De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer ing. A. Aboutaleb Postbus 90801 2509 LV Den Haag
Doorkiesnummer
uw kenmerk
(070) 373 8418 Betreft
bijlage(n)
1 ons kenmerk
Reactie op rapport commissie de BAWI/U200802128 Vries
Datum
11 december 2008
Geachte heer Aboutaleb, Op 14 november jl. hebben wij u, samen met Divosa en Cedris, een eerste reactie gestuurd op het rapport “Werken naar vermogen” van de commissie de Vries. In aanvulling op die reactie brengen wij nog een aantal zaken onder uw aandacht. Algemeen Zoals bekend onderschrijven wij de analyse en uitgangspunten van de commissie. Zij is erin geslaagd om vanuit een vernieuwend perspectief naar de arbeidsmarktproblematiek van mensen met een beperking te kijken. De aanbevelingen van de commissie vinden wij innovatief. De keuze van de commissie om voor een brede doelgroep de principes van werken naar vermogen, en loon naar werken te introduceren, spreekt ons aan. Dit sluit ook aan bij onze visie op dit dossier, zoals wij die op 6 mei jl. aan de commissie hebben gestuurd (zie bijlage). Ondanks het feit dat de commissie erin is geslaagd een vernieuwend rapport te presenteren, zijn er nog tal van open einden die nadere invulling, uitwerking en onderzoek behoeven. De commissie is zich daar ook van bewust. Niet voor niets stelt zij dat er risico’s en onzekerheden aan haar voorstellen zijn verbonden. Wij delen dit standpunt. De commissie doet daarom de aanbeveling geleidelijk te werk te gaan en pilots te organiseren. Wij vinden deze pragmatische en stapsgewijze aanpak een goed uitgangspunt voor het verdere traject. Wij willen graag, met onze partners, een voortrekkersrol vervullen bij de realisatie van de pilots.
De VNG verbouwt. Vanaf 19 november 2007 is ons tijdelijke bezoekadres: Koningin Marialaan 15-17, 2595 GA Den Haag.
Specifieke onderwerpen Voor de volgende onderwerpen in het rapport van de commissie vragen wij nog expliciet uw aandacht. Loonwaardebepaling Wij constateren dat de crux van het rapport ligt in de voorgestelde uniforme systematiek van loonwaardebepaling enerzijds en de bereidheid van werkgevers om arbeidsplekken ter beschikking te stellen anderzijds. Er zijn inmiddels met loonwaardebepaling al verschillende initiatieven en experimenten beschikbaar. Wij zijn van mening dat een inventarisatie van bestaande initiatieven op het gebied van loonwaardebepaling mogelijkheden en kansen biedt om dit onderdeel van het rapport verder uit te werken. Wij zullen hierbij, zodra dit voorhanden is, ook de resultaten betrekken van het RWI-onderzoek naar diagnose-instrumenten. Bij de pilots rond loonwaardebepaling zullen wij scherp letten op praktisch gebruik en haalbaarheid. Voorkomen moet worden dat een (publiek) instrument wordt opgetuigd met ongewenste bureaucratische effecten. Pilots Van de inrichting van de pilots, en de uitkomsten daarvan, zal veel afhangen. Wij vinden het nodig hier snel aan te beginnen en dit met relevante stakeholders verder in te vullen. Zorgvuldigheid, experimenteren, leren en afstemmen zijn hierbij van groot belang. Wij zijn benieuwd naar de haalbaarheid en de effecten van de voorstellen in de praktijk. Wij vinden het van belang de pilots goed over het land te spreiden. Verder vinden wij dat bij de invulling van de pilots de denkrichting van de commissie leidend moet zijn; het zou een gemiste kans zijn als de pilots zich zouden beperken tot de vraag of de voorstellen van de commissie inpasbaar zijn binnen bestaande systemen en structuren. Werkgevers Wij stellen vast dat de commissie optimistisch is over het veronderstelde commitment van werkgevers. Naar onze mening blijft