DIENSTEN ALGEMEEN BEHEER DIRECTIE TECHNISCHE DIENSTEN DIENST AANKOOP WILLEM DE CROYLAAN 60A BUS 5570 3001 HEVERLEE, BELGIË
W10260 - Inrichting klimaatunits in gebouw 331-20 Perceel 08A: VVK Bestek TD/59832/DEB-dbk
BIJ DE OFFERTE DIENEN VOLGENDE DOCUMENTEN INGEVULD EN ONDERTEKEND TOEGEVOEGD TE WORDEN:
-
Offerteformulier (A1 document)
-
RSZ-attest van het voorlaatste kwartaal
-
Samenvattende meetstaat (A2 document)
-
Bewijs plaatsbezoek (A5 document)
DIENST AANKOOP TEL. + 32 16 32 20 81
FAX + 32 16 32 29 82
DIRECTIE TECHNISCHE DIENSTEN
OPEN AANBESTEDING
LEVERING EN INSTALLATIE
W10260
Bestek nr.
Inrichting klimaatunits Landelijke Genie Gebouw 331-20 Kasteelpark Arenberg 30 3001 Heverlee
TD/59832/DEB-dbk (fen)
Opening van de offertes: 09-08-2016 om 15.00 uur Plaats: Technische Diensten, 2de verdiep, lokaal Waterman
KU Leuven Directie Technische diensten Willem de Croylaan 60A bus 5570 3001 HEVERLEE
Bestek nr. TD/59832
Open aanbesteding leveringen
INHOUDSTAFEL
DEEL 1. ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN -
ALGEMEEN
-
KB PLAATSING VAN 15 JULI 2011: PLAATSING VAN DE OPDRACHT
-
KB UITVOERING VAN 14 JANUARI 2013: UITVOERING VAN DE OPDRACHT
-
OVERIGE BEPALINGEN
DEEL 2. TECHNISCHE BEPALINGEN
Hoofdstuk 2: Technische voorschriften
DEEL 3. BIJLAGEN -
Offerteformulier (A1 document) Samenvattende meetstaat (A2 document) VGP deel A VGP Overeenkomst (B1 document) Plannen Planning Asbestinventaris Checklist veiligheidskritieke installaties o Y11 – Checklist ruimteventilatie o Y2 – Checklist plaatselijke ventilatie – puntafzuigingen o D – Checklist elektriciteit sterkstroom - laagspanning
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 2 van 14
Open aanbesteding leveringen
DEEL 1. - ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN ALGEMEEN
De gunning van deze overheidsopdracht gebeurt op basis van een open aanbesteding. Toepasselijke wettelijke bepalingen Op deze opdracht zijn onder meer toepasselijk:
De wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, levering en diensten van 15 juni 2006 (hierna: de Wet); Het koninklijk besluit plaatsing overheidsopdrachten van 15 juli 2011 (hierna: KB Plaatsing); Het koninklijk besluit tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken van 14 januari 2013 (hierna: KB Uitvoering); De bijzondere bepalingen van onderhavig bestek.
Deze bepalingen van Belgisch recht zijn evenwel enkel van toepassing voor zover zij niet in strijd zijn met de dwingende bepalingen van EU Richtlijn 2014/24/EU van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG. Gelet op de primauteit van het supranationaal recht op de bepalingen van het intern recht, zal bij strijdigheid tussen de dwingende bepalingen van het Belgisch overheidsopdrachtenrecht en van het Europees overheidsopdrachtenrecht, de opdrachtgever bijgevolg toepassing maken van de dwingende bepalingen van het Europees overheidsopdrachtenrecht zoals die zijn vervat in de EU Richtlijn 2014/24/EU. De inschrijver, die aanvaardt te contracteren, doet afstand van elk tegenstrijdig beding dat voorkomt in zijn algemene of bijzondere verkoopsvoorwaarden. Lijst van afwijkingen van het KB Uitvoering Er wordt afgeweken van de volgende bepalingen van de algemene uitvoeringsregels: Artikel 45 (straffen) Artikel 56 (onvoorziene omstandigheden) Artikel 120-131 (nazicht leveringen en voorlopige oplevering)
De algemene uitvoeringsregels zijn in hun geheel van toepassing, ook op opdrachten of delen van opdrachten waarvan het geraamd bedrag kleiner is dan 30.000 EUR.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 3 van 14
Open aanbesteding leveringen
Aanbestedende overheid KU LEUVEN Directie Technische Diensten Dienst Aankoop Willem de Croylaan 60A, bus 5570 3001 Heverlee Telefoon: Telefax :
+ 32 16 32 20 81 + 32 16 32 29 82
Hierna “het Bestuur” genoemd.
Voorwerp van de opdracht: Deze opdracht is een overheidsopdracht voor leveringen in de zin van artikel 3 van de Wet van 15 juni 2006. Zij heeft als voorwerp W10260 – Inrichting klimaatunits in gebouw 331-20, Landelijke Genie, Kasteelpark Arenberg 30, 3001 Heverlee. Perceel 8A: VVK
Bijkomende inlichtingen: Betreffende administratieve bepalingen: KU Leuven, Beheer Aankoopdossiers, Kristel De Both Betreffende technische bepalingen: KU Leuven, Projectbureau Klimaat, Sanitair en Fluïda, Bjorn Deroy Alle vragen over de procedure en de opdracht moeten schriftelijk per mail overgemaakt worden aan:
[email protected] met in cc
[email protected] Enkel vragen gesteld binnen een redelijke termijn voor de indiening van de kandidaturen/offertes, zullen beantwoord worden. De antwoorden op de vragen worden gebundeld en aan alle kandidaat-inschrijvers schriftelijk op hetzelfde moment overgemaakt.
Kostprijs bestek en aanvullende documenten: Het volledige bestek, inclusief plannen, www.kuleuven.be/overheidsopdrachten
wordt gratis online ter beschikking gesteld op
Wenst u alsnog een papieren versie van het volledige bestek, inclusief plannen, dan dient u contact op te nemen met dienst Aankoop op het nummer 016 32 20 81. De kostprijs en de leverings- en betalingsmodaliteiten zijn afhankelijk van de omvang van het desbetreffende dossier en worden u telefonisch meegedeeld.
Verplicht plaatsbezoek Een plaatsbezoek is verplicht. Gelieve hiervoor een afspraak te maken met Bjorn Deroy via e-mail
[email protected]. Het bewijs van plaatsbezoek, afgegeven en ondertekend door de leidend ambtenaar of zijn aangestelden, zoals vermeld in artikel 1’ controle en toezicht op de uitvoering’ van dit bestek, tijdens dit plaatsbezoek, dient, op straffe van absolute nietigheid, bij de offerte gevoegd te worden.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 4 van 14
Open aanbesteding leveringen
KB PLAATSING VAN 15 JULI 2011: PLAATSING VAN DE OPDRACHT
REGELS M.B.T HET TOEGANGSRECHT
Uitsluitingsgronden (artikelen 60 tot en met 64 KB Plaatsing) Door in te schrijven op deze opdracht verklaart de inschrijver dat hij zich niet in een toestand van uitsluiting bevindt, zoals bedoeld in artikel 61 van het KB Plaatsing. Voor de Belgische inschrijver Het bestuur zal de toestand van de in aanmerking komende inschrijver nagaan alvorens zij tot het nemen van de gunningsbeslissing overgaat. Het bestuur vraagt zelf volgende documenten op: -
een attest betreffende de fiscale verplichtingen een RSZ-attest een attest niet-faling
Documenten die door de Belgische inschrijver zelf verplicht aan de offerte moeten worden toegevoegd: -
een uittreksel uit het strafregister dat maximaal 6 maand oud is op het uiterste tijdstip van ontvangst van de offertes voor de Belgische inschrijver die personeel uit een andere lidstaat van de Europese Unie tewerkstelt en dat niet onder het Belgische RSZ stelsel valt: een attest dat uitgereikt werd door de bevoegde overheid en waarin bevestigd wordt dat hij op datum van indiening van zijn offerte voldaan heeft aan de voorschriften inzake betaling van de bijdragen voor sociale zekerheid
Voor de buitenlandse inschrijver Om het bewijs te leveren dat hij zich niet in een toestand van uitsluiting bevindt, moet de inschrijver volgende documenten voorleggen bij het indienen van de offerte: -
-
een uittreksel uit het strafregister of een evenwaardig document uitgereikt door een gerechtelijke of overheidsinstantie van het land van oorsprong of herkomst en waaruit blijkt dat de onderneming niet veroordeeld is geweest voor een misdrijf dat zijn professionele integriteit aantast een attest waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan zijn fiscale verplichtingen overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is een attest dat uitgereikt werd door de bevoegde overheid en waarin bevestigd wordt dat hij op datum van indiening van zijn offerte voldaan heeft aan de voorschriften inzake betaling van de bijdragen voor sociale zekerheid overeenkomstig de wettelijke bepalingen van het land waar hij gevestigd is
Tot slot kan het bestuur in elk stadium van de gunningsprocedure overgaan tot uitsluiting van de inschrijver die een ernstige fout in zijn beroepsuitoefening heeft begaan.
Belangenvermenging Door in te schrijven op deze opdracht, verklaart de inschrijver zich niet in een toestand van onverenigbaarheid te bevinden zoals bedoeld in artikel 64 het KB Plaatsing.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 5 van 14
Open aanbesteding leveringen
REGELS M.B.T DE SELECTIECRITERIA (artikel 67, 68, 71 KB Plaatsing) De inschrijver dient volgende referenties voor te leggen m.b.t. zijn financiële en economische draagkracht: -
een passende (omstandige) verklaring van de bank die de toestand van de inschrijver vaststelt
De inschrijver dient volgende referenties m.b.t. zijn technische bekwaamheid voor te leggen: -
een “lijst van minstens 3 gelijkaardige projecten waarbij ook de studie mee in vervat zat, vanaf 2014 tot op heden, met vermelding van hun bedrag, data en van de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren
De technische of beroepsbekwaamheid van de inschrijvers om de installatie uit te voeren zal tevens worden beoordeeld aan de hand van hun knowhow, efficiëntie, ervaring en betrouwbaarheid. De inschrijver is verplicht om bij zijn offerte de namen en de beroepskwalificaties te vermelden van de personen die belast zijn met de uitvoering van de opdracht.
DRAAGKRACHT VAN ANDEREN (artikel 74 KB Plaatsing) De inschrijver kan zich beroepen op de draagkracht van onderaannemers of andere entiteiten. In dat geval voegt de inschrijver de nodige documenten toe aan zijn offerte, waaruit de verbintenis van deze onderaannemers of van andere entiteiten blijkt om de voor de opdracht noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen van de inschrijver. De opdrachtnemer is verplicht de onderaannemers in te zetten waarop hij zich heeft beroepen in het kader van de kwalitatieve selectie. Het gebruik van andere onderaannemers is onderworpen aan de toestemming van de aanbestedende overheid. Deze onderaannemers of entiteiten mogen zich niet in een toestand van uitsluiting bevinden, zoals bedoeld in artikel 61 KB Plaatsing.
VARIANTEN Het indienen van vrije varianten is verboden.
OPTIES Het indienen van vrije opties is verboden.
REGELS M.B.T. VORM, INHOUD, INDIENING EN OPENING VAN DE OFFERTES (artikel 80, 81, 82, 90 KB Plaatsing)
VORM VAN DE OFFERTE Vorm De offerte wordt in één origineel document opgesteld. De inschrijver maakt zijn offerte op en vult de samenvattende opmeting in door middel van de bij het bestek bijgevoegde formulieren. Indien hij deze op andere documenten maakt dan op de voorziene formulieren, dan draagt de inschrijver
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 6 van 14
Open aanbesteding leveringen
de volledige verantwoordelijkheid voor de volledige overeenstemming van de door hem gebruikte documenten met deze van het bestuur. Het offerteformulier wordt zowel in Word als in PDF versie ter beschikking gesteld. In geval van betwisting wordt de PDF versie als enige originele versie beschouwd. Ondertekening De inschrijver ondertekent het offerteformulier en de eventuele samenvattende opmeting en de andere bijlagen bij de offerte. Ook de eventueel geboden prijstoeslagen, prijskortingen of verbeteringen en de doorhalingen, overschrijvingen, aanvullingen of wijzigingen, zowel in de offerte als in de bijlagen, die de essentiële voorwaarden van de opdracht zoals prijzen, termijnen, technische specificaties kunnen beïnvloeden, moeten door de inschrijver of zijn gemachtigde ondertekend worden; een paraaf volstaat niet.
INHOUD VAN DE OFFERTE De offerte bestaat uit volgende stukken: 1. Het ingevulde, ondertekend en gedateerd offerteformulier volgens het model dat bij dit bestek wordt gevoegd; 2. De ingevulde, ondertekende en gedateerde inventaris (papieren versie) en bij voorkeur de elektronische versie van de inventaris; 3. De nodige authentieke of onderhandse volmachten indien de ondertekening van de voorgaande documenten niet door de wettelijke bedrijfsleider/zaakvoerder/gedelegeerd bestuurder getekend zijn; 4. De gevraagde documenten met betrekking tot de uitsluitingsgronden; 5. De gevraagde attesten en documenten ter beoordeling van de selectiecriteria; 6. Indien van toepassing: de nodige documenten waaruit de verbintenis van de onderaannemers of van andere entiteiten blijkt om de voor de opdracht noodzakelijke middelen ter beschikking te stellen van de inschrijver (artikel 74) 7. Het bewijs van verplicht plaatsbezoek (te bezorgen door de L.A.); 8. De inschrijver vermeldt welk gedeelte van de opdracht hij voornemens is in onderaanneming te geven. Hij voegt een lijst bij van de onderaannemers met vermelding van hun identiteit. 9. Eventuele andere in het bestek of het offerteformulier gevraagde of door de inschrijver noodzakelijk geachte bijlagen.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 7 van 14
Open aanbesteding leveringen
INDIENING EN OPENING VAN DE OFFERTES Iedere inschrijver mag slechts één offerte indienen per opdracht.
Op de definitief gesloten omslag waarin zich de offerte met de bijlagen bevindt, zullen volgende aanduidingen vermeld zijn: -
Project: W10260 – Inrichting klimaatunits
-
Perceel 08A:
-
Openingsdatum van de offertes: 09-08-2016 om 15.00 uur
Bestek nr. TD/59832
VVK
Ingeval van verzending per post wordt deze gesloten omslag in een tweede omslag gesloten met de vermelding: “OFFERTE TD/59832 “
Elke offerte moet bij de voorzitter van de zitting toekomen vóór hij de zitting geopend verklaart. Ze worden per post verzonden of per drager afgegeven. De offertes die per post worden verzonden moeten toekomen op volgend adres:
KU LEUVEN Directie Technische Diensten Dienst Aankoop Willem de Croylaan 60A, bus 5570 3001 Heverlee
Indien de offerte niet met de post wordt verstuurd en persoonlijk wordt overhandigd of indien beroep wordt gedaan op een koerierdienst, kan de afgifte enkel worden ondertekend door een medewerker van aankoop, tijdens de kantooruren aan het onthaal op niveau 2 (08.30 u tot 17.00 u) en ten laatste op het tijdstip bepaald voor de openingszitting. Offertes die laattijdig bij de voorzitter op hoger vermeld adres toekomen, welke er ook de oorzaak van is, worden geweigerd of ongeopend behouden. Een uitzondering geldt evenwel voor de offertes die ten laatste 4 kalenderdagen vóór de dag vastgesteld voor de ontvangst van de offertes, bij de post als aangetekende zending zijn afgegeven en voor zover het Bestuur de opdracht nog niet heeft gesloten.
TAALGEBRUIK Alle documenten in verband met deze opdracht worden in het Nederlands opgesteld.
GELDIGHEID VAN DE OFFERTE De inschrijvers blijven gebonden door hun offerte, zoals deze eventueel werd verbeterd door het bestuur, gedurende een termijn van 120 kalenderdagen, die een aanvang neemt met de dag na de zitting van de opening der offertes.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 8 van 14
Open aanbesteding leveringen
SAMENVATTENDE MEETSTAAT (artikel 83 KB Plaatsing) De papieren versie van de samenvattende meetstaat, die wordt overgemaakt samen met het bestek, is de enige officiële versie. De papieren versie heeft steeds voorrang. Zij dient steeds verplicht te worden ingevuld. Bij het bestek wordt door het bestuur eveneens een digitale versie van de samenvattende meetstaat bijgevoegd. De inschrijver wordt gevraagd om bij voorkeur deze in te vullen en samen met de papieren versie bij de offerte te voegen. Deze digitale versie kan niet het voorwerp uitmaken van betwistingen. Het is de verantwoordelijkheid van de inschrijver deze te controleren aan de hand van de papieren versie. Eventuele opmerkingen en/of aanpassingen dienen in een aparte nota te worden meegedeeld. Ook verschillen in het informaticasysteem blijven buiten de verantwoordelijkheid van het bestuur. De inschrijver voert, rekening houdend met de opdrachtdocumenten, zijn beroepskennis of persoonlijke vaststellingen, verbetering door voor:
De fouten die hij ontdekt in de forfaitaire hoeveelheden De leemten in de inventaris
Hij voegt bij zijn offerte een aparte nota ter verantwoording van deze verbeteringen.
REGELS M.B.T. DE PRIJS
Prijsvaststelling (artikel 13 KB Plaatsing) Deze opdracht is: - een opdracht voor een globale prijs: opdracht waarvoor een forfaitaire prijs het geheel van de prestaties dekt of uitsluitend forfaitaire posten omvat
Prijsopgave (artikel 15 en 16 KB Plaatsing)
De eenheidsprijzen en de totale prijzen voor iedere post van de inventaris moeten worden opgegeven met inachtneming van de betrekkelijke waarde van die post ten opzichte van het totale bedrag van de offerte. Al de algemene en financiële onkosten alsook de winsten moeten over de onderscheiden posten, in verhouding tot hun belangrijkheid, worden verdeeld. De offerte moet opgemaakt worden in euro. Alle sommen van de posten van de inventaris worden naar de cent afgerond. Alle heffingen welke de opdracht belasten met uitzondering van de BTW vallen ten laste van de inschrijver en worden verondersteld te zijn begrepen in de eenheidsprijzen en de globale prijzen van de opdracht. De BTW moet afzonderlijk worden vermeld om bij de prijs te worden gevoegd
Elementen die in de prijs zijn inbegrepen (artikel 19 KB Plaatsing) Alle kosten, metingen en prestatie inherent aan de opdracht en met name: De verpakkingen, behalve wanneer ze eigendom blijven van de inschrijver Het lossen, uitpakken, en stapelen op de plaats van levering De documentatie die met de levering verband houdt Het monteren en bedrijfsklaar maken De voor het gebruik noodzakelijke opleiding
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 9 van 14
Open aanbesteding leveringen
Prijsherziening (artikel 20 KB Plaatsing) Voor de leveringen van deze overeenkomst worden geen prijsherzieningen aanvaard.
Prijsonderzoek (artikel 21 KB Plaatsing) Op verzoek van de aanbestedende overheid verstrekt de inschrijver alle nodige inlichtingen om het prijsonderzoek van zijn offerte mogelijk te maken. De aanbestedende overheid kan ofwel zelf overgaan tot, ofwel een persoon aanduiden voor het uitvoeren van alle verificaties van de boekhoudkundige stukken en alle onderzoeken ter plaatse, teneinde de juistheid na te gaan van de gegevens die de inschrijver in het raam van het prijsonderzoek heeft verstrekt. De ingewonnen inlichtingen mogen door het bestuur niet voor andere doeleinden dan hoger vermeld onderzoek worden gebruikt
REGELS M.B.T HET ONDERZOEK VAN DE OFFERTES Bij het nazicht van de offerte zal slechts rekening worden gehouden met het originele document.
GUNNINGSCRITERIUM De opdracht zal worden gegund aan de inschrijver met de laagste regelmatige offerte.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 10 van 14
Open aanbesteding leveringen
KB UITVOERING VAN 14 JANUARI 2013: UITVOERING VAN DE OPDRACHT
LEIDING EN CONTROLE OP DE UITVOERING (artikel 11, 39 KB Uitvoering) Leidend ambtenaar, Stefaan Saeys, hoofd Technische Diensten KU Leuven bijgestaan door:
Bjorn Deroy, Projectbureau Klimaat, Sanitair en Fluïda Edwin Torfs, Divisie Nieuwbouw en Laboratoria - Delta
zijn belast met de leiding van en de controle op de uitvoering van de opdracht.
VERZEKERINGEN (artikel 24 KB Uitvoering) De inschrijver sluit de verzekeringen die zijn aansprakelijkheid inzake arbeidsongevallen dekken, alsook zijn burgerlijke aansprakelijkheid ten aanzien van derden bij de uitvoering van de opdracht. De inschrijver zal het bewijs leveren, dat de personeelsleden van het bestuur als derden beschouwd worden in de zin van zijn verzekeringspolis "Burgerlijke aansprakelijkheid Uitbating" Door zich in te schrijven op deze opdracht, verklaart de opdrachtnemer dat hij binnen een termijn van 30 dagen volgend op het sluiten van de opdracht, de gevraagde verzekeringscontracten is aangegaan. Telkens dit tijdens de uitvoering van de opdracht wordt gevraagd, levert de opdrachtnemer het bewijs dat de vervallen premies werden betaald. Het bestuur behoudt zich het recht voor inzage te nemen van de verzekeringspolissen van de opdrachtnemer en de uitvoering van deze opdracht afhankelijk te stellen van de vorm en de modaliteiten van deze polissen.
BORGTOCHT (artikelen 25 tot 33 KB Uitvoering) Er wordt slechts een borgtocht geëist indien de uitvoeringstermijn 45 kalenderdagen overschrijdt. In dit geval wordt de borgtocht vastgesteld op 5 % van de oorspronkelijke opdrachtsom, exclusief B.T.W. Het bewijs van de borgstelling moet binnen de dertig kalenderdagen volgend op de dag van de gunning van de opdracht worden bezorgd aan de Technische Diensten van de KU Leuven, Willem de Croylaan 60A, bus 5570, 3001 Heverlee. De vrijgave gebeurt na de voorlopige oplevering van de levering. De leverancier dient de vrijgave te vragen.
ONDERAANNEMERS (artikel 12-15 KB Uitvoering) De opdrachtnemer blijft aansprakelijk ten opzichte van het bestuur wanneer hij de uitvoering van zijn verbintenissen geheel of gedeeltelijk aan derden toevertrouwt. Het bestuur heeft geen enkele contractuele band met die derden. De opdrachtnemer blijft de enige verantwoordelijke tegenover het bestuur. De opdrachtnemer is verplicht de voorgedragen onderaannemers (artikel 12 KB Plaatsing) in te zetten bij de uitvoering van de opdracht. Het gebruik van andere onderaannemers is onderworpen aan de toestemming van de aanbestedende overheid. Inschakelen van onderaannemers zonder deze toestemming geeft het bestuur het recht om de opdracht te verbreken en de uitvoering te laten voltooien op kosten en risico van de in gebreke zijnde opdrachtnemer.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 11 van 14
Open aanbesteding leveringen
VERTROUWELIJKHEID Vertrouwelijkheid (art. 18 KB Uitvoering) De informatie die de aanbestedende overheid in het kader van deze opdracht ter beschikking stelt, mag niet voor andere doeleinden worden aangewend, noch aan derden worden meegedeeld. De opdrachtnemer dient alle maatregelen te treffen om het confidentiële karakter van de beschikbaar gestelde informatie, de gegevens en de onderzoeksresultaten te doen bewaren door hemzelf en door eenieder die er toegang toe heeft. De opdrachtnemer dient in zijn contracten met de onderaannemers eveneens deze verplichtingen in zake vertrouwelijkheid over te nemen. De opdrachtnemer die de opdracht als referentie wil gebruiken, kan dit op voorwaarde van voorafgaande goedkeuring door de dossierbeheerder.
ONVOORZIENBARE OMSTANDIGHEDEN (artikel 56 KB Uitvoering) Gelden niet als onvoorziene omstandigheden: de normale en abnormale koersschommelingen van vreemde munten t.o.v. de euro, wanneer de opdrachtnemer een deel van zijn materialen of producten moet aankopen in deze vreemde munten. Ten einde zich tegen deze risico’s in te dekken moet de opdrachtnemer, die dergelijke aankopen in vreemde munten moet verrichten, onmiddellijk na de betekening van de gunning van de opdracht, bij een financiële instelling een wisseltermijncontract sluiten waarbij hij de vereiste vreemde deviezen aankoopt op termijn. Hij moet de kostprijs van deze wisseltermijncontracten in zijn eenheidsprijs verwerken. Motivering afwijking: dit artikel verplicht de opdrachtnemer zich in te dekken tegen wisselkoersrisico’s. Derhalve kan dit risico niet meer ingeroepen worden als onvoorziene omstandigheid, die aanleiding geeft tot schadevergoeding. Zowel het bestuur als de opdrachtnemer hebben er alle belang bij dit risico uit te schakelen.
LEVERINGSTERMIJN (artikel 116 KB Uitvoering) De leveringstermijn wordt vastgelegd op 69 werkdagen. Indien bepaalde, of alle artikelen niet kunnen geleverd worden binnen de vooropgestelde leveringstermijn, zal de opdrachtnemer een automatisch backorder systeem toepassen. De opdrachtnemer brengt het bestuur hiervan op de hoogte met een aparte melding wanneer de backorder levering effectief zal gebeuren. Deze melding moet minstens één dag voor het verstrijken van de leveringstermijn gebeuren. Het doorgeven van een melding laat de toepassing van de eventuele vertragingsboetes en straffen onverminderd.
LEVERINGSMODALITEITEN (artikel 118 KB Uitvoering) Plaats van levering De goederen moeten geleverd worden op de plaats die op de bestelbon vermeld staat. Wanneer de goederen niet in ontvangst kunnen genomen worden en de goederen toch geleverd worden, dan gebeurt dit op volledige verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer. De opdrachtgever kan in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor de kosten die hier mogelijks mee gepaard gaan. Belangrijk: Het bestelbonnummer is een cruciaal element in de levernota. De identificatie van de levering door de logistieke medewerkers kan enkel gebeuren op basis van dit bestelbonnummer.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 12 van 14
Open aanbesteding leveringen
Bij het verstrijken van vermelde verificatietermijn zal al naargelang een proces-verbaal van voorlopige oplevering of van weigering van voorlopige oplevering worden opgesteld. Indien de opdrachtnemer bij het verstrijken van de verificatietermijn geen proces-verbaal heeft ontvangen, zal het verstrijken van de verificatietermijn gelden als stilzwijgende voorlopige oplevering.
WAARBORG (artikel 64, 65 en 134 KB Uitvoering) De waarborgtermijn dient duidelijk te worden vermeld in de offerte en bedraagt minimaal 2 jaar. De opdrachtnemer vervangt op zijn kosten en binnen de opgelegde termijn, overeenkomstig de oorspronkelijke voorschriften, de producten die gebreken vertonen die geen gebruik toelaten dat in overeenstemming is met de voorwaarden van de opdracht of die buiten dienst geraken in de loop van de waarborgtermijn bij normaal gebruik. Op de producten die ter vervanging worden geleverd, is de waarborgtermijn integraal van toepassing. De waarborgtermijn wordt eventueel verlengd met de periode gedurende dewelke het product niet kon worden gebruikt ten gevolge van de beschadiging. De waarborgtermijn gaat in op de datum van de voorlopige oplevering zoals bedoeld in hoger vermeld artikel 120/131.
AANSPRAKELIJKHEID VAN DE LEVERANCIER (artikel 122 KB Uitvoering) De leverancier is voor zijn leveringen aansprakelijk tot op het ogenblik dat de formaliteiten van onderzoek zoals bepaald in artikel 120 zijn verricht, behalve wanneer in de opslagplaatsen van de bestemmeling verliezen of beschadigingen zijn ontstaan, te wijten aan feiten en omstandigheden die aan het bestuur ten laste worden gelegd of aan onvoorzienbare omstandigheden.
FACTURATIE – BETALING (artikel 127 KB Uitvoering) De opdrachtnemer stuurt zijn factuur, na geleverde prestatie en ten belope van het goedgekeurd bedrag, verhoogd met de BTW, aan het facturatieadres vermeld op de bestelbon van de desbetreffende deelnemende instelling. De betaling geschiedt binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf het verstrijken van de verificatietermijn zoals bedoeld in artikel 120 (supra) en na ontvangst van een regelmatige factuur en goedkeuring van de prestatie. De factuur dient conform te zijn met volgende vereisten: - BTW nummer opdrachtgever - Prijs en BTW percentage - Een gedetailleerde omschrijving van het gefactureerde - Het bestelbonnummer - Leverdatum
VOORSCHOTTEN (artikel 67 KB Uitvoering) Voorschotten worden niet toegestaan.
ACTIEMIDDELEN VAN DE AANBESTEDENDE OVERHEID (artikel 44 tot 49 KB Uitvoering) Wanneer in hoofde van de opdrachtnemer tekortkomingen worden vastgesteld, stelt hij zich bloot aan sancties door toepassing van één of meerdere maatregelen zoals bepaald in de artikelen 45 tot 49 en 123 en 124 van het KB Uitvoering.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 13 van 14
Open aanbesteding leveringen
Vertragingsboetes De vertragingsboetes zijn onafhankelijk van de in artikel 45 bedoelde straffen. Zij zijn eisbaar zonder ingebrekestelling door het eenvoudig verstrijken van de uitvoeringstermijn en zonder opstelling van een proces-verbaal.
Vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens De aanbestedende instantie en elke persoon die, in het kader van zijn functie of van de hem toevertrouwde opdrachten, kennis heeft van vertrouwelijke informatie over een opdracht of die hem, in het kader van het plaatsen en de uitvoering van de opdracht, door de kandidaten, inschrijvers, aannemers, opdrachtnemers of dienstverleners werd verstrekt, mogen die informatie niet bekendmaken. Deze informatie heeft meer bepaald betrekking op de technische of commerciële geheimen en op de vertrouwelijke aspecten van de offertes.
Geschillen Bij gebrek aan een minnelijke schikking zullen uitsluitend de rechtbanken van Leuven bevoegd zijn om geschillen in verband met de gunning en de uitvoering van deze opdracht te vonnissen. Het Belgisch recht is van toepassing op deze opdracht. In geval bepalingen van deze opdracht strijdig zijn met het Belgisch recht, dan zullen deze bepalingen als nietig worden beschouwd, maar zal de opdracht in zijn geheel geldend blijven.
Bestek nr. TD/59832/DEB-dbk (fen)
Pagina 14 van 14
Open aanbesteding leveringen
DEEL 2. TECHNISCHE BEPALINGEN
Bestek nr. TD/59832
DIRECTIE TECHNISCHE DIENSTEN
Willem de Croylaan 60A – bus 5570 3001 HEVERLEE
Typebestek HVAC deel ABCD W10260 – Herstellen klimatisatieunits Perceel 08A: VVK ofwel Bestek - Versie 17 augustus 2015
Bjorn Deroy
Inhoud technische voorschriften INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
1
DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
1
A.1. RANDVOORWAARDEN .......................................................................................................... 1 A.1.1. Voorwerp van de aanneming.......................................................................................... 1 A.1.2. Plannen ........................................................................................................................ 11 A.1.3. Offerte .......................................................................................................................... 12 A.1.4. Wisselstukken .............................................................................................................. 12 A.2 BEREKENINGSGEGEVENS ................................................................................................. 13 A.2.0. Algemeen ..................................................................................................................... 13 A.2.1. Klimaatgegevens .......................................................................................................... 13 A.2.2. Berekeningsgrondslagen .............................................................................................. 13 A.2.3. Vereiste nauwkeurigheden ........................................................................................... 14 A.2.4. Comforteisen ................................................................................................................ 14 A.2.4.1. Bezettingszone........................................................................................................ 14 A.2.4.2. Maximaal toegelaten luchtsnelheid ......................................................................... 14 A.2.4.3. Binnenluchtkwaliteit ................................................................................................. 16 A.2.4.4. Operatieve temperatuur .......................................................................................... 16 A.3. AKOESTISCHE VOORWAARDEN ........................................................................................ 17 A.4. BESCHERMING VAN DE INSTALLATIES ............................................................................. 18 A.5. KWALITEIT VAN DE UITVOERING ....................................................................................... 19 A.5.1. Algemeen ..................................................................................................................... 19 A.5.2. Kwalificaties van het personeel van de aannemer........................................................ 19 A.5.3. Controles ...................................................................................................................... 19 A.5.4. Conformiteit .................................................................................................................. 20 A.5.5. Performantie van installaties en onderdelen ................................................................. 20 A.5.6. Evaluatieperiode (commissioning) ................................................................................ 20 A.6. INHOUDSBESCHRIJVING ASBUILTDOSSIER..................................................................... 22 A.6.1. Deel A: Technische informatie...................................................................................... 22 A.6.2. Deel B: Schema’s en asbuiltplannen ............................................................................ 22 A.6.3. Deel C: Attesten en rapporten ...................................................................................... 23 A.6.4. Deel D: PV van oplevering ........................................................................................... 25 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 26 B.0. ALGEMENE TOELICHTING .................................................................................................. 26 B.1. BEPALEN VAN HET LUCHTDEBIET IN VENTILATIEKANALEN .......................................... 27 B.1.1. Inleiding ........................................................................................................................ 27 B.1.2. Theorie en instrumentarium.......................................................................................... 27 B.1.2.1. Definities en formules .............................................................................................. 27 B.1.2.2. Meetinstrument: de pitotbuis ................................................................................... 28 B.1.3. Voorwaarden waaraan de meetsectie moet voldoen .................................................... 29 B.1.3.1. Kanaalverloop voor en na de meetsectie ................................................................ 29 B.1.3.1.1. Ronde luchtkanalen .......................................................................................... 29 B.1.3.1.2. Rechthoekige luchtkanalen ............................................................................... 30 B.1.3.1.3. Ventilatoren ....................................................................................................... 31 B.1.3.2.
Aantal en positie van de meetpunten ...................................................................... 31 B.1.3.2.1. Ronde luchtkanalen .......................................................................................... 32
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 1/9
B.1.3.2.2. Rechthoekige luchtkanalen ............................................................................... 33 B.1.4. Uitvoeren van de metingen .......................................................................................... 34 B.1.4.1. Gemiddelde dynamische druk ................................................................................. 34 B.1.4.2. Gemiddelde statische druk ...................................................................................... 35 B.1.4.3. Luchttemperatuur .................................................................................................... 35 B.1.5. Bepaling van het volumestroomdebiet.......................................................................... 35 B.1.5.1. Berekening van de gemiddelde luchtstroomsnelheid .............................................. 35 B.1.5.2. Berekening van de gemiddelde statische druk ........................................................ 36 B.1.5.3. Betrouwbaarheid – validatie van de meetresultaten ................................................ 36 B.1.5.4. Berekening van het volumestroomdebiet ................................................................ 36 B.1.6. Bijzondere gevallen ...................................................................................................... 37 B.1.6.1. Centrifugaalventilatoren zonder slakkenhuis (plug fans) ......................................... 37 B.1.6.2. Luchtkanalen met vast ingebouwd labcontrolesysteem ........................................... 38 B.1.6.3. Luchtkanalen met vast ingebouwde meetvoorziening ............................................. 39 B.1.6.4. Niet-conforme meetsecties in de luchtkanalen ........................................................ 40 B.1.6.5. Afwijkend aantal meetpunten .................................................................................. 40 B.2. AKOESTISCHE METINGEN .................................................................................................. 43 B.2.1. Inleiding ........................................................................................................................ 43 DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING 44 C.4. KOUDEPRODUCTIE EN WARMTEPOMPEN ....................................................................... 44 C.4.0. Algemeen ..................................................................................................................... 44 C.4.1. Luchtkoelers met directe expansie ............................................................................... 44 C.4.1.1. Individuele airco-unit voor comfortkoeling ............................................................... 44 C.4.2. Koelers voor koudwaterproductie ................................................................................. 45 C.4.2.1. Waterkoelaggregaat met luchtgekoelde condensor................................................. 45 C.4.2.1.1. Waterkoelaggregaat ≤ 200 kW met luchtgekoelde condensor .......................... 45 C.5. EXPANSIE- EN ONTLUCHTINGSSYSTEMEN...................................................................... 48 C.5.0. Algemeen ..................................................................................................................... 48 C.5.1. Expansiesysteem met variabele druk (vaste luchthoeveelheid).................................... 48 C.5.5. Drukbeveiligingen ......................................................................................................... 48 C.5.5.1. Veiligheidskleppen .................................................................................................. 48 C.6. LEIDINGEN ............................................................................................................................ 49 C.6.0. Algemeen ..................................................................................................................... 49 C.6.1. Gemeenschappelijke bepalingen voor alle leidingsystemen ......................................... 49 C.6.2. Metalen leidingen ......................................................................................................... 51 C.6.2.1. Schroef- en lasbare stalen buizen ........................................................................... 51 C.6.2.4. Dunwandige verzinkte stalen buizen ....................................................................... 52 C.6.3. Kunststof leidingen ....................................................................................................... 53 C.6.3.1. HDPE-buizen voor drukloze toepassingen .............................................................. 53 C.6.3.3. ABS-buizen ............................................................................................................. 54 C.6.5. Samengestelde leidingen ............................................................................................. 55 C.6.5.1. Meerlagenbuis voor verwarming en koeling ............................................................ 55 C.6.8. Ontluchten van het leidingensysteem ........................................................................... 57 C.7. KRAANWERK EN APPENDAGES ......................................................................................... 58 C.7.0. Algemeen ..................................................................................................................... 58 C.7.1. Uitvoering ..................................................................................................................... 58 C.7.2. Afsluitkranen ................................................................................................................ 58 C.7.2.1. Kogelafsluiters......................................................................................................... 58 C.7.2.1.1. Kogelafsluiters standaarduitvoering .................................................................. 58 C.7.2.3.
Membraanafsluiters ................................................................................................. 59 C.7.2.3.1. Membraanafsluiters standaarduitvoering .......................................................... 59
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 2/9
C.7.2.4.
Vlinderafsluiters ....................................................................................................... 59 C.7.2.4.1. Vlinderafsluiters standaarduitvoering ................................................................ 59
C.7.3. Regelkranen ................................................................................................................. 60 C.7.3.1. Inregelafsluiters ....................................................................................................... 60 C.7.3.2. Drukverschilregelaar ............................................................................................... 61 C.7.4. Radiatorventielen ......................................................................................................... 62 C.7.4.2. Thermostatisch radiatorventiel ................................................................................ 62 C.7.4.2.2. Thermostatisch voorbereid ventiel in 3-weguitvoering met instelbare Kv-waarde 62 C.7.4.2.3. Thermostatisch regelelement met diefstalbeveiliging en veranderd regelbereik 62 C.7.5. Aflaatkranen ................................................................................................................. 63 C.7.6. Filters ........................................................................................................................... 64 C.7.6.1. Y-filter 64 C.7.6.1.1. Y-filter standaarduitvoering ............................................................................... 64 C.7.9. Terugslagkleppen ......................................................................................................... 64 C.7.9.1. Scharnierende terugslagklep ................................................................................... 64 C.7.10 Lucht- en vuilafscheiders ........................................................................................... 65 C.7.10.2. Automatische snelontluchter ................................................................................... 65 C.7.11. Vulset......................................................................................................................... 65 C.8. POMPEN EN CIRCULATOREN ............................................................................................. 65 C.8.0. Algemeen ..................................................................................................................... 65 C.8.1. Gemeenschappelijke bepalingen voor alle pompen ..................................................... 66 C.8.2. Circulator met geïntegreerde automatische toerentalregeling (natloper) ...................... 67 C.8.4. In-line pomp met automatische toerentalregeling (droogloper) ..................................... 67 C.10. VERWARMINGS- EN KOELLICHAMEN ................................................................................ 69 C.10.0. Algemeen .................................................................................................................. 69 C.10.1. Regels voor selectie en uitvoering ............................................................................. 69 C.10.2. Plaatstalen radiatoren ................................................................................................ 69 C.10.2.1. Plaatstalen radiator - standaardtype ........................................................................ 69 C.11. LUCHTBEVOCHTIGERS ....................................................................................................... 70 C.11.0 Algemeen .................................................................................................................. 70 C.11.1. Elektrische stoombevochtiger .................................................................................... 70 C.11.4. Stoomverdelers.......................................................................................................... 71 C.11.4.2. Statische stoomverdeler voor luchtkanaalinbouw .................................................... 71 C.11.4.2.1. Stoomverdeler voor atmosferische stoom ....................................................... 71 C.12. LUCHTBEHANDELINGSKASTEN ......................................................................................... 72 C.12.0. Algemeen .................................................................................................................. 72 C.12.1. Terminologie .............................................................................................................. 73 C.12.2. Opbouw ..................................................................................................................... 74 C.12.2.1. Algemene eisen voor alle luchtbehandelingsgroepen ............................................. 74 C.12.2.2. Bijkomende eisen voor buiten opgestelde luchtbehandelingsgroepen .................... 76 C.12.3. Ventilatorsectie .......................................................................................................... 77 C.12.4. Filtersectie ................................................................................................................. 77 C.12.4.1. Partikelfilters............................................................................................................ 77 C.12.4.2. Moleculaire luchtfilters ............................................................................................. 78 C.12.5. Batterijsectie .............................................................................................................. 79 C.12.6. Bevochtigingssectie ................................................................................................... 80 C.12.7. Kleppen-, meng- en luchtsectie ................................................................................. 80 C.12.8. Samenbouw ............................................................................................................... 81 C.12.9. Warmterecuperatiesectie ........................................................................................... 82 C.12.9.1. Recuperatiesysteem met batterijen (twin coil) ......................................................... 82 TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 3/9
C.12.9.2. Warmtewiel (sorptierotor) ........................................................................................ 83 C.12.10. Akoestische prestaties ...................................................................................... 83 C.12.11. Prestaties ten opzichte van corrosie.................................................................. 84 C.12.12. Drogers in de vorm van luchtgroepen ............................................................... 84 C.13. VENTILATOREN .................................................................................................................... 85 C.13.0. Algemeen .................................................................................................................. 85 C.13.1. Dakextractoren .......................................................................................................... 85 C.13.1.1. Standaard dakextractor ........................................................................................... 85 C.13.2. Kanaalventilatoren ..................................................................................................... 85 C.13.2.1. Axiaalventilator voor ronde luchtkanalen ................................................................. 85 C.13.2.2. Centrifugaalventilatoren met omkasting .................................................................. 86 C.13.3. Centrifugaalventilatoren voor vrije opstelling of inbouw ............................................. 86 C.13.3.2. Centrifugaalventilatoren voor inbouw in luchtbehandelingskasten .......................... 86 C.13.3.2.1. Standaard centrifugaalventilator ..................................................................... 86 C.13.3.2.2. Centrifugaalventilator zonder behuizing met vrijlopende waaier (plug fan)...... 87 C.14. LUCHTKANALEN................................................................................................................... 88 C.14.0. Algemeen .................................................................................................................. 88 C.14.1. Algemene eigenschappen van luchtkanalen vervaardigd uit metaal of kunststof ....... 88 C.14.2. Metalen luchtkanalen ................................................................................................. 89 C.14.2.1. Luchtkanalen in gegalvaniseerd plaatstaal .............................................................. 89 C.14.2.1.1. Rechthoekige gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen .................................. 89 C.14.2.1.2. Ronde gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen ............................................. 89 C.14.2.1.3. Gecoate rechthoekige gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen ..................... 90 C.14.4 Luchtkanalen uit synthetisch textiel............................................................................ 90 C.14.5. Flexibele luchtkanalen ............................................................................................... 91 C.14.5.1. Thermisch en akoestisch geïsoleerde flexibele luchtkanalen .................................. 91 C.14.5.2. Thermisch geïsoleerde flexibele luchtkanalen ......................................................... 92 C.14.5.3. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen ................................................................... 92 C.14.5.3.1. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen in kunststof ........................................ 92 C.14.5.3.2. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen in aluminium ...................................... 92 C.14.5.3.3. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen met brandweerstand ......................... 93 C.15. EIND- EN TUSSENGESCHAKELDE EENHEDEN VAN LUCHTKANAALNETTEN ............... 94 C.15.0. Algemeen .................................................................................................................. 94 C.15.1. Luchtroosters ............................................................................................................. 94 C.15.1.1. Regels voor dimensionering en selectie van luchtroosters ...................................... 94 C.15.1.2. Pulsie- en extractieroosters ..................................................................................... 94 C.15.1.2.1. Roosters voor wand- of kanaalinbouw ............................................................ 94 C.15.1.2.2. Roosters voor plafondmontage ....................................................................... 95 C.15.1.2.2.1. Plafondwervelroosters
95
C.15.1.2.2.2. Lijnroosters
96
C.15.1.2.2.3. Rond extractieventiel
96
C.15.1.3. Regeninslagvrije buitenluchtroosters ....................................................................... 96 C.15.2. Automatische afsluitkleppen ...................................................................................... 96 C.15.2.1. Gemotoriseerde kleppen ......................................................................................... 96 C.15.2.1.1. Rechthoekige luchtdichte jalouzieklep ............................................................ 96 C.15.2.1.2. Ronde luchtdichte afsluitklep .......................................................................... 97 C.15.2.2.
Zelfsluitende overdrukjaloezieklep .......................................................................... 97
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 4/9
C.15.3. Luchthoeveelheidsregelaars ...................................................................................... 97 C.15.3.1. Luchthoeveelheidsregelaars in gegalvaniseerd staal .............................................. 97 C.15.3.1.1. Mechanische luchthoeveelheidsregelaar in gegalvaniseerd staal voor constant luchtdebiet (CAV) ................................................................................................................. 97 C.15.3.1.2. Luchthoeveelheidsregelaar in gegalvaniseerd staal voor variabele luchtdebieten (VAV) ............................................................................................................. 98 C.15.5. Filterkasten ................................................................................................................ 99 C.15.5.1. Standaard filterkast ................................................................................................. 99 C.15.5.3. Filterelementen ....................................................................................................... 99 C.15.6. Geluiddempers ........................................................................................................ 100 C.15.6.1. Geluidsdemper voor rechthoekige luchtkanalen .................................................... 100 C.15.6.2. Geluidsdempers voor ronde luchtkanalen ............................................................. 101 C.15.6.2.1. Standaard ronde geluidsdemper ................................................................... 101 C.15.6.2.2. Ronde geluidsdemper met kern .................................................................... 101 C.15.6.2.3. Ronde flexibele geluidsdemper ..................................................................... 102 C.15.8. Afzuigarmen ............................................................................................................ 102 C.15.8.2. Afzuigarmen voor las- en rookafvoerende toepassingen ....................................... 102 C.16. VENTILATIETOESTELLEN VOOR RUIMTEKLIMATISATIE................................................ 103 C.16.0. Algemeen ................................................................................................................ 103 C.16.1. Ventiloconvectoren .................................................................................................. 103 C.21. AUTOMATISCHE REGELING ............................................................................................. 105 C.21.1. Algemeen ................................................................................................................ 105 C.21.3. Modulerende regelkranen ........................................................................................ 105 C.21.3.1. Algemene kenmerken voor alle regelkranen ......................................................... 105 C.21.3.2. Modulerende driewegregelkraan voor enkelvoudige toestellen ............................. 105 C.21.3.3. Modulerende driewegregelkraan DN 20 tot en met DN 40 .................................... 105 C.21.3.4. Modulerende driewegregelkraan vanaf DN 50 ...................................................... 105 C.21.3.5. Modulerende tweewegregelkraan met geïntegreerde drukcompensatieregeling ... 106 C.21.4. Servomotoren .......................................................................................................... 106 C.21.4.1. Algemeen .............................................................................................................. 106 C.21.4.2. Servomotor voor modulerende regelkranen voor enkelvoudige toestellen ............ 106 C.21.4.3. Servomotor voor modulerende regelkranen voor kringen ...................................... 107 C.21.4.4. Servomotoren voor luchtkleppen ........................................................................... 107 C.21.4.5. Servomotor voor vlinder- of kogelafsluiters ........................................................... 108 C.21.5. Meetvoelers ............................................................................................................. 108 C.21.5.1. Algemeen .............................................................................................................. 108 C.21.5.2. Ruimtetemperatuurvoeler met vast instelpunt ....................................................... 108 C.21.5.4. Buitentemperatuurvoeler ....................................................................................... 108 C.21.5.5. Watertemperatuurvoeler ........................................................................................ 109 C.21.5.6. Kanaaltemperatuurvoeler ...................................................................................... 109 C.21.5.7. Ruimtevoeler voor relatieve vochtigheid en temperatuur ....................................... 109 C.21.5.8. Kanaalvoeler voor relatieve vochtigheid en temperatuur ....................................... 109 C.21.5.9. Luchtkwaliteitsvoeler ............................................................................................. 109 C.21.6. Beveiligingscomponenten ........................................................................................ 110 C.21.6.1. Vorstbeveiligingsthermostaat voor luchtgroepen ................................................... 110 C.21.6.2. Elektronische verschildrukvoeler met digitale uitlezing .......................................... 110 C.21.6.3 Verschildrukschakelaar ......................................................................................... 110 C.21.6.4 Aanwezigheidsdetector ......................................................................................... 110 C.21.7. Bijzondere voorwaarden voor plaatsing van elektronische apparaten...................... 111 C.21.10. Verzamelalarmen ............................................................................................ 111 C.21.12. Toegangscode voor apparaten met beveiligde toegang .................................. 112 TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 5/9
C.22. ELEKTRISCHE UITRUSTING .............................................................................................. 113 C.22.1. Algemeen ................................................................................................................ 113 C.22.2. Motoren ................................................................................................................... 113 C.22.3 Bescherming, bediening en signalisatie van elektrische toestellen .......................... 113 C.22.4. Elektrische borden ................................................................................................... 113 C.22.4.1. Algemene gegevens.............................................................................................. 113 C.22.4.2. Algemene schikking van de onderdelen ................................................................ 114 C.22.4.3. Elektrische schema’s............................................................................................. 115 C.22.4.4. Apparatuur in het bord........................................................................................... 115 C.22.4.4.1. Railstelsel ..................................................................................................... 115 C.22.4.4.2. Klemmen....................................................................................................... 115 C.22.4.4.3. Draadkanalen ............................................................................................... 116 C.22.4.4.4. Motoraanzetters ............................................................................................ 116 C.22.4.4.4.1. Sterdriehoekstarters
116
C.22.4.4.4.2. Softstarters
116
C.22.4.4.5. Automaten .................................................................................................... 117 C.22.4.4.5.1. Vermogenschakelaars
117
C.22.4.4.5.2 Automatische schakelaars
117
C.22.4.4.6. Automatische schakelaars met differentieelinrichting .................................... 118 C.22.4.4.7. Differentieelschakelaars ................................................................................ 118 C.22.4.4.8. Contactoren .................................................................................................. 118 C.22.4.4.8.1. Contactor basismodel
118
C.22.4.4.9. Motorbeveiligingsschakelaar ......................................................................... 119 C.22.4.4.10. Contactorautomaat ..................................................................................... 119 C.22.4.4.11. Lastscheidingsschakelaars ......................................................................... 119 C.22.4.4.11.1. Lastscheidingsschakelaar standaarduitvoering
119
C.22.4.4.11.2. Zekeringlastscheidingsschakelaar
119
C.22.4.4.13. Smeltveiligheden......................................................................................... 121 C.22.4.4.14. Relais .......................................................................................................... 121 C.22.4.4.15. Bedienings en signaaleenheden ................................................................. 121 C.22.4.4.16. Noodstop drukknoppen ............................................................................... 121 C.22.4.4.17. Thermostaten .............................................................................................. 121 C.22.4.4.18. Transformatoren ......................................................................................... 122 C.22.4.4.19. Frequentieregelaar ...................................................................................... 122 C.22.4.4.20. Bliksem en overspanningsbeveiliging ........................................................ 123 C.22.4.4.21. Derogatieschakelaars (DS) ......................................................................... 123 C.22.4.4.22. Verlichting en stopcontacten ....................................................................... 124 C.22.4.4.23. Bedrading ................................................................................................... 124 C.22.5. Elektrische leidingen ................................................................................................ 125 C.22.5.1. Algemeen .............................................................................................................. 125 C.22.5.2. Installatiebuis ........................................................................................................ 125
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 6/9
C.22.5.3. Kabels 126 C.22.5.3.1. XVB-kabel ..................................................................................................... 126 C.22.5.3.2. EXVB-kabel .................................................................................................. 126 C.22.5.3.3. H07RN-F-kabel ............................................................................................. 126 C.22.5.3.4. Brandwerende kabel ..................................................................................... 127 C.22.5.4. Kabelgoten ............................................................................................................ 127 C.22.5.4.1. Kabelgoten uit verzinkte staalplaat................................................................ 127 C.22.5.4.2. PVC installatiekanalen .................................................................................. 127 C.22.5.5. Aard der leidingen ................................................................................................. 128 C.22.5.6. Sectie der leidingen ............................................................................................... 128 C.22.5.7. Monteren van de leidingen .................................................................................... 128 C.22.5.8. Aarding en equipotentiale verbindingen ................................................................ 128 C.22.5.8.1. Equipotentiale verbindingen .......................................................................... 128 C.22.6. Keuring .................................................................................................................... 129 C.22.7. Specifieke gegevens ................................................................................................ 129 C.23. CONTROLE- EN MEETAPPARATUUR ............................................................................... 130 C.23.0. Algemeen ................................................................................................................ 130 C.23.1. Thermometers ......................................................................................................... 130 C.23.1.1. Warmwaterthermometer........................................................................................ 130 C.23.1.2. Luchtthermometer ................................................................................................. 130 C.23.1.3. Ijswaterthermometer.............................................................................................. 131 C.23.2. Manometers ............................................................................................................. 131 C.23.2.1. Standaard manometer........................................................................................... 131 C.23.2.3. Manometer met groene zone ................................................................................ 131 C.23.2.5 Afsluitkraan voor manometer................................................................................. 132 C.23.5. Waterdebietmeters .................................................................................................. 132 C.23.5.1. Waterteller (mechanische debietmeter voor koud water)....................................... 132 C.23.5.2. Waterdebietmeter voor warm water ...................................................................... 132 C.24 BRANDBEVEILIGING .......................................................................................................... 133 C.24.0. Algemeen ................................................................................................................ 133 C.24.1. Leidingdoorvoeren doorheen wanden met brandweerstand .................................... 134 C.24.1.0. Certificaten, proefrapporten, conformiteitsattesten ................................................ 134 C.24.1.1. Typeoplossingen volgens gewijzigd KB 07.07.1994 bijlage 7 voor enkelvoudige doorvoeren 134 C.24.1.1.1. Toepassingsvoorwaarden ............................................................................. 134 C.24.1.1.2. Typeoplossing A: afdichten van een enkelvoudige doorvoering met mortel of steenwol 135 C.24.1.1.3. Typeoplossing B: enkelvoudige doorvoering met een mantelbuis ................. 137 C.24.1.2. Gecertificeerde doorvoeroplossingen .................................................................... 138 C.24.1.2.1. Toepassingsvoorwaarden ............................................................................. 138 C.24.1.2.2. Producten voor het brandwerend afdichten van doorvoeringen van fluïdaleidingen .................................................................................................................... 138 C.24.1.2.2.1. Brandwerende rotswolschalen
138
C.24.1.2.2.2. Brandwerende intumescerende elastomeerschalen
139
C.24.1.2.2.3. Brandwerende opvulpasta voor intumescerende elastomeerschalen
140
C.24.1.2.2.4. Brandwerende intumescerende manchet
140
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 7/9
C.24.1.2.2.5. Brandwerende intumescerende opvulpasta
141
C.24.1.2.3. Producten voor het brandwerend afdichten van gecombineerde doorvoeringen van elektrische kabels en fluïdabuizen ............................................................................... 142 C.24.1.2.3.1. Brandwerende doorvoerplaat uit rotswol
142
C.24.1.2.3.2. Brandwerend paneel uit voorbehandeld rotswol
143
C.24.1.2.3.3. Brandwerende mortel
143
C.24.1.2.3.4. Brandwerend isolatieschuim
144
C.24.1.2.3.5. Brandwerende intumescerende coating
144
C.24.1.2.3.6. Brandwerende endotherme coating
145
C.24.1.2.3.7. Brandwerende intumescerende opvulpasta
145
C.24.1.2.3.8. Brandwerende intumescerende bandage
146
C.24.1.2.4. Producten voor het brandwerend afdichten van elektrische kabels ............... 147 C.24.1.2.4.1. Brandwerende intumescerende bandage
147
C.24.1.2.4.2. Brandwerende doorvoerschalen met intumescerende inleg
147
C.24.2. Brandkleppen .......................................................................................................... 148 C.24.2.1. Rechthoekige brandklep........................................................................................ 148 C.24.2.2. Ronde brandklep ................................................................................................... 149 C.24.2.3. Servomotoren voor brandkleppen ......................................................................... 150 C.24.3. Brandwerende moffen voor luchtkanalen ................................................................. 150 C.24.4. Brandwerende roosters............................................................................................ 151 C.30. TOEBEHOREN VOOR KOUDEOPWEKKING EN -VERDELING ......................................... 152 C.30.0. Algemeen ................................................................................................................ 152 C.30.1. Buffertank voor ijswater ........................................................................................... 152 C.39. BIJKOMENDE WERKEN ..................................................................................................... 153 C.39.1. Uitvoeringsdossier ................................................................................................... 153 C.39.2. Binnen en/of ter plaatse brengen van materiaal ....................................................... 153 C.39.3. Werken van bouwkundige aard ............................................................................... 153 C.39.3.1. Sokkels, dakopzetstukken, steunen ...................................................................... 153 C.39.3.2. Maken van openingen en doorgangen .................................................................. 154 C.39.3.3. Dichten van openingen en doorgangen ................................................................. 154 C.39.6. Codering en markering van installatieonderdelen .................................................... 154 C.39.6.1. Fluïdaleidingen en luchtkanalen ............................................................................ 154 C.39.6.2. Collectorkringen .................................................................................................... 155 C.39.6.3. Appendages - technische componenten ............................................................... 155 C.39.6.4. Elektrische borden ................................................................................................ 156 C.39.7 Werken van algemene aard ..................................................................................... 156 C.41. THERMISCHE EN AKOESTISCHE ISOLATIE .................................................................... 156 C.41.0. Algemeen ................................................................................................................ 156 C.41.1. Isolatie van leidingen en appendages ...................................................................... 159 C.41.1.1. Isolatie van leidingen voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom) ... 159 C.41.1.1.1 Isolatie uit minerale wol .................................................................................. 159 C.41.1.2. Isolatie van appendages voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom)160 C.41.1.1.2. Isolatie uit resol hardschuim.......................................................................... 160 C.41.1.2. Isolatie van appendages voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom)160 C.41.1.2.1. Isolatie uit minerale wol ................................................................................. 160 C.41.1.2.2. Thermische isolatiematrassen ...................................................................... 161
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 8/9
C.41.1.2.3. Voorgevormde isolatieschalen ...................................................................... 161 C.41.1.3.
Isolatie van leidingen en appendages voor koude fluïda (ijswater, koud hard water) 161 C.41.1.3.1. Isolatie uit soepel synthetisch schuimrubber ................................................. 161
C.41.1.4.
Bekleding van de thermische isolatie rond watervoerende leidingen en appendages 163 C.41.2. Isolatie van luchtkanalen.......................................................................................... 163 C.41.2.1. Uitwendige isolatie van luchtkanalen met minerale wol ......................................... 163 C.41.2.1.1. Uitwendige isolatie van luchtkanalen voor onbehandelde buitenlucht ........... 163 C.41.2.1.2. Uitwendige isolatie van luchtkanalen voor andere dan onbehandelde buitenlucht 164 C.41.2.2. C.41.2.3.
Uitwendige isolatie van luchtkanalen met synthetisch schuimrubber..................... 165 Bekleding van de thermische isolatie rond luchtkanalen ....................................... 166
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD INHOUD TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 9/9
DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN A.1.
RANDVOORWAARDEN
ER WORDT NOOIT AAN ONDER SPANNING STAANDE DELEN VAN ELEKTRISCHE INSTALLATIES GEWERKT TENZIJ DAARVOOR EXPLICIETE SCHRIFTELIJKE TOELATING WORDT VERLEEND DOOR DE INSTALLATIEVERANTWOORDELIJKE BELANGRIJKE NOTA I.V.M. DE UITVOERINGSCOÖRDINATIE: IN FUNCTIE VAN DE VOORTGANG EN DE PLANNING DER WERKEN HEEFT DE PROJECTCOÖRDINATOR DE BEVOEGDHEID OM OP WILLEKEURIGE MOMENTEN EEN FORMELE OVERLEGVERGADERING MET ALLE BIJ DE UITVOERING BETROKKEN PARTIJEN TE ORGANISEREN NAAR ANALOGIE MET DE WERFVERGADERINGEN.
OP EENVOUDIG MONDELING OF SCHRIFTELIJK VERZOEK VAN DE BOUWHEER ZAL IEDERE AANNEMER EN IN VOORKOMEND GEVAL OOK IEDERE ONDERAANNEMER DIE HIERTOE WORDT OPGEROEPEN VERPLICHT ZIJN TENMINSTE ÉÉN VAN ZIJN MEDEWERKERS AF TE VAARDIGEN OP DEZE OVERLEGVERGADERING.
A.1.1. Voorwerp van de aanneming Deze levering voorziet in het de levering, plaatsing, installatie – met inbegrip van de uitwerking van de studie en dimensionering – en in het testen van drie volwaardige klimaatkamers – inclusief de gehele klimatisatie-installatie, etc. op het gelijkvloers van gebouw 331-20 Landelijk Genie, Kasteelpark Arenberg 30 te 3001 Heverlee. Met inbegrip van de levering, plaatsing en installatie van de gehele structuur (sandwich panelen) horende bij de klimaatkamers en de ontvangstruimte. Er dient een technische ruimte te worden gecreëerd boven de ontvangstruimte, de bijhorende kleed-, douche- en toiletruimte en de klimaatkamers waarin alle klimatisatie-units opgesteld zullen worden. De toegang tot het technisch verdiep zal gerealiseerd worden door het perceel metaalwerken en zit bijgevolg niet vervat binnen deze aanneming. De HVAC-installatie horende bij de ontvangst-, kleed-, doucheruimte, toilet en werkplaats is eveneens inbegrepen binnen deze aanneming. De gyproc-werken t.b.v. de kleed-, doucheruimte en toilet zijn niet voorzien binnen dit perceel. Noch eender welke sanitaire werkzaamheden die verband houden met deze ruimtes.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 1/166
1. Lokaal 00.30: ‘de werkplaats’ 1.1, Lokaaleisen – klimaat & geluid Temperatuur (T) én relatieve vochtigheid (r.v.): - T: 18°C, geen ruimtekoeling te voorzien. - r.v.: Geen eisen. Geluidseisen (zie artikel A.3.): Lokaal 00.30 wordt geclassificeerd als ‘instrumentenlabo’. 1.2,
Lokaaleisen – ventilatie -
#Verse luchtwisselingen (β): Over- en onderdrukken: Ventilatieregime: Afzuigarm:
2 (verse lucht) Geen eisen van 08u t.e.m. 20u – maandag tot vrijdag 1x flexibele puntafzuiging voor lasrook te voorzien; Met bereik R = 1,4 [m] op 80cm en 160cm boven de vloer; Nominaal debiet = 700 [m³/h]; Aan/uit-schakelbaar aan afzuigmond; Verlichting aan afzuigmond. Indien de ruimteventilatie via de afzuigarm wordt gerealiseerd, dient deze in de ‘uit’-stand het opgegeven β te behalen en in ‘aan’-stand het vereiste nominaal debiet.
2. Lokaal 00.31: ‘de ontvangstruimte’ 2.1, Lokaaleisen – klimaat & geluid Temperatuur (T) én relatieve vochtigheid (r.v.): - T: 20°C, geen ruimtekoeling te voorzien. - r.v.: Geen eisen. Geluidseisen (zie artikel A.3.): Lokaal 00.31 wordt geclassificeerd als ‘bureel’. 2.2,
Lokaaleisen – ventilatie -
2.3,
#Verse luchtwisselingen (β): Over- en onderdrukken: Ventilatieregime:
3 (verse lucht) Geen eisen van 08u t.e.m. 20u – maandag tot vrijdag
Lokaaleisen – elektrische nota: -
-
Technische nota T 013/1A is van toepassing op het elektrisch gedeelte volgens volgende classificatie: o Groep 1 o Klasse: normale voeding o De grens welke binnen deze nota valt wordt genomen op 2,5m vanaf de buitenhoek van het sas van de klimaatkamers. Elektrisch bord: Er is plaats 600x400x2000 mm ter beschikking voor opstelling van een HVAC-bord binnen deze ruimte.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 2/166
2.4,
Lokaaleisen - opbouw -
-
De scheidingswand tussen de ontvangstruimte en de werkplaats, alsmede het plafond en de algemene opbouw van de klimaatkamers zal gebeuren met PIR geïsoleerde sandwichpanelen (afwerking met witgelakte ronde alu hoeken, RAL9002, Brandklasse Bs2,d0). Het geheel is galvanisch verbonden met elkaar opdat één aardingspunt volstaat. Plafond dient opgebouwd te zijn opdat er een minimum gebruiksbelasting van 150 kg/m² wordt behaald. De opening t.b.v. de plaatsing deur D00.31.02 wordt voorzien door de aannemer van dit perceel. Er wordt een toezichtsluik voorzien aan de achterzijde van de wc-ruimte in de sandwichpanelen, toegankelijk vanuit de werkplaats.
3. Lokaal 00.31A-B-C: “Klimaatkamers” 3.- §1, -
-
-
-
Opbouw klimaatkamers De wanden, vloer en plafond worden luchtdicht opgebouwd uit PIR geïsoleerde sandwichpanelen. o Kleur: tweezijdig gebroken wit RAL 9002 o Brandklasse: B-s2,d0 o Hoekafwerking: witgelakte ronde aluminium hoeken o Naden: Dichtspuiten langs beide zijdes, zelfs bij tand- en groefverbindingen. o Speciale aandacht: Galvanische verbinding: Het geheel dient galvanisch verbonden te worden met elkaar zodat één aardingspunt volstaat. De dikte van de sandwichpanelen: o voor de wanden is i.f.v.: De gestelde klimaateisen (min. 80 mm) o voor de vloer is i.f.v.: De gestelde klimaateisen (min. 80 mm) Puntlast op vloer ≥ 125 kg Gebruiksbelasting vloer ≥ 300 kg/m² o voor het plafond is i.f.v.: De gestelde klimaateisen (min. 80 mm) Gebruiksbelasting vloer ≥ 150 kg/m² Aandachtspunten wanden: o Luchtspouw tussen de sandwichwandpanelen en bouwkundige delen te voorzien van ≥ 4 cm. o Plenum te voorzien teneinde een goede luchtverspreiding langs beide zijdes van de kamer. Hierlangs wordt de toevoerlucht binnengebracht. Het plenum bestaat uit RVS geperforeerde platen; Het plenum is 15 cm diep en loopt links en rechts van de kamer. Uniforme snelheid doorheen de oppervlakte. Er mag geen condensaat opgestapeld blijven op de bodem van het plenum. Reiniging van de onderzijde moet mogelijk zijn. o Kabeldoorvoer Ø70mm op hoogte van de kabelgoot aan de buitenzijde + PVC deksels. Aandachtspunten vloer: Bovenzijde van de sandwichpanelen worden afgewerkt met betonplex van ≥ 9mm; De vloer wordt geplaatst op vloerverluchtingsbalken van ≥ 5 cm; Voor- en achteraan worden er verluchtingsroosters voorzien.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 3/166
-
3.- §2,
Deuren & vensters o D00.31A.01 / D00.31B.01 / D00.31C.01: PIR geïsoleerde, gesloten koeldraaideur; kleur wit RAL 9002; minimum nuttige breedte x hoogte: 800mm x 2010mm; minimum 3 scharnieren; 2 x deurkrukken; paniekslotkast, deurpomp, deurcylinder. o D00.31A.02 / D00.31B.02 / D00.31C.02: PIR geïsoleerde, gesloten pendeldeur; kleur wit RAL 9002; minimum nuttige breedte x hoogte: 710mm x 2050mm; minimum 3 scharnieren; o R00.31A.01 / R00.31B.01 / R00.31C.01 verwarmd venster; minimum nuttige doorkijk: 800mm x 800mm; plaatsingshoogte: 1000mm gemeten vanaf de afgewerkte vloeraan de buitenzijde van de kamer; rondom dichtspuiten. Lokaaleisen, algemeen
Ventilatie -
-
# Verse luchtwisselingen (β): o te berekenen i.f.v. max. toegelaten CO2; o minimaal 100 [m³/h] Max. toegelaten CO2: 1000 PPM Over- en onderdrukken: Geen specifieke eisen. Inkomsas: Moet beperkt voorgeklimatiseerd worden. Ventilatieregime: 24u/7d (klimatisatieregime) – vrij instelbaar.
Windsimulatie Binnen de klimaatkamers ruimte dient er een aparte ventilatie te worden voorzien dewelke een luchtstroming genereert op de testpersoon. De luchtstroming is te voorzien zoals aangeduid op het situatieschema en detail in bijlage #10. o Instelbaar tussen 2 t.e.m. 30 luchtwisselingen per uur (lw/u); o In stappen van 2 lw/u ±15%. Geluid Geluidseisen (zie artikel A.3.): Lokaal 00.31A / 00.31B / 00.31C worden elk geclassificeerd als zijnde ‘labo met hoog ventilatievoud’. Bediening door gebruikers Aan de buitenzijde van de kamer, naast het controlevenster, moet voor elke kamer apart een bedieningspaneel komen met minimaal volgende functies: - Lokaalcondities zijn vooraf eenvoudig instelbaar; - Lokaalcondities moeten permanent afleesbaar zijn; - Lokaalcondities uitleesbaar via netwerk; - Lokaalcondities eenvoudig aan te passen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 4/166
Het bedieningspaneel is niet nodig wanneer al deze functies softwarematig kunnen ingesteld en afgelezen worden via het netwerk daar aan elke kamer een vaste PC zal worden opgesteld. Bediening door technische dienst De inschrijver van deze installatie voorziet in een aparte uitleesmodule dewelke geïnstalleerd zal worden op of in het elektrisch bord waaruit alle regeling voor deze installatie zal gecentraliseerd zitten. De uitleesmodule geeft naast de lokaalcondities ook de status van alle componenten weer, alsmede de alarmen. - Alarmen: Wanneer de ingestelde lokaalcondities niet behaald worden, of er is een technisch probleem (uitval ventilator, storing pomp,vervuilde filter), moet er alarm gegenereerd worden naar de Centrale Dispatch van de KU Leuven. Dit wordt gerealiseerd d.m.v. een potentiaalvrij contact aan te sturen binnen het elektrisch bord, horende bij de respectievelijke klimaatkamer. Derden zullen een VVT-kabel aansluiten op dit contact, hetgeen doorverbonden wordt naar een interne alarmcentrale. Deze levering voorziet in dit contact d.m.v. de sturing, relais en klemmenstrook te voorzien hiertoe. Bijkomend bij dat alarm, moet buiten elke klimaatkamer een blauw LED pinklichtelement geplaatst worden dat in werking treedt wanneer: - De ingestelde lokaalcondities niet behaald worden; - De toegangsdeur te lang blijft openstaan wanneer de kamer in gebruik is. Wanneer de kamer niet in gebruik is, wordt het pinklichtelement gedeactiveerd. De tijd dat de deur mag blijven openstaan, wordt bepaald door de inschrijver i.f.v. de dimensionering van de installatie. Om dit te monitoren moet de toegangsdeur voorzien zijn van een deurcontact hetgeen registreert hoelang de deur is blijven openstaan. Niet limitatieve lijst van alarmen per kamer: o Afwijking temperatuur groter dan toegestane nauwkeurigheid t.o.v. setpunt o Afwijking relatieve vochtigheid groter dan toegestane nauwkeurigheid t.o.v. setpunt o Hoge / Lage druk condensing unit o Storing condensing unit o Storing pulsieventilator o Storing extractieventilator o Storing ontvochtiger (indien van toepassing) o Storing bevochtiger o Storing overige deelcomponenten o … - Monitoring: De gemeten lokaalwaarden dienen permanent afleesbaar te zijn vanuit de gang (uitleesunits te plaatsen op het frontpaneel van het elektrisch bord) en vanop afstand via een computer/uitleesunit t.h.v. elke kamer. De regeling zal voorzien in een accurate monitoring van alle aspecten van de klimaatkamers.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 5/166
Op alle momenten zal de status en/of waarde van elk onderdeel kunnen gevisualiseerd worden via een computerprogramma. De logging van al deze aspecten zal gedurende minstens 10 dagen worden bijgehouden – de oude data wordt daarna overschreven met de nieuwe data. De rapportering moet dusdanig instelbaar zijn dat er minimaal éénmaal per week via mail een overzicht verstuurd wordt van de lokaalcondities van de afgelopen week, samen met andere waardes dewelke vrij gekozen kunnen worden. De waardes die minimaal gemonitord moeten worden en ook visueel moeten kunnen weergegeven worden in de rapportage zijn: o Setpunt temperatuur o Actuele meting temperatuur o Setpunt relatieve vochtigheid o Actuele meting relatieve vochtigheid o Status deur (open/gesloten) o …. Deze lijst is per kamer te voorzien. De hierboven vermelde, niet limitatieve lijst moet gemakkelijk aanpasbaar zijn door de gebruikers van de installatie. 3.- §3,
Lokaaleisen – klimatologische eisen
Nota: Er mag zich geen condensvorming op of in de kanalen voordoen. 3.- §3.1,
Lokaaleisen – klimatologische eisen – klimaatkamer 00.31A
Temperatuur (T) én relatieve vochtigheid (r.v.), traploos instelbaar: - T: +23°C t.e.m. +37°C, nauwkeurigheid: 1°C Snelheid oplopende T: 10°C in 20 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende T: 10°C in 30 minuten (lineair verloop) - r.v.: 50% t.e.m. 80%, nauwkeurigheid ±1% Snelheid oplopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop) 3.- §3.2,
Lokaaleisen – klimatologische eisen – klimaatkamer 00.31B
Temperatuur (T) én relatieve vochtigheid (r.v.), traploos instelbaar: - T: +10°C t.e.m. +25°C, nauwkeurigheid: 1°C Snelheid oplopende T: 10°C in 20 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende T: 10°C in 30 minuten (lineair verloop) - r.v.: 50% t.e.m. 80%, nauwkeurigheid ±1% Snelheid oplopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop) Nota: De inschrijver houdt rekening met de lage dauwpunttemperatuur van +10°C, 50% r.v. en de eventuele extra maatregelen dewelke installatietechnisch getroffen moeten worden teneinde een volcontinue werking te kunnen garanderen. 3.- §3.3,
Lokaaleisen – klimatologische eisen – klimaatkamer 00.31C
Temperatuur (T) én relatieve vochtigheid (r.v.), traploos instelbaar: - T: -5°C t.e.m. +10°C, nauwkeurigheid: 1°C Snelheid oplopende T: 10°C in 20 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende T: 10°C in 30 minuten (lineair verloop) TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 6/166
- r.v.:
40% t.e.m. 60%, nauwkeurigheid ±1% Snelheid oplopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop) Snelheid aflopende r.v.: 10% in 30 minuten (lineair verloop)
Nota: De inschrijver houdt rekening met de negatieve temperaturen en de eventuele extra maatregelen dewelke installatietechnisch getroffen moeten worden teneinde een volcontinue werking te kunnen garanderen. 4. Technische eisen / grenzen aanneming 4.- §1,
Studie:
De inschrijver is volledig verantwoordelijk voor de berekening, studie en uitwerking van het geheel beschreven in dit bestek. De leverancier zal zijn berekeningen op simpele vraag van het bestuur tonen tijdens het verloop van het project doch zullen de volgende elementen minimaal te worden voorgelegd tijdens de studiefase: -
-
Verwarmingsverliesberekeningen; Koellastberekeningen; Bevochtigingsberekeningen; Ontvochtigingsberekeningen; Drukvalberekeningen van de luchtkanalen- en leidingsystemen; Berekeningen van veiligheidskleppen en expansievaten; Berekeningen van buffervaten; Situatieschema’s en gedetailleerde principeschema’s van alle installatie-onderdelen dewelke voorzien zijn binnen dit project. Principeschema’s vanuit de bijlages moeten gebuikt worden als basis om op verder te gaan. Principeschema’s die nog niet bestaan, worden nieuw opgesteld; Mollierdiagramma’s met aanduiding van de koellast, bevochtiging, ontvochtiging en verwarming voor elke klimaatkamer; Berekeningen i.v.m. snelheid oplopende/aflopende temperaturen/r.v.’s en de bijhorende kraanselecties/servomotorsnelheden; Gehele regelingsbeschrijving.
