Docentenstudiemiddag 2011
Donderdag 20 januari 2011 organiseerde Netwerk Jeugdtheaterscholen in samenwerking met Theaterschool Young Ones/Muzerie in Zwolle een studiemiddag. Onder leiding van een deskundige bespraken docenten één van de volgende onderwerpen: 1. Theaterles geven aan kinderen van vier tot acht (p. 2) 2. Hoe ga je om met kinderen en jongeren met een gedragsstoornis in je groep of voorstelling? (p. 3) 3. Jonge Klei; hoe nu verder?. (p. 6) Lees hieronder de verslagen van de verschillende gespreksonderwerpen.
1
1. Theaterles geven aan kinderen van vier tot acht. Gespreksleider: Irene Jongbloets van Jeugdtheaterschool Masquerade Het was een inspirerend gesprek, waarin steeds terug kwam dat je als docent moet werken vanuit de belevingswereld van het kind. Je verdiepen in waar de kinderen zijn in hun ontwikkeling en van daaruit aan de slag gaan. Er is weinig geschreven over de spel- en fantasieontwikkeling van jonge kinderen. Er is wel veel geschreven over de cognitieve en motorische ontwikkeling van jonge kinderen. Irene Jongbloets gebruikt deze ontwikkelingspsychologie bij het lesgeven aan kinderen van 4 tot 8 jaar, en ook ouder. Door haar achtergrond (Pabo, Pedagogiek en Montessori) weet Irene veel van de ontwikkelingspsychologie van kinderen. Toen zij begon met het lesgeven, merkte ze dat ze de wetenschap van de ontwikkelingspsychologie gebruikt in haar toneellessen. Lesgeven aan kinderen in de leeftijdsgroep van 4 tot 8 jaar wordt door docenten als lastig ervaren: de kinderen vliegen alle kanten op, hebben een korte spanningsboog en kunnen het nog niet aan om te spelen zoals je soms als docent wilt. Ze worden overschat wat hun kunnen betreft. Irene geeft als reactie dat de docent in dit geval theater wil maken met de kinderen vanuit een theatermakervisie en de wetenschappelijke visie wordt vergeten. Probeer tijdens het lesgeven aan jonge kinderen aan te sluiten bij hun belevingswereld, de kinderen te snappen (waar ze op cognitief, motorisch en gevoelsmatig niveau zijn) en daarop in te spelen tijdens de les. Het leerplan van Jeugdtheaterschool Masquerade is gebaseerd op de belevingswereld van de kinderen en de ontwikkelingspsychologie van Piaget en Maria Montessori. Zij praten over de mythische fase bij kinderen van 4-6 jaar. In deze fase maken kinderen weinig onderscheid tussen werkelijkheid en fantasie. Als ze een kabouter spelen, zijn ze op dat moment de kabouter. Wanneer de kinderen wat ouder worden, gaan ze het onderscheid maken tussen de rol die ze spelen en wie ze zelf zijn. Belangrijk bij het lesgeven aan jonge kinderen is dat je als docent werkt vanuit hun belevingswereld, fantasie en teaching-in-role. Na een inleiding van Irene praatten de docenten over hoe je te werk gaat bij het maken van een presentatie met jonge kinderen en herhaalbaarheid in de les. Een voorbeeld is dat je alle kinderen alle rollen laat spelen, je herhaalt de presentatie met de groep en voor de kinderen is het zo elke keer weer anders. Zo zie je ook nog eens als docent wie uiteindelijk welke rol het beste kan spelen, als je de rollen wel vast zet.
