Landelijke Klachtencommissie voor het openbaar en het algemeen toegankelijk onderwijs (mr. H.T. van de Meer, W. Dulfer-Visser, mr. R. Haveman)
Uitspraaknr. 01.002/01.006/01.007 Datum: 19 april 2001 Seksuele intimidatie door docent; deels gegrond; VO.
De klacht Via tussenkomst van de interne vertrouwenspersoon van de school klagen drie vrouwelijke leerlingen van een openbare scholengemeenschap erover dat hun docent hen seksueel geïntimideerd heeft. Leerlinge 01.002 klaagt erover dat de docent vaak naar haar borsten kijkt, beledigende opmerkingen maakt en haar het gevoel geeft meer van haar te willen. Leerlinge 01.006 klaagt erover dat de docent haar over het haar heeft gestreeld en complimenten over haar haren heeft gemaakt. Leerlinge 01.007 klaagt erover dat de docent vaak naar haar borsten kijkt, haar aanraakt en over haar haren streelt. Ook staat de docent tegen haar aan en hangt hij over haar heen. De leerlingen voelen zich hierdoor onveilig tijdens de lessen van de docent.
Visie van partijen Leerlinge 01.002 De leerlinge vertelt dat ze aan het begin van het schooljaar merkte dat de docent vaak naar haar borsten keek als ze bij hem kwam om iets te vragen. Hij keek dan snel en vluchtig. Aan het eind van de eerste periode heeft de docent, nadat de leerlinge aan een medeleerling had gevraagd het raam dicht te doen, gezegd dat zij daar geen last van kon hebben. Ze heeft dit als een belediging ervaren, omdat het een opmerking over haar uiterlijk was. Ze erkent dat zij in de les vaak een jas aan heeft. De docent is ook een keer pal tegenover haar gaan staan en heeft haar strak aangekeken. Door zijn blik heeft zij het gevoel gehad dat hij meer van haar wilde. Toen zij even later haar lippen met een Labello invette heeft ze vanuit haar ooghoek gezien dat hij weer zo raar keek. Leerlinge 01.006 Deze leerlinge vertelt dat de docent op 1 december 2000 achter haar is gaan staan en haar over haar haren heeft gestreken, waarbij hij zei: "Wat heb je prachtig haar". Daarna is de hij weggelopen. Het incident vond plaats vlak nadat zij en de docent tegenover elkaar hadden gestaan in hun mening over lesgeven. De leerlinge deelt mee dat zij zich sinds het incident niet meer veilig voelt in de lessen van de docent. Leerlinge 01.007 De ouders van deze leerlinge vertellen dat hun dochter hen al vanaf het begin van het schooljaar signalen gaf die erop duidden dat zij in moeilijkheden zat. Het is hen na een gesprek met hun dochter gebleken dat hun dochter in de zomervakantie iets vervelends
overkomen. Dit had niets met school te maken. De leerlinge heeft tevens verteld dat de docent, wanner zij met hem sprak, altijd naar haar borsten keek. De leerlinge zegt dat de docent bij het geven van uitleg vaak dicht naast of achter haar staat. Hij geeft haar overdreven complimentjes en heeft haar aangeraakt en over haar haren gestreken. De docent De docent vertelt met betrekking tot leerlinge o1.002 dat zijn contacten met haar zeer schaars waren. Zij trok zich terug tijdens zijn lessen en kwam zelden met vragen naar hem toe. Hij kan zich de opmerking inzake het raam niet herinneren. Naar aanleiding van wat de leerlingen hierover heeft verteld wijst hij erop dat zij vaak in de les een jas droeg en dat als de opmerking is gemaakt deze daar betrekking op had. Tevens kan hij zich niets voorstellen van het andere beschreven voorval waarbij hij, pal voor de leerlinge staand, haar strak zou hebben aangekeken. Het strak aankijken doet hij meestal alleen wanneer hij bij een individuele uitleg aan de leerling om een antwoord vraagt en dit lang op zich laat wachten. Daarbij maakt hij geen onderscheid tussen jongens en meisjes. Wat de Labello betreft, merkt hij op dat hij het niet goedkeurt wanneer de meisjes tijdens de lessen zich gaan opmaken. Hij heeft de Labello aangezien voor een lippenstift. Wat het naar de borsten kijken betreft deelt hij mee dat dit niet altijd valt te voorkomen in een klas met veel meisjes, maar het is geenszins zijn bedoeling. Hij is er niet op uit en hij is zich hiervan ook niet bewust. Ten aanzien van leerlinge 01.006 vertelt de docent dat hij inderdaad de opmerking over haar haren heeft gemaakt. Dit is wel in een