KNNV afdeling Nijmegen Goudenregenstraat 5 6573 XN BEEK UBBERGEN
[email protected] www5.knnv.nl/afdeling-Nijmegen
De Stippelberg
Deelnemers [16]: Maaike, Jaap, Wim en Elisabeth , Jos, Geerten, Giel, Theo , Marleen, Gerard, Peter, Titus, Henriette, Marijke . Foto’s : Maaike, Marijke en Ton . Excursieleider en verslag: Jan Nillesen. Weer: Prachtige lentedag 16°C. 10.00-14.00 uur.
Route excursie
De route doorsnijdt twee keer de breuk van Milheeze. Door erosie is het hier niet duidelijk te zien.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
2
Route Geelgors Goudhaantje Boomleeuwerik Tropische kleurenpracht Smaragdlibellen Watersnuffel Vuurjuffer Grote spinnende watertor Poelkikker Gouden tor Groene stinkwants Bosmestkever Carnivoren Mierenleeuw Ichneumon Citroentje
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
2 7 8 9 13 14 16 17 18 19 21 23 34 37 45 52 53
3
Phegea vlinder een thermofiel Grote bloedbij Bosspitsmuis Winterannuel Knolrus Vaccinio-piceetea Formosus Verzuring Moeraswolfsklauw Milheezerbreuk Hulst Stippels Woudreus van de Pacifische kust Japanse larix Grove den Weymouthden
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
55 60 61 65 71 73 74 80 82 84 90 92 95 97 99 100
4
Apatococcus Landduinen Interne kringloop van voedingsstoffen Een gering aantal vaatplanten Struikhei wint Levensstrategie: Fraai haarmos Buntgras geleidt de waterdruppels Grijs kronkelsteeltje Stengeltoppen en broedtakjes Heidelucifer en Open rendiermos Kubiekrot De Stippelberg, nu een droog zandlandschap
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
102 104 109 112 114 120 124 126 130 154 156 157
5
Stippelberg, leverancier schoon grondwater Natuurtypen in het zandlandschap van de Stippelberg Dicrano pinion, een vervangingsstadium Soortenarm naaldbos op uitgeloogde zandbodem De Stippelberg behoort tot het zuidelijke dekzandlandschap Pleniglaciaal Aardappelgallen Humicole lichenen Greppelblaadje De Stippelberg van natte Peel naar droog dekzandlandschap Broeksteen
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
160 163 164 166 169 172 174 180 182 184 189
6
De geelgors is een stand- en zwerfvogel van het halfopen landschap van de Stippelberg. Vooral de licht beboste heide, bosranden en het agrarisch gebied rondom met heggen, houtwallen en grazige wegbermen vormt zijn biotoop. Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak tussen hoge kruiden en struweel. In de broedtijd worden zaden en kleine ongewervelden gegeten; buiten de broedtijd vormen zaden de hoofdmoot van het menu. Geelgorzen hebben een heel specifieke overwinteringsstrategie. In de nazomer verlaten ze de stippelberg maar trekken niet naar het zuiden, maar naar een overwinteringsplek op enkele kilometers afstand. Daar komen ook de andere geelgorzen uit de streek samen en zo proberen ze, groepsgewijs, in een gebiedje dat rijk is aan graan en onkruid te overwinteren. De slappe maag, geschikt voor het verteren van insecten, verandert in een harde spiermaag waarin ze, gedurende de winter, zaden kunnen vermalen
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
7
De Goudhaan is het kleinste vogeltje van de Stippelberg. Van snavel tot staartpunt meet hij slechts 8,5 cm! We ontdekken het zangvogeltje in de naaldbossen met lariksen en sparren. Ook al komen er grote aantallen goudhaantjes voor, je ziet ze niet snel. Ze leven namelijk vooral in de toppen van naaldbomen. Hun aanwezigheid ontdekten we door hun liedje en roepjes van hoge tonen; ‘zrie-zrie-zrie’. Door de hoge tonen zijn ze helaas minder goed te horen voor een enkele oudere KNNVer waarbij het gehoor wat achteruit is gegaan. Ze leven in groepjes en trekken vaak op met mezen. Goudhaantjes kunnen ontzettend tam zijn en vooral in de trektijd als er duizenden in ons land neerstrijken zijn ze zo met voedsel zoeken bezig dat je ze soms bijna aan kunt raken.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
8
Het klinkt van uit de vage verte alsof hij midden in ’t gesternte zijn zilvren klokjen luidt Met deze dichtregels van Frederik van Eden, die het lied van de Boomleeuwerik verwoord beschrijven we de sfeer van de Stippeler landduinen. Op de zandgronden, op heide of stuifzand in de Noordelijke peel een leeuwerik met een zéér korte staart, dan is dat de Boomleeuwerik. We hoorden hem zingen voordat we hem zagen. Tijdens de zang zweefde hij in grote kringen boven zijn territorium. Aan het einde van de zang laat hij zich in een spiraalvlucht naar beneden glijden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
9
De Boomleeuwerik is een vogel die zich ophoudt op de droge zandgronden en dan het liefst op heideterreinen met struiken en verspreid staande bomen. De latijnse geslachtsnaam Lullula is een onomatopee, een nabootsing van de zang van de boomleeuwerik. Die zang is zeer karakteristiek. "Weinig zangvogels zingen zo mooi, langdurig en gevarieerd als de Boomleeuwerik!" Boomleeuweriken zijn veeleisend in de keuze van hun biotoop. Samen met nachtzwaluw, duinpieper en tapuit is de boomleeuwerik kensoort van heide en zand. De zang klinkt ongeveer als "dirli, dirli, dirli, lu-lu-lu-li-li-lie-lie liel, dadiedl" enz., melodieus en vloeiend, telkens met het herhaalde karakteristieke "lu-lu-lu waar de wetenschapppelijke naam Lullula aan ontleend is.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
10
De zang is een voortdurend herhaalde strofe, waarbij er tussen de strofen aardig wat variatie is. Elke strofe bestaat uit vijf tot soms wel vijftien vrijwel identieke motiefjes. De zang begint wat aarzelend, daalt dan in toon en versnelt iets, waarbij het volume iets toeneemt. De motiefjes zelf bestaan uit twee klanken, een kort nootje en meteen daarna een dalende fluittoon en wordt omschreven als “tsjilu tsjilu tsjiluu”. Het aantal motiefjes (tsjilu) kan goed worden geteld. De eerste nootjes volgen op elkaar in een ritme van bijna drie per seconde, terwijl de laatste noten vijf keer per seconde gezongen worden. De hele strofe duurt drie tot vijf seconden. De pauzes tussen de strofen wisselen van lengte.[5] De zang wordt lyrisch beschreven door Frederik van Eden: Het klinkt van uit de vage verte alsof hij midden in 't gesternte zijn zilvren klokjen luidt. De wondermooie zang deden de veldwaarnemers poëtisch stemmen, en vormde een uitstekend middel om de soort op te sporen".
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
11
De Boomleeuweriken zagen we vooral in de droge, begroeide zandgedeelten, schrale heidevelden met losse boompjes en boomgroepen, aan de rand van zandverstuivingen en in de schrale duinen. Ook troffen we de soort aan op kapvlaktes, langs brandgangen en in jonge aanplant van naaldhout. De verhouding tussen de verschillende vegetatie-eenheden luistert nauw, en moet bovendien binnen een aantal opeenvolgende jaren weinig veranderen. Spaarzame begroeiing, en een grillige afwisseling van struiken, bomen en structuurrijke randzones zijn favoriet, vooral in combinatie met reliëf in de ondergrond. En dan moet er ook nog voldoende rust zijn. Een veeleisende soort, die – blijkens ringonderzoek – een grote plaatstrouw kan hebben. Gebieden die bestaan uit droge en zandige heidevelden, met vliegdennen of verspreid staande boomgroepen, en heidevelden met verstuivingen vragen een beheer dat op natuurwetenschappelijk verantwoorde wijze plaats vindt, met kennis van de ecologie van de soort.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
12
TROPISCHE VOGELPRACHT op de Stippelberg
De mooiste zangvogel van de Stippelberg is de Gekraagde roodstaart. De rode borst, de gitzwarte bef en kop met een sneeuwwit randje, net boven de ogen, geven het mannetje top klasse. Bovendien zit hij altijd fier rechtop in 'grote lijster houding'. Meneer stelt een ovaal invlieggat op prijs. Om de vrouwtjes te verleiden, die wat later uit zuidelijke streken arriveren, wordt een heel spektakel opgevoerd. Het liedje begint altijd met een hoge begintoon gevolgd door een paar korte wat lagere toontjes. Met wat fantasie kun je daar dus van maken: Zie-ie-ie je me niet?
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
13
Er waren verschillende imago’s de afgelopen week uitgeslopen. Ze zoeken nu het bos op om te jagen en geslachtsrijp te worden. We zagen ze boven bospaden en langs bosranden, heen en weer vliegend op ca. een meter hoogte. Eén geslachtsrijp mannetjes maakte eindeloze patrouillevluchten, waarbij hij vlak langs de oevervegetatie en op geringe hoogte boven het water vloog. Hij bleef daarbij vaak stilhangen in de lucht, waarbij de groene ogen en het knotsvormig achterlijf opvielen. Ze kunnen echter ook snelle uitvallen maken. Andere mannetjes worden direct verjaagd en vrouwtjes worden direct gegrepen voor de paring. De eitjes werden solitair door het vrouwtje in vlucht afgezet.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
14
De larven overwinteren twee, soms drie keer. De larven zijn volgroeid als ze de laatste winter in gaan. Vorige week waren er al een aantal uitgeslopen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
15
De larven van de Waterjuffer overwinteren één, soms twee keer. Het uitsluipen is nu net begonnen. Daarom zijn er nog niet veel. Mannetjes vliegen in een rechte lijn laag over het water (‘snuffelen’) en gaan regelmatig zitten op uit het water stekende planten. Jonge imago’s zien we in de bosranden en heidevelden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
16
De vuurjuffer is een weinig eisende soort wat het voortplantingsbiotoop betreft. Ze is tevreden met stilstaand of licht stromend water, zoals beken, poelen, vijvers, laagveengebieden, ze is ook niet veeleisend voor wat betreft de waterplanten waarop ze haar eieren legt. ←aanhangsel mannetje
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
17
Een Grote spinnende watertor uit de familie waterkevers zwom in een van de bosvijvcers van de Stippelberg. Het gestroomlijnde ovale lichaam is glanzend zwart met een groene gloed. De poten zijn zwart maar doen bruin aan doordat ze een oranjebruine beharing dragen, de beharing zorgt voor een sterke verbreding van de poot die hierdoor een roeispaanachtige vorm krijgt zodat de kever efficiënter kan zwemmen. Tijdens het zwemmen beweegt het de achterpoten afwisselend, waardoor het zwempatroon een schommelende gang krijgt. De eieren worden afgezet in een door het vrouwtje gesponnen waterdicht nestkamertje onder water waaraan de naam spinnende watertor te danken is. Bijzonder is het menu van de grote spinnende watertor. De larve voedt zich met alle diertjes die hij in zijn bek kan krijgen waaronder zelfs kleine salamanders en kikkers maar de volwassen kever is een planteneter. De wijze van ademhaling van de kever is opmerkelijk , de antennes dienen als 'snorkel' zodat het dier kan ademen terwijl het lichaam onder water blijft.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
18
Er sprongen tientallen Poelkikkers vanaf de oever in de geïsoleerde bosvijvers van de Stippelberg. Poelkikkers leven hier in de kleine, geïsoleerde wateren met een rijke watervegetatie. Ze hebben een voorkeur voor voedselarme omstandigheden. Kruisingen met andere groene kikkers komen vaak voor en geven vruchtbare nakomelingen. Het meest komt de Poelkikker samen voor met de Middelste groene kikker, die dan in de meerderheid is. Zuivere populaties zijn zeldzaam. Hoewel ze veel in en bij het water verblijven, is de Poelkikker minder aan water gebonden dan de Middelste groene kikker en de Meerkikker.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
19
De dieren foerageren hoofdzakelijk op het land en overwinteren daar grotendeels ook. De mannetjes vormden nu koren in het water. Ze waren nu zeer beweeglijk en agressief tegenover soortgenoten. Hun geluid was over grote afstand te horen en klonk als een rollend, aanzwellend gekwaak. Je hoort het op de Stippelberg hoofdzakelijk ’s avonds, maar op warme zonnige dagen ook wel overdag. De vrouwtjes zetten hun eiklompjes – met 600-3.000 eieren per seizoen – in het water af. In twee maanden tijds ontwikkelen de larven zich tot juveniele dieren. Poelkikkers zijn zowel overdag als ’s nachts actief. Jonge en volwassen dieren zitten vaak zonnend op de oever van het water. Bij verstoring springen ze met een grote sprong in het water en duiken daar enige tijd onder. Vanaf oktober verlaten de kikkers de waterkant en gaan ze op zoek naar een overwinteringplaats. Sommige dieren leggen trekkend over het land grote afstanden af.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
20
Deze kever leeft van bloembladeren, wondsappen en vooral stuifmeel van diverse planten als meidoorn, wilde roos en vlier, maar als het niet zonnig is blijft de kever in de schuilplaats en vliegt niet. Opmerkelijk is dat deze soort vliegt terwijl de dekschilden op hun plaats blijven. De vleugels worden er als het ware onderuit getrokken door uitsparingen onder de randen. De larven leven in en van vermolmd hout en kunnen twee tot drie keer overwinteren. We vinden hem vaak bij mierenhopen. Een van de deelnemers van de excursie vond hem in de composthoop.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
21
aurata
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
22
De groene stinkwants (Palomena prasina), behoort tot de familie van de schildwantsen.De wants dankt het eerste deel van zijn naam aan de groene kleur, alleen de punten van de vleugels aan de achterzijde van het lichaam zijn bruin.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
23
Vlak voor de winterslaap kleurt de wants echter geheel bruin om in de lente weer groen te worden. Het tweede deel van de naam, stinkwants, slaat op de smerig ruikende substantie die uit klieren aan de zijkant van het borststuk worden afgescheiden ter verdediging.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
24
De Groene stinkwants leeft van plantensappen die met de steeksnuit worden opgezogen. De planten krijgen daardoor een typische 'wantsengeur'. We vonden hem op de Hazelaar. De jonge wantsen worden nimfen genoemd en ze lijken meer op kevers dan op wantsen door het ronde en bolle lichaam.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
25
Het lichaam van de wants lijkt uit één geheel te bestaan maar is net als alle insecten verdeeld in drie delen; de kop(A), het borststuk of thorax dat de poten en vleugels draagt (B) en ten slotte het achterlijf of abdomen (C). De voorzijde van de kop wordt de clypeus genoemd(1), de kop draagt twee duidelijke antennes (2) die altijd vijf geledingen hebben waarbij opvalt dat de laatste twee verbreed en roodbruin van kleur zijn. Aan de zijkanten van de kop zijn de ogen gelegen (3). Achter de ogen, tegen de rand van het halsschild, zijn twee enkelvoudige ogen of ocelli gelegen. Deze zijn klein maar doordat ze een roodbruine kleur hebben steken ze af tegen de verder groene kop zodat ze goed te zien zijn.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
26
Het halsschild (4) is relatief groot en beschermt een deel van de kop. Het is voorzien van vele kleine putjes die een donkere kleur hebben, aan de voorzijde is het halsschild voorzien van twee gespiegelde gladde lijnen die een oog-achtige vorm hebben. Het scutellum of schildje (5) is bij de meeste wantsen erg klein maar de schildwantsen hebben juist een vergroot scutellum dat een deel van het achterlijf bedekt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
27
Achter het scutellum zijn de vleugels gelegen, net als alle vliegende insecten heeft de wants een paar achtervleugels en een paar voorvleugels. De voorvleugels zijn net zoals bij de kevers verhard, echter het achterste deel van de vleugel van wantsen is vliezig en half doorzichtig. Bij kevers zijn de voorvleugels geheel verdikt en worden dekschilden of elytra genoemd. Omdat bij wantsen zoals de groene stinkwants de vleugel slechts deels is verdikt worden ze hemilytra genoemd wat halfverhard betekent. De hemilytra bestaan uit verschillende delen, die gescheiden worden door aderen. Het verharde deel van de voorvleugels bestaat uit een drietal vlakken die van de binnen- naar de buitenzijde worden aangeduid met de clavus (6), het corium (7)en het embolium (8). De vliezige achterzijde van de voorvleugels wordt het membraan (9) genoemd.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
28
Bij schildwantsen steekt de rand van het platte achterlijf aan weerszijden uit onder de vleugels. Het achterlijf bestaat net als alle insecten uit rug-en buikplaten die respectievelijk tergieten en sternieten worden genoemd. Deze zijn aan de randen voorzien van een rij platen die wel met ; aterotergieten (10) worden aangeduid. Het geheel aan laterotergieten wordt het connexivum genoemd, het connexivum zorgt in belangrijke mate voor het wapenschild-achtige silhouet van schildwantsen. De poten van de wants zijn typisch insectachtig, de poot is middels de heup of coxa aan het lichaam verbonden, de heup is op de afbeelding niet te zien. De dij of het femur (14) is het breedste deel van de poot, na de dij volgt de scheen of tibia (13), dit is het langste deel van de poot. De scheen draagt ten slotte de tarsus of voet (12), deze is geleed en bestaat uit meerdere tarci. Het laatste deel draagt twee kleine klauwtjes (11). De pootuiteinden zijn net als de antennes roodbruin gekleurd.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
29
Op de afbeelding zijn verschillende lichaamsdelen van de wants aangegeven met pijlen; gele pijlen geven de stigmata of ademopeningen aan, de rode pijl geeft de geurklier tussen de middelste en de achterste poten aan. De groene pijl wijst naar het labrum, de blauwe pijl naar de zuigsnuit of rostrum. De nimfen doen keverachtig aan door het ronde lichaam.