De goedkeuring/aanvaarding van de berekeningen ontslaat de inschrijver op geen enkele manier van zijn verplichting, noch verantwoordelijk om een installatie te leveren en te laten werken alvolgens de specifieke eisen opgesteld binnen dit bestek, noch zal er enige financiële tegemoetkoming zijn vanwege de bouwheer bij een foutieve selectie van een deelcomponent. De goedkeuring geldt binnen deze levering slechts als een kennisname. Het ter goedkeuring voorleggen van de uitvoerings- en detailplannen van het geheel van bij te plaatsen installaties voor er met de uitvoering gestart wordt. De leverancier voegt al zijn berekeningen bij het As Built dossier toe – zie ook artikel A.6. -
Berekening verwarmingsverliezen:
Bij het bereken van de warmteverliezen mogen er geen warmtewinsten geteld worden. Afhankelijk van hoe de verse lucht wordt voorbehandeld, dient deze al dan niet mee in rekening te worden gebracht.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 7/166
De omliggende lokalen worden op 20°C gehouden tijdens dagregime. Buiten het dagregime is het toegestaan dat de temperatuur van de naastgelegen ruimtes zakt tot 12°C. -
Berekening koellast
Bij het berekenen van de koellastberekening houdt men rekening met de volgende randvoorwaarden: o o o o o
4.- §2,
Alle omliggende ruimtes hebben een lokaaltemperatuur van 32°C (met uitzondering van labo 00.31A, hetgeen op +37°C kan komen); Er zal maximaal 1 persoon in sport-kledij zware fysieke inspanningen leveren; Verlichting 1 x 58W in kamer, 1 x 58W in sas; Verluchting zie verluchtingseisen per klimaatkamer, geteld aan 32°C, 15 gr/kg; Toestellen: 1 x Loopband, 1600W 1 x computer, 150W 1 x laptop, 75W
Opbouw:
Elke klimaatkamer is een aparte entiteit dewelke beschikt over zijn eigen klimaat- en regeltechnische installatie. Er zal geen enkele regeltechnische connectie zijn tussen de 3 klimaatkamers. Onderhoudswerkzaamheden aan één klimaatkamer mogen geen invloed hebben op de andere kamer en omgekeerd. Indien er een bijkomend ijswateraggregaat benodigd is om de vereiste condities te behalen, dient er slechts 1 voorzien te worden en niet 1 per kamer. De kamers worden opgebouwd volgens de installatievoorschriften horende bij de materialen omschreven in 3.- §1. 4.- §3, Bestaande infrastructuur: 4.- §3.1 Centrale ijswaterproductie: - Productie: - Locatie collector: - Regime: - Totaal vermogen: - Beschikbaar vermogen: - Principeschema:
1 x koelaggregaat: “Carrier 30RBS-100A” 00.33 6/11°C, geen glycol. 94,6kW 54,3kW Zie bijlage #8.
4.- §3.2 Centrale verwarming: - Productie: 2 x ketels: “Remeha 610 Eco Gas” o Stookplaats te gebouw 336-01 - Locatie onderstation: 00.33 - Regime: 80/60°C - Totaal vermogen: 1580kW (2 x 790kW) - Beschikbaar vermogen: 101,83kW o Op onderstation 331-20: 48,83kW o Op collector 336-01: 53,00kW (mits optoeren pomp kan dit vermogen ook naar 331-20 geleid worden voor een totaal beschikbaar vermogen van 101,83kW). - Principeschema: Zie bijlage #9.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 8/166
4.- §3.3 Water: - Druk: 4,6 Bar (Dit is gemeten tijdens een weekdag in juni en is hooguit indicatief.) - Hardheid: 15°F 4.- §3.4 Demiwater: - Niet aanwezig. 4.- §3.5 Elektriciteit: - 3 x 230V (voedingskabel t.b.v. VVK-bord wordt aangeleverd door derden) - 3 x 400V, excl. N (voedingskabel t.b.v. een eventueel koelaggregaat wordt aangeleverd door derden indien vereist) - Zie ook 4.-§4 Elektriciteit. 4.- §4,
Elektriciteit:
Technische nota T 013/1A is van toepassing op het elektrisch gedeelte volgens volgende classificatie: o Groep 1 o Klasse: normale voeding o De grens welke binnen deze nota valt wordt genomen op 2,5m vanaf de buitenhoek van het sas van de klimaatkamers. Alle sterk- en zwakstroomcomponenten, inclusief de regeling/sturing, van alle klimaatkamers, wordt in één gezamenlijk elektrisch bord ondergebracht. Hier mag van afgeweken worden op voorwaarde dat regeling van de aangeleverde unit bij in dezelfde behuizing zit. Het elektrische bord, automaten, contactoren, relais, etc. dienen te voldoen aan de beschrijvingen van artikel C.22. Het elektrisch bord en bijhorende componenten zullen een elektrische keuring verkrijgen; deze keuring is inbegrepen in deze aanneming. Alle gebruikte materialen dienen geschikt voor de omgeving waarin ze zich zal bevinden. In bijlage #4 is de lijst met uitwendige invloedsfactoren terug te vinden. 4.- §4,
Klimatisatie:
Boven de klimaatkamers zal een technische ruimte worden gemaakt d.m.v. de sandwichpanelen. Alle regel- en technische componenten en appendages zullen op het plafond van de bijhorende klimaatkamer gemonteerd worden. De methode waarop de klimaatkamers geklimatiseerd worden is te bepalen a.d.h.v. de studie vereist binnen deze aanbesteding. Projectspecifieke eisen: -
-
Aanzuig van verse lucht en afblaas van vervuilde lucht gebeurt d.m.v. de bestaande roosters in de gevel t.h.v. lokaal 00.30 (werkplaats). Voor de afblaas van vervuilde lucht mag eveneens de schacht in lokaal 00.30 gebruikt worden dewelke uitmondt tot op het plat dak. Alle gebruikte filters zullen beschikken over een verschildrukschakelaar ingesteld op de einddrukverliezen alvolgens hun klasse (zie art. C.12.4.1.). Bij het bereiken van het ingestelde drukverschil zal er een alarm gegenereerd worden.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 9/166
-
Gegalvaniseerd plaatstalen en roestvrij stalen luchtkanalen worden toegelaten. Overige materialen komen niet in aanmerking. Op alle aftakkingen worden regelkleppen voorzien. Alle luchtkanalen worden geïsoleerd teneinde warmteverliezen of koellasten te negeren en om condensantievorming te vermijden. De inschrijver bepaalt het type isolatie i.f.v. de eisen en de toegelaten materialen vermeld in art. C.41.
Verwarming: Alle benodigde verwarming voor het behalen van de klimaateisen zal elektrisch geschieden tot een maximum van 3kW elektrisch per klimaatkamer. De bekabeling en aansturing zal geschieden vanuit het elektrisch bord. Vermogens boven 3kW en benodigde verwarming in de overige ruimtes wordt behaald d.m.v. de beschikbare CV-installatie. Koeling: Er wordt geen enkel toestel rechtstreeks op de dakbedekking geplaatst. Indien er toch toestellen op het dak geplaatst dienen te worden, voorziet de aannemer in een gegalvaniseerde metalen structuur binnen zijn inschrijving en houdt rekening met een verhoging van 60 cm, gemeten van de onderzijde van de profielen tot aan het dak. Bij de dimensionering van eventuele koelaggregaten/condensing units wordt er een buitentemperatuur van 35°C gehanteerd. De inschrijver maakt maximaal gebruik van de aanwezige centrale ijswaterproductie. Uitbreidingen op deze installatie zullen steeds het aanwezige installatieprincipe volgen. Indien de inschrijver met DX-koeling wilt werken: De condensing units zullen voorzien zijn van de nodige werkschakelaars. De werkschakelaars dienen een terugkoppeling te geven naar het bijhorende elektrisch bord teneinde een lamp “onderhoud” aan te sturen. Alle koeltechnische beveiligingscomponenten worden zodanig opgesteld opdat er geen enkel probleem is bij onderhoud. De klimaatkamers zijn een continue proces. Ontdooicycli mogen geen invloed hebben op de werking van de klimaatkamers. Indien de inschrijver met ijswater wilt werken: Het luchtgekoelde koelaggregaat zal voldoen aan de beschrijving van artikel C.4.2.1.1. en zal trillingsvrij worden opgesteld. De aan- en afvoer van de lucht over de condensor zal geschieden d.m.v. kanaalwerk dat aansluit op roosters in de buitengevel. De leidingen die gebruikt worden voor het transport van ijswater zullen voldoen aan één van volgende artikelen: C.6.2.1. C.6.2.4. C.6.3.4.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 10/166
De leidingen dienen hoedanook geïsoleerd te worden alvolgens artikel C.41.1.3. Leidingen dewelke zijn blootgesteld aan UV-licht worden na isolatie bekleed met aluminium schalen. De dimensionering van de diameters zal geschieden met 120 Pa/m. Binnen het koelaggregaat zal een hydraulische module voorzien worden (buffervat + pomp). Het vermogen van het koelaggregaat zal gedimensioneerd zijn volgens de koellast van de 2 negatieve klimaatkamers vermeerderd met 10%. Het ijswatercircuit zal tenminsten uitgerust zijn met één vuilvanger, waarbij er voor en achter afsluitkranen staan, regelkranen per kring en automatische ontluchters met een kraantje voorafgaand op elk hoogste punt. Indien er vorstgevaar is, voorziet de aannemer van dit perceel eveneens in de benodigde elektrische tracing. Glycol i.f.v. de vereiste temperaturen. Indien glycol geen vereiste is, zal er bijkomend elektrische tracing geplaatst worden op de ijswaterleidingen. Bevochtiging: De methode van bevochtiging is te maken door de inschrijver. Er mag nooit aanleiding zijn op legionellarisico’s. Indien geopteerd wordt om via ultrasone bevochtiging zal dit met demiwater gebeuren. De aannemer voorziet in dat geval ook voor een demiwater-installatie. Ontvochtiging: De ontvochtiging binnen de klimaatkamers mag met volgende methodes/toestellen geschieden: DX-koeling/ijswater/ontvochtigingstoestel/droger-luchtgroep. Regeling: De gebruikte temperatuur- en rel. vochtigheidsvoelers zullen een nauwkeurigheid hebben van minstens de helft van de respectievelijk gevraagde nauwkeurigheid. De regeling van elke klimaatkamer zal een stand alone regeling omvatten. Varia De inblaastemperatuur van de klimaatkamers dient aan volgende voorwaarde te voldoen: [Temperatuur inblaas] = [Huidig lokaalsetpunt – 5°C] Commissioning: De inschrijver voert een gehele test van de installaties door waarbij elke functionaliteit wordt getest. De klimaatkamers worden getest op hun bovensten en onderste limieten, alsmede een bepaald setpunt gekozen door de leidend ambtenaar. De beschreven snelheden ivm temperatuur en r.v. stijgingen en dalingen worden eveneens getest en gelogd. Veiligheidskritische checklists: Na de testfase/commissioning worden de checklists gecontroleerd. Deze dienen volledig in orde te zijn alvorens de installatie in gebruik genomen kan en mag worden.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 11/166
A.1.2. Plannen De hierna vermelde bestekplannen zijn principeplannen volgns dewelke de installaties moeten uitgevoerd worden. Zij geven niet alle details weer van de installatie. De weergegeven informatie is aan te vullen met gegevens af te leiden uit de voorwaarden vermeld in het bestek. In geval van een wijziging van een bestaande installatie en/of werken in een bestaand gebouw, dient de aannemer zich voor de inschrijving ter plaatse te begeven om zich rekenschap te geven van de aard van de werken, eventueel aanwezige obstakels, en om alle nodige opmetingen te verrichten. In elk geval zal hij na de toewijzing geen onvoorziene omstandigheden kunnen inroepen betreffende de uit te voeren werken, indien deze omstandigheden betreffen, die hij voor de inschrijving hadden kunnen constateren. Blad 1.
Plannummer 331-20_BO_GP_00_PRG
Titel Grondplan
De bestekplannen mogen niet gebruikt worden als uitvoeringsplannen. De aannemer maakt uitvoeringsplannen, waaronder grondplannen en principeschema’s van de gehele installatie en zijn onderdelen, montagedetails, doorsneden. Deze moeten door de leidend ambtenaar van de KU Leuven goedgekeurd worden, voor er met de uitvoering gestart wordt. Een goedgekeurd exemplaar dient ter beschikking van de KU Leuven te blijven. A.1.3. Offerte De inschrijver voorziet in zijn offerte al het nodige om een installatie af te leveren volgens de regels van goed vakmanschap, ook de componenten en werken die niet expliciet in onderhavig bestek zijn vermeld, maar die noodzakelijk zijn om aan de gestelde eisen te voldoen. Tenzij bij de betrokken posten uitdrukkelijk tegengesproken, zijn levering, plaatsing, aansluiting, enz. tot en met inbedrijfstelling voor elke post begrepen in de prijs. Artikels, vermeld in het bestek maar niet in de meetstaat, zijn eveneens te verrekenen in de overige posten, en dus inbegrepen. De inschrijver houdt er ook rekening mee dat onderhavig bestek noch de bijgevoegde plannen en meetstaat alle onderdelen van de installatie in detail weergeven; dit houdt in dat te leveren en plaatsen componenten, niet expliciet vermeld in bovengenoemde documenten, verrekend dienen te worden bij de posten waar deze bij horen. In geval van tegenstrijdigheden tussen de gegevens op de bijgevoegde plannen, bestek en/of meetstaat, dient de inschrijver dit te melden bij de inschrijving. In voorkomend geval zal de aannemer zich voor het opstellen van zijn offerte alleszins houden aan volgende voorrangsregel bij het hanteren van informatie uit het bestek: 1° de plannen 2° de bestektekst 3° de meetstaat In elk geval dient de aannemer zijn offerte zodanig op te stellen dat de voor de bouwheer meest gunstige interpretatie van de eventueel tegenstrijdige gegevens geldig is. De aannemer dient zich ter plaatse te vergewissen van de juiste omvang van de werken. A.1.4. Wisselstukken Van alle geleverde en geplaatste installatieonderdelen dienen gedurende minstens 10 jaar na de voorlopige oplevering alle wisselstukken verkrijgbaar te zijn.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 12/166
A.2
BEREKENINGSGEGEVENS
A.2.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing, tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken in andere bestekartikels: NBN B 62-002 Thermische prestaties van gebouwen - Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënten (U-waarden) van gebouwcomponenten en gebouwelementen Berekening van de warmteoverdrachtscoëfficiënten door transmissie (HT-waarde) en ventilatie (Hv-waarde) NBN B 62-003 Berekening van de warmteverliezen van gebouwen NBN D 50-001 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen NBN EN 12828 Verwarmingssystemen in gebouwen - Ontwerp voor watervoerende verwarmingssystemen NBN EN 12831 Verwarmingssystemen in gebouwen - Methode voor de berekening van de ontwerpwarmtebelasting NBN EN 15251 Binnenmilieu-gerelateerde inputparameters voor ontwerp en beoordeling van energieprestatie van gebouwen voor de kwaliteit van binnenlucht, het thermisch comfort, de verlichting en akoestiek A.2.1. Klimaatgegevens Voor de klimaatberekeningen en dimensionering van toestellen en installatieonderdelen worden volgende buitenluchtcondities aangehouden: Wintercondities: Drogeboltemperatuur − 8°C Absolute luchtvochtigheid 1,3 g/kg droge lucht Zomercondities: Drogeboltemperatuur + 32°C Absolute luchtvochtigheid 15 g/kg droge lucht A.2.2. Berekeningsgrondslagen
De warmteverliezen worden berekend volgens de normen NBN B 62-002, NBN B 62-003 en NBN EN 12831. Bij de dimensionering van de verwarmingsinstallatie wordt geen rekening gehouden met interne of externe warmtewinsten. De warmtewinsten/koellasten worden berekend met behulp van het koellastberekeningsblad van BNT of een gelijkaardige applicatie. Het totale drukverlies in een hydraulische kring (uitgedrukt in Pa) mag niet meer bedragen dan 200·Lmax, waarbij Lmax de lengte (uitgedrukt in m) is van het langste leidingtraject. Het drukverlies in gemotoriseerde regelkranen, warmtewisselaars en luchtbatterijen wordt daarbij buiten beschouwing gelaten. De expansievaten worden berekend volgens de methode die uiteengezet wordt in hoofdstuk 9 van WTCB-Rapport nr. 14, ed. april 2013.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 13/166
A.2.3. Vereiste nauwkeurigheden Alle componenten van de installatie dienen zodanig te worden geselecteerd dat minimaal aan volgende nauwkeurigheden kan worden voldaan: Geregelde ruimte- of luchttemperatuur ingestelde waarde ± 0,5°C Relatieve luchtvochtigheid ingestelde waarde ± 5% (absoluut) Geregelde luchtdruk in ventilatiesystemen ingestelde waarde ± 10 Pa Geregelde luchtdebieten gevraagde waarde ± 10% Extractiedebieten zuurkasten ≥ nominale waarde en ≤ 1,10 nominale waarde Opmerking: Voor specifieke toepassingen of lokalen kunnen strengere nauwkeurigheden worden geëist. In voorkomend geval worden deze nauwkeurigheden uitdrukkelijk vermeld in de afzonderlijke bestekartikels welke betrekking hebben op deze strengere eisen. A.2.4. Comforteisen A.2.4.1. Bezettingszone Definitie: de bezettingszone van een lokaal is het volume dat afgebakend wordt door de volgende begrenzingsvlakken: een horizontaal vlak op 0,05 m boven de afgewerkte vloer een horizontaal vlak op 1,80 m boven de afgewerkte vloer een verticaal vlak op 0,50 m afstand van elke verticale scheidingswand een verticaal vlak evenwijdig met en op een afstand van 1,00 m van elke buitendeur of buitenvenster, in de breedte begrensd tot een zone van 1,00 m aan weerszijden van de deur of venster een verticaal vlak evenwijdig met en op een afstand van 1,00 m van elk verwarmings- of koelelement, in de breedte begrensd tot een zone van 1,00 m aan weerszijden van het beschouwde toestel. A.2.4.2. Maximaal toegelaten luchtsnelheid In de bezettingszone mag de luchtsnelheid vc, die het gevolg is van de werking van het mechanisch ventilatiesysteem, tijdens de normale bezettingstijden nooit de waarde uit de curve in Figuur 1 : Maximale luchtsnelheid i.f.v. de temperatuur in de bezettingszone overschrijden welke overeenkomt met de drogeboltemperatuur θd van de lucht in de bezettingszone. Opmerking: tijdens periodes van gecontroleerd verhoogd ventilatievoud (vb.nachtventilatie) of wanneer het zeer specifieke arbeidsplekken betreft (vb. mechanische werkplaats) mag van hogergenoemde eis worden afgeweken.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 14/166
Figuur 1 : Maximale luchtsnelheid i.f.v. de temperatuur in de bezettingszone
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 15/166
A.2.4.3. Binnenluchtkwaliteit De binnenluchtkwaliteit beantwoordt aan klasse IDA 3 volgens NBN EN 13779. De ontwerpluchtdebieten zijn conform Conceptblad 8C-03 Ontwerpluchtdebieten per lokaaltype. A.2.4.4. Operatieve temperatuur De optimale operatieve temperatuur en de toegestane tolerantie tijdens de winterperiode bedraagt 22,0°C ± 2,0°C.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 16/166
A.3.
AKOESTISCHE VOORWAARDEN
In zijn aanbieding moet de aannemer alle voorzorgsmaatregelen treffen opdat het in onderstaande lijst vermelde maximum toegelaten geluidsdrukniveau in de bepaalde lokalen en omgevingen niet wordt overschreden. Bij het testen van de installaties dient de installateur de geluidsniveaus te meten op representatieve plaatsen waar geluid wordt geproduceerd en/of een mogelijke bron van overlast kan vormen. Desgevallend hieruit voortvloeiende supplementaire werken voor reductie van de werkelijke geluidsniveaus in geval van overschrijding van de hierna vermelde drempelwaarden zijn in de aanneming inbegrepen onder de desbetreffende posten. De aannemer dient deze akoestische verbeteringswerken uit te voeren voor eigen rekening totdat het eindresultaat beantwoordt aan de vastgestelde drempelwaarden. Hierbij dient hij erover te waken dat de overige prestaties van de installatie aan de gestelde eisen blijven voldoen. In elk geval dienen prestatiemetingen te worden uitgevoerd na de laatste van de akoestische modificaties. In het as-builtdossier dienen enkel de meetrapporten van de definitieve toestand te worden opgenomen. De geluidsdrukniveau’s ten gevolge van de werking van de installaties mogen de hieronder vermelde waarden niet overschrijden. Binnenin de gebouwen: in technische ruimtes: 60 dB (A) in stookplaatsen: 70 dB (A) in klaslokalen, burelen, auditoria, bibliotheken: 35 dB (A) in laboratoria (met hoog ventilatievoud, vb. zuurkasten): 55 dB (A) in instrumentenlabo’s: 50 dB (A) in sanitaire ruimtes, bergingen, gangen: 40 dB (A) in studentenkamers: 35 dB (A) Belangrijke nota: De hoger vermelde dB-drempelwaarden hebben betrekking op het gemiddelde van de gemeten geluidsniveaus in de beschouwde ruimte. De individuele metingen dienen te gebeuren in een horizontaal vlak op een hoogte van 1,6 m boven de afgewerkte vloer en op een afstand van 1 m van elke wand. Het aantal meetpunten binnen dit vlak wordt bepaald in functie van de afmetingen van de ruimte, en is volgens een regelmatig raster verdeeld over het beschouwde vlak. In open lucht: schouw- op een horizontale afstand van 10 m van de uitblaasmond : 40 dB (A) buiten geplaatste toestellen (ventilatoren, compressoren) op een horizontale afstand van 10 m: 45 dB (A) in de stad ter hoogte van de aanpalende woningen: 30 dB(A) andere situaties in open lucht: geluidsdrempelwaarden volgens Vlarem II
In geval van tegenspraak of mogelijke verwarring tussen hogergenoemde eisen, geldt de meest strenge eis. Bovendien mogen door de installaties geen hinderlijke tonale geluiden worden geproduceerd. Indien er ondanks het voldaan zijn aan de hogergenoemde dB(A)-eisen sprake is van met het blote oor waarneembare storende tonen (mono-frequenties) dient via een analyserende geluidsmeting in de octaaf- of tertsbanden te worden gedetermineerd welke storende frequenties er optreden. De aannemer dient vervolgens voor eigen rekening de nodige initiatieven en maatregelen te treffen om deze storende tonale geluiden weg te werken.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 17/166
A.4.
BESCHERMING VAN DE INSTALLATIES
De aannemer dient gedurende de werf alle voorzorgsmaatregelen te nemen opdat de aanwezige infrastructuur, gebouwen en installaties, al dan niet van derden, gevrijwaard blijven van beschadigingen en vervuiling. Vooraleer de werkzaamheden op de werf effectief aan te vatten, zal hij de expliciete goedkeuring vragen van de leidende ambtenaar i.v.m. de genomen beschermingsmaatregelen. Indien deze onvoldoende geacht worden, zal de aannemer de nodige aanpassingen verrichten, zonder meerprijs, tot volledige voldoening van de leidende ambtenaar. Tevens dient de aannemer de installatieonderdelen die tot zijn opdracht behoren, te beschermen vanaf levering op de werf tot de voorlopige oplevering. Vóór het in werking stellen van de installatie dient hij alle delen ervan te zuiveren. Verwijderen van verontreinigingen en herstellen van beschadigingen van de onder zijn verantwoordelijkheid geplaatste installatie vallen volledig te zijnen laste evenals van installaties van derden indien de oorzaak hiervan bij de aannemer ligt.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 18/166
A.5.
KWALITEIT VAN DE UITVOERING
A.5.1. Algemeen Alle werken gebeuren steeds volgens de regels der techniek en goed vakmanschap en op een veilige manier, zowel voor de eigen werknemers als voor het personeel en de gebruikers van de KU Leuven. De werken zullen steeds uitgevoerd worden volgens plan, omschrijving of volgens de aanduidingen en bevelen welke gedurende de uitvoering van de werken door de leidende ambtenaar en/of zijn afgevaardigde gegeven worden. Ook wordt er de aandacht op gevestigd dat er geregeld werken dienen te gebeuren in historische en/of als monument geklasseerde gebouwen. Aan het algemeen karakter, de afwerkingsgraad, de netheid, enz. van deze gebouwen mag niet worden geraakt; in elk geval moeten deze na de werken tenminste in een identieke toestand worden gebracht als voorheen. A.5.2. Kwalificaties van het personeel van de aannemer De werfleider drukt zich mondeling vlot uit in het Nederlands. Op de werf moet altijd minimaal één persoon aanwezig zijn die zich goed verstaanbaar weet te maken in tenminste één van de landstalen of het Engels. De aannemer schakelt op de werf uitsluitend personeel in dat beschikt over de vereiste wettelijke kwalificaties en de nodige ervaring en beroepskennis om de in het bestek vermelde werkzaamheden uit te voeren met naleving van alle veiligheids- en kwaliteitsregels. Het bestuur heeft te allen tijde het recht om de nodige bewijsstukken op te vragen waarmee de gevraagde kwalificaties kunnen worden gestaafd. Specifiek doch niet limitatief worden hierbij volgende omstandigheden genoemd: laswerkzaamheden interventies aan koelinstallaties elektriciteitswerken werken aan gasinstallaties opstarten en afregelen van verbrandingstoestellen … Personeel van de aannemer dat niet aan de vooropgestelde beroepseisen voldoet om een bepaalde taak uit te voeren wordt het uitvoeren van de desbetreffende werkzaamheden met onmiddellijke ingang en voor de verdere duur der werken verboden. Bij excessen of situaties die het eindresultaat van de werf onvermijdelijk ongunstig beïnvloeden kan de leidend ambtenaar hen bovendien de toegang tot de werf volledig ontzeggen. A.5.3. Controles De opdrachtgever voert systematisch controles uit op de geleverde kwaliteit. Deze laatste betreft de zorgzaamheid tijdens de uitvoering (o.a. veiligheid, orde en netheid), de afwerkingsgraad van het geleverde werk, de mate waarinen de planning en gemaakte afspraken worden nagekomen, de conformiteit met toepasselijke regelgeving of richtlijnen, de (technische) prestaties van de gerealiseerde installatie, de mate waarin de gebruikte materialen overeenstemmen met de goedgekeurde materiaallijst, enz. Desgevallend zal een controle op voorhand aangekondigd worden zodat de projectleider van de aannemer deze mee kan bijwonen. De resultaten van de controle zullen eventueel schriftelijk aan de aannemer worden meegedeeld, doch worden in ieder geval besproken tijdens de periodieke vergaderingen. Indien tijdens de controle door de opdrachtgever – eventueel in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de aannemer – geconstateerd wordt dat de kwaliteit onvoldoende of ondermaats is, dan dient de aannemer deze in overleg met de opdrachtgever binnen een afgesproken termijn te verbeteren, doch uiterlijk binnen de 5 werkdagen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 19/166
Deze verbeteringen moeten worden uitgevoerd buiten de reguliere werkzaamheden, m.a.w. zonder enige vertraging te veroorzaken in de uitvoeringsplanning van andere projecten of deelopdrachten. Klachten met hoogdringend karakter moeten door de aannemer zo snel mogelijk en alleszins binnen een periode van 8 uur worden opgelost. A.5.4. Conformiteit De eigenschappen, plaatsingsvoorschriften, toepassingsgebieden, etc. van de te voorziene materialen worden beschreven in DEEL C: Technische voorschriften. Deze bepalingen zijn door de aannemer verplicht na te leven en gelden als belangrijkste criterium bij de kwalitatieve beoordeling van de uitgevoerde werken. Enkel de leidend ambtenaar heeft de bevoegdheid om afwijkingen op voorliggend bestek toe te staan en goed te keuren. Wanneer bij de uitvoering afgeweken wordt van de in dit bestek voorgestelde materialen of werkwijzen dient de aannemer aan te tonen dat deze kwalitatief en qua prestaties minstens gelijkwaardig zijn. Indien de werken niet worden uitgevoerd conform de bestekbepalingen of de bevelen gegeven door de leidend ambtenaar zal de aannemer de non-conformiteiten op louter mondeling verzoek wegwerken en dit zo vaak totdat een volledige overeenstemming met bestek of geldende afspraken wordt bekomen. Vanzelfsprekend maakt de aannemer geen enkele aanspraak op een vergoeding voor eventueel reeds aangeschafte maar niet door het bestuur goedgekeurde materialen, noch voor het rechtzetten van niet conform uitgevoerde werken. A.5.5. Performantie van installaties en onderdelen De aannemer is er voor verantwoordelijk dat de door hem geleverde en/of geïnstalleerde toestellen, onderdelen en materialen de prestaties leveren die door de fabrikanten worden vermeld in de technische specificaties. De goedkeuring van een materiaal door het bestuur impliceert nog geen automatische aanvaarding van de werkingscondities die dit materiaal na montage en indienststelling kenmerken. Indien de vooropgestelde bedrijfscondities niet worden gehaald dient de aannemer de nodige aanpassingen, inregelingen of eender welke andere actie te ondernemen om dit te corrigeren. In extremis dient hij het in gebreke blijvende materiaal te vervangen door een performanter alternatief. Voor de vervangen materialen en onderdelen die ontoereikende prestaties leveren ontvangt de aannemer geen vergoeding of schadeloosstelling. Het spreekt vanzelf dat de werking en prestaties van bestaande infrastructuur en installaties niet mag worden verstoord, onderbroken, tegengewerkt of op enige andere manier nadelig beïnvloed ingevolge de werkzaamheden van de aannemer. A.5.6. Evaluatieperiode (commissioning) Toestellen, onderdelen of installaties die specifiek bestemd zijn voor het creëren van welbepaalde ruimtecondities in het gebouw of loka(a)l(en) kunnen vaak slechts op hun effectiviteit en efficiëntie worden beoordeeld indien de juiste externe (weers)factoren in het spel zijn. De goede werking van een radiator kan bijvoorbeeld slechts worden geëvalueerd tijdens het stookseizoen, terwijl de performantie van een koelmachine slechts kan worden aangetoond bij voldoende belasting (vb. bij hoge buitentemperaturen en hoge interne warmtelasten). Het voorgaande impliceert dat de evaluatieperiode van dergelijke installaties minimaal 1 jaar na de indienststelling bedraagt. Tijdens deze periode zullen door het bestuur, de aannemer of derden de nodige metingen en datatrendregistraties worden uitgevoerd teneinde vast te stellen in hoeverre de installatie de prestaties levert waarvoor zij is ontworpen en deze overeenstemmen met de cijfers die door de leverancier/fabrikant worden gespecificeerd.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 20/166
De aannemer draagt gedurende deze termijn de volledige aansprakelijkheid voor het niet overeenstemmen van de werkelijk geleverde prestaties met de in het bestek vooropgestelde doelwaarden, -condities of -gedrag, en is in voorkomend geval verplicht tot het nemen van de nodige bijsturende maatregelen zonder recht op een bijkomende vergoeding of andere vorm van compensatie. De aannemer wordt enkel ontslagen van deze plicht in geval het gebrekkig functioneren van de installatie het gevolg is van een beslissing die door het bestuur werd genomen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 21/166
A.6.
INHOUDSBESCHRIJVING ASBUILTDOSSIER
De bepalingen van deze paragraaf gelden als verduidelijking en/of aanvulling op Art. 6. Asbuiltdossier en opleiding van Hoofdstuk 1: Algemene voorwaarden van het bestek, zonder evenwel limitatief te zijn qua inhoudsbeschrijving van het asbuiltdossier. Beide bestekartikels dienen te worden gezien als zijnde complementair. Ongeacht de aard van het werk zijn elk van beiden onverminderd van kracht bij de uitvoering van de opdracht. A.6.1. Deel A: Technische informatie Deel A van het asbuiltdossier bundelt alle technische informatie van de belangrijkste materialen en onderdelen die voorzien werden in de aanneming. Deel A bevat voor ieder installatieonderdeel of gebruikt materiaal ondermeer de hierna opgesomde technische documenten: het genummerd en volledig ingevuld proces verbaal van monstervoorlegging berekenings- en/of selectienota van het onderdeel de technische documentatie en specificaties (algemene technische gegevens verstrekt door de constructeur) de gebruikershandleiding de installatiehandleiding de onderhoudshandleiding een stuklijst of compositietekening (indien beschikbaar van de constructeur) Deel A bevat ook een samenvattende overzichtslijst waarin alle materialen met hun rubrieknummer bondig zijn opgesomd. De volledigheid en correctheid van Deel A is van cruciaal belang voor een efficiënt en effectief beheer en exploitatie van de installaties. De technische informatie moet te allen tijde toelaten om een onderdeel quasi onmiddellijk te identificeren, de technische kenmerken ervan op te sporen en de specifieke gebruiks- of onderhoudsvoorschriften ervan te raadplegen –ook nadat dit reeds lang van de markt is verdwenen. A.6.2. Deel B: Schema’s en asbuiltplannen Deel B bevat naast alle plannen, tekeningen, schema’s etc. eveneens een gedetailleerde werkingsbeschrijving van de installaties. Voor zover de betreffende techniek deel uitmaakt van deze opdracht en voor zover van toepassing op de aard van het werk dienen de documenten uit onderstaande niet-limitatieve opsomming te worden ingevoegd in deel B van het asbuiltdossier. Situatieplannen: een asbuiltplan van de waterinstallaties een asbuiltplan van de verwarmingsinstallatie (waterdebieten opgeven) een asbuiltplan van de luchtbehandelingsinstallatie (luchtdebieten opgeven) een asbuiltplan van de koelinstallatie (waterdebieten opgeven) een asbuiltplan van de persluchtinstallatie een as-built eendraadschema van alle elektrische borden of schakelkasten een asbuiltplan van de speciale gassen met vermelding van gassoort, gaszuiverheid, nominale druk en opslagvolume van de houders …
Principeschema’s: een hydraulisch principeschema van de waterinstallaties een hydraulisch principeschema van de verwarmingsinstallatie (waterdebieten opgeven) een aëraulisch principeschema van de luchtbehandelingsinstallatie (luchtdebieten opgeven) een koeltechnisch principeschema van de koelinstallatie een hydraulisch principeschema van de koelinstallatie (waterdebieten opgeven) een pneumatisch principeschema van de persluchtinstallatie
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 22/166
een principeschema van de regeltechnische installatie (lokaalnummers opgeven waar zich bedieningseenheden, voelers, enz. bevinden) een principeschema van de verdeelinstallatie(s) voor speciale gassen een principeschema van de installatie voor rook- en warmteafvoer …
Werkingsbeschrijvingen: een uitvoerige beschrijving in verhalende tekst van de (regeltechnische) werking van alle installaties : verduidelijking van hoe de installaties worden bediend, welke parameters de werking bepalen, wat de werkingstijden zijn,… …
Eventueel mogen meerdere van hoger genoemde principeschema’s of asbuiltplannen worden gecombineerd in één tekening op voorwaarde dat hierdoor de leesbaarheid, eenduidigheid en overzichtelijkheid niet in het gedrang komen. A.6.3. Deel C: Attesten en rapporten Deel C bundelt alle conformiteitsattesten, keuringsverslagen, beproevingsverslagen, meetrapporten, indienststellingsverslagen, inregelrapporten, enz.. De hierna niet-limitatief per techniek opgesomde documenten zijn essentieel om de installaties in een latere fase te kunnen evalueren in het kader van energiebeheer en klimaatbeheersing of bij uitbreidingen, renovaties en aanpassingen. Een groot deel van deze documenten heeft trouwens een wettelijke basis en dient verplicht te worden overhandigd aan de exploitant/beheerder. De opgesomde documenten zijn uiteraard slechts relevant voor zover de betreffende techniek deel uitmaakt van deze opdracht. Verwarmingsinstallaties: een inregelrapport van alle regelafsluiters in nieuwe of aangepaste hydraulische systemen voor verwarmingsdoeleinden (cv-water); het rapport vermeldt voor elke regelafsluiter het type, het gevraagde debiet, de stand van de ingeregelde afsluiter en het ermee corresponderende gemeten debiet een afregel- en indienststellingsverslag van de branders (eventueel gecombineerd met het emissierapport) een emissierapport van de verwarmingsketels met vermelding van de gemiddelde gemeten concentraties aan O2, CO2, CO, NO, NO2, SO2 en stof een keuringsverslag van de aardgasinstallatie betreffende de lekdichtheidscontrole van de binneninstallatie (leidingen, gasstraat,…) … Luchtbehandelingsinstallaties: een afregelrapport van alle luchtdebieten die door de werkzaamheden vervat in deze aanneming zijn beïnvloed; het rapport vermeldt voor elk meetpunt de eenduidige identificatie van het ventilatieonderdeel, het gevraagde luchtdebiet en het gemeten luchtdebiet Eurovent-certificaat van de luchtbehandelingstoestellen een rapport van de luchtdichtheidstesten van het ventilatiesysteem …
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 23/166
Koelinstallaties: een vacumeer- en vulattest met vermelding van de soort en exacte inhoud van het gebruikte koelmiddel voor koelinstallaties met een koelmiddelinhoud van meer dan 3 kg (capillair expansiesysteem) of 10 kg (thermostatisch of elektronisch expansieventiel) : o een attest waaruit blijkt dat de afzonderlijke onderdelen en de installatie als geheel met succes een beproeving van de mechanische sterkte hebben ondergaan (cfr. Vlarem artikel 5.16.3.3.§2.1°a) o een attest waaruit blijkt dat de constructie van de druktoestellen beantwoordt aan een erkende norm (cfr. Vlarem artikel 5.16.3.3.§2.1°b) o een conformiteitsattest inzake de bouw en constructie van de installatiedelen die koelmiddel bevatten (cfr. Vlarem artikel 5.16.3.3.§2.1°c) een afregel- en indienststellingsverslag van de koelinstallatie (zie model KULeuven als bijlage) een inregelrapport van alle regelafsluiters in nieuwe of aangepaste watervoerende hydraulische systemen voor koeling (ijswater, koeltorengekoeld water); het rapport vermeldt voor elke regelafsluiter het type, het gevraagde debiet, de stand van de ingeregelde afsluiter en het ermee corresponderende gemeten debiet voor koeltorens, een conformiteitsattest waarin verklaard wordt dat de installatie gebouwd is conform de BBT voor koeltorens en in overeenstemming is met de bepalingen van het legionellabesluit … Elektrische en regeltechnische installaties (borden, schakelkasten, regeling HVAC enz.): een keuringsattest (quotering A) van elk nieuw elektrisch bord of schakelkast, alsook van elk bestaand elektrisch bord of schakelkast dat ingevolge deze aanneming is aangepast of uitgebreid een volledig en gedetailleerd overzicht van de configuratieparameters en/of programma’s van de gehele regeltechnische installatie een overzichtsrapport van de instelwaarden van alle temperatuur- en luchtvochtigheidsregelaars …
Installaties voor opslag of verdeling van speciale gassen: een conformiteitsattest van de gebruikte materialen waaruit de compatibiliteit met de gebruikte gassoorten blijkt een rapport van de drukbeproeving van de gasleidingen vóór ingebruikname met bevestiging van de staat van lekdichtheid een rapport van het spoelen van de gasleidingen vóór ingebruikname
Opslaginstallaties voor gevaarlijke stoffen (stookolie of andere): een conformiteitsattest inzake de bouw en constructie van de opslaghouder(s) een attest, opgemaakt vóór het vullen en in gebruik nemen van de opslaghouder(s), waaruit blijkt dat de tanks, de leidingen, het overvulbeveiligingssysteem, het lekdetectiesysteem, het steunvlak enz. geplaatst werden conform de Vlarem-voorschriften een indienststellingsverslag waaruit de goede werking blijkt van het overvulbeveiligingssysteem en de lekdetectie een verwerkingsattest van de afvalstoffen die zijn vrijgekomen bij de reiniging van afgebroken opslagtanks …
Persluchtinstallaties: een conformiteitsattest inzake de bouw en constructie van het drukreservoir een attest waaruit blijkt dat het drukreservoir met succes een waterdrukproef heeft ondergaan een attest betreffende de goede werking van alle veiligheids- en controletoestellen op het drukreservoir een attest met vermelding van de soort en exacte inhoud van het gebruikte koelmiddel bij gebruik van een koeldroger …
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 24/166
Installaties voor verdeling of productie van water (drinkwater, onthard water, RO-water,…): een keuringsverslag van de toeleverende waterleidingmaatschappij waaruit blijkt dat de binneninstallatie conform het technisch reglement voor water bestemd voor menselijke concumptie is uitgevoerd. een attest van elke koud- of warmwaterwatervoorziening, warmwatercirculatiesysteem, luchtbevochtigingssysteem (stoom uitgezonderd), koeltoren of andere aërosolvormende en – verspreidende installatie waaruit blijkt dat zij conform het legionellabesluit is uitgevoerd een inregelrapport van alle regelafsluiters in nieuwe of aangepaste hydraulische systemen voor verdeling van water (, verwarming, tapwater,…). Het rapport vermeldt voor elke regelafsluiter het type, het gevraagde debiet, de stand van de ingeregelde afsluiter en het ermee corresponderende gemeten debiet een indienststellingsverslag van de productie-eenheid voor osmosewater een indienststellingsverslag van de elektronische antikalkbehandelingsinstallatie … Installaties voor rook- en warmteafvoer: een indienststellingsverslag van de RWA-installatie een rapport met de resultaten van de CFD-simulatie van het RWA-systeem bij verschillende brandscenario’s …
Afvoerinstallaties en rioleringen: een verslag van de dichtheidsbeproeving van het rioleringsstelsel een beeldverslag van het cameraonderzoek van het afvoer- en rioleringsstelsel een verslag met de resultaten van de beproeving van de bodemverdichting …
Andere attesten en rapporten: een verslag van de geluidsmetingen van één of meerdere door het bestuur willekeurig uitgekozen installatie(s) of installatieonderdelen bij nominaal werkingsregime …
A.6.4. Deel D: PV van oplevering Deel D bevat het proces verbaal van voorlopige oplevering met of zonder opmerkingen voor die projecten waarbij er formele opleveringsdocumenten moeten worden opgemaakt.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL A — ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
VERSIE: 17/06/2016 25/166
DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN B.0.
ALGEMENE TOELICHTING
Deel B van het bestek omvat gedetailleerde instructies of richtlijnen waarin wordt verduidelijkt hoe de technische installaties moeten worden ingeregeld en volgens welke methodiek of procedure de installatieprestaties moeten worden gemeten of geëvalueerd. De in deel B opgenomen procedures zijn niet vrijblijvend doch moeten door de aannemer of derden verplicht strikt worden nageleefd. De opgelegde (meet)procedures zijn niet noodzakelijk beter dan enige andere genormeerde procedure. Het dwangmatige karakter beoogt uitsluitend om een eenduidige werkwijze vast te leggen die een reproductie en een onderlinge vergelijking van meetresultaten die door verschillende partijen werden uitgevoerd, mogelijk maakt. In het geval van metingen op de installaties in het kader van de prestatiebeoordeling worden dus geen andere meetmethodes of werkwijzen toegelaten dan degenen die beschreven zijn in deel B van het bestek. Meetresultaten die volgens een andere methodiek zijn bekomen zullen pertinent aanleiding geven tot niet-aanvaarding door het bestuur en een weigering van de oplevering.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 26/166
B.1.
BEPALEN VAN HET LUCHTDEBIET IN VENTILATIEKANALEN
B.1.1. Inleiding Hierna wordt de werkmethode beschreven voor het bepalen van het volumestroomdebiet in luchtkanalen bestemd voor gebouwventilatie waarin luchtsnelheden voorkomen van 3 m/s tot 20 m/s. Deze procedure is niet van toepassing op het meten van volumedebieten in gasleidingen rookgaskanalen luchtkanalen die niet bestemd zijn voor gebouwventilatie luchtkanalen waarin stromingssnelheden lager dan 3 m/s of hoger dan 20 m/s voorkomen. Samengevat verloopt het bepalen van het luchtdebiet in een ventilatiekanaal in de praktijk via onderstaand stappenplan: Zoek in het luchtkanaal een geschikte meetsectie die voldoet aan de voorwaarden beschreven in B.1.3.1. Kanaalverloop voor en na de meetsectie Bepaal het aantal en de positie van de meetpunten in de meetsectie volgens de methode beschreven in B.1.3.2. Aantal en positie van de meetpunten Maak in het luchtkanaal de nodige meetopeningen (boring Ø10 mm) volgens de onder ii. bepaalde meetassen. Nummer de meetpunten met een tweecijferige index MPij, zoals vermeld in B.1.3.2. Aantal en positie van de meetpunten. Voer in elk meetpunt de nodige drukmetingen uit zoals beschreven in B.1.4.1. Gemiddelde dynamische druk en B.1.4.2. Gemiddelde statische druk Meet de luchttemperatuur θa in het luchtkanaal zoals beschreven in B.1.4.3. Luchttemperatuur Bereken de gemiddelde luchtstroomsnelheid vg in de meetsectie volgens de methode beschreven in B.1.5.1. Berekening van de gemiddelde luchtstroomsnelheid Bereken de betrouwbaarheidsfactor BF van de metingen zoals beschreven in B.1.5.3. Betrouwbaarheid – validatie van de meetresultaten en evalueer het eindresultaat. Indien het resultaat onzeker is dient het aantal meetpunten te worden vergroot en/of een andere meetsectie te worden gezocht. De ganse procedure wordt vervolgens herhaald vanaf stap iii. Bereken het volumestroomdebiet volgens B.1.5.4. Berekening van het volumestroomdebiet B.1.2. Theorie en instrumentarium B.1.2.1. Definities en formules De stroomsnelheid v in de dwarse doorsnede S van een luchtkanaal is niet constant doch varieert van nul aan de kanaalwanden tot een maximumwaarde vmax in het midden van het luchtkanaal (Figuur 2).De gemiddelde waarde van de luchtstroomsnelheid in de beschouwde doorsnede wordt aangeduid als vg. In een willekeurig punt van een luchtkanaal dat doorstroomd wordt door lucht met temperatuur θa veroorzaakt de luchtstroomsnelheid vij in dat punt een dynamische druk pd,ij.
Figuur 2 : Stromingsprofiel in een luchtkanaal
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 27/166
De relatie tussen deze parameters wordt beschreven door volgende formule1: ∗
v
,
∗
, ,
(1)
,
luchtstroomsnelheid in punt ij van het luchtkanaal [m/s] dynamische druk in punt ij van het luchtkanaal [Pa] luchttemperatuur in het luchtkanaal [°C]
vij pd,ij θa
Het volumestroomdebiet V doorheen het luchtkanaal wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde gemeten luchtstroomsnelheid vg in een haaks op de lengtas van het luchtkanaal gelegen meetvlak S en de oppervlakte A van de kanaaldoorsnede ter hoogte van dit meetvlak (Figuur 3).
Figuur 3 : Meetvlak loodrecht op lengteas van luchtkanaal
Uitgedrukt in formulevorm:
V V
3600 ∗ v ∗ A
(2)
volumestroomdebiet [m³/h] gemiddelde luchtstroomsnelheid in de meetsectie [m/s] oppervlakte van de meetsectie [m²]
vg A
B.1.2.2. Meetinstrument: de pitotbuis Uit formule (1) volgt dat de luchtstroomsnelheid in een bepaald punt van een luchtkanaal indirect kan worden bepaald door het opmeten van de dynamische druk en de temperatuur in dat punt. Op elk punt in het luchtkanaal is de dynamische druk pd gelijk aan het verschil tussen de heersende totale druk ptot en de heersende statische druk ps in dat punt.
p pd ps ptot
p
p
(3)
dynamische druk [Pa] statische druk [Pa] totale druk [Pa]
De statische druk ps werkt constant in alle richtingen terwijl de dynamische druk pd enkel een component heeft volgens de stromingszin in het luchtkanaal (Figuur 4). Het meten van de dynamische druk dient te gebeuren door gebruik te maken van een pitotbuis als meetsonde, gekoppeld aan een digitale manometer met een resolutie van 0,1 Pa of beter. De digitale manometer moet bovendien zijn uitgerust met een functie voor het continu registreren van meetwaarden en het berekenen van het tijdsgemiddelde van de gemeten waarden.
1 De
invloed van de luchtvochtigheid op de soortelijke massa van de aanstromende lucht wordt verwaarloosd aangezien deze binnen het beschouwde toepassingsgebied eerder onbelangrijk is in verhouding tot de temperatuursafhankelijkheid.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 28/166
Figuur 4 : Principe van een pitotbuis
Bij de meting is het belangrijk dat de horizontale aslijn van de tip van de pitotbuis parallel wordt gehouden met de lengteas van het luchtkanaal. Via de axiale opening in de tip van de pitotbuis (aansluiting + Figuur 4) wordt de totale druk ptot in het luchtkanaal gemeten. Via de laterale openingen (aansluiting – Figuur 4) wordt uitsluitend de statische druk ps in het luchtkanaal gemeten aangezien de snelheidscomponent, en bijgevolg ook de dynamische druk, volgens een meetas dwars op de lengteas van het kanaal nul is. Het verschil tussen beide drukken wordt door de drukopnemer in de manometer als dynamische druk pd geregistreerd. B.1.3. Voorwaarden waaraan de meetsectie moet voldoen B.1.3.1. Kanaalverloop voor en na de meetsectie De in paragraaf B.1.2. Theorie en instrumentarium beschreven meetmethode levert uitsluitend gevalideerde resultaten op indien de meetsectie S wordt gekozen in een recht kanaalstuk waarin een gelijkmatige en symmetrische luchtstroming voorkomt2. Om dit te bewerkstelligen moeten stroomopwaarts en stroomafwaarts van de meetsectie gelegen obstakels/kanaalovergangen die het stromingsprofiel kunnen verstoren zich minimaal op een bepaalde afstand van de meetsectie S bevinden zoals aangegeven in de hierna weergegeven figuren 6 tot en met 8. B.1.3.1.1. Ronde luchtkanalen Bij ronde luchtkanalen wordt de minimaal te respecteren lengte van het rechte kanaalstuk vóór en na de meetsectie uitgedrukt in een aantal keer de nominale diameter D van het ronde luchtkanaal.
Figuur 5 : Minimale afstand van de meetsectie tot stroomafwaarts gelegen kanaalovergangen bij ronde luchtkanalen 2
Idealiter verloopt de volumestroom in de meetsectie laminair. In realiteit is dit omwille van de praktische luchtsnelheden in de ventilatiekanalen nooit het geval en is er steeds sprake van turbulente stroming.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 29/166
Figuur 6 : Minimale afstand van de meetsectie tot stroomopwaarts gelegen kanaalovergangen bij ronde luchtkanalen
B.1.3.1.2. Rechthoekige luchtkanalen Bij rechthoekige luchtkanalen wordt de minimaal te respecteren lengte van het rechte kanaalstuk vóór en na de meetsectie uitgedrukt in een aantal keer de hydraulische diameter Dh van het ronde luchtkanaal.
D
∗ ∗
Dh b h
hydraulische diameter [mm] breedte van het rechthoekig luchtkanaal [mm] hoogte van het rechthoekig luchtkanaal [mm]
(4)
Figuur 7 : Minimale afstand van de meetsectie tot stroomafwaarts gelegen kanaalovergangen bij rechthoekige luchtkanalen
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 30/166
Figuur 8 : Minimale afstand van de meetsectie tot stroomopwaarts gelegen kanaalovergangen bij rechthoekige luchtkanalen
B.1.3.1.3. Ventilatoren Bij luchtkanaalmetingen in de nabijheid van ventilatoren dient de meetsectie tenminste op een afstand tot de uitblaasopening resp. aanzuigconus van de ventilator te worden gekozen zoals hierna aangeduid in Figuur 9 : Minimale afstand van meetsectie tot centrifugaalventilator bij ronde en rechthoekige luchtkanalen.
Figuur 9 : Minimale afstand van meetsectie tot centrifugaalventilator bij ronde en rechthoekige luchtkanalen
B.1.3.2. Aantal en positie van de meetpunten Zoals in rubriek B.1.2.1. Definities en formules met formule (2) is aangegeven (zie ook Figuur 2) moet de gemiddelde luchtsnelheid vg worden bepaald in een meetvlak loodrecht op de lengteas van het luchtkanaal. Daartoe dient de luchtstroomsnelheid te worden gemeten in meerdere punten van de meetsectie. Het aantal en de plaats van de meetpunten in de meetsectie is afhankelijk van de geometrie en de afmetingen van het luchtkanaal.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 31/166
De meetpunten worden eenduidig genummerd met een tweecijferige index MPij, oplopend van onder naar boven voor index i en van links naar rechts voor index j, gezien volgens de lengteas van het kanaal en tegen de luchtstroom in (zie Figuur 10 : Positie van de meetpunten bij ronde luchtkanalen (voorbeeld van een kanaal met 6 meetpunten per meetas) en Figuur 11 : Ligging van de meetassen bij rechthoekige luchtkanalen) B.1.3.2.1. Ronde luchtkanalen De meetpunten liggen op 2 loodrechte assen in het meetvlak en zijn symmetrisch verdeeld t.o.v. het middelpunt van de kanaaldoorsnede. Het minimum aantal meetpunten wordt in onderstaande tabel weergegeven. KANAALDIAMETER [MM]
AANTAL MEETPUNTEN PER
TOTAAL AANTAL MEETPUNTEN PER
MEETAS
MEETSECTIE
≤ 1503
1
1
> 150 EN ≤ 300
4
8
> 300 EN ≤ 500
6
12
> 500
8
16
Tabel 1 : Minimum aantal meetpunten bij ronde luchtkanalen
De posities van de meetpunten ten opzichte van de kanaalwand in functie van de kanaaldiameter D worden gespecifieerd in Tabel 1 en Figuur 10. AANTAL MEETPUNTEN PER MEETAS
MEETPUNTEN MP11
MP12
MP13
MP14
MP15
MP16
MP17
MP18
MP21
MP22
MP23
MP24
MP25
MP26
MP27
MP28
0,883 D
0,979 D
1
0,5 D
4
0,04 D
0,29 D
0,71 D
0,96 D
6
0,032 D
0,135 D
0,321 D
0,679 D
0,865 D
0,968 D
8
0,021 D
0,117 D
0,184 D
0,345 D
0,655 D
0,816 D
Tabel 2 : Positie van de meetpunten bij ronde luchtkanalen
3
Bij luchtkanalen met een diameter kleiner dan 150 mm wordt slechts één meetpunt gekozen dat gelegen is in het centerpunt van de kanaaldoorsnede.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 32/166
Figuur 10 : Positie van de meetpunten bij ronde luchtkanalen (voorbeeld van een kanaal met 6 meetpunten per meetas)
B.1.3.2.2. Rechthoekige luchtkanalen Bij luchtkanalen met rechthoekige doorsnede liggen de meetpunten op de snijpunten van een regelmatig orthogonaal raster in het meetvlak. De meetpunten zijn symmetrisch verdeeld t.o.v. de symmetrieassen van de kanaaldoorsnede.
Figuur 11 : Ligging van de meetassen bij rechthoekige luchtkanalen
Het minimum aantal meetpunten per meetsectie wordt in onderstaande Tabel 3 weergegeven. KANAALHOOGTE h
KANAALBREEDTE b [MM]
[MM]
< 200
≥ 200 EN < 500
≥ 500 EN < 900
≥ 900
#H
#V
#MP
#H
#V
#MP
#H
#V
#MP
#H
#V
#MP
< 200
2
2
4
2
3
6
2
4
8
2
5
10
≥ 200 EN < 500
3
2
6
3
3
9
3
4
12
3
5
15
≥ 500 EN < 900
4
2
8
4
3
12
4
4
16
4
5
20
≥ 900
5
2
10
5
3
15
5
4
20
5
5
25
#V
aantal verticale meetassen
#H
aantal horizontale meetassen
#MP totaal aantal meetpunten
Tabel 3 : Minimum aantal meetpunten bij rechthoekige luchtkanalen TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 33/166
De posities van de meetpunten ten opzichte van de kanaalwand worden berekend in functie van de kanaalafmetingen b en h (zie Tabel 4 en Figuur 12.) AANTAL MEETPUNTEN
MEETPUNTNUMMER PER VERTICALE OF HORIZONTALE AS
PER HORIZONTALE OF VERTICALE MEETAS
1
2
3
4
2
0,25 x
0,75 x
3
0,167 x
0,5 x
0,833 x
4
0,125 x
0,375 x
0,625 x
0,875 x
5
0,1 x
0,3 x
0,5 x
0,7 x
5
0,9 x
x = kanaalhoogte h voor verticale meetassen kanaalbreedte b voor horizontale meetassen
Tabel 4 : Positie van de meetpunten bij rechthoekige luchtkanalen
Figuur 12 : Positie van de meetpunten bij rechthoekige luchtkanalen (voorbeeld van een kanaal met 4 horizontale en 5 verticale meetassen, in totaal 20 meetpunten)
B.1.4. Uitvoeren van de metingen B.1.4.1. Gemiddelde dynamische druk Nadat het aantal en de positie van de meetpunten is bepaald (cfr.Tabel 3) wordt in elk meetpunt MPij van de meetsectie een dynamischedrukmeting uitgevoerd met pitotbuis en digitale manometer (cfr. Tabel 2). De luchtstroomsnelheid, en bijgevolg ook de gemeten dynamische druk in een meetpunt MPij is zelden perfect stabiel. Teneinde voor ieder meetpunt MPij een representatieve en reproduceerbare meetwaarde voor de dynamische druk pd te bekomen moet het tijdsgemiddelde over een meetduur van 20 seconden worden genomen. Dit geschiedt door de functie “gemiddelde” van de manometer in te schakelen en de meetcyclus op 20 seconden in te stellen. De oriëntatie van de pitotbuis in het meetpunt MPij moet tijdens deze meetduur ongewijzigd blijven. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 34/166
De na het verstrijken van de meetduur op de display van de manometer uitgelezen gemiddelde meetwaarde wordt aangenomen als de dynamische druk pd,ij in meetpunt MPij. B.1.4.2. Gemiddelde statische druk Op analoge wijze als het meten van de gemiddelde dynamische druk wordt in ieder meetpunt MPij ook de statische druk ps,ij bepaald. De statische druk wordt gemeten met de pitotbuis door de meetaansluiting voor de totale druk (axiale aansluiting) los te maken van de manometer. B.1.4.3. Luchttemperatuur Voor het bepalen van de luchttemperatuur θa in het kanaal volstaat één meting in een willekeurig punt van de meetsectie op voorwaarde dat dit meetpunt zich tenminste op 100 mm van iedere kanaalwand bevindt4. B.1.5. Bepaling van het volumestroomdebiet B.1.5.1. Berekening van de gemiddelde luchtstroomsnelheid Ronde luchtkanalen met D > 150 en rechthoekige luchtkanalen: Aan de hand van de gemeten luchttemperatuur θa en de gemeten dynamische drukken pd,ij wordt met behulp van formule (1) voor ieder meetpunt MPij de luchtstroomsnelheid vij berekend. Vervolgens wordt de gemiddelde luchtstroomsnelheid vg in de meetsectie berekend met formule (5).
v
∗∑, v,
vg vij n
gemiddelde luchtstroomsnelheid in de meetsectie [m/s] luchtstroomsnelheid in meetpunt MPij [m/s] aantal meetpunten in de meetsectie
(5)
Ronde luchtkanalen met D ≤ 150: Bij dit type luchtkanalen wordt de dynamische druk pd slechts gemeten in één meetpunt MP11, namelijk in het center van de meetsectie (cfr.B.1.3.2.1. Ronde luchtkanalen). De resulterende luchtstroomsnelheid v11 stemt overeen met de maximum stroomsnelheid vmax in het kanaal (cfr.Figuur 2) en moet worden gecorrigeerd met een factor f om hieruit de gemiddelde stroomsnelheid vg af te leiden:
v
f∗v
vg v11 f
(6)
gemiddelde luchtstroomsnelheid in de meetsectie [m/s] gemeten luchtstroomsnelheid [m/s] correctiefactor [-]
De factor f is afhankelijk van het Reynoldsgetal Re dat berekend wordt met formule (7). Vervolgens kan de waarde van f worden afgelezen in Tabel 5.5
Re
v
∗D∗
,
∙
∗
,
,
,
Re D θa
Reynoldsgetal [-] kanaaldiameter [mm] gemeten luchttemperatuur [°C]
Re
5·10³
1·104
5·104
1·105
5·105
1·106
f
0,76
0,79
0,81
0,83
0,85
0,86
(7)
Tabel 5 : Correctiefactor f als functie van het Reynoldsgetal
4 In
luchtkanalen waarvan tenminste één van de afmetingen kleiner is dan 200 mm wordt de temperatuur gemeten in het midden van de meetsectie. 5 Voor tussenliggende waarden van Re wordt de correctiefactor f lineair geinterpolleerd. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 35/166
B.1.5.2. Berekening van de gemiddelde statische druk Uit de gemeten statische druk ps,ij in ieder meetpunt MPij wordt de gemiddelde statische druk ps,g in de meetsectie berekend met formule (8).
p
,
ps,g ps,ij n
∗∑, p
(8)
,
gemiddelde statische druk in de meetsectie [Pa] statische druk in meeetpun,gt MPij [Pa aantal meetpunten in de meetsectie
B.1.5.3. Betrouwbaarheid – validatie van de meetresultaten De met formule (1) voor ieder individueel meetpunt MPij berekende luchtstroomsnelheden vij zijn het resultaat van een steekproef. De mate waarin deze waarden onderling verschillen en gespreid liggen t.o.v. de gemiddelde luchtstroomsnelheid vg is een maat voor de gelijkmatigheid van de luchtstroming in het kanaal en dus de geschiktheid van de gekozen meetsectie. Als maat voor de spreiding van de luchtstroomsnelheden wordt de standaarddeviatie sv berekend met formule (9).
s vg vij n sv
∑,
(9)
gemiddelde luchtstroomsnelheid in de meetsectie [m/s] luchtstroomsnelheid in meetpunt MPij [m/s] aantal meetpunten in de meetsectie standaarddeviatie van de berekende luchtsnelheden [m/s]
De betrouwbaarheidsfactor BF van de metingen wordt gedefinieerd als de procentuele afwijking van de standaarddeviatie sv t.o.v. de gemiddelde luchtstroomsnelheid vg.
BF
∗ 100%
(10)
Indien BF ≥ 65% wordt de meting gevalideerd, in het andere geval wordt ze afgekeurd. De ganse procedure moet dan worden herhaald met meer meetpunten in dezelfde meetsectie en/of de keuze van een andere meetsectie. Noot: Indien de berekende luchtstroomsnelheid vg kleiner is dan 3 m/s kan de meting niet worden gevalideerd. Er dient dan een aangepaste meetsectie te worden gezocht of een aanpassing aan het luchtkanaal te worden doorgevoerd zodat vg groter wordt dan 3 m/s. B.1.5.4. Berekening van het volumestroomdebiet Met de gevalideerde gemiddelde luchtstroomsnelheid vg en de oppervlakte A van de kanaaldoosnede ter hoogte van de meetsectie S wordt met formule (2) het volumestroomdebiet berekend. Specifiek per kanaaltype wordt deze formule herleid tot formules (2.1) en (2.2): Voor ronde luchtkanalen:
V
2,827 ∙ 10
∗v ∗D
(2.1)
Voor rechthoekige luchtkanalen:
V
3,6 ∙ 10. ∗ b ∗ h ∗ v
D b h vg
kanaaldiameter [mm] kanaalbreedte [mm] kanaalhoogte [mm] gevalideerde gemiddelde luchtstroomsnelheid [m/s]
V
volumestroomdebiet [m³/h]
(2.2)
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 36/166
B.1.6. Bijzondere gevallen B.1.6.1. Centrifugaalventilatoren zonder slakkenhuis (plug fans) Centrifugaalventilatoren zonder slakkenhuisvormige diffusor worden dwars ingebouwd in de luchtbehandelingskast in vergelijking met traditionele centrifugaalventilatoren mét diffusor. D.w.z. dat de stromingszin van de lucht in de luchtkast parallel is aan de lengteas van het ventilatorschoepenwiel. Plug fans beschikken over een ringvormige drukmeetringleiding in de aanzuigconus welke tot buiten de luchtkast wordt gebracht. Anderzijds wordt ook langs de aanstroomzijde vóór de ventilatorsectie een drukmeetleiding tot buiten de luchtkast geleid. Door een digitale micromanometer aan te sluiten op deze twee meetpunten kan het statisch drukverschil ∆pstat over de ventilator worden gemeten wat een tamelijk stabiele meetwaarde oplevert (zie Figuur 13 : Drukverschilmeting bij plug fans).
Figuur 13 : Drukverschilmeting bij plug fans
Met behulp van formule (11) kan aan de hand van het gemeten statisch drukverschil ∆pstat rechtstreeks het ventilatordebiet worden berekend.
V
c∗
∆
(11)
De waarde van k is afhankelijk van het type en de bouwgrootte van de ventilator en wordt opgegeven door de fabrikant. Het volumestroomdebiet van een ventilatiesysteem ter hoogte van het hoofdkanaal onmiddellijk vóór de extractiegroep of onmiddellijk ná de pulsiegroep kan dus met voldoende nauwkeurigheid worden bepaald door een verschildrukmeting over de aanzuigconus van de ventilator.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 37/166
B.1.6.2. Luchtkanalen met vast ingebouwd labcontrolesysteem In ruimten waar hoge eisen worden gesteld aan een correcte en betrouwbare regeling van het ventilatiedebiet6 worden in het luchttoevoerkanaal van de ruimte en de individuele extractiekanalen van de afzuigpunten (zuurkasten, proefopstellingen met hoog risico) gemotoriseerde VAVdebietregelkleppen (Figuur 14 : VAV-debietregelklep) vast gemonteerd. In combinatie met de bijhorende regeltechnische apparatuur vormen deze VAV-debietregelkleppen een zogenaamd labcontrolesysteem dat de volledige luchthuishouding in de ruimte voor zijn rekening neemt (Figuur 15 : Labcontrolesysteem).
Figuur 14 : VAV-debietregelklep
Figuur 15 : Labcontrolesysteem
De VAV-debietregelklep controleert het luchtdebiet op basis van een verschildrukmeting in een vast ingebouwde meetventuri of meetkruis. Het verband tussen het volumestroomdebiet en de gemeten verschildruk volgt uit formule (12), waarin de geometrische constante c van de VAV-klep wordt meegedeeld door de fabrikant.
V
6
c∗
∆
(12)
Een typisch voorbeeld hiervan zijn laboratoria met zuurkasten die zijn ingedeeld in de risicoklassen C2 of C3.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 38/166
In tegenstelling tot wat in Tabel 3 wordt vermeld met betrekking tot de minimaal te respecteren afstand tussen de meetsectie en een willekeurig obstakel in het luchtkanaal verzekeren de fabrikanten de correcte werking van de VAV-debietregelkleppen ook indien deze relatief korter of zelfs onmiddellijk voor of na bepaalde kanaalovergangen worden ingebouwd. Hierdoor wordt het mogelijk om compactere luchtkanaalsystemen te installeren. Indien in het luchtkanaal geen geschikte meetsectie conform Tabel 3 wordt gevonden kan het luchtdebiet in het ventilatiekanaal waarin de VAV-klep is gemonteerd dus ook worden bepaald door gebruik te maken van het in de VAV-klep ingebouwde verschildrukmeetsysteem. Hiertoe moeten de meetslangen worden losgekoppeld en worden aangesloten op een externe digitale manometer. B.1.6.3. Luchtkanalen met vast ingebouwde meetvoorziening In sommige luchtkanalen zijn vaste meetvoorzieningen aangebracht onder de vorm van een meetkruis of een meetflens. Indien geen meetsectie conform B.1.3.1. Kanaalverloop voor en na de meetsectie kan worden bepaald vormen deze meetvoorzieningen een valabel alternatief om het luchtdebiet in het luchtkanaal te bepalen. Meetkruis: Een meetkruis werkt volgens hetzelfde principe als een pitotbuis (Figuur 16 : Meetkruis). In de onderling haaks op elkaar gemonteerde meetbuizen zijn op specifieke afstanden gaatjes geboord. Hierdoor wordt op een genormaliseerde wijze de gemiddelde dynamische druk in de kanaalsectie gemeten. Het volumedebiet doorheen de meetsectie wordt dan eenvoudig berekend met formule (13).
V
k ∗ ∆p
(13)
De constante k1 is een specieke waarde die afhangt van merk, type en grootte van de meeteenheid en wordt opgegeven door de fabrikant.
Figuur 16 : Meetkruis
Meetflens: Een meetflens bestaat uit een plaatselijke vernauwing in het luchtkanaal waarover een drukverschil ontstaat dat een maat is voor de luchtsnelheid, en dus het luchtdebiet doorheen het luchtkanaal (Figuur 17 : Meetflens). Voor en na de meetflens zijn meetnippels voorzien waarover de statische verschildruk wordt gemeten. Het luchtdebiet volgt uit de formule (14):
V
k ∗ ∆p
(14)
De constante k2 is een specieke waarde die afhangt van merk, type en grootte van de meeteenheid en wordt opgegeven door de fabrikant.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 39/166
Figuur 17 : Meetflens
Diafragmaklep met meetaansluitingen: Sommige diafragmakleppen zijn voor en na het diafragma voorzien van meetnippels waarmee de statische verschildruk over de klep kan worden gemeten (Figuur 18 : Diafragmaklep met meetaansluitingen). Het principe is identiek aan dat van de meetflens en het luchtdebiet volgt uit de formule (15).
V
k ∗ ∆p
(15)
De constante k3 is een specieke waarde die afhangt van merk, type, grootte en instelling van de diafragmaklep en wordt opgegeven door de fabrikant.
