Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Telefoon (070) 333 44 44 Telefax (070) 333 40 33
Stichting van de Arbeid t.a.v. de Agendacommissie Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG Uw brief
Ons kenmerk
Doorkiesnummer
AV/CAM/2003/94807
(070) 333
Onderwerp
Datum
Contactpersoon
AVV en decentralisatie in CAO´s
17 januari 2003
In steeds meer CAO’s worden bepalingen opgenomen waarin het mogelijk wordt gemaakt om op decentraal niveau af te wijken van de CAO of om tot nadere invulling over te gaan. Deze decentralisatiebepalingen kennen verschillende vormen voor wat betreft de wijze waarop en de mate waarin van de CAO afwijkende afspraken op decentraal niveau kunnen worden gemaakt. CAO-partijen zijn daarbij uiteraard vrij om de vorm te kiezen die het beste past bij de betreffende bedrijfstak of onderneming. Deze tendens sluit goed aan bij de wens tot differentiatie en maatwerk op het terrein van arbeidsvoorwaarden. Ik heb daarom laten nagaan in hoeverre het beleid met betrekking tot het algemeen verbindend verklaren (AVV) zodanig vorm kan worden gegeven dat het de soepelheid van het decentralisatieproces zo weinig mogelijk verstoort. Dit neemt niet weg dat het AVVbeleid wel juridisch bestendig dient te zijn. Door AVV krijgen decentralisatiebepalingen immers een verder reikend karakter dan een afspraak tussen contracterende partijen alleen. Deze vraag is in 2001 deels expliciet aan de orde geweest bij het AVV´en van de Metalektro-CAO 2000-2002. Teneinde op dat moment een beslissing te kunnen nemen, is advies gevraagd aan een Commissie van externe deskundigen. Deze aanvraag spitste zich echter toe op een specifieke decentralisatiebepaling. Voor een correcte toepassing of wellicht een aanpassing van het AVV-beleid met betrekking tot decentralisatiebepalingen is het echter nodig om in een breder kader vast te stellen wanneer decentralisatiebepalingen wel of niet kunnen worden AVV´d. Daarom heb ik de Landsadvocaat om diens opvattingen gevraagd. De juridische analyse en de conclusies van het vraagstuk treft u aan in de adviesaanvraag. Zoals uit de adviesaanvraag blijkt, heeft de analyse geleid tot meer inzicht met betrekking tot het AVV´en van decentralisatiebepalingen. Dit wijkt deels af van een eerder gekozen lijn, maar is conform de wet en het huidige Toetsingskader AVV. Dit brengt mijns inziens met zich mee dat het huidige beleid met betrekking tot het AVV´en van decentralisatiebepalingen enige wijziging behoeft.
2
Om een en ander zo soepel mogelijk te laten verlopen, stel ik voor om de nieuwe gedragslijn per 1 april 2003 toe te passen zodat de invoering de CAO-cyclus grotendeels volgt. Bovendien lijkt het mij noodzakelijk dat betrokkenen daarnaast uitvoerig zullen worden geïnformeerd. Om de transparantie van het AVV-beleid te vergroten stel ik ook voor om de conclusies in het Toetsingskader op te nemen. Graag zie ik uw opvattingen over de juridische analyse, de conclusies en de beleidsconsequenties zoals beschreven in de adviesaanvraag uiterlijk 31 maart 2003 tegemoet.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
3
Adviesaanvraag Stichting van de Arbeid AV/CAM/2003/94807
1. Inleiding De ontwikkeling van decentralisatie en differentiatie van de arbeidsvoorwaardenvorming is onder andere tot uitdrukking gekomen in enkele aangepaste structuren van bedrijfstakCAO’s. Kenmerkend is dat de betreffende bedrijfstak-CAO’s blijven bestaan als ordenend instrument en dat tegelijk in meer of mindere mate meer ruimte wordt gelaten om op een lager niveau onderdelen van de CAO vast te stellen, dan wel op onderdelen af te wijken van de basis-CAO, of nadere invulling te geven aan CAO-bepalingen. Zoals u zelf reeds constateerde is dit proces “zowel gestimuleerd vanuit de behoefte van ondernemingen aan een bepaalde mate van flexibilisering van de productie alsook door veranderende behoeften bij werknemers als gevolg van zich wijzigende samenlevings- en taakverdelingspatronen.” .1 De grafimedia-CAO, de horeca-CAO en de Metalektro-CAO zijn bekende voorbeelden hiervan. In de betreffende bedrijfstak-CAO’s wordt met behulp van zogeheten