andere context gebeurd. Even daarvoor had hij namelijk een stevige discussie met de leerlinge gehad; om de sfeer tussen haar en hem weer goed te krijgen heeft hij de gewraakte opmerking gemaakt. De leerlinge heeft dit evenwel geheel anders opgevat dan door hem bedoeld. De docent geeft aan dat het een kort en door hem fout ingeschat moment was. Met betrekking tot leerlinge 01.007 vertelt verweerder dat hij haar wat beter kent omdat zij ook vorig jaar bij hem in de klas zat. Hij heeft zijn houding ten opzichte van haar sinds vorig jaar niet gewijzigd. Er waren vorig schooljaar wel betere resultaten dan dit jaar. Hij ontkent dat hij tijdens het geven van uitleg over de leerlinge zou hangen Als hij al naar de leerlingen toegaat, dan neemt hij bewust naast de tafel plaats of ervoor. Hij gaat zeker niet achter de leerling staan, omdat dit zeer onpraktisch is. Wel gaat hij regelmatig door de knieën om op tafelhoogte te komen. Dat doet hij dan bewust. De docent wijst er voorts op dat hij pas op de hoogte is geraakt van de klachten toen hij daarover een brief ontving van de Commissie. Hij heeft geen mogelijkheid gehad om op deze klachten te reageren en de behandeling van deze klachten in eerste aanleg is buiten hem om gegaan. Eveneens merkt hij op dat het zijns inziens niet terecht is dat nu weer wordt verwezen naar eerdere klachten. Hij erkent dat deze er zijn geweest, maar deze klachten zijn terzijde gelegd omdat de klachten volgens verweerder niet gegrond of terecht bleken te zijn. Naar aanleiding van deze klachten heeft hij wel zijn gedrag en opstelling ten opzichte van de leerlingen aangepast. De docent vindt het opmerkelijk dat door de locatiedirectie, de centrale directie en de interne vertrouwenspersoon wel veel over verweerder is gesproken, maar niet met hem. Zo is hij onder meer niet bekend met de andere meldingen waarvan de interne vertrouwenspersoon gewag maakt in haar aanbiedingsbrief van de klachten. In de functioneringsgesprekken die met verweerder zijn gevoerd in mei 1995, maart 1997 en december 1999 zijn dit soort kwesties niet aan de orde geweest. Hij erkent dat de vorige interne vertrouwenspersoon hem heeft aangesproken over het feit dat zijn gedrag aanleiding gaf tot klagen; naar de mening van verweerder was dit evenwel geen echt gesprek daarover, maar heeft zij het in 5 minuten aan
de orde gesteld toen zij in zijn lokaal was gekomen. Verklaring interne vertrouwenspersoon De interne vertrouwenspersoon verklaart dat zij in oktober 2000 in contact is gekomen met leerlinge 01.007. Zij heeft de leerlinge gevraagd of ze hetgeen deze had geschreven onder de aandacht van de centrale directie mocht brengen. Zij merkt op dat het dat het volgens haar niet haar taak is om over klachten die haar bereiken in gesprek te komen met collega's die in deze klachten worden genoemd. De centrale directie heeft na kennis te hebben genomen van de klacht van de leerlinge aan de vertrouwenspersoon gevraagd de klacht door te geleiden naar de klachtencommissie. Daarover heeft de interne vertrouwenspersoon vervolgens overleg gehad met de externe vertrouwenspersoon. De andere twee leerlingen met klachten zijn naar haar doorverwezen door de locatiedirectie. De interne vertrouwenspersoon vertelt dat in het dossier dat de vorige interne vertrouwenspersoon tot een jaar geleden had aangelegd, aantekeningen aanwezig zijn over eerdere soortgelijke klachten betreffende gedragingen van de docent. Eveneens blijkt uit deze aantekeningen dat de vorige interne vertrouwenspersoon de docent heeft aangesproken over het feit dat zijn gedragingen aanleiding gaven tot klagen. Tegelijk met het op de hoogte brengen van de centrale directie heeft de getuige hetgeen in het dossier bij de vorige interne vertrouwenspersoon aanwezig was, onder de aandacht gebracht van de centrale directie. Naar aanleiding hiervan is haar gebleken dat in het personeelsdossier van de docent geen enkele aantekening is te vinden van gesprekken die met hem zouden zijn gevoerd over soortgelijke klachten. Zelfs is er geen gespreksverslag aanwezig van de voormalige directeur van de school met de docent over de klacht van twee jaar geleden, waarnaar de docent verwijst.
