3
De Politieke Gevangenen van Ardooie: hun lijdensweg Dit blijft voor mij een groot mysterie: waarom mensen zo wreed kunnen zijn voor elkaar. José Saramago, Nobelprijs literatuur 1998 Lijst van de Politieke Gevangenen van Ardooie (gegevens bij de aanhouding) Gestorven in gevangenschap Lucien Bultinck - Meulebeke 26 december 1897 - Gross-Rosen 18 november 1944. Gehuwd met Suzanne Vanackere - bediende bij het vlasbedrijf Debruyne, Ardooie. Statiestraat, Ardooie. André Casier - Ardooie 14 februari 1924 - Dora 19 april 1945. Ongehuwd - woonde bij zijn moeder-weduwe Angelina Casier-Vanderelst. Bediende bij de Firma Vandenberghe Gebroeders, schoenhandel te Izegem. Kortrijkstraat, Ardooie. Georges Devriese - Ardooie 15 augustus 1919 - Dora 18 maart 1945. Ongehuwd - timmermansgast in de schrijnwerkerij van zijn vader. Woonde bij zijn ouders Remi en Celina Devriese-Verstraete. Hemelstraat, Ardooie. Valère Glas - Koolskamp 21 juli 1893 - Arras 27 juni 1944. Gehuwd met Clara Glas – brievenbesteller. Statiestraat, Ardooie. Silvère Vande Moortele - Lichtervelde 20 februari 1914 - Gross-Rosen 27 november 1944. Ongehuwd - landbouwer-handelaar. Bergmolenstraat, Ardooie. Jules Vervaele - Lichtervelde 21 maart 1883 - Kortrijk 26 maart 1944. Gehuwd met Emelie Deschrijvere - landbouwer-veehandelaar. Meiboom, Zwevezele.
4
Lucien Bultinck
André Casier
5
Zij die terugkeerden Maurice Deblauwe - Koolskamp 13 oktober 1915 - Dadizele 20 januari 1963. Gehuwd met Alice Louage - vlasbewerker in het vlasbedrijf Debruyne, Ardooie. Ketenstraat, Dadizele. Desplentere Simon (gezegd “Maurice”) - Koolskamp 3 januari 1897 Wenduine 6 maart 1968. Gehuwd met Georgette Algoet - beeldhouwer-houtbewerker. Watervalstraat, Ardooie. Raymond Dierckens - Ardooie 12 juli 1910 – Ardooie 9 november 1985. Gehuwd met Bertha Mattan - wever in het bedrijf Baertsoen & Buysse, Ardooie. Kortrijkstraat, Ardooie.
6 Gustaaf Vanhoutte - Meulebeke 25 februari 1898 - Roeselare 8 april 1961. Gehuwd met Maria Devroe - smidsgast melkkruikenfabriek Leon Geenens, Ardooie. Mgr. Roelensstraat, Ardooie. Emiel Vanhoutte - Ardooie 23 juni 1918 - Roeselare 18 november 1976. Zoon van Gustaaf Vanhoutte - gehuwd met Georgette Radé - paswerker in het metaalbedrijf Robert Louage, Ardooie. Roeselarestraat, Beveren. Lucien Van Moerbeke - Roeselare 3 oktober 1901 - Roeselare 3 februari 1986. Gehuwd met Marguerite Bogaert - elektricien (patroon). Noordstraat, Roeselare. Marcel Vervaele - Zwevezele 24 juni 1915 - Beveren 30 augustus 1950. Ongehuwd – zoon van Jules Vervaele – landbouwhulp. Woonde bij zijn ouders. Einde 1943 en begin 1944 hebben de Duitsers in Ardooie een aantal mensen aangehouden. Dit artikel is gebaseerd op onderzoek over dertien personen. Daarvan zijn er zes om het leven gekomen in de Duitse kampen en gevangenissen; zeven hebben het overleefd en keerden naar huis terug. • De negen Ardooienaars: Lucien Bultinck – André Casier – Simon Desplentere – Georges Devriese – Raymond Dierckens - Valère Glas – Silvère Vande Moortele - Gustaaf en Emiel Vanhoutte (vader en zoon); • Lucien Van Moerbeke, Roeselare, de oprichter van de “groep Ardooie”; • Jules en Marcel (vader en zoon) Vervaele, Zwevezele: de band met Lucien Bultinck; • Maurice Deblauwe, Dadizele, lid van de “groep Ardooie”. Getuigenissen: • de nota’s van Emiel Vanhoutte en Marcel Vervaele over hun verblijf in Duitsland; • de gesprekken met familieleden: • de dossiers bij de Dienst Archief van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers; zij bevatten verklaringen, afgelegd om het statuut van Politieke Gevangene te verkrijgen; • “Wij, Muselmänner, een verhaal over de kampen” - een van
7 de beste boeken over de kampen in het Nederlands. Auteur: René Lambrechts, weerstander uit Heist-op-den-Berg. Hij volgde na zijn aanhouding het parcours van de Ardooienaars: St.-Gillis-Brussel, Esterwegen, Gross-Strehlitz, Dora. Tijdstabel De aanhoudingen Gevangenis Kortrijk Gevangenis en Rechtbank Brugge Gevangenis St. Gillis-Brussel Gevangenis Essen KZ Esterwegen Zuchthaus Gross-Strehlitz Fabriek Laband Evacuatie Gross-Strehlitz KZ Gross-Rosen Evacuatie Laband Dodentransport naar Dora KZ Dora Bevrijding Dora Terugkeer Het droevig nieuws
december 1943 tot half januari 1944 tot half februari 1944 18-19 februari 1944 19-24 februari 1944 24 februari-22 maart 1944 23 maart-30 oktober 1944 29 juli 1944 30 oktober 1944 vanaf 30 oktober 1944 22 januari 1945 begin februari 1945 februari 1945 11 april 1945 vanaf einde april 1945 in de loop van 1945
Het Verzet in België: ontstaan en ontwikkeling Enkele maanden reeds na de capitulatie van het Belgisch Leger op 28 mei 1940 namen vaderlandslievende en koningsgetrouwe officieren initiatieven om de Belgische militairen en oud-strijders te hergroeperen “in dienst van koning Leopold III”. Zij richtten clandestiene militaire organisaties op om het Belgisch leger weer te doen herleven, met het oog op de situatie bij het einde van de oorlog: de koning-opperbevelhebber moest dan beschikken over formaties om de orde te handhaven. In het voorjaar 1941 lanceerde de Belgische regering in Londen via de radio oproepen tot de Belgische bevolking om zich te keren tegen de bezetter. Nogal wat Belgen vonden het niet verantwoord dat men vanuit het veilige Londen opriep tot verzetsactiviteiten die een bloedige repressie konden uitlokken. Toch engageerden duizenden Belgen zich in een “geheime oorlog” in de inlichtingen- en actiediensten, in de sluikpers, en in het burgerlijk en het gewapend verzet.