decentralisatiebepalingen op verschillende wijze vormgegeven aan de mogelijkheden voor decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming. De variatie in vormgeving lijkt te zijn bepaald door een variatie aan wensen van de betrokken CAO-partijen en omstandigheden in de betreffende bedrijfstakken. Gegeven de bestaande wenselijkheid van differentiatie en maatwerk en gegeven het blijvende belang van ordening van de arbeidsverhoudingen met behulp van het CAOinstrument is deze ontwikkeling in beginsel toe te juichen. De ontwikkeling naar gedecentraliseerde CAO-structuren heeft ook vragen opgeroepen. Vragen die vooral zijn opgekomen naar aanleiding van verzoeken tot het algemeen verbindend verklaren (AVV’en) van decentralisatiebepalingen. In principe hebben CAOpartijen grote vrijheid om te bepalen hoe zij decentralisatie binnen het kader van een bedrijfstak-CAO mogelijk maken. In het kader van AVV gelden voor het overdragen van bevoegdheden echter andere spelregels dan bij niet-AVV’de CAO, omdat decentralisatiebepalingen door AVV een verder reikend karakter krijgen dan een afspraak tussen contracterende partijen alleen. AVV´en is immers een daad van materiële wetgeving waardoor ook derden aan CAO-bepalingen worden gebonden. De vraag die daarom in de eerste plaats kan worden gesteld is of en hoe de ‘spelregels’ die CAO-partijen hebben vastgelegd om te kunnen decentraliseren zich verhouden tot de regels van AVV. In de tweede plaats betreft het de vraag wat de rechtsstatus en de rechtsgevolgen zijn van de decentrale regelingen die op grond van de decentralisatiebepaling worden overeengekomen (verder decentrale regelingen genoemd). Dit laatste mede in relatie tot vragen die in het parlement zijn gesteld in het kader van de notitie (zelf)regulering,2 in het bijzonder ten aanzien van CAO-bepalingen die verwijzen naar afspraken tussen de OR en de ondernemer. Met deze brief wil ik u mijn zienswijze voorleggen op deze vraagstukken en de daaruit voortvloeiende beleidslijn bij het AVV’en van decentralisatiebepalingen.
1
Stichting van de Arbeid, Naar arbeidsvoorwaarden op maat, 28 april 1999, Publicatienr. 1/99, pag. 15. “Notitie (zelf)regulering: relatie wetgever, sociale partners/medezeggenschapsorgaan in de arbeidsverhoudingen”, Eerste Kamer, vergaderjaar 1999-2000, nr. 222a. 2
4
2. Decentralisatiebepalingen en AVV Kenmerkend voor decentralisatiebepalingen in CAO’s is, dat CAO-partijen daarmee meer of minder verstrekkende bevoegdheden om nadere of andere arbeidsvoorwaardelijke afspraken te maken overdragen aan partijen op een “lager” niveau. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de mogelijkheid geheel of gedeeltelijk af te wijken van de CAO (zowel positief als negatief), tot aan de mogelijkheid een keuze te maken uit vooraf aangegeven alternatieven. Daarbij kunnen CAO-partijen zichzelf, een bedrijfstakorgaan, vakverenigingen, de ondernemer, de ondernemingsraad (OR) of de personeelsvertegenwoordiging (PVT), aanwijzen als de partijen aan wie de bevoegdheid wordt overgedragen. Het soort bevoegdheid dat aan partijen op een “lager” niveau wordt overgedragen om afwijkende arbeidsvoorwaarden te regelen kan daarbij worden beschouwd als het meest onderscheidende kenmerk tussen decentralisatiebepalingen. Indien de bevoegdheid af te wijken van de bedrijfstak-CAO door CAO-partijen wordt begrensd met behulp van een ondergrens, een kader met een ondergrens en een bovengrens, of door de mogelijkheid een keuze te maken uit vooraf gegeven alternatieven, dan is sprake van een geclausuleerde bevoegdheid. Van een ongeclausuleerde bevoegdheid is sprake als er geen grenzen zijn aangegeven en decentrale partijen de bevoegdheid krijgen om “ongelimiteerd” af te wijken.3 Het Toetsingskader AVV geeft als algemeen beleidsuitgangspunt, afgeleid uit de Memorie van Toelichting bij de Wet AVV: “Collectieve afspraken bevorderen evenwichtige arbeidsverhoudingen en arbeidsrust en vormen daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor een positieve sociaal-economische ontwikkeling. AVV heeft in de kern tot doel het uitoefenen van de verantwoordelijkheid