Figuur 18 : Diafragmaklep met meetaansluitingen
B.1.6.4. Niet-conforme meetsecties in de luchtkanalen In bepaalde situaties is het onmogelijk om een meetsectie te vinden die volledig voldoet aan de voorwaarden gesteld in B.1.3. Voorwaarden waaraan de meetsectie moet voldoen en ontbreekt ook elke andere voorziening waarmee een alternatieve debietsmeting zou kunnen worden uitgevoerd. In dergelijke gevallen wordt een meetsectie gekozen op een locatie die zo goed mogelijk beantwoordt aan de standaard voorwaarden uit B.1.3. Voorwaarden waaraan de meetsectie moet voldoen. Bovendien wordt het aantal meetpunten in deze niet-conforme meetsectie verhoogd zoals omschreven in B.1.6.5. Afwijkend aantal meetpunten. Het aangepaste aantal meetpunten dient tenminste het dubbel te bedragen van wat standaard is vastgelegd in de tabellen Tabel 1 en Tabel 3. B.1.6.5. Afwijkend aantal meetpunten Indien de meetresultaten niet gevalideerd kunnen worden doordat de betrouwbaarheidsfactor BF < 65%, of indien er geen conforme meetsectie voorhanden is (cfr. B.1.6.4. Niet-conforme meetsecties in de luchtkanalen, dient het aantal meetpunten in de meetsectie te worden vergroot. Ook in bijzonder grote luchtkanalen kan het soms aangewezen zijn om meer meetpunten te voorzien dan standaard wordt voorgeschreven in B.1.3.1. Kanaalverloop voor en na de meetsectie. Het groter aantal meetpunten wordt als volgt bepaald.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 40/166
Voor ronde luchtkanalen: In eerste instantie wordt het groter aantal meetpunten en de daarmee overeenstemmende posities in het meetvlak gekozen volgens de tabellen Tabel 1 en Tabel 2. Indien echter het grootste aantal meetpunten per meetas dat in deze tabellen voorkomt reeds is bereikt, worden in hetzelfde meetvlak bijkomende meetasparen gekozen met per meetas het aantal meetpunten voor de beschouwde kanaaldiameter zoals gespecifieerd in Tabel 1. De bijkomende meetassen vormen telkens de bisectrice van de hoek welke gevormd wordt door de meetassen die links en rechts ervan zijn gelegen (zie Figuur 19 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij ronde luchtkanalen).
Figuur 19 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij ronde luchtkanalen
Voorbeeld: luchtkanaal met D = 355 mm Standaard (uit Tabel 1 : Minimum aantal meetpunten bij ronde luchtkanalen) 6 meetpunten per meetas; 2 meetassen; 12 meetpunten in totaal Eerste vergroting van het aantal meetpunten (uit Tabel 1 : Minimum aantal meetpunten bij ronde luchtkanalen) 8 meetpunten per meetas; 2 meetassen; 16 meetpunten in totaal Tweede vergroting van het aantal meetpunten 6 meetpunten per meetas (uit Tabel 1) 2 oorspronkelijke meetassen + 2 bijkomende meetassen; 24 meetpunten in totaal
Voor rechthoekige luchtkanalen: In hetzelfde meetvlak worden bijkomende meetassen gekozen die parallel gelegen zijn aan de oorspronkelijke meetassen. Hun positie is in het midden tussen de oorspronkelijke meetassen of het midden tussen oorspronkelijke meetas en kanaalwand (grijze punten in Figuur 20 ).
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 41/166
Figuur 20 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij rechthoekige luchtkanalen
In eerste instantie wordt het aantal meetpunten uitgebreid met de snijpunten van de nieuwe meetassen, aangeduid door de grijze stippen op Figuur 20 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij rechthoekige luchtkanalen. Indien nodig kan het aantal meetpunten nog worden vergroot door achtereenvolgens de snijpunten van de oorspronkelijke meetassen met de bijkomende horizontale assen (aangeduid met sterretjes in Figuur 20 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij rechthoekige luchtkanalen) en de snijpunten van de oorspronkelijke meetassen met de bijkomende verticale meetassen (aangeduid met blokjes in Figuur 20 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij rechthoekige luchtkanalen) als meetpunten in aanmerking te nemen. Toegepast op het voorbeeld van Figuur 20 : Bijkomend aantal meetpunten op extra meetassen bij rechthoekige luchtkanalen: oorspronkelijk aantal meetpunten 12 aantal meetpunten (1ste uitbreiding, grijze punten) 12 + 20 = 32 aantal meetpunten (2de uitbreiding, groene punten) 12 + 20 + 16 = 48 aantal meetpunten (3de uitbreiding, blauwe punten) 12 + 20 + 16 + 15 = 63
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 42/166
B.2.
AKOESTISCHE METINGEN
B.2.1. Inleiding Tijdens en na het proefdraaien van de kunnen geluidsmetingen door de K.U.Leuven worden uitgevoerd. Indien niet voldaan is aan de akoestische voorwaarden, vermeld in dit bestek, dient de aannemer voor eigen rekening de nodige maatregelen te treffen om hieraan te verhelpen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD VERSIE: 17/06/2016 DEEL B — RICHTLIJNEN EN PROCEDURES IN VERBAND MET HET INREGELEN VAN DE INSTALLATIES EN HET UITVOEREN VAN PRESTATIEMETINGEN 43/166
DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
C.4.
KOUDEPRODUCTIE EN WARMTEPOMPEN
C.4.0. Algemeen De meest recente uitgave van volgende normen of hun vervangers zijn van toepassing: NBN EN 378 Koelsystemen en warmtepompen NBN EN 1057 Koper en koperlegeringen - Naadloze, ronde koperen buizen voor gas- en waterleidingen in sanitaire en verwarmingstoepassingen NBN EN 14511-3 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden met vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren voor ruimteverwarming en -koeling Deel 3: Beproevingsmethoden NBN EN 14825 Luchtbehandelingsapparatuur, koeleenheden voor vloeistof en warmtepompen met elektrisch aangedreven compressoren, voor ruimteverwarming en -koeling Beproeving en capaciteit bij gedeeltelijke belasting en berekening van de seizoensprestatie NBN EN 61800-3 Regelbare elektrische aandrijfsystemen - Deel 3 : EMC eisen en specifieke beproevingsmethoden In alle hierna beschreven koelinstallaties is uitsluitend het gebruik van volgende koelmedia toegelaten: Waterkoelaggregaten: R134a, R410A (primair koelmedium) water, water/glycol (secundair koelmedium) Directe expansie-toestellen: R410A, R404A Voor zover de in de hiernavolgende bestekartikels gevraagde specificaties dit niet onmogelijk maken dienen alle koudeopwekkingsmachines over het Eurovent-label te beschikken. In voorkomend geval dient de aannemer vóór de aanvang der werken alle Eurovent- en CE-certificaten voor te leggen als bewijs dat aan de technische minimumeisen is voldaan. Het Euroventcertificatienummer van iedere aangeboden koelmachine moet eenduidig en goed leesbaar worden vermeld op de toestellen. C.4.1. Luchtkoelers met directe expansie C.4.1.1. Individuele airco-unit voor comfortkoeling Het betreft een koeltoestel in zogenaamde split-uitvoering, bestemd voor comfortkoeling van individuele ruimten. Het toestel bestaat uit een buiten- en binnenunit die met elkaar verbonden zijn door koperen koelmediumleidingen en functioneert volgens het principe van directe expansie waarbij de verdampingswarmte rechtstreeks onttrokken wordt aan de lucht van de te klimatiseren ruimte. Buitenunit (condensing unit): De buitenunit bestaat uit een metalen frame waarop de koelcompressor, de luchtgekoelde condensor met elektrisch aangedreven ventilator en alle nodige appendages zijn gemonteerd. Het geheel is omkleed met een esthetische weersbestendige omkasting. De condensing unit dient te zijn uitgerust met een zomer/winterregeling welke een werking moet toelaten bij alle normaal in midden-Belgie voorkomende maximale zomertemperaturen en minimale wintertemperaturen. Het toestel is voorzien van een condensordrukregelaar. De compressor is van het type scroll met invertergestuurde motor om het aantal herstarts te beperken en het energieverbruik te minimaliseren. De buitenunit bevat bijkomend volgende noodzakelijke onderdelen: instelbare hoge- en lagedrukpressostaat vloeistofkijkglas filterdroger TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 44/166
werkschakelaar voor onderhoudsdoeleinden drukgestuurde elektronische condensordrukregelaar die de ventilatorsnelheid
Binnenunit (verdamper): De binnenunit bevat volgende onderdelen: 1 of meer invertergestuurde ventilator(en) koelbatterij (verdamper) lekbak onder koelbatterij luchtfilter(s) regelbare uitblaasroosters condensaatpomp (optioneel) Het geheel is voorzien van een esthetische omkasting uit kunststof of gelakt metaal. Het leveren en plaatsen van een condensafvoerleiding naar de dichtstbijzijnde afvoer in het gebouw is te voorzien in deze aanneming. Naargelang de concrete projecteisen dient de binnenunit te worden uitgevoerd als: inbouwplafondcassette (verlaagde plafonds) plafondopbouwmodel wandopbouwmodel vloermodel kanaliseerbaar model
Koelmiddelleidingen: De koelmiddelleidingen worden uitgevoerd in roodkoperen buis die geïsoleerd wordt volgens de instructies van de fabrikant. De aansluitingen aan binnen- en buitenunit worden verzekerd door middel van flare-koppelingen. De diameters worden volgens de instructies van de fabrikant van de koelgroepen bepaald. Indien zij zichtbaar in opbouw worden gelegd moeten zij geplaatst worden in PVC-kabelgoten met deksel. Bedienings- en controleapparatuur: De koelunit wordt aangestuurd via een elektronisch ruimtebedieningstoestel dat vast is gemonteerd tegen de wand. De montageplaats is zodanig dat een correcte werking van de binnenunit wordt gegarandeerd en een representatieve temperatuurmeting wordt verkregen. Via het bedieningstoestel kunnen de gewenste ruimetemperatuur en de ventilatorsnelheid worden ingesteld. Elektrische verbindingen: Alle bekabeling tussen binnen-en buitenunit zijn vervat in de levering en plaatsing van de koelunit. C.4.2. Koelers voor koudwaterproductie C.4.2.1. Waterkoelaggregaat met luchtgekoelde condensor C.4.2.1.1. Waterkoelaggregaat ≤ 200 kW met luchtgekoelde condensor Het betreft een luchtgekoelde koelmachine voor het aanmaken van koelwater in compacte monoblokuitvoering geschikt voor buitenopstelling, uitgerust met verdamper(s), compressor(en), luchtgekoelde condensor(s), alle nodige koeltechnische leidingen, appendages, elektrische leidingen en besturingseenheid. Al deze componenten zijn door éénzelfde constructeur op een frame samengebouwd tot één koelinstallatietechnisch geheel. Het geheel is omgeven door een robuuste weersbestendige omkasting vervaardigd uit thermisch verzinkte profielen en staalplaat en voorzien van een kwalitatieve poederlaklaag (expoy, polyester,...) die dienst doet als eindafwerking. Het koelaggregaat wordt geplaatst op een metalen draagstructuur met tussenvoeging van trillingsdempers. De trillingsdempers worden aangeleverd door de fabrikant van het koelaggregaat.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 45/166
Vóór het verlaten van de fabriek heeft het koelaggregaat met succes een werkingstest ondergaan. Het certificaat van deze positieve beproeving wordt aan de leidend ambtenaar overhandigd bij de levering van het koelaggregaat op de werf. Compressoren: De compressoren zijn uitsluitend van het type hermetische scroll. Elke compressor is voorzien van een oliepeilglas, pers- en zuiggasafsluiters en carterverwarming. Om een optimale smering van de compressoren per koelcircuit te garanderen dient steeds een olieegalisatietrap te worden voorzien. De compressoren worden aangestuurd door een cascaderegeling waarbij de compressorvolgorde wordt bepaald in functie van het aantal starts en bedrijfsuren van iedere individuele compressor. De compressoren zijn voorzien van de nodige beveiligingen tegen oververhitting en overbelasting, alsmede een beveiliging die schade voorkomt wanneer de compressor in de verkeerde draairichting zou draaien. Het herstarten van de compressoren na uitschakeling door de bovenvernoemde beveiligingen dient manueel te geschieden. Elke individuele compressor wordt op een draagframe gemonteerd met tussenvoeging van dempingsveren welke de trillingen quasi volledig absorberen. De compressoren zijn omgeven door een geluidsdichte omkasting. Er worden steeds minimum twee compressoren per koelcircuit voorzien. In functie van de totale koelcapaciteit van het koelaggregaat dient de machine minimaal te beschikken over volgende capaciteitstrappen: < 150kW 0 - 50% - 100% ≥ 150 kW 0 - 25% - 50% - 75% - 100% Het koelaggregaat mag met invertergestuurde scrollcompressoren worden aangeboden mits de machine Eurovent-gecertificeerd is en de gevraagde minimumcapaciteit gegarandeerd wordt. Koelcircuit: Het koelaggregaat beschikt over één of meerdere gescheiden koelcircuits met elk minimaal twee compressoren. Koelaggregaten vanaf 150kW hebben hoedanook minstens twee koelcircuits. Elk koelcircuit omvat volgende onderdelen of voorzieningen: filterdroger en vloeistofkijkglas met vochtindicatie in de vloeistofleiding instelbare veiligheidspressostaat voor hoge en lage druk elektronisch expansieventiel modulerende drukregelaar voor sturing van de luchtcondensorventilatoren afsluitkranen op de vloeistof-, pers-, en zuigleiding terugslagklep op de persleiding schräderventielen op hoge- en lagedrukzijde. Alle leidingen in het koelcircuit zijn vervaardigd uit koper. De leidingen in het lagedrukgedeelte van het koelcircuit worden thermisch geïsoleerd met isolatiemateriaal met gesloten cellenstructuur. Verdamper: De verdamper is uitgevoerd als Cu-gebraseerde platenwarmtewisselaar met platen uit RVS 316. De verdamper zal twee of meerdere koelcircuits en één watercircuit bevatten, zal werken in tegenstroom en beschikt waterzijdig minimaal over drukklase PN10. De warmtewisselaar is voorzien van isolatiemateriaal met gesloten cellenstructuur en een verwarmingsvoorziening als vorstbeveiliging tot -18°C. De verdamper wordt waterzijdig beschermd tegen verontreinigingen door montage van een waterfilter buiten de omkasting van het koelaggregaat. De waterfilter voldoet aan de specificaties opgegeven door de fabrikant van het koelaggregaat en dient te worden gemonteerd door de installateur. De eigenlijke verdamper wordt vervolledigd met volgende onderdelen en voorzieningen: aflaatkraan ontluchtingskraan waterzijdige veiligheidsklep met membraan en veer elektronische meetsonde voor temperatuurregeling van het koelwater TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 46/166
vorstbeveiligingsthermostaat waterstromingcontrole die het starten van de koelmachine zonder watercirculatie belet afsluiters op de in- en uitlaat van het koelwater aftapkranen op waterzijdige in- en uitlaat om reiniging van de verdamper te kunnen uitvoeren compensatoren uit RVS als verbinding tussen de ijswaterleidingen en de verdamper om het overbrengen van trillingen op de leidingen te vermijden
Luchtgekoelde condensor Deze bestaat ofwel uit rijen koperen buizen met aluminium vinnen, ofwel uit aluminiumprofielen met microkanalen met aluminium lamellen. De luchtstroming over het warmtewisselend oppervlak wordt verzorgd door één of meerdere helicoïdale ventilatoren. De ventilatoren zijn individueel of gemeenschappelijk voorzien van een beschermingsrooster. Het koelaggregaat is voorzien van een UV-bestendige epoxy- of PE-coating met een minimale waarborg van 5 jaar en beschikt eveneens over een beschermingsrooster om beschadiging aan de vinnen tegen te gaan. De condensorwerking is verzekerd bij een buitentemperatuur tot -15° C dankzij een geïntegreerde elektronische winterregeling. Het geheel van ventilatoren is voorzien van een traploze automatische toerentalregeling in functie van de condensatiedruk. Bij de voorlopige oplevering dienen de vinnen gekamd te worden indien deze gedeukt zijn tijdens het transport of de werkzaamheden. Hydraulische module (optioneel) De koelmachine kan volgens noodzaak (bij onvoldoende systeeminhoud) vanaf de fabriek standaard worden uitgerust met een hydraulische module. Deze omvat een koelwaterbuffertank met bijhorende circulatiepomp. Deze laatste dient volledig te beantwoorden aan de beschrijving in artikel C.8. POMPEN EN CIRCULATOREN. Het pompdebiet is in overeenstemlming met de koeltechnische specificaties van de koelmachine. De opvoerhoogte van de pomp dient te worden bepaald door de installateur in functie van de installatiekenmerken. Elektrisch gedeelte Het elektrische gedeelte van de koelmachine is ingebouwd in een afzonderlijk compartiment met minimale beschermingsgraad IP54 op of binnenin de omkasting van de koelmachine en omvat een elektrisch stuurbord met daarin alle sterkstroomcomponenten zoals manuele hoofdschakelaar, contactoren, thermische beveiligingsrelais, startstroombeperkende inrichting voor de compressoren, motorbeveiligingen, lastschakelaars met hoog onderbrekingsvermogen, aansluitklemmen, etc. alsook alle elektronische regeltechnische componenten voor het bewaken, sturen en bedienen van de koelmachine. De elektrische schakelkast wordt beschouwd als een bord VVK, en dient als dusdanig minimaal aan alle vereisten voor borden VVK te voldoen. Zie artikel C.22. ELEKTRISCHE UITRUSTING. Na een spanningsonderbreking dient de machine automatisch terug op te starten. Onder geen beding zal het gebruik van smeltveiligheden worden toegelaten, met uitzondering van de beveiliging van het regelcircuit. Elektronisch bedieningspaneel Het koelaggregaat beschikt over een bedieningspaneel welke een grafisch scherm en bedieningstoetsen omvat waarmee de configuratie- en werkingsparameters van de koelmachine kunnen worden opgevraagd en gewijzigd. Via het bedieningspaneel kunnen ondermeer volgende parameters worden opgevraagd: werking koelcircuit werking koelcompressor status hogedrukalarm status lagedrukalarm status laagwaterpeilalarm alarm thermische overbelasting circulatiepomp alarm maximum stroomverbruik TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 47/166
bedrijfsdrukken hoge druk koelwaterintredetemperatuur koelwateruittredetemperatuur …
C.5.
EXPANSIE- EN ONTLUCHTINGSSYSTEMEN
C.5.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daar elders in het bestek wordt van afgeweken: NBN EN 12828 Verwarmingssystemen in gebouwen - Ontwerp voor watervoerende verwarmingssystemen NBN EN 13831 Gesloten expansievaten met ingebouwd membraan voor installatie in watersystemen PED/DEP 97/23/EC Europese drukrichtlijn Belgaqua Repertorium waterinstallaties C.5.1. Expansiesysteem met variabele druk (vaste luchthoeveelheid) Het expansiesysteem omvat één of meerdere vaten waarin het water van de installatie door een elastische balg gescheiden is van een dempkussen van samengeperste lucht welke de veranderingen van het watervolume opvangt. De expansievaten zijn cilindrisch met gewelfde bodems of sferisch en zijn volledig dichtgelast om voordrukverlies te elimineren. Het expansievat is in - en uitwendig beschermd tegen corrosie; het is uitwendig elektrostatisch gelakt. De scheiding tussen het water en het gaskussen gebeurt door een balg in butylrubber die de vorm van een peer aanneemt wanneer zij water bevat. Deze balg kan in extreme toestand (geheel gevuld) de vorm van het vat aannemen en rekt daarbij niet meer dan 30 %. Elk expansievat ondergaat een dichtheidsproef in de fabriek (vacuümtest met heliumgas). Elk vat wordt in de fabriek aan een proefdruk onderworpen gelijk aan 1,5 maal de hoogste dienstdruk, met een minimum van 4 bar. C.5.5. Drukbeveiligingen C.5.5.1. Veiligheidskleppen Het bovendeel van het veiligheidsventiel is gescheiden van het onderste gedeelte via een hermetisch rubberen membraan. Het veiligheidsventiel is demonteerbaar voor controle en / of reiniging van de zitting, zonder dat daardoor de afstelling van het ventiel beïnvloed wordt. Het is voorzien van een hefboom om het ventiel manueel te kunnen openen, zodat het periodiek op zijn goede werking kan gecontroleerd worden. Het ventiel is tevens voorzien van een metalen kenplaatje dat merk, type, diameter, afblaascapaciteit en afgestelde druk vermeldt. Het ventiel is verzegeld zodanig dat verandering van de afgestelde druk niet mogelijk is zonder het loodzegel te verbreken. Het veiligheidsventiel is vervaardigd uit: lichaam: gietijzer of messing binnenmechanisme: roestvast staal (AISI 316) klepschoteldichting: siliconenrubber De maximum werkingstemperatuur bedraagt 130°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 48/166
C.6.
LEIDINGEN
C.6.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daar elders in het bestek wordt van afgeweken: NBN EN 10088 Corrosievaste staalsoorten NBN EN 10216-5 Naadloze stalen buizen voor toepassingen onder druk - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 5: Corrosievaste stalen buizen NBN EN 10217-7 Gelaste stalen buizen voor toepassingen onder druk - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 7: Corrosievaste stalen buizen NBN EN 10255 Buizen van ongelegeerd staal geschikt voor lassen en draadsnijden – Technische leveringsvoorwaarden NBN EN 10305-2 Stalen buizen voor nauwkeurige toepassingen - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 2: Gelaste koudgetrokken buizen NBN EN 10305-3 Stalen buizen voor nauwkeurige toepassingen - Technische leveringsvoorwaarden - Deel 3: Gelaste koudvervormde buizen NBN EN 1519 Kunststofleidingsystemen voor binnenrioleringen ISO 15493 Plastics piping systems for industrial applications - Acrylonitrile-butadienestyrene (ABS), unplasticized poly(vinyl chloride) (PVC-U) NBN EN ISO 12162 Thermoplastische materialen voor buizen en hulpstukken voor druktoepassingen - Classificatie, ontwerpcoëfficiënt en materiaalaanduiding NBN EN ISO 15875 Kunststofleidingsystemen voor warm- en koudwaterinstallaties - Vernet polyethyleen (PE-X) C.6.1. Gemeenschappelijke bepalingen voor alle leidingsystemen Leidingtracé: De inplanting van de leidingen, aangeduid op de ontwerpplannen, moet maximaal geëerbiedigd worden. Afwijkingen ten opzichte van het getekende tracé dienen vooraf te worden voorgelegd aan en goedgekeurd door de leidend ambtenaar. De aangegeven leidingdiameters moeten als minima beschouwd worden en dienen vergroot te worden indien dit voor de goede werking van de installatie noodzakelijk is. Dit houdt evenwel geen prijsconsequentie in voor de bouwheer. De uitvoeringsplannen moeten in overleg met de aannemers van andere percelen gemaakt worden om eventuele moeilijkheden van de gemeenschappelijke doorgangen of kruisingen, die zich kunnen voordoen, te vermijden. De leidend ambtenaar heeft de bevoegdheid om alle leidingen of toestellen welke niet volgens de goedgekeurde plannen of wijzigingsbevelen zijn geïnstalleerd door de aannemer te laten demonteren zonder schadeloosstelling van deze laatste. Ophanging: Alle leidingen worden met beugels uit verzinkt staal of RVS bevestigd aan bouwkundige of andere onbeweeglijke constructies. De beugels zelf worden met draadstangen, consoles of gevlochten kabel uit verzinkt staal of RVS verankerd in of aan de desbetreffende constructie. De beugels zijn altijd voorzien van een kunststof inlegstrip die fungeert als thermische en akoestische barriere tussen leiding en vaste constructie. Bij leidingen die uitwendig uit kunststof bestaan vormt de inlegstrip bijkomend een mechanische bescherming tegen krassen of andere beschadigingen. De maximale tussenafstand tussen twee ophangingen dient strikt in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen van de fabrikant van de leidingen, en dient hoedanook zodanig te zijn dat de leidingen nergens doorbuigen of vervormen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 49/166
Druktest (lekdichtheidstest): Alle leidingen dienen op de werf dichtheidsproeven te ondergaan in aanwezigheid van de leidende ambtenaar, en dit vooraleer zij eventueel worden ingewerkt waardoor ze minder gemakkelijk toegankelijk worden. De proefdruk bedraagt 1,5 maal de maximale werkdruk gedurende tenminste 6 uur. Indien elders in het bestek een hiervan afwijkende proefdruk en/of proefduur wordt vermeld dient met deze laatste rekening te worden gehouden voor die installaties waarop het desbetreffende artikel van toepassing is. Gesloten watercirculatiesystemen (verwarming, koeling, …) moeten absoluut lekdicht zijn; d.w.z. dat de toegestane drukvermindering aan het eind van de dichtheidsbeproeving nul is (met uitzondering van eventuele drukvermindering door thermische invloeden). Voor andere leidingsystemen en fluïda gelden specifieke limietwaarden voor de toegestane drukverliezen; deze worden in de desbetreffende artikeles beschreven. Wanneer de installatie lekken vertoont moeten deze door de installateur worden opgespoord en verholpen. Nadien wordt een nieuwe druktest uitgevoerd. Deze procedure wordt herhaald totdat aan de vereiste graad van lekdichtheid is voldaan. Van alle proeven moeten door de aannemer rapporten worden afgeleverd waarin de resultaten van de drukproef worden vermeld. Eenheidsprijzen: Tenzij de meetstaat hiervoor afzonderlijke posten vermeld dienen alle hierna opgesomde elementen inbegrepen te zijn in de eenheidsprijs per strekkende meter: doorboringen door wanden, muren, balken, vloeren, enz... herstelling van bouwkundige delen in de originele staat bij doorvoeren ophangingen, bevestigingen, geleiders, vaste punten en eventuele compensatoren doorvoerhulzen en hulpstukken automatische ontluchters op de hoogste punten schilderwerken aflaten van water indien nodig vullen van de installatie met water ontluchten van de installatie bij de inbedrijfname drukproeven Opmerking: Het afwerken van brandwerende doorvoeringen van fluïdaleidingen of kabels is niet vervat in de eenheidsprijs, doch maakt deel uit van afzonderlijke posten in de meetstaat (zie ook artikel Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) Wanddoorvoeringen van leidingen: A. De doorvoer van leidingen doorheen bouwelementen met brandweerstand voldoet aan de bepalingen van artikel Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. B. De doorvoering doorheen andere bouwelementen zoals muren, schotten, vloeren en zolderingen zonder specifieke brandweerstand dient te worden uitgevoerd d.m.v. een mantelbuis in geschilderd gegalvaniseerd staal of kunststof (HDPE of PVC). De wanddikte van de mantelbuis is minstens gelijk aan de wanddikte van de omsloten leiding, de binnendiameter is te bepalen i.f.v. de door te voeren buis. De mantelbuizen worden op een duurzame wijze in het doorboorde bouwelement verankerd. Ze steken aan beide zijden 1 cm zichtbaar uit op de afgewerkte verticale wanden, 6 cm boven de afgewerkte vloeren en 1 cm onder het afgewerkte plafond. De mantelbuizen dienen zo gekozen en geplaatst te worden dat er geen contact is tussen de leiding en de mantelbuis om storende geluiden bij thermische uitzetting van de leidingen te voorkomen. De speling tussen mantelbuis en leiding wordt opgevuld met een isolatiemateriaal of elastische voegkit met thermische en akoestische dempingseigenschappen welke chemisch verenigbaar is met het gebruikte leidingmateriaal. Belangrijke nota: De verbinding tussen de mantelbuis en het ruwbouwelement moet 100 % waterdicht worden afgewerkt door toepassing van een kwalitatieve afdichtingsmethode die zowel de waterdoorsijpeling tengevolge van scheurtjes of kieren, als de infiltratie ten gevolge van de porositeit van de ruwbouwelementen voorkomt. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 50/166
Figuur 21 : Doorvoerhuls met afdichting
Afwerking: Alle leidingen dienen gemarkeerd te worden zoals beschreven in artikel C.39.6. Codering en markering van installatieonderdelen. Op alle hoogste punten van de installatie worden automatische ontluchters geplaatst voorafgegaan door een kogelafsluiter. Open leidinguiteinden dienen steeds te worden afgedicht met een gelijmde, gelaste of geschroefde dop of kap, ongeacht de aanwezigheid van een eindafsluiter. C.6.2. Metalen leidingen C.6.2.1. Schroef- en lasbare stalen buizen Toepassing: Transport van aardgas, bluswater, koelwater en verwarmingswater tot 111°C in leidingsystemen onder druk. Materiaalkenmerken: De naadloze of gelaste stalen buizen beantwoorden aan de norm NBN EN 10255. Voor het gebruik als aardgasleiding dient bovendien rekening te worden gehouden met de bepalingen van de normen NBN D 51-003 en NBN D 51-004. Montagevoorschriften: Alle stalen leidingen t.e.m. DN 40 worden hetzij door middel van hulpstukken uit smeedbaar gietijzer en met schroefdraad gekoppeld, hetzij onderling gelast. Vanaf DN 50 worden alle verbindingen van de stalen leidingen gelast. Alle draadverbindingen worden conisch uitgevoerd. Het draadeinde mag niet zichtbaar zijn en eventueel uitstekend afdichtingsmateriaal voor schroefdraad moet zorgvuldig verwijderd worden. Alle voorzorgen dienen genomen te worden om geruchten te vermijden die te wijten zijn aan het wrijven van de buizen tegen hun beugels of tegen elementen van het gebouw bij het uitzetten of samentrekken van de buizen. Alle leidingen dienen met een tussenafstand gemonteerd te worden i.f.v. de isolatiedikte. Alle steunen en ophangstukken zijn rond, uitgevoerd in verzinkt staal en voorzien van rubberen inlegstrippen. Het volledig inbedden van de leidingen in de grond, cement- of steenachtige bouwdelen is uitdrukkelijk verboden. Alle diameterwijzigingen dienen geleidelijk of met de nodige verloopstukken uitgevoerd te worden. Richtingsveranderingen zijn met bochten met een buigingsradius R/D = 3 uit te voeren. Alle aftakkingen op hoofdleidingen en collectoren worden uitgevoerd onder een hoek van 45° in de stromingsrichting, zodanig dat het stromingspatroon van het fluïdum zo gunstig mogelijk blijft. Rechte aftakkingen worden niet aanvaard.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 51/166
De verbindingen met toestellen of andere installatieonderdelen zoals radiatoren, naverwarmingsbatterijen, expansievaten,… dienen te gebeuren met driedelige koppelingen zodat het demonteren op niet-destructieve wijze mogelijk is. Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de vrije uitzetting der leidingen. Daar waar de regels van goed vakmanschap dit vereisen, dienen op oordeelkundige wijze bijkomende vaste punten en compensatoren of uitzettingslieren aangebracht te worden om de vrije uitzetting van de leidingen mogelijk te maken, zelfs indien deze niet zijn aangeduid op de plannen. Afwerking: Alle stalen leidingen die geïsoleerd moeten worden schildert men vóór het aanbrengen van de isolatie met tenminste 1 laag corrosiewerende verf, bestand tot 110°C. De leidingen die nadien niet geïsoleerd worden, niet-gegalvaniseerde steunen, consoles, enz. worden als eindafwerking in twee lagen metaalglansverf geschilderd, eindkleur lichtgrijs met uitzondering van zichtbaar opgehangen verwarmingsleidingen; hiervan is de eindkleur wit. Stalen aardgasleidingen worden geschilderd in 2 lagen metaalglansverf, eindkleur geel. C.6.2.4. Dunwandige verzinkte stalen buizen Toepassing: Transport van verwarmingswater en koelwater Materiaalkenmerken: De dunwandige gelaste precisiebuizen zijn vervaardigd uit ongelegeerd koolstofstaal 1.0034 volgens NBN EN 10305-3 en nadien uitwendig thermisch verzinkt. Ze hebben volgende materiaalkenmerken: bedrijfstemperatuur -30°C tot 120°C kortstondige maximumtemperatuur 150°C gedurende 1 uur maximale bedrijfsdruk 16 bar uitzettingscoefficient 0,012 mm/m°C brandklasse A1 volgens DIN 4102-1 uitwendig elektrolytisch verzinkt > 10 µm De buizen zijn steeds voorzien van een opschrift met de typeaanduiding en de identificatie van de fabrikant. De buis is ondermeer verkrijgbaar in volgende standaarddiameters D met wanddikten s: Du
Overeenstemmende DN-maat
s (mm)
D12
DN10
1,2
D15
-
1,2
D18
DN15
1,2
D22
DN20
1,5
D28
DN25
1,5
D35
DN32
1,5
D42
DN40
1,5
D54
DN50
1,5
D76
DN65
2,0
D89
DN80
2,0
D108
DN100
2,0
Tabel 6 : Standaarddiameters D met wanddikten s
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 52/166
Montagevoorschriften: De assemblage van de dunwandige buis gebeurt bij middel van uitwendig elektrolytisch verzinkte perskoppelingen. Aan de binnenzijde van elke perskoppeling is een dichtingsring in butylrubber voorzien die voor de afdichting tussen buis en koppeling moet zorgen. De effectieve lekdichtheid en mechanische sterkte van de verbinding wordt bekomen na samenpersen van de perskoppeling. Door de hoge smeedbaarheid van het staal dat voor de koppelingen en de buizen wordt gebruikt, vervormen die gelijktijdig onder de inwerking van de bekken van de tang, die tegelijk de butyldichting samendrukken. Alle aftakkingen, bochten, verloopstukken enz. in de installatie worden gerealiseerd met behulp van geprefabriceerde koppelstukken. Het gebruik van koppelstukken op plaatsen die naderhand niet meer op normale wijze bereikbaar zijn is evenwel verboden. Alle steunen en ophangstukken zijn rond, uitgevoerd in verzinkt staal en voorzien van rubberen inlegstrippen. De onderlinge afstand tussen de bevestigingsbeugels mag de door de fabrikant opgegeven maximumwaarden niet overschrijden. Er dient bijzondere aandacht besteed te worden aan de vrije uitzetting der leidingen. Daar waar de regels van goed vakmanschap dit vereisen, dienen op oordeelkundige wijze bijkomende vaste punten en compensatoren of uitzettingslieren aangebracht te worden om de vrije uitzetting van de leidingen mogelijk te maken, zelfs indien deze niet zijn aangeduid op de plannen. De verzinkte stalen leidingen worden niet geschilderd of nabehandeld. C.6.3. Kunststof leidingen C.6.3.1. HDPE-buizen voor drukloze toepassingen Toepassing: Transport van condenswater, afvalwater en hemelwater in drukloze leidingsystemen (gravitaire afloop onder atmosferische druk). Materiaalkenmerken: De buizen zijn vervaardigd uit hard polyethyleen met hoge dichtheid en hoog moleculair gewicht (HDPE). De gebruikte grondstof en kwaliteit moet conform zijn aan de voorschriften vermeld in NBN EN 1519. De buitendiameters D en de overeenkomstige wanddikten s van de leidingen voldoen minimaal aan volgende waarden: D
s (mm)
D40
3,0
D50
3,0
D56
3,0
D63
3,0
D75
3,0
D90
3,5
D110
4,3
D125
4,9
D160
6,2
D200
6,2
D250
7,8
D315
9,8
Tabel 7 : Buitendiameters D en de overeenkomstige minimale wanddikten s
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 53/166
De buizen zijn gestabiliseerd door een tempering op 80°C gedurende 1 uur. De eerste krimping mag 1 cm/m niet overschrijden bij een temperatuursverhoging van 100°C. De lineaire uitzettingscoëfficiënt is maximaal 0,2 mm/m°C. Montagevoorschriften: De buizen worden onderling aan elkaar gelast; bij voorkeur door een stomplas. In uitzonderlijke gevallen worden verbindingen met een elektrische mof toegestaan. Elke richtingsverandering geschiedt d.m.v. een aangepast bochtstuk. Alle speciale stukken (bochten, T-stukken, enz.) worden gespoten uit één stuk en zijn uit hetzelfde materiaal als de buizen vervaardigd. Om montage te vergemakkelijken worden aangepaste schuifmoffen of driestukskoppelingen gebruikt. Alle aansluitingen in afwachting of aan toestellen dienen demonteerbaar te zijn d.m.v. een schroef- of steekmof. De lineaire thermische uitzetting van de leidingen wordt zowel voor horizontale als verticale leidingen opgevangen door uitzettingsbenen of door speciale uitzettingsmoffen. Deze moffen dienen geleverd door dezelfde leverancier van de leidingen en dienen geplaatst volgens zijn instructies. Alle steunen en ophangstukken zijn rond, uitgevoerd in verzinkt staal en voorzien van kunststof inlegstrippen. De onderlinge afstand tussen de bevestigingsbeugels mag de door de fabrikant opgegeven maximumwaarden niet overschrijden. Speciale hulpstukken: Kuisopeningen vormen een afzonderlijk onderdeel; ze dienen zodanig opgesteld dat reiniging en ontstopping over het ganse tracé mogelijk is, ook na de montage van eigen of andere installaties die gelijktijdig of later worden uitgevoerd. De standleidingen zijn uitgerust met één kuisopening per verdieping, op 20 cm boven de vloer geplaatst. Op de horizontale leidingen wordt tenminste één kuisopening voorzien (op het einde van de leiding) indien de leiding korter is dan 5 m; zoniet wordt minstens om de 10 m één kuisopening voorzien. Het afvoersysteem wordt verlucht via standleidingen die bovendaks uitmonden. De waterdichte aanwerking van de dakbedekking rond deze standleidingen is in deze aanneming begrepen. Het gebruik van aangepaste beluchters is slechts toegestaan in uitzonderlijke gevallen, en enkel op de plaatsen die aangeduid zijn op de plannen. In elk geval dient de aannemer een voorstel van uitvoering ter goedkeuring voor te leggen aan de leidend ambtenaar. Het lichaam van de automatische beluchter is vervaardigd uit ABS en is voorzien van een beveiligingsnet in polyethyleen dat het indringen van insecten en grove onzuiverheden belet. Verder bestaat de beluchter uit een ringvormig membraan uit synthetisch rubber dat in normale omstandigheden de verluchtingsleiding perfect afdicht. Door middel van een universele verbindingsmof met lippendichtingen kan deze beluchter aangesloten worden op alle buizen met buitendiameter van D50 tot en met D110. Wanneer in de valpijp van de afvoerinstallatie onderdruk ontstaat, zal het membraan gelicht worden. Bij overdruk sluit het membraan hermetisch zodanig dat geen geuren kunnen ontsnappen. De beluchter moet zodanig gekozen worden dat het nodige luchtdebiet steeds kan aangevoerd worden. Eventueel dienen meerdere beluchters in parallel geplaatst te worden. Er dient op gelet dat de beluchter steeds verticaal geplaatst wordt op het hoogste punt van de afvoerleiding. Hij dient ten allen tijde bereikbaar te zijn. Voor hoge gebouwen dient er om de vier verdiepingen een beluchter geplaatst. Om condensatie en eventueel vastvriezen van het membraan te vermijden, wordt aangeraden het bovenste gedeelte van de verpakking niet te verwijderen. C.6.3.3. ABS-buizen Toepassing: Transport van koelwater en proceskoelwater in leidingsystemen onder druk. Materiaalkenmerken: De buizen en fittingen zijn vervaardigd uit acrylonitrilbutadieenstyreen (ABS), een copolymeer afgeleid van styreen en acrylonitril dat wordt vernet met polybutadieen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 54/166
De ABS-buizen zijn homogeen van samenstelling, hebben een hoge schokbestendigheid, een goede chemische bestendigheid en een uitstekende bestendigheid tegen lage temperaturen. ABS bevat geen gehalogeneerde bestanddelen, heeft een geringe thermische geleidbaarheid en is totaal niettoxisch. De ABS-leidingen zijn conform aan ISO 15493. De voornaamste materiaalkarakteristieken zijn de volgende: Dichtheid 1,03 kg/dm3 Elasticiteitsmodulus ≥ 1.600 N/mm2 bij 23°C Trekweerstand ≥ 38 N/mm2 bij 23°C Continue thermische belastbaarheid -40°C tot +60 °C Warmtegeleidingscoëfficiënt ≤ 0,17 W/m°K bij 23°C Uitzettingscoëfficiënt ≤ 0,1 mm/mK Kleur grijs RAL 7001 Drukklasse minimaal PN10 Montagevoorschriften: De buizen en hulpstukken worden onderling verbonden door middel van een koudlas (lijmverbinding). Koudlassen of lijmen is het verbinden van buizen en hulpstukken of kranen met behulp van een vullende lijm die een oplossing is van het basismateriaal in een sterk oplosmiddel. Reiniger en lijm moeten dezelfde herkomst hebben en voorgeschreven zijn door de toebehorenfabrikant. De productiedatum van de lijm moet op de doos vermeld zijn. Iedere richtingsverandering van de buis moet gebeuren door middel van een lijmbocht of speciale fitting. Volgende praktijken zijn nadrukkelijk verboden: het buigen van de ABS-buizen het snijden van schroefdraad op ABS-buizen opruwen van de ABS-buis bij middel van schuurpapier het verbinden van buizen door warm optrompen van één buiseinde op het andere Bij schroefdraadkoppelingen is alleen teflonband als afdichtingsmateriaal toegelaten. Oppervlakkige strepen of schrammen op de leiding na plaatsing zijn toelaatbaar, maar de geïnstalleerde leidingen mogen niet gegrift, gesneden of gekerfd geweest zijn door puntige of scherpe voorwerpen. De buizen moeten zodanig geplaatst worden, dat de vrije uitzetting onder temperatuurinvloed mogelijk is en niet de oorzaak kan zijn van spanningen. Het tracé van de leidingen moet zodanig worden gekozen dat de aftakkingen of richtingsveranderingen de uitzettingen kunnen opvangen. De toegepaste installatietechniek moet afgestemd zijn op het soort toepassing en in ieder geval zijn goedgekeurd door de fabrikant van de ABS-buizen. C.6.5. Samengestelde leidingen C.6.5.1. Meerlagenbuis voor verwarming en koeling Materiaalkenmerken: De samengestelde leiding of meerlagenbuis is opgebouwd uit 3 hoofdlagen, telkens gescheiden door een tussenlaag (hechtfilmen). De binnen- en buitenlaag bestaan uit vernet polyethyleen (volgens DIN 16833), de middenste laag bestaat uit aluminium. De aluminiumlaag is hetzij overlangs, hetzij in de lengte doorlopend doch niet overlappend gelast om een absolute diffusiedichtheid t.o.v. zuurstof te garanderen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 55/166
De meerlagenbuis is verkrijgbaar in volgende nominale diameters (Du-maten zijn indicatief) : Du
Overeenstemmende DN-maat
D14
DN10
D16
-
D18
-
D20
DN15
D25
DN20
D32
DN25
D40
DN32
D50
DN40
D63
DN50
D75
DN65
D90
> DN65 en < DN80
D110
> DN80 en < DN100
Tabel 8 : Standaarddiameters meerlagenbuis
De meerlagenbuis bestaat in 2 uitvoeringen: een soepele uitvoering op rol (enkel kleine diameters), en een uitvoering als starre buis (grotere diameters), en beschikt over het Butgb keurmerk. Technische kenmerken:
Thermische belastbaarheid bij 10 bar continu volgens EN ISO 21003-1: Sanitaire systemen ≤ 70°C 49 jaar 80°C 1 jaar 95°C 100 uur
Verwarmingsinstallaties ≤ 80°C 49 jaar 90°C 1 jaar 100°C 100 uur
Tabel 9 : Thermische belastbaarheid meerlagenbuis
Maximum bedrijfsdruk ≥ 10 bar Warmtegeleidingscoëfficiënt ≤ 0,45 W/mK Oppervlakteruwheid ≤ 0,007 mm Uitzettingscoëfficiënt ≤ 25.10-6 m/mK
Montagevoorschriften: De assemblage van de meerlagenbuis gebeurt bij middel van fittingen vervaardigd uit PVDF of vertint messing. Elke fitting is voorzien van een bij de productie vast aangehechte pershuls uit RVS. Bij het monteren van de kleinere diameters wordt de buis rechtstreeks in de pershuls en over de steunhuls in de fitting geschoven. De verbinding wordt gerealiseerd door de pershuls op de buis te persen waarbij de afdichting wordt gewaarborgd door één of meerdere dichtingsringen uit EPDM. Bij de grotere diameters wordt eerst een adapterstuk met pershuls op de buis geperst waarna het adapterstuk duurzaam en volledig afdichtend met de fitting wordt verbonden en vergrendeld door middel van een insteeksysteem of een combinatie beugel-positioneringsring-dichtingsring. De uiteinden van afgekorte buizen worden zorgvuldig ontbraamt vooraleer ze in de perskoppelstukken worden geschoven, waarbij er nauwlettend op wordt toegezien dat de buizen tot tegen de aanslag in de koppelstukken worden gestoken. Bochten kunnen ofwel met de speciaal daartoe vervaardigde kniekoppelstukken, ofwel door buigen van de meerlagenbuis worden gerealiseerd. Het buigen van de meerlagenbuis kan gebeuren met de
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 56/166
hand of machinaal. Bij het vervormen van de buis dienen de voorschriften en richtlijnen van de fabrikant strikt te worden nageleefd teneinde de materiaaleigenschappen niet te beïnvloeden. Bij de montage dient rekening te worden gehouden met de thermische uitzetting van de leidingen; het star monteren van de meerlagenbuis is verboden. Om de uitzetting te compenseren dient men ofwel gebruik te maken van standaard verkrijgbare leidingcompensatoren, ofwel het principe van buig- en uitzettingsarm toe te passen. Het bevestigen van de buizen aan bouwdelen dient zodanig te gebeuren dat de lengteuitzetting niet wordt gehinderd. De onderlinge afstand tussen de bevestigingsbeugels mag de door de fabrikant opgegeven maximumwaarden niet overschrijden. Het gebruik van koppelstukken op plaatsen die naderhand niet meer op normale wijze bereikbaar zijn is verboden. De toegepaste technieken moeten deze zijn, voorgeschreven door de fabrikant. C.6.8. Ontluchten van het leidingensysteem Nadat het volledige leidingensysteem is geïnstalleerd, gevuld met water en op de juiste druk gebracht moet de installatie worden ontlucht. De aanwezigheid van automatische ontluchters op de hoogste punten in de installatie ontslaat de installateur niet van de verplichting om alle uiteinden en aangesloten toestellen (radiatoren, luchtbatterijen, voorrraadvaten,…) te controleren op de aanwezigheid van opgesloten lucht en deze desgevallend te evacueren via de ontluchtspunten op de toestellen. Ten vroegste 14 en ten laatste 30 kalenderdagen ná de hoger genoemde eerste ontluchting bij de inbedrijfstelling van de installatie dient de installateur de ontluchtingsprocedure op alle ontluchtingspunten van de installatie te herhalen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 57/166
C.7.
KRAANWERK EN APPENDAGES
C.7.0. Algemeen De volgende normen, reglementeringen en voorschriften zijn van toepassing voor zover hiervan niet expliciet wordt afgeweken in dit artikel. NBN D 51-003 Binnenleidingen voor aardgas van de verbruikstoestellen – Algemene bepalingen NBN D 51-004 Installaties voor brandbaar gas lichter dan lucht, verdeeld door leidingen – Bijzondere installaties NBN EN 161 Beveiligingsafsluiters voor met gas gestookte branders en gasverbruikstoestellen NBN EN 215 Thermostatische radiatorkranen NBN EN 331 Met de hand bediende kogelkranen en plugkranen met gesloten bodem voor gasinstallaties in gebouwen NBN EN 558-1 Industriële kranen - Inbouwmaten van metalen afsluiters voor gebruik in pijpleidingsystemen met flensverbindingen - Deel 1 Kranen met PN-aanduiding NBN EN 593 Industriële afsluiters – Metalen vlinderafsluiters NBN EN 1092-1 Flenzen en hun verbindingen - Ronde flenzen voor buizen, afsluiters, hulpstukken en toebehoren, PN-aanduiding - Deel 1 : Stalen flenzen. NBN EN 1092-2 Flenzen en hun verbindingen - Ronde flenzen voor buizen, afsluiters, hulpstukken en toebehoren, met PN-aanduiding - Deel 2 : Gietijzeren flenzen NBN EN 12266-1 Industriële kranen – Proeven op kranen - Deel 1: proeven en proefprocedures NBN EN 13397 Industriële afsluiters - Membraanafsluiters gemaakt van metalen NBN EN 13828 Kranen in gebouwen - Met de hand bediende kogelkranen van koperlegeringen en roestvrij staal NBN EN 13959 Terugslagkleppen tegen verontreiniging PED 97/23/EC Europese drukrichtlijn C.7.1. Uitvoering Kranen dienen steeds zo te worden geplaatst dat bij eventuele lekkage het weglekkende water niet op stalen leidingen kan druipen; indien aanwezig dient daarom de spindel steeds in het horizontaal vlak te liggen ofwel in het verticaal vlak, maar dan uitsluitend naar beneden gericht. De plaatsingsvoorschriften van de fabrikant zijn strikt te respecteren. Afsluiters op leidingeinden, reservevertrekken e.d. zijn van een geschroefde dop of blindflens te voorzien. De kranen dienen steeds goed bereikbaar te zijn en ongehinderd bediend en vervangen te kunnen worden. Instellingen en standindicaties op de kranen dienen duidelijk afleesbaar te zijn vanaf de begane grond of vanaf de begaanbare serviceconstructie, indien aanwezig. C.7.2. Afsluitkranen C.7.2.1. Kogelafsluiters C.7.2.1.1. Kogelafsluiters standaarduitvoering Nota: In watervoerende systemen is het gebruik van kogelafsluiters beperkt tot bouwgrootte DN 25 en uitsluitend voorbehouden voor toepassingen waarbij de mediumtemperatuur maximaal 50°C bedraagt. Voor grotere kalibers en/of hogere mediumtemperaturen dient gebruik te worden gemaakt van een ander afsluitertype. Het huis van de kogelkraan is tweedelig demonteerbaar en vervaardigd uit geperst vernikkeld messing. De kogel bestaat uit hardverchroomd messing en het dichtingsmateriaal is PTFE (Teflon). Het bedieningsmechanisme en het binnenwerk zijn geheel vetvrij. De kogelafsluiter is conform aan NBN EN 13828.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 58/166
Het openen of sluiten van de kogelkraan geschiedt bij middel van een handgreep die zwenkbaar is over één kwarttoer en is vervaardigd uit aluminium of staal dat van een coating, laklaag of kunststofbekleding is voorzien. De afsluiter is aan beide uiteinden voorzien van cilindrische BSP binnenschroefdraad. Drukklasse ≥ PN10 Temperatuurbereik -10°C - + 120°C Toepassing: Expansiesystemen, vulleidingen, als afsluiter voor nakoelbatterijen of ijswaterventiloconvectoren, als kringafsluiter op messing radiatorcollectoren, als afsluiter voor manometers. C.7.2.3. Membraanafsluiters C.7.2.3.1. Membraanafsluiters standaarduitvoering Afsluitkraan met constante en gestroomlijnde doorlaat, toepasbaar op leidingen voor koud en warm water (max 130°C). De membraanafsluiter is conform aan NBN EN 13397. Huis in nodulair gietijzer EN-GJS-450-10 geschikt voor werkdrukken tot 16 bar in diameters tot en met DN50 en 10 bar tot diameter DN150. De afsluiter is tot en met DN50 voorzien van aansluitingen met binnenschroefdraad en vanaf DN65 van flenzen. In beide gevallen zijn de kop en het mechanisme volledig gescheiden van het fluïdum. Voorzien van een buigzaam, versterkt membraan vervaardigd uit EPM en ondersteund in alle standen, geschikt voor warm water tot 130°C, die het bedieningsmechanisme beschermt tegen de invloed van het medium. Het membraan is verstevigd door middel van verstevigingskoorden. Kap in gietijzer met bediening door stijgend handwiel met standaanduiding die de draadstang beschermt tegen de omgeving zodat vervuiling en corrosie vermeden worden. Het handwiel wordt uitgevoerd in onbreekbare kunststof tot en met DN50 en in gietijzer vanaf DN65. Op het kraanlichaam staan duidelijk merk, maat en type van de afsluiter aangegeven. De afsluiter is conform PED met duidelijke vermelding van maximale druk en temperatuur, volledige bestelcode, fabrieksordernummer en productiedatum. Toepassing: Koudwaterleidingen, koelwaterleidingen en CV-leidingen. C.7.2.4. Vlinderafsluiters C.7.2.4.1. Vlinderafsluiters standaarduitvoering Vlinderafsluiter met ontwerp volgens NBN EN 593, flensaansluiting volgens NBN EN 1092-2 en inbouwlengte volgens NBN EN 558-1 serie 20 of serie 13. Afsluitklep met roterend cirkelvormig klepblad, geschikt om in te bouwen tussen twee flenzen (wafer type of dubbel geflensd type)) of voorzien van aan het klephuis aangegoten ‘oren’ met metrische binnenschroefdraad (lug type). Alle kleptypes laten toe om de vlinderafsluiter te gebruiken als eindafsluiter (het loskoppelen van de installatie aan één zijde van de afsluiter is mogelijk zonder nadelige gevolgen voor de continuïteit). De afsluiter is voorzien van een lange hals en aandrijfstang i.f.v. de te voorziene isolatiedikte. De kleppen zijn uitgevoerd met een zelfcentrerend klepblad, niet vast aan de assen bevestigd met mogelijke axiaal op- en neerbeweging, om zodoende gelijkmatige druk op de zitting te bekomen en een volledige afdichting over het gehele contactoppervlak over 360° te waarborgen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 59/166
De volledige afdichting is voor druk- en vacuümcondities gewaarborgd en wordt verzorgd door een elastische zitting uit EPDM of een ander materiaal met minstens gelijkwaardige eigenschappen qua temperatuursbestendigheid en veroudering. De boven- en onderas komen niet in contact met het fluïdum (droge as) d.m.v. de wrijving van de zitting. Samenstelling en materialen: klephuis gietijzer EN-GJS-400-15 klepblad gietijzer EN-GJS-400-15, RVS 316 of brons zitting EPDM of NBR boven en onderas roestvrij staal drukklasse PN16 of PN10 (vanaf DN 200) Alle vlinderkleppen vanaf DN80 bestemd voor vloeibare fluïda zijn te voorzien van een reductiekast met worm/wormwieloverbrenging voor het bedienen van de afsluiter. Vlinderkleppen voor aardgas moeten ongeacht de diameter steeds sluiten in één kwartslag van 90°. Elke vlinderklep met of zonder reductiekast geeft een uitwendige duidelijke aanduiding van de stand van de klep. Toepassing: (koel)waterleidingen en CV-leidingen vanaf DN65. C.7.3. Regelkranen C.7.3.1. Inregelafsluiters Inregelafsluiters vervullen in een hydraulische installatie volgende functies: afsluiten van de waterstroom, begrenzing van het waterdebiet, uitbalancering van de waterstromen, meetorgaan voor verschildruk en debiet. Daartoe beschikken zij over een speciaal geprofileerde regelkegel welke toelaaat om de Kv-waarde precies in te stellen in functie van de bedrijfseisen. De inregelafsluiters zijn vervaardigd uit volgende materialen: kraanlichaam: o brons of messing voor diameters tot en met DN50 o gietijzer EN-GJL-250 vanaf DN65 zittingsafdichting EPDM kegel, regelkegel messing spindel messing temperatuurbereik 120°C drukklasse PN 20 of PN16 (vanaf DN50) De maximumdoorlaat van de inregelafsluiter kan worden begrensd door blokkering van het handwiel in de gewenste positie met behulp van een inbussleutel. De instelpositie van de kraan is uitwendig afleesbaar op het handwiel door middel van een genummerde schaal met onderverdelingen; het aantal onderverdelingen is afhankelijk van de bouwgrootte van de inregelafsluiter. De regelkarakteristiek is logaritmisch door de speciale constructie van de afsluitkegel. De inregelafsluiter is voorzien van twee meetpunten voor aansluiting van een elektronisch meet- en inregeltoestel. De werkelijke Kv-waarde is te bepalen door de installateur zodat in normaal bedrijf de afsluiter is ingesteld op een waarde ongeveer halverwege het regelbereik en zodat de drukval over de afsluiter ongeveer 3 kPa bedraagt. Eventueel dient een andere instelafsluiter (mits goedkeuring van het bestuur) te worden voorzien dan vermeld op de principeschema’s. BIJZONDERE NOTA: In installaties met reeds bestaande inregelafsluiters moet bij uitbreiding of aanpassing hetzelfde merk en type van inregelafsluiter worden geplaatst. Indien het een uitbreiding of een wijziging van een bestaande installatie betreft, dienen alle kringen die door voorliggende aanneming hydraulisch zouden kunnen beïnvloed worden, eveneens heringeregeld te worden. De afregeling zal geschieden onder toezicht van de leidende ambtenaar.Ten laatste bij de voorlopige oplevering zal een door de installateur of leverancier van de inregelafsluiters opgesteld afregelrapport worden overhandigd aan de leidend ambtenaar.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 60/166
C.7.3.2. Drukverschilregelaar Algemeen: De drukverschilregelaar is speciaal ontworpen om het drukverschil naar de achterliggende verbruikerskringen van verwarmings- en koelsystemen te stabiliseren. In de drukverschilregelaar worden daarvoor volgende functies verenigd: instellen van het drukverschil over de verbruikerskring, meten van het drukverschil en constant houden van het drukverschil bij de toepassing van een regelafsluiter, een groep regelafsluiters of een ganse strang met regelafsluiters. Plaatsing: De drukregelaar wordt steeds toegepast in combinatie met een inregelafsluiter. De inregelafsluiter wordt geïnstalleerd stroomopwaarts van de gemotoriseerde regelafsluiter of verbruikers. De drukverschilregelaar wordt stroomafwaarts van de gemotoriseerde regelafsluiter of verbruikers geïnstalleerd. De montage van de drukverschilregelaar in de leiding dient te gebeuren volgens de op het huis aangebrachte aanduidingspijl in de stromingsrichting van het fluidum. Standaard wordt de systeemdruk aan de UITGANG van de inregelafsluiter via een externe koperen impulsleiding overgebracht op het membraan van de drukverschilregelaar. In het geval waarbij de drukval over de geregelde kring lager is dan de minimum instelwaarde van de drukverschilregelaar wordt de systeemdruk aan de INGANG van de inregelafsluiter overgebracht op het membraan van de drukverschilregelaar (de inregelafsluiter maakt deel uit van de drukgeregelde kring). Werking: De drukverschilregelaar bestaat uit een regelklep en een membraan die mechanisch worden aangedreven. De drukregelaar wordt ingestelde op zijn werkingspunt door middel van een instelschroef met handwiel op de regelaar en wordt vergrendeld door een borgschroef. Bij een stijging van de systeemdruk aan de in- of uitgang van de inregelafsluiter neemt de kracht op het membraan van de drukverschilregelaar toe via de externe impulsleiding. In combinatie met de kracht van de veer zal de regelklep van de drukregelaar meer sluiten. Bij een systeemdrukdaling gebeurt het omgekeerde en zal de klep van de drukverschilregelaar meer openen. Wanneer er geen drukveranderingen meer zijn in het systeem zal het membraan en bijgevolg de klep stabiel en uitgebalanceerd zijn. Materiaalkenmerken:
Druktrap Maximale werktemperatuur Minimale werktemperatuur Instelbereik
Materiaal afsluiterhuis Materiaal bovendee O-ringen Zittingafdichting Membraan Veer Handwiel
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
PN16 120°C -20°C DN15 – DN25: 10 – 60 kPa DN32 – DN50: 20 – 80 kPa ontzinkingsbestendige legering ontzinkingsbestendige legering EPDM rubber kegel met EPDM O-ring EPDM rubber RVS polyamide
VERSIE: 17/06/2016 61/166
Toepassing: Verschildrukstabilisatie van gemotoriseerde tweewegregelkranen, stijgstrangen, deelstrangen met radiatoren, convectoren of nabehandelingsbatterijen, individuele luchtgroepbatterijen. C.7.4. Radiatorventielen C.7.4.2. Thermostatisch radiatorventiel C.7.4.2.2. Thermostatisch voorbereid ventiel in 3-weguitvoering met instelbare Kv-waarde Het kraanhuis is vervaardigd uit messing of brons. De retourveer is vervaardigd uit roestvrij staal. De staalspindel is met een dubbele O-ringafdichting uitgevoerd. De bovenste O-ring en het thermostatisch binnenwerk zijn onder druk uitwisselbaar. Het thermostatisch binnenwerk beschikt over aan elkaar grenzende doorstroomgebieden voor traploze instelling van de Kv-waarde. De Kv-waarde wordt ingesteld in functie van het radiatorvermogen teneinde bij nominaal debiet een drukverschil van 10 kPa te bekomen over het ventiel. Bij levering is de verbindingsschroef voor het thermostatisch regelelement beschermt met een kunststof beschermkap. Deze kap biedt ook de mogelijkheid de kraan tussen 0 en 100% in te stellen. Instelbereik Kv-waarde omvat tenminste het interval 0,10 tot 0,45 m³/h (DN15) omvat tenminste het interval 0,20 tot 1,20 m³/h (DN20) Maximum werkdruk PN 10 Maximum bedrijfstemperatuur 120°C Het instellen van de correcte Kv-waarde van elk thermostatisch voorbereid ventiel aan de hand van de in het bestek opgegeven nominale debieten of radiatorvermogens is een verantwoordelijkheid van de installateur. Het ventiel wordt gemonteerd op de radiator in verdeelopstelling. Toepassing: Op radiator(en) of convector(en) aan het eind van strangen of deeltakken als minimumdebietbypass in systemen met variabel debiet. C.7.4.2.3. Thermostatisch regelelement met diefstalbeveiliging en veranderd regelbereik Het thermostatisch regelelement beantwoordt aan de norm NBN EN 215, Deel 1 en is voorzien van een een CEN certificaat. Het is vanaf de fabriek ingesteld voor een veranderd regelbereik, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen een thermostatisch regelelement ‘type 16’ en een thermostatisch regelelement ‘type 21’. De bedieningsknop van het thermostaatelement kan vrij worden ingesteld op de gewenste stand door deze te verdraaien tussen de minimum- en maximumaanslag (geen uniek, vast ingesteld setpunt). Het onderscheid tussen een ‘type 16’, een ‘type 21’ en een standaard type met standaard regelbereik moet uitwendig visueel waarneembaar zijn. Dit dient te gebeuren door hetzij een bij de productie aangebrachte identificatie, hetzij een vóór of bij de plaatsing duurzaam aangebrachte markering. Noot: Indien de begrenzing van het regelbereik van de thermostatische regelelementen wordt bewerkstelligd door het aanbrengen van mechanische blokkeringen (nokken, clips,…), dan mogen deze niet uitwendig zichtbaar zijn bij het op de radiatorkraan gemonteerde regelelement, noch zonder speciaal gereedschap verwijderd of gewijzigd kunnen worden. Uitvoeringen die niet aan deze regel voldoen worden geweigerd als zijnde niet conform. De respectievelijke kenmerken van deze thermostatische regelelementen zijn: Type 16: vulling regelelement was, vloeistof of verzadigde damp regelbereik 6 tot 16°C proportionele band ≤2K vorstbeveiligingsstand 6°C maximum omgevingstemperatuur 50°C hysteresis ≤ 0,5 K TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 62/166
invloed gemiddelde watertemperatuur invloed gemiddelde drukverschil responstijd beveiligd tegen overmatige heffing van de klep diefstalbeveiliging Type 16 wordt standaard toegepast in volgende lokalen: Inkomhallen Sassen Traphallen Sanitaire ruimten (enkel toiletfunctie) Technische ruimten Bergingen Onderhoudslokalen
≤ 1,0 K ≤ 0,7 K < 30 min
Type 21: vulling regelelement was, vloeistof of verzadigde damp regelbereik 6 tot 21°C proportionele band ≤2K vorstbeveiligingsstand 6°C maximum omgevingstemperatuur 50°C hysteresis ≤ 0,5 K invloed gemiddelde watertemperatuur ≤ 1,0 K invloed gemiddelde drukverschil ≤ 0,7 K responstijd < 30 min beveiligd tegen overmatige heffing van de klep diefstalbeveiliging Type 21 wordt standaard toegepast in volgende lokalen: Wachtruimten Cafetaria’s Bibliotheekzalen Vestiaires Auditoria Semenarielokalen Leslokalen Computerklassen Laboratoria Burelen Vergaderzalen Archiefruimten Kitchenettes C.7.5. Aflaatkranen De aflaatkranen zijn van het kogeltype met bediening door een inbussleutel . Het huis is vervaardigd uit warm geperst messing, de kogel is voorzien van een harde chroomlaag met pakking in PTFE. De aflaatopening is afgedicht met een opgeschroefde messingkap die aan het afsluiterlichaam is bevestigd met een ketting. Door het verwijderen van de afdekkap kan een meegeleverd koppelstuk worden opgeschroefd waarop een slang kan worden aangesloten. Aansluiting buitenschroefdraad G½" Nominale werkdruk PN 10 Max. bedrijfstemperatuur 110°C De aflaatkranen zijn te monteren op alle hydraulische eenheden en op alle laagste punten van de installatie.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 63/166
C.7.6. Filters C.7.6.1. Y-filter C.7.6.1.1.
Y-filter standaarduitvoering
Algemeen: Universele in-line filter voor uiteenlopende media, inzetbaar in horizontale leidingen en verticale leidingen met een dalende stromingsrichting. De filter bestaat uit een Y-vormige metalen behuizing. De filter wordt ingezet in water- en stoominstallaties als bescherming van kritische toestellen tegen relatief grove vuildeeltjes. De filter wordt steeds gemonteerd vóór het te beschermen installatieonderdeel. Het medium stroomt na intrede in de filter doorheen een metalen zeef waarin de vuildeeltjes worden opgevangen. De stromingszin doorheen de filter is op de behuizing aangeduid met een pijl. Aangezien de verontreinigingen achterblijven in de zeef neemt de drukval over de zeef na verloop van tijd toe door dichtslibben van de mazen. De zeef dient dus periodiek te worden vervangen of gereinigd. Voor de reiniging wordt het met schroefdraad of bouten op het filterhuis bevestigde deksel gedemonteerd om de zeef uit het filter te halen. Bij de reiniging dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de afdichting tussen deksel en filterbehuizing; desgevallend moet deze worden vervangen. Materiaalkenmerken:
Materiaal behuizing gietijzer of messing Materiaal filterzeef RVS Maaswijdte ≤ 1 mm Drukklasse ≥ PN16 Maximale bedrijfstemperatuur ≥ 110 °C Drukverschil bij nominaal debiet met zuivere filterzeef ≤ 2 kPa Aansluiting ≤ DN 50 binnenschroefdraad BSP > DN 50 flenzen
Toepassing: Als bescherming van warmtewisselaars, modulerende regelkranen, debietmeters, vacuümontgassers, expansieinrichtingen, waterbehandelingstoestellen, drukregelaars in koel- en verwarmingssystemen. C.7.9. Terugslagkleppen C.7.9.1. Scharnierende terugslagklep Het betreft een niet-controleerbare terugslagklep van terugstroombeveiligingstype EA De terugslagklep is van het scharnierend "sandwich"-type, bestemd om geklemd te worden tussen twee DIN-flenzen. Zij bestaat uit een verzinkt stalen klephuis met zeer korte inbouwlengte en heeft een laag gewicht en een laag drukverlies. Op de buitenomtrek is een hijsoog voorzien om de terugslagklep te kunnen manipuleren of centreren. De afdichting van de klep gebeurt door middel van een elastische dichting op metaal of metaal op metaal. De terugslagklep is onderhoudsvrij en geschikt voor koud- en warmwatertoepassingen. De terugslagklep is geschikt voor inbouw in horizontale en verticale leidingen (stijgende vloeistof). De klepdiameter dient te worden gekozen zodat de nominale verschildruk minstens 1 kPa boven de openingsdruk van de terugslagklep is gelegen om klapperen van de klepschotel tegen te gaan. Samenstelling en materialen: klephuis verzinkt staal of zinkvrij brons klepblad RVS klepdichting EPDM flensdichting EPDM temperatuurbereik ≥ 100°C drukklasse ≥ PN10
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 64/166
C.7.10 Lucht- en vuilafscheiders C.7.10.2. Automatische snelontluchter De automatische snelontluchter wordt gemonteerd op elke hoogste punt van de installatie. Het huis is volledig vervaardigd uit metaal met een vlotterontluchter uit kunststof. De snelontluchter is niet-afsluitbaar. De aansluitopening is voldoende groot gedimensioneerd opdat geen capillaire meniscusboog in de inlaatopening kan worden gevormd. De vlotter die samen met het ontluchtingsventiel het waterniveau regelt, hangt onder de luchtkamer, die voldoende hoog is zodat vervuiling van het ventiel uitgesloten is. Het afblaasmechanisme kan van buitenaf niet worden vervuild noch beschadigd zodat een een afsluitkapje overbodig is. Bij het ledigen van de installatie dient de ontluchter te werken als beluchter. Materiaalkenmerken:
Maximum bedrijfsdruk Maximum bedrijfstemperatuur Materiaal vlotter Materiaal huis Aansluiting
≥ 10 bar ≥ 110 °C polypropyleen messing cilindrische binnenschroefdraad BSP ½”
C.7.11. Vulset De vulset vormt de scheiding tussen het gesloten hydraulisch systeem (verwarming, koeling) en het drinkwaterverdeelnet in het gebouw. De vulset moet minimaal volgende na elkaar gemonteerde componenten, gezien in de stromingsrichting, bevatten: waterdebietmeter kogelafsluiter filter terugstroombeveiliging type BA (onderbreker met controleerbare verschildrukzone kogelafsluiter metalen flexibel kogelafsluiter De aansluiting dient te voldoen aan de voorschriften van het plaatselijke waterleveringsbedrijf. Bovendien moet de aansluiting op de installatie gebeurt zoals aangeduid op de plannen. Kenmerken van de terugstroombeveiliging type BA: Maximum bedrijfsdruk 10 bar Maximum bedrijfstemperatuur 65°C Toelaatbare piektemperatuur 90°C gedurende maximaal 1 uur Minimum inlaatdruk 2 bar Beveiliging tegen water van categorie 4 volgens NBN EN 1717 Het toestel is voorzien van drukmeetpunten op de tussenkamer en de compartimenten stroomopwaarts en stroomafwaarts van de tussenkamer. De meetpunten zijn voorzien van afsluitkranen. Het huis en de aansluitstukken zijn vervaardgd uit ontzinkvrij messing. De ontlastklep en de uitloopterchter zijn vervaardigd uit duurzame kunststof. De afdichtingen zijn uit rubber, goedgekeurd voor gebruik in contact met drinkwater.
C.8.