8 Commandant Claser stichtte het Belgisch Legioen met een netwerk over heel het land. Het Belgisch Legioen wilde al de verzetsgroepen verenigen onder zijn gezag. Zijn doelstellingen waren: een militaire macht uitbouwen, in dienst van de koning, die bij de landing hulp zou bieden aan de geallieerde legers; die zou zorgen voor de ordehandhaving en het behoud van de nationale instellingen, en die de Duitsers tijdens hun aftocht zou bestoken. Begin 1943: de naam “Belgisch Legioen” wordt vervangen door Leger van België – Armée de Belgique”. Naar het einde van de oorlog toe voert generaal Pire het bevel over het “Leger van België” dat in juni 1944 de naam aanneemt: Geheim Leger – Armée Secrète (G.L.-A.S.). (Ik gebruik de naam “Geheim Leger” ook voor de periode dat deze verzetsbeweging de namen droeg: “Belgisch Legioen” en “Leger van België”). Andere belangrijke verzetsbewegingen waren: het Onafhankelijkheidsfront, de Witte Brigade en de Nationale Koninklijke Beweging. Bij de aanval op de Sovjet-Unie – 22 juni 1941 – doken veel communisten onder. De links-georiënteerde verzetsbeweging het Onafhankelijkheidsfront (O.F.) kende een sterke groei. Het Partizanenleger, de gewapende arm van het O.F., pleegde aanslagen op Duitsers en collaborateurs. De represailles van de Duitsers zoals het fusilleren van gijzelaars: die nam het O.F. er dan maar bij. De Witte Brigade ontstond in Antwerpen. Het was een verzetsgroep die rekruteerde in de kringen van onderwijs, politie en stadsdiensten; er kwamen ook groepen in andere delen van het land. In de volksmond werd de naam “Witte Brigade” gebruikt voor àl de verzetsbewegingen. Naast de zuiver militaire organisaties waren er ook royalistische burgerbewegingen zoals de Nationale Koninklijke Beweging (“de Leopoldisten”) die ageerden om de publieke opinie koningsgezind te houden. De N.K.B ging mettertijd over tot het plegen van verzetsdaden. Het Geheim Leger in West-Vlaanderen Het Geheim Leger telde in België vijf zones. West- en Oost-Vlaanderen vormden Zone III. West-Vlaanderen telde vijf sectoren: Brugge-Oostende, Veurne, Ieper, Kortrijk en Waregem. De sector Brugge-Oostende telde 60 groepen met een totaal van 2.500 man.
9 De sector Waregem omvatte de districten Waregem, Tielt en Roeselare. In Roeselare waren er twee groepen van het Geheim Leger: de groep Vanderhaeghen-Van Moerbeke en de groep Lagae. Vanderhaeghen richtte het Belgisch Legioen op te Lichtervelde; hij werd samen met 17 leden van deze groep onthoofd te Wolfenbüttel. Burgemeester Eugeen Callewaert was er de meest prominente figuur van. Lucien Van Moerbeke nam de leiding over van het district Roeselare. Een belangrijk man: bevelhebber in het gebied Diksmuide-RoeselareTielt van het “Belgisch Legioen” dat hij organiseerde en uitbreidde; medewerker van de spionagedienst ZIG en hoofdverdeler van het sluikblad “De Vrije Belg”. Van Moerbeke richtte voor zijn district een elftal rekruteringspunten op in het Roeselaarse, waaronder te Ardooie. Eigenlijk viel Ardooie onder de sector Brugge-Oostende, maar de grenzen van de sectoren verschoven in functie van de aanhoudingen en van het dynamisme van sommige leiders. Het Geheim Leger te Ardooie Lucien Van Moerbeke werfde te Ardooie Lucien Bultinck en Simon (gezegd Maurice) Desplentere aan met de opdracht verder te rekruteren voor “de groep Ardooie”. Lucien Bultinck werd er de leider van; Simon Desplentere was plaatsvervangend leider. Lucien Van Moerbeke was patroon-elektricien en Bultinck hield van “elektriek”. Wanneer het kermis was in het dorp versierde hij de winkel van zijn vrouw met lampjes, en als radiozendamateur zond hij verzoekplaatjes uit voor het amoureuze jonge volkje. Volgens een mededeling van de Ortskommandantur van Roeselare (29 juni 1940) moesten radiozenders onmiddellijk ingeleverd worden; overtreders mochten zich verwachten aan strenge straffen. Lucien Bultinck legde deze verplichting naast zich neer. Stond Bultinck met zijn zendapparatuur in contact met Londen? Dit werd na de oorlog in Ardooie verteld – en geloofd. Was hij lid van een inlichtingendienst? Nader onderzoek zou dit moeten uitwijzen. Misschien was er alleen maar een gerucht dat de goegemeente voor waar heeft aangenomen. De “groep Bultinck” was vrij heterogeen samengesteld: grote verschillen tussen de leden qua leeftijd, beroep en sociale status. De band lag in de relatie met Bultinck.