de positie van werkgevers te vrijblijvend in het advies. Het is positief dat de commissie voorstelt om werkgevers zoveel mogelijk te faciliteren, maar wij vinden dat daarnaast zowel op lokaal/regionaal niveau, als landelijk, fors moet worden geïnvesteerd in samenwerking met werkgevers. Dit is nodig voor vergroting van draagvlak. Hier ligt voor alle betrokken partijen een enorme uitdaging. In de praktijk blijkt overigens dat zowel de schaal waarop contacten met werkgevers plaats hebben als de vertrouwensrelatie met werkgevers van cruciaal belang is bij het matchen van vraag en aanbod. Het is daarom van belang dat op lokaal/regionaal niveau de invulling van het arbeidsmarktbeleid met kracht wordt doorgezet. Financieringssystematiek Wij vinden dat het commissievoorstel op dit punt teveel uitgaat van aannames. Het ontbreekt in het rapport aan onderbouwing. Wij willen inzicht krijgen in (financiële) effecten van de voorstellen. Daar is verder onderzoek en technische uitwerking voor nodig, waarbij de verdelingssystematiek een belangrijk onderdeel vormt. Duidelijk moet worden wat de afgrenzing naar, en consequenties zijn, voor andere gemeentelijke financieringsbronnen als I-deel (W-deel), Participatiebudget en het bestaande Wsw-budget. De commissievoorstellen zijn op dit punt onvoldoende duidelijkheid. Over de bijdrage vanuit de financieringsbronnen van het UWV doet de commissie geen enkele uitspraak, terwijl het UWV in de voorstellen van de commissie een eveneens relevante rol krijgt.
betreft Reactie op rapport commissie de Vries datum11 december 2008
02
Positie sw-organisaties De positie van sw-organisaties wordt in de voorstellen van de commissie een andere dan tot nu toe. In de visie van de commissie lijkt het erop dat de bestaande sw-organisaties zich gaan begeven in een concurrerende omgeving, waarbij ze als publieke organisaties in de slag moeten met private marktpartijen. Dat vereist voor de sector nadere discussie en heroriëntatie. Wij gaan die discussie graag aan, waarbij voor ons het lange termijn perspectief voor de sector leidend is. Wij willen overigens benadrukken dat de in gang gezette beweging van binnen naar buiten in veel gevallen al tot een heroriëntatie in de sector heeft geleid. Daarbij is de omslag van productie- naar leerwerkbedrijf gemaakt. Het advies biedt naar onze mening goede mogelijkheden voor sworganisaties om hun sociale taak verder te versterken en de uitdagingen die het rapport biedt aan te gaan. Naast deze uitdagingen blijven de huidige sw-activiteiten overeind. Voor degenen die, in de voorstellen van de commissie, een baangarantie krijgen is de huidige sw-infrastructuur, waar beschut kan worden gewerkt, het meest geschikt om hier invulling aan te geven. UWV/CWI Uitgangspunt van de commissie is dat gemeenten en UWV/CWI op gelijke wijze vanuit het eigen publieke domein aan de slag gaan met de brede onderkant van de arbeidsmarkt. Niettemin is de positie van gemeenten en UWV/CWI verschillend in juridische constructie, aansturing en mogelijkheden om uitkering- en reïntegratiemiddelen in te zetten. Onbekend is nog hoe het werkproces op het Werkplein eruit zal gaan zien. In het licht van de voorstellen van de commissie vinden wij dat een geïntegreerde werkwijze noodzakelijk is. Naar wij aannemen zal de discussie binnen het UWV over het advies een andere zijn dan bij gemeenten. Zo is aannemelijk dat binnen het UWV discussie zal plaats vinden over de afgrenzing van de commissievoorstellen naar bestaande sociale zekerheidswetgeving (WIA, Wajong en WW). Ook bij toepassing van het FLOW-budget lijkt ons bij het UWV een andere invalshoek