van sociale partners (via collectieve afspraken in de vorm van CAO’s) te ondersteunen en te beschermen.” Decentralisatiebepalingen zijn op zichzelf genomen niet in strijd met dit uitgangspunt. CAO’s hoeven immers niet de rechtsverhouding tussen werkgever en werknemer tot in den treure te regelen. Uiteraard dienen ook decentralisatiebepalingen te voldoen aan de eisen die de Wet AVV stelt om AVV te verkrijgen. De vraag is hoe de in de praktijk voorkomende en denkbare decentralisatiebepalingen en de daaruit voortvloeiende decentrale regelingen zich tot AVV verhouden. In beginsel geldt dat van AVV’de CAO-bepalingen niet kan worden afgeweken. Elke werkgever en werknemer in de werkingssfeer van de betreffende CAO wordt door AVV gebonden (artikel 2 lid 1 Wet AVV), afwijkende bedingen zijn nietig (artikel 3 Wet AVV). Dit laat onverlet dat partijen in de CAO zelf kunnen regelen dat afwijking is toegestaan. Het AVV’en van CAO-bepalingen die mogelijkheden bieden tot afwijking van de CAO is in principe mogelijk. Hier ligt een parallel met de opzet van driekwartdwingend recht. Gegeven het wettelijke en regelgevende kader van AVV gelden echter wel enkele condities waaraan decentralisatiebepalingen dienen te voldoen. 2.1. De grenzen van het AVV’en van decentralisatiebepalingen Duidelijke grenzen van het AVV’en van decentralisatiebepalingen worden overschreden als CAO-partijen in decentralisatiebepalingen vastleggen dat zij aan partijen op een “lager” niveau een ongeclausuleerde bevoegdheid geven om algemeen verbindende afspraken te maken, of decentrale regelingen een algemeen verbindende status toekennen. In de praktijk blijkt dit voor te komen en kiezen CAO-partijen voor constructies waarbij in de 3
Uiteraard kunnen er wettelijke grenzen zijn waarvan niet afgeweken kan worden.
5
decentralisatiebepaling wordt vastgelegd dat decentrale regelingen dienen te gelden als, a) afspraak tussen ondernemer en OR of PVT die bindend is voor alle betrokkenen, b) bij voorbaat onderdeel uitmakend van de (bedrijfstak-)CAO, of c) afzonderlijk af te sluiten CAO die in de plaats treedt van de bepalingen in de bedrijfstak-CAO waarvan wordt afgeweken. 4 CAO-partijen geven met de eerste variant expliciet en feitelijk de bevoegdheid tot materiële wetgeving aan partijen op een lager niveau, hetgeen een wettelijke grondslag behoeft, die in dit geval ontbreekt. Bij de andere twee varianten wordt verondersteld of beoogd dat daarmee vooraf de status van AVV is toegekend aan de decentrale regeling, zijnde een aparte CAO of onderdeel uitmakend van de (hoofd-)CAO. Impliciet wordt hiermee ook een bevoegdheid tot materiële wetgeving toegekend aan decentrale partijen. Daarnaast wordt hiermee evenmin voldaan aan een andere noodzakelijke voorwaarde voor AVV. Op grond van de Wet AVV en het Toetsingskader AVV moet de minister namelijk de inhoud van de te AVV’en CAO-bepalingen kunnen toetsen. De inhoud van decentrale regelingen die nog tot stand moeten komen is op voorhand niet te beoordelen. Aangezien de minister geen “blanco cheque” aan CAO-partijen kan geven, kan ook een decentraal overeengekomen regeling niet op voorhand, automatisch met de oorspronkelijke CAO algemeen verbindend worden geacht. De conclusie is dat decentralisatiebepalingen waarin CAO-partijen een ongeclausuleerde bevoegdheid geven om op een lager niveau afspraken te maken (bij CAO of door de OR/PVT) met het oogmerk die afspraken algemeen verbindend te laten zijn, niet kan worden AVV´d. Hieruit vloeit voort dat decentralisatiebepalingen waarin CAO-partijen een ongeclausuleerde bevoegdheid geven om op een lager niveau afwijkende afspraken te maken, in beginsel wel voor AVV in aanmerking komen indien uit de decentralisatiebepalingen niet blijkt dat CAO-partijen het oogmerk hebben om de decentrale afspraken algemeen verbindend te laten zijn. Op grond van een dergelijke decentralisatiebepaling wordt feitelijk dispensatie verleend van (onderdelen van) de (AVV’de) CAO, zodra men (conform een eventueel voorgeschreven procedure of contractvorm) andere afspraken maakt op een lager niveau. De betreffende werkgevers