10 Was er een gezamenlijke activiteit? Aangezien de leden mekaar niet kenden ligt dit niet voor de hand. Wij kregen van onze leiders geen kennis van de namen van andere leden van de groep (verklaring Raymond Dierckens). Er kunnen individuele activiteiten geweest zijn, zoals het inwinnen en doorspelen van inlichtingen die door Bultinck werden gecoördineerd. De belangrijkste activiteit van de groep Ardooie lag wellicht in de medewerking aan het sluikblad “De Vrije Belg”. Voor sommigen beperkte hun rol in het Verzet zich tot “de bereidheid om mee te doen” zonder dat het kwam tot een prestatie. A verklaarde: Ik heb nooit een opdracht ontvangen. En B: Ik en A waren slechts gewoon lid; wij hebben geen bedrijvigheid aan de dag moeten leggen. Wat A verder moest uitvoeren weet ik niet. Het is goed mogelijk dat hij aan de chef inlichtingen verschaft heeft. Lucien Van Moerbeke verklaarde: Bultinck moest regelmatig aan mij de lijsten overmaken van de aangeworven leden. Ik moest deze dan doorspelen naar kolonel Bastin te Brussel, door bemiddeling van Gustaaf Dumoulin uit Diksmuide. Kolonel Bastin voerde een tijdlang het bevel over het Leger van België. Het Geheim Leger stuurde aan op voorzichtigheid bij het opmaken van documenten zoals activiteitsverslagen en ledenlijsten. Wellicht was het de bedoeling met een ledenlijst na de oorlog onderscheid te kunnen maken tussen de weerstanders van het eerste uur en die van de laatste minuut. De ontdekking van een lijst had dikwijls tragische gevolgen (de groep Izegem!) Sommige verzetslieden hielden het bij een mondelinge belofte zich ter beschikking te stellen voor actie. De aansluiting bij een verzetsgroep impliceerde dat men bereid was tegen de bezetter actie te ondernemen; de Duitsers interpreteerden dat heel strikt. Was er in Ardooie een “ledenlijst”? De bronnen bevatten tegenstrijdige verklaringen. Commandant Boone van de Rijkswachtbrigade te Ardooie getuigde dat hij na de oorlog bepaalde namen had zien voorkomen op de lijst van hun gewezen leider Lucien Bultinck. En Octave Desmet, na de oorlog groepsoverste van het G.L. te Ardooie, bevestigde dat hij een lijst gezien had, eigenhandig door Bultinck geschreven. Hebben de Duitsers te Ardooie een lijst kunnen bemachtigen?
11 Het sluikblad “De Vrije Belg” De sluikpers in België telde zowat 675 titels. De sluikbladen werden meestal op een ambachtelijke manier geproduceerd: gestencild en met weinig mankracht. tweeduizend medewerkers (drukkers, redacteurs en verdelers) zijn er bij om het leven gekomen.
het sluikblad “De vrije Belg“ verscheen aanvankelijk te oostende. vanaf het vijfde nummer werd het werk voortgezet te izegem. het blad werd er gedrukt ten huize van rijkswachter jozef vandedrynck in de rijkswachtkazerne. hij was de hoofdredacteur; de beroepsmilitairen Marcel Picavet en Gerard Maes werkten met hem mede. oplage: 800 exemplaren; briefpapierformaat. De tekst, getikt met een typemachine - wat gevaarlijk was want er kon achterhaald worden welke machine er werd gebruikt - was samengeperst in acht à tien bladzijden, zonder lay-out.