POMPEN EN CIRCULATOREN
C.8.0. Algemeen De volgende normen en richtlijnen zijn van toepassing tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken in de vermelde rubrieken.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 65/166
NBN EN 733 Centrifugaalpompen met axiale inlaat (toelaatbare druk 10 bar) met lagerhuis - Nominaal werkpunt, hoofdafmetingen, aanduidingssysteem NBN EN 809 Pompen en pompeenheden voor vloeistoffen - Algemene veiligheidseisen NBN EN 1092-2 Flenzen en hun verbindingen - Ronde flenzen voor buizen, afsluiters, hulpstukken en toebehoren, met PN-aanduiding - Deel 2 : Gietijzeren flenzen NBN EN 12262 Centrifugaalpompen - Technische documentatie - Begrippen, leveromvang, uitvoering NBN EN 12756 Mechanische afdichtingen - Hoofdafmetingen, aanduiding en materiaalcodering NBN EN 16297-1 Pompen - Centrifugaalpompen - Natloper-circulatiepompen - Deel 1: Algemene eisen en procedures voor het beproeven en berekenen van de energie-efficiëntie-index (EEI) NBN EN 16297-2 Pompen - Centrifugaalpompen - Natloper-circulatiepompen - Deel 2: Berekening van de energie-efficiëntie-index (EEI) voor stand-alone circulatiepompen NBN EN 60034-30 Roterende elektrische machines - Deel 30 : Rendementklassen driefasige kooiankermotoren met enkele snelheid NBN EN ISO 9906 Centrifugaalpompen - Hydraulische beproevingen bij afname - Klassen 1,2 en 3 NBN EN ISO 9908 Technische specificaties voor centrifugaalpompen - Klasse III NBN EN ISO 17769-1 Vloeistofpompen en installatie - Algemene termen, definities, grootheden, lettersymbolen en eenheden - Deel 1: Vloeistofpompen Richtlijn 2009/125/CE van het Europees Parlement en de Raad van 21.10.2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten Verordening 640/2009 van de Commissie van 22.07.2009 tot uitvoering van de richtlijn 2005/32/CE van het Europees Parlerment en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp van elektromotoren Verordening 547/20012 van de Commissie van 25.06.2012 tot uitvoering van de richtlijn 2009/125/CE van het Europees Parlerment en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp van waterpompen Verordening 641/2009 van de Commissie van 22.07.2009 tot uitvoering van de richtlijn 2005/32/CE van het Europees Parlerment en de Raad betreffende eisen inzake ecologisch ontwerp van stand-alone natlopercirculatiepompen en in producten ingebouwde natlopercirculatiepompen Verordening 622/2012 van de Commissie van 11.07.2012 tot wijziging van vordering 641/2009 wat betreft het ecologisch ontwerp van stand-alone natlopercirculatiepompen en in producten ingebouwde natlopercirculatiepompen
C.8.1. Gemeenschappelijke bepalingen voor alle pompen Er mogen uitsluitend pompen worden toegepast die voldoen aan de strengste energieefficiëntieklasse. Alle pompen die bestemd zijn voor éénzelfde toepassing of installatie dienen van hetzelfde merk te zijn. In geval van wijziging of uitbreiding van een bestaande installatie, dienen pompen van hetzelfde merk als de bestaande installatie te worden gebruikt tenzij de bouwheer uitdrukkelijk akkoord gaat met een alternatief materiaalvoorstel. Alle pomponderdelen die in contact komen met water zijn vervaardigd uit een materiaal dat ongevoelig is voor pH-waarden tussen 5 en 14. Het gebruik van aluminium of aluminiumlegeringen voor deze onderdelen is verboden. Het gebruik van niet-metalen onderdelen is slechts toegelaten voor temperaturen lager dan 110°C. De draaiende onderdelen van de pomp en van de motor zijn perfect uitgebalanceerd om een stille en trillingsvrije werking te bekomen. De draairichting van de pomp moet op een duurzame manier aangeduid zijn op het pomplichaam. Alle pompen die in verticale leidingen worden ingebouwd moeten zodanig worden gemonteerd dat de stromingszin van onder naar boven is. Bij elke pomp waar dit niet niet mogelijk is moet vóór de pomp TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 66/166
een Y-filter met RVS filterkorf worden gemonteerd tussen de afsluitkranen aan de zuigzijde en de persijde van de pomp. Circulatoren voor ijs en koelwatertoepassingen moeten bestand zijn tegen of ongevoelig zijn voor condensvorming. Voor ijswatertoepassingen dienen zij geschikt te zijn voor werking met een waterglycolmengsel 30 %. De in het bestek eventueel opgegeven opvoerhoogten zijn louter informatief; de inschrijver bepaalt zelf de opvoerhoogte van de circulatoren rekening houdend met de optredende drukverliezen en houdt hiermee rekening in zijn offerte. C.8.2. Circulator met geïntegreerde automatische toerentalregeling (natloper) De circulator heeft een Energie Efficiëntie Index (EEI) van ten hoogste 0,20. Het is een centrifugale eentraps pomp zonder pakking noch uitwendige smering en waarbij de circulator en motor één geheel vormen. De rotor van de aandrijfmotor komt direct in contact met het verpompte water en wordt op die wijze gesmeerd en gekoeld. De werking is geruisarm. Het centrifugale pompenhuis is vervaardigd uit gietijzer, de as uit chroomstaal of keramiek, de glijlagers uit koolstof of keramiek en de waaier uit glasvezelversterkte kunststof of roestvrij staal. De circulator wordt aangesloten hetzij met genormaliseerde flenzen, hetzij met driedelige koppelingen zodat hij te allen tijde kan gedemonteerd worden. De circulator is geschikt voor een werkdruk tot 10 bar en een mediumtemperatuur tot 110°C. Aan de pers- en zuigzijde van de circulator worden meetnippels met afsluitkraantjes geplaatst om de opvoerhoogte van de circulator te kunnen meten. De circulator is voorzien van een elektronische toerentalregeling door middel van een in de pomp geïntegreerde micro frequentieomvormer. De regelkarakteristiek van de circulator is naar wens instelbaar volgens verschillende regelfuncties. Mininimaal zijn volgende functies standaard beschikbaar: constant toerental constante opvoerhoogte (deze functie wordt standaard gekozen) afnemende opvoerhoogte bij afnemend debiet automatische werking door zelflerend pompalgoritme Extra regelfuncties kunnen worden beschouwd als significante meerwaarde. In de regel wordt de pomp ingesteld volgens de degressieve opvoerhoogtecurve. De motor is bij voorkeur van het synchrone type met permanente magneten of met elektronische commutator (ECM-motor). De motor en de elektronische regelaar zijn beschermd tegen thermische overbelasting. Er is dus geen bijkomende externe motorbeveiliging nodig. De frequentiegeregelde circulator is zo te selecteren dat het nominaal debiet wordt verkregen op een toerental tussen 80 % en 90 % van het maximum toerental. De pomp is geschikt om te worden aangestuurd via een extern stuursignaal (0-10V, 4-20 mA,…) en beschikt over één of meerdere digitale uitgangen voor status- of alarmterugkoppeling. Toepassing: Verwarmingssystemen, koelwatersystemen, SWW-verdeling. C.8.4. In-line pomp met automatische toerentalregeling (droogloper) De pomp beantwoordt minimaal aan energie-efficiëntieklasse IE3 en is voorzien van een in de pomp geïntegreerde frequentieregelaar. De pomp is een centrifugale eentraps droogloper met direct aangeflensde motor waardoor een korte en uitzonderlijke trillingsarme uitvoering wordt bekomen. De samenstelling van motor en pomp is verwezenlijkt door een gemeenschappelijke as die moet resulteren tot een grotere bedrijfszekerheid. Het slakkenhuisvormige pomplichaam is als “in-line” gietstuk uitgevoerd geschikt voor directe inbouw in de leidingen. De zuig- en persopening hebben een identieke flensaansluiting en zijn op dezelfde aslijn lijn geplaatst. Op het pomplichaam is de stromingsrichting van de vloeistof aangeduid.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 67/166
De flenzen zijn uitgevoerd met aansluitmogelijkheid voor verschildrukmeting. De asafdichting is voorzien van een harmonica glijringafdichting met gedwongen vloeistofcirculatie. De mechanische pakking is onderhoudsvrij, corrosiebestendig, draairichtingonafhankelijkheid en is geschikt voor water tot minimaal 120°C. De pomp is uitgerust met een driefazige asynchrone motor met elektronische toerentalregeling. De in de pomp geïntegreerde frequentieomvormer heeft een EMC –filter en is beschermd tegen thermische overbelasting. Indien de frequentieregelaar los van de pomp wordt geïnstalleerd, zoals typisch het geval is bij in machines ingebouwde pompen en/of grote pompvermogens, dan dient deze te beschikken over dezelfde technische kenmerken en pompregelfuncties als een vast op de pomp ingebouwde frequentieregelaar. De regelkarakteristiek van de circulator is naar wens instelbaar volgens verschillende regelfuncties. Mininimaal zijn volgende functies standaard beschikbaar: constant toerental constante opvoerhoogte afnemende opvoerhoogte bij afnemend debiet automatische werking door zelflerend pompalgoritme Extra regelfuncties kunnen worden beschouwd als significante meerwaarde. In de regel wordt de pomp ingesteld volgens de degressieve opvoerhoogtecurve. Technische kenmerken:
Pomphuis Lantaarnstuk Waaier
gietijzer GG-25 gietijzer GG-25 kunststof voor kleinere diameters (noryl, glasvezel versterkt) GG-20 voor grotere diameters Flenzen ≥ PN 10 As RVS 1.4401 Asafdichting keramiek/koolstof Asbus brons G-CuSn5 Vloeistof water of water/30% glycol Werkingstemperatuur ca. –25 / +120°C Beschermingsklasse IP 55
Toepassing: Grote debieten in verwarmingsystemen en koelwatersystemen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 68/166
C.10. VERWARMINGS- EN KOELLICHAMEN C.10.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing, tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN EN 442 Radiatoren en convectoren NBN EN 10130 Koudgewalste platte producten van laag koolstofstaal voor koudvervormen DIN 55900 Coatings for radiators C.10.1. Regels voor selectie en uitvoering De verwarmingslichamen worden geselecteerd om de op de plannen, het bestek en de meetstaat voorkomende warmtevermogens te leveren bij de opgegeven ruimtetemperatuur en het opgegeven verwarmingsregime. Eventueel vermelde toestelafmetingen zijn louter informatief voor zover er geen dwingende technische, esthetische of ruimtelijke redenen zijn om een welbepaalde maatvoering aan te houden. De definitieve selectie van de verwarmingslichamen (vermogens, afmetingen, types en inplanting) dient door de aannemer voorafgaandelijk aan de plaatsing ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het bestuur. Elk verwarmingslichaam is individueel afsluitbaar en afneembaar d.m.v. een afsluitbaar orgaan aan de in- en uitlaatzijde (retourventiel, radiatorkraan, afsluitkraan op collector,…) en is tevens voorzien van een met een schroevendraaier of speciale sleutel bedienbaar ontluchtingsventieltje. Tijdens de uitvoeringsfase zullen de reeds geplaatste verwarmingslichamen door de aannemer mogelijks nog eens weggenomen dienen te worden om de nodige bouwkundige afwerkingen te kunnen verrichten (bv. bepleistering, schilderen van wanden). Naderhand dient hij de verwijderde verwarmingslichamen ook definitief terug te plaatsen. In voorkomend geval dient de aannemer bij de prijsopmaak van zijn offerte rekening te houden met deze bijkomende werken. C.10.2. Plaatstalen radiatoren C.10.2.1.
Plaatstalen radiator - standaardtype
Algemeen: De radiatoren worden vervaardigd uit koud gewalst hoogwaardig plaatstaal St 12.03 met een nominale wanddikte van 1,25 mm volgens de norm NBN EN 10130. Indien de radiatoren voorzien zijn van convectielamellen dienen er telkens twee convectielamellen gelast te worden per warmwaterkanaal. De lamellen zelf zijn vervaardigd uit plaatstaal met een nominale dikte van 0,5 mm. Elke radiator wordt na de fabricage en vóórr de behandeling getest op dichtheid onder een proefdruk van 8 bar. De gewaarborgde werkdruk bedraagt 6 bar. De radiatoren worden voor het aanbrengen van de grondverf ontvet, gefosfateerd en gepassiveerd. De grondverf wordt aangebracht door volledige onderdompeling in een bad en verder gedroogd en gehard in een oven op 200°C. Vervolgens wordt de eindlak aangebracht volgens het epoxypolyester poederprincipe en nadien gemoffeld in een oven op 200°C. De totale verfdikte bedraagt minimum 50 µm. De voor- en eindbehandeling voldoen aan de norm DIN 55900, deel 1 respectievelijk deel 2. De radiatoren worden vanuit de fabriek standaard afgeleverd in eindkleur RAL 9016. Een uitgebreid gamma aan variante RAL-kleuren is eveneens leverbaar. Iedere radiator is aan de achterzijde voorzien van 4 of 6 opgelaste ophangstrippen naar gelang de lengte van de radiator. De radiatoren worden opgehangen zonder dat de consoles of andere bevestigingen zichtbaar blijven. De radiatoren worden op de werf geleverd, aan de vier zijden beschermd met karton en geheel verpakt in krimpfolie. De ophangstrippen zijn extra beschermd tegen beschadiging tijdens opslag en transport. De beschermende verpakking mag onder geen beding worden verwijderd vooraleer de radiatoren worden geïnstalleerd. De radiator geniet een fabriekswarborg van minimaal 10 jaar op constructie en behandeling. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 69/166
Specifieke kenmerken: De radiatorpanelen zijn lateraal afgeboord met een gesloten omkaderingsprofiel en bovenaan voorzien van een decoratief rooster. De radiatorhoeken zijn ietwat afgerond om veiligheidsredenen. De collectoren zijn gestomplast zonder zichtbare lasnaad. Bij toepassing van een thermostatische radiatorkraan in 2-weguitvoering (voldoet aan Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) zijn de aansluitingsbuizen en het thermostatisch voorbereid kraanlichaam standaard reeds gemonteerd binnenin het omkaderingsprofiel van de radiator en bijgevolg niet zichtbaar langs de buitenzijde. Bij toepassing van een thermostatische radiatorkraan in 3-weguitvoering (conform C.7.4.2.2. Thermostatisch voorbereid ventiel in 3-weguitvoering met instelbare Kv-waarde) dienen het kraanlichaam en de aansluitingsbuizen omwille van de bypassleiding extern de radiatoromkasting te worden gemonteerd. In dergelijke gevallen is het bovendien niet toegelaten om de radiator aan te sluiten bij middel van een H-onderblok. De aansluiting van de aanvoer- en terugloopleidingen gebeurt steeds onderaan de radiator.
C.11. LUCHTBEVOCHTIGERS C.11.0 Algemeen C.11.1. Elektrische stoombevochtiger De stoombevochtiger is van het type met elektroden waarbij het te verdampen water fungeert als geleider voor de elektrische stroom die tussen de elektroden vloeit. Twee of meer rasterelektroden zijn gemonteerd in een verticale stoomcilinder vervaardigd uit duurzame kunststof. Wanneer de stoomgenerator actief is wordt de elektrische stroom in het water gedissipeerd waardoor dit verhit wordt en uiteindelijk begint te verdampen tot stoom. De stoombevochtiger werkt op wisselstroom. Er mag geen elektrolyse van het water optreden. De stoomgenerator kan zowel met gedemineraliseerd water (RO-water) als met onbehandeld leidingwater werken. De stoomgenerator moet volautomatisch werken en beschikt minstens over de volgende continu ondersteunde functies : regeling van het stoomdebiet regeling van het waterniveau regeling van de watertoevoer en afvoer regeling van de concentratie aan minerale zouten De stoomcilinder, de regel- en afsluitkranen, de elektrische en regeltechnische onderdelen, de leidingen, etc. zijn tot één geheel samengebouwd en omgeven door een gecoate metalen omkasting. In het frontpaneel van de omkasting is een bedieningspaneel met display ingebouwd. Automatische spui: Door het verdampingsproces stijgt de concentratie aan mineralen in het water van de stoomcilinder en ontstaan er afzettingen op de elektroden die de werking negatief beïnvloeden. Om deze effecten te beperken is de stoombevochtiger voorzien van een zelfreinigend systeem waarbij de zoutafzetting op de elektroden wordt geminimaliseerd en de stoomcilinderinhoud periodiek wordt geledigd via een spuikraan onderaan het reservoir. De spuifrequentie is instelbaar en volledig geautomatiseerd. Elektronische regeling: De stoombevochtiger is voorzien van een ingebouwde microprocessor-gebaseerde elektronische PIregeling die de productie en levering van stoom en de auto adaptieve aanpassing van de waterkwaliteit volledig automatisch regelt. Op een digitaal scherm is het mogelijk om de bedrijfsgegevens zoals stoomproductie, elektrische stroom, etc., weer te geven.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 70/166
Het stoomdebiet wordt proportioneel (traploos) geregeld tussen 0 en 100% d.m.v. een elektronische regelaar die in de bevochtiger ingebouwd is. De stoomproductie gebeurt alleen bij bevochtigingsvraag en een normale luchtstroom in de ventilatiekast waarin de stoomverdeler geplaatst is. De bevochtigingsvraag wordt aan de regelaar doorgegeven als extern stuursignaal afkomstig van de overkoepelende regeling van het klimatisatiesysteem, of rechtstreeks door een luchtvochtigheidsvoeler in het lokaal of het luchtkanaal na de stoomverdeler. De regeling moet in staat zijn om het water in de stoomcilinder op een instelbare minimumtemperatuur te houden om de reactietijd in geval van stoomvraag te beperken. Als beveiliging tegen een te hoge luchtvochtigheid in het proces is de stoombevochtiger voorzien van klemmen voor het aansluiten van een externe hooglimiethygrostaat. De stoombevochtiger is voorzien van een communicatiekaart voor koppeling met een gebouwbeheersysteem (Bacnet of Modbus). Bediening en controle: Op het bedieningspaneel of display worden alle standen van schakelaars, drukknoppen of opvragingen aangeduid door LED’s of schermsymbolen. Het bedieningspaneel heeft de volgende instelmogelijkheden en technische aanduidingen: – Bedrijfsurenteller – Opvragen van stroomverbruik – Opvragen van gevraagd stoomvermogen in procent – Opvragen van stoomdebiet – Opvragen van ingesteld stoomvermogen in procent van het max. vermogen – Begrensregelknop van het gevraagd vermogen – Drukknop waterafloop met de hand – Reset drukknop – Werking drukknop – Aanduidingen automatische werking en maximum waterpeil – Melden van storingen via foutcodes of displaysymbolen: • stoomcilinder verzadigd; te hoge stroom • geen stroom bij maximum waterniveau • vultijd is te lang • stoomcilinder aanstonds te vervangen • te weinig stoomdebiet De gehele installatie van de stoombevochtiger moet volgens de instructies van de fabrikant uitgevoerd worden. C.11.4. Stoomverdelers C.11.4.2.
Statische stoomverdeler voor luchtkanaalinbouw
C.11.4.2.1. Stoomverdeler voor atmosferische stoom Het betreft een stoomverdeler bestemd voor de verdeling van atmosferische stoom, opgewekt door een autonome elektrische of gasgestookte bevochtiger die is opgesteld in de nabijheid van het luchtkanaal waarin de stoominjectie plaatsvindt. De stoomverdeling gebeurt met behulp van een stoomlans of een meerpijpsverdeelsysteem met nozzles welke in het pulsiekanaal ingebouwd wordt. Het stoomverdeelsysteem is uitgevoerd in RVS 1.4401 (AISI 316) en wordt op de stoomuitgang van de stoomgenerator aangesloten d.m.v. een thermisch geïsoleerde, hittebestendige stoomslang. De stoomverdeler is tevens voorzien van een condensafvoerleiding met sifon. Het condensaat wordt afgevoerd naar de stoombevochtiger of rechtstreeks naar een afvoer. De geïnjecteerde stoom moet voor 100 % worden opgenomen in de luchtstroom.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 71/166
C.12. LUCHTBEHANDELINGSKASTEN C.12.0. Algemeen De volgende normen en richtlijnen zijn van toepassing tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken in de vermelde rubrieken. Eurovent NBN 576-11 Akoestiek - Geluidsramingskurven NBN P 21-001 Courant gebruikte aluminiumsoorten en aluminiumlegeringen voor bewerkte produkten NBN S 01-401 Akoestiek - Grenswaarden voor de geluidsniveaus om het gebrek aan komfort in gebouwen te vermijden NBN S 21-207 Brandbeveiliging in de gebouwen - Hoge gebouwen - Thermische en aëraulische uitrustingen NBN EN 308 Warmtewisselaars - Beproevingsprocedures voor het vaststellen van prestatie-eisen van warmteterugwinningsapparatuur NBN EN 779 Stoffilters voor algemene ventilatie - Bepaling van de filterprestatie NBN EN 1216 Warmtewisselaars - Luchtkoelers en luchtverwarmers met gedwongen convectie - Beproevingsprocedures voor het vaststellen van de prestatie NBN EN 1507 Ventilatie van gebouwen - Rechthoekige dunwandige metalen luchtkanalen Eisen voor sterkte en lekkage NBN EN 1717 Bescherming tegen verontreiniging van drinkwater in waterinstallaties en algemene eisen voor inrichtingen ter voorkoming van verontreiniging door terugstroming NBN EN 1751 Ventilatie van gebouwen - Onderdelen van het luchtverdeelsysteem Aërodynamische beproeving van dempers en afsluiters NBN EN 1886 Ventilatie van gebouwen - Luchtbehandelingskasten - Mechanische eigenschappen en beproevingsmethoden NBN EN 12097 Luchtverversing van gebouwen - Luchtkanalen - Eisen voor onderdelen van luchtkanalen die onderhoud aan het luchtkanaal mogelijk maken NBN EN 13053 Ventilatie van gebouwen - Luchtbehandelingseenheden - Nominale waarden en prestatie voor toestellen, bouwelementen en bouwgroepen NBN EN 13284-1 Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 1 : Manuele gravimetrische methode NBN EN 13284-2 Emissies van stationaire bronnen - Bepaling van massaconcentratie van stof in lage concentraties - Deel 2: Geautomatiseerde meetsystemen NBN EN 13501-1 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag NBN EN 13779 Ventilatie voor niet-residentiële gebouwen - Prestatie-eisen voor ventilatie- en luchtbehandelingssystemen NBN EN 1991-1-4 Eurocode 1: Belastingen op constructies - Deel 1-4: Algemene belastingen Windbelasting (+ AC:2010) NBN EN 60034-18 Roterende elektrische machines NBN EN 60034-30 Roterende elektrische machines - Deel 30 : Rendementklassen driefasige kooiankermotoren met enkele snelheid (IE-code) NBN EN 60079-0 Explosieve atmosferen - Deel 0 : Elektrisch materieel - Algemene eisen NBN EN 60079-1 Explosieve atmosferen - Deel 1: Bescherming van materieel door drukvast omhulsel "d" NBN EN 61310-1 Veiligheid van machines - Signalering, markeringen en bediening - Deel 1 : Eisen aan zichtbare, hoorbare en voelbare signalen NBN EN ISO 291 Kunststoffen - Standaardatmosferen voor conditionering en beproeving NBN EN ISO 844 Harde schuimkunststoffen - Bepaling van de drukeigenschappen NBN EN ISO 1461 Door thermisch verzinken aangebrachte deklagen op ijzeren en stalen voorwerpen - Specificaties en beproevingen
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 72/166
NBN EN ISO 2063 Thermisch spuiten - Metallieke en andere niet-organische deklagen - Zink, aluminium en hun legeringen NBN EN ISO 5167-1 Metingen van gas- en vloeistofstromen in leidingen met volledige stroming en een cirkelvormige doorsnede met gebruik van drukverschilmeters - Deel 1: Algemene principes en voorwaarden NBN EN ISO 5801 Industriële ventilatoren - Prestatiebeproeving met genormeerde luchtkanalen NBN EN ISO 9223 Corrosie van metalen en legeringen - Corrosiviteit van de atmosfeer Indeling, bepaling en schatting NBN EN ISO 12100 Veiligheid van machines - Basisbegrippen voor ontwerp Risicobeoordeling en risicovermindering NBN EN ISO 14644-1 Stof- en kiemarme ruimten en omgevingen - Deel 1 : Indeling van luchtreinheid NBN EN ISO 14713-1 Zinkdeklagen - Richtlijnen en aanbevelingen voor de bescherming van ijzer en staal in constructies tegen corrosie - Deel 1: Algemene ontwerpbeginselen en corrosieweerstand NBN EN ISO 14713-2 Zinkdeklagen - Richtlijnen en aanbevelingen voor de bescherming van ijzer en staal in constructies tegen corrosie - Deel 2: Thermisch verzinken NBN EN ISO 14713-3 Zinkdeklagen - Richtlijnen en aanbevelingen voor de bescherming van ijzer en staal in constructies tegen corrosie - Deel 3: Sherardiseren ISO 14644-1 Stof- en kiemarme ruimten en omgevingen - Deel 1 : Indeling van luchtreinheid VDI 2066 Particulate matter measurement – Dust measurement in flowing gases – Gravimetric determination of dust load Koninklijk besluit van 12.07.2012 tot vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen Richtlijn 1999/92/EG - ATEX 137 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de minimum veiligheidseisen om een gezonde en veilige werkomgeving te creëren voor werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen Richtlijn 94/9/EG – ATEX 95 van het Europees Parlement en de Raad aangaande de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten betreffende de voorschriften voor apparaten (elektrisch en niet-elektrisch) en beveiligingssystemen op plaatsen waar stof- of gasexplosiegevaar kan optreden Richtlijn 1253/2014 van 07.07.2014 ter implementatie van richtlijn 2009/125/EC van het Europees parlement en de Raad aangaande het ecologisch ontwerp van ventilatieunits. Voor zover de in dit bestek gevraagde specificaties dit niet onmogelijk maken dienen alle luchtbehandelingsgroepen over het Eurovent-label te beschikken. De aannemer dient vóór de aanvang der werken alle Eurovent- en CE-certificaten voor te leggen als bewijs dat aan de technische minimumeisen is voldaan. Het Euroventcertificatienummer van iedere aangeboden luchtbehandelingskast moet eenduidig en goed leesbaar worden vermeld op de toestellen.
C.12.1. Terminologie
Luchtkastsectie: individuele module van een luchtbehandelingskast, bestemd voor een welbepaalde functie en/of het onderbrengen van toestellen die deze functie moeten vervullen Luchtbehandelingskast: omkasting bestaande uit meerdere, tot één geheel samengevoegde luchtkastsecties Lucht(behandelings)groep: volledig uitgeruste luchtbehandelingskast met inbegrip van alle benodigde ingebouwde toestellen, elektrische en regeltechnische onderdelen (ventilator, filters, opvangbak, frequentieomvormer, kleppenmotoren,…) Luchtbehandelingsinstallatie: luchtbehandelingsgroep inclusief alle extern opgebouwde toestellen, toebehoren en uitrustingen i.v.m. warmte-, koude- en stoomvoorziening (circulatoren, modulerende regelkranen, keerkleppen, energiemeters, stoombevochtigers,...)
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 73/166
Luchtbehandelingssysteem: geheel van alle luchtgroepen, luchtkanalen, tussengeschakelde en eindunits, elektrische en regeltechnische uitrusting (CAV, geluiddempers, meetsecties, naverwarmingsbatterijen, ruimtethermostaten, drukverschilvoelers, overwerkschakelaars,…) Specifiek ventilatorvermogen SFPE: ontwerpluchtdebiet gedeeld door het opgenomen motorvermogen bij ontwerpcondities
C.12.2. Opbouw C.12.2.1.
Algemene eisen voor alle luchtbehandelingsgroepen
Algemeen: De luchtbehandelingskast bestaat uit één of meerdere modules of luchtkastsecties welke met boutverbindingen of een met het oog op de luchtdichtheid gelijkwaardig alternatief systeem worden samengevoegd tot één werkzaam geheel. Het assembleren van de afzonderlijke luchtkastsecties tot één volledig afgewerkt geheel geschiedt ofwel in de fabriek, ofwel op de werf indien dit om redenen van toegankelijkheid of transport niet anders mogelijk is. In het laatste geval is de luchtdichtheid na assemblage op de werf volledig gelijkwaardig aan de gepreassembleerde versie. De luchtbehandelingskast als geheel voldoet tenminste aan onderstaande eisen volgens NBN EN 1886 inzake mechanische classificatie: mechanische stabiliteit: o klasse D1 voor laboratoria, clean rooms en computerzalen o klasse D2 voor de overige ruimten luchtdichtheid @ +700 Pa klasse L2 luchtdichtheid @ –400 Pa klasse L2 thermische isolatie klasse T2 filterbypass klasse F9 koudebrugfactor klasse TB2 In functie van de specifieke projectvereisten kunnen strengere eisen aan de luchtdichtheidsklasse opgelegd worden in deel D. Luchtdichtheid: De luchtdichtheid tussen de luchtkastsecties wordt verzekerd door een elastische dichting of een andere minstens gelijkwaardige oplossing. Indien de afdichting gebeurt door tussenplaatsing van een voegband dient deze over de volgende eigenschappen te beschikken: moet identiek zijn aan het type als waarmee de luchtdichtheidsproef werd uitgevoerd moet de vereiste dichtheid waarborgen wordt geleverd door de fabrikant van de luchtbehandelingskast wordt zoveel mogelijk in de fabriek gemonteerd wordt op de werf geplaatst volgens de voorschriften van de fabrikant van de luchtbehandelingskast vormt geen bijkomende koudebrug is een elastisch blijvend, niet verouderend elastomeer is volledig weekmakervrij absorbeert geen vocht vormt geen voedingsbodem voor micro-organismen is geen aantrekkingsbron voor vogels of ongedierte is niet elektrostatisch is reinigbaar vormt geen giftige gassen bij verwarming geeft geen partikels af aan de luchtstroom is bestand tegen temperaturen van -10°C tot 120°C moet inert zijn aan het in de luchtkast verplaatste medium Bijzondere aandacht wordt ook gevraagd voor de waterdichtheid van de voegen onderaan in de luchtkastsecties. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 74/166
Omkasting: Iedere luchtkastsectie is opgebouwd uit dubbelwandige panelen geplaatst in een frame vervaardigd uit verzinkt stalen kaderprofielen of geprofileerde aluminiumkaders, of gecombineerd tot een luchtkast op een andere duurzame manier. Het geheel rust op een verzinkt stalen chassis uit profielijzers. De panelen van de omkasting moeten voldoende mechanische weerstand bieden. De buitenzijde is vervaardigd uit verzinkte staalplaat (minumdikte 0,7 mm), aluminiumplaat (minimumdikte 1 mm) of een gelijkwaardig alternatief. De binnenzijde van de panelen is vervaardigd uit Al-Zn-plaat (minimumdikte 0,7 mm) of een gelijkwaardig alternatief en voorzien van een thermische isolatielaag van minimum 40 mm dikte die tevens dienst doet als akoestische isolatie. Indien de hoogte van de luchtbehandelingskast niet meer bedraagt dan 400 mm is een kleinere isolatiedikte van tenminste 25 mm toegelaten. De gebruikte isolatie in de dubbelwandige sandwichpanelen is onbrandbaar, klasse A1 volgens NBN EN 13501. Afwerking: De buitenzijde van de omkasting is bekleed met een epoxycoating of polyesterlak, of heeft alternatieve oppervlaktekenmerken die een gelijkwaardige bescherming tegen corrosie of invloeden van buitenaf bieden. De binnenzijde van de luchtbehandelingskast is volkomen glad afgewerkt zonder uitstekende delen. De luchtsnelheidsklasse van de luchtkast beantwoordt aan NBN EN 13053. Afhankelijk van de toepassing zijn ten hoogste volgende klassen toegelaten: extractiegroepen met uitsluitend een ventilatorsectie V7 luchtbehandelingsgroepen zonder energieterugwinning V5 alle overige luchtbehandelingsgroepen V4 Opmerking: de eisen i.v.m. SFP hebben voorrang op de luchtsnelheidseisen. Indien nodig moet de luchtsnelheidsklasse naar onder worden bijgesteld om aan de SFP-eisen te voldoen. De bodem van de luchtkast(sectie) is vanaf de luchtinlaatzijde tot en met de verwarmingsbatterijsectie langs de binnenzijde vervaardigd uit RVS 304. Toegankelijkheid: De toegang tot het inwendige van de luchtkastsecties gebeurt via scharnierende deuren of luiken met dezelfde opbouwkenmerken als de luchtkast zelf. De toegangsdeuren van de ventilator- en filtersecties zijn voorzien van scharnieren en sluitwerk (deurgrendels) en hebben bij luchtgroepen met een luchtdebiet kleiner dan 20.000 m³/h een breedte die gelijk is aan de volledige luchtkastlengte. Bij luchtgroepen met een debiet groter dan 20.000 m³/h worden er toegangsdeuren voorzien van tenminste 700 mm breed. Bij luchtkasten waarvan de hoogte meer bedraagt dan 1.800 mm moet boven de deur een vast paneel geplaatst worden zodat de deurhoogte niet meer dan 1.800mm bedraagt. Bij deze luchtkasten moet eveneens een loopvloer in aluminium traanplaat of gegalvaniseerde geribde plaat gelegd worden in de toegangsruimten tot ventilator en filters. Om de luchtdichtheid van de toegangsluiken te verzekeren worden deze met rubberen dichtingen voorzien. In de toegankelijke secties van de luchtbehandelingskast moet een adequate verlichting worden voorzien. De bedieningsschakelaar(s) met ingebouwde verklikker-LED wordt bevestigd langs de buitenzijde van de luchtbehandelingskast. De lampen zijn van het type met zeer laag energieverbuik en hebben minimaal beschermingsgraad IP 65. De verlichtingsarmaturen mogen het vervangen van de luchtfilters niet hinderen. De bekabeling tussen verlichting en schakelaar wordt geplaatst door de fabrikant van de luchtbehandelingsgroep. Het gebruik van wartels moet de luchtdichtheid garanderen en mag geen bijkomende koudebrug veroorzaken. In de toegangsdeur van de toegankelijke luchtkastsecties wordt een rond controlevenster voorzien met een diameter van minimaal 150 mm. De warmtedoorgangscoëfficiënt van het transparante deel bedraagt ten hoogste 2,9 W/m²K. Het is zodanig aangebracht dat de lucht- en waterdichtheid gegarandeerd blijft.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 75/166
Opstelling: De verbinding tussen de luchtbehandelingskast en de daarop aan te sluiten luchtkanalen dient steeds te gebeuren met gebruikmaking van een luchtdichte en trillingsdempende soepele verbinding. De luchtkast wordt geplaatst op een verhoogde betonnen sokkel. Tussen de sokkel en het frame van de luchtkast wordt een mat uit trillingsdempend materiaal gelegd. Voor inspectie- en onderhoudsdoeleinden dient langs de zijde waarin zich de toegangsdeuren bevinden over de ganse lengte van de luchtbehandelingskast een zone te worden vrijgehouden waarin zich geen vast gemonteerde structuren of voorwerpen bevinden, en waarvan de breedte tenminste gelijk is aan de volledige breedte van de luchtbehandelingskast. Over de rest van de omtrek rond de luchtgroep bedraagt de te respecteren vrije ruimte tenminste 0,7 m (zie figuur 20).
Figuur 22 : Vrije ruimte rond de luchtbehandelingsgroep
C.12.2.2. Bijkomende eisen voor buiten opgestelde luchtbehandelingsgroepen Luchtbehandelingskasten voor buitenopstelling voldoen naast alle bepalingen van C.12.2.1. Algemene eisen voor alle luchtbehandelingsgroepen bijkomend aan onderstaande kenmerken. De luchtkast is over de ganse oppervlakte voorzien van een afhellend, thermisch geïsoleerd dak met druiprand. In de aanzuig- en uitblaasopeningen worden corrosiebestendige en regeninslagvrije roosters en dakkappen gemonteerd, afgestemd op de in- en uitstroomsnelheid van de lucht. Het ondersteuningsframe is volledig gecoat en/of voorzien van een druiprand in combinatie met een volledig waterdicht afgewerkte sokkel. Alle uitwendige elementen zoals omkasting, deuren, grendels, regenkap, dak, regenrooster, afdeklijsten, etc. moeten perfect waterdicht worden uitgevoerd. Daartoe worden ondermeer ook alle uitwendig zichtbare voegen afgedekte met een rubberen of kunststof strip, of een metalen deklijst met dezelfde eigenschappen als de luchtkast. Deze afdekstrips hebben een alzijdige overbreedte over de voegverbinding en hun bevestiging geeft in geen geval aanleiding tot luchtlekken in de kastwand. De rubberen en kunststof strips worden over de gekleefd en zijn bestand tegen de weersinvloeden en UV-straling. De uitwendige elementen zijn verder ook bestand tegen alle weersinvloeden, inwerking van UVstralen of atmosferische verontreinigen door toepassing van een resistente lak of coating, of beschikken intrinsiek over deze eigenschappen door de keuze van het materiaal waaruit ze zijn vervaardigd. De batterijaansluitingen liggen binnenin de omkasting en zijn voorzien van automatische ontluchters en aflaatkraantjes. Alle bijhorende circulatoren, modulerende regelkranen, filters, afsluiters, voelers, etc… worden ingebouwd binnenin de luchtkast van de desbetreffende batterijsectie. Binnenin de omkasting wordt ook een elektrische verwarmingsweerstand ingebouwd als vorstbeveiliging van de erin ondergebrachte appendages. De kleppenregisters en hun servomotoren worden eveneens binnenin de omkasting van de luchtgroep geplaatst. De deuren zijn voorzien van een beveiliging die het openslaan ervan bij hevige windstoten voorkomt. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 76/166
Alle bout- en schroefbevestigingen, scharnieren, deurklemmen, etc. zijn vervaardigd uit RVS 316. De binnenzijde van de verseluchtnamesectie en filtersectie wordt volledig uitgevoerd in RVS 304 en is voorzien van een bodemplaat die afhelt naar een afvoeropening waarop langs de buitenzijde het aansluiten op de afvoer. De afvoer wordt voorzien van een speciale sifon, geschikt voor het werken bij de heersende onderdruk in de luchtkast. C.12.3. Ventilatorsectie De ventilator voldoet aan de beschrijving van artikel C.13.3.2. in luchtbehandelingskasten
Centrifugaalventilatoren voor inbouw
Algemeen: De ventilator wordt geselecteerd in functie van te leveren debiet, opvoerhoogte en rendement. Met betrekking tot de toename van het drukverlies over de luchtfilters naarmate deze meer vervuild raken moet de ventilator zodanig worden geselecteerd dat het nominale debiet kan worden geleverd bij het einddrukverschil over de filters, m.a.w. bij het drukverlies over de filters op het moment dat zij aan vervanging toe zijn (zie C.12.4. Filtersectie) Indien de luchtgroep wordt uitgerust met een of meerdere lege secties voor eventueel later in te bouwen toestellen (koelbatterij, stoomverdeler) dient bij de dimensionering van de ventilator bovendien rekening te worden gehouden met het drukverlies over deze toestellen. Bij de dimensionering wordt het ventilatortoerental beperkt tot maximum 75% van het maximum toegelaten toerental bij centrifugaalventilatoren met behuizing en tot maximum 90% van het maximum toegelaten toerental bij centrifugaalventilatoren met vrijlopende waaier. Het soortelijk ventilatorvermogen SFPE voldoet aan de bepalingen van NBN EN 13779, par. 6.5 en bijlage D.3 , met volgende concrete vereisten: ventilatoren in luchtgroepen zonder thermische of hygrische behandeling van de lucht dienen te behoren tot klasse SFP 1 (< 500 W/m³/s). ventilatoren in andere luchtgroepen behoren tot klasse SFP 2 (≥ 500 W/m³/s en < 750 W/m³/s) In volgende gevallen mag het soortelijk ventilatorvermogen worden verhoogd met de overeenstemmende waarden uit tabel 10 van de norm NBN EN 13779, par. 6.5.2.: de luchtgroep bevat meer dan één filtersectie met luchtfilters klasse F7 of F9 het ventilatiesysteem bevat luchtfilters van klasse E12, H13 of H14 de luchtgroep bevat een afzonderlijke moleculaire filter (dus geen combinatiefilter voor partikels én met aktievekoolvulling) de luchtgroep bevat een warmteterugwinningssysteem van klasse H1 of H2 volgens tabel 6 in NBN EN 13053, par. 6.5.2. de luchtgroep bevat een koelbatterij waarbij de luchtuittredetemperatuur minder dan 6 K boven de koelwaterintredetemperatuur ligt Veiligheidsaspecten: C.12.4. Filtersectie C.12.4.1.
Partikelfilters
Constructie filtersectie: De filtersectie bestaat uit een luchtkastsectie met een vast ingebouwd montageframe uit thermisch verzinkt staal conform NBN EN ISO 1461. In het vaste montageframe wordt een uitschuifbaar kader geschoven waarin de luchtfilterelementen worden bevestigd. De filtersectie is voorzien van een zijdelingse toegangsdeur van tenminste 500 mm breed. Alle inwendige delen van de filtersectie die in contact komen met de buitenlucht zijn hetzij vervaardigd uit corrosievast materiaal, hetzij beschermd tegen de schadelijke inwerking van corrosief condensaat door voorverwarming van de aangezogen buitenlucht tot boven het dauwpunt. De bodemplaat moet hoedanook vervaardigd zijn uit RVS 304 of RVS 316 en voorzien zijn van een afvoeropening voor aansluiting op de binnenriolering.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 77/166
Het filtermontageframe is speciaal vervaardigd voor de inbouw van standaard luchtfilterelementen met volgende kaderafmetingen: 305 mm x 305 mm (voor luchtfilter 287 mm x 287 mm) 610 mm x 610 mm (voor luchtfilter 592 mm x 592 mm) 305 mm x 610 mm (voor luchtfilter 287 mm x 592 mm) 610 mm x 910 mm (voor luchtfilter 592 mm x 892 mm) 305 mm x 910 mm (voor luchtfilter 287 mm x 892 mm) Filterelementen: De filterelementen zijn van het type zakkenfilter met glasvezeltextiel als filtermedium. De zakkenfilters worden altijd zodanig geplaatst dat de zakken verticaal hangen. De zakkenfilters behouden hun eigenschappen en stabiliteit bij temperaturen tot 70°C en relatieve luchtvochtigheden tot 100%. Het gebruik van synthetische zakkenfilters is niet toegestaan. De doorgangsluchtsnelheid doorheen het luchtfiltermedium mag niet meer bedragen dan 0,15 m/s. Het vervangen van de luchtfilters dient te gebeuren langs de stroomopwaartse (i.e. vuile) zijde van de filtersectie. Bij montage worden de luchtfilters, gezien in de stromingsrichting, frontaal tegen de afdichtingsstrip in het filterframe gedrukt en duurzaam vergrendeld door middel van metalen spanveren of –klemmen zodat de lekdichtheid wordt verzekerd. Bij levering/installatie op de werf wordt de filtersectie onmiddellijk voorzien van zakkenfilterelementen van de filterklasse waarvoor de luchtgroep is ontworpen. Bij beëindiging van de werf en vóór het uitvoeren van de prestatieproeven in het kader van commissioning of voorlopige oplevering worden de filterelementen vervangen door een nieuw stel luchtfilters van dezelfde filterklasse. Bijkomend wordt één set reservefilters van dezelfde filterklasse geleverd. Filteroverwaking: Elke filtersectie wordt uitgerust met een drukverschilmeter met lokale aanduiding van het drukverschil over de zakkenfilters. Bij overschrijding van de maximum drukval over de luchtfilter wordt een rode signaallamp op het elektrisch bord aangestuurd én wordt een alarm gegenereerd via het gebouwbeheersysteem. Verschildruk over de filters: Vlakke groffilters van filtratieklassen G3, G4 en M5: Toelaatbaar aanvangsdrukverschil Maximaal toelaatbaar einddrukverlies Einddrukverlies bij filtervervanging Zakkenfilters van filtratieklassen M5, F7 en F9: Toelaatbaar aanvangsdrukverlies: o filtratieklasse M5 o filtratieklasse F7 o filtratieklasse F9 Maximaal toelaatbaar einddrukverlies Einddrukverlies bij filtervervanging (H)EPA-filters van filtratieklassen E12, H13 en H14: Toelaatbaar aanvangsdrukverlies o filtratieklasse E12 o filtratieklasse H13 o filtratieklasse H14 Maximaal toelaatbaar einddrukverlies Einddrukverlies bij filtervervanging
C.12.4.2.
≤ 50 Pa ≥ 250 Pa 200 Pa
≤ 80 Pa ≤ 120 Pa ≤ 150 Pa ≥ 450 Pa 250 Pa
≤ 250 Pa ≤ 250 Pa ≤ 250 Pa ≥ 600 Pa 450 Pa
Moleculaire luchtfilters
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 78/166
Constructie filtersectie: De filtersectie bestaat uit een luchtkastsectie met een vast ingebouwd montageframe uit RVS of verzinkt staal. Het montageframe is een vlakke plaat waarin volgens een orthogonaal assenstelsel ronde openingen zijn voorzien waarin cilindrische filterpatronen worden gemonteerd. De filtersectie is voorzien van een zijdelingse toegangsdeur van tenminste 500 mm breed. Het montageframe bestaat in verschillende groottes voor het monteren van 8, 12 of 16 cilindrische filterpatronen, overeenstemmend met volgende kaderafmetingen: 305 mm x 610 mm (voor 8 filterpatronen) 507 mm x 610 mm (voor 12 filterpatronen) 610 mm x 610 mm (voor 16 filterpatronen) Alle inwendige delen van de filtersectie die in contact komen met de buitenlucht zijn hetzij vervaardigd uit corrosievast materiaal, hetzij beschermd tegen de schadelijke inwerking van corrosief condensaat door voorverwarming van de aangezogen buitenlucht tot boven het dauwpunt. De bodemplaat moet hoedanook vervaardigd zijn uit RVS 304 of RVS 316 en voorzien zijn van een afvoeropening voor aansluiting op de binnenriolering. Filterelementen: De cilindrische filterelementen zijn gevuld met aktieve kool om de moleculaire verontreinigingen te verwijderen uit de luchtstroom. Voor het wegfilteren van welbepaalde contaminanten bestaan verschillende soorten aktieve kool met een specifieke samenstelling. De filterelementen worden bevestigd in het montageframe door middel van een bajonetsluiting bestaande uit 3 nokken die in het frame passen en door een hoekverdraaiiing het filterelement vergrendelen. De afdichting tussen filterelement en frame bestaat uit een bij de fabricage aangehechte, niet verwijderbare pakkingsring uit een thermoplastisch elastomeer. De filterelementen hebben een diameter van ca. 150 mm en bestaan in verschillende lengtes: 240 mm, 452 mm en 595 mm. C.12.5. Batterijsectie Algemeen: Elke batterijsectie bevat één warmtewisselaar voor koeling, (voor)verwarming of warmterecuperatie welke bestaat uit een bundel dunwandige koperen pijpen, voorzien van warmteoverdragende aluminium lamellen, die aan begin- en uiteinde samenkomen in een of meerdere collectoren. De collectoren dienen eveneens te zijn vervaardigd uit koper. Het geheel is gevat in een stevig U-vormig kader dat vervaardigd isuit RVS. De constructieve minimum vereisten waaraan de batterijen dienen te voldoen zijn: luchtsnelheid door de gevinde oppervlakte ≤ 2,5 m/s afstand tussen de lamellen ≥ 2,1 mm lameldikte ≥ 0,2 mm wanddikte van de pijpen ≥ 0,4 mm proefdruk in de fabriek ≥ 16 bar Voor onderhoudsdoeleinden wordt na iedere warmtewisselaar voldoende lege ruimte voorzien, ofwel wordt een afzonderlijke lege luchtkastsectie voorzien na de batterijsectie. De doorvoering van de buizen doorheen de kastwand is lucht- en waterdicht afgewerkt in overeenstemming van de luchtdichtheidsklasse van de luchtkast. De uitwendige batterijaansluitingen worden gerealiseerd met standaard flens- of schroefdraadverbindingen. Het geheel van alle batterijsecties in een luchtgroep wordt stroomopwaarts voorafgegaan door een luchtfiltersectie. Na elke eerste batterij in de luchtgroep, gezien in de luchtstromingszin, die in contact kan komen met buitenlucht dient een actieve vorstbeveiligingsthermostaat op een zijdelings uitschuifbare slede te worden gemonteerd. Elke batterij wordt voorzien van een automatische ontluchter op het hoogste punt en een aftapkraan onderaan voor het leeglaten van de warmtewisselaar.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 79/166
Verwarmingsbatterijen: Naast de algemene eisen moeten de verwarmingsbatterijen ook voldoen aan volgende eisen: luchtzijdige weerstand ≤ 75 Pa waterzijdige weerstand: o met 30% glycol ≤ 12.000 Pa o zonder glycol ≤ 5.000 Pa Koelbatterijen: Naast de algemene eisen moeten de koelbatterijen ook voldoen aan volgende eisen: luchtzijdige weerstand o in droge toestand ≤ 100 Pa o in natte toestand ≤ 150 Pa waterzijdige weerstand o met 30% glycol ≤ 50.000 Pa o zonder glycol ≤ 20.000 Pa Stroomafwaarts van een koelbatterij wordt altijd een druppelafscheider met condensopvangbak gemonteerd. De druppelafscheider is zijdelings uitschuifbaar om de koelbatterij toegankelijk te maken voor onderhoud. De condensopvangbak is vervaardigd uit roestvast staal AISI 304 en is voorzien van een afvoeropening met een waterslot (sifon), aangepast aan de in de luchtkastsectie heersende onderdruk.
C.12.6. Bevochtigingssectie Voor de bevochtiging wordt uitsluitend gebruik gemaakt van stoom die opgewekt wordt in een afzonderlijke stoomgenerator of stoomproductiecentrale. De aanvoer van stoom vanuit deze stoomopwekkingsinstallaties of –toestellen gebeurt via extern de luchtkast geplaatste thermisch geïsoleerde stoomleidingen. In de bevochtigingssectie is uitsluitend de stoomverdeler voorzien met stoominjectienozzles. Deze zijn zodanig gemonteerd dat contact van de geïnjecteerde stoom met de luchtkastwanden maximaal wordt vermeden. Voor of na de stoomverdeler dient een vrije bevochtigingsafstand te worden in acht genomen. De optimale afstand wordt bepaald door de fabrikant van de luchtgroep. Het inwendige van de bevochtigingssectie is vervaardigd uit RVS of is behandeld met een epoxy coating. Onderaan is een lekbak voorzien die hoedanook uit RVS 304 is vervaardigd.. De bevochtigingsfunctie wordt pas vrijgegeven nadat de ventilatoren op hun nominale, door het regelsysteem bevolen snelheid draaien. C.12.7. Kleppen-, meng- en luchtsectie Kleppensectie: De kleppensectie bevat een klepregister bestaande uit meerdere contraroterende lamellen waarvan de assen in kogellagers of nylonbussen draaien. De lamellen hebben een aërodynamische vorm (vleugelprofiel) en zijn vervaardigd uit geëxtrudeerd aluminium. De randen van de lamellen zijn voorzien van rubberen afdichtingsstrippen welke de luchtdichtheid in gesloten toestand garanderen conform NBN EN 1751: kleppen met afsluitfunctie: o standaard: lekdichtheidsklasse 3 o labotoepassingen: luchtdichtheidsklasse 4 kleppen zonder afsluitfunctie lekdichtheidsklasse 2 De aandrijving van de klep geschiedt bij middel van een rechtstreeks op een van de lamelassen gemonteerde servomotor. De simultane bediening van alle lamellen gebeurt uitwendig bij middel van een stangensysteem, en inwendig de kleppensectie door middel van direct op iedere lamelas gemonteerde tandwielen. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 80/166
Aan de buitenzijde van de kleppensectie is een standaanduiding van de lamellen aangebracht zodat de positie van de klep onder alle omstandigheden eenduidig kan worden afgelezen. Bij uitgeschakelde ventilatoren zijn de luchtkleppen steeds gesloten. Het maximaal toegelaten drukverlies over de volledig geopende luchtklep bedraagt 25 Pa. Mengsectie: De mengsectie heeft tot doel om gerecupereerde lucht uit het gebouw rechtstreeks in contact te brengen en te mengen met door de pulsieventilator aangezogen verse buitenlucht. De mengefficiëntie van de mengsectie is in overeenstemming met NBN EN 13053: totale mengefficiëntie klasse B laagste lokale mengefficiëntie klasse B De mengsectie is voorzien van kleppenregisters die beantwoorden aan de hiervoor vermelde beschrijving. De onderlinge stand van de kleppen is vrij instelbaar, bijvoorbeeld om een minimale mengverhouding buitenlucht/recuperatielucht in te stellen. De mengsectiekleppen worden gelijktijdig en synchroon aangedreven door rechtstreeks op de klepassen gemonteerde servomotoren. Luchtsectie: De luchtsectie is een lege omkasting die qua constructie en opbouw volledig beantwoordt aan de beschrijving van artikel C.12.2. Opbouw De luchtsectie bevat geen operationele onderdelen en heeft één of meerdere van volgende functies: bepaalde zones in de luchtbehandelingskast toegankelijk maken voor onderhoudstaken en inspecties luchtplenum zone waarin de thermodynamische toestand of het gedrag van de lucht zich kan uniformiseren of stabiliseren uitbreidingsmogelijkheid voor latere inbouw van bijkomende operationele onderdelen (bevochtiging, ijswaterbatterij, bijkomende filtersectie, …) C.12.8. Samenbouw Naargelang de toepassing of de specifieke randvoorwaarden kan de luchtbehandelingskast worden uitgerust met bijkomende toebehoren en functies. Elders in het bestek wordt gespecifieerd welke hiervan dienen te worden voorzien binnen het kader van het lopende project. Standaard toebehoren:
De luchtkastsecties zijn voorzien van afsluitbare meetopeningen voor het meten van de verschildruk over de verschillende onderdelen. Deze meetopeningen en hun eventuele toebehoren (meetbuis, aansluitnippel,…) worden aangebracht door de fabrikant bij de bouw van de luchtbehandelingskast in de fabriek. Minimaal worden volgende meetopeningen voorzien: o verschildruk over elke luchtfiltersectie o verschildruk over elke luchtbatterij o verschildruk over de ventilator Alle doorvoeropeningen voor kabels, voelers, etc. worden door de fabrikant voorzien bij de bouw van de luchtbehandelingskast. Eventuele bevestigingspunten voor de opbouw van externe installatieonderdelen of toebehoren zoals kabelgoten, elektrische borden, etc. worden voorzien door de fabrikant bij de bouw van de luchtgroep. Temperatuuraanduiders met ronde wijzerplaat (luchtthermometers) in het aanzuiggedeelte voor buitenlucht en het uitblaasgedeelte van de ventilatorsectie. Verschildrukmeter met wijzeraanduiding over de luchtfiltersecties Op de buitenzijde van de luchtkast wordt een werkschakelaar gemonteerd voor het buiten bedrijf stellen van de ventilator. Voor elke hoger beschreven luchtkastsectie die moet worden uitgerust met een waterslot wordt de sifon geleverd door de fabrikant van de luchtgroep
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 81/166
Noot: Het is uitdrukkelijk verboden om op de werf gaten te boren, schroeven te bevestigen of eender welke andere perforatie in de omkasting van de luchtgroep aan te brengen. Optionele toebehoren (projectspecifiek): Niet-limitatieve opsomming van onderdelen die bijkomend door de fabrikant kunnen worden voorzien bij de bouw van de luchtgroep: Patrijspoorten (kijkvensters) in de zijwand van de omkasting Geluidsdemper ingebouwd in de luchtkast Binnenverlichting 24 V in de luchtkast met uitwendig de luchtgroep geplaatste bedieningsschakelaar Servomotoren voor de luchtkleppen Frequentieregelaars voor het aansturen van de ventilatoren Flexibele kanaalverbinding Stuurkast met alle elektrische en regeltechnische componenten Luchtgeleidingssectie Wervelplaten C.12.9. Warmterecuperatiesectie Het temperatuur- en vochtrendement van de warmterecuperatiesystemen worden bepaald volgens NBN EN 308. De berekening ervan gebeurt aan de hand van de in- en uittredecondities van de ventilatielucht ter hoogte van de warmterecuperator. Er wordt uitdrukkelijk gesteld dat de invloed van de overige secties van de luchtgroep op het rendement niet mag worden meegerekend. Voor de berekening worden de standaard referentiebuitencondities uit artikel A.2.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing, tenzij daarvan expliciet wordt afgeweken in andere bestekartikels: NBN B 62-002 Thermische prestaties van gebouwen - Berekening van de warmtedoorgangscoëfficiënten (U-waarden) van gebouwcomponenten en gebouwelementen Berekening van de warmteoverdrachtscoëfficiënten door transmissie (HT-waarde) en ventilatie (Hv-waarde) NBN B 62-003 Berekening van de warmteverliezen van gebouwen NBN D 50-001 Ventilatievoorzieningen in woongebouwen NBN EN 12828 Verwarmingssystemen in gebouwen - Ontwerp voor watervoerende verwarmingssystemen NBN EN 12831 Verwarmingssystemen in gebouwen - Methode voor de berekening van de ontwerpwarmtebelasting NBN EN 15251 Binnenmilieu-gerelateerde inputparameters voor ontwerp en beoordeling van energieprestatie van gebouwen voor de kwaliteit van binnenlucht, het thermisch comfort, de verlichting en akoestiek A.2.1. Klimaatgegevens genomen. Bij de rendementsberekening wordt bovendien rekening gehouden met het eventuele verschil in massadebieten van de pulsie- en extractiegroepen. C.12.9.1. Recuperatiesysteem met batterijen (twin coil) Het systeem bestaat uit één recuperatiebatterij in het pulsiegedeelte van het ventilatiesysteem en één recuperatiebatterij in het extractiegedeelte van het ventilatiesysteem. Luchtzijdig worden de recuperatiebatterijen respectievelijk doorstroomd door verse buitenlucht en afzuiglucht afkomstig uit het gebouw. Beide batterijen zijn waterzijdig verbonden door een gesloten hydraulische kring. De warmteoverdracht van de ene batterij naar de andere geschiedt bij middel van een circulatiepomp. Als warmtetransporterend medium wordt een mengsel van 70% onthard water met 30% monoethyleenglycol toegepast. De recuperatiebatterijsectie is voorzien van een afvoeropening met een waterslot (sifon), aangepast aan de in de luchtkastsectie heersende onderdruk.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 82/166
Alle onderdelen van de hydraulische kring, met name circulatiepomp, leidingen, kraanwerk en recuperatiebatterijen, zijn op elkaar afgestemd en gedimensioneerd om bij de gevraagde nominale werkingscondities een maximum warmteterugwinningsrendement te behalen. Het twincoilrecuperatiesysteem heeft een temperatuurrendement van minimaal 63 % bij een extractietemperatuur van 22°C aan de inlaat van de recuperatiebatterij. De recuperatiebatterijen voldoen aan volgende eisen: luchtzijdige weerstand o in droge toestand ≤ 100 Pa o in natte toestand ≤ 150 Pa totale waterzijdige weerstand (2 batterijen samen) o met 30% glycol ≤ 75.000 Pa o zonder glycol ≤ 35.000 Pa De recuperatiebatterijen voldoen verder volledig aan de algemene beschrijving van artikel C.12.5. Batterijsectie C.12.9.2. Warmtewiel (sorptierotor) Het warmterecuperatiesysteem bestaat uit een cilindrisch wiel, opgebouwd uit gewikkelde gegolfde aluminium plaat. Voorafgaand aan het wikkelproces heeft deze plaat een oppervlaktebehandeling met LiCl of silicagel ondergaan waardoor het contactoppervlak hygroscopisch wordt. Deze zogenaamde sorptierotor is in staat om waterdampmoleculen uit de ventilatielucht te binden of aan deze laatste vrij te geven, afhankelijk van de relatieve vochtigheid van de over het warmtewiel stromende ventilatielucht. Door deze eigenschap wordt de sorptierotor gekenmerkt door zowel een voelbaar of temperatuurrendement, als door een latent of vochtrendement. Een essentieel kenmerk van het sorptiewiel is dat het vochtrendement quasi onafhankelijk is van de luchttemperatuur en het absoluut vochtgehalte van de ventilatielucht. Het warmtewiel wordt via een riemoverbrenging aangedreven door een elektrische motor, voorzien van een geïntegreerde elektronische toerentalregeling (frequentieomvormer). De rotatiesnelheid van het warmtewiel wordt geregeld in functie van de warmtevraag in het gebouw en de thermodynamische condities van de afgevoerde extractielucht en de aangevoerde buitenlucht. De aandrijving en de bijhorende regeling zijn gemonteerd binnin de luchtkastsectie. Het warmtewiel is ingebouwd in een luchtkastsectie en bestrijkt de gezamenlijke doorsnede van het pulsiegedeelte en het extractiegedeelte van de luchtgroep. De ene helft van de sorptierotor wordt doorstroomd door verse buitenlucht, de andere door naar buiten afgevoerde extractielucht. In de overgangszone tussen beide sectoren, gezien in de stromingsrichting van de extractielucht en in rotatiezin van extractiezijde naar pulsiezijde, is een spoelzone voorzien. In deze spoelzone heerst een positief drukverschil tussen pulsiezijde en extractiezijde waardoor geen verontreinigde extractielucht kan worden aangezogen door de pulsieventilator. De luchtdichtheid tussen het roterende warmtewiel en de luchtkast wordt verwezenlijkt door een afdichtingsstrip welke is aangebracht langs beide fontale zijden van de rotor. Het temperatuurendement van de sorptierotor bedraagt tenminste 75%, het opgenomen vochtrendement bedraagt tenminste 75%. Het toegelaten maximale drukverlies over het warmtewiel bedraagt 175 Pa. C.12.10.
Akoestische prestaties
De akoestische eisen geformuleerd in artikel A.3. AKOESTISCHE VOORWAARDEN zijn onverminderd van toepassing. De akoestische demping van de omkasting is bepaald volgens de procedure beschreven in NBN EN 1886. De dempingswaarde Dp dient door de fabrikant te worden opgegeven voor de octaafbanden van 125 Hz tot 8 kHz.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 83/166
Bij opstelling van de luchtbehandelingsgroep in het gebouw of op het dak dient bovendien bijzondere aandacht te worden besteed aan het feit dat geen trillingen worden overgedragen op de gebouwstructuur. Hiertoe worden de ventilatoren in de luchtgroep gemonteerd op spiraalveren, en gebeurt de verbinding met het uitblaasplenum van de luchtkast bij ventilatoren met slakkenhuisvormige diffusor met behulp van een soepele elastische mof. C.12.11.
Prestaties ten opzichte van corrosie
De standaard materialen waaruit de luchtkastsecties zijn vervaardigd zijn vermeld in de voorgaande artikels. Indien strengere eisen worden gesteld inzake corrosiebestendigheid worden de materiaalspecificaties elders vermeld in het bestek.
C.12.12.
Drogers in de vorm van luchtgroepen
Gelet op de lage dauwpunteisen van sommige klimaatkamers zijn drogers toegelaten om gebruikt te worden in de vorm van luchtgroepen om zo voldoende te ontvochtigen en verdere klimatiseringsacties uit te voeren, alsmede het behalen van de verse lucht-eisen. In voorkomend geval dat zulke toestellen worden voorzien door de aannemer vervalt de Eurovent-eis. De overige eisen zijn nog van toepassing.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 84/166
C.13. VENTILATOREN C.13.0. Algemeen De volgende normen en richtlijnen zijn van toepassing tenzij daarvan in de vermelde rubrieken expliciet en gemotiveerd wordt afgeweken: NBN EN 13779 Ventilatie voor niet-residentiële gebouwen - Prestatie-eisen voor ventilatie- en luchtbehandelingssystemen NBN EN 60034-18-21 Roterende elektrische machines - Deel 18 : Beoordeling van de doelmatigheid van isolatiesystemen - Sectie 21 : Beproevingsprocedures voor wikkelingen van ronde draad - Beoordeling en indeling van het thermisch gedrag NBN EN 60034-30 Roterende elektrische machines - Deel 30 : Rendementklassen driefasige kooiankermotoren met enkele snelheid (IE-code) ISO 1940-1 Mechanical vibration -- Balance quality requirements for rotors in a constant (rigid) state. Part 1: Specification and verification of balance ISO 13348 Industriële ventilatoren – Tolerantie, conversiemethode en technische gegevenspresentatie CE-verordening 327/2011 (ErP-richtlijn) De in het bestek opgegeven opvoerhoogten hebben uitsluitend een richtinggevende waarde om een preselectie van de ventilator voor het opstellen van de offerte mogelijk te maken. De definitieve, correcte opvoerhoogte dient te worden bepaald door de installateur in functie van het uiteindelijk te plaatsen luchtkanalennet met de nodige toebehoren. Het selecteren én installeren van een geschikte ventilator dient te gebeuren zonder nadelige prijsconsequenties voor de bouwheer. C.13.1. Dakextractoren C.13.1.1. Standaard dakextractor De behuizing van de ventilator is vervaardigd uit een duurzaam materiaal dat bestand is tegen UVlicht en de inwerking van de heersende weersinvloeden. Typisch doch niet limitatief worden hiervoor één of meerdere van volgende materialen aangewend: glasvezelversterkte polyester, polypropyleen, sendzimir-staalplaat, aluminium. De uitblaasrichting van de ventilator is verticaal van het dak af gericht om geluidsoverlast naar de grond en de leefzone maximaal te weren, en om te verhinderen dat agressieve of vervuilende componenten in de afgevoerde luchtstroom schade kunnen veroorzaken aan de dakbedekking. Aan de uitblaaszijde is de ventilator voorzien van een beschermrooster en/of afschermkap. De bouten voor bevestiging van de dakopstanden en van het ventilatorhuis zijn uit RVS 316 vervaardigd en volledig waterdicht uitgevoerd. De centrifugaalwaaier met achterovergebogen schoepen is vervaardigd uit hoogwaardige kunststof, epoxy-gecoate staalplaat, RVS of aluminium, is statisch en dynamisch uitgebalanceerd en direct gekoppeld op de motoras. De ventilator is voorzien van een asynchrone motor met beschermingsgraad IP54 en minimale isolatieklasse B welke buiten de hoofdluchtstroom is geplaatst. De motorophanging is vervaardigd uit roestvast staal. De maximaal toegelaten draaisnelheid is 1.000 t/min. Aan de buitenzijde van het ventilatorhuis wordt een waterdichte werkschakelaar gemonteerd. C.13.2. Kanaalventilatoren C.13.2.1. Axiaalventilator voor ronde luchtkanalen De axiaalventilator is specifiek bestemd voor de inbouw in ronde luchtkanalen, maar kan in principe ook worden gemonteerd tegen eender welke vlakke en stabiele constructie. De cilindrische behuizing en de motorsteunen zijn vervaardigd uit verzinkte staalplaat die voorzien is van een eindlaag in epoxy- of polyesterverf. De behuizing is aan beide uiteinden voorzien van een flens met voorgeboorde gaten voor bevestiging van de ventilator aan de luchtkanalen of een andere constructie.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 85/166
De waaier heeft vast staande helicoïdale bladen en is vervaardigd uit aluminium. De naaf is vervaardigd uit aluminium of staal. De waaier is rechtstreeks bevestigd op de as van de elektrische aandrijfmotor en is dynamisch uitgebalanceerd volgens ISO 1940-1 om trillingen en geluidsoverlast te beperken. De stromingszin van de lucht doorheen de ventilator is van de waaier naar de motor toe. Bij vrije montage tegen een vlakke constructie of als eindonderdeel van een luchtkanaal wordt de ventilator uitgerust met een verzinkt stalen beschermingsrooster. De axiaalventilator is voorzien van een op de behuizing gemonteerde elektrische aansluitdoos. De elektrische motor is geschikt voor toerentalregeling. De axiaalventilator voldoet aan vermogenklasse SFP1. Kenmerken: Voedingsspanning 230 VAC/1/50 Hz of 400 VAC/3/50 Hz Beschermingsgraad IP55 Bedrijfstemperatuur ≤ -20°C tot ≥ 40°C Verhouding inbouwlengte/buitendiameter < 0,7 C.13.2.2. Centrifugaalventilatoren met omkasting De motor en de ventilator zijn volledig gemonteerd in een geluiddempende omkasting die voorzien is van ronde of rechthoekige bevestigingsflenzen voor rechtstreekse inbouw in het luchtkanalennet. De behuizing is vervaardigd uit Al-Zn of verzinkte en gelakte staalplaat, of bestaat uit een aluminium frame bekleed met dubbelwandige geïsoleerde panelen. De bevestiging tussen motor en behuizing zorgt voor een geluids- en trillingsarme werking. De waaier is van het centrifugale type voorzien van achterwaarts of voorwaarts gebogen schoepen in functie van de toepassing (druk, debiet, rendement) en is vervaardigd uit verzinkt staal, RVS of aluminium. Hij is rechtstreeks op de motoras gekoppeld. De waaier draait vrij in het ventilatorcompartiment dat gevormd wordt door de behuizing, of is zoals bij vrij opgestelde centrifugaalventilatoren, voorzien van een slakkenhuisvormige diffusor. De waaier is enkel- of dubbelaanzuigend en wordt aangedreven door een asynchroonmotor of ECM gelijkstroommotor welke geschikt is voor een traploze toerentalregeling d.m.v. van een geïntegreerde of afzonderlijk geïnstalleerde frequentieregelaar. De motor staat in de luchtstroom en wordt hierdoor gekoeld. De motor heeft een minimale beschermingsgraad IP 54 en is voorzien van een veiligheidsschakelaar, klemmenstrook en eventuele regeleenheid gemonteerd langs de buitenzijde van de behuizing. Het geheel motor-ventilator is onderhoudsvrij doch is eenvoudig bereikbaar via een makkelijk wegneembaar al dan niet scharnierend luik. C.13.3. Centrifugaalventilatoren voor vrije opstelling of inbouw C.13.3.2.
Centrifugaalventilatoren voor inbouw in luchtbehandelingskasten
C.13.3.2.1. Standaard centrifugaalventilator De ventilator heeft een compacte bouw met als doel om te worden ingebouwd in een luchtbehandelingsgroep. Hij kan zowel voor pulsie- als voor extractiedoeleinden worden toegepast. De motor staat in de luchtstroom. De ventilator voldoet qua rendement aan de voorwaarden van CE-verordening 327/2011 volgens meetcategorie A. Het ventilatorhuis is vervaardigd uit gefelste verzinkte staalplaat en heeft een slakkenhuisvormige diffusor. De aanzuigconus is eenvoudig demonteerbaar van de ventilatorbehuizing om een eventuele reiniging of vervanging van de waaier mogelijk te maken. Aan de perszijde is een rechthoekige flens aangebracht waarmee de ventilator via een soepele verbindingsmof kan worden verbonden met het stroomafwaarts gelegen luchtkastplenum. Stroomafwaarts van de ventilatorsectie dient eventueel een luchtstroomgelijkrichter te worden gemonteerd die als taak heeft om de ongelijkmatig verdeelde luchtsnelheid aan de uittrede van de ventilatordiffusor om te zetten in statische druk en aldus de luchtverdeling in de luchtkastdoosnede te uniformiseren. De toepassing van een luchtstroomgelijkrichter is hoedanook verplicht wanneer de ventilator niet als laatste functionele sectie in de luchtbehandelingsgroep is ingebouwd. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 86/166
Wanneer de ventilator als laatste functionele sectie is ingebouwd in de luchtbehandelingsgroep en er géén luchtstroomgelijkrichter is gemonteerd moet de oriëntatiehoek van de ventilator worden gekozen in functie van de manier waarop het pulsiekanaal is aangesloten op de luchtgroep. De waaier is van het centrifugale type voorzien van achterwaarts gebogen schoepen, is enkel- of dubbelzijdig aanzuigend, statisch en dynamisch uitgebalanceerd conform ISO 1940-1 klasse G 2,5 en wordt rechtstreeks bevestigd op de motoras. De ventilator wordt direct aangedreven door de elektromotor zonder gebruikmaking van riemoverbrenging. De kogellagers zijn onderhoudsvrij en hebben een levensduur van tenminste 20.000 uur. De ventilator wordt aangedreven door een asynchrone motor met minimale beschermingsgraad IP 54 en minimale isolatieklasse F. Hij is trillingsvrij bevestigd aan de ventilatorbehuizing. De motor beantwoordt minimaal aan energie-efficientieklasse IE2 volgens de norm NBN EN 6003430. De motor is geschikt voor een traploze regeling van het toerental door middel van een ingebouwde of extern te monteren snelheidsregelaar. Verder is de ventilator voorzien van een klemmenstrook waarop een elektrische werkschakelaar kan worden aangesloten die extern wordt gemonteerd op de luchtbehandelingskast. De ventilator is voorzien van een stalen frame of voetstuk dat op spiraalveren is geplaatst om de overdracht van trillingen op de luchtbehandelingskast maximaal te voorkomen. Het geheel wordt bevestigd op zware staalprofielen of een stalen glijslede op de bodem van de luchtbehandelingskast. Het rendement van de geselecteerde ventilator dient te worden gestaafd door het indienen van de karakteristieken van de ventilatoren die resp. 1 bouwgrootte kleiner en 1 bouwgrootte groter zijn. Deze beide laatsten worden louter opgevraagd ter informatie. Bij de eindevaluatie van de offerte wordt uitsluitend rekening gehouden met de middelste ventilatorselectie. Een eventuele betere selectie kan niettemin geëist worden zonder meerprijs. De ventilatorkarakteristieken beantwoorden minimaal aan nauwkeurigheidsklasse 1 volgens de norm DIN 24166. C.13.3.2.2. Centrifugaalventilator zonder behuizing met vrijlopende waaier (plug fan) De ventilator bestaat uit een elektromotor met rechtstreeks op de motoras bevestigde waaier zonder riemoverbrenging en zonder behuizing of slakkenhuisvormige diffusor. De gangbare benaming van dit type ventilator is “plug fan”. De waaier is van het centrifugale type en heeft achterwaarts gebogen schoepen. Hij is vervaardigd uit gelaste staalplaat en verzinkt en/of gecoat tegen roestvorming. De ventilator kan zowel voor pulsie- als voor extractiedoeleinden worden toegepast. Het rendement voldoet aan de voorwaarden van CE-verordening 327/2011 volgens meetcategorie A. De samenbouw van ventilatorwaaier en aandrijfmotor is statisch en dynamisch uitgebalanceerd conform ISO 1940-1 klasse G 2,5. De ventilator wordt aangedreven door een asynchrone motor met minimale beschermingsgraad IP°55 en minimale isolatieklasse F. De motor beantwoordt aan de energie-efficientieklasse IE2 volgens de norm NBN EN 60034-30. De motor is geschikt voor een traploze regeling van het toerental door middel van een ingebouwde of extern te monteren snelheidsregelaar. De ventilator is samen met een frontaal geplaatste staalplaat met aanstroomconus gemonteerd op een horizontaal stalen frame. Het geheel is op spiraalveren geplaatst om de overdracht van trillingen op de luchtbehandelingskast maximaal te voorkomen. Het volledige ventilatorframe wordt bevestigd op een slede die uit de luchtkast kan worden geschoven voor vervanging of onderhoud. Bij inbouw in de ventilatorsectie van een luchtbehandelingskast wordt de aanstroomconus verbonden met de luchtkast door middel van een flexibele mof. De inbouworiëntatie van de ventilator in de luchtkast is dwars t.o.v. de traditionele opstelling; d.w.z. dat de motor-ventilatoras parallel ligt met de stromingszin van de lucht doorheen de luchtkastsectie. In de aanstroomconus enerzijds en de luchtkastsectie stroomopwaarts van de ventilatorsectie anderzijds is een ringleiding voorzien voor meting van de statische druk op deze resp. plaatsen. Bij inbouw in een luchtbehandelingskast worden deze ringleidingen verbonden met meetslangen die tot
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 87/166
buiten de luchtkast worden gebracht. De meetpunten worden aangesloten op een analoge of digitale verschildrukmeter, al dan niet gekoppeld met het GBS. De gemeten verschildruk staat in rechtstreeks verband met het door de ventilator geleverde luchtdebiet via de formule
V
K ∙ ∆p
V in m³/h ∆p in Pa De ventilatorfabrikant dient de K-waarde op te geven bij levering. Het rendement van de geselecteerde ventilator dient te worden gestaafd door het indienen van de karakteristieken van de ventilatoren die resp. 1 bouwgrootte kleiner en 1 bouwgrootte groter zijn. Deze beide laatsten worden louter opgevraagd ter informatie. Bij de eindevaluatie van de offerte wordt uitsluitend rekening gehouden met de middelste ventilatorselectie. Een eventuele betere selectie kan niettemin geëist worden zonder meerprijs. De ventilatorkarakteristieken beantwoorden minimaal aan nauwkeurigheidsklasse 2 volgens de norm DIN 24166.