en/of werknemers die de keuze maken af te wijken op grond van de decentralisatiebepaling krijgen daarmee hun contractvrijheid terug. De mate van binding aan de decentrale regeling is dan afhankelijk van de vorm die in de CAO is voorgeschreven voor de decentrale regeling (zie §3). Vaststaat dat de inhoud van een decentrale regeling die voortvloeit uit een dergelijke decentralisatiebepaling evenmin vooraf kan worden AVV’d, of als zodanig in de CAO kan worden aangemerkt. Decentralisatiebepalingen waarin is geregeld dat partijen op een lager niveau de geclausuleerde bevoegdheid krijgen binnen een kader nadere invulling te geven, komen voor AVV in aanmerking als daarbij door CAO-partijen geen algemeen verbindende werking wordt beoogd van de decentrale regelingen. Er is een mogelijkheid waarbij de inhoud van de decentrale regelingen vooraf kunnen worden AVV´d, namelijk indien de inhoud vooraf in voldoende mate bekend kan zijn bij de minister. Hiervan is sprake indien er concrete alternatieven in de CAO zijn opgenomen (zie verder §3). 2.2. Decentrale regelingen met aangewezen werknemers- en/of werkgeversorganisaties 4
Zie bijlage I voor praktijkvoorbeelden van elk van deze variaties
6
In het kader van AVV dient verder rekening te worden gehouden met de belangen van anders- of niet-georganiseerde werknemers. In de praktijk komen decentralisatiebepalingen voor waarin is vastgelegd dat over afwijkende (CAO-)afspraken slechts (of minstens) kan worden onderhandeld met voorgeschreven vakbonden (of werkgeversorganisaties).5 Met name op dit punt is een nadere juridische analyse uitgevoerd. Dit heeft tot het volgende inzicht geleid. AVV van decentralisatiebepalingen waarin staat voorgeschreven met welke werknemersorganisaties (of werkgeversorganisaties) decentrale regelingen moeten of kunnen worden overeengekomen impliceert een voorkeursbehandeling van bepaalde vakbonden (of werkgeversorganisaties) en dus van hun leden (art. 2 lid 5 Wet AVV). Dit staat op gespannen voet met de vrijheid niet lid te zijn van een bepaalde vakbond, gewaarborgd door artikel 2 van de ILO-conventie 87. Bovendien zou de minister in dat geval in strijd met artikel 4 in verbinding met artikel 2 van ILO-conventie 98 goedkeuren dat bepaalde CAO-partijen door het verzoeken van AVV van dergelijke decentralisatiebepalingen de positie van bepaalde vakbonden versterken ten koste van andere vakbonden. Als gevolg van bovenstaand inzicht zal de huidige gedragslijn bij de uitvoering van AVV worden gewijzigd. Volledigheidshalve zij nog het volgende opgemerkt. Wanneer een decentralisatiebepaling door CAO-partijen buiten het AVV-verzoek zou worden gelaten maar in de CAO tekst zelf zou worden gehandhaafd, dan volgt uit artikel 3 van de Wet AVV dat voor zover de decentralisatiebepaling zich over de AVV´de bepalingen uitstrekt, ten aanzien van de direct aan de CAO gebondenen daar voor de duur van het AVV-besluit geen toepassing aan kan worden gegeven. 3. Rechtsstatus en rechtsgevolgen van decentrale regelingen CAO-partijen kunnen de mogelijkheid om van (onderdelen van) de CAO af te wijken op verschillende manieren vormgeven, met verschillende consequenties voor de rechtsstatus en de rechtsgevolgen van de decentrale regelingen. 3.1. AVV’de decentrale regelingen Zoals hierboven aangegeven, kunnen CAO-partijen in de CAO alternatieven opnemen waartussen decentrale partijen een keuze kunnen maken. De overeengekomen keuze kan dan worden vastgelegd in een decentrale regeling. De partijen die de decentrale regeling overeenkomen kunnen bijvoorbeeld de ondernemer en de OR of de PVT zijn.6 Als in de decentralisatiebepaling de inhoud van de alternatieven vooraf duidelijk en concreet genoeg is aangegeven, dan kunnen deze alternatieven voor AVV in aanmerking komen en daarmee tegelijk (en vooraf) ook de definitieve keuze of invulling in de decentrale regeling. De onderliggende individuele arbeidsovereenkomsten worden in dit geval gemodelleerd door artikelen 2 en 3 van de Wet AVV. 3.2. Decentrale regeling als CAO
5 6
Zie bijlage II voor een praktijkvoorbeeld. Zie bijlage III voor een praktijkvoorbeeld.