2
2. Hoe ga je om met kinderen en jongeren met een gedragsstoornis in je groep of voorstelling? Gespreksleider: Eva Vesseur. Zij werkt als theaterdocent bij Jeugdtheaterschool Masquerade, in het speciaal onderwijs (primair en voortgezet) en ontwikkelt kunsteducatieve projecten voor kinderen met een gedragsstoornis in het Museum voor Communicatie in Den Haag. Daarnaast studeert ze Onderwijskunde. De gespreksgroep bestaat uit vier theaterdocenten, die allemaal al eens te maken hebben gehad met kinderen met een gedragsstoornis: in een reguliere theaterles of in het speciaal onderwijs. Wat is een gedragsstoornis? Wanneer afwijkend gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of aangeboren afwijking), spreekt men van een gedragsstoornis. Wanneer men de oorzaak echter situeert in de omgeving, spreekt men van een gedragsprobleem. Voorbeelden van gedragsstoornissen zijn ADD, ADHD, PDDNOS en aan autisme verwante stoornissen. Geen enkele stoornis is eenduidig, er is een enorme variatie aan stoornissen en de effecten hiervan op het gedrag. Ieder kind is anders: als je de naam van de gedragsstoornis kent, weet je nog niet waar je rekening mee kunt houden. Bij een gedragsstoornis kan een kind zelf echt niks aan zijn gedrag doen. Kinderen met een gedragsprobleem kunnen eigenlijk wel hun gedrag veranderen, zij kunnen zich verplaatsen in een ander. Er zijn verschillende vormen van speciaal onderwijs voor kinderen met een gedragsstoornis of gedragsprobleem. Als je weet in welk onderwijs een kind zit, kun je de achtergrond en sterkte van de problemen inschatten. SBO = speciaal basisonderwijs voor de kinderen die niet gelukkig zijn in het regulier onderwijs, ze hebben een “zwaar rugzakje”. SO = speciaal onderwijs, dit is onderverdeeld in clusters: visueel beperkt, auditief beperkt, lichamelijk of verstandelijk gehandicapt en gedrags of psychiatrische problemen. VSO = voortgezet speciaal onderwijs, hier gaan kinderen naartoe na het SO en wanneer kinderen uit het SBO niet naar het regulier voortgezet onderwijs kunnen. Waar kun je rekening mee houden tijdens een theaterles? -Zorg voor een veilige omgeving/ruimte -Gebruik niet teveel taal (talige scripts) -Geef duidelijke instructies. Praat niet te abstract (in hints), geef duidelijke opdrachten -Probeer aansluiting te vinden bij de belevingswereld van het kind Het is niet waar dat kinderen met gedragsstoornis geen fantasie, speelsheid en vrijheid hebben. Voor kinderen met een gedragsstoornis is theater niet het doel, maar een middel. Sociale vaardigheden komen los, als het kind zijn veilige wereld creëert. De theaterles is een veilige en prettige omgeving om te zijn wie je wilt zijn. Leg de focus niet op het artistieke product of het inleven in een personage. Als het kind theater niet leuk vindt, is er geen beginnen aan. Tot en met 16 jaar leren kinderen vooral sociale vaardigheden en ontdekken ze hun identiteit. Groepsproces in een reguliere theaterles Een kind met een gedragsstoornis kan zich in een groep met “gewone kinderen” moeilijk aanpassen aan de groep. Het kind kan zichzelf niet zien als onderdeel van de groep en kan zich ook niet anders gedragen en aanpassen aan de groep. Zorg ervoor dat jij en de groep weet van de stoornis. Kinderen kunnen dit vaak zelf goed uitleggen. Je kunt ook zelf de ouders opbellen. Samen met de leerkrachten op school hebben zij vaak tips en oplossingen, zij hebben vaker te maken met het kind. Als een kind het zelf wil, kan het makkelijk meegenomen worden in het groepsproces. Als je 1 of 2 moeilijke kinderen in een reguliere groep hebt, laat de groep dan snappen waarom het kind soms vervelend is. Deel het met de groep, de groep moet het accepteren. Dan kunnen ze ook accepteren dat het kind misschien voorgetrokken wordt. Deel zelf groepjes in, zorg ervoor dat een kind niet wordt buitengesloten. Geef grenzen aan, maar 3
