Accountantskamer Zwolle Procedurenummer: 14/2876 Wtra AK Datum: 14 januari 2015
VERWEERSCHRIFT inzake:
de heer P. WERKMAN, kantoorhoudende te Amersfoort, verweerder,
tegen:
de heer S.H. Yeyden, te Rotterdam, klager.
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
3
2.
BING en de opdracht
3
2.1
Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING)
3
2.2
Aanleiding onderzoek en onderzoeksvragen
3
3.
Rol en verantwoordelijkheid verweerder
4
4.
De klachten
6
4.1
Klachtonderdeel A, conclusie dat sprake was van oneigenlijke druk
6
4.2
Klachtonderdeel B, presentatie onderzoek
8
4.3
Klachtonderdeel C, gunning opdracht aan BING
9
4.4
Klachtonderdeel D, aanpak onderzoek
10
4.5
Klachtonderdeel E, kwalificaties voorleggen in wederhoor
11
5.
6.
Overige opmerkingen
11
5.1
Tuchtzaken, uitschrijving uit accountantsregister
11
5.2
Kritiek
12
5.3
Handhaven internaat
13
5.4
Overig
13
Slotsom
13
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 2
1.
Inleiding
De aan de Accountantskamer voorgelegde klacht heeft betrekking op een opdracht voor de deelgemeente Feijenoord, uitmondend in een rapport d.d. 27 juni 2013 van BING. Het rapport is door BING uitgebracht onder eindverantwoordelijkheid van de heer E. Kolthoff, destijds collega-directeur van verweerder. Verweerder was, samen met andere onderzoekers en adviseurs van BING, betrokken bij deze opdracht. Het rapport is overgelegd als productie 1 bij het klaagschrift van de heer Yeyden. Ten tijde van de opdracht was de heer Yeyden voorzitter van het deelgemeentebestuur van de deelgemeente Feijenoord. Voor zover de klacht gericht is tegen Bureau Integriteit BV (BING) is deze niet ontvankelijk, omdat het accountantstuchtrecht niet op vennootschappen/bedrijven van toepassing is (daargelaten dat BING geen accountantskantoor is), maar slechts op in het accountantsregister ingeschreven RA’s. De klacht is evenmin ontvankelijk voor zover deze ziet op het handelen van Kolthoff, die geen registeraccountant is. Verweerder is van mening dat de verwijten die klager maakt iedere grond missen. Verweerder heeft zijn deel van het totale onderzoek op een objectieve, integere, deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd. De bevindingen en oordelen zijn in het rapport juist en volledig weergegeven. Overigens is dit niet gebeurd onder eindverantwoordelijkheid van verweerder, maar van de heer Kolthoff, waarover later meer. Verweerder zal in hoofdstuk 2 relevante feiten met betrekking tot de opdracht weergeven. In hoofdstuk 3 zal verweerder ingaan op zijn rol en verantwoordelijkheid. In hoofdstuk 4 zal hij het verweer tegen de specifieke klachtonderdelen weergeven. Op een aantal overige opmerkingen van klager zal verweerder in hoofdstuk 5 ingaan. Het verweerschrift wordt afgesloten met een slotsom.
2.
BING en de opdracht
2.1
Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING)
Bureau Integriteit BV (BING) is in 2004 opgericht als dochteronderneming van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. In 2008 is BING verzelfstandigd. BING ondersteunt onder meer gemeenten, provincies, woningcorporaties, waterschappen en de rijksoverheid met advies, training en onderzoek op het gebied van integriteit. Bij BING werken onderzoekers en adviseurs met verschillende achtergronden, zoals bestuurskunde, psychologie, recht, sociologie, criminologie etc. Daarnaast waren er twee registeraccountants werkzaam. De een is per 1 januari 2013 met pensioen gegaan, de ander betreft verweerder, die zich per 31 juli 2013 heeft laten uitschrijven. Voor de achtergronden van zijn uitschrijving uit het accountantsregister verwijst verweerder naar een eerder door hem geschreven blog, Productie 1. Verweerder maakt deel uit van de directie van BING. Ten tijde van de opdracht voor de deelgemeente Feijenoord bestond de directie verder uit de heer E. Kolthoff (criminoloog) en mevrouw I. Nijhof (socioloog). De heer Kolthoff is voorts werkzaam als lector bij de Juridische Hogeschool Avans-Fontys en als hoogleraar criminologie bij de Open Universiteit. 2.2
Aanleiding onderzoek en onderzoeksvragen
In het rapport van BING zijn de aanleiding van het onderzoek en de onderzoeksvragen als volgt vermeld: ‘Zoals beschreven in het schriftelijke offerteverzoek (d.d. 14 maart 2013) van de deelgemeente Feijenoord, hebben in het voorjaar van 2013 diverse media bericht over (mogelijke) misstanden in de deelgemeente Feijenoord. Daarbij is de teneur in de berichtgeving dat wellicht sprake is van belangenverstrengeling, met name met betrekking tot het verstrekken en continueren van subsidiegelden. De indruk is hiermee gewekt, zo stelt de deelraad, dat in de deelgemeente cliëntelisme en oneigenlijke politieke druk bepalend zouden zijn geweest voor besluiten van het deelgemeentebestuur. Dit heeft de deelraad doen besluiten, bij moties d.d. 21 februari en 5 maart 2013, een onafhankelijk onderzoek in te stellen waarin de integriteit en professionaliteit van het deelgemeentelijk bestuur en andere actoren nader worden bekeken.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 3
Ten behoeve van de kaders van het onderzoek, is door de deelraad gesteld dat hij graag een antwoord ziet op de volgende onderzoeksvragen: 1. Kan in zijn algemeenheid worden geconstateerd dat het subsidieproces in de deelgemeente Feijenoord ordentelijk verloopt en voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld? Wat zijn bijvoorbeeld de bevindingen van de accountant hierover? 2. Is er bij het door het bestuur van de deelgemeente verlenen van subsidies en/of opdrachten of bij bredere politieke besluitvorming, zoals bijvoorbeeld ambtelijke en bestuurlijke overlegmomenten en de resultaten daarvan, sprake geweest van oneigenlijke politieke druk? Zo ja, is dan wél het verlenen van deze subsidies, opdrachten c.q. de bredere politieke besluitvorming vervolgens ordentelijk verlopen of niet? 3. Is bij het verlenen van subsidies en/of opdrachten of bij bredere politieke besluitvorming sprake geweest van integriteitschending? 