C.14. LUCHTKANALEN C.14.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN EN 1505 Ventilatie van gebouwen - Dunwandige metalen luchtleidingen en verbindingsstukken met rechthoekige doorsnede – Afmetingen NBN EN 1506 Ventilatie van gebouwen - Ronde dunwandige metalen luchtkanalen van plaatmetaal en verbindingsstukken – Afmetingen NBN EN 12097 Luchtverversing van gebouwen - Luchtkanalen - Eisen voor onderdelen van luchtkanalen die onderhoud aan het luchtkanaal mogelijk maken NBN EN 12237 Ventilatie van gebouwen - Luchtleidingen - Sterkte en lekdichtheid van ronde dunwandige metalen leidingen NBN EN 12599 Ventilatie van gebouwen - Beproevingsprocedures en meetmethoden voor de oplevering van geïnstalleerde ventilatie- en luchtbehandelingssystemen NBN EN 13180 Ventilatie in gebouwen - Luchtkanalen - Afmetingen en mechanische eisen voor flexibele kanalen NBN EN 13501-1 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1: Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag NBN EN ISO 1183 Kunststoffen - Methoden voor het bepalen van de dichtheid van nietgeschuimde kunststoffen NBN EN ISO 527 Kunststoffen - Bepaling van de trekeigenschappen NBN EN ISO 179 Kunststoffen - Bepaling van de slageigenschappen volgens Charpy C.14.1. Algemene eigenschappen van luchtkanalen vervaardigd uit metaal of kunststof De luchtkanalen mogen in geen geval vervormen, hun dichtheid verliezen, noch geluid veroorzaken bij starten en werken van de ventilatoren. Metalen luchtkanalen beschikken minimaal over een luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 12237, kunststof luchtkanalen beschikken over luchtdichtheidsklasse D volgens NBN EN 12237. In normale dienst mag men geen enkel gefluit horen dat te wijten is aan luchtlekken, zelfs indien het geluidspeil, met inbegrip van dit gefluit, de voorgeschreven geluidsnormen niet overschrijdt Alle bochten dienen zo uitgevoerd te worden dat de weerstandscoëfficiënt van 0,3 niet overschreden wordt. In de bochten worden leischoepen geplaatst ter voorkoming van plaatselijke luchtwervelingen. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 88/166
Bochten met een rechte hoek met deflectoren worden geweigerd. Alle nodige regelinrichtingen dienen aangebracht te worden om aan de gestelde eisen te voldoen, ook al zijn zij niet expliciet in het bestek of de plannen vermeld. Alle aftakkingen moeten voorzien zijn van een luchtdebietregelklep met uitwendige standaanduiding en blokkeerinrichting. Wanneer de luchtkanalen een uitzettingsvoeg van het gebouw snijden, zullen deze voorzien worden van elastische moffen, die weerstand bieden aan de hoogst mogelijke druk die in het luchtkanaal kan heersen. De tussenafstand van de ophangingsteunen van de luchtkanalen waarvan de grootste afmeting groter is dan 1 meter mag 1 meter niet overschrijden. De maximale tussenafstand wordt op 1,5 meter gebracht voor kleinere luchtkanalen. Elastische materialen (rubberstrippen, monster voor te leggen) worden tussen bevestigingen, kanalen en gebouw geplaatst teneinde het overplanten van trillingen te verhinderen. Bij doorgang van luchtkanalen door de muren moeten deze luchtkanalen omwonden worden met een PVC folie. C.14.2. Metalen luchtkanalen C.14.2.1.
Luchtkanalen in gegalvaniseerd plaatstaal
C.14.2.1.1. Rechthoekige gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen De luchtkanalen worden in gegalvaniseerde staalplaat uitgevoerd. Langsnaadverbindingen mogen uitsluitend met Pittsburgplooi gerealiseerd worden. De wijze van uitvoering van deze luchtkanalen en verbindingen moeten aan de leidende ambtenaar voorgelegd worden via P.V. van monstervoorlegging. De wanddikte van de rechthoekige luchtkanalen is zodanig dat voldaan is aan alle kwaliteitseisen vermeld in bestek 105 artikel C14 §2 doch zal steeds minstens 0,6 mm bedragen. De inschrijver dient de testrapporten van de luchtkanalen bij zijn offerte te voegen of een ander gelijkwaardig bewijs te leveren dat voldaan is aan alle voornoemde eisen. Bij afmetingen groter dan 500 mm moeten de zijkanten van de luchtkanalen van verstevigingsplooien voorzien worden in de dwarsrichting, of wordt alternatief een andere gelijkwaardige versteviging aangebracht die de vormvastheid en stabiliteit van het luchtkanaal onder invloed van de aërodynamische krachten verzekert. Ongeacht de toegepaste verstevigingswijze moet deze langs de buitenzijde van het luchtkanaal worden aangebracht. Het toepassen van trekstangen of profielen in de luchtstroom is niet toegelaten. De bochten zijn zowel aan de binnen als de buitenkant afgerond en voor een breedte vanaf 400 mm bovendien voorzien van geleidingsschoepen. Op de uiteinden van de luchtkanalen worden tijdens de fabricage kaderprofielen geklemd die voorzien zijn van een tussenliggende blijvend elastische dichting, zodat de luchtdichtheid 100 % bedraagt. Op de hoeken worden verstevigingshoekstukken voorzien. De samenvoeging van de luchtkanalen gebeurt door d.m.v. bout- en moerverbindingen op de vier hoekpunten van de kaderprofielen. Verder worden de vier zijden tegen elkaar geklemd bij middel van opschroefbare spanklemmen. Het aantal en de positie van deze spanklemmen dienen door de aannemer te worden bepaald teneinde de luchtdichtheid te verzekeren. Desgevallend dient de aannemer bijkomend over de ganse omtrek van de kaderprofielverbinding een geschikt, niet-toxisch afdichtingsmiddel aan te brengen om de lekdichtheid volledig te maken. Bij luchtkanalen waarvan de grootste flensmaat ≥ 1.500 mm bedraagt dienen gegalvaniseerde schuiflatten te worden gebruikt over de ganse omtrek van het kaderprofiel. De luchtkanalen worden ondersteund door middel van gegalvaniseerde staalprofielen opgehangen aan het plafond. De uiteinden van de draadstangen worden door dopmoeren afgeschermd. C.14.2.1.2. Ronde gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen De kanalen met cirkelvormige doorsnede worden vervaardigd uit coils gegalvaniseerde staalplaat van geringe breedte.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 89/166
De plaatdikte is afhankelijk van de diameter van het kanaal en van de druk in het kanaal. De plaat wordt gedraaid omheen een cilindrische mal en is doorlopend gefelst, waardoor deze las 100 % luchtdicht is. De wanddikte van de ronde luchtkanalen is zodanig dat voldaan is aan alle kwaliteitseisen vermeld in bestek 105 artikel C14 §2 doch zal steeds minstens 0,4 mm bedragen. De inschrijver dient de testrapporten van de luchtkanalen bij zijn offerte te voegen of een ander gelijkwaardig bewijs te leveren dat voldaan is aan alle voornoemde eisen. Alle bochten, T- en hulpstukken zijn geprefabriceerd en 100 % luchtdicht, en hebben een gunstig stromingsprofiel. De bochten hebben een buigstraal R die minstens gelijk is aan de nominale kanaaldiameter D. Bochten met een buigstraal tot 200 mm worden geperst uit 1 stuk, bochten met een grotere buigstraal zijn opgebouwd uit meerdere segmenten. De aftakkingen op de luchtkanalen mogen niet haaks uitgevoerd worden. Zij dienen zo te worden uitgevoerd, dat de luchtverdeling optimaal evenwichtig verloopt, zodat dat de bijkomende inregelkleppen geen extreme onevenwichten dienen op te vangen. De ophangbeugels van de ronde luchtkanalen bestaan uit twee halve beugels die aan elkaar rond het luchtkanaal bevestigd zijn met twee bouten. Tussen de beugel en het luchtkanaal bevindt zich een rubberen inlegstrip. De ophangbeugel is voorzien van een centraal bevestigingspunt voor de ophanging door middel van een draadstang. De ophangbeugel, bouten en de draadstang zijn vervaardigd uit gegalvaniseerd staal. De samenvoeging van de kanalen en/of hun hulpstukken, regelkleppen, aansluitkasten, enz. dient in alle gevallen te gebeuren d.m.v. mannelijke hulpstukken waarvan het schuivend gedeelte is voorzien van een dubbele dichting. Deze dichting is in de fabriek aangebracht en is vervaardigd uit EPDM en bestand tegen een druk van min. 3 kPA. C.14.2.1.3. Gecoate rechthoekige gegalvaniseerd plaatstalen luchtkanalen De gecoate luchtkanalen beantwoorden op alle vlakken aan de bepalingen van artikel C.14.2.1.1. De luchtkanalen in gegalvaniseerd plaatstaal worden in de fabriek of een constructiewerkplaats in- en uitwendig voorzien van een epoxycoating. Vóór het aanbrengen van de coating worden de luchtkanalen in- en uitwendig gereinigd en opgeruwd volgens de voorschriften van de fabrikant van de coating. De coating wordt aangebracht in twee lagen waarvan: o als eerste laag: een 2-componentenverf op basis van epoxyharsen in oplossing met zinkfosfaat en geschikt voor gegalvaniseerd staal o als tweede laag: een 2-componenten polyurethaanlak, glanzend, met hoge weerstand aan weersinvloeden De tint van de verschillende coatinglagen dient te verschillen zodanig dat de verschillende lagen kunnen gecontroleerd worden. De verwerkingsvoorschriften van de fabrikant strikt te volgen. De kwaliteit van de coating moet door de installateur worden aangetoond door voorlegging van technische fiches bij het indienen van zijn materiaalvoorstellen. Op plaatsen waar de coating werd beschadigd bij het transport of het uitvoeren van verspanende bewerkingen (inkorten, doorboren,…) op de luchtkanalen dient de coating manueel bijgewerkt te worden tijdens en/of na de montage.
C.14.4 Luchtkanalen uit synthetisch textiel Het textielkanaal of luchtkous is vervaardigd uit een geweven polyester doek en wordt gebruikt om een goede luchtverdeling te bekomen in de geventileerde ruimte. Het textielkanaal kan naar wens en behoefte worden geleverd als verdringingssysteem, inductiesysteem of hybride systeem. Bij het verdringingssysteem gebeurt de luchtuitstroming via de mazen in het textielkanaalweefsel; de uitstroomopeningen mogen niet worden aangebracht door het mechanisch perforeren van het
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 90/166
textieldoek. De projectspecifieke luchtverdeling wordt gerealiseerd door de weefdichtheid van het textielweefsel te variëren in functie van het gevraagde luchtdebiet. Bij het inductiesysteem wordt het textielkanaal voorzien van een luchtdichte coating en worden met de lasertechniek grotere openingen gesneden in het textiel waardoor grotere luchtdebieten kunnen worden gerealiseerd dan bij het verdringingsprincipe. Deze gelaserde openingen worden al dan niet voorzien van conische nozzles in functie van de vereiste worp en penetratieafstand. Bij het hybride systeem worden het verdringingsprincipe en het inductieprincipe gecombineerd door het standaard textielkanaal supplementair te voorzien van grotere gelaserde openingen, al dan niet voorzien van vast gemonteerde nozzles met hooginducerend vermogen. Het brandgedrag beantwoordt aan klasse B, S1, d0 volgens NBN EN 13501-1. Op verzoek van de opdrachtgever moeten testrapporten kunnen worden voorgelegd die deze specificaties staven, opgesteld door een onafhankelijk testinstituut. De luchtkous is leverbaar in minimum 3 verschillende vormen: rond halfrond kwartrond De leverbare afmetingen zijn gestandaardiseerd volgens NBN EN 1505. De ophanging van het textielkanaal dient naargelang de vorm van het luchtkanaal of de specifieke projecteisen uitgevoerd te worden volgens een van volgende principes: halfronde en kwartronde textielkanalen: montagesysteem bestaande een draagbasis uit aluminiumplaat en -profielen over de ganse breedte van de vlakke zijde van het halfronde of kwartronde textielkanaal ronde textielkanalen: o montagesysteem bestaande uit één enkele centraal opgehangen geplastificeerde RVS-kabel of twee zijdelings van het textielkanaal opgehangen geplastificeerde RVS-kabels o montagesysteem bestaande uit één enkel centraal opgehangen aluminium profiel of twee zijdelings van het textielkanaal opgehangen aluminium profielen Bij de kabelophanging wordt de luchtkous aan de draagkabel bevestigd door middel van lussen die op geregelde afstand vastgenaaid zijn aan het textielkanaal. Bij de ophangingssystemen met aluminium profielen worden de textielkanalen over de ganse lengte bevestigd aan het draagprofiel bij middel van een strip die in het draagprofiel gekneld wordt. De totale doorlaat van de perforaties is altijd zodanig gedimensioneerd dat de uitblaassnelheid te allen tijde kleiner is dan 0,15 m/s om tochtverschijnselen te vermijden. De locatie van de perforaties van het textielkanaal zijn aangepast aan de temperatuur van de gepulseerde lucht. Het textielkanaal bezit de mogelijkheid om gewassen te worden. Daarvoor dienen de nodige voorzieningen aanwezig te zijn om het kanaal gemakkelijk te demonteren. C.14.5. Flexibele luchtkanalen C.14.5.1. Thermisch en akoestisch geïsoleerde flexibele luchtkanalen Het thermisch en akoestisch geïsoleerd flexibel luchtkanaal bestaat uit een microgeperforeerde binnenslang die is opgebouwd uit 2 lagen aluminiumlaminaat en 2 lagen polyesterfolie, en een uiterst sterke buitenmantel uit een gemetalliseerde dubbele polyesterlaag die versterkt is met een glasvezeldraad. De ruimte tussen beide slangen is opgevuld met een laag anti-allergische minerale wol van 25 mm dikte met thermische en akoestische isolerende eigenschappen. De isolatielaag is van het binnenste luchtkanaal gescheiden door een tussenliggende polyesterlaag die moet voorkomen dat isolatievezeldeeltjes in de luchtstroom terecht komen. Het materiaal bevat geen PVC en vormt geen toxische dampen bij brand. De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. De plaatsing dient te geschieden in functie van de akoestische eisen en de specificieke werfsituatie. Minimum bedrijfstemperatuur ≤ -30°C Maximum bedrijfstemperatuur binnenkanaal ≥ 200°C TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 91/166
Maximale luchtsnelheid Wanddikte binnenkanaal Wanddikte buitenmantel Thermische geleidbaarheid isolatielaag Maximale bedrijfsdruk Brandklasse
≥ 25 m/s ≥ 57 µm ≥ 30 µm ≤ 0,040 W/mK ≥ 1.500 Pa A1
C.14.5.2. Thermisch geïsoleerde flexibele luchtkanalen Het thermisch geïsoleerd flexibel luchtkanaal bestaat uit een binnenslang die is opgebouwd uit 1 laag aluminiumlaminaat en 2 lagen polyesterfolie, en een uiterst sterke buitenmantel uit een gemetalliseerde dubbele polyesterlaag die versterkt is met een glasvezeldraad. De ruimte tussen beide slangen is opgevuld met een laag anti-allergische minerale wol van 25 mm dikte met thermisch isolerende eigenschappen. Het materiaal bevat geen PVC en vormt geen toxische dampen bij brand. De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. De plaatsing dient te geschieden in functie van de akoestische eisen en de specificieke werfsituatie. Minimum bedrijfstemperatuur ≤ -20°C Maximum bedrijfstemperatuur binnenkanaal ≥ 100°C Maximale luchtsnelheid ≥ 20 m/s Wanddikte binnenkanaal ≥ 30 µm Wanddikte buitenmantel ≥ 30 µm Thermische geleidbaarheid isolatielaag ≤ 0,040 W/mK Maximale bedrijfsdruk ≥ 2.000 Pa Brandklasse minimaal A2 C.14.5.3.
Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen
C.14.5.3.1. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen in kunststof Het niet-geïsoleerd flexibel luchtkanaal bestaat uit een flexibele slang uit polyester, versterkt met een tussen de lagen aangebrachte stalen spiraaldraad. De binnen- én buitenlaag wordt gevormd door een copolymeerlaag met een grijze kleur. De specifieke laagopbouw geeft het luchtkanaal een hoge mechanische sterkte. Het materiaal is zelfdovend bij brand. Het materiaal is goed bestand tegen zuren en basen en in beperkte mate tegen solventen. De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. Minimum bedrijfstemperatuur ≤ -25°C Maximum bedrijfstemperatuur ≥ 70°C Maximale luchtsnelheid ≥ 30 m/s Wanddikte ≥ 250 µm Maximale bedrijfsdruk ≥ 3.000 Pa Maximaal lineair drukverlies 5 Pa/m C.14.5.3.2. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen in aluminium Het niet-geïsoleerd flexibel luchtkanaal bestaat uit een spiraalvormig gewikkelde geprofileerde metalen strook vervaardigd uit een eenlagige aluminiumlegering. Het luchtkanaal heeft een hoge mechanische sterkte en beschikt over een zekere brandbestendigheid. Het materiaal is goed bestand tegen solventen en in beperkte mate tegen zuren en basen. Het materiaal is PVC-vrij zodat bii brand geen toxische stoffen vrijkomen. De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. Minimum bedrijfstemperatuur ≤ -30°C Maximum bedrijfstemperatuur ≥ 250°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 92/166
Maximale kortstondige temperatuur ≥ 400°C Maximale luchtsnelheid ≥ 25 m/s Wanddikte ≥ 80 µm Thermische weerstand ≥ 0,6 m²K/W Maximale bedrijfsdruk ≥ 2.000 Pa Maximaal lineair drukverlies 25 Pa/m De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. De plaatsing dient te geschieden in functie van de akoestische eisen en de specificieke werfsituatie.
C.14.5.3.3. Niet-geïsoleerde flexibele luchtkanalen met brandweerstand Het niet-geïsoleerd flexibel luchtkanaal bestaat uit een flexibele slang die is opgebouwd uit 6 lagen laminaat van aluminium en polyester, versterkt met een tussen de lagen aangebrachte stalen spiraal. De buitenlaag wordt gevormd door een antistatische copolymeerlaag met een grijze kleur. De specifieke laagopbouw geeft het luchtkanaal een hoge mechanische sterkte en temperatuurbestendigheid en verleent het zijn brandwerend karakter. Het materiaal is goed bestand tegen diverse solventen en in beperkte mate tegen zuren en basen. De flexibels moeten opgehangen worden en mogen niet los op bijvoorbeeld het systeemplafond gelegd worden. Minimum bedrijfstemperatuur ≤ -30°C Maximum bedrijfstemperatuur ≥ 140°C Maximale luchtsnelheid ≥ 30 m/s Wanddikte ≥ 45 µm Maximale bedrijfsdruk ≥ 2.500 Pa Maximaal lineair drukverlies 5 Pa/m Brandklasse A1
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 93/166
C.15. EIND- EN TUSSENGESCHAKELDE EENHEDEN VAN LUCHTKANAALNETTEN C.15.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN EN 779 Stoffilters voor algemene ventilatie - Bepaling van de filterprestatie NBN EN 1751 Ventilatie van gebouwen - Onderdelen van het luchtverdeelsysteem Aërodynamische beproeving van dempers en afsluiters NBN EN 1506 Ventilatie van gebouwen - Ronde dunwandige metalen luchtkanalen van plaatmetaal en verbindingsstukken – Afmetingen NBN EN 1822 Luchtfilters met een hoog rendement (EPA, HEPA en ULPA) NBN EN ISO 7235 Geluidsleer - Laboratoriummeetprocedures voor geluiddempers in kanalen en luchtverdeelsystemen - Tussenschakelverzwakking, stromingsgeluid en totaal drukverlies NBN EN 12237 Ventilatie van gebouwen - Luchtleidingen - Sterkte en lekdichtheid van ronde dunwandige metalen leidingen NBN EN 13180 Ventilatie in gebouwen - Luchtkanalen - Afmetingen en mechanische eisen voor flexibele kanalen NBN EN 13779 Ventilatie voor niet-residentiële gebouwen - Prestatie-eisen voor ventilatie- en luchtbehandelingssystemen NBN EN 13501 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen NBN EN 15727 Ventilatie van gebouwen - Ventilatiekanalen en componenten voor ventilatiekanalen, lekkageclassificatie en beproeving C.15.1. Luchtroosters C.15.1.1. Regels voor dimensionering en selectie van luchtroosters De afmetingen van de roosters moeten bepaald worden i.f.v. de opgegeven luchtdebieten, de opgelegde maximum geluidsniveaus en de maximale eindsnelheid in de leef- of werkzone (cfr bestek deel A). De luchtsnelheid ter hoogte van het roostervlak bedraagt maximaal 2 m/s voor pulsieroosters en 4 m/s voor extractieroosters. Roosters die bestemd zijn voor de inbouw in een deur of bouwdeel moeten steeds worden voorzien zijn van een omlijsting of tegenkader, zodat de bevestiging van de roosters niet zichtbaar is. De kleur van de luchtroosters wordt door de bouwheer bij de monstervoorlegging gekozen uit het standaardgamma van de leverancier. Tenzij uitdrukkelijk anders gespecifieerd, dient er minimaal te kunnen worden gekozen uit 5 standaard afwerkingskleuren, waaronder minimaal de varianten natuurkleur aluminium en wit RAL 9002. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, zijn de roosters uitgerust met een inrichting die toelaat het debiet te regelen. Voor kanaal- of wandinbouwroosters met evenwijdige roostervinnen gebeurt de afregeling door een klepregister met meerdere contraroterende lamellen. Bij wervelroosters gebeurt de inregeling door middel van een vlinderklep of diafragmaklep. De regeling van de kleppen moet kunnen gebeuren zonder de roosters te demonteren. C.15.1.2.
Pulsie- en extractieroosters
C.15.1.2.1. Roosters voor wand- of kanaalinbouw Luchtroosters, roosterbinnenwerken en roosterbanden, geschikt voor luchttoevoer en –afvoer en bestemd voor inbouw in wanden, vloeren en borstweringen. De roosters bestaan uit een omlopende flens (vervalt bij roosterbinnenwerken) met horizontaal of verticaal gemonteerde en afzonderlijk instelbare of vaste frontlamellen. De omlopende flenzen zijn in verstek afgekort en naadloos aan elkaar verbonden met een rondom lopende afdichting. De montage geschiedt met of zonder inbouwraam d.m.v. een zichtbare of een verdekte schroefbevestiging met stansgaten, of een verdekte bevestiging met klemveren. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 94/166
Om de luchtverdeling te optimaliseren worden aan de achterzijde van het rooster geleidelamellen of andere accessoires gemonteerd die via het frontrooster zonder demontage versteld kunnen worden. De roosters zijn naargelang de toepassing vervaardigd uit geanodiseerd aluminium geprofileerde staalplaat met gefosfateerd oppervlak, in een elektrodompelbad gelakt en gemoffeld en bestand tegen hoge vochtigheidssituaties zonder veranderingen te ondergaan verzinkte staalplaat Achterliggende accessoires voor frontroosters van aluminium, staal of verzinkt staal zijn vervaardigd uit geprofileerde of gezette staalplaat met gefosfateerd oppervlak en nadien d.m.v. een elektrodompelbad zwart gelakt (RAL 9005) en gemoffeld, bestand tegen hoge vochtigheid zonder veranderingen te ondergaan. Standaard doorgangsrooster: Aluminium rooster zonder hoeveelheidsregelaar met horizontale vaststaande frontpanelen en met verdekte schroefbevestiging. De lamellen bestaan uit balkvormige profielen van ca. 20 mm breed en 5 mm dik. De afstand tussen de lamellen bedraagt 10 à 15 mm.. Doorgangsrooster voor wand- of deurinbouw: Aluminium rooster bestaande uit een geprofileerd kader waarin vaste horizontale visgraatvormige schoepen zijn aangebracht. De afwerking gebeurt, naargelang de dikte van de deur of wand, met een geprofileerd tegenkader of met een tweede rooster. Het deurrooster voor een donkere kamer is bijkomend voorzien van een donkere plaat zodanig dat er geen lichtdoorlaat plaatsvindt. Pulsie- en extractieroosters met verticale lamellen: Rooster uit staal met verticale, afzonderlijk instelbare druppelvormige frontlamellen en geïntegreerde instelbare luchthoeveelheidsregelaar. De roosters zijn tevens geschikt voor kanaalinbouw. Pulsie- en extractieroosters met horizontale lamellen: Rooster uit staal met horizontale, afzonderlijk instelbare druppelvormige frontlamellen met verdekte schroefbevestiging en geïntegreerde luchthoeveelheidsregelaar en afzonderlijk instelbare gelijkrichterlamellen. Pulsie- en extractieroosters met vaste lamellen: Aluminium rooster met horizontale vaststaande frontlamellen en verdekte schroefbevestiging, voorzien van een geïntegreerde luchthoeveelheidsregelaar. C.15.1.2.2. Roosters voor plafondmontage C.15.1.2.2.1. Plafondwervelroosters Het plafondwervelrooster in vierkante of ronde uitvoering met vaste lamellen is ontworpen voor een wervelvormig horizontaal uitblaaspatroon met hoge inductie. Het rooster bestaat uit een gestanst frontrooster met radiaal geplaatste luchtrichtlamellen dat d.m.v. een centrale schroef demonteerbaar is. Het rooster is voorzien van een ringvormige diffusor. Het rooster is geschikt voor inbouw d.m.v. klembevestiging in systeemplafonds tot 20 mm dik, of is uitgevoerd als combinatie rooster/aansluitkast met ronde luchtkanaalaansluiting. Het wervelroostertype met aansluitkast is voorzien van een geïntegreerde luchthoeveelheidsregeling die kan bediend worden zonder het rooster te demonteren. Het wervelrooster is opgebouwd uit volgende onderdelen en materialen: frontrooster van gestanste sendzimir verzinkte staalplaat, nadien voorzien van een poederlakcoating in standaard wit RAL 9010 ringvormige diffusor en verloopstuk uit aluminium met gefosfateerd oppervlak en nadien gelakt in standaard wit RAL 9010 volgens het elektroforeseprocede, bestand tegen hoge vochtigheidssituaties zonder veranderingen aansluitkast van sendzimir verzinkte staalplaat
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 95/166
C.15.1.2.2.2. Lijnroosters Verstelbaar spleetvormig rooster voor variabele luchthoeveelheden, traploos regelbaar in het bereik 100% tot 25%. Het lijnrooster bestaat uit een esthetisch geprofileerd frontrooster geschikt voor inbouw in systeemplafonds, en is voorzien van 1 tot 4 luchtuitstroomsleuven. Het lijnrooster is uitgerust met een opgebouwde aansluitkast die inwendig geïsoleerd is en is bovendien uitgerust met een luchtdebietregelaar en gemonteerde eindstukken. Het wervelrooster is opgebouwd uit volgende onderdelen en materialen: frontrooster en eindafsluitingen uit profielen in mat geanodiseerd aluminium of gemoffeld volgens de RAL kleurenkaart luchtrichtlamellen uit ABS, zelfdovend, niet brandend afdruipend, standaard kleur zwart gemonteerde aansluitkast van sendzimir verzinkte staalplaat volgens DIN 17162, isolatie met minerale wol. C.15.1.2.2.3. Rond extractieventiel Het extractieventiel bestaat uit een ring en een schotel. De ring is met een randafdichting uitgerust om een goede bevestiging te verkrijgen. De luchthoeveelheidsinstelling gebeurt door het verdraaien van de schotel, waardoor de grootte van de spleetbreedte bepaald wordt. De montage van het inbouwraam gebeurt d.m.v. een schroefverbinding. De frontdelen, het inbouwraam, het draadeinde en de moer zijn gemaakt van witte slagvaste kunststof (polysterol). C.15.1.3. Regeninslagvrije buitenluchtroosters De buitenluchtroosters zijn volledig vervaardigd uit geëxtrudeerde aluminium profielen die nadien werden geanodiseerd. De horizontale schoepen zijn speciaal geprofileerd waardoor regeninslag bij alle weersomstandigheden verhinderd wordt. De onderste horizontale schoep is zo vervaardigd dat ze tevens als lekdrempel dienst doet. Aan de binnenzijde van het luchtrooster bevindt zich een metalen gaas of traliewerk uit gegalvaniseerde staaldraad met een dikte van ca.1 mm dikte en een maaswijdte van minimaal 1 cm x 1 cm. Dit traliewerk is stevig aan het buitenluchtrooster bevestigd met bevestigingsmiddelen uit roestvast staal 1.4301 zodat dit niet gaat trillen of lawaai gaat produceren onder invloed van de wind of de ventilatieluchtstroom. De voeg tussen het rooster en de wand waarin het rooster gemonteerd is wordt opgevuld met een waterdichte elastische dichting. Het maximaal toegelaten drukverlies over de rooster bedraagt 25 Pa. C.15.2. Automatische afsluitkleppen C.15.2.1.
Gemotoriseerde kleppen
C.15.2.1.1. Rechthoekige luchtdichte jalouzieklep De jalouzieklep is geschikt voor het afsluiten van luchtstromen in kanaalnetten voor luchttoevoer of luchtafvoer. De behuizing van de afsluitklep bestaat uit een rechthoekig raamwerk vervaardigd uit aluminium profielen, voorzien van flenzen met voorgeboorde gaten voor montage tegen een luchtkanaal of luchtbehandelingskast. Het klepblad bestaat uit meerdere tegengesteld gekoppelde scharnierende lamellen vervaardigd uit aluminium profielen. De assen waarop deze lamellen zijn bevestigd zijn uit verzinkt staal en roteren in kunststof lagerbussen. De kleplamellen zijn op de zijkanten en de langszijden voorzien van een elastische dichting die de luchtdichtheid in gesloten toestand verzekert. De lamellen zijn onderling gekoppeld d.m.v. een extern stangenstelsel uit verzinkt staal en externe tandwielen vervaardigd uit een duurzame antistatische kunststof Het verstellen van de klep gebeurt d.m.v. een extern op de aandrijfas te monteren elektrische servomotor. De behuizing van de afsluitklep beschikt minimaal over luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. Het klepblad heeft minimaal luchtdichtheidsklasse 3 volgens NBN EN 1751. De afsluitklep is bestand tegen temperaturen tot 70°C.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 96/166
C.15.2.1.2. Ronde luchtdichte afsluitklep De afsluitklep is geschikt voor het afsluiten van luchtstromen in kanaalnetten voor luchttoevoer of luchtafvoer. De afsluitklep bestaat uit een cilindervormige behuizing vervaardigd uit gegalvaniseerd plaatstaal. Het ronde klepblad is eveneens vervaardigd uit gegalvaniseerd staal en is op de rand voorzien van een afdichtingsstrip uit thermoplastisch elastomeer. De as roteert in glijlagers uit polyurethaan. De behuizing van de afsluitklep beschikt minimaal over luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. Het klepblad heeft minimaal luchtdichtheidsklasse 3 volgens NBN EN 1751. De afsluitklep is op beide uiteinden voorzien van een insteekverbinding met rubberen afdichtingsstrip voor verbinding met het luchtkanaalnet, of is ook verkrijgbaar als geflensde uitvoering. De bediening van de klep gebeurt bij middel van een op de as gemonteerde elektrische servomotor. Materiaalkenmerken:
Temperatuurbereik Maximaal toelaatbare werkdruk
10 – 50°C 1.500 Pa
C.15.2.2. Zelfsluitende overdrukjaloezieklep De behuizing van de afsluitklep bestaat uit een rechthoekig raamwerk vervaardigd uit aluminium profielen, voorzien van een kader of flenzen met voorgeboorde gaten voor montage tegen een wand of luchtkanaal. De zelfsluitende kleplamellen zijn vervaardigd uit aluminium en zijn op excentrisch gemonteerde assen bevestigd waardoor zij onder invloed van hun eigen gewicht sluiten. Het openen van de afsluitklep gebeurt naargelang de montagezin onder invloed van de heersende over- of onderdruk gegenereerd door het ventilatiesysteem. De zelfsluitende overdrukjalouzieklep is enkel geschikt voor verticale montage met het scharnierpunt van de lamellen aan de bovenzijde geöriënteerd. C.15.3. Luchthoeveelheidsregelaars C.15.3.1.
Luchthoeveelheidsregelaars in gegalvaniseerd staal
C.15.3.1.1. Mechanische luchthoeveelheidsregelaar in gegalvaniseerd staal voor constant luchtdebiet (CAV) De mechanische luchthoeveelheidsregelaar is een zelfstandige, zonder hulpenergie werkende regelklep die het luchtdebiet dat zij doorlaat constant houdt op een vooraf ingestelde referentiewaarde. Het werkingsprincipe is gebaseerd op het bereiken van een evenwicht tussen een sluitende kracht uitgeoefend door de luchtstroming over de klep, en een openende kracht uitgeoefend door een bladveer. De openende kracht uitgeoefend door de bladveer wordt geregeld door het instellen van het referentiedebiet op de uitwendig aangebrachte schaalverdeling voor de luchthoeveelheid. De luchthoeveelheidsregelaar is toepasbaar voor luchttoevoer- en luchtafvoersystemen. De regelklep vertoont een betrouwbare en nauwkeurige werking in het verschildrukbereik van 50 tot 1.000 Pa. De luchthoeveelheidsregelaar is onderhoudsvrij en in elke stand monteerbaar. De balk- of cilindervormige behuizing is vervaardigd uit gegalvaniseerde staalplaat. De behuizing van de afsluitklep beschikt minimaal over luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. Strengere luchtdichtheidseisen kunnen worden opgelegd in deel D van het bestek. De aansluiting op het kanalennet gebeurt d.m.v. kanaalaansluitflenzen of insteekmof met rubberen dichtingsring. De regelklep is lichtlopend gelagerd in een teflongecoate glijlager en voorzien van een regelbalg die bijkomend werkt als dempingselement voor stabilisatie van de klepbeweging. De luchthoeveelheidsregelaar is ook verkrijgbaar als akoestisch voorgeïsoleerde uitvoering of als uitvoering met bijhorende geluidsdemper. Bovendien kunnen alle varianten optioneel worden uitgerust met een elektrische servomotor voor het automatisch wijzigen van het ingestelde referentieluchtdebiet. In voorkomend geval dient de servomotor minimaal de standen 0 % (luchtklep volledig gesloten) en 100 % (luchtklep volledig geopend) te kunnen innemen. In bepaalde gevallen dient tenminste nog 1 bijkomende tussenliggende positie kunnen worden ingenomen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 97/166
Materiaalkenmerken:
Instelbereik luchtdebiet Drukregelbereik Materiaal bladveer Materiaal regelbalg Voedingsspanning Stuursignaal servomotor Isolatiemateriaal geluidsdemper
traploos ca.15% - 100% ≤ 50 tot ≥ 1.000 Pa RVS polyurethaan 24 VAC 0 - 10 VDC minerale wol met glasvezeldoek
C.15.3.1.2. Luchthoeveelheidsregelaar in gegalvaniseerd staal voor variabele luchtdebieten (VAV) De luchthoeveelheidsregelaar is een regelklep met externe hulpenergie voor systemen waarin variabele luchtdebieten moeten worden gerealiseerd. Op ieder moment wordt het gevraagde luchtdebiet geleverd doordat de regelklep bij middel van een op de klepas gemonteerde servomotor de juiste positie inneemt. Het werkingsprincipe is gebaseerd op het meten van de gemiddelde dynamische druk in de aanstroomsectie van de luchthoeveelheidsregelaar. Via een regelmodule wordt deze druk omgezet in een stuursignaal voor de servomotor die de regelklep aandrijft. De drukmeetvoorziening, de regelmodule en de servomotor maken integraal deel uit van de luchthoeveelheidsregelaar en worden gemonteerd in de fabriek. De aansturing van de regelklep kan gebeuren op luchtverschildruk, luchtdebiet of (verschil)druk in de geventileerde ruimte. De luchthoeveelheidsregelaar is toepasbaar voor luchttoevoer- en luchtafvoersystemen en in elke stand monteerbaar. De regelklep vertoont een betrouwbare en nauwkeurige werking in het verschildrukbereik van 20 tot 1.500 Pa. De mechanische onderdelen van de luchthoeveelheidsregelaar zijn onderhoudsvrij. De luchthoeveelheidsregelaar is in de fabriek ingesteld op het gevraagde nominale debiet. Een wijziging van het nominale debiet is naderhand eenvoudig mogelijk zonder demontage van de luchthoeveelheidsregelaar door de configuratieparameters in de stuurmodule aan te passen. De stand van de regelklep is uitwendig visueel afleesbaar en bovendien ook uitleesbaar vanuit de regelmodule via een gebouwbeheersysteem. De luchthoeveelheidsregelaar wordt geselecteerd met een reserve van 25% van het gevraagde debiet; d.w.z. dat het maximaal regelbare debiet van de luchthoeveelheidsregelaar tenminste 25% groter moet zijn dan het in de fabriek ingestelde luchtdebiet. De luchthoeveelheidsregelaar is beschikbaar in een ronde of rechthoekige uitvoering. De behuizing is vervaardigd uit gegalvaniseerd plaatstaal en voorzien van flensaansluitingen of steekverbindingen voor koppeling met de luchtkanalen of eventuele andere appendages (vb. geluidsdemper, verwarmingsbatterij,..). Het klepblad is vervaardigd uit verzinkte staalplaat, de glijlagers uit kunststof en de druksensorbuizen uit aluminium. De behuizing van de luchthoeveelheidsregelaar beschikt minimaal over luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. Het klepblad heeft minimaal luchtdichtheidsklasse 3 volgens NBN EN 1751. Strengere luchtdichtheidseisen kunnen worden opgelegd in deel D van het bestek. De luchthoeveelheidsregelaar is standaard uitgerust met een geïntegreerde geluidsdemper. Optioneel is de luchthoeveelheidsregelaar ook verkrijgbaar als akoestisch voorgeïsoleerde uitvoering of ook als uitvoering met bijkomende externe geluidsdemper. Indien deze laatsten noodzakelijk zijn om te kunnen voldoen aan de akoestische eisen (cfr. bestek deel A) dient de prijs hiervan te zijn vervat in die van de luchthoeveelheidsregelaar. Materiaalkenmerken:
Instelbereik luchtdebiet Regelnauwkeurigheid Drukregelbereik Maximale luchtsnelheid Toelaatbare bedrijfstemperatuur
traploos ca.15% - 100% ca. ± 10% van ingestelde waarde ≤ 20 tot ≥ 1.500 Pa ≥ 20 m/s 10 – 50°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 98/166
Voedingsspanning Stuursignaal servomotor Iolatiemateriaal geluidsdemper
24 VAC 0 - 10 VDC minerale wol met glasvezeldoek
C.15.5. Filterkasten C.15.5.1. Standaard filterkast De standaard filterkast is bestemd voor de duurzame en efficiënte inbouw van luchtfilters in kanaalnetten voor luchttoevoer of luchtafvoer. De filterkast is geschikt voor het toepassen van filterelementen met filtratieklasse G4 tot en met F9. In de filterkast moeten filterelementen met onderstaande standaard afmetingen kunnen gemonteerd worden: H 305 mm x B 305 mm, filterlengte ca. 600 à 700 mm H 610 mm x B 610 mm, filterlengte ca. 600 à 700 mm H 305 mm x B 610 mm, filterlengte ca. 600 à 700 mm H 610 mm x B 910 mm, filterlengte ca. 600 à 700 mm H 305 mm x B 910 mm, filterlengte ca. 600 à 700 mm De filterkast bestaat uit een dubbelwandige omkasting uit gegalvaniseerde staalplaat waartussen een laag thermische isolatie uit minerale wol van is aangebracht of is opgebouwd volgens een gelijkwaardige constructie. De filterkast is uitwendig eventueel voorzien van een eindlaklaag. In de zijwand van de filterkast is een toegangsluik voorzien voor het vervangen van de filterelementen. Het luik is uitgerust met scharnieren of kan in zijn geheel worden weggenomen van de filterkast. Hiertoe is het voorzien van handvaten. Het luik wordt bij middel van klemmen of bouten met handgreep tegen de zitting van de filterkast geklemd. De luchtdichtheid tussen luik en filterkast wordt verzekerd door een elastische dichtingsstrip. De filterkast is inwendig voorzien van een rastervormig frame uit gegalvaniseerde staalprofielen waarin de filterelementen worden bevestigd bij middel van spanclips. Op de filterkast zijn meetpunten aangebracht voor het aansluiten van een verschildrukmeter. Over elke filterkast wordt een verschildrukvoeler met lokale uitlezing geplaatst. De verschildruk over de filter wordt ook via het automatisch regelsysteem gemeld aan het gebouwbeheersysteem én lokaal gesignaleerd middels een rode verklikkerlamp op het elektrisch stuurbord van de ventilatie. C.15.5.3. Filterelementen De luchfilterelementen zijn geclassificeerd volgens de luchtfiltratieklassen gedefinieerd in NNB EN 779 en NBN EN 1822. Er worden uitsluitend filterelementen met gestandaardiseerde afmetingen van de hierna vermelde groottes toegepast. De afmetingen zijn benaderende waarden. grootte 1/4 305 mm x 305 mm (voor luchtfilter 287 mm x 287 mm) grootte 1/1 610 mm x 610 mm (voor luchtfilter 592 mm x 592 mm) grootte 1/2 305 mm x 610 mm (voor luchtfilter 287 mm x 592 mm) grootte 3/2 610 mm x 910 mm (voor luchtfilter 592 mm x 892 mm) grootte 3/4 305 mm x 910 mm (voor luchtfilter 287 mm x 892 mm) De lengte van het filterelement is afhankelijk van de filtratieklasse, het nominale luchtdebiet en het filtertype, doch varieert typisch van ca. 150 mm tot ca. 700 mm. Vlakke groffilters: Het filterelement bestaat uit een stevig kader met daarin het filtermateriaal uit ongeweven synthetische vezels. Het filterelement is vochtbestendig en wordt voornamelijk toegepast als voorfilter in ventilatiesystemen ter bescherming van zakkenfilters met een hogere filtratieklasse. De vlakke groffilters worden toegepast in de filtratieklassen G3, G4 en M5. Toelaatbaar aanvangsdrukverschil ≤ 75 Pa Maximaal toelaatbaar einddrukverlies ≥ 250 Pa Einddrukverlies bij filtervervanging 200 Pa
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 99/166
Zakkenfilters: Zakkenfilters worden toegepast in luchtbehandelingskasten en in filterkasten die rechtstreeks zijn ingebouwd in de luchtkanalen. De filterelementen bestaan uit tot zakken ineengenaaid glasvezeltextiel. De zakkenfilters worden altijd zodanig geplaatst dat de zakken verticaal hangen. De zakkenfilters behouden hun eigenschappen en stabiliteit bij temperaturen tot 70°C en relatieve luchtvochtigheden tot 100 °%. Het gebruik van synthetische zakkenfilters is niet toegestaan. De doorgangsluchtsnelheid doorheen het luchtfiltermedium mag niet meer bedragen dan 0,15 m/s. De zakkenfilters worden toegepast in de filtratieklassen M5, F7 en F9. Toelaatbaar aanvangsdrukverlies o filtratieklasse M5 ≤ 80 Pa o filtratieklasse F7 ≤ 130 Pa o filtratieklasse F9 ≤ 200 Pa Maximaal toelaatbaar einddrukverlies ≥ 450 Pa Einddrukverlies bij filtervervanging 250 Pa EPA- en HEPA-filters: (H)EPA-filterelementen worden toegepast in veeleisende of kritische toepassingen voor het uitfilteren van schadelijke, toxische of radioactieve stoffen en micro-organismen. De filterelementen bestaan uit een groot aantal gevouwen lagen uit hoogkwalitatief en vochtbestendig glasvezelpapier. Het aldus gevormde filterpakket wordt gevat in een robuust en lekvrij kader uit MDF, verzinkte staalplaat of RVS 1.4401. De HEPA-filters worden toegepast in de filtratieklassen E12, H13 en H14. Toelaatbaar aanvangsdrukverlies o filtratieklasse E12 ≤ 250 Pa o filtratieklasse H13 ≤ 250 Pa o filtratieklasse H14 ≤ 250 Pa Maximaal toelaatbaar einddrukverlies ≥ 600 Pa Einddrukverlies bij filtervervanging 450 Pa C.15.6. Geluiddempers C.15.6.1. Geluidsdemper voor rechthoekige luchtkanalen De geluiddempers zijn van het type coulissengeluiddemper, samengesteld uit panelen opgevuld met een akoestisch absorberende stof. De behuizing van de geluidsdemper is vervaardigd uit verzinkte staalplaat met machinaal aangebracht verstevigingsrillen. De coulissen zijn eveneens vervaardigd uit verzinkte staalplaat met verstevigingsrillen die tot een geprofileerd raamwerk zijn samengevoegd. De frontzijden van de coulissen hebben een gestroomlijnd profiel om turbulenties en luchtweerstand te reduceren. Het akoestisch isolatiemateriaal van de geluidsdemper bestaat uit stijve platen minerale wol met een aan de luchtstroomzijde opgelijmd glasvezelvlies. Het materiaal is trilvast, duurzaam, onrotbaar, bestand tegen ongedierte en vormvast. Eigenschappen van de akoestische isolatie: Soortelijke massa ca. 35 kg/m³ Toegelaten luchtsnelheid ≥ 15 m/s Toelaatbaar drukverschil bij nominaal luchtdebiet ≤ 75 Pa Maximum bedrijfstemperatuur 100°C Brandgedrag klasse A2L-s1,d0 Gedrag bij vocht niet hygroscopisch, niet capillair Corrosiegedrag niet agressief, geschikt op alle metaalsoorten De geluidsdemper mag eventueel uit verschillende delen bestaan, rekening houdend met de beschikbare ruimte en de stabiliteit.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 100/166
De geluiddempers die aangeduid zijn op de plannen en/of opgenomen zijn in de meetstaat gelden als minimum vereisten. Indien bijkomende geluidsdempers nodig zijn om te kunnen voldoen aan de akoestische eisen (cfr. bestek deel A) dient de aannemer hiermee rekening te houden in zijn offerte, en deze te verrekenen in de posten waarop zij betrekking hebben. Hoedanook zijn alle maatregelen die tijdens de uitvoeringsfase moeten worden getroffen opdat de gerealiseerde installaties zouden voldoen aan de akoestische eisen van het bestek, ten laste van de aannemer. C.15.6.2.
Geluidsdempers voor ronde luchtkanalen
C.15.6.2.1. Standaard ronde geluidsdemper De geluidsdemper is van het cilindrische type bestemd voor inbouw in ventilatiesystemen voor luchttoevoer of luchtafvoer. De geluidsdemper bestaat uit twee concentrische cilindervormige mantelbuizen vervaardigd uit verzinkte staalplaat. De buitenmantel bestaat uit een gesloten volle plaat en vormt de behuizing, de binnenmantel bestaat uit een geperforeerde plaat. Aan beide uiteinden is de geluidsdemper voorzien van een voorgeboorde flens of een insteekmofmet aangehechte elastische dichtingsring voor de aansluiting op ronde gegalvaniseerd stalen luchtkanalen. De ruimte tussen beide mantels is opgevuld met een 50 of 100 mm dikke akoestische isolatielaag uit minerale wol. De tussenschakeldemping beantwoordt aan NBN EN ISO 7235 Eigenschappen van de akoestische isolatie: Soortelijke massa ca. 35 kg/m³ Toegelaten luchtsnelheid ≥ 15 m/s Toelaatbaar drukverschil bij nominaal luchtdebiet ≤ 75 Pa Maximum bedrijfstemperatuur 100°C Brandgedrag klasse A2L-s1,d0 Gedrag bij vocht niet hygroscopisch, niet capillair Corrosiegedrag niet agressief, geschikt op alle metaalsoorten De behuizing voldoet aan luchtdichtheidsklasse B conform NBN EN 1751.
C.15.6.2.2. Ronde geluidsdemper met kern De geluidsdemper is van het cilindrische type bestemd voor inbouw in ventilatiesystemen voor luchttoevoer of luchtafvoer. De geluidsdemper bestaat uit twee concentrische cilindervormige mantelbuizen vervaardigd uit verzinkte staalplaat. De buitenmantel bestaat uit een gesloten volle plaat en vormt de behuizing, de binnenmantel bestaat uit een geperforeerde plaat. Concentrisch in de binnenmantel is een bijkomende kern aangebracht die zorgt voor een zeer aanzienlijke extra geluidsdemping, vooral in de hoge en lage octaafbanden. Aan de instroomzijde van de geluidsdemper is deze kern voorzien van een speciaal gevormde aanstroomconus om het drukverlies en turbulenties te beperken. Aan beide uiteinden is de geluidsdemper voorzien van een voorgeboorde flens of een insteekmofmet aangehechte elastische dichtingsring voor de aansluiting op ronde gegalvaniseerd stalen luchtkanalen. De ruimte tussen beide mantels is opgevuld met een 50 of 100 mm dikke akoestische isolatielaag uit minerale wol. De tussenschakeldemping beantwoordt aan NBN EN ISO 7235 Eigenschappen van de akoestische isolatie: Soortelijke massa ca. 35 kg/m³ Toegelaten luchtsnelheid ≥ 15 m/s Toelaatbaar drukverschil bij nominaal luchtdebiet ≤ 75 Pa Maximum bedrijfstemperatuur 100°C Brandgedrag klasse A2L-s1,d0 Gedrag bij vocht niet hygroscopisch, niet capillair Corrosiegedrag niet agressief, geschikt op alle metaalsoorten De behuizing voldoet aan luchtdichtheidsklasse B conform NBN EN 1751.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 101/166
C.15.6.2.3. Ronde flexibele geluidsdemper De geluidsdemper is van het type bestemd voor inbouw in ventilatiesystemen met ronde luchtkanalen voor luchttoevoer of luchtafvoer. De geluidsdemper bestaat uit twee concentrisch samengevoegde cilindervormige flexibele buizen vervaardigd uit aluminium. De buitenmantel bestaat uit een luchtdichte gesloten flexibele aluminiumbuis die de behuizing vormt, de binnenmantel wordt gevormd door een flexibele buis vervaardigd uit geperforeerde aluminiumplaat. Aan beide uiteinden is de geluidsdemper voorzien van een voorgeboorde flens of een insteekmofmet aangehechte elastische dichtingsring voor de aansluiting op ronde gegalvaniseerd stalen luchtkanalen. De ruimte tussen beide mantels is opgevuld met een 50 of 100 mm dikke akoestische isolatielaag uit minerale wol. De tussenschakeldemping beantwoordt aan NBN EN ISO 7235 Eigenschappen van de akoestische isolatie: Soortelijke massa ca. 35 kg/m³ Toegelaten luchtsnelheid ≥ 15 m/s Toelaatbaar drukverschil bij nominaal luchtdebiet ≤ 75 Pa Brandgedrag klasse A2L-s1,d0 Gedrag bij vocht niet hygroscopisch, niet capillair Corrosiegedrag niet agressief, geschikt op alle metaalsoorten De behuizing voldoet aan luchtdichtheidsklasse B conform NBN EN 1751.
C.15.8. Afzuigarmen C.15.8.2. Afzuigarmen voor las- en rookafvoerende toepassingen De extractiearm is zelfdragend en opgebouwd uit: een multifunctionele afzuigkap (minimum Ø160) met inbegrepen: o een aan/uit-schakelaar voor een geïntegreerde lamp o een aan/uit-schakelaar voor de aansturing van een regelklep of extractor een gebruiksvriendelijke volledig flexibele afzuigarm om zoveel mogelijk posities te kunnen innemen voor een afzuiging de nodige bevestigingsstukken, profielen en console voor bevestiging aan het extractiekanaal en bevestiging tegen de muur of plafond.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 102/166
C.16. VENTILATIETOESTELLEN VOOR RUIMTEKLIMATISATIE C.16.0. Algemeen Voor zover de in de hiernavolgende bestekartikels gevraagde specificaties dit niet onmogelijk maken dienen alle toestellen over het Eurovent-label te beschikken. C.16.1. Ventiloconvectoren Algemeen: Het basisframe is opgebouwd uit verzinkte staalplaat waarin alle elektrische, aëraulische en eventuele verwarmings- en koeltechnische onderdelen worden ondergebracht. Het geheel is voorzien van een decoratieve kunststof of gelakte metalen omkasting en geschikt voor wand-, vloer- of plafondopbouw of inbouw in verlaagde plafonds. De zijwanden van de omkasting zijn uit kunststof met dezelfde kleur, volkomen vrij van scherpe hoeken of kanten. De eventuele toegangen tot het elektrisch gedeelte en het hydraulisch gedeelte worden beschermd door esthetische afschermluiken uit kunststof, die eenvoudig te openen zijn zonder gereedschap. De filterafdeklijst voor reiniging of uitwisselen van de filter is in dezelfde kleur als de omkasting voorzien. Toestellen die vrij opgesteld worden voor een raam kunnen op vraag worden uitgerust met een achterwand in dezelfde uitvoering als de omkasting. Steunvoetjes, aanzuigroosters, aanzuigsecties en mengsecties onder de omkastingen zijn vervaardigd uit onbreekbare kunststof of metaal. In het tweede geval zijn de desbetreffende delen behandeld tegen corrosie en afgewerkt met een eindlaklaag. Het uitblaasrooster is vervaardigd uit kunststof of aluminium, handmatig richtbaar en vrij van scherpe kanten of hoeken. Alle delen die eventueel als koude- of geluidsbruggen zouden kunnen beschouwd worden, zijn met isolatiemateriaal met gesloten celstructuur bekleed. Toestellen met koeling zijn standaard voorzien van een condensbak uit verzinkte staalplaat die doorloopt tot onder de waterzijdige verbindingen, leidingen en ventielen. De condensbak is onderaan voorzien van een celneopreenisolatie om condensvorming aan de buitenzijde te voorkomen. Afhankelijk van de gewenste bedieningszijde worden alle waterzijdige aansluitingen links of rechts van het toestel voorzien. Ventilatoren: De ventilatoren zijn opgebouwd uit verzinkte staalplaat, dubbelzijdig zuigend, geluidsarm en volledig onderhoudsvrij. Ze bezitten een radiaalwaaier met voorwaarts gebogen schoepen, statisch en dynamisch uitgebalanceerd (klasse Q = 2,5). De lagering is van het type kogellagers (onderhoudsvrij). Werkingsgarantie volgens DIN norm: 40.000 bedrijfsuren. De gebruikte ventilatoren hebben een steile drukstabiele curve. Dit geeft een stabiel werkingspunt (luchtdebiet) bij variarende drukval over de filter ingevolge vervuiling. Anderzijds kunnen zij ook voldoende druk opbouwen zodat aansluiting op een beperkt kanalennet in een vals plafond mogelijk is. Elke ventilator wordt aangedreven door een condensatormotor 230 V, standaard uitgevoerd met 7 snelheden waarvan er minimaal 3 aangesloten worden. Deze keuze van de 3 snelheden dient, indien nodig, achteraf op de werf zeer gemakkelijk wijzigbaar te zijn. Afhankelijk van de bouwgrootte van het toestel worden 1-2 of 3 afzonderlijke radiaalventilatoren per toestel gemonteerd. De motor wordt inwendig beveiligd door thermocontacten. De beschermingsgraad van de ventilatormotor is IP44. Alle toestellen worden, met of zonder regeling, steeds elektrisch bedraad tot op een klemmenstrook. De geluidsdruk uitgedrukt in dB(A) of uitgezet in NR grafiek dient opgegeven te worden voor een ruimte van 100 m³ en een nagalmtijd van 0,5 sabine. Zowel op de aanzuig- als op de uitblaaszijde kan een geluiddemper gemonteerd worden. Koel- en verwarmingsbatterijen: TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 103/166
De batterijen zijn opgebouwd uit koperen pijpen voorzien van aluminium lamellen. De maximum werkdruk bedraagt 16 bar en de maximum aanvoertemperatuur van het verwarmingsmedium 110°C. De aansluitingen van de leidingen gebeuren rechtstreeks op de batterij met schroefdraadaansluiting ½” binnendraad. De batterijen zijn standaard voorzien van een ontluchtingsventiel en een aflaatkraantje voor alle bouwtypes ventiloconvector. Om een groter uitwisselingsoppervlak te bekomen is de batterij opgesteld onder een hoek van 45°. Voor de functies verwarming en koeling dienen afzonderlijke batterijen te worden voorzien. Luchtfilters: De toestellen zijn uitgerust met een dubbele laag mattenfilters, klasse G2 (volgens EN779), die in een verzinkt stalen uitwisselraam bevestigd worden. Dit raam is in zijn geheel eenvoudig uittrekbaar en geïntegreerd in de omkasting, afgeschermd door een filterafdeklijst in dezelfde kleur als de omkasting die met speciale drukveersluitingen een probleemloze filterwisseling toelaat zonder de omkasting of andere delen te demonteren. Automatische regeling: Het gemotoriseerde regelventiel en de modulerende regelunit met meetvoeler in de aanzuiglucht zijn voorzien binnen de omkasting van de ventiloconvector. Via een vast regelpaneel, te plaatsen tegen een wand in de ruimte kan de gebruiker de gewenste temperatuur instellen binnen vast ingestelde grenzen die alleen gewijzigd kunnen worden via het GBS door de bevoegde diensten. Het bedieningspaneel bevat eveneens een keuzefunctie “uitsluitend ventileren”/’koelen-verwarmen” en een keuzeschakelaar voor het instellen van de ventilatorsnelheid met tenminste tenminste de standen “auto”, “laag”, “midden” en “hoog”. In de stand “auto” wordt de ventilatorsnelheid automatisch bevolen door de regelunit in functie van de stand van het gemotoriseerde regelventiel.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 104/166
C.21. AUTOMATISCHE REGELING C.21.1. Algemeen De automatische regeling is elektronisch en onderverdeeld in 3 hiërarchische niveaus die niet noodzakelijk allemaal aanwezig zijn: het installatieniveau (voelers, gemotoriseerde kranen, eindregelaars,…) het automatiseringsniveau (regelaars, I/O modules,…) het gebouwmanagementniveau (GBS op terminal server of andere supervisiesoftware) C.21.3. Modulerende regelkranen C.21.3.1. Algemene kenmerken voor alle regelkranen De modulerende kranen zijn van het type klep en klepzitting, bestand tegen een mediumtemperatuur van 120°C en een omgevingstemperatuur van 50°C. De stand van de klep moet duidelijk afleesbaar zijn en het regelbereik bedraagt tenminste 100 op 1. De Kv waarde van de modulerende kraan wordt zodanig gekozen dat een regelautoriteit ≥ 0,5 verkregen wordt. De modulerende driewegkranen kunnen als verdeelorgaan of als mengorgaan opgesteld worden. De modulerende regelkranen zijn uitgerust met elektrische actuatoren. Met uitzondering van de kleine thermo-elektrische aandrijvingen voor ruimteklimatisatietoestellen (radiatoren, ventiloconvectoren, naverwarmingsbatterijen,…) kunnen de actuatoren ook steeds door handmatige bediening worden gepositioneerd, bijvoorbeeld bij defect van de motor of wegvallen van het stuursignaal. C.21.3.2.
Modulerende driewegregelkraan voor enkelvoudige toestellen
Toepassing: In kleine verwarmings- of koelbatterijen in ontspandozen, ventilo's, enz.. voor een opstelling in verdeling (tenzij elders uitdrukkelijk anders vermeld). Het lichaam is vervaardigd uit brons en is voorzien van schroefdraadaansluiting voor de montage van de servomotor. De inbouw gebeurt met schroefkoppelingen zodat de kraan uitneembaar is. Het geheel met servomotor is voorzien van een handinstelknop. Kegel en spindel zijn uitgevoerd in RVS (AISI 316). Zitting in roestvrij staal tot DN 20. De zitting maakt integraal deel uit van het huis vanaf DN 25. De slag van de klep bedraagt 5,5 mm. Nominale werkdruk: PN 16 Diameters: DN 15 tot DN 40 C.21.3.3.
Modulerende driewegregelkraan DN 20 tot en met DN 40
Toepassing: In radiatorkringen, verwarmings- en koelkringen van de verluchtingsinstallaties, en opstellingen in menging. Het lichaam is vervaardigd uit messing of brons. De inbouw gebeurt met schroefkoppelingen (uitwendige schroefdraad) zodat de kraan uitneembaar opgesteld is. Het huis is voorzien van een roestvrij stalen ingeschroefde of geperste zitting. Kegel en spindel zijn uitgevoerd in RVS (316). De spindelafdichting kan zonder demontage van de afsluiter uitgewisseld worden. De slag van de klep bedraagt 20 mm. Nominale werkdruk: PN°16 C.21.3.4.
Modulerende driewegregelkraan vanaf DN 50
Toepassing: In radiatorkringen, verwarmings- en koelkringen van de verluchtingsinstallaties. Het lichaam van de kraan is vervaardigd uit gietijzer en heeft flensaansluitingen. Het huis is voorzien van een roestvrij stalen zitting. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 105/166
De spindel is uitgevoerd in RVS (316). De sleufkegel is uitgevoerd in messing. De spindelafdichting kan zonder demontage van de afsluiter uitgewisseld worden. De slag van de klep bedraagt 20 mm tot en met DN 80 en 40 mm vanaf DN 100. Nominale werkdruk: ≥PN 10 C.21.3.5. Modulerende tweewegregelkraan met geïntegreerde drukcompensatieregeling De tweewegkraan met geïntegreerde drukcompensatie is een regelafsluiter die de functies van inregelafsluiter en drukstabilisatie combineert binnen één behuizing. Het lichaam is vervaardigd uit gietijzer en bestaat uit één geheel met twee belangrijke interne onderverdelingen: een stroomopwaarts ingebouwde tweewegregelafsluiter gevolgd door een drukcompensatieinrichting. Aan de instroomzijde van de tweewegkraan bevindt zich een interne impulsleiding die de heersende systeemdruk overbrengt op de stroomopwaartse zijde van het membraan van de drukcompensatie. De positie van het membraan wordt geregeld door een interne veer en de drukopbouw aan de uitstroomzijde van de tweewegkraan. Hierdoor wordt de interne verschildruk in de regelafsluiter over de drukcompensatieinrichting gezet in plaats van over de tweewegkraan. De kraan is vervaardigd uit volgende materialen: kraanlichaam gietijzer EN-GJS-400 zittingsafdichting EPDM rubber kegel, regelkegel, spindel ≤ DN50: EPDM > DN50: RVS temperatuurbereik -10°C - +110°C drukklasse ≥ PN16 De tweewegkraan met geïntegreerde drukcompensatie kan worden uitgerust met een servomotor. Kranen tot en met DN50 zijn uit te voeren met schroefkoppelingen. Kranen vanaf DN65 zijn uit te voeren met flenzen PN16. Bijzondere nota: In voorkomend geval dat er een verschil zou optreden tussen de slaglengte van deze kraan en de gebruikte servomotor zijn volgende elementen in acht te nemen: Bij gebruik van actuatoren van de leverancier van het regelmateriaal: De kraan moet groter gedimensioneerd worden daar er reeds een indrukking geschiedt ten gevolge van het verschil in slaglengtes. De Kv-waarde moet bij indrukking (= montage actuator) de gewenste Kv-waarde zijn die het systeem vereist. Bij gebruik van actuatoren van de leverancier van het kraanwerk: De reactie/sluit/open-tijden van de actuator van het kraanwerk dienen mee te worden geïntegreerd in de regelapparatuur teneinde een perfecte één op één relatie te bekomen. De aannemer houdt hiermee rekening bij zijn inschrijving. Alle extra kosten die hiermee gepaard gaan, zijn mee vervat in de eenheidsprijzen van deze kranen. C.21.4. Servomotoren C.21.4.1.
Algemeen
Gemeenschappelijke kenmerken:
voedingsspanning: 24 V stuurspanning: 0 – 10 V (modulerend) beschermingsgraad: IP 54
C.21.4.2. Servomotor voor modulerende regelkranen voor enkelvoudige toestellen De servomotor is voorzien van een onderhoudsvrije synchroonmotor. Hij heeft een schroefkoppeling voor opbouw op de modulerende regelkraan.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 106/166
Bijzondere kenmerken:
opgenomen vermogen: 3 VA nominale slag: 5,5 mm minimum nominale kracht: 300 N looptijd openen: 35 sec.
C.21.4.3. Servomotor voor modulerende regelkranen voor kringen Type : universele elektrische servomotor (tot en met DN 80) of elektrohydraulische servomotor met een lineaire uitgang voor directe montage en koppeling. Bijzondere kenmerken: opgenomen vermogen: 6,5 VA resp.18 VA (28 VA vanaf DN 100 en voor vlinderkleppen) nominale slag: 20 mm (40 mm vanaf DN 100) minimum nominale kracht: 700 N (2800 N vanaf DN 100 en voor vlinderkleppen). looptijd openen: 30 s (2 min vanaf DN 50) looptijd sluiten 35 resp. 15 s.(20 s vanaf DN 100) Servomotoren voor vlinderkleppen zijn uitgerust met hulpcontacten voor terugmelding en hebben een looptijd van 125 s voor openen resp. sluiten.
C.21.4.4.
Servomotoren voor luchtkleppen
Algemeen De aandrijving kan als motor voor luchtkleppen tot ca. 3 m² toegepast worden. Voor open - dicht regeling wordt het besturingscommando verkregen via bv. een afstandsbesturing of een handschakelaar. Bij modulerende kleppenregeling worden de servomotoren met een stuurspanning van 0 - 10 V voorzien. De draaibeweging van de omkeerbare aandrijfmotor wordt door een kamwielaandrijving overgezet en daarna overgedragen op een tandheugelsegment. De aandrijving kan direct op een drijfas (10 tot 18 mm) van de luchtklep geplaatst worden en met de klembeugel bevestigd worden. Verder dient de motor aan de achterzijde met de meegeleverde universeel toepasbare verdraaiingsbeveiliging tegen verdraaiing geborgd te worden. De aandrijving heeft geen eindschakelaars. Zij is tegen overbelasting beveiligd. De draaihoek is mechanisch op 95° begrensd. Bij het bereiken van de klep- en motoraanslag stopt de motor automatisch. De aandrijving kan met een drukknop in het deksel van de behuizing buiten werking gesteld worden. Zolang de knop ingedrukt is, kan de aandrijving gemakkelijk met de hand bediend worden. De stand wordt op een schaal 0 - 10 aangewezen. Indien er eindstanden moeten gesignaleerd, tussenstanden geschakeld of standsafhankelijke stuurbevelen gecreëerd moeten worden, dan kunnen er 1 of 2 extra hulpschakelaars opgebouwd en op de gewenste schakelstand ingeregeld worden. Technische kenmerken: stuurspanning: 24 V - 50 Hz opgenomen vermogen: 3 VA (6 VA met veerteruggang ) draaimoment: 12 Nm looptijd: 80 - 150 sec. looptijd sluiten: 15 sec. (met veerteruggang) omgevingstemperatuur: - 30°C tot 50°C beschermingsklasse: IP 44 Verdraaiingshoek: mech. op 95° begrensd standaanduiding: 0 - 10 Nota: Servomotoren voor luchtkleppen op buitenlucht (aanzuig en uitblaas) en brandkleppen zijn uitgerust met veerteruggang.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 107/166
C.21.4.5. Servomotor voor vlinder- of kogelafsluiters De elektrische of elektrohydraulische servomotor is ontworpen om rechtstreeks te worden gemonteerd op en gekoppeld met de bedieningsas van de afsluiter. Het betreft een servomotor bestemd voor afsluiters met een roterende stelas. De motor roteert in beide draairichtingen. De motor kan worden gemonteerd met de afsluiteras verticaal naar boven of horizontaal gericht. De rotatiehoek van de servomotor tussen de positie ‘open’ en ‘gesloten’ van de afsluiter bedraagt 90°. De looptijd voor volledig openen resp. sluiten bedraagt ca. 30 seconden voor afsluiters met een open/dicht-functie, en ca. 120 seconden voor modulerende afsluiters met een regelfunctie. Bij het bereiken van de eindkoers wordt de voedingsspanning naar de aandrijfmotor automatisch uitgeschakeld. De servomotor is verder uitgerust met eindeloopcontacten voor de terugmelding van de posities ‘open’ en ‘gesloten’ naar het GBS via de DDC-regeling. De servomotor laat te allen tijde een handmatige bediening van de afsluiter toe zonder iets te moeten demonteren. De servomotor is daartoe uitgerust met een ontgrendelingsmechanisme dat de overbrenging inwendig loskoppeld van de aandrijvende motor. De positie van de afsluiter kan worden afgelezen op de servomotor door middel van een schaalverdeling of een andere markering die toelaat om vast te stellen of de afsluiter geopend of gesloten is. Bijzondere kenmerken: voedingsspanning 24 of 230 VAC stuurspanning 0/2 -10 VDC beschermingsklasse IP4x of beter aandrijfkoppel i.f.v. applicatie en afsluiterdiameter, typisch 4 … 40 Nm opgenomen vermogen 5 … 20 VA C.21.5. Meetvoelers C.21.5.1. Algemeen Tenzij anders vermeld zijn de meetvoelers niet regelbaar of voorzien van een display. De precisie van de meetvoelers moet beantwoorden aan de nauwkeurigheid waarmee de regeling van de ruimtecondities moet worden gegerandeerd. C.21.5.2. Ruimtetemperatuurvoeler met vast instelpunt De ruimtetemperatuurvoeler met vast instelpunt is een niet-regelbare ruimtevoeler zonder externe bedieningsmogelijkheid. Vanuit een hoger hiërarchisch niveau in de regeling (GBS of regelaars) kan het setpunt voor de ruimtetemperatuur eventueel wel worden gewijzigd. De opnemer bevindt zich in een esthetische behuizing die slechts d.m.v. mechanisch gereedschap verwijderbaar is. De behuizing en de basisplaat zijn vervaardigd uit duurzame kunststof. De temperatuuropnemer bestaat uit een PTC-weerstand met een hoge weerstandswaarde. De opnemers worden onderling gekenmerkt door een hoge mate van precisie en uniformiteit zodat hun karakteristieken dezelfde zijn en zij onderling volledig verwisselbaar zijn. De temperatuuropnemers hebben t.o.v. hun weerstandsgrafiek een maximale afwijking van ± 0,5 K. Ze zijn beschermd tegen corrosie en moeten gedurende tenminste twee jaar hun juiste weerstandswaarde behouden. Meetbereik ≤ +5°C tot ≥ +40°C Tijdsconstante ≤ 7 min Beschermingsgraad IP30 C.21.5.4. Buitentemperatuurvoeler De buitentemperatuurvoeler bestaat uit een meetelement ondergebracht in een weersbestendig huis uit kunststof. De temperatuuropnemer bestaat uit een PTC-weerstand met een hoge weerstandswaarde. De opnemers worden onderling gekenmerkt door een hoge mate van precisie en uniformiteit zodat hun karakteristieken dezelfde zijn en zij onderling volledig verwisselbaar zijn. De temperatuuropnemers hebben t.o.v. hun weerstandsgrafiek een maximale afwijking van ± 0,5 K.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 108/166
Ze zijn beschermd tegen corrosie en moeten gedurende tenminste twee jaar hun juiste weerstandswaarde behouden. Beschermingsgraad ≥ IP 43 C.21.5.5. Watertemperatuurvoeler De dompelbuis (huls) is vervaardigd uit RVS (AISI 316) en de minimale voelerlengte bedraagt 100 mm. Het meetgeheel bevindt zich minimum 5 cm diep in het medium, in tegenstroom geplaatst. De voeler moet uitneembaar zijn zonder dat het medium dient afgesloten te worden.Het huis bestaat uit kunststof voorzien van een PG 11 kabelinvoeropening.Het basiselement is een PTC-weerstand. Beschermingsgraad ≥ IP 42 C.21.5.6. Kanaaltemperatuurvoeler De kanaaltemperatuuropnemer bestaat uit een kunststof behuizing en een buigzaam meetelement. Het huis bevat de aansluitklemmen en is voorzien van een PG 11 kabelinvoeropening. Op het huis is een klembevestiging voor het aanbrengen van de montageflens voorzien. De montageflens is een afzonderlijk deel terwijl het meetelement en het huis één geheel vormen. Minimale lengte van het meetelement bedraagt 400 mm.H et basiselement is een PTC-weerstand. Beschermingsgraad ≥ IP 32 C.21.5.7. Ruimtevoeler voor relatieve vochtigheid en temperatuur De niet regelbare ruimtevoeler bevindt zich in een esthetische omkasting en is slechts d.m.v. mechanisch gereedschap verwijderbaar. De behuizing en de basisplaat zijn in kunststof. Het basiselement voor de relatieve vochtigheidsmeting is een capacitieve sensor. Het basiselement voor temperatuur is een P.T.C.- weerstand. Het uitgangssignaal is 0 - 10V voor beide meetgrooheden. Beschermingsgraad ≥ IP30 C.21.5.8. Kanaalvoeler voor relatieve vochtigheid en temperatuur De kanaalopnemer bestaat uit een kunststof huis en een staafopnemer. Het huis bevat de aansluitklemmen en de meetschakeling en is voorzien van een PG 11 kabelinvoeropening. Op het huis is een klembevestiging voor het bevestigen van de montageflens voorzien. De montageflens is een afzonderlijk deel terwijl de meetelementen en het huis één geheel vormen. Het basiselement voor de relatieve vochtigheidsmeting is een capacitieve sensor. Het basiselement voor temperatuur is een PTC-weerstand. Het uitgangssignaal is 0 - 10V voor beide meetgrootheden. Beschermingsgraad ≥ IP42 C.21.5.9. Luchtkwaliteitsvoeler De luchtkwaliteitsvoeler wordt in het luchtterugnamekanaal geplaatst indien de ventilatie automatisch start bij bezetting (b.v. d.m.v. aanwezigheidsvoeler); in de andere gevallen wordt deze in de ruimte geplaatst. De plaatsing in het luchtkanaal gebeurt door middel van speciaal montagetoebehoren. De voeler is uitgerust met twee voelerelementen: een selectief foto-akoestisch element voor CO2-meting. een te verhitten tinoxyde-halfgeleider voor VOC-meting (verbrandingsgassen in de lucht - rokers) De luchtkwaliteitsvoeler bevindt bevindt zich in een esthetische omkasting en is slechts d.m.v. mechanisch gereedschap verwijderbaar. De behuizing en de basisplaat zijn uit kunststof. Technische kenmerken:
voedingsspanning: 24V 20% 50Hz regeling: microprocessor uitgang: 0 - 10V DC type uitgang: analoog of aan/uit in functie van de vereiste regeling meetbereik: 0 - 2000 ppm nauwkeurigheid: 5% gevoeligheid: 20 sec opgenomen vermogen: 3VA max. beschermingsklasse ≥ IP 30
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 109/166
C.21.6. Beveiligingscomponenten C.21.6.1. Vorstbeveiligingsthermostaat voor luchtgroepen De vorstbeveiligingsthermostaat bestaat uit een dampgevulde capillaire voeler van 6 m lengte (of 2 m lengte voor batterijen van max. 0,4 m²). Deze voeler is zo geconstrueerd en dient zo aangebracht, dat steeds de laagste temperatuur wordt gemeten, ook in geval van stratificatie. Dampdrukvariaties in het capillair veroorzaken een verplaatsing van het verwarmd diafragma die via een inductief meetsysteem wordt omgezet naar een analoog 0..10 V DC stuursignaal. Daarnaast beschikt de unit over een potentiaalvrij contact (instelbare vorstdrempel). De vorstbeveiligingsunits opereren als autonome regelaars zonder tussenkomst van de regelunit die de luchtgroep bestuurt, ongeacht of de luchtgroep uitgeschakeld is, in werking is of in derogatiemodus werkt. Het analoog stuursignaal wordt (hardwarematig) opgeteld bij het modulerend signaal dat door het centraal regelsysteem aan de gemotoriseerde kraan wordt gegeven. Het analoog stuursignaal start vanaf de ingestelde vorstdrempel + 6°C. Het bereikt zijn maximum waarde (10 V) bij de ingestelde vorstdrempel. Op dat ogenblik worden via het potentiaalvrij contact de ventilator stilgelegd en de buitenluchtkleppen gesloten. Deze situatie dient doorgemeld te worden als “algemeen alarm luchtgroep” via het centraal regelsysteem naar het hoogst aanwezige supervisieniveau (bv. centraal beheersysteem). Op de betr. elektrische borden licht het signaal “algemeen alarm” op (zie beschrijving borden). Via deze autonome regeling wordt ook de minimumtemperatuur in de batterijsectie gegarandeerd wanneer de luchtgroep buiten werking is. Met behulp van een draaiknop zijn er drie werkingsmogelijkheden instelbaar : automatische reset van het potentiaalvrij contact manuele reset van het potentiaalvrij contact d.m.v. aanwezige resetknop test C.21.6.2. Elektronische verschildrukvoeler met digitale uitlezing De verschildrukvoelers voor het meten van drukverliezen over filters, geluiddempers en onder- of overdrukken in lokalen zijn uitgerust met een digitale indicatie voor aflezing van de verschildrukken. De voeler meet het drukverschil door middel van een membraan uit siliconrubber. De verplaatsing van het membraan wordt in een elektrisch signaal omgevormd. De aanpassing van het drukmeetbereik is instelbaar met een potentiometer. De verschildrukvoeler bestaat uit een tweedelig kunststofhuis en omvat een elektronische plaat, voelerelement, klemmenreeks, potentiometer en een LCD display. Standaardmeetbereik : 0 ...100 / 250 / 500 / 3.000 Pa Het meetbereik is instelbaar tussen 40 en 100 % van het standaard meetbereik. De nauwkeurigheid: ± 1 % van het standaard meetbereik. De tijdsconstante: minder dan 1 seconde. Uitgangsignaal: analoog 0 - 10V Voedingsspanning: 24 V Beschermingsgraad: IP 55 C.21.6.3 Verschildrukschakelaar Toepassing: verschildrukbewaking (werking ventilator, b.v.) De verschildruk tussen twee drukaansluitingen vervormt een met een veer voorgespannen siliconen diafragma, dat een langdurige stabiliteit van de schakelpunten garandeert. Uitwendige individuele schaalaanduiding voor precisieinstelling van in- en uitschakeldrempel. Behuizing uit glasvezelversterkt polycarbonaat. C.21.6.4 Aanwezigheidsdetector De aanwezigheidsdetector is een autonoom toestel dat warmte-uitstralende elementen in een bepaalde zone detecteert.Het is specifiek ontworpen voor gebruik in lokalen waar zich personen bevinden (stilstaand of bewegend). De bewegingssensor in het toestel is een passieve infrarooddetector met hoge gevoeligheid. De plaatsing van het toestel is zowel horizontaal (plafond) als verticaal (muur) mogelijk.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 110/166
Het aantal toestellen per lokaal dient zo bepaald te worden, dat de aanwezigheid van een persoon gedetecteerd wordt ongeacht zijn positie in het lokaal. Technische kenmerken:
voedingsspanning opgenomen vermogen spanningsloos relaiscontact regelbare inschakeltijd regelbare uitschakelvertraging voelerelement verticale regelbare detectiehoek horizontale detectiehoek detectiebereik zittende personen Detectiebereik gaande personen bedrijfsomgeving beschermingsgraad
230 V - 50 Hz 1,5 VA 230 V – 5 A 0 tot 300 sec 0,5 tot 30 min (in te stellen op 30 min.) 2 pyroëlektrische voelers 3,3 tot 55° 180° 6 x 12 m 10 x 20 m 0 tot 50°C / 10 tot 80 % rel. luchtvochtigheid IP 50
C.21.7. Bijzondere voorwaarden voor plaatsing van elektronische apparaten Plaatsing van elektronische regelapparatuur: Uitgangscontacten van regelaars uitgerust met microprocessoren sturen altijd tussenrelais met een beperkt aanspreekvermogen. Alle regelpanelen en functiemodules zijn te voorzien in het elektrisch bord aan de rechterzijde. Alle bekabelingen zijn begrepen in de prijs van de elektrische verbindingen. Aansluitingen – verbindingen: Alle aansluitingen en verbindingen worden volgens de technische voorschriften van de leverancier van de regelapparatuur uitgevoerd. Voeding elektronische regelapparatuur 24 V: De elektronische regelapparatuur wordt via een scheidingstransformator 230 V/24 V gevoed waarvan één zijde van de secundaire aan de aarde verbonden wordt (kunstmatig nulpunt). Plaatsing meetapparatuur: De plaats van meetapparatuur in ruimten, zoals aanwezigheidsdetectoren, thermostaten en voelers, die niet rechtstreeks gemonteerd worden op leidingen, kanalen of apparaten, wordt bepaald in overleg met de werfleiding. C.21.10.
