A a n ZICHTLIJNEN Tav. Dhr. Frank Veerkamp Blasiusstraat 8 III 1091 CR AMSTERDAM Betreft: Artikel Zichtlijnen editie februari 1995 Zwijndrecht, 12 januari 1995 Geachte heer Veerkamp, Op verzoek van de heer Roelf Huizenga stuur ik u mijn artikel voor Zichtlijnen, bestemd voor de editie van februari aanstaande. De tekst treft u zowel uitgeprint, als op floppy WP5.1 aan. Bijgesloten zijn twee illustraties. De foto is rechtenvrij, mits de betreffende rechthebbende in het fotobijschrijft wordt vermeld. Suggesties voor de twee bijschriften: Bij de foto: 1.Foto: Slagboom & Peeters, Teuge. 2.Zwijndrecht (linksboven), Papendrecht (rechtsboven), Sliedrecht (niet op foto) en Dordrecht (onder): Drechtsteden gescheiden door het water. Bij de illustratie: 1.Illustratiemateriaal beschikbaar gesteld door: Projectbureau Drechtoevers, Dordrecht. 2.Culturele samenwerking tussen de Drechtsteden over de gemeentegrenzen (en het water) heen ? Een suggestie voor een andere titel voor het artikel is welkom; indien u nog vragen heeft, hoor ik dat graag. Met vriendelijke groeten, Paul van Oort, directeur a.i.
SCHEURTJES IN HET FIJNMAZIGE THEATERBESTEL De schouwburg in Roermond wordt voor 1 gulden verkocht aan het Van der Valkconcern. Uden laat architect Herzberger een nieuw theater bouwen. Het Ro-Theater heeft op 4 januari jl. per brief laten weten veel voorstellingen in het eigen "Leger des Heils-theater" te geven en de regionale theaters minder te zullen bespelen. Dirk Tanghe is de nieuwe artistiek leider van het Utrechtse gezelschap 'Paardenkathedraal'. De Stadsprovincie Rotterdam zal de vier grote podia in Rotterdam (Luxor, Schouwburg, Doelen en Zuidplein) gaan beheren. Enkele incidenten en nieuwe ontwikkelingen ? Of verschillende symptomen van één probleem ? Het Rijk betaalt sinds de jaren 70 de produktie in de podiumkunstensector: Dans, Toneel, Orkesten en Opera. De gemeenten betalen de afname en dus de theaters, waardoor het veelzijdige aanbod bij het publiek tot op de drempel van de voordeur gebracht kan worden. Nederland heeft een groot, divers aanbod en zeer veel podia: het meest fijnmazige theatersysteem ter wereld. Vrijwel ieder groter zowel als kleiner toneelgezelschap is, evenals de meeste orkesten en dansgezelschappen, een eigen huis gaan bespelen in de onmiddellijke nabijheid van het eigen publiek: in de grote stad. De gezelschappen zijn als gevolg daarvan steeds minder gaan reizen. De gesubsidieerde (en dus de vernieuwende) produkties zullen daarom in toenemende mate uitsluitend in de grote steden te zien zijn. Een tweede ontwikkeling is dat door bezuinigingen de accommodaties in de kleinere steden meer amusementsvoorstellingen in de programmering moeten opnemen; amusementsvoorstellingen genereren meer publiek en zijn als gevolg daarvan door hoge toegangsprijzen kostendekkender te maken. De bekende cabaretiers (cabaret vormt voor de kleinere en regionale theaters vaak het enige genre dat geld oplevert) trekken zich echter eveneens met langere series voorstellingen in de grote steden terug: Youp van 't Hek bespeelde in de beginfase van zijn succesvolle carrière de theaters in Delfzijl, Winschoten, Veendam, Stadskanaal, Hoogezand en de stad Groningen; nu bespeelt hij nog uitsluitend de stad Groningen met een serie voorstellingen. Ook om deze reden loopt de pluriformiteit van het aanbod buiten de grote steden gevaar: de publiekstrekkende produkties kunnen nog vrijwel uitsluitend in de grote steden gezien worden. De centrumsteden zullen door de veranderde uitkeringsnormen van het Gemeentefonds meer geld ontvangen en zij wensen hun toegenomen belang niet langer meer te beperken tot een paar podia, maar willen ook deelnemen in de kunstproduktie. De grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht) zullen waarschijnlijk omgevormd worden tot stadsprovincie, waarbij de stadsprovincie Rotterdam al heeft aangegeven naast de kunstproducenten Ro-Theater en Rotterdams Philharmonisch Orkest ook de vier grootste stedelijke theaterpodia te willen gaan beheren. De grote steden zijn dus bereid om meer geld te steken in hun eigen stedelijke of regionale gezelschap (De Paardenkathedraal met Dirk Tanghe in Utrecht). Naast het feit dat ook kleinere steden hun toegenomen belang willen benadrukken door accommodaties op te richten (Uden, Waalwijk) raken dezelfde kleinere gemeenten in financiële nood door de afnemende uitkeringen uit het Gemeentefonds (Roermond met het Van de Valk-theater). De laatste jaren is er ook sprake van een verandering in de financiële, artistieke en technische aspecten van het aanbod. Nieuw aanbod (ook de produkties uit het Oostblok), zowel als de bestaande produkties worden grootschaliger en duurder. Deze kostenstijging wordt onder meer veroorzaakt door het stijgen van de honoraria, de grotere technische mogelijkheden, de stijging van publiciteitskosten en de doorberekening van allerlei auteursrechten door Buma, Stemra, Lyra, Sena (nu al soms 12 % van de uitkoopsom!). Het gevolg is dat kleinere zalen (minder dan 500 stoelen) een groot deel van het aanbod,