4. Welke conclusies kunnen er naar aanleiding van het onderzoek worden getrokken en welke aanbevelingen kunnen er in het kader van het verbeteren en vernieuwen van het eigen (integer en professioneel) handelen aan de deelraad c.q. dagelijks bestuur worden gedaan? De deelraad van Feijenoord wil duidelijkheid over een onderwerp dat reeds ruime aandacht had gekregen (landelijke pers), maar was blijven steken op het niveau van verdachtmakingen en beschuldigingen. Met behulp van een onafhankelijk onderzoek kan deze ruis worden geklaard, waarbij de conclusies en aanbevelingen door de deelraad ter hand kunnen worden genomen. Uit de opdrachtkaders blijkt dat de deelraad tevens voorstander is van een wetenschappelijke beschouwing over en onderbouwing van het onderwerp. Hierdoor kunnen de bevindingen over de praktijk in de deelgemeente Feijenoord geabstraheerd worden naar meer generalistische gegevens (trends, landelijke cijfers etc.). De door de deelraad gestelde onderzoeksvragen geven blijk van behoefte aan een breed en evenzeer diepgaand onderzoek. De vraagstelling is toegespitst op generale antwoorden, die voortkomen uit onderzoek naar separate – uiteenlopende – dossiers. In de vraagstelling is het aantal potentiële dossiers ongelimiteerd. Gelet op de gestelde onderzoekskaders (doorlooptijd, financiën), is een afbakening aangebracht met betrekking tot het aantal te onderzoeken dossiers. Uit mediaberichtgeving volgde dat enkele specifieke (subsidie)dossiers reeds onderwerp van discussie waren. Om hierover duidelijkheid te scheppen, achtten wij het noodzakelijk om in ieder geval specifiek deze dossiers te betrekken in het onderzoek. Hieruit volgt dat de onderzoeksbevindingen casus-gedreven zijn. Deze casusbevindingen worden op zichzelf beoordeeld en daarnaast kan – op basis van de wetenschappelijke kaders – een reflectie worden gegeven op deze bevindingen. Ten aanzien van deze reflectie is het van belang om de reikwijdte daarvan te zien. Een beperkte steekproef zal in het algemeen immers slechts gedeeltelijk gebruikt kunnen worden om algemene uitspraken te kunnen doen. Naast het terugkijken op (subsidie-/opdracht)besluitvormingsprocessen in beide bestuursperiodes, wil de deelgemeente Feijenoord leren voor de toekomstige besluitvorming.’ Het schriftelijke offerteverzoek (d.d. 14 maart 2013) van de deelgemeente Feijenoord is bijgevoegd als Productie 2. De deelraad heeft, via een begeleidingscommissie, offertes gevraagd aan acht bureaus, waarna de opdracht vervolgens op basis van de offertes en de gesprekken aan BING is gegund. De offerte van BING (d.d. 26 maart 2013) is bijgevoegd als Productie 3.
3.
Rol en verantwoordelijkheid verweerder
Het deel van het onderzoek waarvoor verweerder verantwoordelijk was is op een objectieve, integere, deskundige en zorgvuldige wijze uitgevoerd. Zijn bevindingen zijn in het rapport adequaat weergegeven.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 4
Dat geldt ook voor de conclusies (beantwoording onderzoeksvragen). Zoals vermeld was de heer Kolthoff eindverantwoordelijk voor de opdracht. Over de teamsamenstelling is in de offerte het volgende vermeld: ‘De opdracht wordt verricht onder leiding en verantwoordelijkheid van twee directeuren. Voor het wetenschappelijke deel is dit ondergetekende, prof. dr. Emile Kolthoff, en voor het feitenonderzoek is dit de heer Peter Werkman. Het onderzoek wordt uitgevoerd door twee senior onderzoekers/adviseurs, de heer drs. Christiaan Kooman en de heer Berend Snijders MA., en door twee onderzoekers/adviseurs, mevrouw Leontien van der Heijden MSc LLM en mevrouw drs. Annette Heldens. Voor (bijzondere) juridische adviezen is de heer mr. Olaf Schuwer beschikbaar. De profielen van de in te zetten onderzoekers/adviseurs zijn in bijlage 2 vermeld.’ Kolthoff was de eindverantwoordelijke directeur op deze opdracht (zoals ook blijkt uit de ondertekening van de offerte en het rapport) en verweerder was verantwoordelijk voor een deel van de opdracht. Binnen BING ondertekent de eindverantwoordelijke voor de opdracht de offerte en het rapport. Conform de offerte was verweerder verantwoordelijk voor de inrichting en uitvoering van het feitenonderzoek. Uit het rapport komt naar voren dat het feitenonderzoek in lijn met de geoffreerde aanpak is ingericht en uitgevoerd. Van de klachten van de heer Yeyden stelt verweerder vast dat in ieder geval de klachten A, B en C geen betrekking hebben op het feitenonderzoek. Het wetenschappelijk deel is uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de heer Kolthoff, zoals ook blijkt uit bovenstaand citaat uit de offerte en uit een brief d.d. 18 april 2013 van de commissievoorzitter aan de deelraad Feijenoord (Productie 4). In die brief is (in de voorlaatste alinea op bladzijde 2) het volgende vermeld: ‘BING heeft er gezien de korte beschikbare tijd voor gekozen om een team van zes medewerkers op dit onderzoek in te zetten, waaronder prof. dr. Emile Kolthoff. Hij is naast één van de directeuren van BING ook bijzonder hoogleraar in de criminologie aan de Open Universiteit en tevens research fellow bij de onderzoeksgroep Quality of Governance aan de VU te Amsterdam, waar hij zich reeds jaren bezig houdt met onderhavige thematiek.’ En net daarboven vermeldt deze brief: ‘Als tweede zal BING zorg dragen voor een wetenschappelijke beschouwing over en onderbouwing van de onderwerpen waar het onderzoek betrekking op heeft. Het gaat dan met name om het opstellen van een toetsingskader om casuïstiekgericht een beoordeling te kunnen geven van onderzoeksbevindingen en theoretische/wetenschappelijke kaders om het palet aan bevindingen in een breder perspectief te kunnen beschouwen. Met dit laatste wordt door BING beoogd om een reflectie te kunnen geven op de bevindingen uit het onderzoek en op basis hiervan ‘lessons learned’ te kunnen aangeven ten behoeve van toekomstige besluitvorming.’ Dit wetenschappelijk deel komt naar voren als onderdeel van het toetsingskader en in de conclusies, met name daar waar het gaat over thema’s als oneigenlijke druk en machtsbederf. Verweerder kan in tuchtrechtelijke zin niet worden aangesproken, voor zover de klachten zien op de conclusie van de heer Kolthoff dat sprake was van oneigenlijke druk uitgeoefend door de DB-voorzitter (in casu klager) op de manager Expertiseteam. In dat kader wijst verweerder ook op jurisprudentie van de Raad van Tucht (beslissing 9 maart 2009, zaaknummer R 650) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (LJN BT6382; datum uitspraak 2209-2011, gepubliceerd op 3-10-2011). Daarbij is vastgesteld dat de betrokken registeraccountants verantwoordelijk zijn voor de door hen opgestelde feitelijke bevindingen en voor de wijze waarop zij hun onderzoek hebben uitgevoerd, terwijl zij tevens verantwoordelijkheid dragen voor een op ethische principe gebaseerde cultuur in hun werkomgeving. Zij zijn echter niet verantwoordelijk voor de eindredactie van het rapport. Voor de beoordelingen en kwalificaties in het rapport en voor de manier waarop het rapport is gepresenteerd zijn zij evenmin verantwoordelijk gehouden.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 5
4.
