CRABV 52 COM
423
1
21/01/2009
COMMISSIE VOOR DE VOLKSGEZONDHEID, HET LEEFMILIEU EN DE MAATSCHAPPELIJKE HERNIEUWING
COMMISSION DE LA SANTE PUBLIQUE, DE L'ENVIRONNEMENT ET DU RENOUVEAU DE LA SOCIETE
van
du
WOENSDAG 21 JANUARI 2009
MERCREDI 21 JANVIER 2009
Namiddag
Après-midi
______
______
De vergadering wordt geopend om 14.10 uur en voorgezeten door mevrouw Muriel Gerkens. 01 Vraag van de heer Michel Doomst aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "minderjarige vreemdelingen in opvangcentra" (nr. 9659) 01.01 Michel Doomst (CD&V): Elk jaar wordt er voor bijna de helft van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen een verdwijningdossier geopend. Om deze jongeren sneller terug te vinden en te kunnen identificeren werd op 1 november 2008 een samenwerkingsprotocol ondertekend tussen de verschillende betrokken partijen. Kan de minister meer uitleg geven bij dit samenwerkingsprotocol? In welke maatregelen zal de minister voorzien om een snellere identificatie van deze jongeren mogelijk te maken? Wat is het standpunt van de minister betreffende het gebruik van vingerafdrukken ter identificatie van deze jongeren? 01.02 Minister Marie Arena (Nederlands): Het klopt dat jaarlijks iets minder dan de helft van de alleenstaande minderjarigen die worden opgevangen in de observatie- en oriëntatiecentra (OOC) van Fedasil, na korte tijd weer vertrekken zonder een adres op te geven. Het samenwerkingsprotocol dat in november ondertekend werd, betreft zowel de maatregelen die moeten worden genomen bij het aantreffen en de identificatie van de minderjarige als de werkwijze die moet worden gevolgd bij de vaststelling van het vertrek zonder nalaten van een bekend adres. In de OOC's wordt bij aankomst van de minderjarige een intake-formulier ingevuld dat identificatie mogelijk maakt via een foto, lichaamsbeschrijving en taal. Dit formulier wordt bij een verdwijning zo snel mogelijk gestuurd naar de politiezones en de dienst Voogdij en bij een onrustwekkende verdwijning ook naar Child Focus. Het is de parketmagistraat die beslist over het al dan niet onrustwekkende karakter van een verdwijning. Ik ben voorstander van elke maatregel die een snellere identificatie van de jongere mogelijk maakt. De uitbreiding van de wettelijke mogelijkheid om vingerafdrukken te nemen bij minderjarigen valt echter niet onder mijn bevoegdheid, maar onder die van de minister van Justitie. 01.03 Michel Doomst (CD&V): Ik concludeer dat het protocol in feite een bestaande, goede praktijk heeft bekrachtigd. Dat is toch in tegenstrijd met het feit dat het in de helft van de gevallen toch verkeerd loopt. Ik verzoek minister De Clerck dat er verder zou worden gewerkt op het denkspoor van de vingerafdrukken. 01.04 Minister Marie Arena (Nederlands): De helft van de minderjarigen die weggaan, verkeert niet in moeilijkheden. Zij hebben gewoon familie in België en zoeken die op. Het incident is gesloten.
2
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
De voorzitter: Vragen nr. 9802 van de heer Jambon en nr. 9861 van de heer Weyts worden in schriftelijke vragen omgevormd. 02 Vraag van de heer Maxime Prévot aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de toezegging met betrekking tot de financiering van het Centrum voor nietbegeleide minderjarige vreemdelingen te Assesse" (nr. 9844) 02.01 Maxime Prévot (cdH): Onlangs is er bezorgdheid ontstaan bij het team opvoeders en al het personeel van het centrum voor niet begeleide buitenlandse minderjarigen (NBMV) en het OCMW van Assesse. De huidige onzekerheid die te maken heeft met de verwachte toekenning van 1,5 voltijds equivalent sociale Maribel, dompelt de financiën van het NBMV-centrum in het rood. Men is van plan het reservefonds dat destijds werd aangelegd om te anticiperen op een aangekondigd begrotingstekort opnieuw te spijzen. Er werden waarborgen gegeven en het equivalent van 1,5 sociale Maribel werd voorbehouden voor het LOI van Assesse. Tot vandaag werd die verbintenis niet gehonoreerd. FEDASIL stelt momenteel aan Assesse voor om snel vier bijkomende LOI-banen te creëren indien de financiering van het centrum eindelijk gewaarborgd wordt in de tijd. Zo niet zal de gemeente Assesse in de onmogelijkheid verkeren om dat begrotingsrisico nog langer te nemen. Het risico is dus reëel dat men zo twintig kwaliteitsvolle opvangplaatsen evenals de 14,5 voltijds equivalenten die verbonden zijn aan de werking van het centrum, verliest. Zal de activering van die 1,5 sociale Maribel er snel komen? 02.02 Minister Marie Arena (Frans): Van de 24,5 Maribel-banen die werden toegekend aan het OCMW van Assesse, moesten drie halftijdse banen dienen om appartementen onder toezicht te realiseren voor de NBMV's die klaar zijn om zelfstandig te leven. Omdat het OCMW zich op het NBMV-centrum wilde toeleggen, heeft het die appartementen nog niet kunnen realiseren. Met het oog op het behoud van zijn financiële evenwicht vraagt het OCMW nu die drie bijkomende Maribelbetrekkingen toe te kennen, mét de mogelijkheid om ze een andere invulling te geven. Er wordt afgestapt van het idee om appartementen aan te bieden en de aandacht wordt toegespitst op het centrum voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Aanvankelijk ging het om volgende betrekkingen: een halftijdse gegradueerde in de rechten, een halftijdse technische en een halftijdse administratieve betrekking. Het OCMW heeft evenwel vooral nood aan maatschappelijk werkers. We willen deze plaatsen voor kwaliteitsvolle opvang niet verliezen. Er zijn contacten aan de gang met het kabinet van minister Milquet en met het OCMW van Assesse om een oplossing te vinden, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de financiële leefbaarheid van het initiatief als met de inhoud van de betrekkingen en dus de daarmee samenhangende kwaliteit van de opvang. Er vindt overleg plaats met de bedoeling die twintig plaatsen te behouden. 02.03 Maxime Prévot (cdH): U vindt het belangrijk dat de kwaliteit van de opvang in het centrum van Assesse wordt veiliggesteld. Dat kan evenwel alleen als er ook voor de nodige financiële continuïteit wordt gezorgd. Het incident is gesloten. 03 Vraag van mevrouw Martine De Maght aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de opvang van daklozen" (nr. 9967) 03.01 Martine De Maght (LDD): Om tijdens de koudegolf voldoende opvang te kunnen bieden aan daklozen, heeft de regering 250.000 euro vrijgemaakt voor de vijf grootste steden van het land. Waarom wordt dit bedrag uitgetrokken? Hoeveel daklozen zijn er? Welke vijf steden ontvingen deze middelen en welke verdeelsleutel wordt er gehanteerd? Doen de meest problematische situaties zich voor in de vijf grootste steden? Kunnen ook andere steden de gemaakte kosten recupereren voor zover de opvangcapaciteit werd overschreden? Welke steden beschikken niet over voldoende opvangcapaciteit? 03.02 Minister Marie Arena (Nederlands): Voorzichtigheid is geboden met deze cijfers. Er bestaat immers discussie over de juiste definities en de aantallen zijn gebaseerd op schattingen, gelet op de onzichtbaarheid en de mobiliteit binnen de wereld van de daklozen. Het Europees Observatorium voor Thuisloosheid (FEANTSA) schat het aantal in België op 17.000.