7
Een decentralisatiebepaling kan inhouden dat bij CAO (ongeclausuleerd) van (onderdelen van) de CAO kan worden afgeweken.7 Om werkelijk als CAO te kunnen worden aangemerkt, dient de afwijkende decentrale regeling te voldoen aan de wettelijke vereisten, voortvloeiend uit de Wet CAO en artikel 4 van de Wet op de Loonvorming. Het rechtsgevolg hiervan is dat de onderliggende individuele arbeidsovereenkomsten van gebonden werknemers zijn gemodelleerd door artikelen 12 en 13 van de Wet CAO en die van ongebonden werknemers kunnen worden gemodelleerd door artikel 14 van de Wet CAO al dan niet in samenhang met artikel 7:613 BW (eenzijdig wijzigingsbeding). Indien partijen bij de AVV’de CAO-bepalingen of de decentrale partijen toch AVV van afwijkende decentraal overeengekomen CAO-bepalingen wenselijk achten, dan is daartoe geen andere mogelijkheid dan op grond van artikel 7 Wet AVV deze bepalingen als een tussentijdse wijziging voor te leggen voor AVV. Afwijkende decentraal overeengekomen CAObepalingen kunnen niet op voorhand, automatisch met de oorspronkelijke CAO algemeen verbindend worden geacht. 3.3. Decentrale regelingen als overeenkomst tussen ondernemer en OR/PVT Een decentralisatiebepaling kan inhouden dat van (onderdelen van) de CAO kan worden afgeweken met behulp van een decentrale regeling die tussen de ondernemer en de OR of PVT wordt overeengekomen. De ruimte voor afwijkende afspraken kan geclausuleerd zijn, bijvoorbeeld door het vaststellen van een ondergrens, of een kader. De overeenkomst tussen de ondernemer en de OR/PVT betreft dan een nadere invulling van of aanvulling op de CAO. Als in een decentralisatiebepaling CAO-partijen een ongeclausuleerde bevoegdheid geven om op lager niveau afwijkende afspraken te maken waarvoor geen algemeen verbindende werking is beoogd, dan kan dit worden beschouwd als een vorm van dispensatie. De ondernemer die conform de decentralisatiebepaling (op onderdelen) wil afwijken van de (AVV’de) CAO-bepalingen is gedispenseerd zodra hij met de OR of PVT een decentrale regeling overeenkomt. De AVV’de CAO-bepalingen waarvan met de decentrale regeling wordt afgeweken gelden niet meer voor de betrokken ondernemer en zijn werknemers. Gelet op de partijen bij de decentrale regeling, in dit geval de ondernemer en de OR/PVT, is echter niet vanzelfsprekend dat de regeling ook werkt tussen de ondernemer en zijn werknemers. Dit geldt in alle gevallen waarin geen sprake is van vooraf in de CAO aangegeven concrete alternatieven. 3.4. Doorwerking van decentrale regelingen in individuele arbeidsovereenkomsten De in paragrafen 3.1 en 3.2 besproken decentrale regelingen kennen doorwerking in de individuele arbeidsovereenkomst op grond van de Wet AVV dan wel de Wet CAO. Afspraken die tussen de ondernemer en de OR/PVT worden overeengekomen werken niet rechtstreeks door in de individuele arbeidsovereenkomsten van het vakbondslid noch in die van een ongebonden werknemer. De ondernemer en de OR/PVT binden alleen zichzelf. Dit neemt niet weg dat CAO-partijen met een dergelijke decentralisatiebepaling beogen de (afwijkende) decentrale regeling tussen de ondernemer en de OR/PVT ook voor alle werknemers in de betreffende onderneming te laten gelden. De ondernemer heeft hiertoe de mogelijkheid door gebruikmaking van een eenzijdig wijzigingsbeding op grond van titel 7:613 BW, of het opnemen van een bepaling in de individuele arbeidsovereenkomsten die er toe strekt dat afspraken tussen de ondernemer en de OR/PVT deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst. 7
Zie bijlage II voor een praktijkvoorbeeld.