De klachten
Klager besteedt veel woorden aan niet onderbouwde en feitelijk onjuiste verdachtmakingen en beschuldigingen aan het adres van verweerder. Verweerder verwacht dat de Accountantskamer zich door het tendentieuze betoog niet laat beïnvloeden. Voor zover de beschuldigingen enigszins concreet zijn, zal verweerder erop ingaan. Voor het overige wijst verweerder de kritiek ook af. Hierna zal op de klachtonderdelen A tot en met E worden ingegaan. 4.1
Klachtonderdeel A, conclusie dat sprake was van oneigenlijke druk
Primair ligt de vraag voor of verweerder in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk is voor de conclusie waar klager over valt. Zoals hiervoor beschreven was verweerder als directeur verantwoordelijk voor het feitenonderzoek en was zijn collega Kolthoff verantwoordelijk voor het wetenschappelijke deel en eindverantwoordelijk voor de opdracht. De eindverantwoordelijkheid voor de redactie van het rapport lag dus ook bij de heer Kolthoff. Dat geldt temeer nu de kwalificatie ‘oneigenlijke druk’ is gebaseerd op zijn deel van het onderzoek. De klacht treft geen doel, nu niet is gebleken dat de verweten gedragingen zijn verricht door verweerder. De tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van verweerder gaat niet zo ver dat deze zich mede uitstrekt tot de wetenschappelijke analyse en eindredactie van de heer Kolthoff. Als directeur van BING en als verantwoordelijke voor een ander deel van het onderzoek mag van verweerder een marginale toetsing worden verwacht van het deel dat tot het competentiegebied van de heer Kolthoff behoort. Een toetsing die uit twee onderdelen bestaat. Een algemene toetsing van de professionaliteit van de heer Kolthoff (de wetenschappelijke positie en reputatie van de heer Kolthoff) en een specifieke toetsing van zijn rapportage, gebaseerd op de kennis en ervaring van verweerder zelf. Niet voor niets is de heer Kolthoff ingezet en is het onderzoek opgedeeld. De inbreng van de heer Kolthoff is van doorslaggevende betekenis geweest bij de keuze door de opdrachtgever voor BING (zie eerder vermelde Productie 4). Subsidiair is verweerder van mening dat de klacht geen doel treft op inhoudelijke gronden. De kwalificatie van de heer Kolthoff van ‘oneigenlijke druk’ is gebaseerd op feiten, die adequaat zijn vermeld in het rapport. Er is een deugdelijke grondslag voor deze kwalificatie. De kwalificatie is bovendien te plaatsen in het theoretische kader (toetsingskader, zoals beschreven in hoofdstuk 4). Anders dan klager in zijn klaagschrift lijkt te betogen, is deze conclusie niet onevenredig belicht. Klager maakt kritische opmerkingen over het toetsingskader. Het blijft echter bij niet onderbouwde beschuldigingen zoals ‘dat het normenkader van BING boterzacht en subjectief is’ en ‘de methode staat haaks op algemeen aanvaarde methoden van waarheidsvinding en het vigerende bewijsrecht’. Op bladzijde 18-20 doet klager allerlei uitlatingen over het toetsingskader die niet correct zijn. Voor het onderzoek is een uitgebreid en naar de mening van verweerder passend toetsingskader gehanteerd (zie hoofdstuk 4), met naast relevante wet- en regelgeving een wetenschappelijk kader (met bronvermeldingen). De beoordeling van klagers gedrag komt voort uit het volgende. In hoofdstuk 9.4.2 (pg. 67) wordt ingegaan op het aanbestedingsproces voor het opbouwwerk (dit speelt in de periode oktober – december 2012). Nadat ambtelijk een aanbestedingsproces was ingezet, ondersteund door een extern bureau, wordt op het laatste moment door het DB besloten om af te zien van definitieve gunning bij één van de voorlopig gegunde deelopdrachten. In het onderliggend ambtelijk advies wordt deze keuze afgeraden. Voorafgaand aan dit besluit is vanuit het DB druk uitgeoefend op de portefeuillehouder (9.4.2.2.) om één opdracht niet te verstrekken. Daarbij is vanuit het DB een ‘juridische second opinion’ geëist, waarover de portefeuillehouder stelt ‘“Ik ben toen boos geworden. (…) Door achteraf een juridische check te willen, stel je het vertrouwen in je mensen en in het proces ter discussie. Dit vond ik niet terecht en niet kunnen.” De manager Expertiseteam was de kartrekker van het aanbestedingstraject. Het voorval tussen de DB-voorzitter (klager) en de manager Expertiseteam komt naar voren in dit dossier. In paragraaf 9.4.2.3 van het rapport wordt ingegaan op ‘druk op ambtenaren’, waar het voorval tussen de DB-voorzitter en de manager Expertiseteam is beschreven. Klager heeft als DB-voorzitter deze ambtenaar bij zich geroepen en gezegd dat hij zich zorgen maakte om haar positie. Alle betrokkenen zijn hierover in het onderzoek bevraagd. In zijn klaagschrift geeft klager de volgende toelichting over zijn zorgen: ‘Ik maakte mij zorgen dat zij en de portefeuillehouder vanwege onvoldoende politiek draagvlak over het
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 6