Overwegingen van de Commissie 1. Inleiding Door tussenkomst van de interne vertrouwenspersoon zijn, mede op aanwijzing van de centrale directie van de school, tegelijkertijd drie verschillende klachten aan de Commissie ter beoordeling voorgelegd van leerlingen van de docent. Deze klachten hebben alle betrekking op de wijze waarop de docent zich tijdens zijn lessen opstelt ten opzichte van meisjes en betreffen seksuele intimidatie. Ondanks de grote gelijkenis tussen de klachten, zal de Commissie deze klachten niet gezamenlijk en in onderlinge samenhang beoordelen maar uit oogpunt van een zorgvuldige procesvoering eerst ieder afzonderlijk. Vervolgens zal het feit dat de klachten tegelijk zijn opgekomen naast het feit dat daarnaast nog andere meldingen aan de interne vertrouwenspersoon zijn gedaan, de Commissie ertoe brengen om hierop nader in te gaan, zowel ten aanzien van de persoon van de docent als ten aanzien van het door school tot op heden gevoerde beleid. 2. Klacht afkomstig van leerlinge 01.002 De leerlinge heeft wat betreft de seksuele intimidatie door de docent, naar voren gebracht dat hij veelvuldig naar haar borsten keek, door zijn blik heeft aangegeven dat hij meer van haar wilde en dat hij tijdens een voorval een vreemde opmerking heeft gemaakt, waarvan zij heeft begrepen dat deze op haar uiterlijk betrekking moest hebben. De docent heeft wat de opmerking betreft een verklaring gegeven en heeft voor het overige de klacht ontkennend weersproken. Wat het kijken naar de borsten betreft, merkt de Commissie op dat haar onvoldoende duidelijk
is geworden op welke wijze deze leerlinge met recht tot de conclusie kon komen dat de docent zich uitsluitend hierop richtte. Daarvoor is het naar voren brengen van enkel het feit dat zijn blik daarover heen ging, onvoldoende. Steun voor een dergelijke conclusie had kunnen worden gevonden, wanneer de leerlinge de gelegenheid had gevonden om de docent op een of andere wijze duidelijk te maken dat bij haar deze indruk was ontstaan, maar die gelegenheid heeft zij in dit geval niet gevonden. Eveneens had steun voor een dergelijke conclusie kunnen worden gevonden wanneer een meer exacte beschrijving voor handen was geweest in welke situaties de docent het desbetreffende gedrag had vertoond en op welke wijze hij dit deed. Dezelfde overwegingen heeft de Commissie ten aanzien van het feit dat bij de leerlinge uit de blik van de docent, toen hij haar indringend heeft aangekeken, de indruk is ontstaan dat hij meer van haar wilde. Ook bij dit punt kan de Commissie er niet aan voorbij gaan dat de docent, indien hij indringend naar de leerlinge heeft gekeken, hij niet erop gericht is geweest op wat de desbetreffende leerlinge veronderstelt, maar op het corrigeren van haar gedrag. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij het door de leerlinge gebruik maken van de Labellostift. Het feit dat dit geen lippenstift was, doet daaraan niets af. Ter zake van de door de leerlinge naar voren gebrachte opmerking, kan de Commissie niet inzien hoe deze opmerking moet worden aangemerkt als een opmerking met een karakter van seksuele intimidatie. Dat de leerlinge de desbetreffende opmerking door het corrigerend karakter ervan, niet leuk heeft gevonden, staat daar geheel los van. Derhalve moet de Commissie tot het oordeel komen dat wat betreft de klacht van de leerlinge deze, voor zover deze betrekking heeft op seksuele intimidatie van de docent ten opzichte van haar, niet gegrond is. 3. Klacht afkomstig van leerlinge 01.006 Wat de klacht betreft van deze leerlinge heeft de docent erkend dat hij haar op 1 december 2000 over de haren heeft gestreeld, waarbij hij haar over de schoonheid ervan heeft gecomplimenteerd. Hij heeft aangegeven dat het een foutief ingeschatte handeling van hem is geweest. Naar het oordeel van de Commissie heeft de docent met het strelen over de haren van de leerlinge niet alleen, zoals hij zelf stelt, een verkeerde inschatting gemaakt maar heeft hij daarmee