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
3
Maar de cijfers zijn natuurlijk ondergeschikt aan de omstandigheden, met name de strenge winter van de voorbije weken. Er is gekozen voor de meest kritieke locaties. Zo krijgen Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi en Luik elk 50.000 euro voor de versterking van de opvangcapaciteit. Het gaat hierbij echter niet om een nieuw opvangsysteem. 03.03 Martine De Maght (LDD): Ik begrijp dat er geen nieuwe instellingen zijn bijgekomen en dat er alleen financiële steun is gegeven aan de bestaande opvanginitiatieven. Ik vermoed dat een zelfde financiële injectie nodig zal zijn als een dergelijke koudegolf zich opnieuw voordoet. Is dit wel budgettair verantwoord? In het licht van het aantal daklozen dat misschien niet dagelijks, maar dan toch in de meest extreme omstandigheden moet worden opgevangen, moet het beleid worden geëvalueerd. Het incident is gesloten. 04 Vraag van mevrouw Zoé Genot aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de opdracht van Fedasil" (nr. 10216) 04.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): De dag voor Kerstmis werden twee Kosovaarse gezinnen met negen kinderen uit het Klein Kasteeltje gezet. Het centrum had daarvoor politieagenten met honden ingezet en de agenten aarzelden niet de kinderen van hun vader los te rukken. Heel het gezin kwam dus op straat te staan, maar dankzij de volharding van enkele personen kon er een oplossing gevonden worden. Een dergelijke handelwijze is werkelijk onaanvaardbaar. Naar verluidt stonden er al andere gezinnen klaar om de plaatsen van die uitgezette gezinnen in te nemen. Dat is een probleem, want normaal gesproken mag geen enkel gezin op een wachtlijst staan: het recht op opvang moet voor iedereen gegarandeerd worden. Welke institutionele maatregelen zal u treffen om dergelijke toestanden in de toekomst te voorkomen? Vindt u de aanpak van het incident normaal, met politieagenten, honden en van hun ouders losgerukte kinderen? Sommige noodopvangcentra beantwoorden duidelijk niet aan de kwaliteitsnormen van Fedasil. Ik weet dat er voldaan werd aan uw verzoek om een structurele financiering van extra opvangplaatsen. Wanneer zou de opvang weer moeten verlopen overeenkomstig de wet die wij daaromtrent goedkeurden? Hoe lang moeten die mensen nog in de bijkomende noodopvangplaatsen blijven? Wanneer zal de in de wet vastgelegde begeleiding weer naar behoren verlopen? Ten slotte was er een evaluatie van de opvangwet gepland. Met het oog op die evaluatie werden er rondetafels georganiseerd. Wanneer zal het Parlement kunnen kennisnemen van die documenten? 04.02 Minister Marie Arena (Frans): Het gezin waar u het over heeft, bestaat uit twaalf personen: een vader, zijn twee levenspartners en negen kinderen. Dit gezin dat hier illegaal verblijft, heeft zich in juni 2008 tot Fedasil gewend met de vraag om in één van de opvangcentra onderdak te krijgen. Omdat het gezin niet aan de wettelijke voorwaarden voldeed om onderdak te krijgen, heeft Fedasil geweigerd het ten laste te nemen, en het geïnformeerd over de procedure die het kon volgen om, in voorkomend geval, aanspraak te maken op opvang. Gevolg gevend aan het vonnis van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel waarin Fedasil verplicht werd dat gezin op te vangen, heeft het agentschap dat met ingang van 1 juli 2008 gedaan. Fedasil heeft echter derdenverzet aangetekend tegen die op eenzijdig verzoekschrift gewezen beschikking. Wettelijk gezien en in het licht van zijn administratieve toestand had dat gezin immers geen recht op opvang. Het is pas na de vaststelling door het OCMW van de staat van behoeftigheid van de kinderen en op grond van een beslissing tot toekenning van hulp door het OCMW dat dit gezin, dat illegaal in ons land verbleef, in een federaal opvangcentrum kon worden opgevangen. Tot 8 januari 2008 jongstleden weigerde dat gezin evenwel de voorgeschreven procedure bij het OCMW op te starten. Op 4 december 2008 heeft de voorzitter van de Brusselse arbeidsrechtbank de eerdere beschikking ingetrokken en de familie bevolen het opvangcentrum binnen vijf dagen na de betekening van de uitspraak te verlaten, in voorkomend geval met de bijstand van de openbare macht. Aangezien dit gezin halsstarrig weigerde het centrum te verlaten, moest noodgedwongen voor die oplossing worden gekozen.
4
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
Indien Fedasil gezinnen zou aanvaarden die de procedures niet hebben gevolgd, zou dat het hele systeem op de helling zetten. Ik vind het uitermate belangrijk – en sommigen zullen me wellicht een letterknecht noemen – dat Fedasil alle aspecten van de wet betreffende de opvang in acht neemt en ervoor zorgt dat de toegekende materiële hulp uit een wettelijk oogpunt niet ter discussie kan worden gesteld. Ik ben het ermee eens dat zo weinig mogelijk gebruik moet worden gemaakt van de bijstand van de openbare macht, maar dat betekent nog niet dat dit gezin, dat illegaal in ons land verblijft, is vrijgesteld van de algemeen geldende regels om aanspraak te kunnen maken op hulp in een federaal opvangcentrum. Ik ben het dus niet met u eens dat er sprake zou zijn van misbruik bij de behandeling van dit dossier. Ik meen daarentegen dat het onze plicht is de bestaande wet onverkort toe te passen. Sinds mei 2008 zitten de opvangvoorzieningen voor asielzoekers overvol. We hebben maatregelen genomen om te controleren of de bewoners recht hebben op opvang en om personen met een verblijfsvergunning sneller te laten uitstromen. Dat was ontoereikend. Tijdens de zomer van 2008 werd in Lombardsijde een nieuw noodopvangcentrum geopend en werden er extra plaatsen gecreëerd in bepaalde federale centra, die zo overbevolkt raakten. In september en oktober 2008 heeft de dienst Dispatching personen moeten weigeren. Ik heb dus een samenwerkingsakkoord tussen de POD Maatschappelijke Integratie en de daklozencentra uitgewerkt met het oog op het creëren van bijkomende bedden. Sinds november 2008 heeft het OCMW van Sint-Jans-Molenbeek voor twaalf bedden gezorgd en heeft CASU honderd opvangplaatsen voor gezinnen en honderd opvangplaatsen voor alleenstaande mannen opengesteld. Het Klein Kasteeltje verleent noodopvang aan 112 personen. Met die opvangplaatsen wordt alleen de eerste nood gelenigd. Het is de bedoeling dat een verblijf maximaal tien dagen duurt. Momenteel krijgen 392 personen opvang in dat netwerk. Er zijn 84 personen, onder wie 30 gezinnen, die al langer dan een maand noodopvang krijgen en voor wie er geen structurele opvang wordt aangeboden. Op grond van de gegevensbestanden over de personen in noodopvang kan niet worden uitgemaakt hoeveel kinderen te jong zijn om naar school te gaan. De noodopvang heeft de voorbije weken terecht kritiek gekregen. Er kon echter wel worden voorkomen dat die personen op straat kwamen te staan. Ik dank de verenigingen die deze personen in moeilijkheden hebben geholpen. Het eerste doel van opvang is om onderdak en voedsel te verschaffen. Er is een wachtdienst die de klok rond bijstand verleent aan de gezinnen in de noodopvangvoorzieningen. Voor de alleenstaande mannen wordt tijdens de openingsuren