Stigmata Geurklier
Labrum Rostrum
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
30
Bruine winterkleur-Groene zomerkleur
De Groene stinkwants kan van kleur veranderen, exemplaren die in winterslaap gaan kleuren bruin. Met hun normale groene kleur zouden ze te veel opvallen in de scheuren in bomen waar ze overwinteren. Zodra de wants in de lente ontwaakt en actief wordt, kleurt het lichaam binnen enkele weken weer groen. Dit verschijnsel van een groene 'zomerkleur' naar een bruine 'winterkleur' komt ook voor bij andere insecten zoals de Groene gaasvlieg.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
31
De Groene stinkwants behoort net als alle wantsen tot de hemimetabole insecten. Dit wil zeggen dat ze een onvolledige gedaanteverwisseling kennen waarbij de juvenielen dieren vleugelloos zijn maar al enigszins op de ouderdieren lijken. Ze worden in stapjes groter waarbij iedere stap bestaat uit een vervelling. Insecten kunnen ook holometabool zijn, wat betekent dat ze een volledige gedaanteverwisseling kennen en meestal een wormachtige larve hebben. Deze doorloopt na de laatste vervelling een popstadium waarna ze in één keer veranderen naar het volwassen insect. De groene stinkwants heeft net als andere hemimetabole insecten als het ei wordt verlaten al direct twee antennes en zes pootjes, al is de lichaamsvorm veel boller. De nimf vervelt verschillende malen en krijgt steeds meer kenmerken van de volwassen dieren.
De stippels zijn op deze foto fraai te herkennen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
32
Eenmaal volwassen vervelt een insect niet meer en richt zich niet langer strikt op het vergaren van voedsel maar meer op de voortplanting. In de lente zoeken de mannetjes en vrouwtjes elkaar op zodra ze uit de winterslaap komen. De mannetjes en vrouwtjes lokaliseren elkaar doordat ze trillingen maken die door soortgenoten worden herkend. Er wordt echter geen geluid geproduceerd zoals de stridulatie-organen van rechgtvleugelen, maar door gebruik te maken van spieren die het lichaam doen vibreren. De trilling wordt doorgegeven door de plant waarop de wants zit waardoor andere wantsen op de plant weten dat een partner wordt gezocht. Rivaliserende mannetjes maken ook geluiden om de concurrent te verjagen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
33
Als een mannetje en vrouwtje elkaar gevonden hebben vindt de paring plaats, waarbij de wantsen met de achterlijven tegen elkaar gehecht zijn en zo een tijdje rondlopen. In tegenstelling tot andere insecten is het geslachtsonderscheid niet te maken, de mannetjes zien er hetzelfde uit als de vrouwtjes en ook tijdens de paring is geen verschil. Bij de meeste andere insecten klimt het mannetje op het vrouwtje en is zo duidelijk te herkennen. Na de paring worden de eitjes afgezet, waaruit ten slotte de kleine wantsjes of nimfen kruipen.
Herbivoren
Mestkevers en met name de larven zijn planteneters die de mest eten van grotere zoogdieren zoals koeien en paarden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
34
Sommige soorten hebben zich gespecialiseerd en leven uitsluitend van de uitwerpselen van bijvoorbeeld grote slakken. Geen enkele mestkever leeft van de mest van carnivore dieren, de 'donateur' van de mest is altijd herbivoor. Mestkevers zijn dus eigenlijk planteneters, die andere dieren laten 'voorverteren' en leven van de mest
Niet alle volwassen mestkevers leven voornamelijk van mest, sommige soorten eten ook wel humus, rottend fruit, paddenstoelen of aas.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
35
Mestkevers maken mestballetjes door porties mest achterwaarts op te rollen en gebruiken ze als nestkamers voor de larven, een aantal soorten begraaft de balletjes in een tunneltje voor de larven en andere soorten leven als larve in de mesthoop. Bij de tunnelgravende soorten maakt een paartje een nest in de grond. Eerst ontstaat een verticale gang die ongeveer een halve meter lang is en in een brede kamer eindigt. Alle zijgangen worden volgepropt met mest en alleen aan het einde is ruimte opengelaten voor een eitje. Tenslotte worden alle gangen met aarde afgesloten. De larven hebben voldoende voedsel tot hun beschikking en vaak meerdere jaren nodig om de ontwikkeling te voltooien.
De kever komt dan tenslotte in juli uit maar blijft tot het voorjaar in de onderaardse ruimte zitten. Mestkevers spelen een niet onbelangrijke rol in de Stippelberg waarvan andere organismen profiteren.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
36
Mestkevers brengen relatief grote hoeveelheden zeer voedingsrijke stoffen diep in de grond. Er is berekend dat het grondverzet bij bepaalde soorten honderden kilo's per hectare per jaar bedraagt. Omdat deze mestkever in zand- of heidegebieden leven, is het een belangrijke bemester van voedselarme gronden. Sommige parasieten hebben voordeel van het samenleven met mestkevers. Mestkevers kunnen ook zelf geparasiteerd worden door o.a. mijten, maar vele soorten parasieten gebruiken de mestkever als vervoermiddel naar de volgende mesthoop om daar op andere dieren te parasiteren.
Carnivoren In de landduinen van de Stippelberg ontdekken we ook carnivore kevers.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
37
Zandloopkevers zijn carnivoor en bovendien bijzonder roofzuchtig. We zien de kevers actief jagen op levende prooien. De larven leven in een zelfgegraven, loodrechte tunnel, van waaruit ze in een hinderlaag loeren op langslopende diertjes. Zandloopkevers zijn actieve diertjes die tamelijk goed opvallen, behalve als ze stilzitten. Het zijn levendige, snel rennende kevers die bij benadering snel opvliegen en dan een paar meter verderop weer neerstrijken. Ze zijn erg schuw en laten zich niet benaderen. Met name bij warm weer zijn ze moeilijk te vangen want ze zien uitstekend en zijn zeer waakzaam. Een kenmerkende eigenschap van zandloopkevers is dat ze alleen actief zijn bij zonnig weer. Zodra het bewolkt wordt trekken de dieren zich terug in een schuilplaats of een zelf gegraven holletje.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
38
Zandloopkevers zijn recordhouders als het gaat om de voortbeweging, ze kunnen al rennend een snelheid bereiken van 2,5 meter per seconde en zijn hiermee de snelst lopende insecten.[ Ze bewegen zich tijdens het rennen zo snel voort dat ze niet goed meer kunnen zien. Ze moeten dan ook regelmatig stoppen om de positie van de prooi te bepalen. Het zijn echte zichtjagers die prooien visueel opsporen met de goed ontwikkelde ogen. Zandloopkevers zijn uitstekende vliegers, dit in tegenstelling tot de meeste loopkevers waartoe ze behoren. Van slechts enkele soorten is bekend dat ze grotere afstanden afleggen maar de meeste soorten vliegen niet zo ver als andere insecten zoals sommige vlinders. De vleugels worden in de regel om korte stukjes te vliegen bij het jagen op prooien. De kever tilt hierbij de verharde dekschilden of voorvleugels op waaronder de dunne en vliezige achtervleugels verborgen zitten.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
39
De volwassen exemplaren schuilen 's nachts in spleten, onder stenen of door een tunneltje te graven waarin verblijven. Zandloopkevers zijn insecten met een volledige gedaanteverwisseling. Ze lijken als larve niet op de volwassen dieren en kennen een verpopping waarbij de larve in één keer transformeert van een wormachtige larve naar een sprieterig en gevleugeld imago. De mannetjes en vrouwtjes zoeken elkaar nu op voor de paring.
Tijdens de paring zit het mannetje op het vrouwtje en doordat hij haar met zijn grote kaken in positie houdt lijkt het net alsof hij haar bijt. We zien vaak parende zandloopkevers , dat komt doordat het mannetje een tijdje op het vrouwtje rond blijft rijden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
40
Zo probeert het mannetje te voorkomen dat het vrouwtje door een concurrent wordt bevrucht, dit gedrag komt ook voor bij andere dieren zoals de Poelkikkers hier vlak bij. De eitjes worden in de grond afgezet. De eitjes worden één voor één in de bodem afgezet door het vrouwtje waarbij ze gebruik maakt van haar legbuis of ovipositor. Deze wordt in de bodem gestoken waarna het ei wordt afgezet. Het ei wordt vervolgens met aarde afgedekt om het aan het oog van predatoren te onttrekken. De eitjes zijn meestal bleek van kleur en enkele millimeters lang, ze zijn ovaal en iets langwerpig. De eitjes komen vaak uit na een regenbui.