nooit met negatief taalgebruik. Zeg bijvoorbeeld “rustig lopen” in plaats van “niet rennen”. Of: “Ik heb nu even liever niet dat je praat, want anders raak ik de draad kwijt” (leg het uit ipv: stt nu even niet). Wat als de groep de stoornis niet accepteert? Kijk dan of je het kind in een andere groep kunt plaatsen. Omgang met ouders Als je vermoedt een moeilijk kind met een stoornis in de les te hebben, zoek dan contact met het kind en met de ouders. Voor veel ouders is het moeilijk om te accepteren dat hun kind een stoornis heeft. Soms wordt het verzwegen in een reguliere theaterles. Wanneer je vermoedt dat het kind misschien een gedragsstoornis heeft, kun je de ouders bellen en het navragen. Een theaterdocent heeft dit ervaren, met als gevolg een boze moeder. Probeer zelf aan te voelen of het gedragsstoornis of een gedragsprobleem is. Op het inschrijfformulier voor theaterles kun je best vragen naar eventuele gedragsstoornissen van een kind. Benader het wel positief, bijvoorbeeld: bijzonderheden betreffende het gedrag van uw kind. Als een moeder met haar kind aan de hand vraagt aan de docent hoe het in de les is gegaan, corrigeer dan de moeder. Vraag of het kind het leuk vindt dat er zo over hem gepraat wordt. Vaak zegt hij dan nee. Een andere optie is om het kind meteen bij het gesprek te betrekken. Tips voor theaterprojecten in het speciaal onderwijs -als je een autistische klas krijgt kun je eerst gaan kijken, zodat je de groep leert kennen. -het is belangrijk dat de docent erbij is: hij/zij kent de kinderen. Bespreek van te voren wat je van de docent verwacht. -zijn het kinderen met een leerachterstand of gedragsproblemen? De docent is verantwoordelijk voor de gedragsproblemen, jij bent verantwoordelijk voor het niveau van de les (bijvoorbeeld makkelijker taalgebruik). In een korte tijd kun je niks met gedragsproblemen. -niet elke docent is enthousiast. Voor de kinderen is het toch belangrijk dat de docent het positief benadert en enthousiast meedoet, anders krijg je de kinderen nooit zover dat zij ook meedoen. -bedenk realistische opdrachten, bijvoorbeeld met betrekking tot eten, slapen, naar de wc gaan, spelen, in de wachtkamer van de dokter. -apparatuur/media filmpjes maken -tv programma’s naspelen (typetjes maken) -theatersport. ‘gelukkig, je bent er’, humor -improvisatie; inspringspel -herhaling en zelf laten kiezen: falen is niet fijn, daarom is herhalen goed. Na een paar keer hetzelfde spel gedaan te hebben snappen de kinderen het en is het fijner om te doen. Overige tips Focus altijd op de sociale vaardigheden en de talenten van het kind en gebruik deze: bijvoorbeeld bij het maken van muziek of het bedienen van het licht (technisch talent). Zolang een kind niet stoort in de les, is het goed. Als een kind niks durft te doen, maar wel meekijkt en giechelt, leeft het toch mee. Van kijken leer je ook. Blijf ook als docent kijken: wat gebeurt er bijvoorbeeld in de pauze? Gaan ze door? Gebruik dit dan in de les. Filmpje van Cinema Reno Cinema Reno is een onderdeel van het traject: De Ware Gedachtevertellers. De Ware Gedachtevertellers was een traject van Ambrosias tafel met de kinderen uit "de auti-klas van juf Tanja", een klas uit het Stedelijk Onderwijs (het Kompas) in Gent die integraal bestond uit kinderen waarvan men zegt dat ze autistisch zijn. Vanuit de vaststelling dat deze kinderen steevast gedwongen worden om zich aan te passen aan de "normale" wereld, vatte Ambrosias Tafel het plan op om ze hun eigen werelden te laten maken vanuit hun sterkte in plaats vanuit een gemis. Werelden waarin "zij" zich thuis zouden voelen, en wij de "anderen" zouden zijn. Op een bepaald moment zijn de meeste kinderen aan het schilderen of tekenen. Reno niet. Reno 4