van de nachtopvang begeleiding gegarandeerd. Naast die begeleiding voorziet het CASU ook in het personeel voor het onderhoud van de gebouwen, technische bijstand, de catering en de administratie. Voor de medische zorgverlening wordt een beroep gedaan op SOS Médicins waarvan de kosten ten laste van Fedasil zijn. Om te voorkomen dat door een gebrekkige administratieve begeleiding, de asielprocedure van personen die een noodopvang genoten hebben technisch afgewezen wordt, heeft de Commissaris-generaal voor de vluchtelingen en de staatlozen maatregelen genomen om dat te controleren en de dossiers zo nodig te heropenen. Om uit die opvangcrisis te raken zal een 70 plaatsen tellend bijkomend centrum van het Rode Kruis worden opgericht. Die plaatsen zullen niet volstaan om in te spelen op wat vandaag een overcapaciteit is. Er moet een andere strategie worden gevolgd. De kern heeft zijn goedkeuring gegeven voor een stijging met 850 plaatsen opvangcapaciteit. Er zal vijf miljoen euro ter beschikking van Fedasil worden gesteld. Om deze crisis te overwinnen, volstaat het niet bijkomende opvangplaatsen te creëren. Er dienen diverse maatregelen getroffen te worden om ervoor te zorgen dat de asielzoekers de onthaalcentra sneller kunnen verlaten. Fedasil is aan het einde van zijn Latijn. Het moet voor een wettelijke opvang zorgen. Het volstaat immers dat er één illegaal verblijft en het ganse systeem komt onder vuur te liggen. Niet alleen sommige Kamerleden maar ook andere personen zijn van oordeel dat de mensen die bij Fedasil onderdak vinden, daar niet thuishoren. Ik heb me ertoe verbonden de regering maandelijks een stand van zaken te bezorgen: nieuwkomers, vertrekkers, noden, enz. Men schat dat de opvangcapaciteit in 2009 met 10 procent van de bewoners zal worden opgetrokken. In juni zullen we nagaan of we die maatregel moeten voortzetten. We zullen de voorkeur geven aan structurele opvangplaatsen boven noodopvangplaatsen. Het is mijn plicht meer structurele plaatsen te waarborgen, niet wat de aantallen, maar wat de opvangkwaliteit betreft. De wet bepaalt dat er een evaluatie moet zijn en die is er geweest. Ik heb gewoon de urgentie van de evaluatie teruggeschroefd, want de werknemers van Fedasil zijn momenteel ten einde raad. De evaluatie
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
5
is aan de gang. U hoeft er niet uit af te leiden dat we geen zin hebben om ze te maken!
04.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Het zijn niet de werknemers die ik een steen wil toewerpen. Wat zij momenteel doen is dringend kunst- en vliegwerk verrichten omdat er geen andere keuzes mogelijk zijn. Wat het Roma-gezin betreft dat op buitensporige wijze het land werd uitgezet, ik zie niet waarom honden nodig waren om een gezin het land uit te zetten. Ik was teleurgesteld niets van u te horen. Die personen, konden tijdens hun opvang niet rekenen op geschikt advies om de procedure bij het OCMW in te leiden. Ik zou graag een wijziging in de wetgeving ter zake zien. 04.04 Minister Marie Arena (Frans): Het gezinshoofd werd ervan op de hoogte gebracht maar heeft de procedure geweigerd! Hij wilde liever in de illegaliteit verdwijnen dan gebruik te maken van het opvangrecht. Dat heeft niets meer te maken met een slecht gemaakte wet! 04.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Het is niet de eerste keer dat zo’n situatie zich voordoet. Bij vertraging in de procedure moet men overgangsperioden vermijden. Het verheugt mij dat er structurele plaatsen bijkomen. U spreekt sinds mei 2008 van overbezetting, maar wij stellen vast dat er op Europese schaal vraag naar opvangplaatsen is. Het is dus een belangrijk probleem dat opgelost moet worden. Die 850 plaatsen komen zeer van pas. Toen ik het over kinderen had die niet naar school gaan, bedoelde ik kinderen die naar school gingen maar die na het verlies van hun status in een opvangcentrum terechtgekomen zijn. Er zijn kinderen bij die zich al sinds november in deze situatie bevinden, wat problematisch is. Sommige werknemers zouden graag zien dat de evaluatie besproken wordt opdat ze aan het parlement kan worden bezorgd. Voorzitter: mevrouw Zoé Genot. Het incident is gesloten. 05 Samengevoegde vragen van - de heer Xavier Baeselen aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de noodopvang van asielzoekers" (nr. 9948) - mevrouw Sarah Smeyers aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de opvang van asielzoekers" (nr. 10043) 05.01 Sarah Smeyers (N-VA): De overvolle opvangcentra voor asielzoekers blijven een probleem en ook de noodopvang – driehonderd plaatsen in plaats van de beloofde vijfhonderd - is reeds volledig benut. Die noodopvang is trouwens niet optimaal en normaliter beperkt in de tijd. Minister Turtelboom verklaarde dat 1.800 mensen met papieren in de gewone opvangcentra vertoeven en daar worden 'gedoogd' door minister Arena vanuit - naar haar zeggen - een fout begrepen menselijkheid. Fedasil zou daardoor zijn basistaak verwaarlozen. Hoe zal de minister dit nijpend tekort oplossen en aan hoeveel plaatsen denkt ze? Waarom wordt het aantal opvangplaatsen niet structureel verhoogd en waarom bevinden zich nog mensen met papieren in de opvangcentra? Wil de minister het tekort aan plaatsen aanwenden om zoveel mogelijk regularisaties te bekomen? 05.02 Minister Marie Arena (Nederlands): Ik benadruk dat de overgrote meerderheid van de mensen die wordt opgevangen in de het netwerk van de opvangcentra, echt wel hierop recht heeft. Wat de cijfers betreft hou ik mij strikt aan de cijfers van Fedasil. Momenteel gaat het om zeshonderd personen – en dus niet om 1.800! - die recht hebben op materiële hulp tijdens de overgangsperiode waarin zij onderdak zoeken. Ik heb aan Fedasil gevraagd om de uitstroom van de mensen in deze categorie te versnellen en dat is gebeurd sinds de zomer van 2008. Ik besef dat sommigen hiermee niet akkoord gaan, maar ik pas enkel de wet toe. Ik wil het gebrek aan plaatsen in geen geval als drukkingmiddel gebruiken. Wel wil ik te allen prijze vermijden dat er mensen op straat zouden terechtkomen omdat er onvoldoende opvangplaatsen zijn. Daarom heb ik het kernkabinet ook voorgesteld om achthonderd bijkomende plaatsen te mogen creëren. Het klopt evenwel dat een te groot
6
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