8
Doorwerking in individuele arbeidsovereenkomsten is tevens mogelijk als de decentrale regeling die tussen ondernemer en OR/PVT is overeengekomen de status van CAO heeft gekregen. In dat geval vindt binding van gebonden werknemers plaats op grond van artikelen 12 en 13 van de Wet CAO. Binding van ongebonden werknemers kan plaatsvinden op grond van artikel 14 van de Wet CAO, al dan niet met toepassing van artikel 7:613 BW (eenzijdig wijzigingsbeding). De vraag is wanneer een overeenkomst tussen de ondernemer en de OR/PVT als CAO kan gelden. Het feit dat het overeenkomen van een afwijkende decentrale regeling (in de vorm van een overeenkomst tussen ondernemer en OR/PVT) voortvloeit uit een decentralisatiebepaling in de CAO betekent niet vanzelfsprekend dat de decentrale regeling als een CAO kan worden aangemerkt. CAO-partijen kunnen daartoe echter wel maatregelen treffen. In de eerste plaats kunnen CAO-partijen volmacht verlenen aan derden om in het verlengde van de CAO onderhandelingen over een decentrale regeling te voeren. Zo kan een volmacht worden gegeven aan de ondernemer en de (leden van) de OR. Aan het gebruik van de figuur van volmacht zijn echter wel risico´s verbonden zodat het nog maar de vraag is of deze vorm de praktijk dient. Kenmerk van de volmacht is dat de volmachtgever de gevolmachtigde de bevoegdheid geeft in zijn naam rechtshandelingen -het maken van een collectieve afspraak- te verrichten. De grenzen bij volmacht liggen niet bij voorbaat vast. Zo zal er interpretatieruimte kunnen zijn met betrekking tot de uitvoering van de volmacht. Wat zal bijvoorbeeld de situatie zijn als een ondernemingsraad een koers kiest die afwijkt van wat één van die vakbonden voor ogen stond? Naast de volmachtverlening op zichzelf, zullen er ook afspraken moeten worden gemaakt over hoe met de volmacht moet worden omgegaan en over de vraag in hoeverre de volmachtgever zelf nog van zijn bevoegdheden gebruik kan maken. De figuur van volmacht lijkt niet de meest geëigende figuur voor een collectieve regeling van de rechtspositie van werknemers. Indien toch voor deze figuur wordt gekozen, staat voorop dat indien CAO-partijen hebben beoogd een decentrale regeling de status van CAO te geven, deze niet eerder de status van CAO kan hebben dan nadat is voldaan aan de wettelijke vereisten (op grond van de Wet CAO, art. 4 Wet op de Loonvorming). Een tweede manier om doorwerking te kunnen regelen voor decentrale regelingen die zijn overeengekomen tussen de ondernemer en de OR/PVT is dat CAO-partijen zich in de CAO jegens de in de CAO bedoelde ondernemers en OR/PVT verplichten de binnen aangegeven kaders -al dan niet op eigen naam- gemaakte decentrale afspraken als de hunnen te beschouwen en overnemen (zover nodig na ledenraadpleging) en de op grond van de Wet CAO en artikel 4 wet op de Loonvorming voorgeschreven formaliteiten te vervullen om de decentrale afspraken het karakter van een CAO te verlenen. Op deze wijze heeft de ondernemer ook een rechtsingang om nakoming van de toezegging van werknemers- en werkgeversorganisaties af te dwingen. Er zal ook minder snel dan bij de figuur van volmacht debat ontstaan over het eventuele CAO-karakter van de decentrale afspraken. Een dergelijke CAO geldt dan alleen voor de betreffende onderneming waar de afspraak is gemaakt. De onderliggende individuele arbeidsovereenkomsten van gebonden werknemers zijn dan gemodelleerd door artikelen 12 en 13 van de Wet CAO en die van ongebonden werknemers kunnen worden gemodelleerd door artikel 14 van de Wet CAO, al dan niet in samenhang met artikel 7:613 BW (eenzijdig wijzigingsbeding).