heeft geen zin. Hij ligt languit op de grond. Hij is triestig, roept één van de kinderen als Ann vraagt wat er scheelt. Wat later wil Reno toch met de kussens spelen die in de ruimte staan. Hij pakt een kussen en begint te bouwen aan een vriendenhuis. Het lijkt wel alsof Reno doorheen dat bouwen zijn eigen medium ontdekt. Een medium dat hem zal toelaten om voor het eerst sinds lang te spreken. Om eindelijk uit te drukken wat hij al zo heel lang wil zeggen. http://www.youtube.com/watch?v=hcRX5Re9ahU
5
3. Jonge Klei; hoe nu verder? Aanwezig: Marieke Hagemans (Kunstfactor en bestuurslid Jonge Klei), Gerja Meima (bestuur Jonge Klei), Ruth Meyns (coördinator Jonge Klei), Yvon Haan (gedeeltelijk, ook bestuurslid Jonge Klei), Rebecca van Leeuwen (JTS Rabarber, Den Haag), Björn Sluiter (JTR Theater en Film School, Tiel), Anika Abbing (docent bij het Jeugdtheaterhuis Zuid Holland, regisseur), Guido Bosua (coördinator Netwerk Jeugdtheaterscholen) Ruth Meyns, coördinator van de stichting Jonge Klei begint met het schetsen van de geschiedenis van de stichting. De oprichters van de stichting (het huidige bestuur) constateerden drie jaar geleden dat er wel op professioneel niveau theater wordt gemaakt met jongeren (denk aan DOX en ISH), maar dat in Nederland niet tot nauwelijks het geval is met kinderen (4 tot 12 jaar). Zij richtten stichting Jonge Klei op met het doel het op professionele wijze maken van theater met kinderen te stimuleren en te ontwikkelen. Om dit doel te bereiken werd een stappenplan bedacht. Dit begon met een prijsvraag; makers werden uitgenodigd te komen met plannen voor een voorstelling met kinderen (stap 1). Drie makers werden uitgenodigd deze plannen uit te werken in een proeve (stap 2). Deze proeves werden beoordeeld door een jury en één van de proeves kon zich verder ontwikkelen tot een volwaardige voorstelling (stap 3). Dit is de voorstelling ‘Broer te Koop’ van Sharon Varekamp geworden. Jonge Klei trad op als productiehuis, regelde publiciteit en verkoop, en ontwikkelde een randprogrammering. Inmiddels is men met dit project in een afrondende fase. De laatste voorstellingen worden gespeeld. Projecten op o.a. ArtEZ en de NHL zijn afgerond. Wat de stichting na dit eerste traject al kan constateren, is dat de huidige constructie geen gelukkige is; de ambitie is een landelijk expertisecentrum te zijn, maar veel geld komt van de provincie Overijssel. Dat levert een spanning op. Daarnaast is de stichting in de huidige opzet niet in staat als een productiehuis te opereren. Daar ligt ook geen ambitie. Jonge Klei wil vooral onderzoeken, stimuleren en uitwisselen. De vraag is hoe effectief dat kan, als daar niet met enige regelmaat een voorstelling aan gekoppeld is. Doel van deze bijeenkomst is bij het werkveld te inventariseren waar behoeftes en vragen liggen, om zo beter inzicht te krijgen in de richting waarin Jonge Klei zich verder kan ontwikkelen. Stichting Jonge Klei richt zich op verschillende publieksgroepen. Als eerste op het onderwijs; Kunstvakopleidingen en HBO Theaterdocenten opleidingen. Met ArtEZ Zwolle en NHL (Leeuwarden) is een goed contact. Op beide opleidingen hebben projecten gedraaid en is men daar enthousiast over. Met ArtEZ Arnhem is een eerste contact. Geconstateerd kan worden dat het lesgeven aan kinderen niet een heel prominente plek heeft binnen de opleidingen. Dat wat er wel mee gebeurt, gaat dan vaak over het lesgeven. Theater maken met kinderen (dus werken als maker, niet als docent) is een heel andere insteek waar eigenlijk binnen de huidige opleidingen geen aandacht aan wordt besteed. Daarnaast wordt er gewerkt aan een interactieve website, als plek voor ontmoeting en uitwisseling. Dat valt in de praktijk nog wel tegen; websites maken en beheren, en