aantal mensen te lang in de opvangcentra verblijft, onder meer door het ontbreken van een duidelijke rondzendbrief betreffende de regularisatie. Minister Turtelboom moet ter zake haar verantwoordelijkheid nemen. Ik herhaal dat het dus gaat om zeshonderd mensen die recht hebben op materiële hulp en die in principe twee maanden de tijd krijgen om onderdak te zoeken. Alleen lukt dat niet altijd binnen die tijdsspanne. 05.03 Sarah Smeyers (N-VA): Ik ben blij dat de minister het kernkabinet heeft voorgesteld om achthonderd bijkomende plaatsen te creëren. Tegen wanneer kan er een beslissing verwacht worden? 05.04 Minister Marie Arena (Nederlands): Tegen 30 januari. 05.05 Sarah Smeyers (N-VA): De minister verwijst naar de circulaire van minister Turtelboom. De regering draagt in dit dossier een collectieve verantwoordelijkheid. Het incident is gesloten. De behandeling van de vragen wordt geschorst van 15.08 uur tot 15.32 uur. Voorzitter: mevrouw Thérèse Snoy et d’Oppuers. 06 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "het standpunt van België ten aanzien van het Verdrag van Rotterdam" (nr. 9622) 06.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Op 13 november werd, in het kader van het Verdrag van Rotterdam, beslist asbest en endosulfan niet op te nemen op de lijst van gevaarlijke producten. Endosulfan is een neurotoxine die uiterst schadelijk is voor het menselijke zenuwstelsel. Het gaat om een van de schadelijkste bestrijdingsmiddelen die op de markt beschikbaar zijn en de risico’s voor de in de landbouw actieve personen en de consument zijn dan ook ruim gedocumenteerd. Welk standpunt heeft ons land bij deze gelegenheid ingenomen? Was de eindbeslissing niet gepland voor januari? Is ze intussen al genomen? Is het nog mogelijk met betrekking tot dit punt wijzigingen aan te brengen aan het Verdrag? 06.02 Minister Sabine Laruelle (Frans): België, de Europese Commissie en de andere Europese lidstaten wensten dat die twee stoffen op de lijst zouden worden opgenomen. Aangezien daartoe evenwel een consensus vereist is, heeft dat voorstel het niet gehaald. De Commissie en alle Europese lidstaten zullen hun inspanningen voortzetten en nagaan op welke manieren die stoffen alsnog op de lijst zouden kunnen worden opgenomen. 06.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): De meeste Europese landen staan daar dus achter. 06.04 Minister Sabine Laruelle (Frans): Meer nog: alle Europese landen delen dat standpunt! Het incident is gesloten. 07 Vraag van mevrouw Thérèse Snoy et d'Oppuers aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de markttoelatingen voor nieuwe ggo's op de volgende Europese raad van landbouwministers" (nr. 9965) 07.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): De Europese Raad voor de Landbouw heeft zijn toestemming gegeven voor twee nieuwe ggo's: een transgeen koolzaad bestemd voor 'food-feed' en een anjer waarvan ik de bestemming niet ken. Het FAVV en België hebben naar verluidt een gunstig advies uitgebracht. Klopt dat? Welke voorwaarden werden gesteld voor de etikettering van ggo's bevattende producten en voor de monitoring van mogelijke gevolgen voor het milieu? Gaat het om anjers voor veldkweek? Wordt dit overwogen voor België? Is het niet nodig de consument op de hoogte te brengen van het ggo-gehalte in dierenvoeder?
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
7
07.02 Minister Sabine Laruelle (Frans): Door de aanwezigheid van ggo's kunnen de bloemblaadjes van de anjer violette pigmenten bevatten. Er werden twee vergunningsdossiers ter stemming voorgelegd aan de Landbouwraad van maandag 19 januari. Men heeft er geen consensus kunnen bereiken. Het is dus de Commissie die de beslissing zal nemen. Wat de anjer betreft, dekt de gevraagde vergunning enkel de invoer en niet het telen op Europese bodem. De ggo-etikettering moet komen op het zakje waarin de bloem getransporteerd wordt. De bloemhandelaren zullen bijkomend materiaal ontvangen dat wijst op de aanwezigheid van genetisch gewijzigde bloemen. Het toezichtplan voorziet in vragenlijsten voor de invoerders, een netwerk van selecteurs en botanici om toezicht te houden op de aanwezigheid van eventuele hybriden en een netwerk van nationale instellingen die gesensibiliseerd zullen worden voor het in de handel brengen van de ggo en die de kennisgever op de hoogte zullen moeten brengen van enig nieuws dat verband houdt met die ggo. Op elke partij genetisch gemodificeerd koolzaad T45 zal een ggo-indicator worden aangebracht. Aangezien de vergunning enkel betrekking heeft op de invoer en de verwerking, is het monitoringplan vooral gericht op de operaties tussen het lossen en de vermaling van de granen, teneinde toevallige verliezen tijdens die operaties te voorkomen. Voor alle voedingsmiddelen die ggo’s of ggo-derivaten bevatten, moet dit op het etiket vermeld staan. Er moet evenwel geen speciale etikettering worden aangebracht voor levensmiddelen die afkomstig zijn van dieren die met ggo’s werden gevoed. België volgt in het algemeen het advies van de in België opgerichte Adviesraad voor Bioveiligheid, en niet dat van de EFSA. De EFSA en die Raad voor Bioveiligheid hadden een positief advies uitgebracht met betrekking tot de twee ggo-voorstellen. In beide gevallen gaat het wel degelijk om invoer en niet om teelt. 07.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!): Ik blijf ervan overtuigd dat de consumenten moeten voorgelicht worden - zelfs indien Europa dat niet oplegt - over het ggo-gehalte van de levensmiddelen van dierlijke oorsprong die ze consumeren. Op die wijze zou men de keuze van de consument respecteren. Het incident is gesloten. 08 Vraag van mevrouw Sabien Lahaye-Battheu aan de minister van KMO's, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over "de verplichte identificatie en registratie van paarden, ezels en pony's" (nr. 9598) 08.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Sinds 1 juli 2008 moeten in ons land paarden, pony's, ezels en zebra's verplicht identificeerbaar zijn door middel van een chip. Bedoeling hiervan is op de eerste plaats te achterhalen welk vlees er in de voedselketen terechtkomt. Wie de identificatie in de wind slaat, riskeert zeer hoge boetes. Er wordt geklaagd over de hoge kostprijs van zo een identificatie, iets meer dan 100 euro. Dit is ongeveer vijf maal hoger dan in Nederland. Vooral ponyhouders klagen steen en been: zij moeten de volle pot betalen terwijl het vlees van hun dieren niet eens in de voedselketen belandt. Heel wat eigenaars weigeren dan ook hun dieren te laten chippen. De Centrale Gegevenbank voor de Identificatie van de Paardachtigen werd weliswaar al in 2006 opgestart, maar kampt nu al met een grote achterstand. Wanneer zal die achterstand weggewerkt zijn? Hoe zal tegemoet worden gekomen aan de - terechte – verzuchtingen van de ponyhouders? 08.02 Minister Sabine Laruelle (Nederlands): Dit probleem is mij bekend. Het dateert niet van gisteren. Het bedrag dat voor het chippen wordt gevraagd, bevat een forfaitair gedeelte van 50 euro dat de kosten dekt voor het beheer van de Gegevensbank,de registratie en het versturen van documenten. Dit wordt aangevuld met een variabel bedrag dat overeenkomt met het tarief van de dierenarts. Dit stuk van de prijs wordt beïnvloed door het feit dat het exacte aantal paardachtigen in ons land onbekend is. Inzake de controle wordt prioritair aandacht besteed aan de paarden die naar het slachthuis gaan, de paarden die worden uitgevoerd en de paarden op de markten. Het FAVV voert de controles uit. De andere
8
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