mogelijk dan bij gemeenten. Zo vragen wij ons af of bij UWV dezelfde financiële prikkels werken. Wij zijn daarom benieuwd hoe eenzelfde benadering, nl. een gelijke aanpak van mensen met een beperking, te realiseren is vanuit verschillende organisatie- en aansturingsprincipes. Wij vinden dat het governance-vraagstuk op dit onderdeel van het advies onderbelicht is gebleven. Dat is reden voor nader overleg met u, c.q. uw opvolger, en het UWV. Verhouding tot andere reïntegratie-instrumenten In haar voorstellen gaat de commissie ervan uit dat werken met behoud van uitkering mogelijk moet blijven, evenals proefplaatsingen en participatieplaatsen c.a. Ook in die gevallen geldt dat men kennelijk, tijdelijk, niet in staat is om WML te verdienen. Dat roept de vraag op naar het onderscheid tussen “reguliere” reïntegratieinstrumenten en de inzet van het model uit het commissie-advies; wanneer wordt voor wie welk instrument ingezet? Dit is een onderwerp dat in de pilots zeker aandacht verdient. Door de werkgerichte aanpak die de commissie kiest, wordt verder de vraag relevant welke aanpak straks mogelijk is in het geval sprake is van een traject richting maatschappelijke participatie en/of sociale activering. Door de sterke gerichtheid op werk blijft dit aspect van activering onderbelicht in het commissie-advies. Wij vinden dat ook andere reïntegratie- en sociale activeringstrajecten mogelijk moeten blijven.
betreft Reactie op rapport commissie de Vries datum11 december 2008
03
Huidige Wsw en rapport de Vries In de voorstellen van de commissie wordt aan bestaande rechten van Wsw-ers niet getornd. Wij onderschrijven dit. Niemand is gebaat bij onrust onder de werknemers in de sector. Recent is via wetgeving de beweging van binnen naar buiten gestimuleerd. Wij zijn van mening dat, naast handhaving van de bestaande CAO voor de huidige doelgroep, ook de bestaande Wswwetgeving voor de “oude gevallen” gehandhaafd moet blijven; er zal een titel moeten zijn op grond waarvan zij werkzaam blijven in de huidige setting. Dit doet ook de vraag rijzen naar de periodieke herindicatie van deze doelgroep en de status van het in gang gezette beleid naar aanleiding van de wetswijziging van 1 januari jl. Het is in dit verband voor de hand liggend dat er voor langere tijd een parallel systeem zal zijn: het oude met mensen met verworven “sw-rechten” en het door de commissie voorgestelde. Een overgangsregeling voor de oude doelgroep lijkt hierbij het meest aangewezen. Verder zullen de “overblijvers” in de sociale werkvoorziening relatief duur worden. Zo zal nieuwe instroom van werknemers in het pensioenfonds van de sector achterwege blijven. Dit, in combinatie met een stijging van de gemiddelde leeftijd van werknemers in de sector, zorgt ervoor dat de kostendekkende premie fors stijgt. Ook de loonkosten zullen, bij gebreke van nieuwe instroom en daarmee samenhangende vergrijzing, een relatieve stijging te zien geven. Dit zijn punten die in de verdere discussie over het rapport zeker aandacht verdienen en die wij zullen agenderen. Arbeidsrechtelijke en rechtspositionele aspecten. In de voorstellen van de commissie houdt de maatschappelijke positie van degene die langdurig wordt ondersteund het tussen een uitkeringsgerechtigde en een gewone werknemer. Niettemin krijgen betrokkenen in het voorstel een arbeidsovereenkomst naar Burgerlijk recht met alle daaraan verbonden rechten en plichten. Deze positie vereist nog de nodige studie omdat zij hinkt op twee gedachten: deels in de uitkering en deels een werknemerstatus. Dit roept de vraag op wat het karakter van de arbeidsrelatie wordt en welke gevolgen