ook een grens overschreden die aan een professioneel docent gesteld mag worden. De docent heeft zich door dit te doen een vrijpostigheid gepermitteerd die niet kan worden geaccepteerd. Een vrijpostigheid die niet anders kan worden verklaard dan uit het door de docent op dat moment benaderen van deze leerlinge als vrouw in plaats van als een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, terwijl er op dat bewuste moment nog een oplopend verschil van inzicht tussen beiden aanwezig was. De Commissie is dan ook van oordeel dat, hoewel er sprake is geweest van een lichte vorm van seksuele intimidatie, de klacht van deze leerlinge gegrond is. 4. Klacht afkomstig van leerlinge 01.007 De leerlinge heeft naar voren gebracht dat de docent naar haar borsten keek en dat hij bij het geven van uitleg dicht bij haar staat en over haar heen hangt. De docent heeft dit weersproken. Van groot belang bij de klacht van deze leerlinge is het feit dat zij sedert een voorval in de zomervakantie minder basisveiligheid voelt dan voorheen. Het ontstaan van haar klacht kan daar niet los van worden gezien. De Commissie merkt op dat de docent er niet van op de hoogte is geweest wat er met de desbetreffende leerlinge tijdens de zomervakantie is voorgevallen. Hij heeft dan ook zijn gedrag ten opzichte van haar niet kunnen aanpassen. Evenmin is hij op andere wijze erop gewezen dat zij er prijs op stelde dat de docent zich anders zou opstellen ten opzichte van
haar. Aan de andere kant heeft de leerlinge zich door de wijze waarop de docent zich tegenover haar heeft opgesteld, duidelijk niet meer veilig gevoeld. Deze onveiligheid vindt evenwel naar het oordeel van de Commissie niet zijn oorsprong in het verwijt dat de leerlinge nu aan de docent maakt, namelijk seksuele intimidatie. Daarvoor zijn in deze zaak te weinig aanwijzingen. In zoverre kan de klacht van de leerlinge dan ook niet anders dan ongegrond worden verklaard. 5. De klachten in hun onderlinge samenhang Ten aanzien van de docent is in korte tijd een aantal gelijksoortige klachten en meldingen opgekomen. Deze komen erop neer dat er bij leerlingen een gevoel van onveiligheid ontstaat en dat hiervan met name bij meisjes sprake is. Van de zijde van de docent is opgemerkt dat dit zijn oorsprong vindt in subjectieve belevingen van de leerlingen. De Commissie stelt daartegenover dat dit wellicht zo mag zijn, maar dat dit niet behoeft in te houden dat deze klachten daarom niet serieus genomen behoeven te worden. Ook eerder is aan de docent getracht duidelijk te maken dat de wijze waarop hij zich ten opzichte van zijn leerlingen opstelt, aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen dan wel het indienen van klachten. De docent heeft ook daarin genoeg reden gezien zijn gedrag bij te stellen. De Commissie heeft hiervoor waardering. Desondanks acht de Commissie het op zijn plaats hem erop te wijzen dat zijn gedrag kennelijk nog niet genoeg is bijgesteld; zij kan namelijk anders geen verklaring vinden voor het feit dat de docent zichzelf de vrijpostigheid toestaat om op een ongepast moment niet alleen een opmerking te maken over het haar van een leerlinge maar daarbij ook over het haar te strelen. Indien de docent voldoende oog zou hebben gehad voor de situatie, waarin hij zich op dat moment met de desbetreffende leerlinge bevond, had hij zich nimmer ertoe laten verleiden een dergelijke opmerking te maken dan wel het haar van deze leerlinge aan te raken. Ofschoon hiertegen kan worden ingebracht dat dit als een incident moet worden beschouwd, acht de Commissie dit incident toch voldoende ernstig om vraagtekens te zetten bij de mate waarin de docent zijn gedrag in de afgelopen jaren heeft bijgesteld. De Commissie zal dan ook het bevoegd gezag adviseren dat bij terugkeer van de docent ervoor wordt zorg gedragen dat hij deskundige begeleiding en ondersteuning krijgt bij het op dit punt bijstellen van de wijze waarop hij zich opstelt ten opzichte van leerlingen. Alleen op die wijze kan