interactiviteit stimuleren is een vak apart en kost vooral ook heel veel tijd. Verder wil Jonge Klei zich richten op ondersteuning en begeleiding van jonge makers, zelfstandig of verbonden aan een Jeugdtheaterschool. Binnen Jeugdtheaterscholen zijn veel docenten die wel bedreven zijn in lesgeven, maar maken (van voorstelling of eindpresentatie) een stuk lastiger vinden. Jonge Klei zou zich (al dan niet in samenwerking met Netwerk Jeugdtheaterscholen en/of Kunstfactor) kunnen richten op het coachen van het makerschap van deze docenten. Daarnaast wordt geopperd dat het interessant zou zijn als er Jeugdtheaterscholen zouden zijn, die niet alleen docentenstages aanbieden, maar ook maakstages. Begeleiding hiervan zou een samenwerking kunnen zijn tussen de Theateropleiding, Jonge Klei en de desbetreffende JTS. Wat een goede manier van werken blijkt, zijn de randprogramma’s. In Leeuwarden was er een laboratorium dag, waarin studenten experimenteerden met theatervormen en werkten met kinderen. Bij ArtEZ Zwolle was een project. En nu is er een project dat uitmondt in de Kindertheaterdag op 12 februari in Deventer. Kijken naar andermans projecten en de kans bieden in workshops om zelf ervaringen op te doen. 6
Wat veel voorkomende reacties zijn op ‘Broer te koop’ is dat men verbaasd is over de tekstigheid van het stuk; men verwachtte vooraf meer in beeld en beweging, er vanuit gaande dat kinderen en tekst niet zo goed samen gaan. Daarnaast zijn de tekstfragmenten die men het minst spannend vindt, net de teksten die door de spelers zelf zijn gemaakt. Ook daarin bestaat het idee dat eigen materiaal per definitie dichter bij het kind ligt en dus geloofwaardiger kan worden gespeeld. Dat hoeft dus niet. Ten slotte is het een opvallende constatering dat de spelers die het meest naturel spelen, het meest ‘zichzelf zijn’, precies de kinderen zijn die het hardst zijn gecoacht op hun spel. Een conclusie kan zijn dat bij theaterdocentenopleidingen studenten vooral leren te kijken naar lesopzetten en groepsdynamiek, bij presentaties vooral te werken met materiaal van de kinderen en het spelplezier voorop te stellen. Als maker hoef je dat niet te doen. Je moet vooral weten wat je wilt maken en hoe je daar wilt komen. Je nodigt de spelers uit in jouw proces, en bent niet dienstbaar aan de ontwikkeling van het kind. Dat is een mooie bijkomstigheid. Waar Jonge Klei zelf aan denkt is om in samenwerking met de opleidingen een module te ontwikkelen (theater maken met kinderen) die op de verschillende opleidingen zou kunnen worden gegeven. Gerja wijst erop dat in de komende tijd de docentenopleidingen zich ook duidelijker van elkaar moeten gaan onderscheiden. Dat biedt goede perspectieven. De vraag van Jonge Klei aan de andere aanwezigen is waar zij behoefte aan hebben, of mogelijke taken voor Jonge Klei zien. Björn geeft aan dat hij nu bezig met een voorstelling met groep 7 en 8 leerlingen. Hij zou graag gecoacht worden op theatervormen en werkwijzen. Nu blijft hij volgens zijn eigen gevoel nogal veilig werken, vooral omdat hij niet zo goed weet hij het anders zou kunnen doen. Rebecca vindt het wel een uitdaging om vanaf komend seizoen één van haar studioprojecten te wijden aan een project met kinderen. Jonge klei zou dat kunnen coachen. Iets verder doorgedacht zou het interessant zijn als er meer JTS-en een vergelijkbaar project starten, en deze resultaten ook aan elkaar kunnen tonen, zodat daar een uitwisseling ontstaat. Netwerk Jeugdtheaterscholen zou dit weer kunne ondersteunen in een coördinerende rol. Financiering is natuurlijk wel een punt, maar dat zou in een gezamenlijke actie van Jonge Klei, Netwerk Jeugdtheaterscholen, Kunstfactor en betrokken JTS-en meer kans maken. Vanuit professionalisering en ontwikkeling, bij landelijke fondsen.
7