12 Het blad werd verspreid in de streek van Roeselare-Izegem-Tielt via een net van hoofdverdelers en verdelers; het was er het belangrijkste sluikblad en het werd in veel huizen gelezen. Het eerste nummer verscheen in april-mei 1942; er kwam ongeveer om de maand een nummer. In juni 1943 verscheen het eerste nummer van de tweede jaargang – en dat was meteen het laatste nummer. De boodschap van de artikels over de algemene toestand in het land en in de wereld volgde de gang van zaken in de oorlog: van Moed en standvastigheid (november 1942) over Wij overwinnen in het jaar 1943 naar De dag dat onze wensen in vervulling gaan is in het verschiet. Er werd ook vooruitgedacht: Opbouw van onze strijd en de naoorlogse orde; Toekomstplannen. Het blad bevatte gedetailleerde instructies zoals: Oproep tot de bevolking in verband met de verplichte tewerkstelling in Duitsland: Let op de volgende punten om te ontsnappen aan de wegvoering. Ga niet naar het Arbeidsambt als het anders kan. Als u toch getroffen wordt door wegvoering, saboteer uw eigen werk… En een brief van een arbeider in Duitsland: Had ik het vooraf geweten, ik zou liever van honger omgekomen zijn dan naar ginder te gaan. In april 1943 komt een Bericht aan de landbouwers-koolzaadplanters: Laat uw koolzaad op het veld, anders wacht u de gerechte straf. Het blad steunde op een net van correspondenten die nieuwtjes aanbrachten uit het kustgebied, uit de streek Roeselare-Izegem en de Westhoek. De toon is die van de “stoute” blaadjes uit de gemeenteverkiezingen, met vijandige uitvallen naar de “zwarten”. De afrekening die in september 1944 zou volgen, werd aangekondigd. Stukjes en uitlatingen zoals Brievenbus en grieventrommel: Naamlijst van enige verraders uit Roeselare en andere gemeenten. Belgen, vermijdt meer en meer de landverraders Enige bekende verraders in Koekelare. B uit Oostende is een geslepen woekeraar. En zo meer. De Duitsers hadden er veel voor over om deze “luis in de pels” (de pels van de Duitsers en van de Nieuwe-Orde-gezinden) aus zu rotten: zo betaalde de Sicherheitsdienst (de geduchte politiedienst) 25.000 frank aan de man die hen een nummer van De Vrije Belg bezorgde. Halfweg 1943 werden het leidend trio en hoofdverdeler Lucien Van Moerbeke aangehouden. Samen met de vele aanhoudingen van weerstanders te Izegem en te
13 Roeselare (2de jaarhelft 1943) betekende dit voor het blad de doodsteek. Maes en Vandedrynck kwamen niet terug uit de Duitse kampen; Picavet en Van Moerbeke overleefden het. Ook verspreiders en lezers van “De Vrije Belg” (o.a. uit Roeselare en Izegem) werden in de loop van 1943 opgepakt. Sommigen werden veroordeeld tot gevangenisstraffen van 12 tot 30 maanden; zij kwamen in Duitsland terecht. In enkele gevallen ging het om straffen van 1 tot enkele maanden die zij in België konden uitzitten (Straffen tot 3 maand: gevangenis Kortrijk; langer: Merksplas). “De Vrije Belg” en de “groep Bultinck” Lucien Van Moerbeke was in Roeselare verdeler van dit sluikblad (aldaar ook bekend als “het gazetje”); Bultinck was verdeler voor Ardooie. Hij kreeg 20 exemplaren van De Vrije Belg van Van Moerbeke die hij verspreidde met de vraag ze door te geven (Maurice Van Landuyt, Victor Coysman en Valère Glas kregen er) en hij gaf 10 exemplaren aan zijn sectie-overste Silvère Vande Moortele. Van Moerbeke gaf er ook aan Emiel Vanhoutte die ze verder doorgaf. Dit gebeurde van einde 1942 tot aan de aanhouding van Van Moerbeke op 1 juli 1943. Lucien Bultinck schreef artikels voor De Vrije Belg. Elke week droeg ik als koerier van Bultinck berichten voor het sluikblad onder gesloten omslag naar Roeselare bij Lucien Van Moerbeke; berichten bestemd voor de spionagedienst en voor de sluikpers (verklaring van Emiel Vanhoutte). Lucien Bultinck, een goed gezien staatsburger, het stille hoofd van het Verzet door wiens bemiddeling wij regelmatig “De Vrije Belg” konden bemachtigen (kroniek E.H. Parmentier). In de vijf nummers in het bezit van het SOMA (Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij) verschenen er driemaal “berichtjes” over Ardooise ingezetenen: oorlogsburgemeester Cyriel Haspeslagh en locale handelaars. Was Bultinck de auteur van de “prikjes” (soms felle prikken)? Bultinck vroeg aan een lokale drukker “voor hem te drukken”; deze ging er niet op in. De aanhoudingen Met de aanhoudingen dienden de Duitsers twee doelstellingen: de activiteit van het Verzet stilleggen en goedkope arbeidskrachten vinden. Dat deze arbeidskrachten in het systeem van Vernichtung durch Arbeit snel vervangen dienden te worden, werd er bij genomen.