worden bewerkstelligd dat zowel voor de docent als voor de leerlingen die van hem les krijgen, een bevredigende onderwijssituatie ontstaat. Daarnaast merkt de Commissie op dat aan de hand van deze klachten en wat naar aanleiding daarvan is meegedeeld, de gevolgtrekking kan worden gemaakt dat weliswaar het beleid ter voorkoming van seksuele intimidatie en ter bereiking van een veilige school reeds enige vorm heeft gekregen, maar dat in dit beleid sterk van de leerlingen wordt uitgegaan. Het is de Commissie uit hetgeen zij daarover heeft vernomen, niet gebleken dat voldoende aandacht is gegeven aan het binnen het team structureel in alle openheid aan de orde stellen van wat het team zelf ziet als een juiste omgang van docenten en ondersteunend personeel met leerlingen. Daarin hoort ook thuis dat teamleden bij twijfel te rade kunnen gaan bij collega's dan wel dat omgekeerd teamleden collega's in ondersteunende zin aanspreken op wat zij hebben waargenomen. Het op dit punt laten aankomen op hoe de (interne) vertrouwenspersoon haar of zijn functie vervult, is een te smalle basis om een effectief preventief beleid te kunnen dragen. Tevens zal dan ook - in tegenstelling tot hetgeen de Commissie naar aanleiding van deze klachten ten opzichte van de docent is gebleken - als sluitstuk waarop personeelsleden op dit punt kunnen worden aangesproken, in functioneringsgesprekken daaraan aandacht moeten worden gegeven. De Commissie zal het bevoegd gezag dan ook adviseren het beleid ter preventie van seksuele intimidatie met inachtneming van het bovenstaande te evalueren en
zonodig bij te stellen. Bij een dergelijke evaluatie zal dan ook kunnen worden betrokken welke positie en rol de interne vertrouwenspersoon in relatie tot de externe vertrouwenspersoon bij de behandeling van klachten heeft in te nemen c.q. te spelen. Uit de behandeling van de onderhavige klachten is immers naar voren gekomen dat de externe vertrouwenspersoon bij deze klachten bijna geen rol heeft gespeeld. Deze heeft geen gesprekken gevoerd met de klaagsters en is evenmin in contact getreden met de docent ten einde te bezien in hoeverre de klachten op een andere wijze konden worden afgedaan dan door middel van het indienen van een formele klacht. Gelet op de inhoud en de aard van de klachten was daarvoor wel voldoende aanleiding. Het voeren van gesprekken met de docent is terecht voor de interne vertrouwenspersoon geen optie geweest. Bij het in dit geval beproeven door de externe vertrouwenspersoon of de klachten op een andere wijze konden worden afgedaan dan door middel van de indiening van een formele klacht, had met name toegewerkt kunnen worden naar het herstel van vertrouwen tussen de leerlingen enerzijds en de docent anderzijds door deze laatste de gelegenheid te bieden tot het geven van een toelichting dan wel het aanbieden van excuses. Parallel daaraan had de externe vertrouwenspersoon ook aandacht van het bevoegd gezag moeten vragen voor het aan de orde stellen van hetgeen uit de klachten naar voren was gekomen in een met de docent te voeren functioneringsgesprek. Nu heeft de interne vertrouwenspersoon dit gedaan, maar op een moment dat de docent nog niet op de hoogte kon zijn van de tegen hem ingebrachte klachten.
Het oordeel van de Commissie De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot de conclusie dat de klacht van leerlinge 01.006 gegrond is en dat de beide overige klachten ongegrond zijn.
Advies aan het bevoegd gezag De Commissie adviseert het bevoegd gezag: 1. De docent, zo hij dit wenst, als onderwijsgevende te laten terugkeren; 2. deze terugkeer van de docent in zoverre te begeleiden dat ervoor wordt zorg gedragen dat hij deskundige begeleiding en ondersteuning krijgt bij het bijstellen van de wijze waarop hij zich ten opzichte van leerlingen opstelt. 3. het beleid ter preventie van seksuele intimidatie met inachtneming van hetgeen de Commissie daarover in de overwegingen heeft opgenomen te evalueren en zo nodig bij te stellen.