Verzamelalarmen
Elke storing of gebeurtenis in de installatie die resulteert in het genereren van een alarm in het DDCregelsysteem dient als één verzamelalarm middels een rode signaallamp op het elektrisch bord te worden gevisualiseerd. Ten behoeve van de activering van deze signaallamp dient 1 extra digitale uitgang op de I/O-modules of controller van het DDC-regelsysteem te worden voorzien. Daarenboven dient verplicht ook nog 1 bijkomende digitale uitgang op de I/O-modules of controller te worden gereserveerd welke eventueel gebruikt kan worden als verzamelcontact van alle kritische alarmen in de installatie. Deze digitale uitgang wordt door derden verbonden met een ingang van een multiplexer die is aangesloten op het interne telefoonnetwerk van KU Leuven. Bij activering van het kritisch verzamelalarm komt op de Centrale Dispatch een gecodeerde oproep binnen welke de operatoren in staat stelt om een gepaste noodprocedure op te starten. Deze alarmdoorseining verloopt parallel aan de alarmdoorseining via het GBS.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 111/166
C.21.12.
Toegangscode voor apparaten met beveiligde toegang
Regeltechnische apparatuur waarbij het manipuleren van de systeemwaarden (configuratieinstellingen, regelsetpunten, onderhoudsdata, datalogs, etc.) door niet-geautoriseerde personen niet is toegestaan worden beveiligd door middel van een alfanumerieke toegangscode. Standaard dient voor al deze apparaten, ongeacht hun aard, dezelfde 3-digits toegangscode 101 te worden geprogrammeerd. In voorkomend geval van een toegangscode met meer dan 3 digits zullen de voorliggende digits als 0 worden ingegeven. Bij een 5 digits toegangscode wordt dat bijvoorbeeld 00101.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 112/166
C.22. ELEKTRISCHE UITRUSTING C.22.1. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing (bij tegenspraak hebben de eerstgenoemde voorrang op de volgende): het Algemeen Reglement op de Elektrische installaties (A.R.E.I.) de eisen van de plaatselijke stroomleverende maatschappij onderhavig bestek EN 60204-1 van 1994 NBN C63-439 het typebestek 105 (meest recente uitgave) het typebestek nr. 400 (meest recente uitgave) het aanvullend bestek deel 400.001 en 400.B.01 C.22.2. Motoren Vanaf een vermogen van 300 W dient de motor driefasig te zijn uitgevoerd, tenzij de geleverde voeding monofasig is en het om een kleine installatie gaat met een max. totale aansluitstroom van 16 A. De isolatieklasse van de wikkelingen is F en de opwarmingsklasse is B volgens NBN C51-101(1986) bijlage A. Beschermingsgraad: min. IP 42 of volgens specifieke vermelding in een artikel. Servicefactor: aangepast aan de toepassing (Sx) Lagers: tot en met 22 kW zijn de lagers levensgesmeerd en onderhoudsvrij, erboven worden smeernippels voorzien op de lagerschilden (minimum aantal bedrijfsuren 25.000) Aanloop: motoren tot en met 2,5 kW lopen rechtstreeks aan,motoren groter dan 2,5 kW lopen aan via de verder beschreven motoraanzetters C.22.3 Bescherming, bediening en signalisatie van elektrische toestellen De mogelijkheid tot handbediening en de signalisatie worden gerealiseerd zoals beschreven in de artikels C.22.4.4.15. Bedienings en signaaleenhedenC.22.4.4.16. Noodstop drukknoppen C.22.4.4.21. Derogatieschakelaars (DS) Een veiligheidsschakelaar dient geplaatst wanneer vanuit de plaats waar de motor zich bevindt, het elektrisch bord niet zichtbaar is. Bediening van een veiligheidsschakelaar dient te worden gemeld zoals hardwarematige derogatie. C.22.4. Elektrische borden C.22.4.1. Algemene gegevens Het elektrisch bord is van het modulaire hangende of staande kasttype met uitsluitend verticaal scharnierende deurpanelen. Beschermingsgraad min. IP 55-5. Het wordt uitgevoerd in plaatstaal. De deuren zijn max. 80 cm breed en worden onbuigzaam geconstrueerd uit plaatstaal van min 2 mm dikte met dubbel omgezette randen. De bordafmetingen dienen zodanig te zijn, dat het bord op de toegewezen plaats kan worden opgesteld en voldaan wordt aan de vereisten vermeld in de paragraaf “Algemene schikking van de onderdelen”. Alle deuren draaien minstens open over een hoek van 130° en zijn tevens voorzien van voldoende verstevigingsprofielen en inliggende scharnieren, waarvan de scharnierstiften uittrekbaar zijn. Wanneer de hoogte groter is dan 0,5 m moeten er minimum twee vergrendelpunten op de deur voorzien worden. Bij de dubbeldeur uitvoering wordt de linkerdeur voorzien van de sluitlip. De rechterdeur wordt voorzien van een slot dat bedienbaar is met een sleutel met een vierkante, driehoekige of ronde gevelugelde kop. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 113/166
Aan de binnenkant van de deuren dienen documenten- en tekeninghouders voorzien te worden, zodat alle documenten zoals gevraagd in artikel “Technische bundel” in het bord kunnen worden ondergebracht. Het frame van het bord bestaat uit geprofileerde staalplaat van min. 2 mm, volledig gelast en voorzien van rubberen afdichtingen. De bodem is voorzien van een bodemplaat met rubberen afdichting. Aan de bovenzijde van het bord is een grote diepgetrokken flensopening aangebracht die voorzien wordt van een wartelplaat (met rubberen afdichting) met de nodige doordrukflenzen voor de wartelingangen van de elektrische kabels. Steeds worden de correcte warteldoorvoeren aangebracht. Het opspuiten van warteldoorvoeren wordt niet toegelaten. Wanneer kabels onderaan toekomen en/of vertrekken dient een kabelrangeersokkel voorzien te worden. De montageplaat (kleur RAL 2000) is aan alle zijden omgezet om een stabiel vlak te verkrijgen en is uit staalplaat van min 2,5 mm dikte vervaardigd. De montageplaat is d.m.v. glijmoeren in de C profielen, die aan de boven- en onderzijde van de kast en in diepte verstelbaar aangebracht zijn, bevestigd. Het bord wordt na ontvetting, fosfatering en spoeling d.m.v. anodische elektroforese voorzien van een grondlaag van min 25 micrometer. Aan de buitenzijde wordt een structuurpoederlak aangebracht bestaande uit een polyester-epoxy poedercoating (RAL 7032) met een laagdikte van min. 80 micrometer. C.22.4.2. Algemene schikking van de onderdelen De toestellen zijn van het type met aansluiting langs de voorzijde. Modulaire toestellen dienen op een standaard DIN rail gemonteerd te worden; de rails en de overige apparatuur zijn te bevestigen op de montageplaat. Voor de tussenafstanden dient men rekening te houden met de specificaties van de fabrikanten; onderdelen dienen vervangen te kunnen worden zonder demontage van andere toestellen en/ of draden. De apparatuur in het bord wordt logisch gegroepeerd. Zo worden apparaten van dezelfde aard en dezelfde functie op dezelfde horizontale lijnen opgesteld. Bovendien worden alle apparaten welke betrekking hebben op hetzelfde deel van de installatie in éénzelfde zone van het bord aangebracht. In elke bordmodule dient minstens 20 % vrije ruimte te zijn. Deze reserveruimte moet toelaten eventuele bijkomende toestellen te plaatsen op dezelfde wijze als de oorspronkelijk opgestelde. Dit geldt ook voor de uitwendige bediening en signalisatie. Alle nodige maatregelen om de invloed van elektromagnetische storingen (EMC) op alle hieraan gevoelige apparatuur uit te sluiten, dienen getroffen te worden. Zo zullen o.a. alle elektronische apparaten gegroepeerd en gescheiden worden met een tussenafstand van minstens 0,15 m van het sterkstroomgedeelte door een metalen tussenschot bevestigd aan het metalen frame van het bord. Het gedeelte van de elektronische regelapparatuur bevindt zich in de regel langs de rechterzijde van het bord; in geval van een bord bestaande uit slechts één module, is dit deel centraal (op ooghoogte) te plaatsen. Elk elektrisch bord is uitwendig te voorzien van een unieke identificatiecode en de vermelding van de voedingsspanning conform het document KUL_TD_Benoeming_Technische_Componenten_20160115. Alle elementen die zich aan de buitenzijde van het bord bevinden, worden benoemd door middel van graveerplaatjes (witte letters op zwarte achtergrond). Deze worden door middel van boutverbindingen of een gelijkwaardige bevestigingsmethode (geen zelfklevende plaatjes) aangebracht. In de schakelkasten dient de codering te gebeuren op een duurzame wijze volgens richtlijnen KU Leuven. (Markeringen met stift worden niet aanvaard). De aanduidingen mogen niet op de toestellen geplaatst worden, zodat ze bij het uitwisselen niet verloren zouden gaan. Evt. mogen deze wel op de deksels van de draadkanalen aangebracht worden, op voorwaarde dat deze onderling zo gemerkt zijn dat plaatsverwisseling onmogelijk is.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 114/166
C.22.4.3. Elektrische schema’s Alvorens met de constructie van het elektrisch bord aan te vangen legt de aannemer de elektrische schema’s, principeschema's van de regeling, elektronische regelapparatuur, aangevuld met materiaallijsten, klemmenlijsten en kastlay-out (zowel intern als extern) ter goedkeuring aan de bouwheer voor. Pas nadat voornoemde documenten goedgekeurd zijn mag er met de bouw van de elektrische installatie gestart worden. De elektrische schema’s zijn voorzien van kolommen zodanig dat de benamingen gebeuren aan de hand van toestelcode, pagina/kolom. Voor relais en contactoren worden steeds de kruisverwijzingen opgenomen in de schema’s. Alle elektrische componenten dienen in de schema’s te zijn opgenomen. De materiaallijst bezit naast de codering, de omschrijving, de fabrikant en het typenummer ook de specifieke technische specificaties die dusdanig zijn dat men een vervangtoestel zonder opzoekwerk kan bepalen. De elektrische schema’s vermelden o.a. de bordcodering, de voedingsspanning, het nulleiderstelsel en het bord van waaruit de voeding wordt gegeven. In geval van uitbreiding van een bestaand elektrisch bord, dienen de bestaande elektrische schema’s te worden overgetekend en aangepast in functie van de uitbreiding. C.22.4.4.
Apparatuur in het bord
C.22.4.4.1. Railstelsel De algemene energieverdeling gebeurt met een koperen railstelsel. Elk bord is uitgerust met een rail per fase resp. nulleider en een aardrail. De doorsnede van de rails der fasen wordt bepaald in functie van de nominale stroomsterkte van de aangesloten apparaten met gelijktijdigheidsfactor 100% en supplementair 20 % reserve. Hun minimale sectie bedraagt 45 mm². De maximaal toegelaten stroomsterkten in de verticale of horizontale rails met rechthoekige doorsnede zijn vermeld in de tabel B7.2.4. van het bestek nr. 400. De doorsnede van de nulrail en de aardrail bedraagt minimaal de helft van deze der rails voor de fasen met een minimum van 45 mm². De aardrail heeft een klem per aardleiding die er op aangesloten is. De rails moeten met een interval van maximum 1 meter geïdentificeerd worden. (Nulleider lichtblauw, aardrail geelgroen). Hoofdrails moeten in een eigen compartiment behuisd zijn. De rails mogen zich niet achter het voorpaneel bevinden en zijn langsheen de grootste afmeting van de kast geplaatst. C.22.4.4.2. Klemmen Voor de geleiders met een doorsnede kleiner dan 6 mm² wordt er gebruik gemaakt van klemmen waarop de aansluiting van geleiders met minstens 6 mm² doorsnede door het aanspannen van een klemstuk met spanvijs kan gebeuren. De doorverbindingsklemmen zijn van het type "rijgklem" die op een daartoe bestemd profiel worden vastgehaakt. De klemmen worden gemakkelijk bereikbaar en zichtbaar opgesteld (min. 150 mm van de pakkingbussen, voordeuren en compartimentdeksels). Zij worden in reeksen van maximum 20 vastgezet tussen twee eindstukken. Er moeten scheidingen voorzien worden op alle groepen om de klemmen te groeperen in logische afdelingen en tussen vermogenklemmen van verschillende fasen. Besturingsklemmen moeten gescheiden worden van vermogenklemmen. Uitgangsklemmen worden gegroepeerd op een gemeenschappelijke rail in het aansluitgedeelte. Klemmen worden gegroepeerd volgens functie of volgens spanningsniveau. Er moet in elk geval voor gezorgd worden dat de klemmen gemakkelijk te bereiken zijn nadat de bedrading volledig uitgevoerd en beëindigd is. Alle externe verbindingen moeten aan de voorzijde van klemmenblokken gemaakt worden. De klemmen zijn zelfdovend, onbreekbaar, kruipstroomvast en voorzien van een coderingsschildje (3 x 1 cijfer).
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 115/166
Voor geleiders met een doorsnede groter dan 6 mm², wordt gebruik gemaakt van koperen klemmen met een doorsnede identiek aan de doorsnede der voedingsleidingen. De klemmen worden vastgehaakt. Alle klemmen worden individueel genummerd. De klemnummers, spanningsgroepering en het klemmenblok lay-out moeten precies overeenkomen met de bedradingsschema’s, zodat de bedrading - zowel wat betreft montage als onderhoud - snel en doeltreffend kan worden uitgevoerd. C.22.4.4.3. Draadkanalen De geïsoleerde geleiders worden aangebracht in draadkanalen. Deze zijn vervaardigd uit zelfdovend thermoplastisch materiaal. Ze kunnen geopend worden zonder gereedschap. De kanalen bezitten over hun volledige lengte inkepingen die een gemakkelijke plaatsing van de geleiders toelaten. De opstaande lamellen kunnen verwijderd worden. De kanalen zijn voorzien van een vol deksel met doelmatige glijschouders en draadhouders. C.22.4.4.4. Motoraanzetters C.22.4.4.4.1. Sterdriehoekstarters Met de sterdriehoekstarters dient de aanloopstroom beperkt te worden tot een derde van de nominale stroom. Zij zijn door de fabrikant samengebouwd. Zij dienen geschakeld en gedimensioneerd te worden volgens de regels van de kunst. Om minimum inschakelpieken te garanderen zullen de motorwikkelingen van L1/N naar L1/L3, L2/N naar L2/L1 en L3/N naar L3/L2 worden omgeschakeld. De omschakellogica is voorzien van twee tijdschakelaars: een instelbare voor de duur van de aanloop in ster en een tweede voor de stroomloze pauze tussen "stercontacten uit" en "driehoekcontacten in". De tijdsduur hiervan zal ongeveer 50 ms bedragen. C.22.4.4.4.2.
Softstarters
Werkingsprincipe: De sturing geeft initieel een startspanning, die dan oploopt gedurende de aanlooptijd. Bovendien is starten met stroombegrenzing ook mogelijk. Voor vermogens groter dan 15 kW wordt in regime de thyristorbrug gebypasst en gebeurt de voeding rechtstreeks op het net. Hoofd- en bypass-contactoren worden softwarematig aangestuurd vanuit de softstarter en dit zonder bijkomende hardwareregeling. Bij pompsturingen, waar het gevaar bestaat voor waterslag, wordt bij het ontvangen van het stopsignaal de thyristorbrug terug ingeschakeld, zodat deze dan werkt als een ‘soft stop’ om de motor zachtjes te laten uitlopen. De voorkeur wordt gegeven aan het principe van spanningsterugkoppeling. Bovendien moet de mogelijkheid bestaan om te stoppen via gelijkstroominjectie of vrij te stoppen door stroomonderbreking. Technische kenmerken: Toestellen moeten twee thyristoren per fase bevatten (volgestuurde schakeling). In het thyristordeel bevindt zich een ingebouwde thermische beveiliging. Het toestel bezit verder: een startbewaking van aanwezigheid van de drie fasen een stroommeting voor het bewaken van de gevraagde stroombegrenzing beveiliging tegen onder- en overspanning en tegen fase uitval en fase onevenwicht bewaking en alarm via uitgangsrelais De thermische beveiliging en kortsluitbeveiliging van de motor moet gegarandeerd worden, hetzij door een ingebouwde beveiliging van de softstarters (die actief moet blijven tijdens de bypass van de softstarter), hetzij door externe voorzieningen (thermisch relais, snelle zekeringen, …)
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 116/166
Bij grote vermogens moet geforceerde koeling voorzien worden. Bij defect van deze koeling valt de aanzetter af en geeft hij een storingsmelding. Bovendien voldoet het toestel en zijn aansluitingen aan de EMC en de RFI bepalingen. Parameterinstellingen: Volgende waarden zijn instelbaar: aanloop- en uitlooptijd stroombegrenzing nominale motorstroom Spanningsbereik: i.f.v. de beschikbare voedingsspanning Toepassing: Softstarters zijn toe te passen in die gevallen waar sterdriehoekstarters ontoelaatbaar zijn i.v.m. de spanningspiek tijdens de overschakeling van ster naar driehoek, bv. wanneer hierdoor ontoelaatbare belasting van lagers e.d. wordt verwacht. C.22.4.4.5. Automaten C.22.4.4.5.1. Vermogenschakelaars Driefasige hoofdschakelaars moeten 3- of 4-polig zijn met een gegoten behuizing en beantwoorden aan de norm NBN EN 60947-2. Indien de verdeelde nulleider niet fungeert als beschermingsgeleider (PEN) dient deze mee te worden onderbroken. De beveiliging tegen overstromen wordt bekomen d.m.v. magnetische lossers. Deze magnetische lossers zijn niet regelbaar vanaf 160 A maar wel voor de schakelaars met een lagere stroomsterkte. Het moet wel mogelijk zijn op de schakelaars lossers te plaatsen van verschillende waarden (b.v.63, 100, of 160 A op een schakelaar van 160 A) De schakelaars zijn uitgerust met een handschakelknop Onderbrekingsvermogen: 85 kA bij 380 - 415 V, uitschakelcurve C. De schakelaars zijn opgebouwd uit samenvoegbare blokken (afkoppelbare sokkel, vermogenschakelaar, losserblok, klemmen en afdekkappen) Zij hebben een betrouwbare aangeduide scheiding. De handgreep kan slechts dan de stand OPEN aangeven indien alle beweegbare contacten zich in open stand bevinden en gescheiden zijn door een voldoende afstand. Zij hebben een dubbele isolatie en wel: aan de voorzijde voor beveiligingen van de bediende personen tegen directe aanraking voor het elektrische toebehoren teneinde de continuïteit van de uitbating te verzekeren. De mogelijkheid moet bestaan om het toebehoren op de schakelaars te monteren zonder gevaar voor aanraking van onder spanning staande delen. De schakelaar kan aangesloten worden met vooraansluiting met kabelschoenen, rails of blanke kabel. C.22.4.4.5.2 Automatische schakelaars Automatische schakelaars met hoog kortsluitvermogen voor de bescherming van de voedingskringen en de motorkringen. De automatische schakelaars zijn van het vaste type, modulaire constructie en bestemd voor klemmontage op symmetrische DIN-railprofiel. Het onderbrekingsvermogen moet steeds aangepast zijn aan de installatie ( totale selectiviteit ) en bedraagt min 15 kA volgens de industriële norm NBN EN 60947-2 of 10 kA volgens de huishoudelijke norm NBN C 61-898. Uitschakelcurve C voor motoren, stuurkringen, e.a. Uitschakelcurve D voor transformatoren De automatische schakelaars zijn handbediend; per pool hebben ze een magnetische- en thermische beveiliging; de uitschakeling gebeurt gelijktijdig voor alle polen en moet plaats hebben onafhankelijk van het inschakelmechanisme. De bedrading is aan te sluiten met behulp van schroeven aan de voorkant van het apparaat. De klemmen zijn van het type kooiklem en hun aansluitbereik zal niet minder dan 16 mm² zijn.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 117/166
C.22.4.4.6. Automatische schakelaars met differentieelinrichting Automatische schakelaars met differentieelinrichting met hoog kortsluitvermogen voor de bescherming van de voedingskringen en de motorkringen. De automatische schakelaars zijn van het vaste type, modulaire constructie en bestemd voor klemmontage op symmetrische DIN-railprofiel. Het onderbrekingsvermogen moet steeds aangepast zijn aan de installatie ( totale selectiviteit ) en bedraagt min 15 kA volgens de industriële norm NBN EN 60947-2 of 10 kA volgens de huishoudelijke norm NBN C 61-898. Uitschakelcurve C voor motoren, stuurkringen, e.a. Uitschakelcurve D voor transformatoren De automatische schakelaars zijn handbediend; per pool hebben ze een magnetische- en thermische beveiliging; de uitschakeling gebeurt gelijktijdig voor alle polen en moet plaats hebben onafhankelijk van het inschakelmechanisme. De bedrading is aan te sluiten met behulp van schroeven aan de voorkant van het apparaat. De klemmen zijn van het type kooiklem en hun aansluitbereik zal niet minder dan 16 mm² zijn. De differentieelinrichting is verbonden aan de automatische schakelaar en wordt eveneens geplaatst op een symmetrische DIN railprofiel en zal voldoen aan de voorgeschreven gevoeligheid (mA) van het AREI en de norm NBN 819 en NBN EN 61009 en de selectiviteit garanderen. Bovendien is zij geschikt voor het gebruik in kringen met gelijkstroomcomponenten (Type A).Zij werkt zonder hulpbron en is uitgerust met een controle-inrichting (testknop). Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, dient in alle elektrische borden HVAC een hoofdschakelaar met differentieelbeveiliging voorzien te zijn. C.22.4.4.7. Differentieelschakelaars De differentieelschakelaars zijn in een zelfdovend kunststofomhulsel gebouwd. De aansluitklemmen laten Cu verbindingen toe van geleiders tot 35 mm². Zij voldoen aan de bepalingen van de norm NBN 819 en NBN EN 61008 en zijn geschikt voor het gebruik in kringen met gelijkstroomcomponenten (type A). Een testknop is voorzien om de goede werking van het toestel na te gaan. De nominale stroomsterkte, afschakelstroom en de gevoeligheid van de differentieelinrichting houden rekening met de installatie en de selectiecriteria. Zij zijn uitgerust met een systeem voor snelbevestiging op DIN-rail. Elke beschermde pool van de afschakelaar moet voorzien zijn van een thermische en een magnetische schakelaar. Gelijktijdige onderbreking van alle polen door het mechanisme is vereist. De aansluitklemmen moeten door een verzegelbare schroefafdekkap kunnen afgesloten worden. Alle apparaten zijn uitgerust met een filterdispositief dat het risico op ontijdige uitschakeling beperkt. Zij zijn geschikt als lastschakelaar. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, dient in alle elektrische borden HVAC een hoofdschakelaar met differentieelbeveiliging voorzien te zijn. C.22.4.4.8. Contactoren C.22.4.4.8.1. Contactor basismodel De contactoren (vermogenmagneetschakelaars) voldoen aan de norm NBN EN 60947-1 en de norm NBN EN 60947-4. Ze zijn van het bloktype, uitgerust met hulpcontacten voor de noodzakelijke vergrendelingen en sturingen met een mechanische aanduiding om de aangetrokken toestand aan te duiden. Ze zijn geschikt voor bevestiging op DIN-rail en zijn uitgerust met aanrakingsvrije vermogenklemmen met losdraaiende schroeven. Contactoren gebruikt voor motoren moeten de volgende karakteristieken bezitten: gebruik van categorie AC 3. coördinatie met het verbonden beschermingstoestel tegen kortsluiting om type 2 bescherming te bieden (gedefinieerd in NBN EN 60947-4.1 appendix 7.2.5) min. nominale stroom 6 A (steeds 1.2 maal de nominale motorstroom)
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 118/166
C.22.4.4.9. Motorbeveiligingsschakelaar De motorbeveiligingsschakelaar is conform de norm NBN EN 60947-2. De beveiligingsschakelaars zijn geschikt voor het scheiden (NBN EN 60947-3) en veroorzaken een duidelijk zichtbare onderbreking van de beveiligde kring. Het toestel beveiligt tegen overbelasting en kortsluiting. Het uitschakelvermogen bedraagt min 15 kA. (afh. van de installatieparameters). C.22.4.4.10. Contactorautomaat Contactorautomaten zijn conform de norm NBN EN 60947-6-2 Volgende functies worden verwezenlijkt: Scheiding met zichtbare onderbreking Kortsluitbeveiliging door middel van een scheider met hoog onderbrekingsvermogen (groter dan 15 kA). Het toestel is manueel te herbewapenen. Beveiliging tegen kleine en middelgrote overbelastingen: thermische beveiliging, instelbaar en aangepast aan de kenplaatgegevens van de motor, temperatuurgecompenseerd en differentieel. De thermische beveiliging verzekert de uitschakeling van de motor bij overlast en impedante kortsluiting. Schakelfunctie verwezenlijkt door driepolige magneetschakelaar in AC 3 met min 1,5 milj. schakelcycli. C.22.4.4.11. Lastscheidingsschakelaars C.22.4.4.11.1. Lastscheidingsschakelaar standaarduitvoering De compacte, 2-,3-, en 4 polige lastscheidingsschakelaar, uitgevoerd overeenkomstig NBN EN 60947-1 en NBN EN 60947-3, kunnen voorzien zijn van een frontale of laterale bediening. De schakelaar beschikt over zichtbare dubbele onderbreking per fase. De afscherming van het schakelmechanisme is doorzichtig. De nulstand kan vergrendeld worden. Vingerveilige, gecompartimenteerde en onverliesbare aansluitklemmen met min beschermingsgraad IP20. Hulpcontacten kunnen voorzien worden. Deze kunnen in alle posities worden opgesteld zonder deklassering. Er kan eveneens een kit voor deurmontage voorzien worden. De schakelaars zijn voorzien van een toegekende stroom overeenkomstig het plan bij een isolatiespanning van 690V-50Hz en toepasbaar in de gebruiksklassen AC22 bij 415V – 50Hz. De schakelaars hebben een inschakelvermogen bij kortsluiting bij 400V (kA piek:>20ms) van 12 kA bij In 80 A-125A-160A, 20 kA bij In 200A, 30 kA bij In 250A, 40kA bij In 400A, 45 kA bij 630A. De lastscheidingsschakelaar kan uitgerust worden met een hangslotvergrendeling bij nulstand. Toepassing: van 16A tot 4000A als lastscheidingsschakelaar en als lastomschakelaar. De lastscheidingsschakelaar is standaard te voorzien in 3-polige uitvoering, in geval van afzonderlijke nulgeleider in 4-polige uitvoering. Tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, dient elk elektrisch bord HVAC d.m.v. een externe lastscheider zonder zekeringen met beschermingsgraad IP55 spanningsloos gemaakt te kunnen worden. Deze hoofdschakelaar is gemonteerd op of naast het bord HVAC op een vanaf de begane grond goed bereikbare plaats. De lastscheidingsschakelaar dient te worden opgenomen in het elektrisch schema van het elektrisch bord waarvan hij de voeding schakelt. C.22.4.4.11.2. Zekeringlastscheidingsschakelaar De lastscheidingsschakelaar met zekeringen verzekert het in- en uitschakelen onder belasting, de veiligheidsscheiding en de bescherming tegen overstroom en kortsluiting van eender welke elektrische laagspanningskring. Dit dient mogelijk te zijn zonder de zekeringen zelf uit de houders te trekken. Een afzonderlijke schakelaar zorgt voor de stroomonderbreking. De schikking/opstelling en het aantal zekeringlastscheidingsschakelaars zijn terug te vinden op de bijgevoegde schema’s. Algemeen:
omhulsel in polyester versterkt met glasvezels aantal polen: 2, 3 en 4 polen, uitbreidbaar tot 8 polen
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 119/166
geschikt voor cilindrische zekeringen en meszekeringen, HOV zekeringen, met of zonder slagpin standaard getropicaliseerd, teneinde het apparaat in vochtige en warme omgevingen te kunnen installeren bevestiging door middel van schroeven of DIN-rail bevestiging
Scheiding:
dubbele onderbreking aan boven- en onderkant van de zekeringen met zichtbare onderbreking met duidelijke indicatie van de open en gesloten standen de openingsafstand van de contacten zal overeenkomstig de voorschriften voor scheidingsschakelaars (NBN C63-408) zijn
Bescherming tegen rechtstreekse contacten
apparaat volledig IP2 bescherming tegen rechtstreekse contacten met zekeringen d.m.v. een doorzichtig scherm, zodat het doorsmelten van een zekering zichtbaar is. Het scherm zal roterend zijn. bescherming tegen rechtstreekse contacten met aansluitklemmen door klemafdekkingen
Bedieningsmogelijkheden: Het apparaat moet met één van de volgende bedieningen naar keuze kunnen uitgerust worden: vergrendelbare frontale rechtstreekse bediening, (1 tot 3 hangsloten) o 1 hangslot tot en met de versie 160 A o vanaf > 160 A is de schakelaar voorzien voor vergrendeling met 3 hangsloten vergrendelbare zijwaartse rechtstreekse bediening (3 hangsloten) vergrendelbare frontale buitenbediening, (3 hangsloten), deze zal regelbaar zijn op een diepte van 50 mm; de frontale buitenbediening zal van de bedieningsas kunnen ontkoppeld worden in stand 0; in stand 1 zal ze de deur vergrendelen. De bedieningsgreep met de mogelijkheid beiden om met een slot te kunnen uitgerust worden. vergrendelbare zijwaartse buitenbediening (3 hangsloten)
Technische gegevens:
Isolatiespanning Ui: 750V – 1000V Dieëlektrische vastheid: 3000V-8000V – 50Hz gedurende 1 min. Gebruikscategorieën: AC22 en AC23 onder 400VAC zonder deklasering Onderbrekingsvermogen met zekeringen: 100kA of 120kA Mechanische duurzaamheid: 8.000 tot 10.000 schakelcycli Elektrische duurzaamheid: 1.000 tot 1.500 schakelcycli
Toebehoren: De toebehoren moeten op het apparaat kunnen bevestigd worden zonder speciaal gereedschap, en zonder het apparaat te demonteren. Het apparaat zal met de volgende toebehoren kunnen uitgerust worden: 1 tot 2 hulpcontacten OG vooruitschakeling en signalisatie 1 signalisatiemechanisme voor het doorsmelten van een zekering met 1 of 2 omschakel hulpcontacten OG (voor zekeringen met slagpin). Normconformiteit:
Voor de LS zekeringlastscheidingsschakelaars: IEC 60947-3 o IEC 60269-1 o IEC 60269-2 o NF EN 60947-3 o NF EN 60269-1 o NF C 63211 o NBN EN 60947-3 o DIN 43620 o
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 120/166
VDE 0636-10 VDE 0660-107 (1992) Voor de zekeringen: o IEC 60269-1 o IEC 60269-2 o IEC 60269-2-1 o NF EN 60269-1 o NF C 63-210 o NF C 63211 o VDE 0636-10 o DIN 43620 Goedkeuringen en certificaten: CEBEC (België) o o
C.22.4.4.13. Smeltveiligheden Worden niet toegepast, behalve waar uitdrukkelijk anders vermeld. Smeltveiligheden groter dan 63 A zijn conform DIN 43620, van het type HOV karakteristiek gL/gG voor beveiliging van installaties of aM voor motorbeveiliging (NBN C 63-269). C.22.4.4.14. Relais Relais moeten van het insteek- ofwel van het bloktype zijn, echter binnen een bord dient het gekozen type aangehouden te worden. Insteekrelais moeten doorzichtige, plastieken, stofvrije deksels hebben (volgens IEC 255). Bloktype relais moeten volledig ingekapseld zijn (volgens IEC 947-1) Relais moeten zichtbaar signaleren dat ze bekrachtigd zijn. De pin-configuratie van elk relais moet op de behuizing en op de schema’s aangebracht worden. C.22.4.4.15. Bedienings en signaaleenheden Alle bedienings- en signaaleenheden zijn conform NBN EN 60947-5.1, zijn IP 65 en zijn samengesteld uit een bedieningskop (drukknop, schakelaar, LED, e.a. …) met metalen verchroomde kraag en metalen bevestigingsbasis (diameter C.22 mm). Drukknoppen hebben een verzonken knop. De gebruiksspecificaties van de contactelementen zijn AC15. Signalisatielampen moeten van het multi-LED type (levensduur min. 100.000 uren, voeding 24V) zijn, bajonetfitting BA9s. De lampen moeten helder zijn en zonder speciale tang verwisselbaar vanaf de voorkant van het paneel. De lens zelf moet volledig in de massa gekleurd zijn. Signalisatiecircuits worden afzonderlijk van automaten voorzien. Volgende lampen worden voorzien volgens de specificatie van voorkomende artikelen in dit bestek: spanningsverklikkers (1 per fase) – kleur: wit controleverklikkers voor alarmen – kleur: rood controleverklikkers voor derogatie – kleur: geel (oranje) C.22.4.4.16. Noodstop drukknoppen Deze drukknoppen zijn van het vuistslagtype met draaiontgrendeling en rode knop (diameter 40 mm). Bij plaatsing op frontpanelen wordt er een gele achtergrond voorzien (diameter min 59 mm). Bij plaatsing in een vormgegoten kunststofdoos (ca. 72 X 64 mm) dient de voorkant afgeschermd te zijn met een geel deksel uit kunststof. Schakelvermogen min 10A, 250V. C.22.4.4.17. Thermostaten Themostaten moeten een minimaal bereik hebben van 5 tot 50°C, en van het type met bimetaalvoeler en thermische terugkoppeling zijn. De thermostaat moet goed toegankelijk zijn en opgesteld worden op een plaats die voor het temperatuurgemiddelde van de betreffende ruimte representatief is.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 121/166
C.22.4.4.18. Transformatoren Alle toegepaste transformatoren zijn van het type scheidingstransformator. Sturingstransformatoren voor hulpvoedingen moeten beantwoorden aan de norm IEC 742, uitgevoerd zijn met een dubbele wikkeling, met galvanische scheiding tussen in- en uitgang. Wikkelingen zijn onder vacuüm ingegoten met kunsthars of onder vacuüm en druk geïmpregneerd. De diëlektrische vastheid bedraagt min 4000 V AC, isolatieweerstand min. 200 Mohm, temperatuursklasse E. Elke transformator moet voorzien zijn van een onuitwisbaar en stevig vastgemaakt etiket waarop verhoudingen, belasting, spanning, stroom en verbindingen aangeduid zijn. Het vermogen van de transformator wordt bepaald door het gevraagd vermogen van alle te voeden apparatuur vermeerderd met 30°%. De transformatoren worden aan de primaire en secundaire kant afgezekerd met automaten. Automaten beantwoorden steeds aan de curve D Transformatoren zijn te voorzien voor alle elektrische componenten, deel uitmakend van de installatie, die dit vereisen o.a. i.f.v. de ter beschikking gestelde elektrische voeding en het nulleiderstelsel. C.22.4.4.19. Frequentieregelaar De frequentieomvormer wordt ingezet als traploze toerentalregeling. Hij bestaat uit een gelijkrichter, tussenspanningscondensator en inverter met IGBT-transistoren. De gebruikte modulatietechniek is PWM (pulsbreedte modulatie). De uitgangsfrequentie kan variëren tussen 0,1 Hz en 440 Hz met een draaggolffrequentie tussen 3 en 12 kHz. Programmatie van de verschillende parameters kan m.b.v. het klavier geïntegreerd in het toestel of via aparte programmeermodule waar de parameterkeuze verschijnt met duidelijke alfanumerische omschrijving. Uitlezen en in geheugen opslaan plus het wegschrijven van de volledige parameterinstelling naar de snelheidsregelaar is met de programmeermodule eveneens mogelijk. De snelheidsregelaar is standaard voorzien van de volgende functies: softstartmogelijkheid (aanlooptijd instelbaar) keuze tussen kwadratische of constante koppelkarakteristieken. PID-controle functie voor het starten met draaiende motor automatische herstart van de motor na het verdwijnen van de foutoorzaak slipcompensatie foutdiagnosesteem waarbij de vier laatste foutoorzaken in het geheugen opgeslagen worden, niet enkel de foutboodschap is uitleesbaar, maar tevens het stroom- en spanningsverloop in functie van de tijd is na de foutoorzaak analyseerbaar. Het toestel is aanstuurbaar met: controlepaneel op het toestel externe signalen 0 tot 10 V DC 4 tot 20 mA stuursignaal 10 V voor links en rechts draaien van de motor PID – controle snelheidsvariatie met externe druktoetsen. Volgende beveiligingen zijn standaard voorzien: overstroombegrenzing, plus de mogelijkheid om een vooralarm te geven onder- en overspanningsdetectie overbelasting fout in IGBT overtemperatuur thermische beveiliging
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 122/166
Het toestel moet overbelastbaar zijn: 150 % gedurende 1 minuut 170 % gedurende 2,5 sec. Bijzondere nota Een indicatielampje waarschuwt indien nog een gevaarlijke lading op de tussenspanningscondensator aanwezig is. Om te voldoen aan de CE-richtlijnen moeten de nodige filters voorzien worden. De aanlooptijd van de motor dient ingesteld te worden in functie van de toepassing. C.22.4.4.20. Bliksem en overspanningsbeveiliging Wordt toegepast als beveiliging van instrumentatie en automatisatielijnen. Voor de beveiliging van telecommunicatienetten, meet-, stuur- en regelsystemen met dataverwerkingssystemen wordt een inplugbare overspanningsbeveiliging voorzien. Afhankelijk van de stuurspanning wordt de overeenkomstige module geplaatst. De overspanningsbeveiliging omvat gasontladingsbuisjes die de grofbeveiliging verzekeren en selectieve zenerdiodes die aan de nominale spanning van het systeem aangepast zijn. De overspanningsafleider wordt gekenmerkt door volgende parameters: nominale stroom: 1A nominale grensafleidstroom ( 8/20 ): 10 kA beschermingsniveau < 1.5 U nominaal (< = 48 V gelijkst/24 V wisselstr) < 2 U nominaal (> 48 V gelijkstr/24 V wisselstr) aanspreektijd: < 1 ns grensfrequentie: < 400 kHz Inschakelspoelen van contactoren in de stuurkring zijn voorzien van een beveiliging tegen overspanningen door middel van een RC-keten. De beveiliging is eigen aan het toestel en wordt door de fabrikant van de contactor geleverd. C.22.4.4.21. Derogatieschakelaars (DS) Algemeen: De elektrische borden dienen, indien elders in dit bestek uitdrukkelijk gevraagd, uitgerust te zijn met derogatieschakelaars, geplaatst op de deurpanelen, die toelaten manueel in te grijpen op bepaalde individuele installatieonderdelen of groepen van installatieonderdelen. De derogatieschakelaars hebben, tenzij verder anders vermeld, 3 standen UIT/MAN/AUTOMATISCH. Deze schakelaars bevinden zich bij normale werking steeds in de stand “AUTOMATISCH”, waarbij alle regel en stuuracties automatisch verlopen via het automatisch regelsysteem. Toestellen of onderdelen die een veiligheidsfunctie (t.o.v. personen en/of t.o.v. de installatie) vervullen blijven te allen tijde autonoom en actief ongeacht de stand van de derogatieschakelaar (brandbeveiliging, vorstbeveiliging, oververhittingsbeveiliging, enz…) Om te verhinderen dat er permanent gederogeerd wordt, dient elke derogatiepositie (stand “UIT” of stand “MAN”) enerzijds gemeld te worden aan het automatisch regelsysteem, die deze status doormeldt (op het paneel van de processor d.m.v. een knipperende led en op het scherm van het GBS met de melding “derogatie”). Anderzijds dient één oranje lamp, voor het geheel van derogatieschakelaars, voorzien te worden op het deurpaneel van het elektrisch bord die zuiver hardwarematig wordt aangestuurd via een hulpcontact van de derogatieschakelaars. Twee types derogatie en bijhorende DS kunnen onderscheiden worden: A. derogatie rechtstreeks op de stuurkringen (niet via de DDC-regeling), verder “hardwarematige derogatie” genoemd; B. derogatie via de DDC-regeleenheid door activeren van speciaal daartoe bestemde ingangen op de controller of de I/O-modules, verder “softwarematige derogatie” genoemd.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 123/166
Hardwarematige derogatie: Hierbij is in de stand “UIT” het installatieonderdeel of de groep van installatieonderdelen galvanisch losgekoppeld van het automatisch regelsysteem (alsook van de eventuele elektrische voedingen van het regelsysteem) en keert dit onderdeel of de groep weer naar zijn rustpositie; dit betekent in het algemeen dat alle functies horende bij deze schakelaar uitgeschakeld worden. In de stand “MAN” is het installatieonderdeel of de groep van installatieonderdelen galvanisch losgekoppeld van het automatisch regelsysteem (alsook van de eventuele elektrische voedingen van dit regelsysteem) en wordt dit onderdeel of de groep geactiveerd; dit betekent in het algemeen dat alle functies horend bij deze schakelaar worden ingeschakeld. Doormelding van derogatie aan het automatisch regelsysteem dient te gebeuren via bijkomende hulpcontacten op de DS, en via max. 1 digitale ingang voor het geheel van hardwarematige derogatieschakelaars. Uitzonderlijk kan bij gevraagde hardwarematige derogatie worden toegestaan dat de DS via bijkomende hulpcontacten het automatisch regelsysteem in- of uitschakelacties laat uitvoeren (zgn. softwarematige derogatie), wanneer dit technisch niet anders realiseerbaar is (bv. frequentiegestuurde circulatoren). Dit is alleen toegelaten op voorwaarde dat de betreffende toestellen bij uitvallen van het regelsysteem positief beveiligd zijn (bv. frequentiegestuurde circulatoren worden dan automatisch ingeschakeld). Softwarematige derogatie: Hierbij wordt via max. 2 digitale ingangen per DS, een signaal aan het automatisch regelsysteem gegeven, dat het betreffend installatieonderdeel of de groep van installatieonderdelen hetzij automatisch, hetzij in derogatie “MAN”, hetzij in derogatie “UIT” dient te werken. De effectieve in- of uitschakelactie van de installatonderdelen geschiedt via de regeleenheden en I/O-modules. De doormelding van de derogatie aan het DDC-regelsysteem en het GBS is inherent aan de beschreven functie. C.22.4.4.22. Verlichting en stopcontacten In elk laagspanningsbord wordt TL- verlichting met ingebouwd stopcontact (230V- 16A) voorzien. De automaat van de verlichting met ingebouwd stopcontact dient in het bord stroomopwaarts van de algemene vermogenschakelaar te worden aangesloten. De bediening van de kastverlichting gebeurt door een deurschakelaar. C.22.4.4.23. Bedrading De geleiders hebben een sectie van minstens 1,5 mm² voor de stuurstroomkringen en van tenminste 2,5 mm² voor de vermogenbedrading. De volgende kleurcodering wordt gerespecteerd: Vermogen fasen: zwart Nulgeleider: lichtblauw Stuurspanning wisselstroom: rood Stuurspanning gelijkstroom: blauw Enkel geleiders met een sectie groter dan 25 mm² mogen rechtstreeks op de toestellen aangesloten worden. Alle andere geleiders worden aangesloten via de klemmenstroken. Soepele geleiders zijn van aangepaste kabelschoenen voorzien. Kabelschoenen moeten in overeenstemming zijn met NBN 30 - Voorschriften betreffende kabelschoenen en verbindingsklemmen. De bedrading moet zorgvuldig uitgevoerd worden en samengehouden worden in de draadkanalen (evt. gebundeld met kunststofbanden). De draadkanalen mogen voor max. 75 % gevuld zijn. Verbindingen in de draadkanalen zijn niet toegelaten. Bedrading naar onderdelen die op scharnierende deuren gemonteerd zijn of die kunnen bewegen, moet in spiraalvormige kous of in een flexibele kunststofbuis lopen. Beide uiteinden moeten zorgvuldig verankerd worden en er moet ruime speling zijn om draadspanning te vermijden. De interne gaten in het laagspanningsbord waardoor geleiders lopen moeten beschermd worden door middel van nylon pakkingringetjes, of op maat gemaakte afboordende strips.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 124/166
Geleiders gebruikt voor sturing, signalisatie en extra lage spanning moeten in aparte kabelgoten geplaatst worden. Elke draad moet aan beide uiteinden geïdentificeerd worden door middel van kunststoffen ringetjes, met daarop het draadnummer overeenkomstig het schema. De ringetjes moeten onuitwisbaar gemerkt zijn. De voedingskabels voor de stuurborden HVAC die beschreven zijn in dit bestek worden door derden in opdracht en voor rekening van KU Leuven ter plaatse ter beschikking gesteld. Deze kabels dienen door de installateur van voorliggend bestek te worden aangesloten aan de te leveren en plaatsen (externe) lastscheidingsschakelaars. Monofasige verbruikers dienen evenwichtig te worden verdeeld over de 3 fasen. C.22.5. Elektrische leidingen C.22.5.1. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN°C32-123 en C32-132: draden NBN°45: metalen buizen NBN°C32-124 en C33-121: kabels NBN°409: buizen van plastisch materiaal NBN°119: trek- en lasdozen NBN°582: lasdoppen voor leidingen tot 2,5 mm2 richtlijnen voor de plaatsing: zie typebestek 400.B.01 kleurcode draden: zie richtlijnen KU Leuven Tracés van de elektrische leidingen installatie dienen voor plaatsing in overleg met en volgens de aanduidingen van de leidende ambtenaar bepaald te worden. Indien hiervan wordt afgeweken, heeft de leidende ambtenaar het recht deze te laten verwijderen en/of aan te passen op kosten van de aannemer Verbinden van geleiders in installatiekanalen of buizen is verboden. C.22.5.2. Installatiebuis Te gebruiken type: TTh Deze buizen uit plastisch materiaal moeten van het harde type zijn of van het buigzame gladde type niet vlamverspreidend. Buizen inbouw: Op de vloeren worden zij rechtstreeks op de beton in opbouw geplaatst, op voldoende plaatsen bevestigd en met mortel afgedekt. In de muren worden voor de plaatsing van de buizen sleuven gemaakt. Deze worden steeds volgens horizontale en verticale tracés aangelegd. Na de plaatsing worden de sleuven met een mortel die past bij het ondergrondmateriaal opgevuld. Dit werk wordt uitgevoerd rekening houdend met het feit dat het oppervlak achteraf nog moet afgewerkt worden. Buizen in opbouw: Alle opbouwbuisleidingen worden met aangepaste bevestigingsklemmen uit kunststofmateriaal aangebracht. Op plaatsen waar gebruikers de leidingen kunnen aanraken worden de buizen steeds met schroefklemmen gemonteerd. Op door gebruikers niet bereikbare plaatsen kunnen kliksystemen worden gebruikt. (technische ruimten, plafonds, …) Indien meerdere buizen of kabels hetzelfde tracé volgen dienen de klemmen op een rij gemonteerd te worden. De onderlinge maximum afstand tussen de bevestigingsklemmen bedraagt horizontaal 50 cm en verticaal 60 cm. Kabels worden in PVC-buizen van het versterkte type getrokken. De kabels blijven vrij in de bochten en aan de toestellen. De uiteinden van de buizen worden van eindtullen voorzien.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 125/166
C.22.5.3.
Kabels
C.22.5.3.1. XVB-kabel Deze leiding voldoet aan de norm NBN - IEC 502 - NAD voor een spanning van 600/1.000 V. Het is een PVC geïsoleerde leiding zonder pantsering met een brandbestendigheid F2 (niet brandverspreidend) volgens de norm NBN C30 004. Bestaat uit één of meerdere geleiders van één massieve koperkern tot 10 mm² en vanaf 16 mm² per ader uit meerdere draden in een isolatie van vernet polyethyleen. Met een opvulling als binnenmantel die een pakking vormt voor een veeladerige kabel. De buitenmantel uit polyvinylchloride van grijze kleur. Deze leidingen kunnen geplaatst worden: in TTh-buis. op kabelbaan zullen zij in één laag en zonder bevestiging aaneensluitend op de baan neergelegd worden. Bij verticaal geplaatste kabelbaan worden de kabels om de 30 cm individueel bevestigd. C.22.5.3.2. EXVB-kabel Deze leiding voldoet aan de norm C33 121 voor een spanning van 1.000 V. Het is een PVCgeïsoleerde leiding met pantsering met een brandveiligheid F2 (niet brand-verspreidend) volgens de norm NBN C30 004. Bestaande uit één of meerdere geleiders van één massieve koperkern tot 10 mm² en vanaf 16 mm² per ader uit meerdere draden in een isolerende PVC aderisolatie. Met een opvulling als binnenmantel die een pakking vormt voor de veeladerige kabel. Tegen deze opvulling is er een aard of veiligheidscircuit van koperdraden aangebracht. Dit alles zit in een bewapening bestaande uit draadpantsering tot 10 mm² en twee staalbanden vanaf 16 mm². De buitenmantel is in zwart PVC. Deze leidingen kunnen geplaatst worden: in volle grond op bevestigingsklemmen uit synthetisch materiaal in TTh-buis in installatiekanaal op kabelbaan zullen zij in één laag geplaatst worden en zonder bevestiging aaneensluitend op de baan neergelegd. Bij verticaal geplaatste kabelbaan worden de kabels om de 50 cm individueel bevestigd. C.22.5.3.3. H07RN-F-kabel De flexibele neopreenkabel H07RN-F voldoet aan de norm NBN EN 50525-2-21. Hij bestaat uit meerdere soepele geleiders van gevlochten koperdraden bekleed met EPR-isolatie (aderkleuren volgens HD 308). De buitenmantel is vervaardigd uit zwart elastomeer dat bestand is tegen alle externe invloeden zoals olie, water, UV-straling en mechanische belastingen (overrijdbaar). De kabel is uitermate slijtagebestendig. Toepassing: Voor middelzware mechanische eisen, in droge of vochtige ruimten, in open lucht en op plaatsen met explosiegevaar, voor industriële en andere gereedschappen en voor aansluiting van mobiele toestellen op bouwplaatsen. Kenmerken:
Bedrijfstemperatuur -25 tot +60°C Min. buigstraal 5 x buitendiameter Geleidertemperatuur tot 90 °C (bij constante belasting) Max. geleidertemperatuur tot 250 °C bij kortsluiting (max. 5 seconden) Verwerkingstemperatuur ≤ -40°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 126/166
C.22.5.3.4. Brandwerende kabel De brandvrije kabel is van het type XVB met brandbestendigheidsklasse F3. De kabel voldoet aan volgende normen: Vuurbestendigheid: NBN C 30-004 F3 NBN 713-020: Rf 1u IEC 60331 EN 50200 Niet brandverspreidend: NBN C 30-004 F2 IEC 60332 Opbouw van de kabel: Koperkern Aderisolatie uit siliconenrubber Buitenmantel uit halogeenvrij polyolefine, kleur oranje of blauw C.22.5.4.
Kabelgoten
C.22.5.4.1. Kabelgoten uit verzinkte staalplaat De kabelgoten bestaan uit geprefabriceerde elementen uit U vormig geplooide thermisch verzinkte staalplaat waarvan de opstaande zijden minimum 60 mm hoog zijn. De opstaande zijden zijn van een boordomslag voorzien die dienst doet als kabelbeschermer. De goten zijn van bodem en zijperforaties voorzien die aangebracht zijn vóór de galvanisatie. De dikte van de plaat is minstens 1 mm voor goten tot 250 mm breedte en minstens 1,25 mm voor goten breder dan 250 mm. De gootelementen moeten volkomen tegen elkaar aansluiten en de koppelplaten zijn minstens 200 mm lang. De aaneenkoppeling vermindert in geen geval de oorspronkelijke stevigheid van de gootelementen. Het maken van hoeken en dergelijke zal met behulp van geprefabriceerde hulpstukken, vervaardigd uit hetzelfde materiaal als de kabelgoten, gebeuren. Wanneer de loop van de kabelgoot overgaat van horizontaal naar verticaal zal men gebruik maken van geprefabriceerde verval of stijgstukken. Deze stukken hebben een straal van min. 210 mm. De kabels worden in één enkele laag en zonder bevestiging aaneensluitend in de goot neergelegd. Bij verticaal geplaatste kabelgoten worden de kabels om de 500 mm individueel bevestigd. De kabelbanen mogen op geen enkel punt doorbuigen. De voorschriften van het typebestek 400.B.01 art. h°10 zijn hier van toepassing. Reserveruimte: 25 % Indien laagspannings- en zwakstroomleidingen in dezelfde kabelbaan aangebracht worden zal een scheidingsschot voorzien worden. Het ophangsysteem zal uit een draagprofiel en een plafondbalk bestaan die onderling met twee draadstangen verbonden zijn. De ophanging dient te gebeuren aan de aanwezige vaste bouwkundige basisstructuur. Alle bevestigingsmiddelen zijn uit een niet roestend materiaal vervaardigd. Bij doorvoer door brandwanden zal het dichten van de gemaakte opening en de behandeling van de kabels zo gebeuren dat het geheel dezelfde Rf waarde heeft als voor de doorboring. Nota: Kabelgoten zijn te voorzien van afsluitdeksels buiten de technische lokalen. C.22.5.4.2. PVC installatiekanalen Deze beantwoorden aan de norm NBN°C63-439. De verwerking zal met aangepast gereedschap gebeuren om een perfecte afwerking te bekomen. Om dezelfde reden is het gebruik van geprefabriceerde hulpstukken (hoeken en dergelijke) verplicht. De kanalen zijn uit hard PVC en de hulpstukken uit polystyrol (zelfdovend) vervaardigd. Kleuren: grijs RAL 7030 of wit RAL 9001. De gewenste kleur wordt door de leidende ambtenaar bij uitvoering bepaald. De kanalen zijn rechthoekig van doorsnede en bestaan uit een U vormige basis en een daarin passend gemakkelijk opduwbaar deksel. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 127/166
De kanalen bieden de mogelijkheid om laagspannings - en zwakstroomleidingen gescheiden aan te brengen d.m.v. scheidingsschotten. Voor het inbouwen van schakelmaterialen worden aangepaste inbouwdozen gebruikt. De kanalen worden tegen de muur vastgeschroefd d.m.v. 2 boven elkaar geplaatste vijzen met ronde kop en rondsels. Afstand tussen de bevestigingen max. 65 cm. Eventuele verbindingen van kabels of draden dienen buiten het installatiekanaal gebracht te worden en in aangepaste aftakdozen met vermelding van de stroomkring uitgevoerd te worden. C.22.5.5. Aard der leidingen Alle elektrische leidingen worden uitgevoerd in XVB kabel. Ondergrondse leidingen dienen in HDPEwachtbuizen met minimale diameter 110 mm te worden geplaatst. De specifieke kabeltypes voor de verbindingen van de zwakstroominstallaties, regelapparatuur e.d. worden voorzien en geplaatst volgens de technische voorschriften van de leverancier. C.22.5.6. Sectie der leidingen De sectie van de geleiders wordt door de installateur bepaald i.f.v. enerzijds de beveiliging van personen tegen onrechtstreekse aanraking i.f.v. het nulleiderstelsel en anderzijds de stroomsterkte van de samen te voegen apparaten en van de spanningsval gemeten bij het apparaat die 3 % van de vertrekspanning niet mag overschrijden. Niettemin mag de sectie van de voedingsgeleiders van de motoren van 0,25 kW en meer, niet kleiner zijn dan 2,5 mm². De sectie van de voedingsgeleiders van andere motoren en bedieningskringen mag niet kleiner zijn dan 1,5 mm². C.22.5.7.
Monteren van de leidingen
Technische ruimten: De elektrische leidingen in de stookplaatsen, onderstations, technische ruimten en valse plafonds worden de leidingen in XVB-kabel in opbouw uitgevoerd en worden beschermd door TTh-buizen volgens voorgaande beschrijving. De elektrische leidingen aan collectoren, (pompen, motoren van driewegkranen, voelers), stookketels, branders, uitzettingsinrichtingen, aan luchtgroepen, (voelers, kleine motoren voor luchtkleppen, meettoestellen), koelgroepen, luchtcondensors, alle soorten kleine elektrische appendages, enz... worden beschermd door TAL buizen in de rechte stukken, voorzien van eindmoffen aan de uiteinden. Al de TAL buizen worden met een laag loodmenie en een tweede lichtgrijze eindlaklaag geschilderd. Voor de bevestiging van TAL leidingen moeten beugels in een thermoplastische stof gebruikt worden. Op plaatsen waar drie of meer verschillende elektrische leidingen samenlopen, worden deze in kabelgoten geplaatst. Lokalen – gangen: De elektrische leidingen in de lokalen worden in de regel ingebouwd. Hiervoor kan door de leidende ambtenaar afwijking worden toegestaan bij beperkte verbouwingswerken. In dat geval wordt met PVC-installatiekanalen gewerkt. De definitieve afwerking met pleister van de gleuven ontstaan door het plaatsen van de verzonken leidingen wordt uitgevoerd door derden, indien naast onderhavige aannemer in het betreffende werk ook een bouwkundige aannemer is betrokken, en voor zover de werken tijdig zijn uitgevoerd. In alle andere gevallen is de volledige afwerking en herstelling tot de originele situatie ten laste van onderhavige aanneming. C.22.5.8.
Aarding en equipotentiale verbindingen
C.22.5.8.1. Equipotentiale verbindingen Alle metalen toestellen en motoren dienen geaard te worden door geïsoleerde koperen geleiders van dezelfde sectie als de voedingsgeleider, te verbinden met de aardingsrail in het elektrisch bord. De equipotentiale verbindingen zullen voldoen aan het nieuwe A.R.E.I. Ze worden uitgevoerd met behulp van geelgroene aardingsdraad met een doorsnede van 6 mm² in PVC-buis ¾". TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 128/166
De volgende delen van de installatie zullen van een hoofdequipotentiale verbinding voorzien worden: metalen leidingen voor sanitair warm en koud water, alsmede de afvoer- en gasleidingen. Het is hierbij niet nodig de hierin aanwezige schroefverbindingen te overbruggen, op voorwaarde dat de elektrische continuïteit wordt verzekerd. vertrek- en terugvoerleiding van elke warmte-/koudeinstallatie behuizing van warmtewisselaars (CV, koeling e.a. …) luchtbehandelingsinstallatie en luchtkanalen met de noodzakelijke overbruggingen alle kabelgoten en stijgladders. Hoofdequipotentiaallussen moeten doorheen de volledige installatie worden aangelegd. Deze lus wordt op de hoofdaardingsklem aangesloten en maakt gebruik van dezelfde aardgeleider en aardelektrode als de vermogensaarding. Alle chassis van apparatuur en omkasting, motorbehuizing, racks, tanks, pantsering van kabels, stalen of geleidende structuren, worden op een of meerdere plaatsen op deze lussen aangesloten. De hoofdequipotentiaalbeschermingsbaan mag nooit onderbroken worden, zelfs niet bij het wegnemen van een machine of toestel. Indien in het verdeelbord geen PE staafgeleider aanwezig is, wordt een hoofdequipotentiaalstaaf geplaatst. Conform AREI art 72 moet de hoofdequipotentiale geleider een doorsnede bezitten die gelijk is aan de helft van de grootste beschermingsgeleider van de installatie, de aardgeleider uitgezonderd, met een min. doorsnede van 6 mm². C.22.6. Keuring De keuring van de bedrijfsklare elektrische installatie conform het AREI, de voorwaarden van de KU Leuven en eventueel de stroomleverende maatschappij, wordt uitgevoerd door een erkend keuringsorganisme en is volledig ten laste van de aannemer. De aannemer zal de bouwheer tijdig verwittigen, zodat de projecttechnicus aanwezig kan zijn bij de keuring. De installatie wordt pas geheel of gedeeltelijk onder spanning gezet na het voorleggen van een conform keuringsattest (het verslag mag geen principiële bemerkingen bevatten). De voorlopige oplevering kan slechts doorgaan na het voorleggen van een vrij van opmerkingen zijnde, conform keuringsattest. De eventuele herkeuring wordt uitgevoerd door hetzelfde keuringsorganisme en valt eveneens ten laste van de aannemer. C.22.7. Specifieke gegevens
Spanning 3 X 400 V + N + A Nulleiderstelsel TNS Benaming elektrisch bord HVAC strikt conform document KUL_TD_Benoeming_Technische_Componenten_20160115
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 129/166
C.23. CONTROLE- EN MEETAPPARATUUR C.23.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing, tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN EN 837-1 Manometers - Deel 1 : Manometers met Bourdon-buizen - Afmetingen, metrologie, eisen en beproeving NBN EN 13190 Wijzerthermometers NBN EN 13757-2 Communicatiesystemen voor het op afstand aflezen van meters - Deel 2: Fysische en verbindingslaag NBN EN 13757-3 Communicatiesysteem voor meters en het op afstand lezen van meters Deel 3 : Specifieke toepassingslaag NBN EN 1434-2 Warmtemeters - Deel 2 : Constructieve eisen NBN EN 1434-4 Warmtemeters - Deel 4: Beproevingen voor typekeuring NBN EN 1434-6 Warmtemeters - Deel 6: Installatie, ingebruikneming, bewaking en onderhoud 2004/22/EC Europese richtlijn voor watermeters Tenzij anders vermeld in de hierna volgende artikels dient de uitlezing van alle meet- en controleapparatuur mogelijk te zijn vanaf de begane grond, zonder bijkomende hulpmiddelen. Indien de plaats waar de meting e.d. dient te gebeuren niet dezelfde is als deze vanaf waar men de uitlezing wenst te kunnen uitvoeren, dienen de nodige voorzieningen getroffen te worden om meetpunt en uitlezing met elkaar te verbinden bijvoorbeeld d.m.v. een afstandsvoeler, capillair, enz… C.23.1. Thermometers C.23.1.1. Warmwaterthermometer De warmwaterthermometer heeft een ronde wijzerplaat met een doorsnede van ca. 100 mm en een schaalverdeling van 0°C tot 120°C en is van het type met een dubbele verankering van het bimetaal. De meetschaal is afgeschermd met een deksel uit onbreekbare doorzichtige kunststof. De thermometer is standaard voorzien van cilindrische G1/2” buitenschroefdraad voor montage in een dompelbuis. De voelerstaaf van de thermometer wordt nauw passend in een roestvaststalen (AISI 316) dompelbuis voorzien van binnenschroefdraad G1/2” gemonteerd. De dompelbuis bevindt zich minimum tot op halve buisdiameter in het fluïdum. In geval van componenten met niet-ronde sectie bedraagt de minimale insteekdiepte van de dompelbuis in het fluïdum 50 mm. De voeler moet uitneembaar zijn uit de dompelbuis zonder dat het fluïdumvoerend gedeelte van de installatie afgesloten, drukloos gemaakt of geledigd dient te worden. De thermometers dienen voorzien te worden op elke vertrek- en elke retourleiding van de verschillende hydraulische hoofd- en deelcircuits. Alle verschillende vertrek-, retour- en mengtemperaturen moeten kunnen afgelezen worden d.m.v. thermometers. C.23.1.2. Luchtthermometer De luchtthermometer heeft een ronde wijzerplaat met een minimum diameter van 100 mm. De meetschaal is afgeschermd met een deksel uit onbreekbare doorzichtige kunststof De luchtthermometer is voorzien van een geflensd huis met voorgeboorde gaten waarmee de thermometer bij middel van metaalschroeven tegen de kanaalwand kan worden bevestigd. De voelerstaaf die zich in de luchtstroom bevindt is vervaardigd uit roestvrij staal en heeft een lengte van minimaal 200 mm. Luchtthermometers dienen voorzien te worden vóór en na elke primaire en secundaire luchtbatterij, in het pulsiekanaal na de luchtgroep, in elk retourluchtkanaal (zo kort mogelijk bij de luchtgroep) en in elk plenum of luchtkanaal voor verseluchtname. De schaalverdeling van de luchtthermometer is optimaal afgestemd op de normale werkingstemperaturen: De nauwkeurigheid bedraagt ca. 1°C.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 130/166
Schaalverdeling: Buitenlucht Behandelde lucht
van -30°C tot +50°C van 0°C tot +60°C
C.23.1.3. Ijswaterthermometer De ijswaterthermometer is een alcoholthermometer met een lineaire schaalverdeling gaande van – 10 tot + 50°C. Voor verticale leidingen is de thermometer uitgevoerd als haaks model, voor horizontale leidingen als standaard recht model. De hoogte van de schaal bedraagt ca. 150 mm. De voelerstaaf van de thermometer wordt nauw passend in een roestvrijstalen (AISI 316) dompelbuis gemonteerd en vastgeklemd met een borgschroef. De dompelbuis bevindt zich minimum tot op halve buisdiameter in het fluïdum. In geval van componenten met niet-ronde sectie bedraagt de minimale insteekdiepte van de dompelbuis in het fluïdum 50 mm. De voeler moet uitneembaar zijn uit de dompelbuis zonder dat het fluïdumvoerend gedeelte van de installatie afgesloten, drukloos gemaakt of geledigd dient te worden. De thermometers dienen voorzien te worden op elke vertrek- en elke retourleiding van de verschillende hydraulische hoofd- en deelcircuits. C.23.2. Manometers C.23.2.1. Standaard manometer De manometer heeft een cilindrische roestvrijstalen of zwartgelakte stalen behuizing waarin het drukmeetmechanisme en de ronde meetschaal zijn ingebouwd. De meetschaal is afgeschermd met een deksel uit onbreekbare doorzichtige kunststof. Afhankelijk van de toepassing kan de manometer zijn voorzien van een axiale of een radiale schroefdraadaansluiting uit messing. De manometer moet hoedanook steeds zodanig worden gemonteerd dat de ronde afleesschaal zich in een loodrecht vlak bevindt. Voor gebruik met gasvormige media is de manometerbehuizing een blow-outopening aangebracht die voor een drukontlasting zorgt bij extreme drukstoten en maakt dat de manometer explosieveilig is. Alle manometers zijn gebouwd volgens nauwkeurigheidsklasse 1,6. Het schaalbereik is genormeerd volgens NBN EN 837-1. De diameter van het manometerhuis is standaard Ø 63mm, Ø 100mm, of Ø 160mm. Naargelang de toepassing en het vereiste meetbereik zijn manometers van een van de volgende types te gebruiken. A. Buisveermanometers: Dit type manometer is geschikt voor zowel gassen als vloeistoffen in het bereik vanaf 0,6 bar overdruk. Als meetelement wordt een sterk veerkrachtige bourdonbuis uit fosforbrons toegepast die gesoldeerd is aan een massief messing aansluitnippel voorzien van buitenschroefdraad G½”. Het meetbereik van de manometer dient zodanig geselecteerd te worden dat bij nominale belasting slechts 2/3 van het volledig schaalbereik wordt bereikt. Doosveermanometers: Dit type manometer is geschikt voor lage drukken in het bereik van 6 mbar tot 1.000 mbar overdruk, en kan uitsluitend worden aangewend voor drukmetingen in gasvormige media. De doosveermanometer is niet geschikt voor vloeistoffen. Als meetelement wordt een elastische, gegolfde doosveer toegepast welke binnenin het manometerhuis gemonteerd zit en weinig gevoelig is voor temperatuurschommelingen. C.23.2.3. Manometer met groene zone Dit manometertype dient te worden gemonteerd ter hoogte van het expansievat in elk watervoerend hydraulisch systeem onder druk (cv-installatie of ijswaterinstallatie). Het betreft een buisveermanometer met een cilindrische zwartgelakte stalen behuizing waarin het drukmeetmechanisme en de ronde meetschaal zijn ingebouwd. De meetschaal is afgeschermd met een deksel uit onbreekbare doorzichtige kunststof. Op de meetschaal is een vaste groene sector aangeduid. De manometer is voorzien van een rode sleepnaald met verplaatsbare groene sector. Door verdraaien van de sleepnaald kan de groene sector worden ingesteld van 1,5 tot 3 bar.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 131/166
Op de manometer wordt op ieder moment de systeemdruk in de installatie afgelezen. Wanneer de installatie in rust is dient de naald zich in de groene zone te bevinden. Voor de meeste installaties zal de statische druk in de installatie gelegen moeten zijn tussen 1,5 en 2,5 bar. Afhankelijk van de toepassing kan de manometer zijn voorzien van een axiale of een radiale schroefdraadaansluiting uit messing. De manometer moet hoedanook steeds zodanig worden gemonteerd dat de ronde afleesschaal zich in een loodrecht vlak bevindt. De manometer is gebouwd volgens DIN-nauwkeurigheidsklasse 1,6 en heeft een schaalbereik van 0 tot 4 bar. De diameter van het manometerhuis is standaard Ø 63mm. C.23.2.5 Afsluitkraan voor manometer Elke manometer wordt voorzien van een afsluitkraan in de drukmeetleiding. Als afsluitkraan wordt gebruik gemaakt van een drukknopkraan vervaardigd uit messing en uitgerust met een veerbediende drukknop. Deze laatste keert wanneer hij losgelaten wordt steeds terug in zijn ruststand en zorgt er voor dat de manometer weer ontlucht wordt waardoor hij in normale toestand niet belast wordt. De drukknopafsluiter is geschikt voor zowel vloeistoffen als gassen en heeft volgende kenmerken: Materiaal huis vernikkeld of verchroomd messing Materiaal veer RVS Materiaal dichtingsring Perbunan 75 Drukklasse voor water PN 25 Drukklasse voor gassen PN 4 Maximum fluïdumtemperatuur 80 °C Aansluiting BSP binnenschroefdraad G½” C.23.5. Waterdebietmeters C.23.5.1. Waterteller (mechanische debietmeter voor koud water) De waterteller is van het volumetrische type, geschikt voor koud water met een maximum temperatuur van 40°C en een bedrijfsdruk tot 12 bar. Hij is voorzien van een draaiende spil waardoor onmiddellijk duidelijk is of er verbruik is of niet. Het verbruik kan direct afgelezen worden op een directe aflezing. De teller kan horizontaal of verticaal geplaatst worden en heeft een CE-keuring. Hij wordt in de leiding opgesteld door middel van een driedelige koppeling. De meter is voorzien van een impulsuitgang voor aansluiting op een rekeneenheid of totalisator. Toepassing:
vulleiding hydraulische circuits
C.23.5.2. Waterdebietmeter voor warm water De debietmeter is geschikt voor gebruik in verwarmingsleidingen voor water tot minimaal 90°C. Het lichaam is vervaardigd uit brons of gietijzer en beantwoordt minimaal aan drukklasse PN 16. De debietmeter is ongevoelig voor turbulentie in de leidingen, garandeert een langdurige stabiele werking en heeft een hoge meetnauwkeurigheid over het ganse meetbereik. Het telwerk van de debietmeter is volledig gescheiden van het watervoerend gedeelte van de meter zodat er geen negatieve beïnvloeding kan ontstaan van waterinsijpeling of vervuilende deeltjes. In geval van roterende onderdelen zijn deze voorzien van een onderhoudsvrije, soepel lopende lagering waardoor een levenslange betrouwbare en precieze werking worden verzekerd. De debietmeter voldoet aan de MID-richtlijn voor warmwatermeters 2004/22/EC (EN 1434). De meter dient geschikt te zijn voor horizontale of verticale inbouw; het telwerk wordt naar boven gericht. De leidingen waarin de debietmeter wordt ingebouwd dienen zodanig te worden geplaatst dat zich geen luchtbellen of luchtzakken in de meter kunnen vormen die de meting nadelig beïnvloeden. De meter is voorzien van een impulsuitgang voor aansluiting op een rekeneenheid of totalisator.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 132/166
Specificaties:
Inbouwwijze Drukklasse Drukverlies bij nominaal debiet Maximum watertemperatuur Kleinste afleesbare waarde
Registratiebereik Meetnauwkeurigheid
flensverbinding of schroefdraad ≥ PN16 < 100 hPa ≥ 90°C tot en met DN 100 ≤ 1 liter vanaf DN 125 ≤ 5 liter ≥ 100.000 m³ ≤ 3 % van meetwaarde
Toepassing:
energiemeting, sanitair warm waterverdeling
C.24 BRANDBEVEILIGING C.24.0. Algemeen De hieronder vermelde normen, reglementen en voorschriften zijn steeds van toepassing tenzij in de hierna volgende bestekartikels uitdrukkelijk hiervan wordt afgeweken: KB dd. 07.07.1994 Vaststelling van de basisnormen voor de preventie van brand en ontploffing waaraan de nieuwe gebouwen moeten voldoen, gewijzigd door KB dd. 04.04.1996, KB dd. 18.12.1996, KB dd. 19.12.1997, KB dd. 04.04.2003, KB dd. 13.06.2007, KB dd. 01.03.2009 en KB dd. 12.07.2012 NBN 713-020 Beveiliging tegen brand - Gedrag bij brand bij bouwmaterialen en bouwelementen - Weerstand tegen brand van bouwelementen NBN S21-202 Brandbeveiliging in de gebouwen - Hoge en middelhoge gebouwen Algemene eisen NBN S21-203 Brandbeveiliging in de gebouwen - Reactie bij brand van de materialen Hoge en middelhoge gebouwen NBN S21-207 Brandbeveiliging in de gebouwen - Hoge gebouwen - Thermische en aëraulische uitrustingen NBN S 21-208-1 Brandbeveiliging van gebouwen - Ontwerp en berekening van rook- en warmteafvoerinstallaties (RWA) - Deel 1 : Grote onverdeelde ruimten met een bouwlaag NBN S 21-208-2 Brandbeveiliging in gebouwen - Ontwerp van de rook- en warmteafvoersystemen (RWA) in overdekte parkeergebouwen NBN EN 1751 Ventilatie van gebouwen - Onderdelen van het luchtverdeelsysteem Aërodynamische beproeving van dempers en afsluiters NBN EN 1366-1 Vuurweerstandsproeven voor inrichtingen - Deel 1: Leidingen NBN EN 1366-2 Vuurweerstandsproeven voor inrichtingen - Deel 2: Vuurwerende kleppen NBN EN 1366-3 Beproeving van de vuurweerstand van inrichtingen in gebouwen - Deel 3: Afdichtingen in gebouwen NBN EN 13501-1 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 1:Classificatie op grond van resultaten van beproeving van het brandgedrag NBN EN 13501-2 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 2:Classificatie op grond van resultaten van brandwerendheidsproeven, behalve voor ventilatiesystemen NBN EN 13501-3 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 3 :Classificatie op basis van resultaten van brandweerstandsproeven op producten en onderdelen van installaties in gebouwen: brandwerende leidingen en kleppen NBN EN 13501-4 Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen - Deel 4:Classificatie op grond van resultaten van brandwerendheidsproeven op onderdelen van RWA-installaties NBN EN 15650 Ventilatie van gebouwen - Brandkleppen in kanalen NBN EN 61000-6-4 Elektromagnetische compatibiliteit (EMC) - Deel 6-4 : Algemene normen Emissienorm voor industriële omgevingen
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 133/166
De door de dienst VGM van KU Leuven uitgebrachte adviezen en voorschriften i.v.m. de brandveiligheid van de gebouwen De door de Technische Diensten van KU Leuven opgestelde technische concepten, regels en voorschriften m.b.t. de brandveiligheid De eisen die zijn opgenomen in het brandweerverslag.