14 Werden in de loop van 1943 en 1944 aangehouden (namen in volgorde van aanhouding – toestand bij de aanhouding): Lucien Van Moerbeke 1 juli 1943: De Geheime Feldpolizei (GFP) Kortrijk onder de leiding van Joachim Heinzinger houdt Lucien Van Moerbeke aan in zijn huis te Roeselare. (De naam komt ook voor als Hensinger, Heinsinger, Henzinger). Lucien Bultinck en Gustaaf Vanhoutte 1 september 1943: Lucien Bultinck die de mis bijwoont in de noodkerk (Klooster, Brugstraat) te Ardooie, ontsnapt aan aanhouding. Hij is gedurende drie maanden op de vlucht. Onderpastoor Gilbert Parmentier, een intelligent en dynamisch man en een medevoelend priester, hield een oorlogskroniek bij (niet uitgegeven). Hij noteerde: Op een morgen stapten de Duitsers af bij hr. Lucien Bultinck, een goed gezien staatsburger, het stille hoofd van het Verzet, door wiens bemiddeling we regelmatig “De Vrije Belg” konden bemachtigen. De brave man was ter kerke en zijn devotie redde hem… die dag. Hij geloofde dat het beter was uit het oog der mensen te verdwijnen. Suzanne Vanackere, echtgenote Bultinck, werd ervan beschuldigd dat zij haar echtgenoot had gewaarschuwd; zij wordt opgepakt maar na een week vrijgelaten daar ik niets zegde of wist. De GFP gaf er zich rekenschap van dat zij niet op de hoogte was van de weerstandsactiviteit van haar man. Zelf getuigde zij: mijn overleden man was een zwijgzaam persoon; ik wist weinig of niets van zijn handelingen daar hij in het geheim werkte. Lucien Bultinck dook onder bij Alfons Christiaens te Kachtem. Gustaaf Vanhoutte, zijn kozijn en dorpsgenoot, bracht er hem regelmatig zijn wasgoed. Na drie maanden verblijf te Kachtem achtte Bultinck het wenselijk van onderduikadres te veranderen: hij vond het bij Christiaens niet meer veilig. Op het gehucht De Meiboom te Zwevezele woonden Jules Vervaele, landbouwer-veehandelaar en uitbater van het café “De Meiboom” en zijn echtgenote Emelie Deschrijvere, en hun negen kinderen. Twee zonen waren ondergedoken werkweigeraars; er was thuis voor hen een geheime schuilplaats ingericht. Mevrouw Bultinck had gevraagd of haar man - op de vlucht – er eens een nacht mocht komen slapen. Jules Vervaele ging akkoord. Hij kende
15 Bultinck goed: deze kwam er veel aan huis. De zoon Marcel Vervaele was lid van de verzetsgroep Bultinck. Bultinck had tijdens zijn vlucht zijn radiozendpost bij zich en wilde die naar Vervaeles meenemen. Gustaaf Vanhoutte zou hem daarbij een handje helpen. Op vrijdag 3 december in de avond gingen beide mannen met de fiets op weg. Op de grensscheiding van Roeselare-Ardooie aan de wijk “De Koevoet” werden zij tegengehouden door drie rijkswachters van het “Eskadron S” van Roeselare: een afdeling van de Rijkswacht die belast was met de strijd tegen de “zwarte markt”. De bevolking beschouwde hen als “zwarten”. De mannen met een verdachte lading – geen zwarte-marktwaar maar een uitzendpost! – werden overgebracht naar de rijkswachtkazerne te Roeselare. Na de ondervraging leken de rijkswachters geneigd Bultinck en Vanhoutte te laten gaan, maar bij het buitengaan werden zij opgepakt door vier ”Gestapo’s”. (Rijkswachter X had hen verwittigd). Zij werden overgebracht naar de GFP te Kortrijk. De groep Bultinck werd ontdekt door de aanhouding van Bultinck (verklaring van Marcel Vervaele). Emiel Vanhoutte Werd aangehouden op 4 december 1943, daags na de aanhouding van Lucien Bultinck en zijn vader Gustaaf Vanhoutte. Woonde te Beveren en werkte als paswerker in het bedrijf van Robert Louage, Brugstraat te Ardooie. De Duitsers zaten hem op te wachten toen hij thuis in de Mgr. Roelensstraat bij zijn moeder ging middagmalen. Toen hij er aan kwam stonden er dorpsgenoten rechtover het huis toe te kijken; zij wisten wat er te gebeuren stond, maar niemand gaf een seintje. De schrik zat er diep in. Te Ardooie groeide de onrust. Onderpastoor Parmentier noteerde: Velen hielden toen hun adem in, en wat gevreesd werd gebeurde: bij tussenpozen haalden ze nog andere mensen op die verdwenen, en we vernamen over hen geen nieuws meer. Dinsdag 7 december: aanhouding te Ardooie van Georges Devriese – Raymond Dierckens – Valère Glas – Silvère Vande Moortele. Georges Devriese De GFP-ers Kortrijk boden zich om 5.30 u ’s morgens aan bij Devriese in het huis in de Hemelstraat waar hij woonde met zijn ouders en hun zes zonen, waarvan hij de oudste was. Zijn nietsvermoedende moeder zond hen naar zijn Kajottervriend André Casier bij Casier thuis.
16 Georges bracht daar de nacht door omdat André’s moeder Angeline Vanderhelst, weduwe van Henri Casier, en haar dochter Maria bang waren (verklaring van vader Remi Devriese). Raymond Dierckens ’s Morgens vroeg kwamen de GFP-ers langs ten huize Dierckens in de Kortrijkstraat. Echtgenote Bertha poogde ze af te wimpelen, maar X die in de auto zat bevestigde dat Dierckens wel degelijk daar woonde. Het gebeurde wel meer dat de Duitsers iemand die reeds was aangehouden, dwongen om huizen aan te wijzen. Raymond lag nog in bed te bekomen van de traditionele St.-Elooisviering op de eerste maandag van december, waaraan hij de avond voordien had deelgenomen. Sint Elooi, de patroon van de landbouwers en tal van beroepen op de boerenbuiten, werd blijkbaar ook vereerd door wever Dierckens, tewerkgesteld bij het bedrijf Baertsoen & Buysse te Ardooie. Bertha moest met de revolver in de rug de trap op naar de echtelijke slaapkamer. Er was geen ontkomen aan. Valère Glas Ook voor hem boden de Duitsers zich eerst aan ten huize in de Statiestraat. Valère werd opgepakt op het postkantoor in de Mgr. Roelensstraat waar hij aan het werk was vooraleer hij begon aan zijn ronde als brievenbesteller. Hij ging stilletjes mee onder het oog van zijn collega’s. Zijn oudste zoon Raphaël ging ’s anderendaags in de Ortskommandantur te Roeselare vragen wat er van zijn vader geworden was. Hij kreeg toegesnauwd: “Dein Vater ist ein Partisan!” en kon maken dat hij snel weg kwam. Silvère Vande Moortele Aangehouden door de GFP om 6.30 u ‘s morgens. Er werd niet onmiddellijk een huiszoeking verricht, maar later in de voormiddag kwamen de GFP-mannen terug; zij zochten wat in het rond en controleerden het radiotoestel (om na te gaan of de radio afgestemd was op de BBC?) Simon Desplentere De Duitsers meldden zich ten huize van Simon Desplentere in de Watervalstraat. Desplentere ontsnapte aan aanhouding: hij was aan het werk als sculpteur in de meubelfabriek Au Logis te Tourcoing. Hij zou later aan de beurt komen. De aangehoudenen van 7 december werden overgebracht naar het Gemeentehuis op de Markt. Van bij onze aanhouding werden wij allen van elkander afgezonderd, en