uitvoeren van opbouwwerk door bedrijf S met een motie van wantrouwen weggestuurd zouden kunnen worden. Dat was de politieke werkelijkheid.’ Klager maakt hierbij echter geen onderscheid tussen een ambtenaar en een bestuurder. De deelraad kan een bestuurder wegsturen, maar niet een manager Expertiseteam. Voor een integer bestuur is het van wezenlijk belang dat ambtenaren vanuit hun rol en expertise op een veilige manier hun werk kunnen doen. De mededeling dat hij zich zorgen maakte over haar positie maakte daar in de gegeven omstandigheden inbreuk op. Niet voor niets is de manager Expertiseteam opgeschaald naar de deelgemeentesecretaris. Zoals vermeld in het rapport heeft zij de opmerking als druk ervaren en voelde zij zich daar onprettig bij. Ook de DB-voorzitter (klager) is bevraagd over dit gesprek en wat hij bedoelde. Ook dat is in het rapport weergegeven (de relevante verklaringen zijn verwerkt op de bladzijden 74 en 75 van het rapport). Dat betrokkenen het vervolgens hebben uitgesproken , laat onverlet dat het voorval zich heeft voorgedaan. De door klager bestreden conclusie van de heer Kolthoff is er een die volledig past binnen het kader van de opdracht. De conclusie is onderdeel van het antwoord op onderzoeksvraag 2: ‘Is er bij het door het bestuur van de deelgemeente verlenen van subsidies en/of opdrachten of bij bredere politieke besluitvorming, zoals bijvoorbeeld ambtelijke en bestuurlijke overlegmomenten en de resultaten daarvan, sprake geweest van oneigenlijke politieke druk? Zo ja, is dan wél het verlenen van deze subsidies, opdrachten c.q. de bredere politieke besluitvorming vervolgens ordentelijk verlopen of niet?’ Op bladzijde 129 wordt vervolgens met verwijzing naar het wetenschappelijk kader uitleg gegeven over het begrip oneigenlijke druk. Dat in het rapport (veel) aandacht wordt besteed aan – de duiding van – oneigenlijke druk, houdt verband met de vraagstelling vanuit de opdrachtgever. Onderzoeksvraag 2 gaat expliciet in op de vraag of er sprake is geweest van oneigenlijke politieke druk. Over een aantal onderzochte dossiers zijn bij de beantwoording van deze onderzoeksvraag vervolgens opmerkingen gemaakt. De casus ‘Opbouwwerk bedrijf S’ is er daar een van. Volledigheidshalve wordt dit deel van de conclusie (bladzijde130) hieronder vermeld: ‘In het aanbestedingsproces ten behoeve van het opbouwwerk in de overbruggingsperiode januari/ september 2013, is door enkele betrokkenen benoemd dat zij stevige druk hebben ervaren door bestuurders. Dit geldt voor de huidig portefeuillehouder Participatie, die eind november 2012/begin december 2012 te verstaan kreeg van collega-bestuurders dat het ongewenst was om een (deel)opdracht te gunnen aan BV S-Zuid. De argumentatie die daarbij volgens de portefeuillehouder is gebruikt, doet volgens haar geen recht aan de werkelijke gang van zaken. Naast gepercipieerde druk op de portefeuillehouder Participatie, is tevens een contactmoment aangehaald van een betrokken manager met de deelgemeentevoorzitter. In de periode dat deze casus speelde (november 2012/december 2012) is de ambtenaar ontboden op het kantoor van de voorzitter, alwaar hij liet weten dat hij zich ‘zorgen maakte om de positie van de portefeuillehouder Participatie en van de manager in kwestie’. Dit contact is ervaren als ‘druk op het proces’, wat door de manager als onprettig is aangemerkt. Kort na het contact is door betrokkenen deze kwestie uitgesproken. Ten aanzien van de contacten van de huidig portefeuillehouder Participatie met collega-bestuurders en de druk die daarbij is uitgeoefend, volgt uit het onderzoek niet dat er sprake is van ‘oneigenlijke druk’. Niet is gebleken dat door bestuurders oneigenlijke middelen zijn ingezet om hun zaak te bepleiten en tevens zijn geen signalen bekend dat een oneigenlijk belang is behartigd door de betrokken bestuurders. Met betrekking tot het contact dat de DB-voorzitter met de manager Expertiseteam heeft gehad, is naar onze mening sprake van oneigenlijke druk. Gegeven de omstandigheden was het niet gepast om een dergelijke uitspraak te doen, hetgeen de bestuurder zich had moeten realiseren. Opgemerkt kan worden dat naderhand de kwestie is uitgesproken, zo volgt uit de verklaring van alle betrokkenen.’ Uit de laatste alinea blijkt dat een koppeling is gemaakt met de situatie waarin het voorval zich afspeelde. Klager erkent zelf dat het DB een besluit heeft genomen dat contrair was aan het ambtelijk advies. In die context heeft hij zijn zorgen over haar positie uitgesproken tegen de betrokken ambtenaar. Gegeven het moment in het besluitvormingsproces (kartrekker van het ordentelijk verlopen aanbestedingsproces wordt ontboden door DB-voorzitter met de boodschap dat hij zich zorgen maakt over haar positie) en de duiding door betrokken ambtenaar (druk op proces, dat als onprettig is ervaren) is BING tot de beoordeling gekomen dat dit oneigenlijke druk is.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 7
Verweerder stelt ten slotte vast dat klager aangeeft (op de bladzijden 20 en 21 van zijn klaagschrift) dat de bevindingen van dit dossier, waaronder zijn contact met de Manager Expertiseteam, goed beschreven staan. Klager haalt een ander dossier aan, waarbij sprake was van schelden en BING niettemin concludeert dat geen sprake was van oneigenlijke druk. Dat heeft (zoals vermeld op bladzijde 130 bovenaan) te maken met de afwezigheid van signalen over mogelijke dreigementen of mogelijke chantage. Dat is een wezenlijk verschil met het voorval tussen de DB-voorzitter en de manager Expertiseteam. 4.2
Klachtonderdeel B, presentatie onderzoek
