algemeen
I.1
Cementdekvloeren (CT): Tijdens het aanbrengen en gedurende de drie daaropvolgende dagen mag de temperatuur van de verwarmingsvloer niet onder de vijf graden Celsius komen. Om het krimpen te beperken, moet de cementdekvloer nog een hele week lang worden beschermd tegen te snelle uitdroging, warmte en tocht. De dekvloer mag niet vóór het verstrijken van deze drie dagen worden betreden en niet vóór het verstrijken van zeven dagen zwaarder worden belast. Op zijn vroegst 21 dagen na beëindiging van de vloerwerkzaamheden vindt het functionele verwarmen plaats volgens het protocol (zie hoofdstuk I.9).
Dit wil echter nog niet zeggen dat de dekvloer het voor de geschiktheid als ondergrond vereiste maximale restvochtgehalte reeds heeft bereikt.
Calciumsulfaat-vloeivloer (anhydrietchape CA/CAF): Tijdens het aanbrengen en gedurende de twee daaropvolgende dagen mag de temperatuur van de verwarmingsvloer niet onder de vijf graden Celsius komen. Om het krimpen te beperken, moet de vloeivloer nog minstens twee dagen worden beschermd tegen te snelle uitdroging, warmte en tocht.
Op zijn vroegst 7 dagen na beëindiging van de vloerwerkzaamheden vindt het functionele verwarmen plaats volgens het protocol (zie hoofdstuk I.9). Dit wil echter nog niet zeggen dat de dekvloer het voor de geschiktheid als ondergrond vereiste maximale restvochtgehalte reeds heeft bereikt.
De dekvloer mag niet vóór het verstrijken van deze twee dagen worden betreden en niet vóór het verstrijken van vijf dagen zwaarder worden belast.
04/07
SCHÜTZ
13
I.1
Algemeen
Geschiktheid van de dekvloer als ondergrond Maximaal toegestaan vochtgehalte van de dekvloer in %, berekend met het CM-apparaat
Vloerbedekking
Cementdekvloer
Calciumsulfaatdekvloer
1,8
0,3
dampdicht
1,8
0,3
dampdoorlatend
3,0
1,0
Parket/kurk
1,8
0,3
Laminaat
1,8
0,3
Elastische bedekkingen Textiele bedekkingen
Tegels, natuurstenen betontegels
dikbed
3,0
–
dunbed
2,0
0,3
Normatieve uitvoeringsvoorschriften EN 1264-4 (vloerverwarming, systemen en componenten): T Voorwaarde voor de opbouw van een warmwater-vloerverwarming zijn de afsluiting van het binnenpleisterwerk en de tochtvrije sluiting van de bouwopeningen, als ramen en buitendeuren. T De dragende ondergrond moet overeenkomstig de toepasselijke normen zijn voorbereid. Buisleidingen en kanalen moeten zo zijn bevestigd en geïntegreerd dat een egale ondergrond voor de montage van de warmte-isolerende lagen en/of contactgeluidsisolatie wordt gerealiseerd voordat de verwarmingsbuizen worden gelegd. De hiervoor vereiste constructiehoogte moet in het bouwontwerp zijn opgenomen. T Bij het aanbrengen van de isolatielaag moet het isolatiemateriaal dicht gestoten worden gelegd. Meerlaagse isolatielagen moeten zodanig bijv. in halfsteensverband gerangschikt worden dat de stootvoegen tussen de platen van een bepaalde laag niet samenvallen met die van de volgende laag. T Vóór inbouw van de dekvloer moet een randisolatie (randvoeg) worden aangebracht langs de wanden en op andere onderdelen die reiken tot op de dekvloer en vast verbonden zijn met de dragende ondergrond, bijv. deurkozijnen, pijlers en stijgleidingen. De randisolatie moet vanaf de dragende ondergrond tot aan het oppervlak van de vloer omhoog worden geleid en een beweging van de dekvloer van minstens 5 mm toestaan. Bij meerlaagse isolatielagen moet de randisolatie worden gelegd vóór inbouw van de bovenste isolatielaag. Vóór inbouw van de dekvloer moet de randisolatie worden geborgd tegen elke toestandsverandering. Het bovenste gedeelte van de randisolatie, dat boven het vloeroppervlak uitsteekt, mag niet vóór de voltooiing van de dekvloer worden afgesneden en in geval van textiele of elastische bedekkingen pas na het uitharden van de plamuurpasta. T Na aankomst op de bouwplaats moeten de buizen zo getransporteerd, opgeslagen en behandeld worden dat S ze tegen elke beschadiging worden beschermd, S kunststofbuizen niet worden blootgesteld aan rechtstreeks zonlicht.
EN 18560-2 (dekvloeren in de bouw): T De isolatielagen moeten bestaan uit isolatiemateriaal volgens EN 13163 of EN 13165. (...) Bij verwarmingsdekvloeren mag de samendrukbaarheid van de isolatielaag niet meer bedragen dan 5 mm (bij loodrechte oppervlaktebelasting ≤3kPa) resp. 3 mm (bij loodrechte oppervlaktebelasting >3kPa). T De isolatielaag moet zo nodig door geschikte maatregelen worden beschermd tegen vocht, bijv. door een dampremming. Zulke maatregelen moeten bij de bouwplanning worden vastgelegd door de ontwerper.
14
SCHÜTZ
04/07