Aan de Vaste Kamercommissie van VWS T.a.v. de griffier dhr. T. Teunissen Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag
22 april 2014
Behandeling Wmo 2015
BL1404024
Liesbeth Boerwinkel (0348-466628)
Geachte leden van de Vaste Kamercommissie van VWS, Deze week vindt de plenaire behandeling van de WMO 2015 plaats. Graag maken wij u deelgenoot van onze zorgen. Voor de toelichting op de betreffende artikelen verwijzen wij u naar de bijlage Artikelsgewijs commentaar op de Wmo 2015. De Wmo maakt onderdeel uit van een ingrijpende herziening van de zorg en kan niet los worden gezien van de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Gemeenten moeten daarnaast ingrijpende decentralisaties van de jeugdzorg en participatiewet doorvoeren. Al met al een immense taakstellling. Het vrijmaken van extra middelen (zoals in de recente brief van 17 april 2014 van Van Rijn) kan niet verhinderen dat gemeenten overbelast raken. Dit geldt met name voor middelgrote gemeenten die nog zoekende zijn naar hoe ze de nieuwe Wmo gaan vormgeven. Ook speelt mee dat de komende samenwerkinsgverbanden nog niet zijn uitgekristalliseerd.
Extra middelen dagbesteding en begeleiding Volgens het recente het Zorgakkoord krijgen gemeenten extra middelen voor begeleiding en dagbesteding. De extra middelen worden toegevoegd aan het deelfonds voor het sociale domein. Het is in direct belang van ouderen, die dagbesteding en begeleiding nodig hebben, dat de middelen ook echt hiervoor worden ingezet. Hoe belangrijk andere onderdelen van het sociale domein ook zijn zoals het inrichten van wijkteams- dit kan en mag niet ten koste gaan van dagbesteding en begeleiding. In dit kader is het 'plan met beleidsvoornemens' dat gemeenten periodiek moeten opstellen (o.g.v. art. 2.1.2 Wmo) nog meer relevant.
Wat er in dit plan moet komen is globaal omschreven. ANBO pleit ervoor dat in de wet, of in ieder geval in de Mvt expliciet wordt aangegeven dat gemeenten moeten inventariseren hoeveel mensen thuis willen blijven wonen en dagbesteding, begeleiding en/of een vorm van beschermd/beschut wonen nodig hebben. Dan kan de gemeente ook beter in gesprek gaan met marktpartijen om te zorgen dat het aanbod aansluit op de vraag en komen de middelen terecht daar waar ze voor bedoeld zijn.
Nieuwe – beschutte- woonvormen Sommige senioren zijn liever niet afhankelijk van buren en familie en willen juist graag verhuizen naar een beschutte woonomgeving in de eigen gemeente. Hoe inventariseert de gemeente de behoefte van deze senioren en stimuleert nieuwe vormen van beschut wonen in de gemeente? Beleidsvoornemens van de gemeente om vraag en aanbod met betrekking tot nieuwe vormen van beschut/beschermd wonen dicht bij huis te matchen zouden ook in het een plan van de gemeente moet worden opgenomen.
Eigen bijdrage maatwerkvoorziening en algemene voorziening in één hand Gemeenten zijn autonoom om voor algemene voorzieningen zelf een eigen bijdrage vast tes stellen en te innen. Dit kan leiden tot zowel ongewenste cumulatie van eigen bijdragen en extra bureaucratische rompslomp voor de cliënt die met meerdere instanties te maken heeft (CAK en instelling die de gemeente eigen bijdrage laat innen). Wij dringen er met klem op aan dat het begrip ‘maatwerkoorzining’ wordt vervangen door het begrip ‘voorziening’. Ook bij de vaststelling van de eigen bijdrage van algemene voorzieningen kan zo rekening worden gehouden met het eigen vermogen en inkomen van de cliënt. Het CAK verrrekent vorderingen op grond van de Wmo met elkaar. Daarnaast pleiten we ervoor dat vorderingen van de Wmo met vorderingen van de toekomstige Wet Langdurige Zorg worden verrekend.
Draagkracht mantelzorger De Wmo is erop gericht ouderen zo lang mogelijk thuis te laten wonen en is dan ook gericht op de oudere cliënt. Voordat de cliënt aanspraak kan maken op een algemene – of maatwerkvoorziening worden in het onderzoek eerst de mogelijkheden van het sociale netwerk (mantelzorg) nagegaan. Mantelzorgers lopen de kans overbelast te worden, zeker indien zij aan meerdere mensen mantelzorg bieden. Uit onderzoek van het Sociaal Plan Bureau blijkt dat het met name 60 plussers zijn die het grootste aandeel van mantelzorg voor hun rekening nemen. In die zin kan deze generatie als de nieuwe ‘sandwitchgeneratie’ beschouwd worden: ingeklemd tussen de zorg voor kleinkinderen en hun eigen ouders van 80 plus. Door de dubbele vergrijzing (ouderen worden steeds ouder) zal in de toekomst een nog groter beroep worden gedaan op mantelzorgers, overigens vaak vrouwen. ANBO pleit er dan ook voor om in het onderzoek ook de draagkracht van mantelzorgers mee te nemen.