Zodra het ei is verlaten begint de larve met het graven van een tunnel.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
41
Dit geschied door de grond met de mandibels los te maken waarna het zand met behulp van de platte kop wordt verplaatst. Met snelle achterwaartse bewegingen van de kop wordt het zand weggeslingerd van de ingang. De tunnels zijn altijd loodrecht. De tunneltjes worden breder naarmate het lichaam van de larve groter wordt. De larve is van dichtbij bekeken een afzichtelijk monster; een worm-achtig, stekelig lichaam en een enorme kop met stevige kaken. Hiermee grijpen ze alles wat ze aankunnen en lijken qua levenswijze veel op de larve van de mierenleeuw, die zich verderop aan een rand heeft verborgen. De larve zit goed verankerd in zijn hol door twee uitsteeksels op het vijfde rugsegment . Deze haken het lichaam vast in het hol zodat de larve er niet door een prooidier uit kan worden getrokken. De larve kent drie stadia die de instar worden genoemd, de uit het ei gekropen larve is het eerste instar en na de vervelling breekt het tweede larvestadium of tweede instar aan. Aan het einde van het derde instar trekt de larve zich terug in zijn hol waarna de verpopping plaatsvindt. De larve sluit hiertoe de opening van het hol af met aarde en graaft een popkamer op enige afstand van het oppervlak. Na ten minste drie weken komt ten slotte de volwassen kever uit de pop, deze moet enkele dagen in de popkamer blijven zodat het exoskelet kan uitharden waarna de kever tevoorschijn komt. De kevers zoeken al vrij snel na het uitkomen naar een partner waarna de cyclus opnieuw begint. Zandloopkevers zijn felle rovers met formidabele kaken die van insecten leven die ze op de bodem vangen, vooral mieren.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
42
Ook hun larven die in een gaatje in de grond op passerende prooi wachten zijn rovers. Ze vermalen hun prooi met de kaken tot een papje, hierbij worden de tand-achtige uitsteeksels van de mandibels gebruikt. Tijdens het kauwen worden verteringssappen toegevoegd en het papje wordt vervolgens met de palpen in de mondopening gebracht. De verteringssappen bevatten enzymen die een corrosieve werking hebben, er is wel beschreven dat het de netten oplost waarmee de kevers worden gevangen en staat ook bekend als uiterst pijnlijk als het in een wondje terecht komt. Als het voedsel zich in de mondholte bevindt worden nog meer verteringsstoffen toegevoegd waarna het half vloeibare voedsel in de maag wordt gepompt. Eventuele harde, onverteerbare delen blijven achter en worden uitgebraakt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
43
De larven jagen vanuit een hinderlaag welke bestaat uit een loodrecht holletje in de grond. De larve bevindt zich in zijn hol waarbij de opening wordt afgesloten met de grote, ronde kop. Doordat de opening van het hol een gladde rand heeft sluit de kop precies aan. De vele ogen van de larve zien prooien aankomen en zodra een prooidier binnen bereik is wordt deze met de grote kaken gegrepen en het hol in gesleurd. Opvallend is dat de larve zijn prooi grijpt door zich achterwaarts te krommen. De larve trekt zich een tijdje terug om de prooi op te eten waarna de prooiresten met de kop uit het hol worden geslingerd en de larve zijn kop weer in de opening brengt. De larve is zeer gevoelig voor trillingen en als een groot dier het hol nadert wordt deze al spoedig opgemerkt. De larve trekt zich dan terug op de bodem van het hol. Ook gedurende koele periodes zoals gedurende de winter trekt de larve zich terug, evenals bij regen. Het hol dreigt dan vol met water te lopen en wordt hiertoe afgesloten met aarde. De belangrijkste vijand van de volwassen kevers zijn vogels, maar ook andere insecten jagen op de kevers, zoals roofvliegen en libellen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
44
De volwassen kever laat zich niet benaderen en toen we er in slaagden een exemplaar vast te pakken braakte deze halfverteerde voedselresten uit om af te schrikken. Ook probeerde hij te bijten. Als het wondje in contact komt met de verteringssappen van de kever leidt dit tot een pijnlijke sensatie.
De mierenleeuwen leeuwen die we aantroffen aan de randen van de Stipppels hebben als juveniel een gespecialiseerde levenswijze die met weinig andere insecten is te vergelijken. Het verschil tussen de ronde, gedrongen larven en de dunne, langwerpige en van grote vleugels voorziene imagines is opvallend groot.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
45
Het larvale stadium kan jaren in beslag nemen terwijl de volwassen insecten maar kort leven. Over de larven is bij een aantal soorten vrij veel bekend, over de levenswijze van de volwassen dieren is nog veel onduidelijkheid. Mierenleeuwen zijn ondanks hun vier grote, vliezige vleugels onhandige vliegers die zich maar langzaam fladderend voortbewegen en zich gemakkelijk uit de lucht laten plukken.
Mierenleeuwen behoren tot de gevleugelde insecten of Pterygota, en maken deel uit van de groep Endopterygota. Dit zijn de insecten die een volledige gedaanteverwisseling kennen. De larve lijkt bij deze groep niet op de volwassen dieren en verandert niet in stapjes -zoals de Exopterygota- maar door middel van verpoppping.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
46
De eitjes worden afgezet in het zand, ze worden individueel in het zand begraven. Omdat ze kleverig zijn wordt de buitenzijde van het ei al snel bedekt met zandkorrels waardoor het goed is gecamoufleerd. Zodra het ei uitkomt gaat de larve direct op jacht; de valkuilbouwende soorten maken meteen een valkuil die echter kleiner is in vergelijking met oudere exemplaren. We vonden vele kleine valkuilen. De larve is klein en heeft een gedrongen lichaam, de lichaamsvorm is bijna eirond en is voorzien van haren. Wat direct opvalt zijn de enorme kaken aan de voorzijde die aan de binnenzijde voorzien zijn van rijen stekels. De kop staat op enige afstand van het lichaam door een verlengd deel van het borststuk. Achter de kop is een duidelijke inkeping aanwezig.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
47
De larve heeft een duidelijk geribbeld lichaam, wat veroorzaakt wordt door de segmentranden die voorzien zijn van rijen haren die de larve een borstel-achtig oppervlak geven. De pootjes zijn klein en hebben vele naar achteren gerichte haren, evenals het lichaam. Deze dienen om het lichaam te ankeren in de ondergrond. De pootjes zijn naar voren verplaatst en de poten zijn aangepast om achteruit te lopen in plaats van het lichaam voorwaarts te bewegen zoals bij de meeste insecten. De larve doorloopt drie stadia, die de instar worden genoemd. Ieder instar begint en eindigt met een vervelling, waarna het volgende stadium aanvangt. Na iedere vervelling wordt het lichaam groter. Aan het eind van het derde instar vervelt de larve voor de laatste maal waarbij de verpopping plaatsvindt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
48
De lengte van de larvale stadia kan variëren, wat afhankelijk is van het voedselaanbod. Ze kunnen 1 tot 3 jaar ondergronds leven voor ze zich hebben ontwikkeld. De beschermende cocon om de pop wordt gesponnen van een fijn spinsel. Net als andere netvleugeligen wordt het spinsel geproduceerd door de buis van Malpighi aan de achterzijde van het lichaam. Dit in tegenstelling tot de larven van andere insecten zoals de rupsen van vlinders die spinklieren aan de kop hebben. Het spinsel van de cocon droogt snel maar is net als het ei kleverig zodat zandkorrels goed blijven plakken en de cocon goed wordt gecamoufleerd. Pas als de mierenleeuw zich volledig heeft ontwikkeld tot volwassen insect en uit de pop is geslopen draagt het lichaam vier vliezige vleugels, die de eerste tijd nog moeten opdrogen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
49
Mierenleeuwen zijn carnivoor en zowel de larven als de imagines eten kleine diertjes. De mierenleeuw eet als imago nectar en stuifmeel. De volwassen exemplaren leven enkele weken en nemen niet veel voedsel op.
De larve daarentegen is een geduchte jager die vaak -maar niet altijd, zie onder- vanuit een vernuftige hinderlaag loert op prooien die veel groter kunnen zijn dan de larve zelf. Ze vangen over de bodem lopende insecten en in de praktijk worden vooral mieren hiervan de dupe. Andere insecten worden echter ook aangevallen zolang ze niet te groot en weerbaar zijn.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
50
De meeste soorten graven als juveniel een kuiltje door zich achterwaarts en spiraalsgewijs te bewegen, waarbij de achterlijfspunt naar beneden wordt gebogen. Hierdoor ontstaat een trechtervormig kuiltje dat na enige tijd een doorsnede heeft van ongeveer 8 centimeter en zo'n 5 centimeter diep is. Als het kuiltje diep genoeg is graaft de larve zich in waarbij alleen de kaken zichtbaar zijn omdat ze uitsteken in het midden van de kuil. Het dier zelf bevindt zich echter niet direct onder het midden van de kuil met de achterzijde naar beneden zoals wel eens wordt afgebeeld maar aan de zijkant van het midden. De lichaamspositie is enigszins scheef waardoor het borstelige lichaam zeer stevig verankerd is in het zand. Bij verstoring graaft de larve zich snel dieper in. Als een prooidiertje langs de kuil loopt heeft dit tot gevolg dat enkele zandkorreltjes naar beneden rollen wat direct wordt opgemerkt door de mierenleeuw. Deze zal vervolgens een regen van zandkorreltjes naar de prooi werpen waardoor deze minder snel grip krijgt. Het zand wordt naar de prooi geslingerd door op- en neergaande bewegingen van de kop, de larve kan het zand met relatief grote kracht en een grote precisie naar een prooi werpen. Als de prooi verder naar beneden zakt naar de kaken toe wordt deze bliksemsnel gegrepen en verder onder het zand gesleurd. Zodra de prooi met de kaken is gegrepen wordt een verlammend gif ingespoten zodat de buitgemaakte prooi niet lang tegenspartelt. De kop draagt zuigende monddelen waarmee de prooi wordt leeggezogen tot er slechts een lege huid overblijft. Deze wordt vervolgens met een welgemikte worp uit het nest verwijderd. Hierdoor wordt voorkomen dat de valkuil zich vult met dode insecten en onbruikbaar wordt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
51
De larven kwamen massaal voor. De valkuilen lagen in groepjes naast elkaar. Hierdoor moet het voedsel worden verdeeld over meerdere exemplaren en kan een tekort ontstaan. De larve van de mierenleeuw kan echter tot acht maanden van voedsel verstoken blijven.
Sluipwespen zijn parasitoïden op andere insecten. Enkele sluipwespen worden op grote schaal uitgezet voor de biologische bestrijding van plaaginsecten, zoals bladluizen en witte vlieg. De eieren worden in de larven of poppen van andere insecten afgezet. De larven eten hun gastheer van binnenuit op.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
52
Regelmatig vloog een citroentje voorbij. De vlinder is uitstekend gecamoufleerd. Het hele lichaam is hierop aangepast. De onregelmatige oranjebruine vlekjes lijken sprekend op de brandgaatjes in bladeren. De vleugeladering is lichter en duidelijk te zien en lijkt op de nerven van een blad. De donkere uiteinden van de adering op de vleugelrand lijkt op de bladrand en zelfs kleine stekeltjes worden nagebootst. De citroenvlinder heeft geen oogvlekken of andere schrikkleuren aan de boven (binnen)zijde van de vleugels, en vouwt deze in rust nooit open, zodat hij perfect lijkt op een blad.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
53
De vlinder is een zwervende soort die we in alle biotopen van de Stippelberg aantreffen maar vlak voordat er gepaard moet worden zoeken de vlinders de waardplanten op. De rupsen van het Citroentjes van de Stippelberg leven van het Sporkenhout. De Citroenvlinder is een van de langstlevende soorten die als imago meer dan een jaar oud kan worden. De vliegtijd is van juli tot en met oktober en van februari tot en met mei.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
54
In de tussentijd wordt een winterslaap gehouden in holten in bomen of lage, groene struiken zodat de vlinder moeilijk te vinden en goed gecamoufleerd is. Ook als het imago rond juni uit zijn pop komt wordt al snel een soort zomerslaap gehouden. Hierdoor wordt het grootste deel van het relatief lange leven al rustend doorgebracht.
De rups meet ongeveer vier centimeter, heeft een langgerekt groen lijf met een witte lengtestreep langs de gehele zijkant. De rups neemt de groene kleur van de voedselplant aan. Over het hele lichaam zit een niet dichte, zwarte beharing. De rupsen ontwikkelen zich zeer snel in drie tot vijf weken, ook de pop is groen van kleur en moeilijk te zien. het duurt ongeveer 8 dagen voor de vlinder uit de pop komt.
Phegeavlinder Een thermofiel Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
55
Jaap vindt de rupsen van de phegeavlinder. Ze hebben een voorkeur voor verwelkte planten. We vinden ze op Paardenbloemen en Dovenetels.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
56
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
57
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
58
De Grote bloedbij is koekoeksbij van de Grote zijdebij. De vrouwtjes overwinteren als imago.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
59
Het vrouwtje van de Grote bloedbij eet het eitje van de Grote zijdebij op om vervolgens in dezelfde nestcel een eigen eitje te leggen, vlakbij de al aanwezige voedselvoorraad van stuifmeel en nectar.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
60
De Bosspitsmuis die onze weg kruiste leeft voor het grootste gedeelte van hun leven onder het bladafval en onder de grond. 's Winters blijven ze 80% van de tijd in hun ondergrondse holen. Vaak graven ze zelf deze holen, maar ook de holen van muizen, woelmuizen en mollen worden gebruikt. De belangrijkste natuurlijke vijanden zijn uilen. Bosspitsmuizen zijn solitaire dieren, die zeer agressief tegenover soortgenoten kunnen zijn. Ze zijn zeer territoriaal, behalve in de paartijd, waarin de dieren nomadisch kunnen worden en gaan zwerven. De paartijd is nu begonnen en er kunnen jongen tot in de herfst geboren worden. Bij de paring bijt het mannetje in het nek van het vrouwtje, wat regelmatig littekens veroorzaakt.
Na een draagtijd van 20 tot 25 dagen worden er 1 tot 10 (gemiddeld 6 à 7) blinde, naakte jongen geboren. Meestal heeft een vrouwtje één à twee worpen per jaar.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
61
Na 9 dagen krijgen de jongen een vacht en na 16 dagen gaan de ogen open. Hun eerste vaste voedsel krijgen de jongen na 21 dagen, en na 22 tot 25 dagen worden de jongen gespeend. Alleen het vrouwtje zorgt voor de jongen. Jongen worden in de eerste lente na hun geboorte seksueel volwassen. Soms komt het voor dat jongen die vroeg in het jaar geboren worden zich al voortplanten in juli tot september. Als het mannetje seksueel volwassen wordt, verliest hij het haar rond zijn testikels. De testikels kunnen tot wel 10% van het lichaamsgewicht beslaan. Spitsmuizen worden tot 23 maanden oud in het wild. Vijftig procent van alle spitsmuizen overleeft de eerste twee maanden niet.
Het eten van de Bosspitsmuis bestaat vooral uit insecten, spinnen en wormen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
62
Ze zijn zeer vraatzuchtig. Ook eten ze graag slakken, larven en pissebedden, en af en toe een gewerveld dier. Tevens zijn ze aaseters en eten ze zo nu en dan iets plantaardigs. Bosspitsmuizen eten gemiddeld 80 tot 90% van hun lichaamsgewicht aan voedsel, maar dat is afhankelijk van de temperatuur. Met zijn snuit kan hij prooi vinden die zich een centimeter of twaalf onder de grond bevindt.