9
4. Conclusies Uit het bovenstaande trek ik de volgende conclusies. 4.1. Conclusies met betrekking tot decentralisatiebepalingen in een CAO: − Decentralisatiebepalingen kunnen in beginsel voor AVV in aanmerking komen; − Decentralisatiebepalingen komen niet voor AVV in aanmerking als CAO-partijen overeenkomen dat decentrale partijen de bevoegdheid krijgen algemeen verbindende afspraken te maken; − Decentralisatiebepalingen komen niet voor AVV in aanmerking als CAO-partijen voor decentrale regelingen bij voorbaat een algemeen verbindende status beogen; − Decentralisatiebepalingen komen niet voor AVV in aanmerking als CAO-partijen voorschrijven dat decentrale regelingen slechts met bepaalde werkgevers- of werknemersorganisaties overeen kunnen worden gekomen; − Decentralisatiebepalingen die door partijen buiten het AVV-verzoek worden gehouden maar in de CAO-tekst worden gehandhaafd en zich uitstrekken over de AVV´de bepalingen kunnen ten aanzien van de direct aan de CAO gebondenen op grond van artikel 3 van de Wet AVV niet worden toegepast. 4.2. Conclusies met betrekking tot decentrale regelingen op basis van een CAO: − Decentrale regelingen kunnen als AVV´d worden aangemerkt als in de AVV´de CAO de inhoud van de alternatieven vooraf duidelijk en concreet genoeg is aangegeven en daarmee tegelijk (en vooraf) ook de definitieve keuze of invulling in de decentrale regeling; − Decentrale regelingen kunnen als CAO worden aangemerkt indien is voldaan aan de wettelijke vereisten (op grond van de Wet CAO; art. 4 Wet op de Loonvorming); − Decentrale regelingen die tussen de ondernemer en OR/PVT worden overeengekomen, hebben geen automatische doorwerking in de individuele arbeidsovereenkomst. Doorwerking in de individuele arbeidsovereenkomst kan onder meer worden bewerkstelligd doordat: - de ondernemer een eenzijdig wijzigingsbeding in de individuele arbeidsovereenkomst opneemt, of; - de ondernemer een bepaling in de arbeidsovereenkomst opneemt die er toe strekt dat afspraken tussen de ondernemer en de OR/PVT deel uitmaken van de arbeidsovereenkomst. − CAO-partijen kunnen tussen ondernemer en OR/PVT overeengekomen decentrale regelingen ‘overnemen´ waarna de decentrale regeling de status van CAO en doorwerking op grond van de Wet CAO kan verkrijgen als aan de overige wettelijke vereisten is voldaan. Deze conclusies zijn leidend voor de gedragslijn bij de beoordeling van AVV-verzoeken met betrekking tot decentralisatiebepalingen. De Wet CAO, de Wet AVV en het Toetsingskader AVV voorzien in voldoende gronden voor deze gedragslijn. Desalniettemin ben ik voornemens om de gedragslijn met betrekking tot decentralisatiebepalingen in het Toetsingskader te expliciteren met het oog op de transparantie van het AVV-beleid. Het voornemen is om op een zo kort mogelijke termijn maar uiterlijk 1 april 2003 invulling te geven aan de gedragslijn met betrekking tot decentralisatiebepalingen. 5. Wijzigingsvoorstel
10
In het kader van de transparantie van het AVV-beleid ben ik voornemens om het Toetsingskader AVV als volgt te wijzigen. Aan onderdeel 4.3. van het Toetsingskader AVV zal een nieuw punt 7. worden toegevoegd: 7. CAO-bepalingen waarin CAO-partijen een bevoegdheid geven om op een lager niveau afwijkende afspraken te maken, de zogenaamde decentralisatiebepalingen, en : a. daarbij het oogmerk hebben om de decentrale afspraken algemeen verbindend te laten zijn, tenzij de inhoud van de decentrale regeling overeenkomt met een of meer in de CAO aangegeven alternatieven; b. en waarin staat voorgeschreven met welke werknemersorganisaties (of werkgeversorganisaties) decentrale regelingen kunnen worden overeengekomen, hetgeen een voorkeursbehandeling van bepaalde vakbonden (of werkgeversorganisaties) impliceert en dus van hun leden (zie onderdeel 5.3. sub c).
11
6. Vragen aan de Stichting van de Arbeid Graag zie ik uw opvattingen over de op de boven beschreven analyse, de conclusies en de beleidsconsequenties uiterlijk 31 maart 2003 tegemoet.