paardachtigen worden eerder occasioneel gecontroleerd door inspecteurs van de FOD die bevoegd is voor dierenwelzijn. In het licht van de mogelijkheid van het opduiken van nieuwe ziekten bij paardachtigen is traceerbaarheid door identificatie van cruciaal belang. Er is een tolerantieperiode geweest tot 31 december 2008 om alle eigenaars toe te laten zich in regel te stellen. De achterstand bij de verwerking van de gegevens is vooral het gevolg van het feit dat nogal wat dossiers geblokkeerd zijn bij de dierenarts-identificeerder wegens niet-betaling of het niet-beschikbaar zijn van identificatie. Ook wachten heel wat eigenaars nog altijd met de identificatie in de hoop dat de prijs zal dalen. Er wordt volop gewerkt aan het wegwerken van de achterstand. Vooral over het aantal pony's in ons land bestaat er onzekerheid. Hun identificatie is echt nodig, net zoals dat het geval is bij schapen, koeien en paarden. 08.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld): Ik moet vaststellen dat heel wat eigenaars nog altijd niet in regel zijn, terwijl zelfs de tolerantieperiode al voorbij is. Ik begrijp uit het antwoord dat de kans dat de eigenaar van een pony controle krijgt, klein is. 08.04 Minister Sabine Laruelle (Nederlands): Dat heb ik helemaal niet gezegd! (Frans) Ik heb nooit gezegd dat de kans dat men gecontroleerd wordt, onbestaande is. Wel heb ik gezegd dat in eerste instantie controles worden uitgevoerd op paarden die naar het slachthuis worden gebracht, op paarden die het grondgebied verlaten en op paarden die zich op de markten bevinden. Ik kan de inspecteurs toch niet betalen om in de dorpen te gaan kijken of elke pony wel een chip heeft. U had het over de boetes. Óf men vraagt aan de veearts het paard of de pony te chippen en men betaalt 50 euro, of men neemt het risico op een dag 500 of 1000 euro te moeten betalen. Maar dan moet men achteraf niet komen klagen! De voorzitter: De volgende vragen worden geschrapt, met uitzondering van vraag nr. 10173 van de heer Josy Arens die wordt uitgesteld. Het incident is gesloten. De openbare commissievergadering wordt gesloten om 15.50 uur. La réunion publique est ouverte à 14 h 10 par Mme Muriel Gerkens, présidente. 01 Question de M. Michel Doomst à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "les étrangers mineurs résidant dans les centres d'accueil" (n° 9659) 01.01 Michel Doomst (CD&V) : On constate d’année en année que pour quasiment la moitié des mineurs étrangers non accompagnés, un dossier de disparition est ouvert. Pour retrouver plus rapidement ces jeunes er et pouvoir les identifier, un protocole de collaboration a été signé le 1 novembre 2008 entre les différentes parties concernées. La ministre pourrait-elle nous éclairer plus avant sur ce protocole de collaboration ? Quelles mesures la ministre prévoit-elle de prendre pour permettre une identification plus rapide de ces jeunes ? Quel est le point de vue de la ministre en ce qui concerne l’utilisation d’empreintes digitales pour identifier ces jeunes ? 01.02 Marie Arena, ministre (en néerlandais) : Il est exact que chaque année, un peu moins de la moitié des mineurs non accompagnés accueillis dans les centres d’observation et d’orientation (COO) de Fedasil, repartent peu de temps après sans donner d’adresse. Le protocole de collaboration signé en novembre porte sur les mesures à prendre au moment d’intercepter et d’identifier le mineur et sur la méthode à suivre lorsqu’il est constaté que le jeune est parti sans laisser d’adresse connue. Dans les COO, un formulaire d’admission est complété à l’arrivée du mineur ; ce formulaire permet
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
9
l’identification sur la base d’une photo, d’une description et de la langue. En cas de disparition, ce formulaire est envoyé le plus rapidement possible aux zones de police et au service des tutelles, ainsi qu’à Child Focus en cas de disparition inquiétante. Il appartient au magistrat du parquet de se prononcer sur le caractère inquiétant ou non d’une disparition. Je suis favorable à toute mesure qui permet d’identifier le jeune plus rapidement. L’élargissement de la possibilité légale de prélever les empreintes digitales des mineurs ne relève cependant pas de ma compétence mais de celle du ministre de la Justice. 01.03 Michel Doomst (CD&V) : J’en conclus que le protocole a en réalité entériné une bonne pratique qui existait déjà. C’est quand même contradictoire avec le fait que dans la moitié des cas, les jeunes disparaissent. Je prie M. De Clerck de continuer à travailler sur la base des empreintes digitales. 01.04 Marie Arena , ministre (en néerlandais) : La moitié des mineurs qui partent ne sont pas en difficulté. Ils ont de la famille en Belgique et cherchent à la rejoindre. L'incident est clos. os
La présidente : Les questions n 9802 de M. Jambon et 9861 de M. Weyts sont transformées en questions écrites. 02 Question de M. Maxime Prévot à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "la promesse de financement du Centre MENA d'Assesse" (n° 9844) 02.01 Maxime Prévot (cdH) : Une inquiétude s'est récemment emparée de l'équipe d'éducateurs et de l'ensemble du personnel du centre pour mineurs non accompagnés (MENA) et du CPAS d'Assesse. L'incertitude actuelle liée à l'octroi attendu de 1,5 équivalent temps-plein Maribel social plonge les finances du centre dans le rouge. Il est prévu de réalimenter le fonds de réserve constitué à l'époque pour anticiper un déficit budgétaire annoncé. Des garanties furent données et l'équivalent de 1,5 Maribel social a été réservé à l'ILA d'Assesse. A ce jour, cet engagement n'a pas encore été tenu. Actuellement, FEDASIL propose à Assesse de créer rapidement quatre places ILA supplémentaires si le financement du centre est enfin garanti dans la durée. À défaut, la commune d'Assesse sera dans l'impossibilité de prendre plus longtemps ce risque budgétaire. Le risque est donc réel de perdre vingt places d'accueil de qualité ainsi que les 14,5 équivalents temps-plein liés au fonctionnement du centre. L'activation de ce 1,5 Maribel social sera-t-elle rapidement mise en œuvre ? 02.02 Marie Arena, ministre (en français) : Des 24,5 emplois Maribel qui avaient été octroyés au CPAS d'Assesse, trois emplois à mi-temps étaient réservés pour réaliser des appartements supervisés pour les MENA prêts à vivre de manière autonome. Désirant se concentrer sur le centre MENA, le CPAS n'a pas encore réalisé ces appartements. Afin de stabiliser son équilibre financier, le CPAS demande la possibilité d'obtenir ces trois emplois Maribel supplémentaires et la possibilité d'en modifier la qualification : plutôt que de garder la capacité d'offrir les appartements, revenir sur le centre MENA avec les trois emplois. Les qualifications prévues au départ consistaient en un demi-emploi de gradué en sciences juridiques, un demi-emploi de personnel technique et un demi-emploi de personnel administratif. Le CPAS a surtout besoin de travailleurs sociaux. Nous ne voulons pas perdre de places d'accueil de qualité. Des contacts sont en cours avec le cabinet de la ministre Milquet et avec le CPAS d'Assesse afin de trouver une solution qui englobe tant la viabilité financière de l'initiative que la qualification des emplois et donc la qualité de l'accueil qui en découle. Des concertations ont lieu afin de maintenir ces vingt places. 02.03 Maxime Prévot (cdH) : Vous avez à cœur de pérenniser la qualité du travail du centre MENA d'Assesse. Cela devra passer par une pérennisation de la situation financière. L'incident est clos.