C.24.1. Leidingdoorvoeren doorheen wanden met brandweerstand C.24.1.0.
Certificaten, proefrapporten, conformiteitsattesten
Alle brandwerende materialen, producten of voorzieningen die door de aannemer worden toegepast bij het afdichten van doorvoeringen van leidingen (i.e. fluïdabuizen en elektrische kabels) doorheen wanden met een brandweerstand moeten strikt beantwoorden aan volgende eisen: 1) Alle producten zijn voorzien van een CE-goedkeuring en worden als dusdanig gelabeld. De aannemer dient alle CE-attesten voor te leggen aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. 2) Alle producten zijn gevalideerd door een classificatie- en proefrapport, opgesteld door een erkend brandlaboratorium. De aannemer dient al deze rapporten voor te leggen aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. 3) Indien verschillende producten gecombineerd worden toegepast om één brandwerende doorvoering te realiseren, dan dient deze gecombineerde oplossing te zijn gevalideerd door een classificatie- en proefrapport, opgesteld door een erkend brandlaboratorium. In het proefrapport wordt expliciet aangegeven hoe de verschillende brandwerende producten samen zorgen voor de gewenste brandweerstand van de doorvoering. Ondermeer worden minstens volgende eigenschappen uitdrukkelijk vermeld: vereiste brandweerstand van de wand waarin de doorvoering is aangebracht (R/E/I-waarde) wandtype waarin de doorvoering is aangebracht (horizontaal/verticaal, lichte scheidingswand/betonnen of gemetselde constructie,…) materiaalkenmerken van de doorgevoerde fluïdaleiding(en) of kabel(s) (brandbaar/onbrandbaar) materiaalkenmerken van de eventueel aanwezige isolatiemantel van de doorgevoerde fluïdaleiding(en) of kabel(s) (brandbaar/onbrandbaar) buitendiameter van de doorgevoerde fluïdaleiding(en) of kabel(s) buis getest met gesloten of met open uiteinde (U/C) merk en type van elk toegepast brandwerend product afmetingen van de toegepaste brandwerende producten manier waarop de verschillende brandwerende producten moeten worden aangebracht rond de doorgevoerde fluïdaleiding(en) of kabel(s) en in de doorvoeropening … De aannemer dient de proefrapporten van alle toegepaste doorvoeroplossingen voor te leggen aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. Onder een doorvoeroplossing wordt één unieke combinatie van de hiervoor opgesomde kenmerken bedoeld. C.24.1.1.
Typeoplossingen volgens gewijzigd KB 07.07.1994 bijlage 7 voor enkelvoudige doorvoeren
C.24.1.1.1. Toepassingsvoorwaarden Voor zover dit mogelijk is m.b.t. de kenmerken van de leiding en de doorboorde wand moeten enkelvoudige leidingdoorvoeren doorheen wanden met een brandweerstand worden uitgevoerd in strikte overeenstemming met een van de typeoplossingen voorgesteld in bijlage 7 van het gewijzigd KB 07.07.1994 inzake de preventie tegen brand en ontploffing in gebouwen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 134/166
Een doorvoering van een fluïdaleiding of kabel met buitendiameter d1 is enkelvoudig indien voldaan is aan volgende voorwaarden (zie figuur): 1. door de opening in de wand met brandweerstand gaat slechts één leiding of kabel 2. binnen een afstand X t.o.v. het buitenoppervlak van de buis of kabel L1 ligt geen andere doorvoering van een fluïdaleiding of kabel L2; de minimumwaarde van X volgt uit de tabel
Figuur 23 : Enkelvoudige doorvoering
OMSCHRIJVING SITUATIE L1 en L2 niet geïsoleerd (s1 = s2 = 0) L1 en L2 geïsoleerd met onbrandbare isolatie L1 niet geïsoleerd, L2 geïsoleerd met onbrandbare isolatie L1 geïsoleerd met onbrandbare isolatie, L2 niet geïsoleerd L1 en L2 geïsoleerd met brandbare isolatie L1 niet geïsoleerd, L2 geïsoleerd met brandbare isolatie L1 geïsoleerd met brandbare isolatie, L2 niet geïsoleerd L1 geïsoleerd met brandbare isolatie, L2 geïsoleerd met onbrandbare isolatie L1 geïsoleerd met onbrandbare isolatie, L2 geïsoleerd met brandbare isolatie
MINIMUMWAARDE VOOR X MAX{d1,d2} MAX{d1,d2} MAX{d1,d2} MAX{d1,d2} MAX{(d1+2s1),(d2+2s2)}+s1+s2 MAX{d1,(d2+2s2)}+s2 MAX{(d1+2s1),d2}+s1 MAX{(d1+2s1),d2}+s1 MAX{d1,(d2+2s2)}+s2
Tabel 10 : Enkelvoudige doorvoering
C.24.1.1.2. Typeoplossing A: afdichten van een enkelvoudige doorvoering met mortel of steenwol In onderstaande tabel worden de maximaal toegelaten diameters in mm van de fluïdaleidingen en kabels doorheen een bouwelement vermeld waarvoor een eenvoudige afdichting met mortel of steenwol de vereiste brandweerstand niet nadelig beïnvloedt.
AARD VAN DE LEIDING Brandbare leidingen en elektrische kabels Onbrandbare leidingen
AFDICHTING Afdichting met mortel Afdichting met steenwol Afdichting met mortel of met steenwol (Automatisch) gevuld met water in geval van brand
E30 50 50
E60 50 25
E120 50 25
160
160
75
160
160
160
Tabel 11 : Brandwerende afdichtingen volgens typeoplossing A
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 135/166
Bij de uitvoering moeten volgende richtlijnen en plaatsingsvoorschriften absoluut worden nageleefd: 1) De bouwelementen waarin de doorvoeringen zijn aangebracht hebben een brandweerstand van tenminste EI60 volgens NBN EN 13501-2. 2) Bij afdichtingen met mortel (zie fig.2) worden de leidingen rondom volledig afgedicht met een mortel over een afdichtingdiepte Lm van minstens 50 mm voor een vlamdichtheid E30 en E60, en minstens 70 mm voor een vlamdichtheid E 120. Er mag rekening gehouden worden met de dikte van een eventuele bepleistering voor het verkrijgen van de afdichtingdiepte Lm. De afdichting gebeurt bij voorkeur langs beide zijden van het bouwelement, waarbij B ≥ 25 mm en C ≥ 25 mm. Als de afdichting maar langs één zijde gerealiseerd wordt moet de totale dikte Lm langs deze zijde gerealiseerd worden waarbij A ≥ Lm. In geval van een lichte scheidingswand (of een bouwelement met een grote holle binnenruimte) zal de afdichting in het algemeen langs beide zijden moeten gebeuren om de vereiste minimum afdichtingsdiepte Lm te kunnen bekomen.
Figuur 24 : Brandwerende afdichtingen volgens typeoplossing A met mortel
3) Bij afdichtingen met steenwol (zie fig.3) worden de leidingen rondom volledig afgedicht met steenwol over een totale diepte van minstens 50 mm. De afdichting mag naar keuze langs één zijde of langs beide zijden gebeuren. De steenwol dient stevig aangedrukt te worden. In geval van een lichte scheidingswand moet in de kern ter plaatse van de doorvoering een isolatiemateriaal met zodanige dichtheid aangebracht zijn dat het stevig aangedrukt kan worden. De afdichting met steenwol moet in dit geval bovendien langs beide zijden van het bouwelement gebeuren.
Figuur 25 : Brandwerende afdichtingen volgens typeoplossing A met steenwol
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 136/166
4) De leidingen moeten ondersteund en bevestigd zijn volgens de regels van goed vakmanschap. De bevestigingen die zich het dichtst bij het doorboorde brandwerend bouwelement bevinden mogen niet verder dan 500 mm langs weerszijden ervan gelegen zijn (zie fig.4).
Figuur 26 : Leidingbevestiging volgens typeoplossing A
C.24.1.1.3. Typeoplossing B: enkelvoudige doorvoering met een mantelbuis In onderstaande tabel worden de maximaal toegelaten diameters in mm van de fluïdaleidingen doorheen een bouwelement vermeld waarvoor een afdichting met mantelbuis, al dan niet met open speling, de aangegeven vereiste brandweerstand niet nadelig beïnvloedt.
Kenmerken van de mantelbuis Metalen of onbrandbare mantelbuis L=300 mm Metalen of onbrandbare mantelbuis L=140 mm PVC‐U mantelbuis L=140 mm
Speling Open speling Met steenwol gevulde speling Open speling Met steenwol gevulde speling Open speling
E30 110 110 90 50 40
E60 110 110 90 25 40
E120 90 25 25 25 25
Tabel 12 : Brandwerende afdichtingen volgens typeoplossing B
Bij de uitvoering moeten volgende richtlijnen en plaatsingsvoorschriften absoluut worden nageleefd: 1) De bouwelementen waarin de doorvoering wordt aangebracht zijn in metselwerk of beton. 2) De afdichting tussen de mantelbuis en het bouwelement wordt uitgevoerd met mortel (zie fig. 5) over een afdichtingdiepte Lm van minstens 50 mm voor een vlamdichtheid E30 en E60, en minstens 70 mm voor een vlamdichtheid E 120. Er mag rekening gehouden worden met de dikte van een eventuele bepleistering voor het verkrijgen van de afdichtingdiepte Lm. De afdichting moet gebeuren langs beide zijden van het bouwelement waarbij B ≥ 25 mm én C ≥ 25 mm.
Figuur 27 : Brandwerende afdichtingen volgens typeoplossing B
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 137/166
3) De mantelbuizen zijn ofwel vervaardigd uit PVC-U geklasseerd als B,s3,d0 volgens NBN EN 13501-1, ofwel uit een onbrandbaar materiaal (smeltpunt > 727°C) met uitzondering van glas. De wanddikte van de mantelbuis is minstens gelijk aan de wanddikte van de doorgevoerde fluïdaleiding. De mantelbuis wordt gedeeltelijk zichtbaar gelaten en moet uitsteken ten opzichte van het bouwelement. Als de speling tussen de leiding en de mantelbuis open blijft mag deze maximaal 4 mm bedragen. Als de speling tussen de leiding en de mantelbuis volledig afgedicht wordt met steenwol mag deze maximaal 45 mm bedragen. Bij opvulling van de speling met steenwol (zie C.24.1.1.2. fig.3) worden de leidingen rondom volledig afgedicht met steenwol over een totale diepte van minstens 50 mm. De afdichting mag naar keuze langs één zijde of langs beide zijden gebeuren. De steenwol dient stevig aangedrukt te worden. Indien de inwendige diameter van de mantelbuis ≤ 25 mm is worden er geen voorwaarden opgelegd aan de speling tussen de mantelbuis en de fluïdaleiding. 4) De fluïdaleidingen zijn vervaardigd uit onbrandbaar materiaal (smeltpunt > 727 °C) of PVC-U. 5) De leidingen moeten ondersteund en bevestigd zijn volgens de regels van goed vakmanschap. De bevestigingen die zich het dichtst bij het doorboorde brandwerend bouwelement bevinden mogen niet verder dan 500 mm langs weerszijden ervan gelegen zijn (zie C.24.1.2.1. fig.4). C.24.1.2.
Gecertificeerde doorvoeroplossingen
C.24.1.2.1. Toepassingsvoorwaarden Elke doorvoering van een fluïdaleiding of elektrische kabel doorheen een bouwelement met brandweerstand, waarbij geen van de typeoplossingen uit bijlage 7 van het gewijzigde KB dd. 07.07.1994 (zie C.24.1.1.) kan worden toegepast, moet verplicht worden gerealiseerd met een gecertificeerde doorvoeroplossing. Concreet is dit zonder enige uitzondering altijd van toepassing op meervoudige doorvoeringen doorvoeringen waar bovenop de eis van vlamdichtheid (kenmerk ‘E’) ook eisen gesteld worden aan het thermisch isolerend vermogen (kenmerk ‘I’) doorvoeringen van met aluminiumkern versterkte meerlagenbuizen (PEx-Al-PEx) doorvoeringen van buizen met een buitendiameter groter dan 160 mm doorvoeringen van elektrische kabels met een buitendiameter groter dan 50 mm Teneinde een doorvoering met de vereiste brandweerstand te bewerkstelligen heeft de aannemer de vrije keuze om 2 of meer verschillende brandwerende materialen of producten te combineren in één doorvoeringoplossing, op voorwaarde dat deze oplossing voldoet aan de volgende eisen: van de gerealiseerde doorvoeroplossing kan een proefrapport worden voorgelegd waarmee wordt aangetoond dat de vereiste brandweerstand wordt gehaald (cfr. C.24.1.0., punt 3) de op de werf gebruikte brandwerende materialen en producten zijn van exact hetzelfde merk en type als degene welke in het proefrapport worden genoemd er wordt uitsluitend gebruik gemaakt van materialen en producten die voldoen aan de beschrijving van de artikels sub C.24.1.2.2. en sub C.24.1.2.3. C.24.1.2.2. Producten voor het brandwerend afdichten van doorvoeringen van fluïdaleidingen C.24.1.2.2.1. Brandwerende rotswolschalen De rotswolschalen zijn vervaardigd voor het brandwerend doorvoeren van fluïdabuizen doorheen alle types bouwelementen. De schalen zijn uitwendig voorzien van een aangehechte mantel uit versterkte aluminiumfolie. De rotswolschalen beschikken over volgende eigenschappen: massadichtheid ca. 150 kg/m³ warmtegeleidingscoëfficiënt 0,040 W/mK bij 10 °
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 138/166
uitzeetings- en krimpvrij schimmelresistent rook- en emissievrij bij brand temperatuurresistentie > 1.000°C veroorzaakt geen vlamoverslag veroorzaakt geen corrosie brandklasse A1L volgens NBN EN 13501-1 brandweerstand tot EI120 waterabsorptie < 1 kg/m²
Figuur 28 : Brandwerende rotswolschaal
Opmerking: In bepaalde brandwerende doorvoersystemen worden gewone rotswolschalen voor thermische en akoestische isolatie in combinatie met andere brandwerende producten toegepast om de vereiste brandweerstand te realiseren. Deze gewone rotswolschalen hebben een lagere massadichtheid en voldoen niet aan alle eigenschappen van de brandwerende rotswolschalen. Zij vallen niet onder hoofdstuk C.24 maar worden beschreven in C.41.1.1.1 Isolatie uit minerale wol. C.24.1.2.2.2. Brandwerende intumescerende elastomeerschalen De brandwerende elastomeerschalen zijn vervaardigd uit synthetisch schuimrubber met gesloten cellenstructuur waaraan een intumescerende stof is toegevoegd die bij brand in volume uitzet en de doorvoeropening volledig afsluit. De brandwerende elastomeerschalen kunnen worden toegepast voor alle fluïdabuizen en types van bouwelementen. Bij uitstek worden zij echter toegepast rond leidingen waarin koude fluïda stromen waarbij kans op uitwendige condensatie bestaat (sanitair koud water, koelwater, bluswater,…). De isolatieschaal rond de fluïdabuis loopt in de doorvoeropening gewoon door. De speling tussen isolatieschaal en bouwelement wordt afgedicht met een brandwerende intumescerende opvulpasta. De brandwerende elastomeerschalen hebben volgende eigenschappen: kleur zwart toelaatbare bedrijfstemperatuur -50°C tot +85°C warmtegeleidingscoëfficiënt ≤ 0,056 W/mK bij °0C dampdiffusieweerstand ≥ 7.000 brandweerstand tot EI120 brandklasse EL volgens NBN EN 13501-1 niet UV-resistent stof- en vezelvrij
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 139/166
Figuur 29 : Brandwerende intumescerende elastomeerschaal
C.24.1.2.2.3. Brandwerende opvulpasta voor intumescerende elastomeerschalen De brandwerende opvulpasta is een visceuze, kneedbare massa die geschikt is voor het opvullen van de speling in de doorvoeropening rond fluïdabuizen die geïsoleerd zijn met intumescerende elastomeerschalen. De opvulpasta wordt aangebracht met de hand of een spatel en is zelfhardend. Verder beschikt de brandwerende opvulpasta over de volgende eigenschappen: temperatuurbestendig tot > 1.000°C massadichtheid ca. 1,1 kg/dm³ warmtegeleidingscoëfficiënt 0,040 W/mK bij brandweerstand tot E(I)120 brandclassificatie A1 volgens NBN EN 13501-1 chloridegehalte < 10 ppm verwerkingstemperatuur > +5°C
Figuur 30 : Brandwerende opvulpasta voor intumescerende elastomeerschalen
C.24.1.2.2.4. Brandwerende intumescerende manchet In zijn standaarduitvoering bestaat de brandwerende manchet uit een geprofileerde geperforeerde roestvaststalen band waarin één of meerdere lagen van een intumescerende strip op grafietbasis zijn gevat. De geperforeerde band wordt op lengte afgesneden in overeenstemming met de buitendiameter van de doorgevoerde fluïdaleiding. De manchet wordt rond de buis gewikkeld en met behulp van roestvaststalen bevestigingsklemmen tegen het bouwelement geschroefd. Naargelang de vereiste brandweerstand en het type leiding of bouwelement wordt een manchet aan één of aan beide zijden van het bouwelement geplaatst. In bepaalde gevallen wordt de brandwerende manchet in de doorvoeropening zelf rond de fluïdaleiding geplaatst. De brandwerende manchet is geschikt voor het brandwerend afdichten van doorvoeringen van kunststof buizen.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 140/166
Als varianten op de standaarduitvoering zijn ook brandwerende manchetten toepasbaar die geschikt zijn voor onbrandbare buizen met brandbare isolatie of meerlagenbuis met aluminiumkern (PEx-AlPEx). Deze uitvoeringen zijn bestemd voor welbepaalde buisdiameters en bestaan uit voorgevormde ringvormige stalen houders die voorzien van ingelegde intumescerende strips op grafietbasis. Alle types brandwerende intumescerende manchetten hebben volgende eigenschappen: opschuimend bij brand (isolerende werking) ongevoelig voor vocht brandweerstand tot E(I)120
Figuur 31 : Brandwerende intumescerende manchet
C.24.1.2.2.5. Brandwerende intumescerende opvulpasta De brandwerende opvulpasta op acrylbasis heeft bij brand een opschuimend en isolerend effect. De brandwerende intumescerende opvulpasta is geschikt voor het opvullen van doorvoeropeningen van geïsoleerde of niet-geïsoleerde metalen fluïdabuizen in alle bouwelement types. De opvulpasta heeft verder volgende eigenschappen: kleur wit tot lichtgrijs goede hechting op de meeste bouwmaterialen halogeen- en oplosmiddelvrij vezel- en asbestvrij massadichtheid ca. 1,6 kg/dm³ opschuimend bij brand (intumescerend, isolerende werking) vlam- en rookdicht brandweerstand tot E(I)120 overschilderbaar toepasbaar bij omgevingstemperaturen tussen 5°C en 40°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 141/166
Figuur 32 : Brandwerende intumescerende opvulpasta
C.24.1.2.3. Producten voor het brandwerend afdichten van gecombineerde doorvoeringen van elektrische kabels en fluïdabuizen C.24.1.2.3.1. Brandwerende doorvoerplaat uit rotswol De brandwerende doorvoerplaat bestaat uit een stijve rotswolplaat die aan de ene zijde is bekleed met een aluminiumfolie, en aan de andere zijde is voorzien van een glasvliesdoek. De rotswolplaat wordt toegepast voor het afdichten van doorvoeringen van kabels, kabelbundels, kabelgoten, geïsoleerde en niet-geïsoleerde fluïdabuizen in alle mogelijke bouwelementen. Voor het realiseren van één doorvoering worden 2 doorvoerplaten ruggelings (met de aluminiumfolielaag tegen elkaar) achter elkaar geplaatst. De zichtbare oppervlakken worden na monatge in het bouwelement behandeld met een brandwerende coating. De doorvoerplaten beschikken over volgende eigenschappen: massadichtheid ca. 150 kg/m³ krimpvrij verouderingsvrij geluidsdempend niet-hygroscopisch, niet-capillair chemisch neutraal niet corrosief schimmelresistent geen rookvorming bij brand warmtegeleidingscoëfficiënt 0,040 W/mK bij 20°C brandklasse A1 volgens NBN EN 13501-1 waterabsorptie < 1 kg/m² brandweerstand tot EI120
Figuur 33 : Brandwerende doorvoerplaat uit rotswol
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 142/166
C.24.1.2.3.2. Brandwerend paneel uit voorbehandeld rotswol Het brandwerend paneel bestaat uit een stijve rotswolplaat van 60 mm dik en een massadichtheid van ca. 150 kg/m³ die enkel- of dubbelzijdig is voorbehandeld met een brandwerende coating. Deze coating heeft bij brand een opschuimend effect waardoor een isolerende afscherming ontstaat. Het paneel wordt op maat gezaagd volgens de afmetingen van de doorvoeropening in het bouwelement. De kopse kanten van het paneel worden eveneens behandeld met dezelfde brandwerende coating vóór inbouw in de doorvoeropening. Ook worden de doorgevoerde leidingen over een in het proefrapport gespecifieerde afstand aan weerszijden van het brandwerend paneel voorzien van dezelfde coating. Het brandwerend paneel beschikt over volgende eigenschappen: massadichtheid ca. 160 kg/m³ paneeldikte 60 mm dikte van de brandwerende laag ca. 1 mm kleur wit opschuimend bij brand (isolerende werking) brandweerstand tot E(I)120 geen invloed op de stroomdoorgang van de elektrische kabels volledig compatibel met de leidingisolatie
Figuur 34 : Brandwerend paneel uit voorbehandeld rotswol
Afhankelijk van de gewenste brandweerstand moeten 2 brandwerende panelen met een gezamenlijjke dikte van 120 mm achter elkaar geplaatst worden. C.24.1.2.3.3. Brandwerende mortel De brandwerende mortel wordt toegepast voor het opvullen van grotere doorvoeropeningen in bouwelementen uit beton of metselwerk. De droge mortel wordt volgens de instructies van de fabrikant met water gemengd in de juiste verhouding en aangebracht met een truweel of betonpomp. De opening in het bouwkundig element wordt rondom de doorgevoerde leidingen volledig opgevuld met brandwerende mortel. De mortellaag wordt aangebracht met een dikte die in overeenstemming is met de vereiste brandweerstand. De brandwerende mortel beschikt over volgende eigenschappen: massadichtheid na uitharding ca. 900 kg/m³ groot thermisch isolatievermogen krimpvrij bij uitharding of brand brandweerstand tot E(I)240 kleur grijs overschilderbaar toepassingstemperatuur > +5°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 143/166
Figuur 35 : Brandwerende mortel
C.24.1.2.3.4. Brandwerend isolatieschuim Het opzwellend brandwerend schuim kan worden toegepast voor het brandwerend afdichten van doorvoeringen van kabels, kabelbundels, kabelgoten, geïsoleerde of niet-geïsoleerde fluïdabuizen. Het brandwerend schuim is al naar gelang de situatie te gebruiken in combinatie met andere brandwerende componenten. Het schuim is niet bestand tegen temperaturen boven 100°C en is dient te worden beschermd tegen directe UV-straling. Het aanbrengen gebeurt rechtstreeks vanuit de spuitbus onder druk. Het brandwerend schuim beschikt over de volgende eigenschappen: grijze kleur op basis van gemodificeerd polyurethaan expansie ca. 40 maal oorspronkelijk volume warmtegeleidingscoëfficiënt 0,035 W/mK bij 20°C massadichtheid ca. 35 kg/m³ brandweerstand tot E(I)120 gedurende ca. 1 uur bewerkbaar na aanbrengen volledige uitharding na 24 h toepassingstemperatuur tussen 5°C en 30°C C.24.1.2.3.5. Brandwerende intumescerende coating De brandwerende coating op acrylaatbasis wordt in een dunne laag rechtstreeks aangebracht op kabels, kabelbundels, kabelgoten, geïsoleerde of niet geïsoleerde fluïdabuizen met een verfkwast of een spuitpistool. De intumescerende coating is sneldrogend en vormt een blijvend elastische laag met een brandremmende werking. Het gebruik is geschikt voor binnentoepassingen in ruimten met geen al te extreme luchtvochtigheid. De coating heeft verder nog volgende eigenschappen: wateroplosbaar kleur wit oplosmiddelvrij massadichtheid ca. 1,5 kg/dm³ opschuimend bij brand (intumescerend, isolerende werking) brandweerstand tot E(I)120 geen invloed op de stroomdoorgang van de elektrische kabels volledig compatibel met de leidingisolatie toepasbaar bij omgevingstemperaturen tussen 5°C en 40°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 144/166
Figuur 36 : Brandwerende intumescerende coating
C.24.1.2.3.6. Brandwerende endotherme coating De brandwerende endotherme coating wordt in een dunne laag aangebracht op kabels of doorvoerpanelen om de brandweerstand te herstellen. Het aanbrengen gebeurt met een verfkwast of een spuitpistool. De coating heeft een brandvertragende werking in geval van een externe brandhaard door het tegengaan van de vlamverspreiding. De endotherme coating is zowel geschikt voor toepassing buiten als binnen. De coating heeft verder nog volgende eigenschappen: wateroplosbaar kleur wit halogeen- en oplosmiddelvrij weerbestendig chemisch resistent UV-resistent massadichtheid ca. 1,4 kg/dm³ endotherme werking (brandvertragend) brandweerstand tot E(I)240 geen invloed op de stroomdoorgang van de elektrische kabels volledig compatibel met de leidingisolatie toepasbaar bij omgevingstemperaturen > +5°C C.24.1.2.3.7. Brandwerende intumescerende opvulpasta De brandwerende opvulpasta is een visceuze, kneedbare massa die bij brand een opschuimend en isolerend effect vertoont. De intumescerende opvulpasta is geschikt voor het opvullen van kleinere doorvoeropeningen met grillige vorm rond kabels en fluïdabuizen. De opvulpasta heeft verder volgende eigenschappen: wateroplosbaar geurloos kleur wit halogeen- en oplosmiddelvrij vezel- en asbestvrij massadichtheid ca. 1,2 à 1,4 kg/dm³ opschuimend bij brand (intumescerend, isolerende werking) brandweerstand tot E(I)120 geen invloed op de stroomdoorgang van de elektrische kabels volledig compatibel met de leidingisolatie toepasbaar bij omgevingstemperaturen tussen 5°C en 40°C
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 145/166
C.24.1.2.3.8. Brandwerende intumescerende bandage De brandwerende bandage bestaat uit een flexibele samengestelde glasvezeldoek die uitwendig is voorzien van een grijze polyurethaancoating en inwendig van een donkergrijze intumescerende coating. Bij brand zwelt de intumescerende laag op en sluit daarbij de ganse ruimte tussen de kabels en de fluïdabuizen af. De bandage wordt op rol met een standaard breedte gefabriceerd. Voor de vereiste toepassing wordt de bandage op maat afgesneden. De bandage wordt in een of meerdere lagen overlappend aangebracht rond de kabels, kabelbundels, kabelgoten en fluïdabuizen. Buiten de doorvoeropening worden de losse uiteinden van de brandwerende bandage gefixeerd met een stalen klemband of kabel. De brandwerende intumescerende bandage beschikt over volgende eigenschappen: flexibel weerbestendig (ook buiten toepasbaar) UV-resistent massa ca. 2 kg/m² dikte 1,5 mm verwerkingstemperatuur tussen 5°C en 50°C verwerkingsluchtvochtigheid < 85% brandweerstand tot E(I)120 brandclassificatie B-s1, d0 volgens NBN EN 13501-1
Figuur 37 : Brandwerende intumescerende bandage
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 146/166
C.24.1.2.4. Producten voor het brandwerend afdichten van elektrische kabels C.24.1.2.4.1. Brandwerende intumescerende bandage De brandwerende bandage bestaat uit een flexibele samengestelde glasvezeldoek die uitwendig is voorzien van een grijze polyurethaancoating en inwendig van een rode intumescerende coating. Bij brand zwelt de intumescerende laag op en sluit daarbij de ganse ruimte tussen de kabels af. De bandage wordt op rol met een standaard breedte gefabriceerd. Voor de vereiste toepassing wordt de bandage op maat afgesneden. De bandage wordt in een of meerdere lagen overlappend aangebracht rond de kabels, kabelbundels of kabelgoten en gefixeerd met een RVS stalen klemband of kabel. De brandwerende intumescerende bandage beschikt over volgende eigenschappen: flexibel weerbestendig (ook buiten toepasbaar) UV-resistent massa ca. 0,95 kg/m² dikte 0,7 mm verwerkingstemperatuur tussen 5°C en 50°C verwerkingsluchtvochtigheid < 85% brandweerstand tot E(I)120 brandclassificatie B-s1, d0 volgens NBN EN 13501-1
Figuur 38 : Brandwerende intumescerende bandage
C.24.1.2.4.2. Brandwerende doorvoerschalen met intumescerende inleg Het doorvoersysteem bestaat uit twee cilindrische schalen uit harde kunststof die d.m.v. een tand- en groefverbinding in elkaar worden geklikt of geschoven tot één cilindrische doorvoerkoker. De binnenzijde van de schalen is over de ganse binnenoppervlakte bekleed met een roodbruine intumescerend laag die bij brand opzwelt en de volledige binnenruimte van de koker tussen de kabels opvult. De beide uiteinden van de gemonteerde doorvoerkoker worden afgedicht met een stop uit melamineharsschuim die na montage wordt gefixeerd en behandeld met een brandwerende endotherme coating. Het aanbrengen van de doorvoerschalen is mogelijk bij reeds geïnstalleerde kabels, terwijl het naderhand bijplaatsen van kabels of kabelbuizen eveneens mogelijk blijft. De brandwerende doorvoerschalen beschikken over volgende kenmerken: lengte doorvoerschalen 200 mm uitwendige diameter ca. 116 mm inwendige diameter ca. 107 mm bestand tegen rookgassen opschuimend bij brand (intumescerend, isolerende werking) brandweerstand tot E(I)120 dikte melaminestop 40 mm
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 147/166
Figuur 39 : Brandwerende doorvoerschalen met intumescerende inleg
C.24.2. Brandkleppen C.24.2.1. Rechthoekige brandklep Alle brandkleppen moeten zijn voorzien van een CE-goedkeuring en als dusdanig gelabeld worden. Het CE-attest moet door de aannemer worden voorgelegd aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. De brandklep wordt gemonteerd bij doorgang van luchtkanalen met rechthoekige doorsnede doorheen bouwkundige delen met brandscheidend vermogen. De brandklep is geschikt voor inbouw in een massieve steenachtige wand of vloer, en eveneens in lichte wanden opgebouwd uit gipskarton met metalen verstevigingsprofielen. Normaal gezien wordt de behuizing van de brandklep ingebouwd in de wand die de aanpalende compartimenten scheidt. De open ruimte tussen de klep en de wand (muur of vloer) wordt opgevuld met brandwerende materialen. Indien de brandklep niet kan ingebouwd worden ín het vlak van de scheidende wand mag zij ertegen worden bevestigd, op voorwaarde dat het niet ingebouwde gedeelte van de behuizing voorzien wordt van een brandwerende bekleding met een brandweerstand die dezelfde is als die van de scheidende wand. Als bekledingsmateriaal wordt vezelsilicaatplaat toegepast, getest volgens NBN 713-020, terwijl de voegen worden afgedicht met een brandwerende kit. In gesloten toestand vertoont de brandklep een gedrag EI120 en beantwoordt zij minimaal aan luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. De brandwerende luchtklep kan worden ingebouwd in eender welke richting met de as horizontaal geplaatst. Algemeen: De brandklep heeft volgende kenmerken: een balkvormige vuurvaste tunnel in gegalvaniseerd staal, volledig asbestvrij en bestand tegen vocht aansluitflenzen aan beide zijden van de behuizing volgens de afmetingen van het aan te sluiten luchtkanaal een isolerend klepblad van maximaal 45 mm dik, scharnierend rond een horizontaal opgestelde as de as draait in nylon lagers een dichtingsring en opzwellende voegen voor een lekdichte scheiding bij brand een beschermkap voor het aandrijfmechanisme een open/dicht aanduiding een kenplaatje met vermelding van de fabrikant, het fabricagenummer en bouwjaar De klep weerstaat aan de corrosieve atmosfeer waarin ze geplaatst is. Geen enkele periodieke smering is vereist voor de goede werking van de klep. De klep is voorzien van een onuitwisbaar merkteken die de luchtstroom aanduidt. TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 148/166
Voor het nazicht en onderhoud van de klep wordt een toezichtluik op de koker in de onmiddellijke nabijheid van de klep geplaatst. Brandkleptypes: De brandkleppen worden naargelang hun sluitingsprincipe ingedeeld in volgende types: Brandklep type A: ontgrendeling van het torsieveerbelaste klepblad ingevolge doorsmelten bij een temperatuur van 70° à 100°C van een smeltlood dat de klep geopend houdt. Brandklep type B: ontgrendeling van het torsieveerbelaste klepblad ingevolge een onderbreking van de voedingsspanning van de elektromagneet (in dit bestek aangeduid als type B1) of de elektrische servomotor (in dit bestek aangeduid als type B2) die de klep geopend houdt, hetzij via een commandosignaal vanuit de branddetectiecentrale, hetzij direct via doorsmelten bij een temperatuur van 70° à 100°C van een in de klep voorziene thermo-elektrische zekering. Het heropenen van de brandklep geschiedt manueel bij de brandkleppen van de types A en B1, en van op afstand bij brandkleppen van het type B2. Het maximaal toegelaten drukverlies over de volledig geopende brandklep bedraagt 25 Pa. C.24.2.2. Ronde brandklep Alle brandkleppen moeten zijn voorzien van een CE-goedkeuring en als dusdanig gelabeld worden. Het CE-attest moet door de aannemer worden voorgelegd aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. De brandklep wordt gemonteerd bij doorgang van luchtkanalen met ronde doorsnede doorheen wanden, vloeren, e.a. met brandscheidend vermogen. De brandklep is geschikt voor inbouw in een massieve steenachtige wand of vloer, en eveneens in lichte wanden opgebouwd uit gipskarton met metalen verstevigingsprofielen. Normaal gezien wordt de behuizing van de brandklep ingebouwd in de wand die de aanpalende compartimenten scheidt. De open ruimte tussen de klep en de wand (muur of vloer) wordt opgevuld met brandwerende materialen. Indien de brandklep niet kan ingebouwd worden ín het vlak van de scheidende wand mag zij ertegen worden bevestigd, op voorwaarde dat het niet ingebouwde gedeelte van de behuizing voorzien wordt van een brandwerende bekleding met een brandweerstand die dezelfde is als die van de scheidende wand. Als bekledingsmateriaal wordt vezelsilicaatplaat toegepast, getest volgens NBN 713-020, terwijl de voegen worden afgedicht met een brandwerende kit. In gesloten toestand vertoont de brandklep een gedrag EI120 en beantwoordt zij minimaal aan luchtdichtheidsklasse B volgens NBN EN 1751. De brandwerende luchtklep kan worden ingebouwd in eender welke richting met de as horizontaal geplaatst. Algemeen: De brandklep heeft volgende kenmerken: een cilindrische vuurvaste tunnel in gegalvaniseerd staal, volledig asbestvrij en bestand tegen vocht aansluitflenzen aan beide zijden van de behuizing volgens de afmetingen van het aan te sluiten luchtkanaal een isolerend klepblad van maximaal 45 mm dik, scharnierend rond een horizontaal opgestelde as de as draait in nylon lagers een dichtingsring en opzwellende voegen voor een lekdichte scheiding bij brand een beschermkap voor het aandrijfmechanisme een open/dicht aanduiding een kenplaatje met vermelding van de fabrikant, het fabricagenummer en bouwjaar De klep weerstaat aan de corrosieve atmosfeer waarin ze geplaatst is. Geen enkele periodieke smering is vereist voor de goede werking van de klep. De klep is voorzien van een onuitwisbaar merkteken die de luchtstroom aanduidt. Voor het nazicht en onderhoud van de klep wordt een toezichtluik op de koker in de onmiddellijke nabijheid van de klep geplaatst.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 149/166
Brandkleptypes: De brandkleppen worden naargelang hun sluitingsprincipe ingedeeld in volgende types: Brandklep type A : ontgrendeling van het torsieveerbelaste klepblad ingevolge doorsmelten bij een temperatuur van 70° à 100°C van een smeltlood dat de klep geopend houdt. Brandklep type B: ontgrendeling van het torsieveerbelaste klepblad ingevolge een onderbreking van de voedingsspanning van de elektromagneet (in dit bestek aangeduid als type B1) of de elektrische servomotor (in dit bestek aangeduid als type B2) die de klep geopend houdt, hetzij via een commandosignaal vanuit de branddetectiecentrale, hetzij direct via doorsmelten bij een temperatuur van 70° à 100°C van een in de klep voorziene thermo-elektrische zekering. Het heropenen van de brandklep geschiedt manueel bij de brandkleppen van de types A en B1, en van op afstand bij brandkleppen van het type B2. Het maximaal toegelaten drukverlies over de volledig geopende brandklep bedraagt 25 Pa. C.24.2.3. Servomotoren voor brandkleppen Voor het vanop afstand openen of sluiten van brandkleppen van het type B2 wordt een servomotor toegepast die door een stuursignaal vanuit de brandcentrale wordt bevolen. Het stuursignaal kan hetzij rechtstreeks, hetzij indirect via het automatisch regelsysteem van de ventilatie worden doorgegeven aan de servomotor van de brandklep. De draaibeweging van de omkeerbare aandrijfmotor wordt door een kamwielaandrijving omgezet en overgedragen op een tandheugelsegment. De servomotor wordt met een klembeugel rechtstreeks bevestigd op een aandrijfas van de brandklep. Aan de achterzijde wordt de servomotor tegen de brandklepbehuizing geborgd als beveiliging tegen verdraaiing op de aandrijfas. De servomotoraandrijving beschikt niet over externe eindschakelaars en is beveiligd tegen mechanische overbelasting. De draaihoek is mechanisch begrensd op 95°. Bij het bereiken van zijn eindkoers (brandklep in geopende toestand) blijft de motor automatisch staan in deze positie. De aandrijving kan met een drukknop in het deksel van de behuizing buiten werking gesteld worden. Zolang de knop ingedrukt is, kan de aandrijving gemakkelijk met de hand bediend worden. De klepstand wordt op een schaalaanduiding van 0 tot 10 weergegeven. Voor signalisatie en/of terugmelding van de klepstanden naar een gebouwbeheersysteem, al dan niet als ingangssignaal voor het genereren van andere stuurbevelen, kan de servomotor worden uitgerust met 1 of 2 hulpschakelaars. Het schakelpunt van deze laatsten is naar wens instelbaar. De servomotor voldoet aan NBN EN 61000-6-4 inzake elektromagnetische compatibiliteit. Technische kenmerken:
Voedingsspanning Opgenomen vermogen Nominaal draaimoment motor Maximale draaihoek Looptijd motor (openen) Looptijd torsieveer (sluiten) Mechanische levensduur (aantal open/toe cycli) Toelaatbare omgevingstemperatuur Toelaatbare luchtvochtigheid Beschermingsgraad
24 VAC ≤ 10 VA 6 à 18 Nm 95° ≤ 120 s ≤ 20 s ca. 100.000 -30°C tot 50 °C ≥ 95% IP 54
C.24.3. Brandwerende moffen voor luchtkanalen Alle brandmoffen moeten zijn voorzien van een CE-goedkeuring en als dusdanig gelabeld worden. Het CE-attest moet door de aannemer worden voorgelegd aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. De brandwerende mof is geschikt voor het brandwerend afdichten van luchtkanalen doorheen een wand met brandscheidend vermogen in de zin van § 6.7.3.2, punt c) van de bijlagen 2/1, 3/1 en 4/1 van het KB dd. 12.07.2012 (Basisnormen brandpreventie).
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 150/166
De brandwerende mof is beproefd volgens NBN EN 1366-3 en kan worden toegepast in combinatie met luchtkanalen uit metaal (gegalvaniseerd staal, RVS) of kunststof (PP-S, PP-S-EL) met een maximale uitwendige diameter ter hoogte van de wanddoorvoering van 125 mm. De brandwerende mof is samengesteld uit een mantel van corrosiebestendige staalplaat, voorgemonteerd op een HDPE buis en bij brand opschuimend materiaal op basis van grafiet. De beide uiteinden van de HDPE-buis zijn voorzien van een stalen aansluitstuk met elastische dichtingsring om de brandwerende mof door middel van een insteekverbinding te verbinden met (metalen) luchtkanalen of een kanaalovergangsstuk metaal/kunststof. Vanaf een temperatuur van 140°C treedt een chemische reactie op in het opzwellend materiaal op basis van grafiet, waardoor het materiaal sterk uitzet. Op die manier wurgt de mof de HDPE-buis dicht en sluit de doorgang brandwerend af. De brandweerstand van de mof dient minstens zo groot te zijn als die van het structuurelement. De inbouwmmof heeft een brandweerstand EI60 bij inbouw in lichte wanden en EI120 in betonnen wanden. De brandwerende mof wordt gemonteerd in de dikte van het structuurelement. De opening tussen de buitenzijde van de brandwerende mof en de wand dient te worden afgedicht met mortel (voor een betonnen wand) of met rotswol (voor lichte wand). Voor de inbouw moet een opening voorzien worden in de wand die 50 mm groter is dan de buitendiameter van de mof. De brandwerende mof is onderhoudsvrij. C.24.4. Brandwerende roosters Alle brandwerende roosters moeten zijn voorzien van een CE-goedkeuring en als dusdanig gelabeld worden. Het CE-attest moet door de aannemer worden voorgelegd aan het bestuur bij het indienen van zijn materiaalvoorstelling. Het brandwerend rooster is bestemd als doorgangsrooster of eindrooster voor de inbouw in massieve wanden met een brandweerstand EI60 of groter ter voorkoming van brandverspreiding. Het brandwerend rooster is opgebouwd uit een serie van kunststof lamellen die gevuld zijn met een materiaal dat vanaf 100°C opzwelt en de luchtdoorlaat brandwerend afdicht. Het brandwerend rooster is getest volgens NBN 713-020 en is onderhoudsvrij. De zin van de luchtcirculatie beïnvloedt de werking van het rooster niet.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 151/166
C.30. TOEBEHOREN VOOR KOUDEOPWEKKING EN -VERDELING C.30.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing, tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: C.30.1. Buffertank voor ijswater De buffertank is cilindrisch van vorm met gewelfde bodems en is voorzien van drie voetsteunen voor opstelling op een vlakke ondergrond. De buffertank is vervaardig uit gelast staal S235JR (1.0038) of RVS 316 (1.4401). De tank wordt voorzien van de nodige verticale tussenschotten om een goede werking te bekomen. De tank is voorzien van 2 instroom- en 2 uitsroomaansluitingen. De aansluitingen voor instroming resp. uitstroming zijn voldoende uit elkaar geplaatst om een goede werking te bekomen. De stalen tank wordt aan de binnen- én buitenkant beschermd tegen corrosie, en langs de buitenkant vóór isolatie bovendien behandeld met een eindafwerking (vb. epoxycoating). De buffertanks die vervaardigd zijn uit RVS worden noch inwendig, noch uitwendig behandeld. Vooraleer de tank wordt gebouwd dient een constructieplan ter goedkeuring worden voorgelegd aan de leidend ambtenaar. Vooraleer de tank de fabriek verlaat wordt zij onderworpen aan een drukproef van 1,5 maal de nominale werkdruk. Vóór plaatsing dient een beproevingsattest van de doorstane proefdruk te worden voorgelegd aan de leidend ambtenaar. De buffertank is voorzien van: minimaal 4 DIN-flensaansluitingen met afmetingen in functie van het vermogen/waterdebiet een aansluiting met binnenschroefdraad ≥ DN15 – R½” op het hoogste punt van de tank voor het monteren van een automatische ontluchter een aansluiting met binnenschroefdraad ≥ DN20 – R¾” op het laagste punt van de tank voor het monteren van een spui- en aflaatkraan een aansluiting met binnenschroefdraad ≥ DN15 – R½” op halve hoogte van de tankmantel voor het aansluiten van het expansie- en bijvulsysteem 3 voetsteunen met vlakke basisplaat voorzien van gaten voor verankering aan de vloer aansluitpunt voor een aardingskabel Specificaties:
Totale tankinhoud Werkdruk Materiaal Maximale hoogte Maximale breedte
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
400 liter 4 bar RVS 316 1800 mm 1300 mm
VERSIE: 17/06/2016 152/166
C.39. BIJKOMENDE WERKEN C.39.1. Uitvoeringsdossier Ten laatste 15 kalenderdagen na het bevel van aanvang en minstens 15 kalenderdagen voor de start van de uitvoering, legt de aannemer het uitvoeringsdossier ter goedkeuring voor. Dit bevat: P.V.’s van monstervoorlegging (model K.U.Leuven) van alle materialen die in deze opdracht zullen worden geleverd en geplaatst, evenals overzichtslijst (model K.U.Leuven) van deze P.V.’s detailplanning in functie van de opgelegde globale planning en/of uitvoeringstermijn, rekening houdend met de planningen van eventuele nevenaannemers gecoördineerde uitvoeringsplannen van alle uit te voeren werkzaamheden de af te leveren documenten vermeld in de overige artikels van dit bestek In geval van afkeuring van bepaalde elementen in het uitvoeringsdossier dient de aannemer in overleg met de K.U.Leuven een nieuw voorstel in. Dit kan evenwel geen verrechtvaardiging betekenen van enige vertraging in de uitvoeringsplanning. Werken uitgevoerd zonder expliciete goedkeuring vooraf, kunnen in het geval zij niet voldoen, afgekeurd worden en dienen dan opnieuw uitgevoerd voor rekening van de aannemer. Bovendien loopt de uitvoeringstermijn verder tot de werken tot volledige voldoening zijn uitgevoerd. C.39.2. Binnen en/of ter plaatse brengen van materiaal De aannemer wordt uitgenodigd vóór het indienen van zijn offerte, zich ter plaatse te begeven en/of de architectenplannen na te zien teneinde bij zijn prijsofferte te kunnen rekening houden met de eisen die het plaatsen en binnenbrengen van de materialen met zich meebrengen. In functie van het ontwerp en de te realiseren installaties is door de opdrachtgever reeds rekening gehouden met de noodzaak tot het inzetten van speciale machines of voorzieningen voor horizontale of verticale transportbewegingen. Dienovereenkomstig worden door het bestuur na toewijzing van de opdracht geen supplementaire vorderingen aanvaard voor het inzetten van hijskranen, transportliften, steigers, enz. voor zover deze niet het gevolg zijn van een wijziging van de oorspronkelijke opdracht waardoor het inschakelen van bijzondere transportsystemen noodzakelijk wordt. C.39.3. Werken van bouwkundige aard De werken van bouwkundige aard omvatten ondermeer (e.g., niet limitatieve opsomming): Vervaardigen van betonnen sokkels voor koelmachines, verwarmingsketels,… Maken van doorboringen in betonnen vloer voor cv-leidingen Maken van rechthoekige opening in metselwerk voor doorvoer van luchtkanaal Maken van dakdoorvoeropening voor extractiekanaal Maken van dakopstand voor dakextractor …
C.39.3.1. Sokkels, dakopzetstukken, steunen Alle sokkels, dakopzetstukken en bouwkundige steunen (vlakken) die nodig zijn om de in het bestek omschreven toestellen conform te kunnen plaatsen zijn te voorzien in deze aanneming, tenzij dit expliciet wordt tegengesproken elders in het bestek. Indien zij niet expliciet als afzonderlijke post worden genoemd in de meetstaat zijn deze constructies te verrekenen in de meetstaatposten van de de toestellen waarvoor ze bestemd zijn. Tenzij anders vermeld worden alle sokkels vervaardigd uit ter plaatse gegoten beton, voorzien van een wapeningsnet. De horizontale afmetingen van de sokkels zijn minstens gelijk aan de grootste horizontale totaalafmetingen van de te dragen toestellen, vermeerderd met 20 cm. De randen van de betonsokkels zijn afgewerkt met een gegalvaniseerd L-profiel 50 x 50 x 4 mm. Betonnen sokkels voor binnenopstelling hebben een totale dikte van minimaal 6 cm.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 153/166
Betonnen sokkels voor buitenopstelling hebben een totale dikte van minimaal 10 cm, bij plaatsing op volle grond minimaal 15 cm. Ze zijn voorzien van een vorstrand met een breedte van 15 cm en een hoogte van 6 cm. Bij plaatsing op een dakbedekking e.d. dient onder de sokkel een roofinglaag van minstens 5 mm dik te worden geplaatst die rondom de sokkel minimaal 15 cm breder is dan de sokkel zelf. De sokkels dienen, uitgezonderd voor verwarmingsketels, te worden geplaatst op trillingsdempende matten die berekend zijn volgens het gewicht van het te dragen toestel en de sokkel. C.39.3.2. Maken van openingen en doorgangen Het boren van alle openingen met een diameter tot en met 300 mm, nodig voor de doorgang van watervoerende leidingen, luchtkanalen, kabelgoten, elektrische bekabeling, enz. doorheen bouwkundige constructies zoals muren, vloeren, daken en plafonds is impliciet vervat in de aanneming (kosten inbegrepen in de posten voor de leidingen en kanalen). Ronde openingen met een diameter groter dan 300 mm zijn reeds voorzien in de ruwbouw of dienen indien nodig en na akkoord van het bestuur bijkomend gemaakt te worden volgens de daartoe voorziene artikels in de meetstaat. Alle ronde openingen in betonnen of steenachtige constructies met een diameter groter dan 300 mm worden altijd geboord met een kroonboor of een ander gelijkwaardig gereedschap met dezelfde afwerkingskwaliteit. Belangrijke opmerking: Alle doorboringen dienen op voorhand gemarkeerd te worden door de aannemer; deze kunnen pas geboord worden na voorafgaandelijke rondgang en akkoord van de stabiliteitsingenieur. Indien bij het boren gebruik gemaakt wordt van waterkoeling dient de aannemer alle maatregelen te treffen om verspreiding van het water tegen te gaan en schade aan toestellen, inboedel en gebouwafwerking te voorkomen. Bij droog boren of slijpen dient de aannemer de werkzone volledig af te schermen met een stofscherm zodat verspreiding van slijpstof wordt voorkomen. In ieder geval zullen alle toestellen, machines, meubilair, enz. in de onmiddellijke omgeving van de werkzaamheden worden afgedekt met PVC-folie volgens de aanwijzingen van de leidend ambtenaar. C.39.3.3. Dichten van openingen en doorgangen Nadat alle installatie- en montagewerken zijn beëindigd moeten alle resterende openingen en doorgangen, zowel de benutte als de niet benutte, zorgvuldig gedicht worden. Het dichten van openingen en doorvoeren in gewone wanden en vloeren dient te gebeuren d.m.v. metselspecie, nadien eventueel geschilderd in dezelfde afwerkingslaag als de omringende bouwdelen. Niet benutte (foutief gemaakte) openingen moeten voor rekening van de aannemer weer perfect worden afgedicht met hetzelfde basismateriaal en volgens het oorspronkelijke uitzicht als de omringende structuren. Bijvoorbeeld: een ronde opening in zichtbaar baksteenmetselwerk dient opnieuw met hetzelfde type baksteen en voegkleur te worden afgedicht. In de gevallen waar de constructiedelen speciale eigenschappen hebben, zoals akoestische en brandwerende eigenschappen, dient het dichten te gebeuren met aangepaste en brandvrije materialen, die minstens gelijkwaardig zijn qua brandweerstand en geluidsisolatie aan de materialen van de aangrenzende constructie. C.39.6. Codering en markering van installatieonderdelen C.39.6.1. Fluïdaleidingen en luchtkanalen Alle fluïdaleidingen en luchtkanalen moeten worden gemarkeerd met zelfklevende etiketten die conform zijn aan de beschrijving in het KU Leuven-document Conceptblad 89-04 Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen. De etiketten moeten worden aangebracht op de leidingen of luchtkanalen met een tussenafstand van 6 à 12 meter, afhankelijk van de afmetingen van de doorkruiste ruimte.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 154/166
Bij elke muur-, vloer- en plafonddoorgang dient aan beide zijden van het doorboorde bouwdeel een etiket te worden aangebracht. Bij leidingen of luchtkanalen die zich vertakken dient bovendien ter hoogte van elke aftakking een etiket te worden aangebracht. In lokalen waarin de lengte van de leiding of het luchtkanaal dat het lokaal doorkruist minder bedraagt dan 5 meter, gemeten volgens de lengteas tussen de punten waar de leiding of het kanaal het lokaal binnentreedt, resp. verlaat, volstaat het om één etiket per fluïdumleiding of luchtkanaal te voorzien. Bij rechthoekige luchtkanalen moet de aanduiding op minstens twee vlakken van de kanalen aangebracht worden, eventueel alternerend. In het laatste geval bedraagt de afstand tussen twee opeenvolgende markeringen op hetzelfde kanaalvlak maximaal 12 meter. Bij verticale leidingen of luchtkanalen in technische schachten of kokers (zonder horizontale scheidingswanden) worden de etiketten aangebracht ter hoogte van de toegangsdeur of het inspectieluik op elke verdieping. C.39.6.2. Collectorkringen Op alle collectorkringen worden gegraveerde kunststof kenplaatjes aangebracht met een vermelding van de kringbenaming.. De gegraveerde kenplaat wordt duurzaam op een kenplaathouder bevestigd die d.m.v. een spanring rond de buisisolatie wordt geklemd. De kenplaat en de weergegeven tekst zijn conform aan de beschrijving in KU Leuven-document KUL_TD_Benoeming_Technische_Componenten_20160301. Specificaties kenplaat: Toepassing Samenstelling Basismateriaal kernlaag Graveerlaag Watervast Corrosiebestendig Vacuümvervormbaar Warm plooibaar Kleurvast bij binnen- én buitengebruik Kleur graveerlaag Kleur kernlaag Gebruikstemperatuur Soortelijke massa Plaatdikte
eenzijdig gebruik 2 lagen (kernlaag + gesatineerde graveerlaag) ABS enkelzijdig met transparante PE-beschermfolie
wit zwart -20°C tot +75°C 1.070 kg/m³ ca. 1,5 mm
C.39.6.3. Appendages - technische componenten Alle technische componenten die genoemd worden in de tabel op pagina 2 van KU Leuven-document KUL_TD_Benoeming_Technische_Componenten_20160301 moeten worden voorzien van een gegraveerde kenplaat, conform aan de beschrijving volgens datzelfde document. Specificaties kenplaat: Toepassing Samenstelling Basismateriaal kernlaag Graveerlaag Watervast Corrosiebestendig Vacuümvervormbaar Warm plooibaar Kleurvast bij binnen- én buitengebruik Kleur graveerlaag Kleur kernlaag Gebruikstemperatuur Soortelijke massa
eenzijdig gebruik 2 lagen (kernlaag + gesatineerde graveerlaag) ABS enkelzijdig met transparante PE-beschermfolie
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
grijs zwart -20°C tot +75°C 1.070 kg/m³
VERSIE: 17/06/2016 155/166
Plaatdikte
ca. 1,5 mm
C.39.6.4. Elektrische borden Alle elektrische borden moeten worden voorzien van een gegraveerde kenplaat, conform aan de beschrijving in KU Leuven-document KUL_TD_Benoeming_Technische_Componenten_20160301. Specificaties kenplaat: Toepassing Samenstelling Basismateriaal kernlaag Graveerlaag Watervast Corrosiebestendig Vacuümvervormbaar Warm plooibaar Kleurvast bij binnen- én buitengebruik Kleur graveerlaag Kleur kernlaag Gebruikstemperatuur Soortelijke massa Plaatdikte
eenzijdig gebruik 2 lagen (kernlaag + gesatineerde graveerlaag) ABS enkelzijdig met transparante PE-beschermfolie
wit zwart -20°C tot +75°C 1.070 kg/m³ ca. 1,5 mm
C.39.7 Werken van algemene aard Onder deze noemer vallen alle werken die inherent zijn aan de uitvoering van de aanneming maar die niet uitvoerig of expliciet in een van de overige artikels van het bestek (kunnen) worden beschreven. Deze werken zijn al dan niet als afzonderlijke post opgenomen in de meetstaat. In het tweede geval worden de eventuele kosten voor deze werken beschouwd als inbegrepen in de globale offerteprijs.
C.41. THERMISCHE EN AKOESTISCHE ISOLATIE C.41.0. Algemeen De volgende normen, reglementen en voorschriften zijn van toepassing tenzij daarvan door de onderstaande voorschriften wordt afgeweken: NBN EN 12086 Materialen voor de thermische isolatie van gebouwen - Bepaling van de waterdampdoorlatendheidseigenschappen NBN EN 12667 Thermische eigenschappen van bouwmaterialen en -producten - Bepaling van de warmteweerstand NBN EN 13468 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van sporengrootheden van in water oplosbaar chloride, fluoride, silicaat, en natriumionen en pH NBN EN 13469 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de waterdampdoorlatendheidseigenschappen van voorgevormde leidingisolatie NBN EN 13470 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de schijnbare dichtheid van voorgevormde leidingisolatie NBN EN 13501-1 Vuurindeling van bouwwaren en bouwdelen - Deel 1 NBN EN 13823 Bepaling van de brandreactie van bouwproducten - Bouwproducten NBN EN 14303 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Fabrieksmatig vervaardigde producten van minerale wol NBN EN 14304 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Fabrieksmatig vervaardigde producten van flexibel elastomeer schuim
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 156/166
NBN EN 14706 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de maximale bedrijfstemperatuur NBN EN 14707 Materialen voor de thermische isolatie van gebouw- en industriële installaties - Bepaling van de maximale bedrijfstemperatuur voor voorgevormde leidingisolatie De isolatie van de leidingen wordt slechts aangebracht na drukproef en schildering van de leidingen. Alle leidingen moeten afzonderlijk geïsoleerd worden. Ongeacht de aard van het toegepaste isolatiemateriaal moet de isolatiedikte zodanig worden gekozen dat minimaal de warmteweerstandswaarde uit onderstaande tabellen wordt bekomen. De berekening van de minimale isolatiediktes dient te gebeuren volgens de formules vermeld in de subrubrieken E.3.1., E.3.2. en E.3.3. van rubriek E.3 Bepaling van de lineaire warmteweerstand van de Bijlage V van het Energiebesluit dd. 19.11.2010, gewijzigd op 29.11.2013, en de systeemeisen vermeld in paragraaf 12 van Bijlage XII van het Energiebesluit.
Opmerking: in de berekeningsformules voor het bepalen van de lineaire warmteweerstand moet de correctiefactor 0,6 worden vervangen door de waarde 1. De warmteweerstandswaarden in de tabellen moeten gelden bij de hoogst voorkomende temperatuur van het toegepaste temperatuurregime in het geval van verwarming, en de laagst voorkomende temperatuur in het geval van koeling. De installateur dient het bewijs van overeenstemming van het gebruikte isolatiemateriaal met deze tabellen voor te leggen. Voor appendages en leidingtoebehoren wordt als minimale isolatiedikte dezelfde waarde genomen als voor de buis met dezelfde DN-maat.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 157/166
Leidingen voor warme fluïda Minimale warmteweerstand RL,min [mK/W] Buitendiameter van de ongeïsoleerde buis Du [mm]
Aanvoertemperatuur ≤ 55°C
Aanvoertemperatuur > 55°C
Omgeving A
Omgeving B
Omgeving A
Omgeving B
17,2
5,92
5,21
6,41
5,92
21,3
5,49
4,81
5,95
5,49
26,9
5,08
4,42
5,49
5,08
33,7
4,65
4,05
5,08
4,65
42,4
4,26
3,69
4,65
4,26
48,3
4,03
3,48
4,41
4,03
60,3
3,66
3,15
4,02
3,66
76,1
3,3
2,84
3,64
3,3
88,9
3,08
2,62
3,39
3,08
114,3
2,72
2,31
3
2,72
139,7
2,45
2,08
2,72
2,45
168,3
2,22
1,87
2,47
2,22
219,1
1,92
1,61
2,14
1,92
273
1,68
1,4
1,88
1,68
323,9
1,52
1,26
1,7
1,52
355,6
1,43
1,18
1,61
1,43
≥ 406,4
1,31
1,08
1,48
1,31
Tabel 13 : Minimale warmteweerstanden voor warme fluïda
Omgeving A: leidingen en appendages gelegen in de vloer, buiten, of in ruimten die buiten het beschermd volume Omgeving B: leidingen en appendages gelegen binnen het beschermd volume
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 158/166
Leidingen voor koude fluïda Minimale warmteweerstand RL,min [mK/W] Buitendiameter van de ongeïsoleerde buis Du [mm]
Aanvoertemperatuur Aanvoertemperatuur < 14°C ≥ 14°C
17,2
3,44
3,37
21,3
3,13
2,98
26,9
2,84
2,48
33,7
2,58
2,15
42,4
2,33
1,83
48,3
2,20
1,67
60,3
1,96
1,41
76,1
1,73
1,15
88,9
1,61
1,03
114,3
1,40
0,85
139,7
1,24
0,72
168,3
1,10
0,62
219,1
0,93
0,50
273
0,80
0,43
323,9
0,71
0,37
355,6
0,67
0,34
≥ 406,4
0,60
0,31
Tabel 14 : Minimale warmteweerstanden voor koude fluïda
C.41.1. Isolatie van leidingen en appendages C.41.1.1.
Isolatie van leidingen voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom)
C.41.1.1.1 Isolatie uit minerale wol De isolatie bestaat uit schalen van rotswolvezels, vervaardigd door het vervezelen van diabaas aan een temperatuur van minstens 1.600°C. Concentrisch gewikkeld, gebonden met kunstharsen en uitgehard wordt een volumieke massa bekomen van 100 à 120 kg/m3. Ze zijn aan één zijde doorgezaagd en aan de tegenoverliggende zijde ingezaagd. De gebruikstemperatuur is minimaal gegarandeerd tot 250°C leidingstemperatuur bij continue temperatuurbelasting. De schalen zijn niet-brandbaar volgens NBN EN 13501-1 klasse A2L-s1,d0 of klasse A1L-s1,d0. Ze zijn toepasbaar op austenitische staalsoorten aangezien ze aan de AS-kwaliteitseisen (AGI Q135) moeten beantwoorden. De isolatie is niet hygroscopisch en niet capillair. Voor toepassing op gewone staalsoorten voldoen ze aan de H.E.W.-eisen. Ze zijn chemisch neutraal, geven geen aanleiding tot schimmelvorming en vormen geen voedingsbodem voor bacteriën. Er wordt een onderscheid gemaakt in volgende types voorgevormde isolatieschalen: Type 1: isolatieschalen uit naakte minerale wol Type 2: isolatieschalen met tijdens het fabricageproces aangehechte aluminiumfolie
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 159/166
Voor elke leidingdiameter moet een aangepast kaliber isolatieschaal worden aangewend, zodat de isolatie nauwsluitend passend rond de buis kan worden bevestigd. Onder geen beding zal worden aanvaard dat zich tussen de buis en de isolatie een luchtlaag bevindt. De isolatiedikte beantwoordt aan de tabel in artikel C.41.0. Algemeen Alle bochten en aftakkingen worden geïsoleerd met geprefabriceerde kniestukken. Materiaalkenmerken:
Maximum toelaatbare bedrijfstemperatuur ≥ 250°C Waterabsorptievermogen ≤ 1 kg/m² Chloridegehalte < 10 ppm Warmtegeleidingscoëfficiënt: o bij 50°C ≤ 0,040 W/mK o bij 100°C ≤ 0,046 W/mK o bij 150°C ≤ 0,056 W/mK Dampdiffusieweerstand aluminiumfolie > 200
C.41.1.2.
Isolatie van appendages voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom)
C.41.1.1.2. Isolatie uit resol hardschuim De isolatie bestaat uit schalen van resol hardschuim met een hoge dichtheid waardoor een grote stijfheid en weerstand tegen samendrukking wordt bekomen. Het materiaal heeft een fijne celstructuur die gesloten is voor tenminste 95 % en daardoor zeer bestand is tegen vochtindringing en vrij van capillaire werking is. De isolatieschalen hebben een hoge weerstand tegen brand en vlamverspreiding en zijn geschikt voor lastdragende toepassingen. Het materiaal is absoluut CFK– en HCFK–vrij en heeft geen enkel ozonafbrekend effect. De weerstand tegen brand en vlamverspreiding maakt dat er quaqsi geen rookontwikkeling is waneer deze materialen worden blootgesteld aan een vuurbron. De isolatieschalen zijn bestand tegen zwam– en schimmelgroei, houden ongedierte tegen, en zijn niet–vezelig, reukloos en vlekken niet. De isolatieschalen kunnen worden toegepast voor leidingwerk en apparatuur met operationele temperaturen tussen –180ºC en +120ºC. De isolatieschalen zijn bestand tegen talrijke oliën, oplosmiddelen en chemicaliën en bovendien ongevoelig voor de meeste coatings en kitsoorten op oplosmiddelbasis, coatings op polyester– en epoxyharsbasis, waardoor de fysische eigenschappen behouden blijven in contact met deze stoffen. De productie van de isolatieschalen gebeurt op basis van een kwaliteitscontrolesysteem volgens EN ISO 9001: 2000 / BS EN ISO 9001: 2000. De isolatiedikte beantwoordt aan de tabel in artikel C.41.0. Algemeen Materiaalkenmerken:
Dichtheid ca. 40 kg/m³ Maximum toelaatbare bedrijfstemperatuur ≥ 100°C Warmtegeleidingscoëfficiënt bij 10°C ≤ 0,021 W/mK Lineaire uitzettingscoëfficiënt ≤ 70.10-6 m/mK
C.41.1.2.