2
In dit verband wijzen we ook op de noodzaak om in een campagne ook de mantelzorgers te informeren dat zij niet verplicht zijn mantelzorg te bieden en ook hun eigen grenzen mogen bewaken. Onafhankelijke cliëntondersteuning De mantelzorger krijgt in de Wmo een belangrijke rol. Op zich is dat een goede zaak. Maar impliciet wordt ervan uitgegaan dat cliënt en mantelzorgers een goede relatie hebben en hetzelfde belang en beeld hebben bij hoe de cliënt zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Er kan zelfs onderhuids een belangentegenstelling zijn. In die gevallen is de cliënt gebaat bij onafhankelijke cliëntondersteuning. De meeste senioren zullen echter niet op de hoogte zijn dat ook indien er geen sprake is van een verstandelijke psychische beperking onafhankelijk ondersteuning mogelijk is, bijvoorbeeld door een vrijwilligersorganisatie.
Samenwerkingsverbanden gemeenten De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet is aangewezen. Gemeenten zijn autonoom hoe zij de samenwerkingsverbanden inrichten. Wel vindt de regering het van belang dat de regio’s waarin de gemeenten de verschillende decentralisaties uitvoeren zoveel mogelijk overeenkomen. De minister BZK is primair verantwoordelijk voor de randvoorwaarden hiervoor en ondersteunt de gemeenten bij de inrichting van hun samenwerking onder meer door de inzet van drie ambassadeurs. Voor de zomer 2014 zal de minister BZK samen met de VNG de voortgang van de inrichting van de samenwerkingsverbanden voor de voorbereiding op de nieuwe Wmo monitoren. ANBO dringt erop aan dat een monitoringsrapport van de minister BZK er voor 21 juni 2014 ligt. Zolang de samenwerkingsverbanden niet duidelijk zijn is een juiste voorbereiding op de taken die naar de gemeente worden overgeheveld niet mogelijk.
Met vriendelijke groet,
N.L. den Haan Directeur-bestuurder
3
Artikelsgewijs commentaar op de Wmo 2015 Hoofdstuk 2 maatschappelijke ondersteuning Artikel 2.1.2 periodiek plan, gericht op zo lang mogelijk thuis blijven wonen Extra middelen dagbesteding en begeleiding Volgens het recente Zorgakkoord krijgen gemeenten extra middelen voor begeleiding en dagbesteding. De extra middelen worden toegevoegd aan het deelfonds voor het sociale domein. In dit kader is het 'plan met beleidsvoornemens' dat gemeenten periodiek moeten opstellen (o.g.v. art. 2.1.2 Wmo) nog meer relevant. Wat er in dit plan moet komen is globaal omschreven, terwijl in lid 4 enkele onderwerpen staan waaraan 'het plan bijzondere aandacht besteedt'. ANBO pleit ervoor dat in de wet, of in ieder geval in de MvT expliciet wordt aangegeven dat gemeenten moeten inventariseren hoeveel mensen thuis willen blijven wonen en dagbesteding, begeleiding en/of een vorm van beschermd/beschut wonen nodig hebben. Dan kan de gemeente ook beter in gesprek gaan met marktpartijen om te zorgen dat het aanbod aansluit op de vraag en komen de middelen terecht daar waar ze voor bedoeld zijn.
Nieuwe – beschutte- woonvormen Sommige senioren zijn liever niet afhankelijk van buren en familie en willen juist graag verhuizen naar een beschutte woonomgeving in de eigen gemeente. Hoe inventariseert de gemeente de behoefte van deze senioren en stimuleert zij nieuwe vormen van beschut wonen in de gemeente? Beleidsvoornemens van de gemeente om vraag en aanbod met betrekking tot nieuwe vormen van beschut/beschermd wonen dicht bij huis te matchen zouden ook in een plan van de gemeente moet worden opgenomen.
Eigen bijdrage Artikel 2.1.4 eigen bijdrage In het tweede, derde, vierde en zesde lid wordt gesproken over ‘maatwerkvoorziening’. Hiermee staat het gemeenten vrij om voor algemene voorzieningen zelf een eigen bijdrage vast te stellen en te innen. Wij dringen er met klem op aan dat het begrip ‘maatwerkoorziening’ wordt vervangen door ‘voorziening’. Ook bij de vaststelling van de eigen bijdrage van algemene voorzieningen kan zo rekening worden gehouden met het eigen vermogen en inkomen van de cliënt. Het CAK verrrekent vorderingen op grond van de Wmo met elkaar. Daarnaast pleiten we ervoor dat vorderingen van de Wmo met vorderingen van de toekomstige Wet Langdurige Zorg worden verrekend. In die zin onderschrijven wij de strekking van het betreffende amendement van Keijser, nr. 33 841-16.