12
Bijlage I Voorbeelden decentralisatiebepalingen in CAO’s met algemeen verbindende decentrale regelingen Variant a: decentrale regeling is bindend voor alle betrokkenen Grafimedia-CAO 2000/2002 Artikel 4 lid 4 onderdeel 1: Per onderneming worden tussen werkgever en werknemers afspraken gemaakt over de invulling van de in bepalingen van deze CAO daartoe aangewezen onderwerpen. Dergelijke afspraken worden in deze CAO aangeduid als decentrale afspraken. Artikel 4 lid 4 onderdeel 6: Decentrale afspraken zijn bindend voor werkgever en werknemer indien zij tot stand zijn gekomen op de voorgeschreven wijze. Anders tot stand gekomen decentrale afspraken op ondernemingsniveau die een invulling van de CAO beogen zijn nietig. Variant b: decentrale regeling/afspraak maakt bij voorbaat deel uit van CAO CAO Welzijn 2001-2002 Artikel 7 lid 4: In afwijking van lid 1 kunnen werkgever en ondernemingsraad in schriftelijke overeenstemming bij die CAO-regelingen waar dat is aangegeven ten aanzien van de daarin geregelde arbeidsvoorwaarden een specifiek voor de eigen instelling geldende regeling overeenkomen. Deze decentrale instellingsregeling wordt geacht deel uit te maken van de CAO en prevaleert boven de CAO-bepaling waarvan is afgeweken. Variant c: decentrale regeling treedt in de plaats van (AVV’de) CAO-bepalingen Metalektro-CAO 2001/2002 Artikel 1.5 lid 3: De bepalingen in de MB-CAO treden voorzover nodig in de plaats van de betreffende bepalingen in deze overeenkomst.
13
Bijlage II Voorbeeld decentralisatiebepaling met aangewezen werknemerspartijen Metalektro-CAO 2001/2002 Artikel 1.5 lid 1: Bij of krachtens een CAO met bij deze overeenkomst betrokken vakverenigingen kan worden afgeweken van de B-bepalingen in deze overeenkomst. Die CAO wordt hierna aangeduid als “MetelaktroB-CAO”, afgekort “MB-CAO”. Van de Abepalingen in deze CAO kan bij MB-CAO slechts in voor werknemers gunstige zin worden afgeweken.
14
Bijlage III Voorbeeld decentralisatiebepaling met vooraf vastgestelde alternatieven CAO Horeca- en aanverwante bedrijf 2001/2002: Artikel 3 Toepassing A-, B- en C-regeling 1. Algemene structuur van de CAO. De structuur van deze CAO is zodanig ingericht dat op decentraal niveau, dat wil zeggen op ondernemingsniveau, nadere regelingen kunnen worden getroffen over aantal daartoe aangegeven onderwerpen. Deze CAO kent de drie volgende regelingen: − de A-regeling: de A-regeling betreft alle bepalingen van de CAO. Indien er een Ben/of C-regeling van toepassing kan zijn, wordt dat in die bepalingen aangegeven; − de B-regeling: de B-regeling bevat een alternatief op de betreffende A-regeling, waaruit de werkgever, na raadpleging van de werknemers, met inachtneming van het bepaalde in dit artikel een keuze maakt. De keuze dient schriftelijk te worden vastgelegd; − de C-regeling: de C-regeling geeft kaders aan waarbinnen de werkgever en de werknemers in overleg een bedrijfsregeling kunnen afsluiten. Voorbeeld CAO-artikel met B-regeling: Artikel 8 Arbeidstijden en rusttijden Artikel 8 lid 2. Maximale arbeidstijden b. Voor de jeugdige werknemer: - maximaal 8 uur per dag; maximaal 40 uur per week; tot maximaal 19.00 uur; maximaal op 8 dagen aaneengesloten arbeid. De in de Arbeidstijdenwet voorgeschreven minimum rusttijden dienen bij de toepassing van deze bepaling in acht te worden genomen. De jeugdige werknemer is niet verplicht meer te werken dan 8 uren per dag en 40 uren per week. e. Toepassing B-regeling Met in achtneming van het bepaalde in artikel 3 van deze CAO kan in het kader van de Bregeling in afwijking van het bepaalde in dit lid het volgende worden afgesproken: Maximale arbeidstijd voor de jeugdige werknemer In afwijking van het bepaalde in dit lid kan worden afgesproken dat de jeugdige werknemer uiterlijk tot 22.00 uur werkzaam kan zijn.