Isolatie van appendages voor warme fluïda (cv-water, verwarmd tapwater, stoom)
C.41.1.2.1. Isolatie uit minerale wol Alle appendages tot en met diameter DN40 worden afzonderlijk geïsoleerd met isolatiedekens of schalen uit rotswolvezels. De gebruikstemperatuur is gegarandeerd tot 250°C leidingstemperatuur bij continue temperatuurbelasting. Het isolatiemateriaal is niet brandbaar volgens NBN EN 13501-1 klasse A2L-s1,d0 en is toepasbaar op austenitische staalsoorten aangezien het aan de AS kwaliteitseisen (AGI Q135) moet beantwoorden. De isolatie is niet hygroscopisch en niet capillair. Voor toepassing op gewone staalsoorten voldoet het isolatiemateriaal aan de H.E.W. eisen. Het is chemisch neutraal, geeft geen aanleiding tot schimmelvorming en vormt geen voedingsbodem voor bacteriën.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 160/166
Voor elk appendage dient de isolatiedikte en –vorm zo passend mogelijk te worden afgestemd op het type en kaliber van het te isoleren onderdeel. Onder geen beding zal worden aanvaard dat zich tussen het appendage en de isolatie een (te grote) luchtlaag bevindt. De isolatie van appendages die in leidingen zijn gemonteerd mag geen doorlopend geheel vormen met de isolatie van diezelfde leidingen. De isolatie en bekleding van elk appendage is m.a.w. gescheiden van de isolatie van de rest van de installatie zodat ze eenvoudig kan verwijderd worden voor onderhoud of vervanging van het appendage zonder de rest van de isolatie te beschadigen of te verwijderen. Daarbij dient er te worden op gelet dat er voldoende ruimte wordt gelaten rond koppelingen en flenzen zodat het gebruik van montagegereedschap niet wordt gehinderd. De isolatiedikte beantwoordt aan de tabel in artikel C.41.0. Algemeen C.41.1.2.2. Thermische isolatiematrassen De thermische isolatiematrassen dienen standaard te worden toegepast op alle onderdelen van de verwarmingsinstallatie met een diameter vanaf DN50 die op een gemiddelde temperatuur van 60°C of hoger kunnen staan. Concrete voorbeelden zijn (niet limitatief): collectorleidingen, afsluitkranen, gemotoriseerde regelkranen, filters, veiligheidskleppen, koppelstukken, ontluchters, vuilvangers, pompen. Thermische isolatiematrassen worden uitsluitend toegepast op installatiedelen die niet kunnen worden blootgesteld aan de weersomstandigheden. De thermische isolatiematras bestaat uit een op maat gemaakt kussen, vervaardigd uit glasweefsel (eventueel in combinatie met synthetisch weefsel) dat is opgevuld met glas- of rotswolisolatie en uitwendig voorzien is van roestvrijstalen bevestigingshaken. Om de isolatievulling binnenin te fixeren is de isolatiematras genopt uitgevoerd. De isolatiematras wordt nauw rondom het te isoleren installatieonderdeel gesloten door een roestvrijstaaldraad rondom de bevestigingshaken te rijgen en het geheel aan te trekken (schoenveterprincipe). Iedere isolatiematras is qua vorm en afmetingen speciaal vervaardigd op maat van de te isoleren appendages of apparaten. Het verwijderen en weer aanbrengen van de isolatiematrassen voor onderhoudsdoeleinden verloopt zonder gebruikmaking van gereedschap en zonder nadelig effect voor de perfecte pasvorm van de isolatiematras rond het installatieonderdeel. De dikte van de isolatiematras is zodanig dat deze beantwoordt aan de warmteweerstandswaarden in artikel C.41.0. Algemeen Materiaal koude zijde thermoglasweefsel met siliconen coating Materiaal warme zijde thermogehard polyesterweefsel Temperatuurbestendigheid warme zijde ≥ 180 °C continu Materiaal vulling minerale wol Warmtegeleidingscoëfficiënt < 0,048 W/mK C.41.1.2.3. Voorgevormde isolatieschalen De voorgevormde isolatieschalen zijn vervaardigd uit geëxtrudeerd of geëxpandeerd kunstschuim. Zij zijn gemaakt om te worden gebruikt als isolatiemantel voor regelafsluiters, circulatoren, enz… van een specifiek merk en type. Maximum toelaatbare bedrijfstemperatuur ≥ 95°C Minimum toelaatbare bedrijfstemperatuur ≤ 15°C Warmtegeleidingscoëfficiënt bij 50°C ≤ 0,034 W/mK Brandweerstandsklasse B2 De isolatieschalen kunnen als optie door de fabrikanten van deze toestellen geleverd worden. C.41.1.3.
Isolatie van leidingen en appendages voor koude fluïda (ijswater, koud hard water)
C.41.1.3.1. Isolatie uit soepel synthetisch schuimrubber Alle leidingen en toebehoren (bochten, aftakkingen, kranen, filters, terugslagkleppen, flenzen, verbindingsstukken, enz.) worden thermisch geïsoleerd ter voorkoming van condensvorming, ter besparing van energie en ter bescherming tegen roestvorming.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 161/166
Materiaalbeschrijving: Het gebruikte isolatiemateriaal bestaat uit een CFC-vrij, volkomen flexibel synthetisch schuimrubber, heeft een gesloten cellenstructuur en garandeert over de gehele isolatiedikte een hoge diffusieweerstand zodat een extra dampremmende laag overbodig is. Het isolatiemateriaal is minstenstens leverbaar onder de vorm van standaard vervaardigde, over de ganse lengte vooringesneden slangen voor het isoleren van leidingen flexibele platen op rol Het isolatiemateriaal is trillingsvast en vormbestendig niet hygroscopisch en niet capillair duurzaam, onrotbaar en bestand tegen ongedierte chemisch neutraal d.w.z. het materiaal mag geen agressieve bestanddelen bevatten welke de te isoleren leidingen aantasten reukneutraal vrij van asbest of vezelachtige stoffen bestand tegen alle gebruikelijke bouwstoffen U.V.-bestendig (gemaakt) indien buiten toegepast Onderstaande materiaalkarakteristieken gelden steeds als minimumeisen. Van alle parameters moeten op verzoek van de opdrachtgever testrapporten kunnen worden voorgelegd, opgesteld door onafhankelijke testinstituten. Brandgedrag: o klasse B, s3, d0 volgens NBN EN 13501-1 o zelfdovend, niet-brandgeleidend, druipt niet brandend af Warmtegeleidingscoëfficiënt ≤ 0,036 W/mK bij 0°C Dampdiffusieweerstandfactor ≥ 10.000 Wateropname door dampdiffusie < 0,51 % van het volume Contactgeluiddempende werking in dB(A) tot 30 dB(A) Toepassingsbereik: o max. mediumtemperatuur 105°C o min. mediumtemperatuur - 50°C De isolatiedikte beantwoordt aan de tabel in artikel C.41.0. Algemeen Plaatsing: Alle leidingen, bochten en aftakkingen moeten geïsoleerd worden. Bij rechte leidingen wordt het gebruikte slangmateriaal of tijdens de installatie over de leiding geschoven, of nadat de leidingen zijn gemonteerd in opengesneden vorm verwerkt. Bij bochten wordt de flexibele slang eveneens overgeschoven, of wordt deze uit gesneden segmenten samengesteld. De langs en dwarsnaden moeten met een speciale lijm worden afgedicht. Kranen en alle toebehoren moeten met plaatmateriaal worden geïsoleerd. Over de flenzen heen wordt vooreerst een cilinder van aluminiumplaat aangebracht als ondergrond voor de isolatie. De uit de isolatieplaten gesneden vormstukken worden omheen het te isoleren element geplaatst zodat een doos gevormd wordt die het volledig omsluit. Enkel de bedieningsorganen blijven uitsteken. De naden worden zorgvuldig gelijmd en stevig tegen elkaar gedrukt zodat ze volkomen dicht zijn. Bij het isoleren van grotere diameters, platte vlakken en reservoirs moet plaatmateriaal gebruikt worden.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 162/166
Het plaatmateriaal zal over de volle oppervlakte verlijmd worden. Al de gedeelten van de te isoleren installatie zullen eerst met speciale roestwerende verf behandeld worden. Verdere gedetailleerde montagevoorschriften van de fabrikant dienen opgevolgd te worden. Bijzondere nota: Geen enkele ophanging of ondersteuning mag rechtstreeks met de koelleidingen in aanraking komen. Tussen de steun en de buis worden overal speciaal ontworpen leidingdragers gebruikt met thermische onderbreking van de ophangconstructie. Deze leidingdragers zijn vervaardigd uit kunststofschuimrubber voorzien van harde PUR/PIR steunblokken met zelfklevende sluiting. Het geheel wordt beschermd d.m.v. een beschermende mantel vervaardigd uit een stevig en tegen fysische invloeden bestand materiaal (aluminium, HDPE, …). De max. toelaatbare afstand tussen de leidingdragers is bepaald volgens de voorschriften van de fabrikant. De isolatie van de leidingen moet doorlopen bij doorgang van vloeren en muren en wordt beschermd door doorvoerhulzen uit kunststof of een ander tegen corrosie behandeld materiaal. De speciale te gebruiken roestwerende verf voor de leidingen en appendages, type contactlijm en type elastische verf voor de isolatie zijn te gebruiken volgens de richtlijnen van de fabrikant van het isolatiemateriaal. C.41.1.4. Bekleding van de thermische isolatie rond watervoerende leidingen en appendages De naakte isolatielaag (minerale wol, elastomeerrubber, hardschuim) moet soms worden beschermd tegen beschadiging of aantasting door externe contacten of invloeden. Dit is met name het geval in volgende gevallen: A. Isolatie uit minerale wol: Isolatieschalen type 2 die standaard zijn voorzien van een tijdens het fabricageproces aangehechte buitenmantel uit verstevigd aluminiumfolie worden niet bekleed. Alle ander isolatiemateriaal van leidingen en appendages wordt bekleed met lichtgrijze PVC-rolfolie of aluminiumschalen. In geval van het gebruik van PVC-folie worden de uiteinden voorzien van manchetten met kleurcodering overeenkomstig de betreffende leiding (aanvoer: rood, terugvoer: blauw). De aluminiumschalen zijn verwijderbaar en worden bevestigd rond de isolatie met behulp van metaalschroeven of snelklemmen. Thermische isolatiematrassen conform C.41.1.2.2. Thermische isolatiematrassen: Deze worden niet bekleed. Voorgevormde isolatieschalen conform C.41.1.2.3. Voorgevormde isolatieschalen: Deze worden niet bekleed. B. Isolatie uit hardschuim conform C.41.1.1.2. Isolatie uit resol hardschuim of synthetisch rubber met gesloten cellenstructuur conform C.41.1.3.1. Isolatie uit soepel synthetisch schuimrubber: Isolatiemateriaal dat aan de buitenlucht is blootgesteld wordt bekleed met aluminiumschalen. Bijzondere aandacht is vereist voor het gebruik van korte metaalschroeven teneinde de isolatielaag niet te perforeren. Alle andere isolatiedelen worden niet bekleed. Opmerking: de isolatie rond leidingen of luchtkanalen die zichtbaar zijn opgesteld buiten het gebouw moet desgevallend worden bekleed met stuco- aluminiumbeplating. Deze heeft een oppervlakafwerking die minder glanst en dus minder storend is voor de omgeving. C.41.2. Isolatie van luchtkanalen C.41.2.1.
Uitwendige isolatie van luchtkanalen met minerale wol
C.41.2.1.1. Uitwendige isolatie van luchtkanalen voor onbehandelde buitenlucht Algemeen: Luchtkanalen die buitenlucht transporteren worden uitwendig volledig geïsoleerd met stijve isolatiepanelen, bekleed met vezelversterkte aluminiumfolie.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 163/166
De isolatie is waterafstotend, niet hygroscopisch, niet capillair en vormvast. Het materiaal is niet onderhevig aan krimp, zakt niet uit bij plaatsing, geeft geen aanleiding tot schimmelvorming en vormt geen voedingsbodem voor bacteriën. De isolatie is toepasbaar op austenitische staalsoorten, daar deze moet beantwoorden aan de AS-kwaliteitseisen (AGI Q135). Voor toepassing op gewone staalsoorten moet ze voldoen aan de H.E.W.-eisen. Technische kenmerken: De isolatiepanelen bestaan uit mineralewolplaten waarvan de vezels, bekomen door het vervezelen van diabaas aan een temperatuur van minstens 1.600°C, gebonden met thermohardende harsen. De isolatie is niet brandbaar volgens NBN EN 13501-1 klasse A1 Maximale toepassingstemperatuur 250°C Maximale temperatuur aan de beklede zijde 80°C Volumiek massa 55 à 85 kg/m³ Warmtegeleidbaarheid ≤ 0,037 W/mk bij 20°C Toegepaste isolatiedikte ≥ 25 mm Ongeacht de toepassing of de isolatiedikte zal de warmteweerstand van de isolatie nooit kleiner zijn dan 0,65 m²K/W bij 10°C. Plaatsingsvoorschriften: De naden tussen de isolatiepanelen worden over de ganse lengte afgedicht met een zelfklevende (aluminium)tape van minstens 70 mm breed, specifiek geschikt voor de gebruikte isolatieplaten. De hoeken worden verstevigd met aluminiumprofielen uit plaat van 0,6 mm dikte. De platte strippen en de L profielen zijn aan elkaar bevestigd door klinknagels. De isolatie wordt na bevestiging tegen de luchtkanalen supplementair geborgd tegen loskomen van het luchtkanaaloppervlak door gebruikmaking van metalen of nylon spanbanden. Toepassing: Rechthoekige luchtkanalen voor transport van onbehandelde buitenlucht die niet zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden. C.41.2.1.2. Uitwendige isolatie van luchtkanalen voor andere dan onbehandelde buitenlucht Algemeen: De uitwendige isolatie van luchtkanalen die andere dan onbehandelde buitenlucht transporteren bestaat uit een deken opgebouwd uit stroken van minerale wol, waarvan één zijde voorzien is van vezelversterkte aluminiumfolie. Technische kenmerken: De verstevigingsvezels zijn horizontaal en verticaal aangebracht en vormen een rasterstructuur. De isolatie is niet brandbaar volgens NBN EN 13501-1 klasse A1 Maximale toepassingstemperatuur 250°C Warmtegeleidbaarheid ≤ 0,040 W/mK bij 20°C Toegepaste isolatiedikte ≥ 25 mm Ongeacht de toepassing of de isolatiedikte zal de warmteweerstand van de isolatie nooit kleiner zijn dan 0,65 m²K/W bij 10°C. Plaatsingsvoorschriften: De isolatiedekens worden bevestigd op de kanalen bij middel van contactlijm of zijn van een zelfklevende laag voorzien waardoor de isolatie rechtstreeks tegen de luchtkanalen kan worden gehecht. De aaneensluiting van in de lengterichting aan elkaar grenzende isolatiedekens dient overlappend te gebeuren. Deze overlapping bedraagt 30 tot 50 mm. De isolatievezels worden van de overlappende strook verwijderd en de aluminiumfolie over de aangrenzende isolatiedeken gelegd. De overlapping en de stootranden worden afgedicht met zelfklevende aluminium tape met een breedte van minstens 70 mm. De isolatie wordt na bevestiging tegen de luchtkanalen supplementair geborgd tegen loskomen van het luchtkanaaloppervlak door gebruikmaking van metalen of nylon spanbanden.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 164/166
Toepassing: Ronde of rechthoekige luchtkanalen voor andere dan onbehandelde buitenlucht die niet zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden (binnenopstelling) C.41.2.2.
Uitwendige isolatie van luchtkanalen met synthetisch schuimrubber
Algemeen: Luchtkanalen die buitenlucht transporteren of zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden worden uitwendig volledig geïsoleerd met plaatvormig isolatiemateriaal uit synthetisch schuimrubber met gesloten cellenstructuur. Technische kenmerken: Het gebruikte isolatiemateriaal bestaat uit een CFC-vrij, volkomen flexibel synthetisch schuimrubber, heeft een gesloten cellenstructuur en garandeert over de gehele isolatiedikte een hoge diffusieweerstand zodat een extra dampremmende laag overbodig is. Het isolatiemateriaal is: trillingsvast en vormbestendig niet-hygroscopisch en niet-capillair duurzaam, onrotbaar en bestand tegen ongedierte chemisch neutraal d.w.z. het materiaal mag geen agressieve bestanddelen bevatten welke de te isoleren leidingen aantasten reukneutraal vrij van asbest of vezelachtige stoffen bestand tegen alle gebruikelijke bouwstoffen U.V.-bestendig (gemaakt) indien buiten toegepast Onderstaande materiaalkarakteristieken gelden steeds als minimumeisen. Van alle parameters moeten op verzoek van de opdrachtgever testrapporten kunnen worden voorgelegd, opgesteld door onafhankelijke testinstituten. Brandgedrag: o klasse B, s3, d0 volgens NBN EN 13501-1 o zelfdovend, niet-brandgeleidend, druipt niet brandend af Warmtegeleidingscoëfficiënt: ≤ 0,036 W/mK bij 0°C Dampdiffusieweerstandfactor: ≥ 10.000 Wateropname door dampdiffusie: < 0,51 % van het volume Contactgeluiddempende werking in dB(A): tot 30 dB(A) Toepassingsbereik: o max. mediumtemperatuur 105°C o min. mediumtemperatuur - 50°C Ongeacht de toepassing of de isolatiedikte zal de warmteweerstand van de isolatie nooit kleiner zijn dan 0,75 m²K/W bij 10°C voor binnenopstelling en 1,50 m²K/W bij 10°C voor kanalen in buitenopstelling. De isolatiedikte bedraagt tenminste 19 mm. Het isolatiemateriaal wordt uitwendig niet bekleed, tenzij het direct is blootgesteld aan de weersomstandigheden. Indien dit het geval is wordt de isolatie bekleed met aluminiumbeplating. Toepassing:
Ronde luchtkanalen voor transport van onbehandelde buitenlucht die niet zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden (binnenopstelling) Ronde of rechthoekige luchtkanalen voor al dan niet behandelde lucht die zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden Ronde of rechthoekige luchtkanalen voor behandelde lucht die niet zijn blootgesteld aan de weersomstandigheden maar waarin een verhoogd risico op condensatie bestaat ingevolge de hoge luchtvochtigheid
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 165/166
C.41.2.3. Bekleding van de thermische isolatie rond luchtkanalen A. Isolatie uit minerale wol: Thermische isolatie bestaande uit dekens of stijve platen van minerale wol met aangehechte vezelversterkte aluminiumlaag wordt niet bekleed. B. Isolatie uit synthetisch rubber met gesloten cellenstructuur: Thermische isolatie uit synthetisch rubber met gesloten cellenstructuur wordt enkel bekleed indien deze is blootgesteld aan de weersomstandigheden. In voorkomend geval wordt hiervoor gebruikgemaakt van aluminiumplaten of -schalen. Bijzondere aandacht is vereist voor het gebruik van korte metaalschroeven teneinde de isolatielaag niet te perforeren. Opmerking: de isolatie rond leidingen of luchtkanalen die zichtbaar zijn opgesteld buiten het gebouw moet desgevallend worden bekleed met stuco- aluminiumbeplating. Deze heeft een oppervlakafwerking die minder glanst en dus minder storend is voor de omgeving.
TD/59832 - TYPEBESTEK HVAC DEEL ABCD DEEL C — VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE MATERIEEL EN UITVOERING
VERSIE: 17/06/2016 166/166
Bijlagen Voor de oplijsting van de bijlages wordt verwezen naar de meetstaat. Bijlagen zijn toegevoegd achter dit blad.
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen A. Algemene kenmerken van het markeringssysteem •
Alle transportleidingen of –kanalen voor gassen of vloeistoffen binnen of buiten een gebouw moeten worden voorzien van een markering die een eenduidige identificatie van het getransporteerde fluïdum mogelijk maakt.
•
Het markeringssysteem dient bovendien ondubbelzinnig aan te geven welke de stromingszin is van het fluïdum in de leiding of het kanaal ter hoogte van de plaats waar de markering is aangebracht.
•
Het markeringssysteem bestaat uit voorgedrukte zelfklevende etiketten, vervaardigd uit een duurzaam, chemisch resistent, UV- en weerbestendig materiaal.
•
Indien het getransporteerde fluïdum een bijzonder risico inhoudt bij blootstelling of vrijkoming in het milieu worden onderstaande, volgens de CLP/GHS-richtlijn gedefinieerde en bij het desbetreffende fluïdum horende gevaarpictogrammen onverwijderbaar mee aangebracht op het etiket.
Figuur 1 – Gevarenpictogrammen volgens de nieuwe CLP-richtlijn •
De etiketten zijn rechthoekig van vorm en hebben een volledig gekleurde achtergrond. Deze is afhankelijk van de indelingscategorie van het getransporteerde fluïdum en is in overeenstemming met NBN 69. De opschriften zijn in contrasterende zwarte of witte letters aangebracht, afhankelijk van de achtergrondkleur. De eventuele gevaarpictogrammen beantwoorden qua uitzicht aan degenen die zijn weergegeven in figuur 1. Aan beide uiteinden heeft het etiket een driehoekige richtingspijl waarmee de stromingszin van het fluïdum in de leiding of het kanaal wordt aangeduid. Bij aanbrenging van het etiket op de leiding of het kanaal wordt de overbodige pijl verwijderd.
Versie 30.07.2012
1
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen •
De afmetingen van de etiketten worden gekozen in functie van de buitendiameter van de transportleidingen of -kanalen waarop zij worden aangebracht. De afgebeelde tekst en pictogrammen worden aangepast in verhouding tot de buitenafmetingen van het etiket. Standaard wordt gebruik gemaakt van volgende etiketafmetingen: Kenmerken transportleiding
Benaderende etiketafmetingen
Alle labogassen
12 mm x 150 mm
Andere fluïda, buitendiameter buis ≤ 25 mm
12 mm x 150 mm
Andere fluïda, buitendiameter buis > 25 mm
26 mm x 200 mm
Luchtkanalen
26 mm x 200 mm
Bijzondere gevallen
1
37 mm x 300 mm, 50 mm x 400 mm
•
De etiketten worden altijd aangebracht met de lange zijde parallel aan de lengteas van de leiding of het kanaal.
•
Voorafgaand aan het opkleven van het etiket dient het oppervlak van de leiding of het kanaal te worden gereinigd én ontvet om een optimale aanhechting te verzekeren.
B. Overzicht van de toegepaste etiketten •
Ten behoeve van de eenduidigheid en uniformiteit van de markering zijn voor de diverse fluïda unieke tekstomschrijvingen gedefinieerd die specifiek bestemd zijn voor toepassing op de leidingen en kanalen in de gebouwen en installaties van de Associatie KU Leuven.
•
Deze op de etiketten weergegeven tekst mag niet worden afgekort, gewijzigd of vervangen door alternatieve opschriften. Evenmin mag de tekst- of achtergrondkleur worden gewijzigd of de eventuele gevaarpictogrammen worden vervangen of weggelaten.
•
Overzicht van alle bestaande en toepasbare etiketten:
1
Slechts bij uitzondering toepassen. Wanneer de gemarkeerde leidingen zich op aanzienlijke hoogte boven de begane grond bevinden dienen de afmetingen van het label zodanig te worden gekozen dat de tekst en eventuele gevaarpictogrammen vlot leesbaar zijn vanaf de begane grond.
Versie 30.07.2012
2
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
3
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
4
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
5
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
6
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen C. Relatie tussen oud en nieuw markeringssysteem voor leidingen •
In nieuwe of aangepaste installaties wordt vanaf de datum van publicatie van dit document met onmiddellijke ingang het nieuwe markeringssysteem toegepast. In bestaande installaties wordt de oude markering niet systematisch doch gradueel aangepast naar prioriteit of noodzaak.
•
Het oude markeringssysteem voor fluïdaleidingen , gebaseerd op een drievoudige kleurcode die onder de vorm van zelfklevende banden op de leidingen is aangebracht, is niet in een één-op-één-relatie omzetbaar naar het nieuwe markeringssysteem. Ten behoeve van een eventuele vervanging van de oude kleurmarkeringen door etiketten volgens de nieuwe markering wordt in onderstaande tabel aangegeven welke nieuwe etiketten gebruikt dienen te worden.
2
2
Voor enkele specifieke fluïda wordt de cijfercode die gebaseerd is op het oude coderingssysteem behouden met als enige doel om deze te kunnen blijven gebruiken op digitale plannen. Deze cijfercode heeft verder geen enkel nut voor de etikettering op de leidingen of kanalen.
Versie 30.07.2012
7
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
8
Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen
Versie 30.07.2012
9
Bijlage 2:
VACUMEER- EN VULCERTIFICAAT KOELINSTALLATIE BEDRIJF TECHNIEKER HANDTEKENING DATUM WERKNUMMER GEBOUW / LOKAAL INSTALLATIE KOELMIDDEL SOORT KOELMIDDELVULLING INSTALLATIE INSTALLATIE MET KOELMIDDELVULLING < 10 KG Bereikte vacuümdruk Standtijd ( minimaal 60 min)
Pa/Torr/Micron* Uren
Min
INSTALLATIE MET KOELMIDDELVULLING >=10 en <200 KG Bereikte vacuümdruk Aantal maal gebroken met N2 (minimaal 1X tot min. 0.2 bar) Standtijd ( minimaal 60 min)
Pa/Torr/Micron*
Uren
Min
INSTALLATIE MET KOELMIDDELVULLING >=200 KG Bereikte vacuümdruk Aantal maal gebroken met N2 (minimaal 2X tot min.0.2 bar) Standtijd ( minimaal 6uur)
Pa/Torr/Micron*
Uren
Min
ALGEMEEN Totaal verbruik koelmiddel
KG
Opmerking i.v.m het te behalen vacuüm De vacuümdruk bedraagt 270 Pa voor toepassingen met een verdampingstemperatuur tot -9°C. Voor andere verdampingstemperaturen is onderstaande tabel van toepassing.
Temperatuur in °C -10 -11 -12 -13 -14 -15 -16 -17 18 -19
Vacuümdruk in Pa 259 237 216 198 180 164 150 136 124 113
* Doorhalen wat niet van toepassing is
Temperatuur in °C -20 -21 -22 -23 -24 -25 -26 -27 -28 -29
Vacuümdruk in Pa 102 93 84 76 69 62 56 51 46 41
Bijlage 3 INDIENSTSTELLINGSRAPPORT
KOELINSTALLATIE
BEDRIJF TECHNIEKER HANDTEKENING DATUM WERKNUMMER GEBOUW / LOKAAL INSTALLATIE KOELMIDDEL SOORT
COMPRESSOR 1
2
EENHEID °C BAR °C °C A V A BAR BAR Ok WERKING OK OK OK
Zuigdruk Zuigtemperatuur Persgasdruk Persgastemperatuur Stroom Spanning Motorstroombeveiliging Hogedrukpressostaat Lagedrukpressostaat Carterverwaring Oliedruk pressostaat Olievulling / kleur Kijkglasindicator vocht/vulling
1
CONDENSOR 2
3
4
EENHEID °C °C °C BAR A A V BAR/°C
1
VERDAMPER 2
3
4
EENHEID °C °C WERKING °C °C A V A V A
Buitentemperatuur Onderkoeling Temp voor en na droger Ventilator regeling Motorstroombeveiliging Stroom ventilator Spanning ventilator Hogedrukveiligheidsklep
Ruimtetemperatuur overhitting Uurwerk ontdooiing Eind ontdooiingthermostaat temperatuursregelaar Stroom ventilator Spanning ventilator Stroom ontdooiingweerstand Spanning ontdooiweerstand Overstroombeveiliging ontdooiingweerstand magneetventiel
WERKING ALGEMEEN
Lektest ( < 5ppm toestel) Koelmiddel vulling Opmerkingen
EENHEID OK KG
diensten algemeen beheer
OGB
directie technische diensten
Gebouw
Willem de Croylaan 56 bus 5570
Adres
3001 heverlee, BELGIË
ZTW
331-01 Hoofdgebouw Landbouw Kasteelpark Arenberg 20, 3001 HEVERLEE W10260 Herstellen klimaatkamers
Projectomschrijving
BIJLAGE 4 : UITWENDIGE INVLOEDEN
Temperatuur
Aanwezigheid van water
Vreemde vaste lichamen
Art.
Corrosieve of vervuilende stoffen
Mechanische belastingen
Trillingen
Flora
Fauna
Zwerfstromen, elektromagnetische elektrostatische of ioniserendde invloeden
Zonne straling
Bekwaamheid van personen
Toestand van het menselijk lichaam
Contact aardpotentieel
Mogelijkheid tot ontruiming
Behandelde of opgeslagen goederen
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
227
146,01
147,01
148,01
149,01
149,01
232
232
47,01
31
Art. 47
Art.
84
101,02
101,03
101,04
101,05
144,02
145
19
146,02
147,02
148,02
149,02
149,02
19
19
19
19
19
104/151,02
104/151/140
104
104
225
226
227
228
229
230
231
231
232
232
233
234
234
234
234
234
19
86 badkamer
204 stopc
207,09 buis
201 leid
104,04 brand
106 toestellen
95 werf/buiten
139 effecten
19 stopc kind
86 badk
108 ontploffing
103,02 opp temp
95 werf/buit
109 materiaal
47 ruimte e/d 266 Werk o span
Werkplaats 00.30 Ontvangstruimte 00.31 Klimaatkamer 00.31A Klimaatkamer 00.31B Klimaatkamer 00.31C Kleedruimte/douche 00.31D
Standaard Labo biomedisch Labo biomedisch Labo biomedisch Labo biomedisch Stortbaden
WC 00.31E Technische ruimte 00.33 Technische ruimte M00.31 (boven klimaatkamers) Dak / schacht
Sanitaire ruimte Technische ruimte
x x x
x x
Technische ruimte Technische ruimte
x x
x x
x
x x x x
x
x x x x x
x x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x
x x x x
x x x x
x x x x x x x
x x x x x x x x x x x x x x x x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x
x
x
x
x x x x x x x x
x x x x x
Instabiel of buigzaam
Bewegend - lange geb - niet stab ondergrond
Verspreiding van het vuur
Klassieke en stabiele constructies
Brandbaar materiaal
BouwStructuur material van het gebouw en
144,01
207,05 Buizen
Art.
Niet-brandbaar materiaal
Gevaar bezoedeling
Ontploffingsgevaar
Brandgevaar
Verw hoev ontvlambare / ontplofbare goed
Grote bezettingsgraad, moeilijke ontruiming
Grote bezetting, makkelijke ontr
Zwakke bezettingsgraad, moeilijke ontruiming
Zwakke bezettingsgraad, makkelijke ontr
Voortdurend
Veelvuldig
zwak
Geen
Veelvuldig
zwak
Geen
vakbekwaam
gewaarschuwden
gehandicapten
kinderen
Gewone
Hoog 700W/m2 < intensiteit ≤ 1120W/m2
Matig 500W/m2 < intensiteit ≤ 700W/m2
Laag ≤ 500W/m2
Geïnduceerde stromen
Elektrostatische invloeden
Ioniserende invloeden
Elektromagnetische invloeden
Zwerfstromen
Verwaarloosbaar
Mogelijk
Verwaarloosbaar
Mogelijk
Verwaarloosbaar
Belangrijk
Middelmatig
Zwak
Maximum 60 joule
Maximum 6 joule
Maximum 1 joule
Afwisselend of toevallig
Bestendig
Atmosferische oorsprong
Verwaarloosbaar
Stofdeeltjes
> 1 mm
> 2,5 mm
Grote afmetingen
Ondergedompeld
Overstroomd
Watermassa
Besproeid
Nat
Vochtig
Tijdelijk vochtig
Te verwaarlozen
+5 tot +30°C
-15 tot +25°C
+5 tot +60°C
+5 tot +40°C
-5 tot +40°C
-25 tot +5°C
Ruimten of zones
-40 tot +5°C
-60 tot +5°C
MATERIAAL PERSONEN GEBOUWEN AA AD AE AF AG AH AK AL AM AN BA BB BC BD BE CA CB 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 4 5 6 7 8 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 1 2 3 1 2 1 2 1 2 3 4 5 6 1 2 3 1 2 3 4 5 1 2 3 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 1 2 3 4
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x x x
x x
x x
x x
x x
x x x x x x
x x x x
x x
x x
x x
x x
Bijlage 5 : Checklist Elektriciteit sterkstroom - laagspanning Na te kijken onderdeel Keuring georganiseerd bij belangrijke aanpassingen (vb aanpassingen in meer dan 2 vertrekken, grotere vermogens…) Op keuringsattest dient juiste bordnaam vermeld te worden zodat keuringattest eenduidig kan gekoppeld worden aan het juiste bord. Indien meerdere borden moeten gekeurd worden binnen een project, dient er een keuringsverslag opgemaakt te worden per bord (uitzondering: bij nieuwe gebouwen kunnen alle borden in 1 verslag opgenomen worden). Keurverslag van de installatie aanwezig en vrij van opmerkingen? Bord gelabeld met juiste bordnaam Juiste plannen aanwezig in het bord? Werden alle doorvoeren door brandcompartimenteringen correct opgevuld Keuringsattest door EDTC aanwezig? (Als bijlage toe te voegen aan indienststellingsverslag) Nieuwe borden werden als nieuw equipment doorgegeven aan Luc Dehaes (in voorkomend geval ook vermelding van eventuele condensatorbatterijen, noodstroomaggregaten en noodvoedingen)
Methode
Visuele controle Visuele controle Visuele controle Visuele controle bereikbare doorvoeren Visuele controle Mail te sturen naar Luc Dehaes met vermelding van bordnaam, aantal kringen, spanning, …
JA
NEE
NVT
Bijlage 6 : Checklist Ruimteventilatie Inperkings -niveau labo
Alle Alle Alle Alle Alle basislabo, C1, kl.III
Na te kijken onderdeel
werking overworktimer/ventilatieregime/uren aan gebruikers toegelicht? instructies omtrent gebruik overworktimer/ventilatieregime aangebracht op zichtbare plaats? werken de brandkleppen (dicht + opnieuw open)? De werking van overworktimer/ventilatieregime is in overeenstemming met communicatie en instructies In bepaalde gevallen kan er een alarm op de RV op vraag van VGM voorzien worden vb. opslag van meerdere vaten vloeibare stikstof, afwezigheid van quenchsysteem bij NMR,… is het alarm op RV in dit geval effectief getest? metingen aannemer: aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 8
C2 C2 C2
verhouding extractiedebiet/pulsiedebiet ≥ 1,1 (onderdruk creëren) luchtafvoer gescheiden van aangrenzende lokalen? metingen aannemer: aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 8
C2
eigen metingen: 30 % van C2-ruimten aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 8
C3 C3 C3
verhouding extractiedebiet/pulsiedebiet ≥ 1,1 (onderdruk creëren) luchtafvoer gescheiden van aangrenzende lokalen metingen aannemer: aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 8
C3
eigen metingen: aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 8
kl. II Kl. II
verhouding extractiedebiet/pulsiedebiet ≥ 1,1 (onderdruk creëren) Er is een positief controleverslag van de toepassing van de gegeven VGM-adviezen door dienst VGM
kl. II kl. II
luchtafvoer gescheiden van aangrenzende lokalen hepafilters aanwezig
Methode
mondeling/schriftelij ke communicatie schriftelijke communicatie dicht en open testen Instellingen nakijken visuele en auditieve test debietsmetingen (13-06-2016) + berekening ifv. lokaalvolume debietsmetingen (*) rooktest debietsmetingen (*) + berekening ifv. lokaalvolume debietsmetingen (*) + berekening ifv. lokaalvolume debietsmetingen (*) rooktest debietsmetingen (*) + berekening ifv. lokaalvolume debietsmetingen (*) + berekening ifv. lokaalvolume debietsmetingen (*) Positief verslag door VGM rooktest Visuele controle
JA
NEE
NVT
L2
metingen aannemer: aantal luchtwisselingen (extracties) per uur ≥ 5
L3
Er is een positief controleverslag van de toepassing van de gegeven VGM-adviezen door dienst VGM
Alle Alle
Nieuwe installatie werd als nieuw equipment doorgegeven aan Luc Dehaes (d.m.v. sjabloon-boomstructuur)
Alle
Gevalideerde debietsmetingen zijn toe te voegen bij indienststellingsverslag
Zijn de asbuiltplannen correct en volledig? (*) volgens door TD en Dienst VGM goedgekeurde meetmethodes
debietsmetingen (*) + berekening ifv. lokaalvolume Positief verslag door VGM Visuele controle Sjabloonboomstructuur door te mailen naar Luc Dehaes Visuele controle
Bijlage 7 : Checklist plaatselijke ventilatie – puntafzuigingen Inperkings -niveau labo
Na te kijken onderdeel
alle alle
metingen aannemer: voldoet debietsmeting (13-06-2016) min. aan voorgeschreven debiet? eigen test: stroomt de lucht in de juiste richting (nl. IN het afzuigkanaal)?
alle
indien beide bovenstaande punten OK, zijn de gebruikers op de hoogte gebracht van de werking van de puntafzuiging (bediening, evt. regime)? Gevalideerde debietsmetingen zijn toe te voegen bij indienststellingsverslag
Alle Alle
Alle
Nieuwe installatie werd als nieuw equipment doorgegeven aan Luc Dehaes (d.m.v. sjabloon-boomstructuur) – in het geval er een nieuwe luchtgroep werd geplaatst.
Zijn de asbuiltplannen correct en volledig? (*) volgens door TD en Dienst VGM goedgekeurde meetmethodes
Methode
metingen (*) rooktest of richtingsmeting mondeling/schriftelij k Visuele controle Sjabloonboomstructuur door te mailen naar Luc Dehaes Visuele controle
JA
NEE
NVT
Positie, Inlaat, Uitlaat
Lucht inlaat
2.3 m Lucht uitlaat
Deur
0.5 m 3.6 m
KU Leuven Technische Diensten
Codering en markering technische componenten
CODERING EN MARKERING TECHNISCHE COMPONENTEN Om het lokaliseren ervan bij interventies te vergemakkelijken moeten bepaalde technische componenten binnen eenzelfde gebouw op een unieke en gestandaardiseerde wijze worden gecodeerd. Deze unieke code dient zowel te worden aangebracht: 1. op de as-builtplannen (situatie- en/of principeschema’s) 2. op de technische componenten zelf bij middel van een gegraveerd kunststof kenplaatje Het gegraveerde kenplaatje bestaat uit een lichtgrijze ABS-plaat met gegraveerde zwarte cijfers en letters. De afmetingen van het kenplaatje zijn bij benadering H 20 mm x B 50 mm. De tekst wordt weergegeven in lettertype Arial bold 24 pt, rondom de tekst wordt een boord vrij gelaten van 6 à 10 mm breed. De graveerplaatjes moeten op een duurzame manier, d.w.z. tenminste voor de ganse levensduur van het gecodeerde onderdeel, worden aangebracht op of in de onmiddellijke nabijheid van het desbetreffende onderdeel. Eventueel dient gebruik gemaakt te worden van hukpstukken zoals taghouders, klembeugels, etc. om deze duurzame bevestiging te realiseren. A.
Codering van technische componenten
De technische componenten krijgen een standaard code die als volgt is opgebouwd: x
x
x
_
y
y
_
z
z
z
Posities xxx: afkorting componentnaam Elke technische component wordt met 3 alfanumerieke karakters afgekort zoals aangeduid in onderstaande tabel. Technische component Brandklep VAV-eenheid CAV-eenheid Elektrisch aangedreven luchtdebietregelklep Overwerkschakelaar Ruimtetemperatuurvoeler Ventiloconvector Ventilator Pulsieluchtgroep Extractieluchtgroep Afsluiter Stookketel Collector Pomp Gemotoriseerde driewegkraan Gemotoriseerde tweewegkraan Inregelafsluiter Drukregelaar Expansievat Evenwichtsfles Koelmachine Koeltoren Condensor Gasverdeelcentrale Compressor Boiler
01.03.2016
Afkorting BRK VAV CAV DRE OSC RVT VCO VEN LGP LGE AFS STK COL PMP 3WK 2WK IRA DRA EPV EVW KLM KLT CND GVD COP BOI
1/6
KU Leuven Technische Diensten
Gasmagneetklep Gasdetector Kaartlezer Zuurkast
Codering en markering technische componenten
GKL GDT KLZ ZKT
Posities yy: gebouwniveau Het gebouwniveau geeft de verdieping aan waar de component zich bevindt. De gelijkvloerse verdieping wordt genummerd als 00, de daarbovengelegen etages achtereenvolgens (van onder naar boven) als 01, 02, 03, etc. en de erondergelegen etages opeenvolgend (van boven naar onder) als 91, 92, 93, etc. Posities zzz: volgnummer Meerdere gelijkaardige componenten worden onderscheiden door toekenning van een volgnummer 001, 002, 003,… Opmerking: Elk gebouw van KU Leuven heeft een uniek 5-cijferig gebouwnummer, bijvoorbeeld 331-01. Het gebouwnummer wordt enkel weergegeven in lijsten en in de SAP-databases, doch komt niet voor in de componentcode.
01.03.2016
2/6
KU Leuven Technische Diensten
B.
Codering en markering technische componenten
Codering en markering van elektrische borden
Elektrische borden worden volgens een afzonderlijke codering benoemd. De benaming wordt op een gegraveerd kunststofplaatje aangebracht volgens de hierna omschreven bepalingen. Elektrische verdeelborden voor normaalvoeding
E-BORD E_103-01_00_112-137_1 3 x 400 V+N
Het gegraveerde kenplaatje bestaat uit een witte ABS-plaat met gegraveerde zwarte letters met benaderende afmetingen H 55 mm x B 95 mm. De teksthoogte van de 1e regel bedraagt 7 mm, die van de 2de regel 9 mm en die van de 3de regel opnieuw 7 mm. Rondom de tekst wordt een boord vrij gehouden van 8 mm breed. De tekst van de 1ste regel luidt ‘E-BORD’, wat staat voor ‘elektrisch verdeelbord’. De tekst van de 2de regel is samengesteld als volgt: E
_
a
a
a
-
a
a
_
z
z
_
x
x
x
-
y
y
y
_
t
E
discipline elektriciteit
aaa-aa zz xxx-yyy t
gebouwnummer verdieping (…,92, 91, 00, 01, 02,…) X- en Y-coördinaten in het technisch raster, gespecifieerd tot op de eenheid volgnummer (1, 2, 3,…) voor bord binnen eenzelfde rastervak
De tekst van de 3de regel is samengesteld als volgt: f
x
f uuu
u
u
u
V
+
N
aantal fasen spanning van het bord
Indien voor het desbetreffende gebouw nog geen technisch raster werd gedefinieerd wordt het lokaalnummer waarin het bord is opgesteld gebruikt in de codering. Dus wordt het bordnummer bijvoorbeeld E_103-01_00.36/1 Voor een ALSB bord worden dezelfde naamplaatjes gebruikt. Elektrische verdeelborden voor noodvoeding
E-NOODBORD E_103-01_00_113-184_1 3x400 V+N
Voor noodstroomborden wordt dezelfde kenplaatlayout als voor een elektrisch bord voor normaalvoeding toegepast, maar de gegraveerde kenplaat bestaat dan uit een rode ABS-plaat met witte letters met dezelfde kenmerken. De tekst van de 1ste regel luidt ‘E-NOODBORD’, wat staat voor ‘elektrisch verdeelbord voor noodvoeding’.
01.03.2016
3/6
KU Leuven Technische Diensten
Codering en markering technische componenten
Voor een ALSB-Nood bord worden dezelfde naamplaatjes gebruikt. Elektrische stuurborden voor technische installaties Het betreft elektrische borden waarin elektrische en regeltechnische apparatuur is ondergebracht die gerelateerd is aan elektromechanische installaties en machines voor verwarming, koeling, ventilatie, sanitair en fluïda.
VVK-BORD V_492-41_04_058-097_2 3 x 400 V+N
Het gegraveerde kenplaatje bestaat uit een witte ABS-plaat met gegraveerde zwarte cijfers en letters met benaderende afmetingen H 55 mm x B 95 mm. De teksthoogte van de 1e regel bedraagt 7 mm, die van de 2de regel 9 mm en die van de 3de regel opnieuw 7 mm. Rondom de tekst wordt een boord vrij gehouden van 8 mm breed. De tekst van de 1ste regel luidt ‘VVK-BORD’, wat staat voor ‘Verwarming-Ventilatie-Koeling stuurbord’. De tekst van de 2de regel is samengesteld als volgt: V
_
a
a
a
-
a
a
_
z
z
_
x
x
x
-
y
y
y
_
t
V aaa-aa
discipline klimaatregeling, sanitair & fluïda gebouwnummer
zz xxx-yyy t
verdieping (…,92, 91, 00, 01, 02,…) X- en Y-coördinaten in het technisch raster, gespecifieerd tot op de eenheid volgnummer (1, 2, 3,…) voor bord binnen eenzelfde rastervak
De tekst van de 3de regel is samengesteld als volgt: f
x
u
u
f uuu
u
V
+
N
aantal fasen spanning van het bord
OPMERKING Indien voor het desbetreffende gebouw nog geen technisch raster werd gedefinieerd wordt het lokaalnummer waarin het bord is opgesteld gebruikt in de codering. Het bordnummer wordt dan bijvoorbeeld E_103-01_00.36/1, overeenkomstig volgende vereenvoudigde coderingsleutel: #
_
# aaa-aa bb.bbb t
01.03.2016
a
a
a
-
a
a
_
b
b
.
b
b
b
_
t
V (voor HVAC, sanitair, fluïda) of E (voor elektriciteit) gebouwnummer lokaalnummer volgnummer (1, 2, 3,…) voor bord in eenzelfde lokaal
4/6
KU Leuven Technische Diensten
C.
Codering en markering technische componenten
Markering fluïdaleidingen en luchtkanalen
Alle luchtkanalen en fluïdaleidingen moet worden gemarkeerd met een zelfklevend etiket waarop de aard van het medium en de stromingszin worden aangeduid. In functie van specifieke risico’s of om extra de aandacht te vestigen kunnen bijkomende speciale etiketten worden aangebracht op de betreffende leidingen of kanalen, bvb. een pictogram voor de aanwezigheid van radioactiviteit. De etiketten dienen te beantwoorden aan de beschrijving volgens het document Conceptblad 89-04 — Markeringssysteem voor fluïdaleidingen en ventilatiekanalen. Fotovoorbeelden:
Foto 1a en 1b: Aanduiding positie gasafsluiter op verlaagd plafond
Foto 2a en 2b: Aanduiding radioactieve filtersectie luchtgroep
Foto 3: Markering koelwaterleidingen
01.03.2016
Foto 4: Markering gasleidingen
5/6
KU Leuven Technische Diensten
Codering en markering technische componenten
Foto 5a, 5b en 5c: Markering ventilatiekanalen
01.03.2016
6/6
DEEL 3. BIJLAGEN
Bestek nr. TD/59832
TD/59832
VGP deel A - 1/4
KU LEUVEN VEILIGHEID EN GEZONDHEIDSPLAN VOOR DE WERKEN 10260 INRICHTING KLIMAATUNITS DEEL A Gebouwnr. 331-20 Adres :
Gebouw : Landelijke Genie
Kasteelpark Arenberg 30, 3001 Heverlee
Ordernummer: 2100238416
1. Tussenkomende partijen De gegevens van contactpersonen van de opdrachtgever, de bouwdirectie(s) belast met de controle op de uitvoering en de veiligheidscoördinator worden vermeld op de overeenkomst in verband met veiligheid en gezondheid voor dit project. De gegevens van de bouwdirecties belast met de uitvoering en de aannemers voor zover bekend worden bijgehouden in bijlage 1.
2. Inventarisatie van de risico's en vastgestelde preventiemaatregelen In de overeenkomst in verband met veiligheid en gezondheid bevinden zich concrete afspraken.
2. 1.
Ri si co 's ing evo l g e de aar d van h et b ouw w er k
In de overeenkomst in verband met veiligheid en gezondheid zijn aanwezige risico’s aangeduid op de aanstiplijst.
2.2.
Weder zijdse inw erking van acti vi tei ten
2. 3.
O p een vo l gin g van acti vi tei ten
2 . 4.
I n sta l l a t i es o f a ct i vi t ei te n op o f i n d e n abij h ei d va n d e si te
In de overeenkomst in verband met veiligheid en gezondheid zijn aanwezige risico’s aangeduid op de aanstiplijst.
1
Werfinrichting en werkterreinafbakening
Voor aanvang van de werken wordt een werfinrichtingsplan opgesteld door de bouwdirectie belast met de uitvoering en overhandigd aan de opdrachtgever, aan de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering en aan de coördinator-verwezenlijking. De werf wordt volledig en degelijk afgesloten. De toegangen worden duidelijk gesignaleerd met “verboden toegang voor onbevoegden”. De bouwdirectie belast met de uitvoering zal hierop toezicht houden en zonodig correctief optreden. De werfinrichting voorziet, naast de minimum vereisten zoals vermeld in de bijlage III van het KB of zoals vermeld in het lastenboek, tevens in een ruime vergaderruimte voor minstens 5 personen. De werfinfrastructuur blijft ter plaatse tot het einde van de werf of tot dat de opdrachtgever of de bouwdirectie belast met de controle op de uitvoering beslist dat deze mag opgeruimd worden. Er zullen door de bouwdirectie belast met de uitvoering voldoende persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld worden voor bezoekers. De werfinrichting voorziet in voldoende tijdelijke verlichting van de bouwplaats. Werkterreinafbakening : - Alle plaatsen die gevaar voor ongevallen kunnen opleveren, moeten onmiddellijk worden afgebakend, zo nodig afgeschermd en verlicht en bovendien voorzien worden van de noodzakelijke signalering. - Alle plaatsen waar gevaar bestaat om te vallen, moeten stevig afgedekt worden na het beëindigen van de dagtaak, van een vaste leuning voorzien en een duidelijke signalering op voldoende afstand. - Bij het uitvoeren van werkzaamheden moet de voorkeur worden gegeven aan collectieve beschermingsmiddelen boven persoonlijke beschermingsmiddelen. - Het vroegtijdig verwijderen van werkterreinafbakening, signalering of collectieve beschermingsmiddelen is verboden. Hiervoor moet de voorafgaandelijke toelating bekomen worden van de bouwdirectie belast met de uitvoering. Buiten de hierboven beschreven eisen gelden steeds de minimumvoorschriften voor arbeidsplaatsen zoals ze zijn opgenomen in bijlage III van het KB Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen.
E. TORFS, DIVISIE LABORATORIA TEL. + 32 16 32 80 13 FAX + 32 16 32 29 82
[email protected]
TD/59832
2
VGP deel A - 2/4
Vergunningen
Voor bepaalde werken zijn er werkvergunningen nodig zoals bepaald in het "reglement werken door opdrachtnemers aan de KU Leuven". Deze vergunningen worden VOOR aanvang van de werken aangevraagd aan de projectcoördinator KU Leuven. Een kopie van deze vergunningen wordt overhandigd aan de veiligheidscoördinator. De procedure voor het bekomen van een werkvergunning dient opgevraagd aan de projectcoördinator. Voor bepaalde activiteiten zijn ook milieuvergunningen vereist. De aannemer meldt dit aan de milieudienst en aan de projectcoördinator van KU Leuven.
3
Werken met open vlam: BRANDPREVENTIE
In de gebouwen van de KU Leuven geldt een algemeen rookverbod, zoals ook bepaald in het "reglement werken door opdrachtnemers aan de KU Leuven". Afhankelijk van de kenmerken van de bouwplaats en de afmetingen en het gebruik van de ruimten, de aanwezige uitrusting, de fysische en chemische eigenschappen van aanwezige stoffen of materialen, het aantal aanwezige personen, dient er een voldoende aantal passende brandbestrijdingsmiddelen te worden geplaatst. Deze brandbestrijdingsmiddelen dienen regelmatig te worden gecontroleerd en onderhouden. De brandbestrijdingsmiddelen dienen voorzien te zijn van een markering en veiligheidssignalering. Op gezette tijden moeten testen en relevante oefeningen plaatsvinden. Het personeel dient getraind om met de blusmiddelen om te gaan. Bij oefeningen dient eveneens rekening gehouden met de voortdurend wisselende aanwezigheid op de werf en de coördinatie met de andere aannemers. Het behandelen van gasflessen gebeurt met de meeste zorg. Lege gasflessen en gasflessen die niet gebruikt worden, worden buiten het gebouw op een vaste plaats rechtop gestockeerd, vastgemaakt, voorzien van de beschermkop en beschermd tegen de zon. De zuurstof- en brandgasflessen worden bij gebruik verticaal of schuin onder een hoek van minimum 35° geplaatst. Bij voorkeur worden ze gemonteerd op een flessenkar. Op het einde van de dagtaak worden gasflessen dichtgedraaid en slangen en manometers ontspannen. Voor de aanvang van werken met open vlam vraagt de onderneming een vuurvergunning aan.
4
5
Werken met gevaarlijke producten: Het gebruik van gevaarlijke producten moet vooraf zijn opgenomen in de risicoanalyse van de aannemer en opgenomen worden in het algemeen veiligheids- en gezondheidsplan. Hiertoe zal de aannemer alle nodige informatie betreffende producten en risico’s aan de veiligheidscoördinator overhandigen alsmede de voorzien preventiemaatregelen. Alle producten op de bouwplaats moeten reglementair geëtiketteerd zijn of worden. Het gebruik van brandbare, toxische of andere gevaarlijke producten moet in de risicoanalyse van de onderneming vermeld staan. Een kopie van de veiligheid- en gezondheidssteekkaart (chemische fiche of M.S.D.S.-fiche) van de gebruikte producten moet aan de coördinator-verwezenlijking en aan de projectcoördinator overhandigd worden. De steekkaart vermeldt ten minste: o naam van de fabrikant o fysische eigenschappen o bijzondere kenmerken o gevaren/verschijnselen o preventie o blusstoffen/eerste hulp/evacuatie Bij het gebruik van zeer gevaarlijke producten zal de aannemer een schriftelijke vergunning aanvragen aan de projectcoördinator. De projectcoördinator zal de aannemer informeren over de te volgen procedure voor het bekomen van dergelijke werkvergunning. Informatie is tevens te bekomen op de website. Een kopie van de vergunning zal aan de veiligheidscoördinator worden overhandigd om bijgevoegd te worden in het coördinatiedagboek. Indien werken worden uitgevoerd waarbij schadelijke of hinderlijke dampen/gassen vrijkomen, moet dit gemeld worden in de risicoanalyse van de onderneming. Op basis van voorgaande gegevens zal het veiligheids- en gezondheidsplan aangepast worden. Met de coördinator-verwezenlijking worden maatregelen afgesproken om de dampen/gassen op een doeltreffende manier af te voeren (afzuiginstallatie…).
Veiligheidssignalisatie
Overzicht van de veiligheidssignalisatie die men binnen de gebouwen van de universiteit kan aantreffen bevindt zich in het "reglement werken door opdrachtnemers aan de KU Leuven" punt 7.
6
Toegangsprocedure voor werken in een in gebruik zijnd gebouw
Voor de toegang tot lokalen met verhoogd risico (in het bijzonder opslagplaatsen voor gassen en chemische producten, bepaalde technische lokalen en bepaalde laboratoria) moet een procedure worden gevolgd van de Dienst VGM van de KU Leuven. De procedure is beschreven is op de intranetpagina https://admin.kuleuven.be/vgm/intranet/VGMLokalenVerhoogd-Risico.html en kan op eenvoudige vraag verkregen worden.
E. TORFS, DIVISIE LABORATORIA TEL. + 32 16 32 80 13 FAX + 32 16 32 29 82
[email protected]
TD/59832
7
VGP deel A - 3/4
Werken in laboratoria
Binnen de laboratoria van de KU Leuven kan men geconfronteerd worden met allerlei risico’s, o.a. risico’s verbonden aan het gebruik van gevaarlijke producten, ioniserende straling (werken met radioactieve producten), niet-ioniserende straling (laser, UV, e.d.), biologische agentia (werken met bacteriën, e.d.), elektriciteit, enz. De risico’s in de labo’s evolueren ook in functie van de tijd, vandaar dat steeds moet worden geïnformeerd naar de aanwezige risico’s vooraleer een labo of een lokaal met specifieke gevaaraanduiding te betreden. Ingeval van twijfel over de aanwezige risico’s kan men steeds een beroep doen op de toezichthoudend KU Leuven-werkleider die eventueel op zijn beurt een beroep kan doen op de preventiedienst. Voor werken in laboratoria is steeds een werkvergunning nodig.
2 . 5.
R i si co ' s i ng e vo l g e de ui t vo e r i n g van l a ter e w er kz aa m h ed e n
3. Werkzaamheden met verhoogd risico. Volgens art. 26 §1 van het KB Tijdelijke of Mobiele Bouwplaatsen
3 . 1. 1
2 3
Wer k z aa m h ed e n m e t g e var en van b ed el vi n g, w egz i nken o f val len Sleuven of putten van meer dan 1,20 m diepte Alvorens graafwerken uit te voeren moeten de werknemers van of in opdracht van het bedrijf steeds de locatie van alle leidingen, kabels, enz. in de graafzone opvragen bij de opdrachtgever of bij de openbare besturen. Wanneer er leidingen, kabels, enz. onder de oppervlakte aanwezig zijn, is het verplicht verkenningssleuven met de hand te graven. Nadien kan dan de aarde tussen de verkenningssleuven machinaal verwijderd worden, tot op de maximum diepte van de sleuf. Ingegraven elektrische kabels moeten steeds beschouwd worden als zijnde onder spanning. Indien leidingen, kabels, enz. die niet op de ter beschikking gestelde plannen weergegeven werden worden bloot gegraven, moeten de werknemers dit onmiddellijk melden aan de bouwdirectie. Het graafwerk wordt tot nadere instructies gestopt. Artikel 435 van het A.R.A.B. verplicht, naargelang de graafwerken vorderen, om de wanden van de uitgegraven gedeelten volgens de aard van de grond en van het werk d.m.v. aangepaste technieken te beschermen (vb. aanleg van talud met voldoende hellingsgraad of beschoeiingelementen gebruiken). De schoringwerken dienen door onderlegd personeel en onder toezicht van een verantwoordelijke te gebeuren. De nodige maatregelen zijn te nemen opdat de kuilen niet zouden dichtvallen. De uitgeschepte aarde moet op veilige afstand van de rand van de uitgraving opgestapeld worden om afschuiving en verzakking te vermijden. Het verplicht veiligheidslint wordt op een veilige afstand (minimum 1 meter) geplaatst en dient als waarschuwing voor personen. Het veiligheidslint dient geenszins ter vervanging van collectieve beveiligingen, zoals bijvoorbeeld borstweringen . Artikel 437bis van het A.R.A.B. verplicht het bedrijf er toe de Technische Inspectie minstens 48 uur voor de aanvang der werkzaamheden schriftelijk in te lichten over het graven van putten of sleuven van meer dan 1,2 meter diepte, als die werken minstens een week duren. Voor onvoorziene of dringende werken moet de melding telefonisch gebeuren, ten laatste op de dag van het begin der werkzaamheden. Voor het betreden van kuilen, sleuven, putten enz. dieper dan 1,5 meter dienen de werknemers van of in opdracht van het bedrijf voldoende aangepaste ladders ter beschikking te stellen (minimum 2).
Drijfzand of slib Valgevaar van een hoogte van 5 m of meer Werken op hoogte worden uitgevoerd in overeenstemming met het KB van 31 augustus 2005 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte.
3. 2. W er kz aamh ed en m et ch emi sche o f bi ol ogi sch e agen ti a
3. 3. W er kz aamh ed en m et io ni ser end e str ali ng en
3 . 4. E l ekt ri s che ho og sp an nin g of l ei di n g en on d er i nw en di g e d ru k van 1 5 b a r
3 . 5. W er kz a amh e d en m e t ri s i co o p ver d r i n king
3.6. Ondergrondse w erken E. TORFS, DIVISIE LABORATORIA TEL. + 32 16 32 80 13 FAX + 32 16 32 29 82
[email protected]
TD/59832
VGP deel A - 4/4
3 . 7. W er kz a amh e d en m e t d ui kui tr ust i ng
3. 8. Wer kz aamh ed en onder o ver d r uk
3. 9. S p rin g sto ffen
3 . 10. M on t ag e of d em o n tag e van zw ar e g ep r efa b ri ce e r d e el e m en ten
Lossen van geprefabriceerde elementen moet gebeuren met behulp van het juiste, gekeurde materiaal. De elementen dienen voorzien te zijn van de juiste transportankers, die rekening houden met het gewicht en de afmetingen van het element. Het stockeren van elementen gebeurt op een vooraf bepaalde plaats, waarbij wordt gelet op de stabiliteit van de ondergrond, de nabijheid van putten,… Bij montage van de elementen wordt de juiste schoring aangebracht zoals vooraf berekend en voorzien op de plannen. Het element blijft in de kraan hangen totdat alle verankeringen (trek- en drukschoren, wachtstaven, …) stevig op hun plaats zitten. Bij het plaatsen van geprefabriceerde elementen worden werkvloeren, leuningen of netten gebruikt, of, bij onmogelijkheid van de vorige, een harnas. Bij het werken met de kraan worden duidelijke afspraken gemaakt met de kraanmachinist. Enkel opgeleid personeel begeleidt de kraanmachinist.
E. TORFS, DIVISIE LABORATORIA TEL. + 32 16 32 80 13 FAX + 32 16 32 29 82
[email protected]
B1
TD/59832
KU LEUVEN OVEREENKOMST I.V.M. VEILIGHEID EN GEZONDHEID VOOR DE WERKEN 10260 INRICHTING KLIMAATUNITS Gebouwnr. 331-20 Gebouw : Landelijke Genie Adres :
Kasteelpark Arenberg 30, 3001 Heverlee
Perceel :
08A vvk
Ordernummer: 2100238416
1. Tussenkomende partijen 1. 1. O pd r ach t ge ve r / Bouw heer Algemeen Beheer Technische Diensten KU Leuven, W. de Croylaan 60A bus 5570 te 3001 Leuven Tel. 016/32 20 80 Fax. 016/32 29 82 Dienst VGM Projecteigenaar Ing. Lieven Put Naam : Edwin Torfs W. de Croylaan 58 te 3001 Heverlee Tel. 016/32 80 13 Tel. 016 32 21 46 Fax. 016 32 29 40 E-mail :
[email protected] E-mail:
[email protected]
1. 2 . B o uw dir e ct i e b el as t m e t h et ontw er p e n m e t d e con t r ol e o p d e ui t vo e r i n g Algemeen Beheer Technische Diensten KU Leuven, W. de Croylaan 60A bus 5570 te 3001 Leuven Tel. 016/32 20 80 Fax. 016/32 29 82 klimaatregeling Divisie bouw Naam : Bjorn Deroy Naam : Edwin Torfs Tel. 016/32 28 26 Fax. 016/32 29 82 Tel. 016/32 80 13 Fax. 016/32 29 82 E-mail :
[email protected] E-mail :
[email protected] sanitair, fluïda en laboratoria Projectbureau Technieken Naam : Bjorn Deroy elektrotechniek Tel. 016/32 28 26 Fax. 016/32 29 82 Naam : Wim Taverniers E-mail :
[email protected] Tel. 016/32 80 72 Fax. 016/32 29 82 E-mail :
[email protected]
1. 3. V eili gh ei dsco ö r di n ato r-on tw er p en ve rw ez enli j ki ng Algemeen Beheer Technische Diensten KU Leuven, W. de Croylaan 60A bus 5570 te 3001 Leuven Tel. 016/32 20 46 Fax. 016/32 29 82 E-mail :
[email protected] Veiligheidscoördinator: Driek Heijlen Adjunct veiligheidscoördinator: Edwin Torfs
A an n e m er Firma :
…………………………………………………………………...
Adres :
…………………………………………………………………...
Tel. :
…………………..………
E-mail :
…………………………………………………………………...
Contactpersoon :
…………………………………………………………………...
Fax. : …………………..………
Preventieadviseur: …………………………………………………………………...
2. Specifieke risico's en maatregelen 2. 1. Pl anni ng a) perceel b) perceel
: :
Een planning van de werken is te vinden in bijlage.
2. 2 . A fs p r a ke n b et r e f fe n d e ge l i j ktij di g e o f ac h te r e en vo l g en d e ui t vo eri ng
AANKOOP VAN WERKEN TEL. + 32 16 32 20 81 FAX + 32 16 32 29 82
B1
TD/59832 a) Collectieve beschermingen
De aannemer voorziet collectieve beveiligingen op alle plaatsen waar zijn werken risico’s veroorzaken. Deze collectieve beschermingen zullen blijven staan zolang de risico’s waartegen ze beschermen aanwezig zijn, indien nodig ook nadat de werken van de aannemer beëindigd zijn. Elke aannemer die collectieve bescherming wegneemt voor het uitvoeren van zijn werken, zal dit op voorhand bespreken met de veiligheidscoördinator en deze daarna op een correcte wijze weer aanbrengen. De aannemer voorziet volgende collectieve beschermingen: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………
b) Gebruik van gevaarlijke producten De aannemer zal volgende gevaarlijke stoffen op de werf brengen voor de uitvoering van zijn werk: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………
c) Elektrische installaties d) … 2. 3. Ri si co’ s en m a atreg el e n ver bon d e n aan d e aard va n h e t bouw w erk en d e om g e vi n g Labo’s met chemische risico’s Labo’s met radioactieve risico’s Labo’s met biologische risico’s Ventilatie installaties Gasinstallaties Waterleidingnet Volgende vergunningen zijn nodig: Bijzondere werktoelating Vergunning risicohoudende werken Vuurvergunning Graafvergunning Vergunning zeer gevaarlijke producten
Elektrische installaties Alarm- en detectie-installaties Asbesthoudende materialen Andere toestellen of installaties Personen in de omgeving (studenten, personeel,…) Andere: Activiteit Zie regl. werken met opdrachtnemers aan de KU Leuven Risicohoudende werken Lassen, branden, open vuur, … Graafwerken Werken met zeer gevaarlijke producten
a) Aanvoeren van materiaal en afvoeren van afval De aannemer zal volgende maatregelen nemen om personen in de omgeving te beschermen bij het op de werf brengen van materiaal en het afvoeren van afval: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………
b) Werfafsluiting Op een goed zichtbare plaats worden borden aangebracht die de toegang verbieden aan onbevoegden. De afsluiting wordt voorzien van de nodige afsluitbare toegangen. De voorziene doorgangen worden steeds met een hangslot afgesloten op de tijdstippen dat er geen bouwplaatsactiviteit is. Aan de toegangen tot de werfzone worden door de KU Leuven op een goed zichtbare plaats borden aangebracht die de toegang verbieden aan onbevoegden. Elke aannemer zal er mee op toezien dat de werfzone zo goed mogelijk afgesloten gehouden voor personen in de omgeving.
c) Werksignalisatie d) Wegsignalisatie In overeenstemming met de Algemene Omzendbrief van het Ministerie van Openbare Werken en in overeenstemming met het verkeersreglement.
e) Tijdelijke werfverlichting Vereiste lichtsterkte in overeenstemming met het ARAB. In evacuatiewegen en doorgangen is tevens veiligheidsverlichting met pictogram te plaatsen cfr. Bijlage III van het KB TMB van 25.01.2001. Deze verlichting mag slechts worden verwijderd mits toelating van de opdrachtgever en/of de veiligheidscoördinator.
f) Asbesthoudend materiaal In het uittreksel van de asbestinventaris voor de lokalen waarin gewerkt wordt zijn de mogelijk aanwezige asbesthoudende materialen terug te vinden. Er zal niet gewerkt worden aan asbesthoudende materialen. AANKOOP VAN WERKEN TEL. + 32 16 32 20 81 FAX + 32 16 32 29 82
TD/59832
B1
2. 4 . B i j z o n d e r e ri s i co ' s en p r e ven t i e m a at r e g el e n Voor het uitvoeren van werken op hoogte zal de aannemer volgende hulpmiddelen gebruiken. - voor werken aan de gevel: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… - voor werken tegen het plafond: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… - voor werken op het dak: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… - voor werken in of aan schachten: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… Andere specifieke risico's en maatregelen: ……………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………
3. Algemene preventiemaatregelen 3. 1 . V ei l i gh ei ds - en g ez on dh e i d spl an vo o r d ez e w er ke n De afspraken rond concrete risico’s en maatregelen dienen altijd in overeenstemming te zijn met de bepalingen van het veiligheids- en gezondheidsplan (VGP) voor dit project. Deze overeenkomst bevat een aantal belangrijke elementen uit het VGP en maakt er integraal deel van uit. De uitgebreide versie van het VGP kan steeds op eenvoudige aanvraag als papieren versie bekomen worden of kan desgevallend gevonden worden op http://www.kuleuven.be/veiligheidsplannen, en maakt integraal deel uit van de aanbestedingsdocumenten. De op de bouwplaats aanwezige verantwoordelijken van elke aannemer (dus ook van de onderaannemers) dienen het van toepassing zijnde noodnummer (zie bijlage 4: bouwplaatsreglement) vast in hun GSM-toestel te programmeren vóór de aanvang van hun werken.
3. 2 . N al e vi n g veil i gh ei d s- , g e zo nd hei d s- e n mil i euw etg evi n g De aannemer en eventuele onderaannemers verbinden zich ertoe de veiligheids-, gezondheids- en milieuwetgeving na te leven bij de uitvoering van de werkzaamheden. In het "Reglement werken door opdrachtnemers aan de KU Leuven" zijn een aantal richtlijnen en procedures opgenomen welke de onderneming van buitenaf zal naleven om de veiligheid binnen de KU Leuven te garanderen. Dit document kan opgevraagd worden bij de opdrachtgever of op internetpagina https://admin.kuleuven.be/sab/vgm/derden/proceduresexternen/reglement-werken-met-derden-vanaf-0106-2012.pdf en maakt integraal deel uit van deze overeenkomst.
R i si co a n aly s e i n ve r b a n d m et d e w er kz aa m h ed en Een analyse van de risico’s met betrekking tot de uitvoering van het werk worden opgemaakt door de aannemer in overeenstemming met art. 5 van de wet en art. 50 van het KB. De aannemer zal zijn werkzaamheden niet starten voor de veiligheidscoördinator deze risicoanalyse heeft ontvangen. De beheersmaatregelen die volgen uit de analyses worden door de betrokken aannemers zelf geïmplementeerd onverminderd de coördinerende maatregelen.
AANKOOP VAN WERKEN TEL. + 32 16 32 20 81 FAX + 32 16 32 29 82
B1
TD/59832 3. 4. S am enw er ki ng m et de vei l ig h ei d sco ö rdi nato r
Iedereen is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de veiligheidscoördinator en alle nodige informatie te verschaffen. Er geldt eveneens een meldingsplicht voor onveilige situaties. Alle geformuleerde opmerkingen worden via de veiligheidscoördinator verwezenlijking overhandigd aan de betrokken partij, die deze viseert.
3. 5 . K o st en d oo r t o ep a ss in g van ve i l i g h ei d sma at r eg e l e n Kosten die inherent zijn aan het veilig uitvoeren van bepaalde werken volgens het VGP of door wettelijke bepalingen en niet als afzonderlijke post opgenomen zijn in de meetstaat worden inbegrepen in de posten voor die bepaalde werken. Aannemers kunnen de inbegrepen kosten nader specificeren aan de hand van een door hen opgemaakte afzonderlijke prijsberekening.
Overeengekomen op …………………… (*). (*) overeen te komen vóór de start van de werken de projecteigenaar
de veiligheidscoördinator ontwerp
voor de aannemer
Edwin Torfs
Driek Heijlen
……………………………………..
AANKOOP VAN WERKEN TEL. + 32 16 32 20 81 FAX + 32 16 32 29 82
GODAC
331-20
BM: beschermd monument GBM: gedeeltelijk BM BL: beschermd landschap VaW: vermeld als waardevol
Landelijke Genie (BL)
Kasteelpark Arenberg 30 3001 Heverlee 33040 Arenberg I c
Asbestinventaris Deze inventaris is opgesteld op basis van voornamelijk visuele inspecties. Verborgen toepassingen van asbesthoudend materiaal kunnen aanwezig zijn zonder dat ze in deze inventaris vermeld staan. Voor de uitvoering van werken is bijkomend onderzoek steeds noodzakelijk.
Locatie
Toepassing
Opmerkingen
Beschikbare gegevens
Nodige actie
00.28
asbestcementproducten tafelbladen
verdacht
zie ROA
00.31
asbestcementproducten tafelbladen
verdacht
zie ROA
00.34
isolerende panelen
aanwezig en bevestigd
zie ROA
17/03/2016
HSK panelen tss cellen
Pagina 1 van 1