Met betrekking tot zijn deel van de opdracht is verweerder van mening dat er sprake is van een evenwichtig rapport. Gegeven de positieve uitkomst van zijn marginale toetsing (zoals eerder omschreven) van het deel waarvoor de heer Kolthoff verantwoordelijk was, is verweerder van mening dat ook dit deel evenwichtig is. Als een van de hoofdconclusies werd vermeld dat besluitvorming over het algemeen ordentelijk verloopt. Deze lijn is aangehouden in de presentatie. De presentatie sluit qua bewoordingen aan bij het rapport. De bewering dat verweerder nadruk heeft gelegd op het voorval tussen klager en een ambtenaar is onjuist en klager maakt dat dan ook niet hard. Productie 6 van klager, waarnaar klager verwijst, bevat enkele pagina’s uit het rapport van BING, dat door klager als productie 1 bij zijn klaagschrift is gevoegd. Productie 2 van klager bevat de presentatie die door verweerder is gehouden. Zowel van het rapport als van de presentatie kan niet met recht worden gezegd dat onevenredig nadruk is gelegd op het voorval tussen klager en een ambtenaar. Overigens spreekt klager zichzelf op dit punt tegen, want op bladzijde 25 van zijn klaagschrift wijst hij nogmaals op de presentatie, maar nu met de mededeling dat verweerder geen nadere onderbouwing heeft gegeven. Media die wilden berichten over de uitkomsten van het rapport, waren daarom gehouden om kennis te nemen van die conclusies in het rapport. Dat sommige media, ondanks de evenwichtige rapportage en presentatie, vooral de belastende conclusies uitvergroten is verweerder niet aan te rekenen. De eerste conclusie is dat besluitvorming over het algemeen ordentelijk verloopt. Vóór het onderzoek lag er duidelijk een andere suggestie, zoals blijkt uit de offerteaanvraag. Het evenwicht in rapportage en presentatie blijkt verder uit het gebruik van termen als ‘slechts in enkele gevallen is daadwerkelijk sprake van oneigenlijke politieke druk en/of integriteitschendingen’. Met de term machtsbederf is geen rookgordijn opgetrokken en het is ook geen nieuwe term. Deze term is in het wetenschappelijk kader uitgelegd in het rapport op bladzijde 24, met verwijzing naar literatuur (paragraaf 4.7.1.1). De term machtsbederf – waarover klager op bladzijde 5 en 15 zijn beklag doet – is inderdaad gebruikt in de presentatie (en wel één keer op sheet 23; zie productie 2 van klager). Deze term komt meermaals in de rapportage zelf voor en wordt duidelijk toegelicht, zowel in het toetsingskader (paragraaf 4.7.1.10) als bij de beantwoording van onderzoeksvraag 4 (16.4.1 Algemene conclusie). Diverse media hebben verweerder voorafgaand aan de presentatie verzocht om na de presentatie een interview met verweerder te mogen houden. Verweerder heeft al deze interviews geweigerd, teneinde te bevorderen dat de zorgvuldig gekozen woorden in een evenwichtig opgebouwd rapport en dito presentatie leidend zouden zijn. Ten aanzien van de presentatie treft verweerder geen enkel verwijt. Anders dan klager stelt, heeft verweerder tijdens het beantwoorden van raadsvragen op 2 juli 2013 niet gesproken over chantage. Bij deze bijeenkomst was BING vertegenwoordigd door de heer Kolthoff, de heer Snijders (een van de senior onderzoekers en projectleider op deze opdracht) en verweerder. Allen hebben zij meerdere vragen beantwoord. De op bladzijde 17 aangehaalde vraag is, in lijn met de rolverdeling, niet door verweerder beantwoord maar door de heer Kolthoff. De heer Kolthoff heeft deze conclusie toegelicht en daarbij is ook de term chantage gevallen. Deze terminologie is in het wetenschappelijk kader vermeld op bladzijde 25 van het rapport (paragraaf 4.7.1.1): ‘Oneigenlijke middelen kunnen bijvoorbeeld (persoonlijke) dreigementen of pogingen tot chantage zijn’. Kennelijk heeft klager de bandopname van deze bijeenkomst niet beluisterd, want dan had hij zelf kunnen vaststellen dat niet verweerder maar de heer Kolthoff bedoelde uitspraak heeft gedaan.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 8
Klager stelt vervolgens op bladzijde 18 ‘Toen op 4 juli 2013 het rapport werd besproken in de deelraadsvergadering van Feijenoord hadden wij ons ontslag als DB al ingediend omdat de heer Werkman meende dat ik moest struikelen over ene incidentele bananenschil’. Volledigheidshalve vermeldt verweerder hierover dat klager en zijn collega DB-leden in het weekend na het verschijnen van het rapport (dus voor de toelichting aan de raad op 2 juli) al opgestapt waren, dus de toelichting kan hier geen effect op hebben gehad. De suggestie dat BING mogelijk iets te maken heeft met het lekken van informatie en de opmerking dat vooral de presentatie olie op het vuur gooide, zijn niet gebaseerd op feiten. Uiteraard was de presentatie een moment dat er toe doet. Tijdens de presentatie werden immers de uitkomsten van het onderzoek bekend gemaakt. De presentatie was op vrijdag 28 juni 2013. In het begin van die week heeft de commissie een uitnodiging voor de presentatiebijeenkomst verspreid (Productie 5). Een (zakelijke) presentatie werd door de commissie noodzakelijk geacht, gelet op de media-aandacht waarmee het onderzoek en de aanleiding daartoe was omgeven. Overigens had de deelraad al op 5 maart 2013 een aantal besluiten genomen rondom het instellen van de themacommissie ‘Uitvoering motie Onafhankelijk onderzoek Feijenoord’. Naast het selecteren van een extern bureau, was een van de taken van de commissie ‘het organiseren van een moment ter (openbare) publicatie van het onderzoeksrapport’. Een dergelijke uitvoering is wat anders dan olie op het vuur gooien. Als Producties 6 en 7 voegt verweerder toe: het persbericht dat door de commissie aan het eind van de bijeenkomst op 28 juni 2013 is uitgebracht en de sheets van de presentatie die de commissievoorzitter op 28 juni 2013 heeft gehouden. De presentatie door verweerder was volledig in lijn met de rapportage en kenmerkte zich door een zakelijke toon. Anders dan klager stelt, dekte het rapport de presentatie. De presentatie is gehouden door verweerder, als tweede directeur op deze opdracht, omdat eindverantwoordelijke de heer Kolthoff die vrijdag 28 juni 2013 andere verplichtingen had uit hoofde van zijn andere functie. Zoals eerder vermeld zijn de gerapporteerde en gepresenteerde conclusies evenwichtig en gebaseerd op de bevindingen. Er is een deugdelijke grondslag voor deze conclusies. Anders dan klager lijkt te betogen geeft het rapport (en de presentatie) helderheid met betrekking tot de onderzoeksvragen en bevatten het rapport en de presentatie de nodige ontlastende conclusies. Op bladzijde 19 stelt klager dat bestuurders van de centrale gemeente zijn gespaard. Verweerder merkt in dit kader op dat de onderzoeksvragen betrekking hebben op de deelgemeente en op diens bestuurders en besluitvorming. Het onderzoek had geen betrekking op bestuurders van de centrale gemeente. 4.3