bijvoorbeeld grote musicals, niet meer kunnen betalen én technisch niet meer kunnen huisvesten. Ook hier zien we dus een verschuiving van aanbod van de randstedelijke theaters naar de podia in de centrumsteden. Doordat het grootschalige aanbod als gevolg hiervan in steeds minder theaters afgezet kan worden (enkele jaren geleden waren 120-150 speelbeurten per seizoen gebruikelijk voor een grotere produktie, nu nog slechts 80) stijgen de kosten per voorstelling. Deze stijging van uitkoopsommen dwingt accommodaties meer voorstellingen te boeken op basis van volle zalen of om minder voorstellingen te engageren. Een van de vele gevolgen van deze vicieuze cirkel is dat de talenten van de toekomst hierdoor geen speelplek meer vinden. De toegenomen nadruk op de grote steden leidt dus tot verarming van het aanbod in de kleinere gemeenten. Binnen de grote steden zijn eveneens ontwikkelingen gaande. De afgelopen jaren zijn, door de omvang van het aanbod en door het feit dat de gemeenten door de afname-verplichting voornamelijk in accommodaties hebben geïnvesteerd, in de grote steden gespecialiseerde podia ontstaan. Eerst ontstonden podia voor uitsluitend muziek (concertzalen in Den Haag, Groningen, Enschede, Utrecht, Eindhoven, plannen in Den Bosch en Tilburg, naast bestaande muziekzalen in Amsterdam, Nijmegen, Haarlem en Rotterdam). De schouwburgzalen in de betreffende gemeenten specialiseerden zich als gevolg daarvan op toneel, musical, dans en amusement. Gezien de druk op de grotere schouwburgen om langere series veelal populaire theatervoorstellingen te programmeren, lijkt een nieuw soort geprofileerde zalen te ontstaan: een circuit van amusementstheaters (nieuwbouw Luxor Rotterdam, Grote zaal Chassé-theater Breda, Grote zaal De Harmonie Leeuwarden, plannen voor een amusementstheater in Utrecht, naast bestaande grote zalen van Carré in Amsterdam, Congresgebouw in Den Haag, RAI Congrescentrum in Amsterdam en Circustheater in Scheveningen). Deze tendens wordt onderstreept door de culturele bespeling van hallen (Prins van Oranjehal Jaarbeurs Utrecht, MECC Maastricht, Martinihal Groningen en de ontwikkeling van de Mojo-pophal in Amsterdam Zuid-Oost). In deze profileringstendens past eveneens de verdere ontwikkeling van de middenzalen of black-box-theaters, kleine zalen van de schouwburgen en vlakke vloer-theaters die zich specialiseren in het hedendaagse theateraanbod en soms in de produktie ervan. Het plan voor een operahuis in Den Haag kan ook gezien worden als uitvloeisel van deze specialisatie. Deze specialisatie kan leiden tot een herkenbaar en diepgaander aanbod voor het publiek: in Rotterdam biedt Luxor het amusement, de schouwburg de podiumkunstvoorstellingen en de Doelen de muziek. Maar dat deze ontwikkeling leidt tot hogere uitgaven voor de podiumkunsten hoeft geen nader betoog. Een belangrijke ontwikkeling bij het publiek is het overaanbod en de overinformatie in de maatschappij. Veel aanbieders op vele terreinen proberen de consument voor zich te winnen. Tot voor kort waren de vrije publiciteit in de dagbladen en de verspreiding van affiches de aangewezen weg om het publiek te bereiken. Theaters en gezelschappen moeten steeds meer ingewikkelde abonnementencampagnes, direct-mail-acties, verenigingen-van-vrienden, database-bestanden en cliëntencards in het leven roepen om het publiek van het aanbod op de hoogte te brengen. Uit de gesprekken die ik tussen november 1993 en maart 1994 gevoerd heb met vertegenwoordigers van de podiumkunstensector bleek dat vooral kleinere accommodaties en gezelschappen verwachten dat deze ontikkeling hen parten zal gaan spelen. Het ontbreekt hen aan menskracht en financiële middelen om adequaat op deze ontwikkelingen in te spelen. Er lijkt een vicieuze cirkel te zijn ontstaan waarin een groeiend aantal accommodaties en een groeiend aantal kunstproducenten met steeds verminderende en steeds meer versnipperde budgetten probeert de belangstelling van het overvoede publiek gaande te houden. De podiumkunstproduktie lijkt zich meer en meer te concentreren in de grote steden. Voor de niet-stedelijke gebieden verschraalt en commercialiseert het kunstaanbod