De Levendbarende hagedis vinden we in een geheel ander biotoop dan de overige leden van zijn familie. Hij geeft de voorkeur aan een meer vochtige biotoop zoals hier op de Stippelberg, de Wijstgronden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
63
Hij gaat zelfs het water in om zijn vijanden te ontlopen. Het dier is onopvallend bruinachtig-grijs van kleur, met lichte en donkere lengtestrepen. De rug is vaak bezaaid met donkere en lichte vlekjes. De buik is bij mannetjes oranjerood met veel zwarte vlekjes, bij vrouwtjes geelwit of okerkleurig met weinig en kleinere vlekjes.
De Gewone Drentelmier ontdekken we in het Eiken-berkenbos. Ze leiden daar een verborgen bestaan onder bladeren en mos. Bruidsvluchten vinden plaats in september en oktober.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
64
Het nestje is zo groot als een walnoot, in de grond of onder mos, soms onder schors, in een vermolmde boomstronk of in een losse tak, of onder stenen. Volk omvat één koningin en enige tientallen tot 150 werksters. De traag bewegende werksters foerageren meestal individueel, bijna uitsluitend ondergronds of onder het bladerdek op de bodem, en vangen insecten en mijten of verzamelen dode insecten. Bij verstoring houden ze zich ‘dood’ .
Winterannuel
Ecologische parameters Heidespurrie. Heidespurrie weet zich in het stuifzand van de Stippelberg te handhaven. Ze is eenjarig. [Therofyt]
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
65
Therofyten zijn planten die geen overlevingsknoppen aanmaken. Ze sterven helemaal af nadat ze zaad gemaakt hebben. Het zaadje is dan een soort van ‘ingepakte plant', die dient om de moeilijke periode te overleven. Bij de Heidespurrie is dat de zomer, want dan is het te heet en te droog in de Stippelberg.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
66
In de herfst ontkiemen de zaden en vormen zich de winterrozetten. Deze zijn door chemische stoffen in het blad vorstbestendig. De rozetten werden vanaf begin maart actief en groeien uit tot de bekende voorjaarsbloeiers. Al snel ontwikkelen zich uit het vruchtbeginsel de doosvrucht die met vijf tanden openspringt.. Omdat het winterhalfjaar hun actieve periode is, heten planten met deze overlevingsstrategie 'winterannuellen’. Er zijn ook winterannuellen waarvoor de zomer niet zozeer de te droge periode is maar de te donkere tijd. Dit zijn soorten die in het bos groeien. In het winterhalfjaar zijn de bomen kaal en waardoor er meer licht te benutten is. De Bosveldkers die we bij de boswachterswoning vonden is zo een winterannuel. Eénjarigen waarvoor de zomerperiode de actieve tijd is, en dus de winter overleven in zaadvorm, heten 'zomerannuellen'. Klaprozen zijn daar een mooi voorbeeld van.
De zaden van Heidespurrie kunnen duizenden jaren hun kiemkracht behouden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
67
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
68
De Associatie van Buntgras en Heidespurrie. Een aantal Stippels zijn begroeid met het SpergulaCorynephoretum. De bodem heeft een uitzonderlijke voedsel- en basenarmoede en een minimaal vochthoudend vermogen. In deze wereld kunnen zich slechts weinig vaatplanten staande houden. De enige eenjarige plant van dit milieu, de winterannuel Heidespurrie is tevens de meest kenmerkende vaatplant. Van de overige soorten komt Buntgras het meest voor, een gras waarvan de egelvormige pollen alleen goed gedijen als ze geen andere vaatplanten in hun directe nabijheid hebben. Lichte overstuiving begunstigt hun groei. Een ander polvormig gras in deze associatie is Fijn schapengras dat weinig overstuiving verdraagt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
69
Ecologische parameters voor de bijzondere plaats waar Bosviooltje groeide. Door menselijke activiteit, omwoeling van de bodem en opslag van hout was het er licht gebufferd.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
70
Knolrus in de bosvijvers
Knolrus is de enige inheemse Rus die behalve als landplant ook als echte waterplant kan optreden. Dit kan alleen in zuur water. Hoe zuurder het water des te meer profiteert Knolrus. Met zijn dunne, zwevende stengels en bladeren kunnen ze kooldioxide uit het water opnemen.. Knolrus wordt sterk begunstigd door de huidige verzuring van voedselarm water ten gevolge van luchtverontreiniging.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
71
Gasvormige verbindingen als zwaveldioxide, stikstofoxiden en ammoniak, door industrie verkeer en veehouderij in de lucht uitgestoten, worden als ze de grond of het water bereiken, omgezet in de sterke zuren zwavelzuur en salpeterzuur. Bij gratie daarvan lost meer kooldioxide in het water op dan voorheen ten gunste van Knolrus.
Het water oogt zwart. Waste hier de Duivel zijn moer haar kleren en die van haar zoon? Het water is zuurstof arm. De organische resten worden maar half afgebroken. Er ontstaan humuszuren. Zij kleuren het water bruin. Bij grote ophopingen zelfs zwart. Er is geen kalk om de zuren te bufferen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
72
Het water staat stil, zodat de humuszuren niet worden weggevoerd. Het water wordt zuurder en zuurder. Het is er om te stikken. Slechts weinig dieren houden het er uit. Ook de temperatuurverschillen zijn erg groot. De venige onderlaag isoleert. Zomers wordt het ondiepe water snel warm ’s nachts koelt het vlug af. Mistige slierten hangen dan boven het water. Zelfs de vinpootsalamander vindt het leven er zwaar. Vaak blijven ze in het larvale stadium en planten ze zich als kind voort [neotenie].
Het Vaccinio-Piceetea
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
73
De klasse van de naaldbossen is goed vertegenwoordigd in de Stippelberg. Het gaat om aanplant van Grove Den, Japanse Larix, Douglas, Fijnspar, Weymout en Corsicaanse den. De structuur van deze bossen is eenvoudig: een struiklaag ontbreekt veelal en door de geringe hoeveelheid licht is alleen de moslaag goed ontwikkeld. Vooral onder Douglas vinden we uitgestrekte matten van Fraai haarmos.
Formosus
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
74
Formosus betekent mooi. Het is de naam van Fraai haarmos. Het is alleen te onderscheiden van Gewoon haarmos door de vijf- tot zeskantige sporenkapsel dat geleidelijk in de kapselsteel overgaat. Het groeit hier op de zure zandgrond onder de Douglas uit Noord-Amerika
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
75
Fraai haarmos: op de arme zure grond in een vochtig milieu.
Op de stippen en bossen van de Stippelberg vinden we tapijten van Haarmos (Polytrichum) Het is een geslacht van mossen uit de familie Polytrichaceae. Het geslacht kent een wereldwijde verspreiding. Het zijn grote, stevige mossen. In onze regio vinden we vier soorten. Wereldwijd zijn er 70 soorten. In het schaduwrijke bos groeit Fraaihaarmos. In de zeer natte open gebieden Gewoon haarmos
Etymologie De botanische Polytrichum is afkomstig uit het Oudgrieks polus, (veel), en thrix (haar), naar het dicht behaarde huikje dat de jonge sporogoon beschermd.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
76
Topkapselmossen met een protostele Haarmossen zijn topkapselmossen die dankzij hun sterk gedifferentieerde stengel, een protostele met een primitieve vorm van xyleem en floëem, voor een mos zeer groot kunnen worden, De gametofyt (de groene mosplant) heeft, buiten zijn grootte, de karakteristieke vorm van een lid van een Polytrichaceae. Maar waar bij de meeste mossen de epidermis van de bladschijf uit een enkele cellaag bestaat, is die bij de haarmossen aan de bovenzijde bedekt met longitudinale, parallel lopende en elkaar overlappende lamellen, waarin de fotosynthese plaatsvindt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
77
De sporofyt van de haarmossen ontspringt nabij de top van de gametofyt en bestaat uit een lange steel of seta met aan de top een sporogoon of sporenkapsel, dat bij jonge sporofyten beschermd wordt door een opvallend behaard calyptra of huikje. De sporen ontstaan door meiose in het weefsel binnen het sporenkapsel, dat ondersteund wordt door een centrale columella, en worden verspreid via een ringvormige, met tanden bezette opening, het peristoom, die bij onrijpe kapsels afgesloten wordt door een operculum.
Xeromorfe adaptatie
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
78
De parallel lopende lamellen op de bovenzijde van de stengelblaadjes is een voorbeeld van xeromorfe adaptatie, een aanpassing aan droge omstandigheden. Vocht wordt vastgehouden tussen de lamellen, daarbij geholpen door de verdikte topcellen. Relatief weinig cellen staan in contact met de omgeving, terwijl er via de zijkant van de lamellen toch voldoende gassen worden uitgewisseld met de buitenwereld om fotosynthese mogelijk te maken. Het microklimaat tussen de lamellen schept een ideale omgeving voor micro-organismen zoals parasitische schimmels en radardiertjes. Een extra aanpassing tegen de droogte is dat de blaadjes, die bij vochtig weer alzijdig afstaan, zich bij droogte opwaarts rond de stengel plooien. Haarmossen zijn terrestrische planten. Ze groeien in de zandvlakten van de Bronlaakheide, maar ook in de schaduwrijke omringende bossen. Ze zijn wereldwijd verspreid over alle continenten, met inbegrip van Antarctica.
Het succes van Polytrichaceae op de srippelberg.
Het in grote massa vaak dominerend voorkomen van de Haarmossen op de Stippelberg wordt verklaard door de aanpassingen van het mos aan afwisselend droogte en vocht, oligotrofe omstandigheden, tekorten aan stikstof en fosfaat.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
79
De aanpassingen aan voedselarmoede zijn: Peinomorfose: kleine planten Winter en zomer assimilatie. De haarmossen zijn altijd groen. Ascetische levenswijze. De plant gaat zeer zuinig met de voedingsstoffen om. Ze verliezen geen blad.
De aanpassingen aan droogte
Lamellen op de blaadjes Bij droogte draaien de blaadjes rond de stengel Mutualisme. De plant groeit in kussens.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
80
Oorzaken van verzuring in de grond
Door de zure regen is de grond van de Stippelberg zuur geworden. Dat gebeurde direct (doordat de regen zuur is) en indirect doordat bacteriën in de grond ammoniak omzetten in zuur. Klei wordt niet zo snel zuur (omdat het zuur kan binden), zand wel. Kalk bindt het zuur ook, maar kalk is op de Stippelberg niet aanwezig. De veengrond van de Klotterpeel hier vlak bij, is van nature zuur door het werk van bacteriën die het plantenmateriaal probeerden af te breken: veen ontstaat doordat de bacteriën niet verder kunnen werken door het zuur en het gebrek aan zuurstof.
Een zuurminnend mos
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
81
De Moeraswolfsklauw pionierde op de oever van de bosvijver op afgegraven grond. De sporen kiemen snel. Het prothallium steekt grotendeels boven de grond uit en bevat bladgroen, zodat het zelf aan de vorming van bouwstoffen kan bij dragen. Binnen een jaar hebben zich hier mannelijke en vrouwelijke organen gevormd, waarna bevruchting plaats vindt en de bebladerde plant zichtbaar op de foto zich ontwikkelt. Nadat de sporen zijn verspreid zal de plant grotendeels afsterven. Aan de voet van de rechtopgaande stengels vormen zich knoppen, die overwinteren en het volgend jaar tot nieuwe planten uitgroeien. Op deze wijze vormt Moeraswolfsklauw matten.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
82
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
83
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
84
De Milheezerbreuk is ontstaan door de verschuiving van twee tektonische platen. Drie processen hebben ervoor gezorgd dat de breuk slecht water doorlatend is geworden. Ten eerste heeft de verschuiving van de twee tektonische platen ervoor gezorgd dat de grondsoorten die naast elkaar lagen bij de Milheezerbreuk niet meer aan elkaar gelijk zijn. Er is zo een horst en een slenk ontstaan, op de slenk komt fijn dekzand voor en op de horst grof rivierzand.
Ten tweede kwamen er tijdens het verschuiven van de tektonische platen grote krachten in de bodem vrij. Deze krachten hebben ervoor gezorgd dat, de bij de breuk gelegen grondsoorten, versmeerden. Het water dat op de horst infiltreert, stroomt voor een groot deel in het grondwater af richting de slenk. Wanneer dit water bij de Milheezerbreuk aankomt, kan het niet meer verder. Het water heeft namelijk moeite om door de versmeerde laag en het daarachterliggende fijne zand te komen. Op deze plaats beweegt het water zich omhoog en komt als kwel aan het oppervlak. Het water dat op hoger gelegen delen van de horst infiltreert, neemt uit onderliggende bodemlagen ijzer- en aluminiumdeeltjes mee. Een gedeelte van dit water komt terecht in het grondwater dat stroomt richting de Milheezerbreuk.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
85
Bij de Milheezerbreuk slaat dit ijzer neer als ijzeroxide. Dit proces gaat al vele eeuwen zo door. Bij de Milheezerbreuk is hierdoor een ijzeroerbank ontstaan. Dit derde proces heeft ervoor gezorgd dat het voor het grondwater zo goed als onmogelijk is om in de achterliggende slenk te bereiken.
Op de bijgaande kaart↓ zijn de stippels van de Stippelberg te herkennen. Ze ontstonden op de door wijstverschijnselen vochtige horst. Route excursie 1 mei 2014. De blauwe streep is de Breuk van Milheeze.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
86
De Stippelberg is aardkundig van belang omdat de Storing van Milheeze, die een zijtak is van de Peelrandbreuk, er doorheen loopt. De Peelrandbreuk loopt geheel westelijk van de Stippelberg (over de dorpskernen Bakel en de Mortel), zodat de Stippelberg in zijn geheel op de Peelhorst ligt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
87
De breuklijn veroorzaakt grote verschillen in waterhuishouding. Niet alleen vormt de breuklijn een laag die de grondwaterstroom blokkeert, maar ook is de gelaagdheid aan weerszijden heel anders. De breuk zelf is niet doorlaatbaar voor water. Dit komt door een viertal oorzaken die plaatselijk verschilllen. Als er klei aanwezig is wordt de breuk met klei versmeerd. Het stromend grondwater is de oorzaak van verkitting door ijzer. De zandkorrels heroriënteren zich en gaan in de lengte richting liggen. Aan beide zijde ligt zand van verschillende samenstelling.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
88
De Horst, oostelijk van de Stippels, wordt gekenmerkt door ondoorlatende lagen op slechts enkele meters beneden het maaiveld. Dit hogere deel is daardoor ook het natste, hetgeen te merken is aan een rijkere en gevarieerdere begroeiing. Hier vinden we dan ook de Stippels en de Levendbarende hagedis. Aan de westzijde ligt juist een zone met metersdiep gortdroog 'klapzand'.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
89
Het 970 ha grote landgoed Stippelberg is sinds 1994 eigendom van Vereniging Natuurmonumenten en bestaat voornamelijk uit aangeplant naaldhout. Houtproductie was in het verleden hoofddoel van dit natuurgebied. Nu ligt dit anders. Natuurmonumenten maakt van het gebied een gevarieerd bos met aan de oostzijde heide. Ze is daar in het door ons bezochte gedeelte al grotendeels in geslaagd, gezien de prachtige gevarieerde opbouw van het bomen bestand.