Klachtonderdeel C, gunning opdracht aan BING
De deelraad heeft, via een begeleidingscommissie, offertes gevraagd aan acht bureaus, waarna de opdracht vervolgens op basis van de offertes en de gesprekken aan BING is gegund. Hetgeen verweerder verweten wordt treft geen doel. Er was geen reden om te onderzoeken waarom een lid van de begeleidingscommissie is opgestapt. Het ligt niet in de rede om dat als opdrachtnemer (in casu BING) te doen, maar bovendien bestond daarover geen onduidelijkheid. De secretaris van de begeleidingscommissie (de griffier) heeft BING geïnformeerd dat de keuze op BING was gevallen en heeft BING daarbij ook verteld over het terugtreden van een van de leden uit de begeleidingscommissie. De commissievoorzitter heeft vanwege het terugtreden van een lid van de commissie (op 10 april 2013) voorafgaand aan de gunning overleg gehad met de fractievoorzitters, het seniorenconvent (op 11 april 2013). Daaruit bleek voldoende draagvlak voor het doorzetten van het onderzoek en vervolgens heeft de gunning aan BING plaatsgevonden. De deelraad is hierover geïnformeerd door de commissie per brief van 18 april 2013 (zie eerder vermelde Productie 4). In zijn presentatie op 28 juni 2013 is de voorzitter van de commissie ook ingegaan op de gunning (zie eerder vermelde Productie 7, vierde sheet). De afkomst en status van productie 4 van klager is voor verweerder overigens niet duidelijk. Klager maakt dat niet duidelijk. Het is BING en verweerder bekend dat op basis van de zeven ingediende offertes met enkele bureaus (vier?) gesprekken zijn gevoerd, waarbij de offertes zijn toegelicht. De opmerkingen van productie 4 lijken te zijn gemaakt voorafgaand aan deze gesprekken, want BING heeft in het gesprek
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 9
bevestigd dat de opdracht conform de in de offerte beschreven aanpak voor € 90.000 zou worden uitgevoerd. Het is verweerder niet bekend dat BING als vierde zou zijn geëindigd. 4.4
Klachtonderdeel D, aanpak onderzoek
Kennelijk staat klager een andere aanpak voor, dan BING heeft gekozen. BING heeft op basis van de offerteaanvraag en de daaraan ten grondslag liggende berichtgeving in de media, een aanpak gepresenteerd, waarmee antwoorden op de onderzoeksvragen konden worden gegeven. De commissie heeft op basis van de aanbiedingen van zeven bureaus, voor de aanpak van BING gekozen. De aanpak van BING is uitvoerig beschreven in de offerte van BING en later in het rapport. Zoals beschreven is in de eerste anderhalve week van het onderzoek een verkennende studie verricht, ten behoeve van ‘gepolitiseerde dossiers’. Dit betreffen dossiers die ‘reeds onderwerp van discussie’ waren en die in het onderzoek zouden worden betrokken. Ten behoeve van deze verkennende studie, zijn enkele interviews gevoerd met (oud-)bestuurders en is kennisgenomen van mediaberichtgeving. Hieruit zijn zes dossiers geselecteerd, waarover de themacommissie is geïnformeerd. Naast deze zes ‘gepolitiseerde dossiers’ zijn twee dossiers aselect gekozen, één aanbestedingsdossier en één subsidiedossier. Onderdeel van die onderzoeksaanpak was niet om alle rapporten die klager noemt, in het onderzoek mee te nemen. Het onderzoek is, gelet op de vraagstelling, gericht op het verlenen van subsidies en/of opdrachten en op het subsidieproces in zijn algemeenheid. Daarbij zijn specifieke dossiers onderzocht en daarover is adequaat gerapporteerd. De bestuurlijke verhoudingen en diverse onderwerpen waarnaar klager verwijst, zijn overigens wel aan de orde gekomen in meerdere interviews. Dat betekent echter niet dat sprake was van een onderzoek, dat moet worden betiteld als een onderzoek naar de bestuurscultuur. Er lagen specifieke onderzoeksvragen en daar is een adequate aanpak bij gekozen. Uit het rapport komt naar voren dat in ruime mate huidige en voormalige bestuurders en deelraadsleden zijn gehoord, naast betrokken ambtenaren. Het gehele DB is geïnterviewd en de conceptbevindingen zijn schriftelijk aan het DB voorgelegd. Klager stelt dat de indruk is gewekt dat BING een onderzoek snel en slordig heeft uitgevoerd. Op bladzijde 27 stelt klager dat het onderzoek is afgeraffeld. Wederom wordt dat niet hard gemaakt. Het onderzoeksproces is naar de mening van verweerder zorgvuldig verlopen. Klager stelt dat er zelfs bureaus waren die in hun voorstel meer tijd hadden geclaimd. Dat is juist, BING was daar één van. In zijn offerte heeft BING aangegeven dat de tijd die de begeleidingscommissie voor het onderzoek in gedachten had, te krap was: ‘Voor het onderzoek zoals de deelraad dat wenst, is de verzochte onderzoeksperiode (15 april tot en met 31 mei a.s.) krap. Het onderwerp en de politieke context vragen om een zorgvuldige werkwijze, die naar onze mening onder druk kan komen te staan indien stringent wordt vastgehouden aan deze periode. Wij overleggen dit punt graag met de themacommissie tijdens het kennismakingsgesprek. Gelet op onze ervaring met dergelijke onderzoeken, voorzien wij een geplande onderzoeksperiode van negen weken vanaf opdrachtaanvaarding, waaraan wij ons graag committeren. Gerekend vanaf de aanvangsdatum 15 april a.s., zou dit betekenen dit dat wij – bijzondere omstandigheden daargelaten – in staat zijn op 14 juni a.s. de onderzoeksrapportage te overleggen aan de themacommissie. Voor onderhavige planning, verwijzen wij u naar bijlage 3.’ De commissie is akkoord gegaan met de planning van BING. Omdat uiteindelijk nog iets meer tijd nodig was om het geheel volledig en zorgvuldig af te ronden, heeft BING uiteindelijk op 27 juni 2013 gerapporteerd.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 10