dit heeft voor sociale zekerheidsrechten van betrokkenen. Verder spreekt de commissie in haar advies over een “sober arbeidsvoorwaardenregiem”, waarbij sociale partners een rol hebben om dit te bewerkstelligen. Wij denken dat één van de uitdagingen uit het rapport erin ligt om met werkgever- en werknemersorganisaties het rapport de Vries verder te verkennen en hiervoor draagvlak te creëren. De vraag naar rechtspositionele en arbeidsrechtelijke aspecten doet zich ook voor bij degenen die in het voorstel van de commissie een baangarantie krijgen. Gelet op eerdere ervaringen met o.a. Wiw, banenpool en I/D-banen is het niet denkbeeldig dat dit leidt tot allerlei nieuwe CAO-discussies. WML In de voorstellen van de commissie wordt ervan uitgegaan dat mensen die gaan werken een vergoeding ontvangen die ligt tussen 91% en 110 WML. Dit betekent naar onze mening dat wetswijziging nodig is om dit mogelijk te maken. In verband met WML brengen wij in herinnering dat wij op 6 mei jl. een brief naar de commissie de Vries hebben gestuurd, waarin wij, samen met de bonden, een aantal uitgangspunten hebben neergelegd over de invulling van (destijds) de participatiebanen. Dit, naar aanleiding van afspraken tussen VNG en vakcentrales in december 2007, over de wijze van invulling van die banen. Daarbij is geformuleerd dat wij deze doelgroep perspectief willen bieden met als inzet dat ook voor hen werken moet lonen. Als uitgangspunt is toen uitgegaan van WML. Wij denken dat het in de rede ligt de toen uitgezette lijn op hoofdlijnen te hanteren in de voorliggende discussie.
betreft Reactie op rapport commissie de Vries datum11 december 2008
04
Individuele loonwaardebepaling en functieloon De commissie gaat er in haar advies vanuit dat de loonwaarde individueel wordt vastgesteld. Criterium voor indicatie is het gegeven dat men niet WML kan verdienen. Dit roept de vraag op wat het referentiepunt is voor de loonwaardebepaling. Temeer is dit relevant omdat de commissie voorstelt dat de loonwaardebepaling op de werkplek plaats heeft. En die werkplek kan functioneel gewaardeerd zijn boven WML. Een tweede punt van aandacht is het gegeven dat de voorgestelde loonwaardebepaling periodiek wordt herhaald. Dit kan resulteren in een andere loonwaarde, waardoor het loon voor betrokkene wijzigt. Dit heeft ook consequenties voor de kosten die de werkgever maakt. Als de vaststelling van de loonwaarde een voor beroep of bezwaar vatbare beslissing is, is het niet denkbeeldig dat dit leidt tot procedures en bureaucratie. Een rechtspositioneel punt dat hierbij aandacht vraagt is het gegeven dat een rechtspositie naar zijn aard dynamisch is. Hiermee lijkt een spanningsveld te ontstaan met het systeem van bepaling van loonwaarde dat in beginsel uitgaat van een statisch gegeven, nl. de bepaling van de loonwaarde op enig moment. Concreet is daarbij aan de orde hoe de voorgestelde systematiek van loonwaardebepaling zich verhoudt tot een eventueel van toepassing zijnde CAO in de betreffende bedrijfstak. Ook op dit onderdeel moeten nog de nodige verkenningen worden gedaan. Slot Een reactie van het kabinet op het rapport zien wij graag op korte termijn tegemoet. Vanuit de analyse en uitgangspunten die in het rapport van de commissie zijn neergelegd, willen wij graag meewerken en meedenken aan de verdere invulling van een stelsel voor mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt. Wij vertrouwen erop u voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Vereniging van Nederlandse Gemeenten,
Drs. C.J.G.M de Vet, lid directieraad
betreft Reactie op rapport commissie de Vries datum11 december 2008
05