17 wij konden dus niet meer met elkander spreken (verklaring Raymond Dierckens). Volgens een gemeentebediende zouden daar meteen al klappen gevallen zijn. Maurice Deblauwe, Dadizele Thuis aangehouden op 7 december 1943. Werkte in het vlasbedrijf Debruyne te Ardooie, waar Lucien Bultinck bediende was; werd wellicht door Bultinck aangeworven voor zijn verzetsgroep? Jules Vervaele, Zwevezele Aangehouden op 8 december 1943. Aanhouding verricht door Feldgendarmes omdat hij huisvesting verleend had aan Bultinck van Ardooie die als weerstander door de bezetter werd opgespoord. Bultinck zou na zijn aanhouding na menigvuldige mishandelingen Vervaele verklikt hebben. (Uit het “Vertrouwelijk onderzoek uitgevoerd door de commandant van de Rijkswachtbrigade Zwevezele in opdracht van de dhr. De Baerdemaecker, Staatscommissaris Aanvaardingscommissie voor Politieke Gevangenen te Brugge”). Marcel Vervaele, Zwevezele Zoon van het echtpaar Jules Vervaele. Aangehouden op 10 december 1943. Ik heb Lucien Bultinck in het begin van de oorlog leren kennen daar hij veel bij ons kwam; hij vroeg mij om in de Witte Brigade te gaan, waarna ik na enkele dagen mijn woord gaf tot het aanvaarden van zijn orders (Marcel Vervaele). André Casier Aangehouden thuis op 18 januari 1944 om 3 u. ’s morgens door drie leden van de GFP Kortrijk. Einde 1940 werd te Izegem een verzetsgroep opgericht, aangesloten bij het Geheim Leger. Het hoofddoel was een vluchtlijn te organiseren voor neergeschoten vliegtuigbemanningen waarbij verzetslui zich individueel inzetten; er werd korte tijd onderdak verschaft. Andere doelstellingen waren: inlichtingen verzamelen en doorsturen, en bij de bevrijding de orde handhaven. De groep drukte en verspreidde het sluikblad “De Vrije Belg”. De Duitsers konden de hand leggen op een ledenlijst met 45 namen. Bij een grootscheepse razzia in de nacht van 17 op 18 januari 1944 werden 38 mensen opgepakt, waaronder André Casier. Zij werden overgebracht naar de gevangenis te Kortrijk. Er zouden er slechts elf naar huis terugkeren.
18 Simon Desplentere Aangehouden door de GFP op 3 april 1944. In de nacht haalde de GFP veldwachter Lucien Degrijse uit zijn bed. Er waren acht mannen bij betrokken waaronder twee Vlamingen. De Duitsers gaven Degrijse het bevel dat hij met hen mee zou gaan om een persoon op te halen die zij gevaarlijk vonden; zij zegden niet over wie zij het hadden. Degrijse wierp op dat het burgerlijk mobilisatieboekje stipuleert dat ambtenaren tegenover de bezetter enkel mogen handelen op bevel van hun Belgische chefs. De Vlamingen reageerden kwaad op de onwillige houding van Degrijse, maar deze vond begrip bij de Duitser die de leiding had. De Duitsers zijn dan zonder de veldwachter Desplentere gaan aanhouden. Feldgendarmes hielden de wacht aan Degrijses deur. Rond 4 u. laadden zij er Desplentere op in een van de auto’s. Desplentere werd vastgehouden in het Klein Seminarie te Roeselare en er op de rooster gelegd: Ze vroegen mij of ik Lucien Bultinck kende, en wat ik wist over zijn activiteit. Zijn echtgenote Georgette Algoet en Ivonne Heytens gingen enkele dagen later bij de Sicherheitsdienst in Gent navraag doen omtrent het lot van Simon, maar zij werden er met het gebruikelijke gesnauw aan de deur gezet. Kort na de aanhoudingen van 7 december 1943 raadpleegden Maria Vande Moortele-Coornaert, de moeder van Silvère, en Clara Glas, de echtgenote van Valère Glas, advocaat Jos. Vandermeersch te Izegem. De brief van de advocaat (26 december 1943) is verhelderend. Een onderofficier van de GFP had hem laten verstaan dat de aangehoudenen gemengd waren in een zaak van verbotene Vereinstätigkeit (verboden groepering): ze werden ervan verdacht lid te zijn van de “Witte Brigade”. Ik vermoed dat hun naam gevonden werd op een lijst. Erg gecompromitteerd zullen ze wel niet zijn - aldus Mter Vandemeersch; de Duitser had immers gezegd: Men weet hoe dat gaat, ze worden gevraagd om toe te treden, ze antwoorden ja en geven zich geen rekenschap van wat ze doen. De advocaat voegt er de pertinente opmerking aan toe: Het ongeluk is dat ze aangehouden blijven tot alles onderzocht of zelfs gevonnist is. De sussende woorden van de GFP-man lieten niet vermoeden dat de Duitsers enkele weken later te Izegem een grote slag zouden slaan. In de Gevangenis te Kortrijk Tijdens de instructie werden de gevangenen opgesloten in de KriegsWehrmacht-Haftanstalt: de gevangenis te Kortrijk, in de buurt van het station.