De ondergroei in de naaldhoutplantages is slecht ontwikkeld. We treffen veel opslag aan van Grove den, Douglas en op plaatsen waar het zonlicht de bosbodem bereikt: Japanse Larix. Op enkele plaatsen in dit jonge bos vonden we de Hulst. De Hulst is functioneel tweehuizig. De vruchten zijn besachtig, maar weinig sappig en voor mensen giftig.
Bij de meeste vogels zijn ze niet erg in trek. Alleen appelvinken kunnen in een periode van overvloed toch een voorkeur voor hulstvruchten tonen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
90
Lijsters eten ze pas aan het eind van de winter als ander fruit schaars is geworden. De Hulst hoort thuis in loofbossen op zure vochthoudende, matig voedselrijke, zand- en leem bodems. Het is toch bijzonder dat hij hier staat. De boom heeft een sterke voorkeur voor gerijpte bosbodem. De geschiedenis van zijn vestiging in Noordwest-Europa na de laatste ijstijd is slecht bekend; zeker is wel dat hij hier lang vóór de Beuk arriveerde. De Hulst is de meest Atlantische van de groter Europese houtgewassen. Hij verdraagt veel schaduw en gedijt bij een goede luchtvochtigheid. De boom heeft een zinkwortelstelsel. De voornaamste wortels lopen grotendeels horizontaal en vormen dunne, loodrecht naar beneden groeiende zijwortels [zinkers].
In de bladeren mineerde de larve van de Hulstvlieg, een glanzend zwart vliegje van zo’n vier millimeter lang. Als bewoner van een wintergroene plant is de Hulstvlieg de enige mineervlieg, die als larve overwintert. Hij vormt een grote blaasvormige mijn op de bovenzijde van het blad
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
91
Stippels in het landschap
Op landgoed de Stippelberg lopen we door bossen, zandverstuivingen, heide en statige lanen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
92
Langs het pad liggen oude stuifduinen als ‘stippels’ in het landschap. Hieraan dankt de Stippelberg zijn naam. Eind negentiende eeuw overheerste de heide. Tussen 1893 en 1935 zette de Heidemaatschappij het gebied naar zijn hand. Douglasspar, Grove den, Zwarte den, Weymouth, Fijnspar en Japanse lariks verrezen, waar ooit dophei en brem groeiden.
Stippels
Voor de aanwezigheid van bomen, op deze zeer slechte gronden, is het vermogen tot het opnemen van voedingsstoffen als fosfaat afhankelijk van de aanwezigheid van de mycorrhizapartner.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
93
Krulzomen, Kastanjeboleet, Berkenboleet en Fopzwammen zorgen met hun mycelium voor de aanvoer.
De Chamaetofyten van de stippelberg
Amerikaanse eik Amerikaanse vogelkers Beuk Douglas Fijnspar Grove den Hulst Japanse larix Lijsterbes Ruwe berk Sporkenhout Vlier Weymouth Zachte berk Zomereik Zwarte den Corsicaanse den
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
94
De woudkoning van de Pacifische kust Prominent aanwezig op de Stippelberg is de woudkoning van de Pacifische kust de Douglasspar. De boom is hier 80 jaar geleden in grote aantallen geplant en zaait zich nu uitbundig uit. Voelt hij zich thuis op de Stippelberg? Niet helemaal. Het is hier niet vochtig genoeg. Met name de relatieve vochtigheid is een probleem. Op plekken waar de Douglas is vrij gezet vertoont hij stamgroei, hetgeen veroorzaakt wordt door de blootstelling aan droge lucht. De boom van de Pacifische kust vraagt een hoge graad van relatieve vochtigheid en neerslag van 200 ml per jaar hetgeen ons klimaat niet biedt. Ze wordt hier dan ook slechts 40 m hoog. Op onderstaande foto, genomen op de Stippelberg, is een vrij geplaatste Douglas met stamgroei afgebeeld. De uit zaad opgeschoten bomen die we overal aantreffen waaien zelden om. Dat ligt anders bij de geplante bomen. Daarvan is bij het verplanten de penwortel afgehakt zodat de beworteling van deze bomen tekort schiet.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
95
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
96
Ook de Japanse lariks zaait zich op de Stippelberg volop uit. Het zijn vooral de open plekken waar voldoende licht valt die bezaaid zijn met jonge bomen. De Japanse lariks groeit van nature in de bergen in Japan.
In het algemeen groeit de Japanse lariks het beste op bodems met een goede vochtvoorziening. De boom is bijzonder droogtegevoelig en heeft veel licht nodig.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
97
De opstanden van de Corsicaanse dennen gedijen goed op deze droge zandgronden Deze boom vraagt veel licht. Ze vormen een zware penwortel met weinig vertakkingen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
98
De Corsicaan heeft een kandelaar vorm; de Oostenrijker horizontaal gestrekte takken en een veel donkerder kroon.
Grove den domineert de bossen van de Stippelberg
De Grove den heeft veel licht nodig en verdraagt zowel strenge vorst als grote hitte. Langdurige droogte overleeft de boom, maar ook hoge grondwaterstanden. Dat maakt de Grove den voor de Stippelberg uiterst geschikt.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
99
Hij gedijt het best in gebieden met een lange, koude winter. Een langdurige winterrust maakt een solide stam opbouw mogelijk. De wortels zijn in staat door een oerbank in de grond te dringen. De voedselbehoefte van de boom is zo gering dat de Grove den zonder bemesting op humusloos stuifzand kan groeien wat verder alleen de Zwarte den klaar speelt.
De Weymouthden houdt van een koel en vochtig klimaat en diepe vochthoudende bodem in de halfschaduw. Hij is winterhard. De Weymouthden kan in Amerika een hoogte van 60 m bereiken. In Europa wordt hij niet hoger dan 25 m.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
100
Op de bomen treffen we vele epifyten aan die door het vochtige weer er fris bij staan. Omdat epifyten aan ‘weer en wind’ zijn blootgesteld, hebben ze in de loop van hun evolutie verschillende aanpassingsmechanismen ontwikkeld die het hun mogelijk maakt ook op extreme standplaatsen te overleven. Zo zijn de meeste‘bewoners’ in sterke mate droogteresistent. Ze komen weer tot leven, zodra hun opnieuw voldoende vocht ter beschikking staat. Ook kunnen veel van hen hoge temperaturen zonder beschadiging verdragen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
101
Luchtalgen Algen, speciaal de groenalg Apatococcus treffen we op veel plaatsen op de Stippelberg aan. Het zijn voornamelijk op een kogel of pakket lijkende celvormen die een hoge droogteresistentie bezitten. Als zogenaamde ‘luchtalgen’ zijn ze in staat waterdamp uit de lucht op te nemen om zo hun assimilatie op gang te houden. Dienovereenkomstig komen ze voor onder omstandigheden, waar een hoge luchtvochtigheid heerst.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
102
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan kunnen enkele soorten ook overleven Niet alle groenalgen zijn ook echt groen. Een voorbeeld daarvan is Trentepohlia umbrina, een roodbruine draadvormige algensoort, waarbij de groene kleurstof door een ijzerhoudend hematochrom overwoekerd wordt. Een hematochrom is een rood pigment, aanwezig in groene algen, in het bijzonder als ze zijn blootgesteld aan fel licht. Het bestaat uit een mengsel van carotenoïde pigmenten en hun derivaten
Trentepohlia is een groene alg. De opvallende oranjebruine kleur, die de kleur van het bladgroen ver bergt, wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van grote hoeveelheden aan caratenoïde pigmenten
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
103
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
104
De landduinen die we vandaag doorkruisten, komen voor in een gordel van west naar oost door het noordelijk deel van Europa. In Nederland en Duitsland is deze 150 km breed. In Polen 425 km. Het is de zone waarin tijdens de ijstijden de grens van het landijs heeft gelegen en de landstrook ten zuiden daarvan die direct onder invloed van de gletsjers heeft gestaan.
Op het kaartje is zichtbaar hoever het landijs in de verschillende ijstijden gekomen is. De landduinen die we vandaag bezochten zijn ontstaan in het Weichselien [115000-10450].
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
105
Om preciezer te zijn in de koudste periode het Pleniglaciaal [115000 – 10450]. Er lag geen ijs in Nederland maar er heerste een toendraklimaat. Het was hier een poolwoestijn. Koude, droge winden joegen over de vlakte [blizzard]. Deze winden joegen de zandkorrels van een/tiende mm in heftige sneeuwstormen over de vlakte en deponeerden ze dan weer op andere plaatsen [dekzanden].
Op de natte plekken nabij de Milheezerbreuk waar het zand vochtig was door stagnerend grondwater, vormden zich Stippels. Op andere plekken ontstond een golvend landschap met oost/west gelegen dekzandruggen. Door egalisatie bij de ontginning en door bebossing is dit moeilijk in het gebied te herkennen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
106
In totaal beslaan de Europese stuifzanden ongeveer 10000 km2, waarvan 950 km2 in Nederland. Daarvan bestaat minder dan 5% nog uit actief stuifzand, dus niet door de vegetatie vastgelegd. De stuifzanden hebben een totaal oppervlakte van 6000 ha waarvan het grootste deel, ruim 2000 ha, op de Veluwe Het stuifzand ter plaats is in de bovenste bodemlaag te arm aan voedingsstoffen voor een vegetatie om meer te kunnen bevatten dan Buntgras en Zandstruisgras. De ruimte er tussen wordt opgevuld door Gewoon kronkelsteeltje, Ruig haarmos en korstmossen die hun voedsel betrekken uit het regenwater.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
107
De aanplant van dennenplantages na 1930 op de Stippelberg heeft geleid tot de komst van de Zwarte specht. Hij liet zich in vlucht aan ons horen met zijn doordringend “ritritrit”. Toen hij tegen een stam zat klonk het melodieuse “klia’. We hoorden hem ook roffelen en schallend roepen. In de jonge naaldhoutopstanden fourageert de vogel op kolonies van houtmieren. Daarnaast worden ook poppen, larven en volwassen exemplaren van andere mierensoorten gegeten, alsmede de larven van in dood hout levende kevers. Ze broeden in dikke beuken met een weinig vertakte en gladde hoofdstam. In recente tijd is er sprake van een lichte afname van de stand door predatiedruk van de Havik. Ook het verdwijnen van kaalslagen uit het bosbouwsysteem speelt een rol. Ze fourageren immers in jong heringeplant bos, waar veel houtmieren voorkomen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
108
In de vlucht valt op dat de vogel in een rechte lijn vliegt, terwijl de meeste andere spechten een golvende vlucht hebben. De zang is een lachend geluid dat erg lijkt op de zang van veel andere spechten.
interne kringloop van voedingsstoffen
Pijpenstrootje is een bijzonder gras. De stengel is nergens verdikt , er zijn geen knopen te zien, zoals bij een gewone grassoort. Die knopen zijn er wel, maar zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en als zodanig was het vroeger dan ook te koop in de tabakshandel.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
109
interne kringloop van voedingsstoffen
Pijpenstrootje is een bijzonder gras. De stengel is nergens verdikt , er zijn geen knopen te zien, zoals bij een gewone grassoort. Die knopen zijn er wel, maar zitten helemaal onderaan de stengel. Daardoor is dit gras goed bruikbaar om pijpen door te steken en als zodanig was het vroeger dan ook te koop in de tabakshandel. Vooral in de tijd van die lange, Goudse pijpen was het verzamelen van pijpenstrootjesgras een welkome bron van bijverdienste voor de arme luiden. Overigens werd het als stro ook veel gebruikt voor dakbedekking en strooisel voor de stallen, met name door boertjes die zich de luxe van echt stro (dus afkomstig van rogge) niet konden permitteren.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
110
Pijpenstrootjesgras vinden we op de Stippelberg op de plekken met wisselende waterstanden. Dit zijn in feite heel arme biotopen, met een groot gebrek aan opneembare voedingsstoffen. Het is daarom opmerkelijk dat het forse Pijpenstrootje zich hier kan handhaven. Het gras gaat heel zuinig om met zijn stikstof en fosfaat. Een gewone grassoort verliest deze voedingsstoffen in de herfst: hij raakt ze met het afsterven van zijn blad kwijt. Het Pijpenstrootje trekt deze stoffen terug en slaat ze op in zijn wortels, zodat ze het volgende jaar meteen weer beschikbaar zijn. Dat verklaart zijn forse afmetingen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
111
Een gering aantal vaatplanten op de Stippelberg.
Deze pleistocene zandgronden zijn carbonaatarm en zuur. In de sterk zure bodem is stikstof overwegend in de ammonium ionen aanwezig. Enkele vaatplanten kunnen stikstof in de vorm van ammonium-ionen opnemen, maar een overvloed aan ammoniumionen leidt tot “verdringing” van onontbeerlijke metaalionen [met name kalium].
Daardoor kunnen veel planten op ammonium rijke grond niet groeien; zij gebruiken hoofdzakelijk nitraat als stikstofbron.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
112
Vrije ammoniak is voor veel planten een vergif. Enkele zoals Rankende helmbloem, Bochtige smele en Brede stekelvaren blijken juist aan een ammoniakrijk milieu gebonden.