10
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
03 Question de Mme Martine De Maght à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "l'accueil de sans-abri" (n° 9967) 03.01 Martine De Maght (LDD) : Pour que les sans-abri puissent être accueillis en suffisance pendant la vague de froid, le gouvernement a libéré 250.000 euros pour les cinq principales villes du pays. Pourquoi cette somme a-t-elle été dégagée ? Combien de sans-abri y a-t-il ? Quelles sont les cinq villes bénéficiaires et quelle clé de répartition a été appliquée ? Les situations les plus difficiles se présentent-elles effectivement dans les cinq grandes villes du pays ? D’autres localités peuvent-elles aussi récupérer les sommes dépensées pour autant que la capacité d’accueil ait été dépassée ? Dans quelles villes cette capacité est-elle insuffisante ? 03.02 Marie Arena, ministre (en néerlandais) : Il convient de manier ce genre de statistiques avec prudence. En effet, les définitions exactes en la matière sont l’objet de discussions et les nombres se basent sur des estimations, compte tenu de l’invisibilité et de la mobilité qui caractérisent le monde des sans-abri. D’après l’Observatoire européen des sans-abri (FEANTSA), il y aurait 17.000 sans-abri en Belgique. Ces données sont évidemment liées aux circonstances, à savoir les conditions hivernales rigoureuses des semaines passées. Les localités connaissant les situations les plus critiques ont été retenues. Ainsi, les villes de Bruxelles, Anvers, Gand, Charleroi et Liège ont reçu chacune 50.000 euros pour renforcer leur capacité d’accueil. Il ne s’agit toutefois pas en l’occurrence d’un nouveau système d’accueil. 03.03 Martine De Maght (LDD) : Je crois comprendre que le nombre d’institutions n’a pas augmenté et qu’un soutien financier n’a été accordé qu’aux initiatives d’accueil existantes. Je suppose qu’une injection financière identique sera nécessaire si une nouvelle vague de froid se présente. Cela se justifie-t-il d’un point de vue budgétaire ? Il convient d’évaluer la politique en fonction du nombre de sans-abri à accueillir, peutêtre pas quotidiennement mais en tout état de cause dans les circonstances les plus extrêmes. L'incident est clos. 04 Question de Mme Zoé Genot à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "la mission de Fedasil" (n° 10216) 04.01 Zoé Genot (Ecolo-Groen!) : A la veille de Noël, deux familles du Kosovo avec neuf enfants se sont fait expulser du Petit Château. Pour cela, le centre a fait appel à la police accompagnée de chiens, les policiers n'hésitant pas à séparer les enfants de leur père. Toute la famille s'est donc retrouvée à la rue. Grâce à l'acharnement de quelques personnes, une solution d'urgence a pu être trouvée. Cette façon de faire est vraiment inacceptable. Il m’a été rapporté que d’autres familles attendaient les places de ces familles expulsées. Un problème existe car, normalement, aucune famille ne doit figurer sur une liste d'attente : le droit à l'accueil doit être respecté pour tous. Que prévoyez-vous au niveau institutionnel pour éviter que ce type de situation se présente encore ? Trouvez-vous normale la gestion de l'incident, avec recours à des policiers, à des chiens, à l'arrachage des enfants ? Certains hébergements d'urgence ne répondent clairement pas aux normes de qualité de Fedasil. J'ai constaté que vos appels à un financement structurel de places supplémentaires avaient été entendus. Dans quel délai pouvons-nous espérer un accueil respectueux de la loi que nous avons votée ? Combien de temps ces personnes devront-elles encore rester dans les "extensions de places" ? Quand reviendronsnous à une situation où l'accompagnement prévu dans la loi sera respecté? Enfin, une évaluation de la loi d'accueil était prévue. Des tables rondes ont été organisées pour cette évaluation. Quand le Parlement pourra-t-il prendre connaissance de ces documents ? 04.02 Marie Arena, ministre (en français) : La famille dont vous parlez est composée de douze personnes : un père, ses deux compagnes et neuf enfants. En situation illégale, cette famille s'est adressée à Fedasil en juin 2008 pour être hébergée dans un de ses centres. Ne satisfaisant pas aux exigences légales pour être hébergée, Fedasil a refusé de la prendre en charge mais l'a informée de la procédure à suivre pour avoir
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
11
droit, le cas échéant, à l'accueil. Suite à une décision du président du tribunal du travail de Bruxelles lui ordonnant de prendre en charge cette er famille, Fedasil a dû l’accueillir dès le 1 juillet 2008. Fedasil a toutefois formé tierce opposition contre cette ordonnance prononcée sur requête unilatérale. En effet, en vertu de la loi et au regard de sa situation administrative, cette famille n'avait pas droit à l'accueil. Ce n'est qu'après constat par le CPAS de l'état de besoin des enfants et sur la base d'une décision d'octroi d'aide par celui-ci, que cette famille en situation illégale pouvait prétendre à un hébergement en centre d'accueil fédéral. Mais cette famille n'a pas voulu entamer cette procédure devant le CPAS jusqu'au 8 janvier dernier. Le 4 décembre 2008, le président du tribunal du travail de Bruxelles a rétracté la première ordonnance et a enjoint la famille de quitter le centre d'accueil dans les cinq jours de la signification, le cas échéant avec l'aide de la force publique. Devant le refus persistant de la famille de quitter le centre, il a fallu s’y résoudre.
Si Fedasil acceptait des familles qui n'ont pas suivi les procédures, cela mettrait en difficulté tout le système. Il me tient particulièrement à cœur de demander à Fedasil, même si cela peut paraître procédurier, de respecter totalement la loi sur l'accueil et de garantir que l’aide matérielle offerte ne peut être légalement mise en cause. Si le recours à la force publique est à éviter au maximum, aucune raison ne justifie que cette famille en situation illégale soit dispensée de respecter les obligations qui s'imposent à tous pour pouvoir bénéficier d'une aide dans un centre d'accueil fédéral. Je ne partage dès lors pas votre opinion selon laquelle il y aurait eu un abus dans le traitement de cette situation. Je pense qu'il est de notre devoir d'appliquer la loi telle qu'elle se présente à nous. Les structures d'accueil pour les demandeurs d'asile sont saturées depuis mai 2008. Nous avons pris des mesures pour contrôler si les résidents ont droit à l'accueil et pour accélérer la sortie des personnes bénéficiaires d'un titre de séjour. Cela n’a pas suffit. Durant l'été 2008, un centre d'accueil d'urgence a été ouvert à Lombardsijde, des places supplémentaires ont été créées dans certains centres fédéraux provoquant ainsi une surpopulation. Le dispatching a dû refuser des personnes en septembre et en octobre 2008. J'ai donc élaboré un accord de coopération entre le SPP Intégration sociale et les centres pour les sans-abri afin de prévoir des lits supplémentaires. Le CPAS de Molenbeek-Saint-Jean a rajouté douze lits et le CASU a ouvert cent lits pour des familles et cent lits pour des hommes isolés depuis novembre 2008. Le PetitChâteau prévoit l'accueil d'urgence pour 112 personnes. Cet accueil ne répond qu'aux premiers besoins. L'intention est que la durée du séjour soit de maximum dix jours. Aujourd'hui le réseau accueille 392 personnes. On dénombre 84 personnes dont 30 familles qui résident depuis plus d'un mois dans des structures d'urgence et pour lesquelles il n'existe pas d'accueil structurel. Les banques de données des accueils d'urgence ne permettent pas de connaître le nombre d'enfants qui ne sont pas en âge d'être scolarisés.