19 De Ardooienaars zaten er vast van hun aanhouding in december 1943 tot half januari 1944. Te Ardooie liep volgend gerucht: toen Bultinck de Ardooienaars in de gevangenis te Kortrijk zag toekomen, liet hij zich over de reling van een galerij naar beneden vallen, maar hij overleefde het. Leven op cel met drie personen; gewoon gevangenisleven (Marcel Vervaele). De gevangenen mochten een formulier (in drie talen: Duits, Frans en Nederlands) naar huis sturen met de vraag een pak af te geven van 6 kg. maximum met wasgoed en toiletgerief. De families brachten het pak en hadden contact met elkaar. Bezoek was niet toegelaten. Remi Devriese, de vader van Georges, probeerde toch zijn zoon te zien te krijgen. Onderpastoor Gilbert Parmentier, de proost van de Kajotters (de Katholieke Arbeidersjeugd) ging met hem mee in de hoop er zijn hoofdleider van de Kajotters weer te zien. Toevallig kwam een groep gevangenen voorbij waaronder Georges, die terugkeerden van hun wandelingetje op de binnenkoer. Zij mochten er elke dag tussen de hoge gevangenismuren gedurende tien minuten in een kring achter elkaar rondwandelen, in stilte. In het voorbijgaan vroeg Georges zijn vader om een kruisje. E.H. Parmentier getuigt er over op het bidprentje: Het kruisje werd hem gegeven met betraande ogen en trillende lippen, doch Georges ontving het met sterke blik en genepen mond. Het gaf hem moed om de lijdenskelk tot de bodem te ledigen. De bewakers joegen Georges snel verder met het gewone gebrul. Hij kon nog zeggen dat hij al veel slaag gekregen had. De gevangenen konden zien dat hun medegevangenen die terugkeerden van het verhoor in de kantoren van de GFP, klappen hadden geïncasseerd. Zij wisten dus waar zij zich konden aan verwachten. Raymond Dierckens: In de gevangenis van Kortrijk zag ik dat Georges Devriese op een draagberrie werd weggedragen en dat hij een gebroken voet had. Ik veronderstel dat dit het gevolg was van een verhoor door de Duitsers. 27 dagen na zijn aanhouding werd Emiel Vanhoutte vader van zijn eerste kindje. Op het stuk zeep dat zijn vrouw hem met zijn wasgoed toestuurde, kraste zij “GERDA alles goed”. Jules Vervaele werd veroordeeld tot een korte gevangenisstraf van drie maanden die liep tot einde maart 1944.
20 Voor kleinere vergrijpen verschenen de beschuldigden niet voor de rechtbank; het vonnis werd in hun cel voorgelezen door een beëdigd vertaler. Korte gevangenisstraffen werden uitgezeten in de gevangenis van Kortrijk. Dit zal het geval geweest zijn voor Jules Vervaele. De Geheime Feldpolizei te Kortrijk De groep Gent van de GFP had een detachement te Kortrijk met kantoren in de Rijselsestraat. De GFP spoorde op, verrichtte aanhoudingen, liet opsluiten en ondervraagde de verdachten. De afgewerkte dossiers werden overgemaakt aan het Kriegsgericht te Gent, dat in Brugge een Zweigstelle (afdeling) had. De gevangenen werden op transport gezet naar Brugge om daar voor de rechtbank te verschijnen. De GFP-mensen kenden hun vak; zij beheersten de technieken van “harde verhoren” die samen met (soms zware) mishandelingen de aangehoudenen “deden spreken”. Ook de belofte dat een aangehoudene die “meewerkte” snel naar huis zou mogen gaan, hielp om bekentenissen los te weken. Het “verscherpt verhoor” werd gevoerd in een hels tempo. Professionele en geraffineerde ondervragingstechnieken werden gebruikt: afwisselend vriendelijk of brutaal, evenals confrontaties die er op uit waren tweedracht te zaaien. Een naam die is blijven hangen: de beruchte Joachim Heinzinger, bijgenaamd “de gouden tand” (in het Roeselaars: de “de goudmule”) omwille van zijn met goud bijgewerkt gebit. Hij was de schrik van de GFP Kortrijk. De aangehouden Ardooienaars kwamen bij hem terecht. Gustaaf Vanhoutte: De behandeling was overal slecht, en vooral te Kortrijk. Daar werd ik dikwijls mishandeld tijdens het verhoor; op heden draag ik er nog de sporen van. Marcel Vervaele: Slagen bij elk verhoor. Raymond Dierckens: Ik onderging allerlei mishandelingen en ontberingen, vooral door de GFP te Kortrijk. Maurice Deblauwe: Ik werd te Kortrijk geslagen door de twee Duitsers die mij aangehouden hadden; Heinzinger was een van hen. Lucien Van Moerbeke werd te Kortrijk bont en blauw geslagen. Onder de mishandelingen bekende hij dat hij de verspreider was van “De Vrije Belg”.