Struikhei gaf mede vorm aan de Stippelberg
Struikhei is een veranderlijke, winterharde plant. Nu ziet hij er bruinig uit, maar toch bevat het veel groene takken. Een grazend schaap moet ongeveer drie kilogram struikhei eten om evenveel voedingsstoffen binnen te hebben als bij één kilogram gras. Maar struikhei heeft een groot voordeel: hij blijft heel het jaar door groen en behoudt zijn voedingswaarde. Waar struikhei Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
113
groeit hebben de dieren voedsel. In het vochtige en milde klimaat langs de westkust van Europa heeft struikhei het naar zijn zin. De bodem is arm aan stikstof een milieu waarin een asceet als struikhei bevoordeeld is in vergelijking met andere planten
Struikhei wint
Struikhei verzuurt de bodem. De dode blaadjes vergaan daardoor uiterst langzaam en beperken zo het vrijkomen van nutriënten. De Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
114
kleine hoeveelheden die toch vrij komen worden snel opgenomen door de haarwortels van de struikhei. Weinig gaat op die manier verloren. Zo blijft struikhei domineren, ondanks de arme omgeving. Bijna alles wat deze plant nodig heeft, krijgt hij van het zonlicht, de lucht en de regen. Struikhei heeft kleine blaadjes die dicht tegen elkaar aanliggen. Aan de buitenzijde zijn ze bedekt met een waslaagje. Dat gaat het verlies van water tegen tijdens droog en warm weer. Struikhei heeft veel licht nodig. De plant vormt een dicht dek van takken, blaadjes en bloemen. Daarmee profiteert hij zelf van het volle licht, maar zet concurrenten in de schaduw.
Als de heidebegroeiing erg gesloten is dringt er maar twee procent van het licht tot op de bodem door. Maar ook op een andere manier verandert struikhei het microklimaat. Onder de dichte Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
115
struiken wordt de temperatuur verlaagd en in het zomerseizoen kan het er extra droog zijn. We vinden er alleen Heideklauwtjesmos in uitgestrekte matten. Dit alles maakt dat het voor andere planten zeer moeilijk wordt om tussen struikhei te groeien. Door ericoïde mycorrhiza houdt struikhei het wel vol op de uitgeloogde dekzandgronden.
Tussen de struikhei groeit Heideklauwtjesmos. Het groeit in matjes met een glanzend bleke kleur. Heideklauwtjesmos is aangepast aan het voedselarme zure milieu. Het groeit op zuur strooisel. Het mos is tweehuizig en vormt zelden sporenkapsels. Het wordt weleens zomersneeuw genoemd i.v.m. de witte puntjes.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
116
Een met de fiets reizende Rus.
Langs de paden treffen we een afwijkend milieu aan. Het is er vochtig, kalkloos en matig voedselrijk. De bodem bestaat uit humusarme zandgrond. Door betreding en tijdelijke stagnatie van water is de bodem sterk verdicht. Dit leidt tot anaërobe condities. De Tengere rus speelt hier een prominente rol.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
117
Juncus tenuis is van Noord-Amerikaanse afkomst en werd in 1821 voor het eerst op het Europese vasteland waargenomen. Het is de tredplant voor zandige bodems. Onder vochtige omstandigheden wordt de wand van zijn zaden slijmerig, zodat ze aan schoenzolen of [fiets]banden blijven plakken en soms ver van de ouderplant weer worden afgestreken.
Associatie van Engels raaigras en Grote weegbree. Subassociatie Tengere Rus. Plantagini-Lolietum Perennes juncetosum tenuis
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
118
Overal langs het pad treffen we de associatie van Engels raaigras en Grote weegbree aan. Het is op de Stippelberg een tredgemeenschap met Grote weegbree en Tengere rus. Vandaar dat hier sprake is van de subassociatie met Tengere rus. Plaatselijk wordt de associatie vergezeld door Gewoon struisgras, Engels raaigras, Straatgras, Varkensgras, Paardenbloemen en Witte klaver. Op plekken met ruwe humus en meer licht inval bepaalt Gewoon struisgras het aspect van deze associatie. Het vormt massa vegetaties op bodems die door trage strooiselafbraak een zeker gehalte aan ruwe humus bezitten. Het vormt er een dichte zode. De plant kan dit door zijn korte bovengrondse uitlopers en lange ondergrondse uitlopers. De gladde stengels kunnen aan de onderste knopen wortels vormen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
119
Uitgestrekte mostapijten bedekken de bosbodem.
Fraai haarmos. Levensstrategie: Blijver. Investering in voortplanting laag.
Het Fraai haarmos op de Stippelberg sporuleerde volop. Op de foto zijn de sporofyten te zien. Ze zijn ontsproten op de top van de gametofyt en bestaan uit een lange steel [seta] met aan de top een sporogoon of sporenkapsel. Deze sporofyten zijn al op leeftijd. Jonge sporofyten worden beschermd door een behaard kapje [calyptra] of huikje. De sporen ontstaan door meiose in het weefsel binnen het sporenkapsel.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
120
Haarmossen zijn topkapselmossen die dankzij hun sterk gedifferentieerde stengel, met een primitieve vorm van xyleem en floëem, voor een mos zeer groot kunnen worden.
Fraai haarmos is aangepast aan de periodes van droogte op de Stippelberg
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
121
Bij de meeste mossen bestaat de epidermis van de bladschijf uit een enkele cellaag. Bij de haarmossen is dat anders.
Het blad van de haarmossen is aan de bovenzijde bedekt met longitudinale, parallel lopende en elkaar overlappende lamellen, waarin de fotosynthese plaats vindt. Deze parallel lopende lamellen op de bovenzijde van de blaadjes zijn een voorbeeld van xeromorfe adaptatie. Deze aanpassing aan de droge dekzand gronden is hier van vitale betekenis. Vocht wordt vastgehouden tussen de lamellen, daarbij geholpen door de verdikte topcellen. Relatief weinig cellen staan in contact met de omgeving, terwijl er via de zijkant van de lamellen toch voldoende gassen worden uitgewisseld met de buitenwereld om fotosynthese mogelijk te maken.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
122
Fraai haarmos profiteert van hoge luchtvochtigheid
In het bos profiteert Fraai haarmos van de hoge luchtvochtigheid. Op de heide en het stuifzand kunnen vaatplanten het moeilijk bolwerken vanwege een gebrek aan voedingsstoffen en/of vocht. Dat maakt de weg vrij voor een klein maar select groepje blad- en korstmossen. De groeiplaats is behalve door voedselarmoede gekenmerkt door een zandige bodem met een [langdurig] gebrek aan bodemvocht. Kenmerkend overal aanwezig Heideklauwtjesmos . Ze verkeert in het gezelschap van Gewoon gaffeltandmos en Bronsmos.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
123
Stuifzandbewoners moeten goed zijn aangepast aan extreme omstandigheden: zand wordt ’s zomers bloedheet. Glasharen aan de bladtoppen stellen Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje in staat om zonlicht te reflecteren en zo de kans op uitdroging te minimaliseren. Ruig haarmos vormde uitgestrekte zoden.
Buntgras geleidt de waterdruppels naar de pol.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
124
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
125
Antheridiën van het Zandhaarmos. Ze functioneren als spatbekers. Polytrichum juniperinum Juniperus= op jeneverbes gelijkend.
Grijs Kronkelsteeltje alom tegenwoordig
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
126
Grijs kronkelsteeltje is op heide en stuifzand voor ons een bekende verschijning. Nu vonden we C. introflexus ook volop in het bos in een wat andere verschijningsvorm. Donkere matten. De glashaar vormt een goed kenmerk. Aan jonge planten waren deze glasharen echter nog niet duidelijk te zien. In de buurt van jonge planten stonden meestal volwassen exemplaren, zodat herkenning toch mogelijk was. Verwarring met Boskronkelsteeltje is mogelijk. Boskronkelsteeltje verdraagt echter veel schaduw en vermijdt geëxponeerde groeiplaatsen. Het heeft roodbruin stengelvilt en bladoortjes. Vegetatieve voorplanting komt bij Boskronkelsteeltje veel voor. Er vormen zich dan bundels bebladerde broedtakjes aan de stengeltop. Die breken gemakkelijk af en kunnen daarna uitgroeien tot een nieuwe plant.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
127
Campylopus introflexus is in Nederland voor het eerst in 1961 gevonden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
128
Deze van het zuidelijk halfrond afkomstige soort heeft zich sindsdien razendsnel verspreid. Momenteel is Grijs kronkelsteeltje op de Stippelberg zeer algemeen, vooral op open zandgronden in de landduinen en op de heide. De soort komt hier op de min of meer zure bodems massaal voor. Stikstofdepositie heeft het voorkomen wellicht bevorderd. Grijs kronkelsteeltje, ook wel Cactusmos of Tankmos genoemd, is behalve op de grond ook af en toe op bijv. hout te vinden. De zeer dichte zoden maken de groei van andere soorten vaak onmogelijk, vandaar de bijnaam Tankmos.. De bijnaam Cactusmos heeft Campylopus introflexus te danken aan de onmiskenbare, vaak naar buiten afstaande glasharen. Oplettendheid is geboden bij jonge planten die soms nog geen duidelijke glasharen bezitten
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
129
Stengeltoppen en broedtakjes
Verrassend was de verschillende habitus van Grijs Kronkelsteeltje in de open landduinen versus het bos. Op de foto is te zien dat de stengeltoppen gemakkelijk afbreken. Het is belangrijk deze stengeltoppen niet te verwarren met de broedtakjes van Boskronkelsteeltje
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
130
←Grijs
kronkelsteeltje
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
131
Boskronkelsteeltje heeft bebladerde broedtakjes
Groeit op de grond, op boomvoeten of op molmend hout. Vormt dichte kussens of zoden. Heeft zelden sporenkapsels. Plant zich voornamelijk vegetatief voort met bundels bebladerde broedtakjes aan de stengeltop. Deze breken gemakkelijk af en groeien uit tot een nieuwe plant.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
132
Campylopus flexuosus is in principe goed herkenbaar aan de bebladerde broedtakjes maar gezien de variabiliteit van de soort is oplettendheid geboden. In combinatie met het stengelvilt, de brede nerf en de gekleurde bladoortjes hoeven echter ook bij slecht ontwikkelde planten nooit fouten in de determinatie gemaakt te worden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
133
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
134
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
135
De bladen buigen in een richting
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
136
Campylopus pyriformis . Breekblaadje, ook wel Gewoon kronkelsteeltje genoemd, is eenvoudig herkenbaar aan de kenmerkende broedblaadjes. Deze broedblaadjes vormen een efficiënt verspreidingsmechanisme maar de soort vormt ook vrij regelmatig kapsels. De aanwezigheid van de bootvormige broedblaadjes onderscheidt Campylopus pyriformis ook van de eveneens algemene en er soms oppervlakkig op gelijkende Campylopus flexuosus. Ook de kleur van C. pyriformis, meestal geelgroen, verschilt in het veld van het donkergroen van C. flexuosus.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
137
Sikkelsterretje
Dicranoweisia cirrata groeide als epifyt op Eik. De soort groeit in dichte kussentjes en kapselde.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
138
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
139
Op boomvoeten Geelsteeltje.
Geelsteeltje groeide aan de voet van bomen en voelde enigszins vettig aan. Het is per ongeluk met een tropische lading hout Europa binnen gekomen en is sindsdien gestaag in opmars
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
140
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
141
Bronsmos houdt van zure grond.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
142
Het beschutte en relatief vochtige bosmilieu leidt tot uitgestrekte mostapijten. Fraai haarmos domineerde. Strooiselbewonend slaapmos, zoals Bronsmos maakte plaatselijk de dienst uit onder naaldbomen .
Op de open plekken op zure vochtige en droge humus de bleekgroene glanzende matten van Heideklauwtjesmos [Hypnum jutlandicum]. Levensstrategie: Blijver, tweehuizig. We vonden geen sporenkapsels. Heideklauwtjesmos heeft een glanzend bleekgroene kleur met witte toppen
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
143
In de Stippelberg groeit het op bomen met basenarme schors, vooral eik. ←Bosklauwtjesmos
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
144
Bosklauwtjesmos is een tweehuizige plant, de mannelijke (antheridia) en vrouwelijke (archegonia) voortplantingsorganen ontstaan op verschillende planten. Het Bosklauwtjesmos vormt echter zelden zelden sporofyten.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
145
Mnium hornum komt op de Stipplberg minder vaak voor als op de Stuwwallen. Het is hier te zuur. Op steilkanten, bijv. van greppels, vormt de soort uitgestrekte tapijten. Mnium hornum is onmiskenbaar, o.a. door de scherpe en in paren bijeenstaande tanden aan de bladrand, al is het voor beginners soms even wennen dat de soort er droog zo geheel anders uit kan zien dan in natte toestand, en jonge scheuten veel lichter zijn dan oude. Mnium hornum kapselt veel hoewel de soort tweehuizig is.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
146
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
147
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
148
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
149
Kussentjesmos houdt van zuur
Leucobryum glaucum groeit vooral in loofbossen op voedselarm humeus zand, zowel op het Pleistoceen als in de kalkarme duinen. Het onmiskenbare Kussentjesmos groeit ook in de Bunthorst, Brestbos en Bruuk. Leucobryum glaucum vormt stevige grijsgroene kussens die slechts langzaam groeien en zeer oud kunnen worden. Er zijn aanwijzingen dat de kussens veel minder groot worden dan vroeger. Het zeldzame voorkomen van sporenkapsels is behalve met tweehuizigheid ook in verband gebracht met klimaatsfactoren. Kapselvorming lijkt vooral voor te komen op beschutte plaatsen in gebieden met een hogere neerslag (op en rond de Veluwe) of hoge luchtvochtigheid (Wassenaar).