Les accueils d'urgence ont été critiqués, à juste titre, lors de ces dernières semaines. En revanche, l'alternative de la rue a pu être évitée. Je remercie les associations qui ont aidé ces personnes en difficulté. Le premier but de ces accueils est de fournir un logement et de l'alimentation. Une permanence est assurée 24 heures sur 24 pour assister les familles dans les accueils d'urgence. Un accompagnement est garanti lors des heures d'ouverture de l'accueil de nuit pour les hommes isolés. En plus de cet accompagnement, le CASU prévoit également le personnel d'entretien des bâtiments, l'assistance technique, la restauration et l'administration. Pour les soins médicaux, on fait appel à SOS Médecins dont les frais sont à la charge de Fedasil. Afin d'éviter un refus technique dans la procédure d'asile des résidents d'un accueil d'urgence causé par un accompagnement administratif défectueux, le
12
21/01/2009
CRABV 52 COM
423
Commissaire général aux réfugiés et aux apatrides a pris des mesures pour contrôler ceci et pour rouvrir le dossier si nécessaire. Afin de sortir de cette crise d'accueil, un centre supplémentaire Croix-Rouge de 70 places sera créé. Ces places ne suffiront pas pour répondre à la surcapacité actuelle. Une autre stratégie doit être adoptée. Le kern a approuvé une augmentation de 850 places de la capacité d'accueil. Cinq millions d'euros seront mis à disposition de Fedasil. Il ne suffit pas de créer des places d'accueil supplémentaires pour sortir de cette crise. Plusieurs mesures doivent être prises afin de garantir les sorties des centres d'accueil. Fedasil est arrivé en bout de course. Il doit accueillir légalement car il suffit qu'il se trouve un illégal pour que tout le système soit critiqué. Pas mal de membres de cette assemblée et d'autres personnes considèrent que le public hébergé chez Fedasil ne devrait pas s'y trouver. Je me suis engagée à informer tous les mois le gouvernement de l'état des lieux : entrées, sorties, besoins, etc. On estime une augmentation des capacités d'accueil en 2009 de l'ordre de 10% de la population. Nous verrons en juin s'il faudra continuer. Nous allons travailler sur des places structurelles plutôt que sur des places d'urgence. Il est de mon devoir de garantir des places plus structurelles, non en termes de nombre, mais en termes de qualité d’accueil. L'évaluation est prévue par la loi et elle a lieu. J'ai simplement reculé l'urgence de l'évaluation, car aujourd'hui, les travailleurs de Fedasil sont au bout du rouleau. L’évaluation est en cours. Ne déduisez pas que nous n'avons pas envie de la faire ! 04.03 Zoé Genot (Ecolo-Groen!) : Ce n'est pas aux travailleurs que je voulais jeter la pierre. Actuellement, ils sont occupés à faire du bricolage d'urgence parce qu'il n'y a pas d’autres choix possibles. Quant à la famille Rom expulsée de manière disproportionnée, je ne vois pas pourquoi les chiens étaient nécessaires pour expulser une famille. J'ai été déçue de ne pas vous entendre. Ces personnes, pendant leur accueil, n'ont pu bénéficier des conseils adéquats en vue d'introduire la procédure au niveau du CPAS. J’aimerais qu'on apporte une modification législative en la matière. 04.04 Marie Arena, ministre (en français) : Le chef de famille en a été informé mais a refusé la procédure ! Sa volonté était de se mettre dans l'illégalité par rapport au droit d'accueil. Ce n'est plus un problème de loi qui est mal faite ! 04.05 Zoé Genot (Ecolo-Groen!): Ce n'est pas la première fois qu'une telle situation apparaît. En cas de retard dans la procédure, il faut éviter de voir se reproduire des périodes transitoires. Je me réjouis que des places structurelles soient créées. Vous parlez de saturation depuis mai 2008, mais nous voyons que la demande se situe à l'échelle européenne. C'est donc un problème important à résoudre. Ces 850 places sont bien utiles. Quand je parlais d'enfants déscolarisés, il s'agit d'enfants qui allaient à l'école, mais que leur perte de statut a conduit dans les centres d'accueil. Certains se trouvent dans cette situation depuis le mois de novembre, ce qui est problématique. Certains travailleurs aimeraient que l'évaluation soit discutée afin qu'elle puisse être adressée au Parlement. Présidente : Mme Zoé Genot. L'incident est clos. 05 Questions jointes de - M. Xavier Baeselen à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "les conditions d'accueil d'urgence des demandeurs d'asile" (n° 9948) - Mme Sarah Smeyers à la ministre de l'Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur "l'accueil des demandeurs d'asile" (n° 10043) 05.01 Sarah Smeyers (N-VA) : Le surpeuplement des centres d’accueil pour les demandeurs d’asile continue à poser problème. Les structures d’accueil d’urgence – 300 places au lieu des 500 promises – affichent également déjà complet. L’accueil d’urgence n’est d’ailleurs pas optimal et en principe limité dans le temps. La ministre Turtelboom a déclaré que 1 800 personnes disposant de papiers séjournent dans les centres d’accueil normaux et qu’elles y sont « tolérées » par la ministre Arena pour – et ce sont ses propres propos – pour des motifs humanitaires mal compris. Fedasil négligerait de la sorte sa mission fondamentale.
CRABV 52 COM
423
21/01/2009
13
Comment la ministre résoudra-t-elle ce sévère problème de manque d’infrastructures d’accueil et à combien de places pense-t-elle ? Pourquoi ne procède-t-on pas à une augmentation structurelle du nombre de places d’accueil et pourquoi des personnes qui disposent de papiers se trouvent-elles encore dans les centres d’accueil ? La ministre entendrait-elle se servir du manque de places comme d’un prétexte pour obtenir un maximum de régularisations ? 05.02 Marie Arena, ministre (en néerlandais) : Je souligne que la toute grande majorité des personnes accueillies dans le réseau des centres d’accueil, y a assurément droit. En ce qui concerne les chiffres, je m’en tiens scrupuleusement à ceux de Fedasil. Il s’agit actuellement de six cents personnes - et donc pas de 1.800 ! - qui ont droit à une aide matérielle lors de la période transitoire pendant laquelle elles cherchent un logement. J’ai demandé à Fedasil d’accélérer le départ des personnes qui font partie de cette catégorie et c’est le cas depuis l’été 2008. Je suis consciente du fait que d’aucuns n’approuvent pas cet état de choses mais je ne fais qu’appliquer la loi. Je ne veux en aucun cas utiliser le manque de places comme moyen de pression mais je veux à tout prix éviter que des gens soient à la rue parce le nombre de places d’accueil est insuffisant. J’ai dès lors proposé au cabinet restreint de créer huit cents places supplémentaires. Il est toutefois exact qu’un trop grand nombre de personnes reste trop longtemps dans les centres d’accueil, notamment parce qu’il n’existe pas de circulaire contenant des critères précis pour les régularisations. Mme Turtelboom doit prendre ses responsabilités en la matière. Je répète qu’il s’agit donc de six cents personnes qui ont droit à une aide matérielle et qui ont en principe deux mois pour trouver un logement, mais elles n’y parviennent pas toujours dans ce délai. 05.03 Sarah Smeyers (N-VA) : Je me réjouis que la ministre ait proposé au cabinet restreint de créer huit cents places supplémentaires. Quand la décision sera-t-elle prise ? 05.04 Marie Arena, ministre (en néerlandais) : Pour le 30 janvier. 05.05 Sarah Smeyers (N-VA) : La ministre renvoie à la circulaire de Mme Turtelboom. Le gouvernement porte une responsabilité collective dans ce dossier. L’incident est clos. La discussion des questions est suspendue de 15 h 08 à 15 h 32. Présidente : Mme Thérèse Snoy et d’Oppuers. 06 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "la position de la Belgique à l'égard de la Convention de Rotterdam" (n° 9622) 06.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!) : Le 13 novembre, la Convention de Rotterdam a décidé d'exclure l'amiante et l'endosulfan de la liste des produits dangereux. L’endosulfan est une neurotoxine hautement nocive pour le système nerveux humain. Figurant parmi les pesticides les plus toxiques disponibles sur le marché, ses risques pour les travailleurs agricoles et pour les consommateurs sont amplement documentés. Quelle a été la position de la Belgique à la Convention de Rotterdam ? La décision finale n'est-elle pas programmée pour janvier ? Est-elle déjà passée ? Y a-t-il encore moyen de modifier cet aspect de la Convention? 06.02 Sabine Laruelle, ministre (en français) : La Belgique, comme la Commission européenne et les autres États membres de l'Union, était en faveur de l'inclusion de ces deux substances. Cependant, les règles de procédure qui imposent d'avoir un consensus pour inclure les candidats sur la liste ont fait que cette proposition n'a pas été retenue. La Commission et l'ensemble des États membres vont poursuivre leurs efforts pour voir quelles sont les possibilités existant pour inclure ces deux substances. 06.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!) : L'Union y est donc majoritairement favorable.