4
artikel 2.1.7 tegemoetkoming aan mensen met een chronische beperking of ziekte bij aanzienlijke meerkosten Compensatie gemeenten bij meerkosten zorg Vanaf 2014 zijn de WTCG en de CER afgeschaft en zijn deze compensatieregelingen overgegaan naar de gemeente. Voor de gemeente staan verschillende opties open om hieraan vorm te geven, zie Handreiking Gemeentelijk maatwerk voor personen met een chronische ziekte en/of beperking, Transitiebureau Wmo. De huidige bepaling laat door het woord ‘kan’ aan de gemeente over of zij een tegemoetkoming aan personen met een chronische beperking of ziekte in haar verordening mogelijk maakt. Wij menen dat hierdoor aanzienlijke verschillen in gemeenten kunnen optreden en achten dit niet wenselijk. Hoofdstuk 3 maatwerkvoorzieningen Artikel 2.3.2.2 c. Draagkracht mantelzorger Het begrip algemene voorziening en maatwerkvoorziening in de Wmo betreft de behoefte aan zorg van de cliënt. Het gaat er immers om dat hij/zij zo lang mogelijk thuis kan blijven wonen. Maar hoe staat het met de mantelzorger? Mantelzorgers lopen de kans overbelast te worden, zeker indien zij aan meerdere mensen mantelzorg bieden. Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat het met name 60- plussers zijn die het grootste aandeel van mantelzorg voor hun rekening nemen. ANBO pleit er dan ook voor om aan artikel 2.3.2.2 onder c. de zinsnede toe te voegen; Waarbij rekening wordt gehouden met: 1. Het evenwicht tussen de draagkracht en de draaglast van de mantelzorgers en andere personen uit zijn sociale netwerk; 2. De bereidheid van mantelzorgers en andere personen uit zijn sociale netwerk om deze hulp te verlenen. (zie ook amendement Keijzer nr. 33 841-43). Onafhankelijke cliëntondersteuning In artikel 2.3.2. wordt het zogenaamde keukentafelgesprek uitgewerkt dat al dan niet bij de cliënt thuis plaatsvindt. In dit onderzoek worden de mogelijkheden van de mantelzorger betrokken. Deze zal in veel gevallen bij het onderzoek aanwezig zijn. Toch kan het gebeuren dat de mantelzorger andere ideeën heeft over wat de cliënt zelf aan ondersteuning voor ogen heeft. Er kan zelfs onderhuids een belangentegenstelling zijn. In die gevallen is de cliënt gebaat bij onafhankelijke cliëntondersteuning. De meeste senioren zullen echter niet op de hoogte zijn dat ook indien er geen sprake is van een beperking, onafhankelijk ondersteuning mogelijk is, bijvoorbeeld door een vrijwilligersorganisatie.
5
Volgens p. 24 van de MvT kan de cliënt indien hij dat wenst ‘tijdens het onderzoek gebruik maken van cliëntondersteuning. Op basis van dit wetsvoorstel moet het college ervoor zorgen dat cliëntondersteuning beschikbaar is voor cliënten die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben of problemen hebben op andere terreinen binnen het sociale domein, bijvoorbeeld op het gebied van wonen, onderwijs of schuldenproblematiek.’ Wij wijzen in dit verband op de noodzaak dat gemeenten hun cliënten nadat zij een melding hebben gedaan uitdrukkelijk wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning.
Hoofdstuk 6 overige bepalingen Artikel 2.6.1 Samenwerking gemeenten Samenwerkingsverbanden gemeenten De colleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet is aangewezen. Gemeenten zijn autonoom hoe zij de samenwerkingsverbanden inrichten. Wel vindt de regering het van belang dat de regio’s waarin de gemeenten de verschillende decentralisaties uitvoeren zoveel mogelijk overeenkomen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is primair verantwoordelijk voor de randvoorwaarden hiervoor en ondersteunt de gemeenten bij de inrichting van hun samenwerking onder meer door de inzet van drie ambassadeurs. Vóór de zomer 2014 zal de minister van BZK samen met de VNG de voortgang van de inrichting van de samenwerkingsverbanden voor de voorbereiding op de nieuwe Wmo monitoren (Nota naar aanleiding van het verslag d.d.12 maart 2014 p. 30 en 31). ANBO dringt erop aan dat een monitoringsrapport van de minister van BZK er voor medio juni ligt. Zolang de samenwerkingsverbanden niet duidelijk zijn, is een juiste voorbereiding op de taken die naar de gemeente worden overgeheveld niet mogelijk.
6