Op een boomstam: Bruin heide staartje [Cladonia glauca]
Korstmossen zijn taaie organismen welke op de meest onwaarschijnlijke plaatsen kunnen overleven, waar de planten het niet meer redden. Bijvoorbeeld in de woestijn, op de Zuidpool, in hooggebergten en op de Stippelberg op een boomstronk.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
150
Bruin heidestaartje is een staafvormige soort die bijna geheel fijn bebladerd is Het is een echte liefhebber van zuur strooisel en humus op minerale bodem. We vonden Cladonia glauca ook op stronken.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
151
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
152
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
153
De korstmossen Heidelucifer en Open rendiermos koloniseren samen met het bladmos Ruig haarmos open stuifzand
Korstmossen zijn een samenwerking tussen schimmels en algen. De schimmel is op de alg aangewezen, de algen komen ook zonder de schimmel voor. Door deze samenwerking kunnen beide organismen overleven. De korstmossen kunnen leven van wat er in de lucht voorkomt. Ze hebben wel wortels maar deze dienen voor de aanhechting niet voor de opname van stoffen. Omdat korstmossen van de lucht afhankelijk zijn, zijn ze erg gevoelig voor luchtverontreiniging.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
154
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
155
Bruin- of kubiekrot
Bij bruin- of kubiekrot wordt uitsluitend cellulose afgebroken, waardoor de lignine resteert. Het (kern)hout verkleurt bruin en vervalt tot kubusjes van 1 kubieke centimeter, waardoor de aangetaste, uiteindelijk hol wordende stam of zware kroontakken breukgevoelig worden. Bruinrot wordt door een beperkt aantal houtzwammen veroorzaakt en komt meer in naalddan bij loofbomen voor. Bekende bruinrotters zijn de zwavelzwam , de alleen op berk voorkomende berkenzwam , de roodgerande houtzwam , de eikgebonden doolhofzwam , enkele kaaszwammen, de kelderzwammen , de echte huiszwam en de dakloze huiszwam .
De Stippelberg nu een droog zandlandschap
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
156
Het zandlandschap heeft in de Peel en het Land van Cuijk gedurende een millennium letterlijk de achtergrond gevormd van het maatschappelijk leven. Zo heeft de beleving ervan overal sporen achtergelaten, bijvoorbeeld in de vorm van veldnamen, Stippelberg, Beestenveld, Nederheide, Klotterpeel en gezegden zoals ”een dag op de hei gaan zitten”, “werken als een heimaaier”.
In fysieke vorm zijn tal van cultuurhistorische en aardkundige elementen zoals peelkronkelpaden, schapendriften, stippels en dekzandruggen, nog aanwezig. Deze ‘natuurlijke' restanten van het droge zandlandschap vormen een boeiend aspect van de Stippelberg, vanwege de esthetische, cultuurhistorischinformatieve aspecten.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
157
Dit landschapstype dat we hier aanduiden met ‘droog zandlandschap' omvat het overgrote van de natuurgebieden op de hogere zandgronden in de Peel. Daar horen aangeplante bossen van dennen en sparren bij, eiken- en beukenbossen met weinig of geen ondergroei en soortenarme droge heiden. In zulke natuurterreinen van het droge zandlandschap zijn de natuurwaarden op dit moment niet bijzonder hoog. Toch hebben deze terreinen alleen al door hun voor Nederland grote afmetingen een grote betekenis als leefgebied voor bijvoorbeeld Ree, Das, Havik en Zwarte specht. De schaars begroeide onderdelen van dit droge zandlandschap met een aandeel van kale, zandige bodem warmen net als in het open rivierduinen aan de oostzijde van de Maas gemakkelijk op in de zon. Hier voelen zich warmteminnende dieren thuis, zoals , zandhagedis, rode bosmier, zandbij en blauwe sprinkhaan. Op de open geplagde plekken groeit een bijzondere vegetatie.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
158
Stippelberg: Leverancier van schoon grondwater
Een bijzondere landschapsecologische betekenis van dit droge zandlandschap is, dat het fungeert als inzijg gebied voor de Milheezer breuk en de aangrenzende lagere gronden. Vanuit de Stippelberg, het hooggelegen droge zandlandschap stroomt schoon grondwater naar lager gelegen gebieden de beekdalen en de Milheezer breuk. Vooral de natuurtypen ‘zandverstuiving' en ‘droge heide' leveren in dit opzicht een grote bijdrage: open natuur méér dan bossen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
159
Bossen vangen namelijk een groot deel van de neerslag op, waarna de neerslag verdampt en dus niet in de grond kan wegzakken. Bossen vangen overigens ook veel stikstof uit de lucht ‘in', dat soms ook uitlekt naar het grondwater. Vanuit de landbouwgebieden op de hoge zandgronden stroomt hoofdzakelijk met stikstof en vaak ook sulfaat verontreinigd water naar de kwelgebieden. Dit is momenteel het grootste probleem voor de zuiverheid van Loobeek een Oploose molenbeek.
Historisch perspectief
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
160
Een groot deel van dit droge zandlandschap ziet er ongeveer net zo uit als bij het einde van de laatste ijstijd als je de begroeiing wegdenkt. Echter, de vers afgezette dekzanden waren veel minder zuur dan nu het geval is. De hogere dekzanden die hier ruggen genoemd worden zijn geleidelijk aan begroeid geraakt met EikenBerken bos. In de lagere gedeelten, de dellen vond hoogveenvorming plaats. Het oerbos op de hogere droge gronden had een veel minder schraal en zuur karakter dan de bossen die er nu groeien. In de loop van het Holoceen verarmden en verzuurden de pleistocene zandgronden door een samenstel van factoren. De komst van Eik en Beuk, menselijke exploitatie en het ontstaan van de Noordzee, waardoor ons land in sterkere mate een zeeklimaat kreeg [gekenmerkt door een neerslagoverschot , sleutelfactor in het podzoleringsproces].
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
161
In het Atlanticum vond in het stagnerend regenwater op grote schaal hoogveenvorming plaats. Omdat de mens de bossen al vroeg zeer intensief ging gebruiken, waren ze al tussen de vroege bronstijd en de middeleeuwen verdwenen. Met het bos ging ook de humuslaag verloren waarin de meeste buffer- en voedingsstoffen van de bodem lagen opgeslagen. Op de armste bodems werd het bos vervangen door heide en stuifzand. Rijkere gronden werden meestal ontgonnen en omgezet in landbouwgrond. In de 19e en 20e eeuw werd het overgebleven deel van de heiden alsnog omgezet in landbouwgrond en werden de stuifzanden van Ullingen, Boshuizen, Overloon en Wanroy beplant met dennen. Nu krijgt deze dennenaanplant een functie als natuurgebied en multifunctioneel bos. De natuur van dit droge zandlandschap bestaat in zijn geheel uit droge en zure bodem.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
162
Natuurtypen in het droge zandlandschap van de Stippelberg
Droog zandlandschap bestaat hier uit de onderdelen droge heide, zandverstuiving, heischraal grasland en zuur droog bos. Ruimtelijk vormen deze begroeiingstypen complexen. Vooral voor diersoorten is het belangrijk dat de ruimtelijke overgangen geleidelijk van aard zijn en dat de natuurtypen elkaar kleinschalig afwisselen. In de praktijk komen hier veel overgangen naar het cultuurlandschap voor. Bij die grenssituaties gaat het op de meeste plaatsen om scherpe grenzen. Anders dan de geleidelijke overgangen zijn zulke grenzen niet bijzonder soortenrijk. Daar liggen wellicht nog wel mogelijkheden om de natuurwaarden te verbeteren.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
163
Op enkele plaatsen is sprake van een vage grens [limes divergens] of spreidingsgrens naar het cultuurlandschap. Hier speelt dispersie een belangrijke rol en is er geen neiging tot ophoping. De milieuveranderlijkheid is gering, de soortenrijkdom groot. In het droge zandlandschap vormen zure droge Eiken-Berken bossen het eindstadium van de natuurlijke opeenvolging van begroeiingen, de zogenoemde successie. Het hier aanwezige verbond der naaldbossen [Dicrano-pinion] is een vervangingsstadium dat alleen in stand kan blijven door het ingrijpen van de mens. Die activiteiten van de mens hoeven niet per definitie op vaste locaties te gebeuren. De mens kan zandverstuivingen en op termijn droge heiden ook opnieuw laten ontstaan vanuit bossen op arme zandgronden of vanuit uit productie genomen landbouwgronden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
164
In de voedselarme bossen zoals die nu zijn ontstaan vanuit heide of zandverstuivingen, vindt een voorzetting van de natuurlijke successie plaats, waarbij onder meer de vervanging van naaldhout door loofhout hoort. Het is mogelijk dat daarbij, zoals dat in het verleden gebeurde, de omstandigheden minder voedselarm worden en in het droge zandlandschap bostypen terugkeren die nu zeldzaam zijn in Nederland. Binnen dit droge zandlandschap zijn enkele vochtige elementen (o.a. de Klotterpeel, rabattenbos en natte hei) aanwezig. Aan de ‘buitenkant' grenst het droge zandlandschap aan het beekdallandschap van de Roesp.
Zure bodems In deze zandbodems die buiten het bereik van het grondwater liggen, spoelen tijdens perioden met een neerslagoverschot alle opStippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
165
losbare verbindingen geleidelijk uit naar de ondergrond. Gemakkelijk oplosbare verbindingen, zoals natrium, kalium en chloride, spoelen snel uit. Maar ook minder goed oplosbare verbindingen, zoals calciumverbindingen, spoelen op den duur uit, waardoor de buffercapaciteit tegen verzuring afneemt. In dit droge zandlandschap zijn grofweg twee typen bodems te onderscheiden op grond van de buffercapaciteit. De sterk uitgeloogde bodems bevatten nauwelijks meer uitwisselbaar calcium en magnesium.
Soortenarm naaldbos op uitgeloogde zandbodem. De dominante stikstofvorm is ammonium en vaak begint aluminium in oplossing te gaan. Op deze zure bodems groeien soortenarme heide- en stuifzandvegetaties en soortenarme naald- en loofStippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
166
bossen. Minder uitgeloogde bodems worden enigszins gebufferd door calcium en magnesium. Aluminium gaat hierdoor niet in oplossing en ammonium kan in de bodem worden omgezet in nitraat
Buffering en uitloging
Met name op de overgangen naar het beekdallandschap, is sprake van een wat hogere voedselrijkdom en/of basenverzadiging. De iets gebufferde plekken in het droge zandlandschap zijn echter schaars omdat ze gevoelig zijn voor verzuring, zowel door natuurlijke uitloging van de bodem als door zure depositie. In tegenstelling tot bijvoorbeeld kwelsituaties, zijn er in droge situaties nauwelijks processen werkzaam die de zuur buffering van de bodem in stand houden.
Een zwakke buffering is vooral in stand gebleven in fijnzandige bodems met een zeker leemgehalte. Hoe kleiner de bodemdeeltjes, hoe hoger de capaciteit om kationen vast te houden en daarmee een buffer tegen verzuring te vormen. Verstuiving is een naStippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
167
tuurlijk proces dat voor enige buffering kan zorgen. Door verstuiving kunnen minder zure bodems bloot komen te liggen en mogelijk draagt de verstuiving ook bij aan een snellere verwering en dus het vrijkomen van kationen. In bossen dragen bepaalde boomsoorten bij aan de instandhouding van de buffering door veel kationen uit de diepere bodem op te nemen, die vervolgens met het gevallen blad in de humuslaag terecht komen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Hazelaar , Haagbeuk en Linde. Soorten die je op de Stippelberg met een loep moet zoeken.
Veel traditionele menselijke activiteiten hadden ook invloed op de mate van buffering. Door lichte bemesting en bekalking werd heischraal grasland gevormd of in stand gehouden. Allerlei kleinschalige graafactiviteiten zorgden ervoor dat ‘maagdelijke' grond aan de oppervlakte kwam, die nog zwak gebufferd was. Een soortgelijk effect trad op door incidentele toevoer van bufferstoffen op Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
168
tijdelijke akkertjes of door concentraties van vee. Een tijdelijke buffering treedt ook op direct na branden van de vegetatie; veel kationen blijven in de as achter. Het effect van branden op de lange termijn is overigens onbekend. Echter, alleen een deel van de menselijke activiteiten bevorderden de buffering. Aan de andere kant leidde het verwijderen van humus, bijvoorbeeld door plaggen in heide en strooiselroof in bossen, tot een versnelde uitloging van de bodem.
De Stippelberg behoort tot het zuidelijk dekzandlandschap
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
169
Het zandgebied in de Peel is een relatief vlak gebied. Zoals de naam al doet vermoeden wordt het gebied gekenmerkt door het voorkomen van dekzand. Dit zand is kalkloos, fijnkorrelig en arm aan grind. Het is een eolische afzetting wat betekent dat het door de wind is afgezet. Dit is tijdens het Weichselien, de laatste ijstijd, gebeurd. Omstreeks 70.000 jaar geleden begon de laatste ijstijd, het Weichselien. Aan het begin en aan het eind hiervan wisselden koude en warmere perioden elkaar af. Tijdens het Pleniglaciaal, de koudste periode van het Weichselien, heerste er in West-Europa een toendraklimaat, waarbij de gemiddelde zomertemperatuur niet boven 6° C uitkwam. Vegetatie ontbrak vrijwel geheel, met uitzondering van mossen, kleine heesters en kruiden. Het gebied werd verder bevolkt door mammoeten, wolharige neushoorns, rendieren, oerossen en poolvossen. Ook kwamen er toen reeds mensen in onze streken voor. Tijdens de zomerperioden bleef de bodem permanent bevroren. Slechts een dunne bovenlaag ontdooide. De rivieren moesten 's zomers grote hoeveelheden smeltwater afvoeren, bestaande uit gesmolten sneeuw, vermengd met materiaal van de ontdooide bovenlaag. Doordat de rivieren grote hoeveelheden verweringsmateriaal transporteerden, raakten de beddingen Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
170
voortdurend verstopt, waardoor steeds nieuwe beddingen werden gevormd. Men spreekt daarom wel van vlechtende of verwilderde rivieren. Vanwege de nagenoeg permanent bevroren bodem konden de rivieren zich niet diep insnijden, maar vormden ze brede, ondiepe dalen, die 's winters droogvielen. Op onderstaand plaatje is zo'n vlechtende rivier te zien.