14
CRABV 52 COM
21/01/2009
423
06.04 Sabine Laruelle, ministre (en français) : Tout le monde ! L'incident est clos. 07 Question de Mme Thérèse Snoy et d'Oppuers à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'autorisation de nouveaux OGM au prochain conseil européen de l'agriculture" (n° 9965) 07.01 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!) : Le Conseil européen de l'Agriculture a donné son autorisation pour deux nouveaux OGM : un colza destiné à la filière « food-feed » et un œillet dont j’ignore la destination. L'AFSSA et la Belgique auraient donné un avis favorable. Est-ce exact ? Quelles sont les conditions posées en matière d'étiquetage des produits contenant ces OGM et concernant le monitoring des effets possibles sur l'environnement ? Les œillets sont-ils prévus pour une mise en culture en champ ? Estce envisagé en Belgique ? N’est-il pas nécessaire d'informer les consommateurs sur le contenu en OGM des nourritures pour animaux ? 07.02 Sabine Laruelle, ministre (en français) : L’œillet OGM permet aux pétales de contenir des pigments mauve-violacé. Deux dossiers d'autorisation ont été soumis au vote lors du Conseil agricole de ce lundi 19 janvier. Un consensus n'a pu être trouvé. La décision reviendra donc à la Commission.
Concernant l'œillet, l'autorisation demandée ne couvre que l'importation et non la mise en culture sur le sol européen. L'étiquetage d'OGM est prévu sur la pochette de transport de la fleur. Les fleuristes recevront des accessoires indiquant la présence de fleurs génétiquement modifiées. Le plan de surveillance prévoit des questionnaires aux importateurs, un réseau de sélectionneurs et de botanistes pour surveiller la présence éventuelle d'hybrides ainsi qu'un réseau d'institutions nationales qui seront sensibilisées à la mise sur le marché de l'OGM et qui devront informer le notifiant de tout événement ayant un lien avec cet OGM. Concernant le colza génétiquement modifié T45, l’étiquetage OGM est prévu sur tout lot contenant ce colza. Puisque l’autorisation ne couvre que l’importation et la transformation, le plan de surveillance se focalise sur les opérations entre le déchargement et le broyage des graines afin d’éviter des pertes accidentelles lors de ces opérations. Tout aliment contenant des OGM ou des produits dérivés d'OGM doit l’indiquer sur l’étiquette. Par contre, il ne doit pas y avoir d’étiquetage spécifique pour les denrées alimentaires provenant d’animaux nourris avec des OGM. La Belgique ne suit pas l’avis de l’EFSA, mais généralement l’avis du comité de bio-sécurité mis en place en Belgique. L’EFSA et ce comité de sécurité avaient remis un avis positif pour les deux propositions d’OGM. Pour les deux, il s’agissait bien d’importation et non de culture. 07.03 Thérèse Snoy et d'Oppuers (Ecolo-Groen!) : Je reste convaincue qu’il faut informer les consommateurs, même si l’Europe ne l’impose pas, sur le contenu OGM de la nourriture des produits animaux qu’ils consomment. On respecterait ainsi le choix des consommateurs. L'incident est clos. 08 Question de Mme Sabien Lahaye-Battheu à la ministre des PME, des Indépendants, de l'Agriculture et de la Politique scientifique sur "l'identification et l'enregistrement obligatoires des chevaux, des ânes et des poneys" (n° 9598) er
08.01 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) : Depuis le 1 juillet 2008, les chevaux, les poneys, les ânes et les zèbres doivent obligatoirement pouvoir être identifiés grâce à une puce électronique dans notre pays. L’objectif est avant tout de déterminer quelle viande entrera dans la chaîne alimentaire. Ceux qui ne respectent pas l’obligation d’identification risquent de très lourdes amendes. On se plaint du coût élevé d’une telle identification, qui est d’un peu plus de 100 euros, soit environ cinq fois plus qu’aux Pays-Bas. Les propriétaires de poneys surtout se plaignent amèrement : ils doivent payer le prix plein alors que la viande de leurs bêtes n’entre même pas dans la chaîne alimentaire. De nombreux propriétaires refusent dès lors la puce électronique pour leurs animaux.
CRABV 52 COM
423
15
21/01/2009
La Banque de données centrale pour l’identification des équidés a été créée dès 2006 mais est déjà confrontée à un arriéré important. Quand sera-t-il résorbé ? Comment répondra-t-on aux aspirations, légitimes, des propriétaires de poneys ? 08.02 Sabine Laruelle, ministre (en néerlandais) : Ce dossier m’est connu et n’est pas une nouveauté. Le montant demandé pour l’identification des animaux au moyen d’une puce comporte un forfait de 50 euros couvrant les frais de gestion de la base de données, l’enregistrement et l’envoi des documents. Un montant variable, correspondant au tarif du vétérinaire, vient s’y ajouter. Le montant du forfait est lié à l’absence de données précises concernant le nombre d’équidés dans le pays. Concernant les contrôles, l’attention va prioritairement aux chevaux destinés à l’abattage, à l’exportation et aux marchés. Ces contrôles sont réalisés par l’AFSCA. Les autres équidés font l’objet de contrôles plutôt occasionnels, effectués par des inspecteurs du SPF compétent en matière de bien-être des animaux. La traçabilité par le biais de l’identification est fondamentale, compte tenu du risque de voir apparaître de nouvelles maladies chez les équidés. Une période de tolérance a été instaurée jusqu’au 31 décembre 2008 pour permettre à tous les propriétaires de se mettre en règle. Le retard pris dans le traitement des données est principalement dû au blocage de nombreux dossiers auprès du vétérinaire-identificateur pour cause de non-paiement ou d’indisponibilité. De très nombreux propriétaires tardent aussi à faire identifier leur animal dans l’espoir de voir diminuer le prix. Les services compétents mettent tout en œuvre pour résorber l’arriéré. La confusion concerne surtout le nombre de poneys. Leur identification est réellement nécessaire, tout comme pour les ovins, les bovins et les chevaux. 08.03 Sabien Lahaye-Battheu (Open Vld) : Je dois constater que de nombreux propriétaires ne sont toujours pas en règle, alors même que la période de tolérance a déjà pris fin. Je pense pouvoir déduire de la réponse de la ministre que le propriétaire d'un poney a peu de chance d'être contrôlé. 08.04 Sabine Laruelle, ministre (en néerlandais) : Je n'ai jamais dit cela ! (En français) Je n'ai jamais dit qu’il n’y avait pas de risque de contrôle. J'ai dit qu'on contrôlait d'abord ceux qui vont à l'abattoir, ceux qui quittent le territoire et ceux qui sont sur les marchés. Je ne peux pas payer des inspecteurs pour vérifier dans les villages si un poney a une puce !
Vous avez parlé des amendes. Soit on fait identifier le cheval ou le poney par un vétérinaire pour 50 euros, soit on prend le risque de payer un jour 500 ou 1.000 euros. Mais il ne faudra pas se plaindre ! o
La présidente : Les questions suivantes sont supprimées hormis la question n 10173 de M. Josy Arens, qui est reportée. L'incident est clos. La réunion publique de commission est levée à 15 h 50.