4.5
Klachtonderdeel E, kwalificaties voorleggen in wederhoor
Klager stelt dat verweerder hem de kwalificaties vooraf had moeten voorleggen in de fase van wederhoor. Ook deze klacht is ongegrond. Met klager is zorgvuldig hoor en wederhoor gepleegd. Klager geeft zelf aan dat de conceptbevindingen aan hem en zijn collega DB-leden zijn voorgelegd ‘Toen de bevindingen aan ons ter commentaar werd aangeboden, hebben we als dagelijks bestuur een reactie gegeven in de veronderstelling dat er geen rare dingen in het rapport stonden’. Er is door het DB gereageerd en die reactie is verwerkt bij het opstellen van het definitieve rapport. De wijze waarop het DB c.q. klager destijds heeft gereageerd, is uiteraard voor zijn rekening. Op grond van vaste jurisprudentie was verweerder niet gehouden om betrokkenen tevens in de gelegenheid te stellen om te reageren op de voorgenomen beoordelingen ten aanzien van de onderzoeksvragen. Daarbij komt dat het toepassen van hoor en wederhoor naar vaste jurisprudentie van de Accountantskamer en het CBb geen doel of verplichting op zich is, maar een middel ter verkrijging van een deugdelijke grondslag. Verweerder treft ter zake géén tuchtrechtelijk verwijt.
5.
Overige opmerkingen
5.1
Tuchtzaken, uitschrijving uit accountantsregister
Klager stelt dat tegen verweerder op dit moment meerdere tuchtzaken lopen bij de Accountantskamer en het CBb. Dit is onjuist. Naast de onderhavige tuchtzaak lopen er geen zaken tegen verweerder bij de Accountantskamer en bij het CBb loopt één zaak, vanwege een beroep dat verweerder zelf heeft ingesteld. Ook door de koppeling met tuchtzaken tegen de heer Ten Wolde en de wijze waarop hij dat weergeeft, schept klager een onjuist beeld: ‘dat ook [onderstreping door verweerder] een andere voormalige directeur van BING, te weten de heer Ten Wolde, in het (recente) verleden meerdere malen door U en het CBb tuchtrechter is bestraft voor vergelijkbaar gedrag dat ik hieronder uitvoeriger zal beschrijven’. In de wijze waarop klager dit presenteert, ligt de suggestie dat (ook) verweerder is bestraft voor vergelijkbaar gedrag dat klager zegt erna te gaan beschrijven. Verweerder is niet eerder bestraft voor hetgeen klager beschrijft. Ter toelichting het volgende. Verweerder stond in het accountantsregister ingeschreven in de jaren 1991-2013, waarbij hij vanaf 1995 veel persoonsgerichte onderzoeken heeft verricht. Dat heeft (slechts)1 in één zaak (Nieuwegein) tot het opleggen van een maatregel geleid, namelijk een waarschuwing. Tegen die uitspraak heeft verweerder beroep ingesteld. Die uitspraak en de maatregel zijn derhalve nog niet onherroepelijk. In twee eerdere zaken zijn de klachten ongegrond verklaard (de eerste tuchtzaak), dan wel is een van de klachten deels gegrond verklaard (de tweede tuchtzaak, dit betreft het ook door klager genoemde Borne). In laatstgenoemde zaak was het verwijt aan verweerder echter niet van dien aard dat een maatregel is opgelegd. De Accountantskamer heeft daarbij de goede reputatie van verweerder meegewogen, evenals het feit dat de conclusies niet onjuist waren. Van de tuchtzaken die klager op bladzijde 26 noemt was verweerder alleen bij Borne en Nieuwegein betrokken (zie hiervoor). De tuchtrechtelijke veroordelingen van de heer Ten Wolde waarop klager doelt, hebben overigens voornamelijk plaatsgevonden nadat hij bij BING met pensioen was gegaan. Het betreft deels BINGonderzoeken (Wassenaar, Schiedam) en deels onderzoeken namens een ander bureau. Van de KPMGzaken heeft voor zover verweerder bekend alleen de zaak Peper tot ‘een veroordeling’ in hoogste instantie geleid. Daarbij kan worden afgevraagd wat de relevantie is voor de klachten van klager. De heer Ten Wolde
1
(slechts) tussen haken want elke gegrondverklaring is verweerder uiteraard één te veel.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 11
staat in deze zaak niet terecht. Hij was ten tijde van het onderzoek voor de deelgemeente Feijenoord al met pensioen bij BING. Klager verwijst naar een artikel in de Volkskrant. Dit artikel is voor rekening van de verslaggever van de Volkskrant. Over zijn motieven om zich uit te schrijven heeft verweerder vorig jaar zelf (omstreeks dezelfde tijd) een blog geschreven (zie Productie 1). Daarin is het samenstel aan argumenten weergegeven. 5.2
Kritiek