Tijdens het Pleniglaciaal verplaatsten de overwegend noordwestelijke winden veel zand, afkomstig van de drooggevallen Noordzeebodem en van de 's winters drooggevallen rivierbeddingen. Daardoor werden grote delen van Nederland, België en het noorden van Duitsland overdekt met een 'deken' van zand, dekzand geheten. Overigens speelde niet alleen de wind maar ook de sneeuw een rol bij het verplaatsen van dit Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
171
zand. Dit dekzand bevat in het algemeen een kleine hoeveelheid leem, dat in dunne lagen voorkomt. Het tijdens het Pleniglaciaal gevormde dekzand noemt men het oude dekzand.
Aan het eind van het Weichselien, zo’n 10000 jaar geleden trad er een klimaatsverbetering op, waardoor er weer wat meer begroeiing kwam. Hierdoor had de wind minder vat op het zand, zodat er alleen nog maar plaatselijk dekzand kon worden gevormd, het jonge of lokale dekzand. Dit jonge dekzand is in feite niets anders dan opgewaaid en weer neergelegd oud dekzand. Het is wat grover dan het oude dekzand, en het bevat wat minder leem. Dit komt doordat de aller fijnste deeltjes door de wind verder zijn meegevoerd en elders weer neergelegd.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
172
Duinvaaggronden , Stippelberg
Door de vorming van lokale dekzanden kreeg het oppervlak ook wat meer reliëf. Na verloop van tijd raakte het gebied steeds meer begroeid. Deze dekzandgronden vormden het uitgangspunt voor de Stippelberg.
Nogal wat Berken waren aangetast door de Berkenzwam. De 5300 jaar oude ijsmummie Ỗtzi had gedroogde Berkenzwam bij zich, vermoedelijk om medicinale redenen. In de meer recente geschiedenis werd de Berkenzwam aangewend als vloeikussen en om scheermessen te slijpen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
173
Eikenbomen hangen vol met aardappels
Het is een vreemd gezicht, eiken die begin mei zo op het eerste gezicht vol hangen met honderden aardappeltjes. Bij nadere bestudering blijken het echter geen aardappeltjes te zijn maar aardappelgallen. Momenteel hangen veel eiken bomvol. De zeer zachte winter lijkt zeer gunstig geweest voor het overleven van de aardappelgalwesp. ← Aardappelgalwesp De aardappelgalwesp (Biorhiza pallida) heeft een bijzondere leefwijze. In de gallen die nu zichtbaar zijn ontwikkelt zich een larfje. In de zomer vliegen de volwassen galwespjes uit. Dit zijn zowel mannetjes als vrouwtjes die vervolgens paren. De vrouwtjes kruipen in de grond en zetten hun eitjes één voor één af op de jonge wortels van zomer- en wintereiken. De insecten die hier uit komen zijn larfjes die ook gallen veroorzaken maar dan op de wortels. In februari komen de galwespjes uit de wortelgallen gekropen. Dit zijn echter alleen maar vleugelloze vrouwtjes die lopend een heel traject moeten afleggen om een cluster van eitjes in de bladknoppen van de eiken af te zetten. Mannetjes komen in deze fase niet voor en zijn blijkbaar ook niet nodig voor de bevruchting van de eitjes. De galwespjes kunnen zelfs op mooie winterdagen, of soms in de sneeuw worden waargenomen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
174
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
175
Met het afzetten van de eitjes spuit de galwesp ook gif in de bladknop wat er voor zorgt dat het bladweefsel gaat opzwellen en zacht wordt. Uit de eitjes komen larfjes die zelf ook stoffen uitscheiden die de groei van de gal bevorderen. Uiteindelijk ontstaan de aardappelgallen die nu op diverse plaatsen in zeer grote aantallen aan de eiken hangen. De gallen zijn sponsachtig, onregelmatig gevormd en kunnen wel vijf centimeter groot worden. De kleur kan variëren van groen en wit tot geel, roodachtig en een beetje paars. Later in het jaar worden ze bruin. Binnenin kunnen zich tot wel dertig larven ontwikkelen. De larven doen zich te goed aan de nutriënten die geleverd worden door het bladweefsel. Ook bieden de gallen bescherming aan de larven van de aardappelgalwesp. Daarnaast maken andere galwespen gebruik van de gallen. De bescherming is niet volledig want er blijken zo’n twintig soorten galwespen te zijn die weer parasiteren op de aardappelgalwespen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
176
Met het zeer grote aantal aardappelgalwespen in de eikenbomen is het niet ondenkbaar dat de galwespen baat hebben gehad van de zeer zachte winter. Vorst is er niet geweest. Het zeer warme voorjaar heeft daarnaast een positieve bijdrage geleverd aan hun ontwikkeling.
Gele korstzwam veroorzaakt corrosie.
De Gele korstzwam leeft van dood loofhout. Het mycelium dringt door in de moeilijk verteerbare houtmassa en tast die met specifieke enzymen aan.
Daarbij volgen verschillende mycelia van verschillende soorten elkaar op, voordat het hout volledig is afgebroken. De stoffen in het hout, zoals cellulose en lignine dienen als voedsel voor de zwamvlokken en als bouwstoffen voor de vruchtlichamen. De Gele korstzwam veroorzaakt witrot. Ze bleken het hout , tengevolge van de afbraak van zowel lignine als cellulose. Deze vertering van het hout noemt men ook wel corrosie.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
177
Heide en dekzand op de Stippels
In heide en stuifzand kunnen vaatplanten het moeilijk bolwerken vanwege een gebrek aan voedingsstoffen en/of vocht. Dat maakt de weg vrij voor een klein maar select groepje blad- en korstmossen. De groeiplaats is behalve door voedselarmoede gekenmerkt door een zandige bodem met een [langdurig] gebrek aan bodemvocht. Kenmerkend overal aanwezig Heideklauwtjesmos, Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
178
Stuifzandbewoners moeten goed zijn aangepast aan extreme omstandigheden: zand wordt ’s zomers bloedheet. Glasharen aan de bladtoppen stellen Ruig haarmos en Grijs kronkelsteeltje in staat om zonlicht te reflecteren en zo de kans op uitdroging te verminderen. Er stond nog een Heideknotszwammetje.
Pioniergemeenschap op Laat glaciaal dekzand Stippelberg
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
179
Terrestrische korstmossen waren aspectbepalend op de schrale stuifzandbodems.
Humicole lichenen
Tussen het Buntgras en Schapengras hadden zich Gevorkt heidestaartje, Dove heide lucifer, Open rendiermos, Bruin bekermos, Rode heidelucifer en Rood bekermos gevestigd. We rekenen ze tot de humicole groep. Het zijn soorten die behalve op kaal zand ook graag op een organische ondergrond groeien, in tegenstelling tot echte stuifzandsoorten.
Rode Heidelucifer [Cladonia floerkeana].
Rafelig bekermos↓
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
Gebogen rendiermos↓
180
Rafelig bekermos↓
Dove heidelucifer↓
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
Gebogen rendiermos↓
Bruin bekermos↓
181
Open rendiermos↓
Gevorkt heidestaartje, op een vergrast gedeelte↓
Greppelblaadje Cladononia caespiticia Greppelblaadje groeide onder aan een boomstam. Het heeft geen sorediën. Apotheciën zijn zeldzaam.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
182
Hoewel deze lichenen op een plant lijken bestaan ze uit een innige mutualistische symbiose van twee verschillende typen van organismen: een schimmel en een als (groenwier). De korstmos als geheel wordt thallus genoemd. Bij rendiermos bestaat het struikje uit bundels vertakkende, bandvormige lappen die aan één kant op de grond met schimmeldraden zijn vastgehecht. De eencellige groenwieren worden beschermd door een taaie korst, die bestaat uit een vlechtwerk van schimmeldraden. De groenwieren maken het voor de schimmel mogelijk om onder zeer voedselarme omstandigheden te kunnen leven. De algen halen hun energie uit de fotosynthese en de schimmel is in staat om de benodigde mineralen aan de ondergrond te onttrekken.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
183
De Stippelberg van natte Peel naar een droog zandlandschap.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
184
Het zandlandschap heeft in meer dan de helft van Nederland gedurende een millennium letterlijk de achtergrond gevormd van het maatschappelijk leven. Zo heeft de beleving ervan overal sporen achtergelaten, bijvoorbeeld in de vorm van veldnamen, Stippelberg, Beestenveld, Nederheide, Klotterpeel en gezegden zoals ‘een dag op de hei gaan zitten'.
In fysieke vorm zijn tal van cultuurhistorische en aardkundige elementen zoals peelwegen, stippels, dekzandruggen, enz. nog aanwezig. Deze ‘natuurlijke' restanten van het zandlandschap vormen een boeiend aspect van de Stippelberg, vanwege de esthetische, cultuurhistorisch-informatieve aspecten.
De Blekken immer, een cultuurhistorisch informatief aspect.
Historische seinpaal.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
185
De paal met emmer heeft een historische betekenis voor de Stippelberg. In het pleniglaciaal, had de wind vrij spel. Stuifzand werd meegevoerd en afgezet. De hoogste heuvels kwamen terecht hier op de Breuk van Milheeze. Het waren de landmeters van Napoleon die de hoogste stippel uitkozen voor de driehoeksmeting die toen werd gebruikt voor het in kaart brengen van het gebied. Ruim honderd jaar geleden werd deze stippel gebruikt als uitkijkheuvel
Er werd een paal geplaatst. Een illustere voorganger vinden we terug in het historisch archief. Het was Peerke van den Einde de boswachter. Bij een bosbrand repte hij zich naar de paal op de stuifheuvel en klom erin om te zien waar de brand was. De emmer om water te scheppen in de nabijgelegen vloeiweide was meteen voorhanden. Zo kon de brand snel geblust worden Later kreeg de paal nog een functie: met een touw werd de emmer naar boven of beneden bewogen om voor de arbeiders de begin- en eind tijden van het werk aan te geven.
Kleine wintervlinder
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
186
Droog zandlandschap
Door het afgraven van het veen, het graven van het Peelkanaal en door de werkzaamheden van de Nederlandse heidemaatschappij die tientallen diepe ontwaterings sloten liet graven veranderde de Stippelberg van “waterberg” in een droog zandlandschap. Dit landschapstype omvat een groot deel van de natuurgebieden op de hogere zandgronden in Brabant. Daar horen aangeplante bossen van dennen en sparren bij, eiken- en beukenbossen met weinig of geen ondergroei en soortenarme droge heiden.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
187
In zulke natuurterreinen van het droge zandlandschap zijn de natuurwaarden op dit moment niet bijzonder hoog. Toch hebben deze terreinen alleen al door hun voor Nederland grote afmetingen een grote betekenis als leefgebied voor bijvoorbeeld Ree, Das, Havik en Zwarte specht. De schaars begroeide onderdelen van dit droge zandlandschap met een aandeel van kale, zandige bodem warmen gemakkelijk op in de zon. Hier voelen zich warmteminnende dieren thuis, zoals , zandhagedis, rode bosmier, zandbij en blauwe sprinkhaan. Op de open geplagde plekken groeit een bijzondere vegetatie. In dit geval een lichenen-steppe met: Heidelucifer, Bruin bekermos, Open rendiermos, Gebogen rendiermos, Rood bekermos, Rafelig bekermos, Dove heidelucifer en Gevorkt heidestaartje.
Bruin bekermos groeide op het zure strooisel, ruwe humus en kaal zand tussen de hei.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
188
Broeksteen op de Milheezer Breuk Bij de Milheezerbreuk komt ijzerhoudend grondwater omhoog. Aan de oppervlakte oxideert het ijzer en vormt oersteen.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
189
In de streek wordt het broeksteen genoemd, omdat men het steeds vond in natte gebieden [Broek]. De Milheezerbreuk is een voor grondwater ondoorlatende scheidingswand.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
190
Knarsende aardlagen onder de Stippelberg Bijzonder van dit aaneengesloten bosgebied van 2000 ha is dat het schuin wordt doorsneden door een breuklijn in de aardkorst, de Breuk van Milheeze
De breuklijn van Milheeze is een zijader van de bekende Peelrandbreuk. Twee aardlagen knarsen hier tegen elkaar, vier meter hoogteverschil tussen het oostelijk en westelijk deel is het gevolg. Bij de breuk op de horst liggen de oude stuifduinen als “stippels”.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
191
Op een aantal plaatsen langs de breuk van Milheeze, een aftakking van de Peelrandbreuk, wordt kwelwater vanuit de ondergrond naar de oppervlakte gestuwd. Door de structuur van de Milheezer breuk en doordat er in beide delen van de breuk enige beweging is ten opzichte van elkaar , is de breuk dusdanig dichtgeslibd dat ondergrondse horizontale doorstroming niet of nauwelijks mogelijk is.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
192
Daardoor stroomt het [kwel]water op het hoge gedeelte [De Peelhorst] bij de Milheezer breuk verticaal naar de oppervlakte. Hier is dit op verschillende plaatsen het geval. Het grondwater stroomt dus niet horizontaal ondergronds verder, maar wordt bij de breuk verticaal naar de oppervlakte gestuwd. Het water dat 10-12 graden is voelt in de zomer koel en in de winter warm aan.
Het kwelwater bij de Milheezerbreuk heeft onder meer de eigenschap voedselarm te zijn waardoor er een bijzondere plantengroei mogelijk is. Het kwelwater is ijzerhoudend zoals te zien is aan het rode roestkleurige bezinksel in de afvoersloten en de gevormde broeksteen in de bodem.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
193
Boven op het kwelwater drijft dikwijls een blauwachtig vlies, het zogeheten Kwelvlies welke op het eerste oog lijkt op vervuild water waarop olie of een andere vettige troep drijft.
Maar het blauwe kwelvlies op het water is een eigenschap die hoort bij het kwelwater. Het flinterdunne kwelvlies heeft de eigenschap, dat zodra het met een stok beroerd wordt in stukken uiteendrijft. Dit in tegenstelling met allerlei vervuilingen op oppervlakte water.
Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
194
De Stippelberg bezocht Stippelberg 1 mei 2014 KNNV afd Nijmegen.
195