als gevolg van het wegvallen van een deel van het aanbod. Bovendien is het voor de kleinere instellingen moeilijker het veranderende publiek te bereiken. Gemeenten (uitgezonderd de grote steden) spelen nog nauwelijks een rol in de produktie van de kunsten. Kleiner wordende budgetten en het verschuiven van gelden van niet-centrumsteden naar centrumsteden zorgen ervoor dat de bestaande accommodaties moeizamer geëxploiteerd kunnen worden hetgeen eveneens een verschraling van het aanbod en terugloop in publieksparticipatie zal veroorzaken. Kortom: het fijnmazige theatersysteem vertoont hier en daar een flinke scheur. De teruglopende budgetten hebben de afgelopen jaren geleid tot voor de hand liggende oplossingen: Bezuinigingen: Grote bezuinigingen en verdergaande versnippering van budgetten zullen leiden tot het sluiten van instellingen en aantasten van het fijnmazige podiumkunstensysteem. Efficiencymaatregelen: In een sector die voornamelijk drijft op menskracht lijken efficiencymaatregelen nauwelijks nog meer rendement op te kunnen leveren. In tegenstelling tot bancaire diensten zijn theatertechnische processen nauwelijks te automatiseren. Meer geld genereren: (de toverwoorden sponsoring en "commerciële verhuur"): Sponsoring lijkt slechts interessanter te worden naarmate de instelling groter en belangwekkender is (vergelijk het Concertgebouw Amsterdam met een klein theater in een kleine gemeente). Winst uit commerciële verhuur lijkt op en neer te gaan met de golven van de economie en ondervindt bovendien per dag meer concurrentie (voor congressen en feesten zijn honderden hotels, zalenverhuurcentra en tegenwoordig zelfs de MGM-bioscopen te huur; sinds kort hebben ook de vele gesubsidieerde gemeentelijke wijkcentra zich, door bezuinigingen gedwongen, op de verhuurmarkt gestort). Om de versnippering en vermindering van budgetten tegen te gaan lijkt alleen de minst simpele oplossing over te blijven: Samenwerking: Het lijkt nuttig om de toegenomen wens van de grotere steden en de provincies om meer greep te krijgen op de kunstproduktie te honoreren. De steden beschikken immers over de grote publieksgroepen en grote budgetten. Decentralisatie van Rijksgelden en het afsluiten van convenanten (samenwerkingsovereenkomsten !) tussen gemeente, provincie en Rijk lijken hiervoor het aangewezen middel. Podiumkunstinstellingen in centrumgemeenten en niet-centrumgemeenten die middels intergemeentelijke samenwerking het aanbod te verdelen en middels gemeenschappelijke publiciteitsmedia ("Uitbureau's") het publiek van een grote regio aanboren, is een tweede deel van de oplossing. In het Drechtstedengebied (Dordrecht, Zwijndrecht, Papendrecht en Sliedrecht) worden de eerste voorzichtige gedachten over een dergelijke samenwerking momenteel geformuleerd. Het instellen van coördinatie op het gebied van produktie en afname van podiumkunsten lijkt ook voor de hand te liggen. Het heeft immers geen zin theaters te bouwen die door gebrek aan financiële middelen niet geëxploiteerd kunnen worden. De provincies kunnen deze regietaak wellicht op zich nemen. Tenslotte: om de afname van het gesubsidieerde aanbod te blijven garanderen, verdient het instellen van een afnamefonds in ieder geval nadere studie. Dat ook het Ministerie van OCW zich afvraagt waar het met de podiumkunsten naar toe moet blijkt uit het feit dat bureau Berenschot de opdracht heeft ontvangen de toekomst van de podiumkunstensector te onderzoeken. Waarschijnlijk wordt er in het voorjaar een studiedag over de toekomst van de podiumkunstensector belegd - een bijeenkomst die voor de toekomst van de theatersector wel 'ns heel belangwekkend kan worden.
Dit artikel is een samenvatting van de nota "Bestuur op niveau, cultuur op niveau (de podiumkunstensector binnen de bestuurlijke vernieuwing)", Utrecht april 1994 en het artikel "Driesporenbeleid ontspoort" in het Boekmancahier nr. 21, Amsterdam september 1994. Over de auteur: Paul van Oort was medewerker publiciteit/programmering van Theater 3 in 1/De Boerderij in Huizen, coördinator van het Sterrenbostheater in Utrecht en directeur van de Rijswijkse Schouwburg. Momenteel is hij interim-directeur van Theater De Uitstek in Zwijndrecht.