Klager trekt van leer tegen BING en beroept zich daarbij op vakbladen. Hij vergeet daarbij te vermelden dat het niet om redactionele artikelen gaat, maar om commentaar (met veel onjuistheden en valse beschuldigingen) in reacties onder artikelen over BING of integriteit. Het gros van deze reacties is afkomstig van enkele personen die zich gezamenlijk de ‘Bingo groep’ noemen en hun pijlen bij voortduring op BING richten. Een gangmaker daarvan is de heer Driessen van de Groep Smeijers (GSS) te Someren. De rechtbank heeft GSS op 21 augustus 2013 veroordeeld tot een schadevergoeding en een rectificatie op de website van Binnenlands Bestuur. Als Productie 8 is een nieuwsbericht van BING toegevoegd, dat destijds op de website van BING is geplaatst. Dat mensen worden benaderd om BING te bestoken is verweerder bekend. Het komt voor dat iemand zich bij BING meldt met de mededeling dat hij of zij is benaderd om verzet te plegen tegen BING en een juridische procedure te starten. Doordat verschillende onderzoeken van BING in de openbaarheid komen (vanwege de politiek bestuurlijke omgeving), is eenvoudig te achterhalen wie zich mogelijk ‘slachtoffer’ van BING zou kunnen voelen. Kwalificaties van klager waarvan ‘gedoe en schimmigheid over de opdracht’, ‘afrekening op bestelling’ en ‘voormalige KPMG’ers die het veld moesten ruimen’ voorbeelden zijn, zijn onjuist en aanstootgevend, niet gebaseerd op feiten en dus kwalijk. Productie 5 van klager bevat twee krantenartikelen over de heer Ten Wolde. Het Volkskrant-artikel uit 2002 gaat over een zitting bij de Raad van Tucht naar aanleiding van een KPMG-onderzoek. Klager meldt niet dat de klachten ongegrond zijn gebleken. Op bladzijde 15 herhaalt klager zijn onjuiste en niet onderbouwde stelling dat verweerder bij KPMG in 2002 moest opstappen. Niets is minder waar. Het is een valse beschuldiging. Bij KPMG betreurde men het vertrek van verweerder, die anders dan klager stelt, niet betrokken was bij ‘diverse onverkwikkelijke affaires’. Verweerder heeft tot aan de oprichting van BING met plezier en naar volle tevredenheid van de werkgever bij KPMG gewerkt. Daar komt bij dat hij bij alle KPMG-zaken die klager op bladzijde 25 noemt, geen enkele betrokkenheid had. Stellingen dat BING heeft bedongen de letters NG te mogen voeren, potentiële opdrachtgevers zand in de ogen strooit door te verwijzen naar haar verleden met de VNG, afwijkende methoden zou hanteren en overwegend gebruik zou maken van interviews, zijn niet gebaseerd op feiten; deze stellingen zijn onjuist. Het zijn de hiervoor aangeduide personen van de ‘Bingo groep’ die bij herhaling dergelijke uitingen doen. Verweerder heeft anders dan klager stelt, niet gemeend dat klager moest struikelen. Op bladzijde 18 doet klager vervolgens allerlei uitlatingen over het toetsingskader die niet kloppen. Voor het onderzoek is een uitgebreid en passend toetsingskader gehanteerd (zie hoofdstuk 4), met naast relevante wet- en regelgeving een wetenschappelijk kader. Ook in de bespiegelingen daarna over BING herkent verweerder zich niet. Het zijn beschuldigingen zonder basis en wat verweerder betreft kwalijk. Op bladzijde 24 stelt klager ‘Ook in andere tuchtzaken is meerdere malen de gebrekkige kennis van BING aan de orde gesteld daar waar het om besluitvormingsprocessen in een (deel)gemeente gaat.’ Klagen is niet hetzelfde als gelijk hebben. BING wordt juist veel gevraagd vanwege zijn kennis van gemeentelijke besluitvormingsprocessen. Klager toont ook nergens aan dat in onderhavige opdracht die kennis ontoereikend was.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 12
Op diverse plaatsen in zijn klaagschrift doet klager onjuiste uitspraken over het gebruik door BING van termen als ‘de schijn van…’, machtsbederf/machtsmisbruik etc. Hij probeert kennelijk een bepaald beeld op te roepen, maar maakt dat niet concreet. En dat is begrijpelijk, omdat anders dan klager beweert sprake is van conclusies, gebaseerd op een toetsingskader dat uitgebreid is beschreven in hoofdstuk 4. Termen als machtsbederf en oneigenlijke druk worden daarin niet alleen genoemd, maar ook uitvoerig toegelicht. De stelling op bladzijde 26 van het klaagschrift dat verweerder met ‘de verregaande conclusies alle negatieve beeldvorming over Feijenoord van de afgelopen 20 jaar wist te herleiden tot de DB-voorzitter’ vindt geen steun in de feiten. De conclusies zijn voor een belangrijk deel ontlastend voor Feijenoord en voor zover sprake is van ‘belastende’ conclusies, gaan die veelal of over anderen of over het DB als geheel, waaronder het vorige DB waarvan klager geen deel uitmaakte. 5.3
Handhaven internaat
Op bladzijde 3 en 12 gaat klager kort in op het dossier ‘internaat’. Klager gaat daarbij in op de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur en van de deelgemeente. Dit facet is helder in de bevindingen van het rapport weergegeven. Dit dossier is adequaat onderzocht, waarbij vasthoudendheid is getoond om de relevante informatie via documentatie en interviews op tafel te krijgen. Ook is ingegaan op de verantwoordelijkheden van de centrale gemeente en die van de deelgemeente (hoofdstuk 13, met name 13.3). De kritiek van klager treft geen doel. 5.4
Overig
Klager doet op bladzijde 4 van zijn klaagschrift voorkomen of BING in dit onderzoek uitsluitend afgegaan is op interviews, hetgeen niet het geval is. Uit het hele rapport en de vele bijlagen blijkt duidelijk dat de aanpak een veel bredere is geweest en er bijvoorbeeld veel dossieronderzoek is verricht. Klager geeft geen bronvermelding bij zijn aanhaling van professor Van den Heuvel op bladzijde 4 van zijn klaagschrift. Bij BING is slechts één rapportage van de heer Van den Heuvel bekend waarin hij in een onderzoek naar een gemeentelijk dossier waarin ook BING onderzoek heeft verricht, tot een andere conclusie komt dan BING. De heer Van den Heuvel verklaart daarover in een e-mail aan voornoemde heer Driessen naar aanleiding van een juridische procedure: “In mijn rapport staat overigens nergens dat BING niet deugt. Ik heb een heel ander onderzoek gepresenteerd (inhoudelijk, via een andere methode van onderzoek)”.
6.
Slotsom
De slotsom is dat de klacht van de heer Yeden jegens BING niet-ontvankelijk is en dat de klacht tegen verweerder in al haar onderdelen ongegrond dient te worden verklaard. Verweerder heeft niet gehandeld in strijd met de beginselen van de VGC.
Verweerschrift procedure 14/2876 | 14 januari 2015 | 13