21 In oktober 1949 verscheen de aangehouden Heinzinger voor de Krijgsraad te Gent. Raymond Dierckens en Emiel Vanhoutte getuigden er dat zij door hem werden ontkleed, op stoelen gelegd en met matrakslagen overladen. De sfeer op het proces was grimmig; aanwezigen gaven Heinzinger rake klappen. Het Militair Hof veroordeelde hem tot 7 jaar hechtenis. De Pandreitje-gevangenis te Brugge De Duitsers installeerden in een deel van de Brugse gevangenis aan het Pandreitje een Standortarrestanstalt voor politieke gevangenen: een militair arresthuis voor kort verblijf. In de loop van januari 1944 werden de Ardooienaars er heengebracht met het oog op hun verschijning voor de rechtbank. Zij verbleven er tot half februari. De families brachten er om de week het wasgoed. Bezoek was ook hier niet toegelaten. Marcel Vervaele heeft het over de voeding, o.a. vijf maal per week vlees; het Rode Kruis zorgde voor kaas of vis. In vergelijking met wat de gevangenen in Duitsland te eten zouden krijgen, waren dit copieuze maaltijden. De Duitse Militaire Rechtbank te Brugge De Duitse Militaire Rechtbank: het Kriegsgericht der Oberfeldkommandantur 570 met hoofdzetel te Gent en een Zweigstelle (afdeling) te Brugge. De rechtbank zetelde er langs de Dijver. Familieleden stonden soms te wachten aan de Rozenhoedkaai om er hun geliefden te zien in de auto die opdraaide vanuit het Pandreitje naar de Dijver. Mevrouw Deblauwe (Alice –“Aliske”- Louage) vraagt advocaat Gerard De Vriendt, Brugge, poolshoogte nemen. Deze laat weten: Uw man is betrokken in een zaak van 25 betichten; Bultinck is de eerste beklaagde. Het zou gaan om een zaak van Witte Brigade. Misschien kan ik te weet komen of uw man mag verdedigd worden. Maar dat wordt even later: Gezien de “Sperre” (geheimhouding) kunnen wij daar onmogelijk inlichtingen bekomen. Het is best mogelijk dat hij reeds naar Duitsland vertrokken is. Het is nu eenmaal oorlog. Lucien Van Moerbeke wordt op 1 december veroordeeld tot 3 jaar en 6 maanden dwangarbeid in Duitsland als hoofdverdeler van het sluikblad “De Vrije Belg”.
22
9 februari 1944: veroordeling van Valère Glas wegens Nichtablieferung deutschfeindlichen Propagandamaterials: 6 Monate Gefängnis. 10 februari 1944: veroordeling van Gustaaf Vanhoutte: 18 maanden gevangenisstraf wegens Besitz Deutschfeindlichen Propagandamaterials. De straf is zwaar in vergelijking met de straf die anderen kregen voor gelijkaardige feiten. Misschien hield de rechtbank er rekening mee dat Vanhoutte hulp had geboden aan de ondergedoken verzetsleider Bultinck. 11 februari 1944: een groep van acht medebeschuldigden: Lucien Bultinck - Maurice Deblauwe - Georges Devriese - Raymond Dierckens - Silvère Vande Moortele – Emiel Vanhoutte - Lucien Van Moerbeke - Marcel Vervaele. Op basis van een bundel processtukken inzake lidmaatschap van een verzetsbeweging: Zugehörigkeit zu einer Widerstandsbewegung. Beslissing: Die Voraussetzungen für eine Aburteilung in den besetzten Gebieten sind nicht gegeben. Die Beschuldigten sind in das Reich zu verbringen. Er zijn geen beweegredenen voor een veroordeling in de bezette gebieden. De beschuldigden moeten overgebracht worden naar Duitsland. De rechtbanken van de Wehrmacht waren bevoegd voor misdrijven tegen de Wehrmacht wanneer er binnen de acht dagen een doodvonnis kon geveld worden, of voor lichtere misdrijven. Delicten waarop de doodstraf stond: aanslagen, spionage, sabotage, communistische activiteiten, verboden wapenbezit, medewerking met de vijand en het zaaien van onrust.
23
24 De voorwaarden voor behandeling door de Krijgsraad te velde waren: een helder dossier, beperkt van omvang. Een eenvoudig dossier, bvb. een aanslag op een Duits soldaat, leidde tot een vonnis (de doodstraf) dat in België of in Duitsland werd uitgevoerd. Kleine vergrijpen (zoals het lezen van een sluikblad) werden bestraft met een korte gevangenisstraf die in België werd uitgezeten. Omvangrijke en gecompliceerde zaken die niet binnen een beperkt tijdsbestek door de Krijgsraad konden gevonnist worden, werden niet ter plaatse behandeld. Het berechten van een verzetsgroep vergde een uitgebreid onderzoek, waar de Militaire Rechtbank niet de middelen voor had. Op basis van het Nacht-und- Nebel-decreet werden de beschuldigden overgedragen aan de Geheime Staatspolizei (Gestapo) en door haar in het geheim uit België verwijderd om op een onbekende plaats in het Reich te worden vastgehouden en veroordeeld. 9 mei 1944: vonnis inzake André Casier in een groep van 24 aangehoudenen. Zij behoorden tot de groep van 38 leden van het Geheim Leger die op 18 januari 1944 te Izegem aangehouden werden. Het vonnis is hetzelfde als voor de groep Bultinck. Waarschijnlijk was er geen verdediging door een Belgisch advocaat. Bij hun ondervraging na de oorlog verklaarden de familieleden dat zij meenden dat de aangehoudenen niet voor een Duitse rechtbank in België verschenen, maar dat zij zonder meer werden doorgestuurd naar de kampen in Duitsland. Het laatste teken van leven dat men thuis ontving, kwam uit de gevangenis te Brugge. Alleen de echtgenotes Glas en Gustaaf Vanhoutte vernamen achteraf dat hun man veroordeeld was; zij ontvingen brieven. De gevangenis Sint-Gillis-Brussel De Ardooienaars werden in de loop van februari en maart 1944 overgebracht naar de gevangenis van Sint-Gillis-Brussel. Met haar imposant poortgebouw, haar honderden deuren en lange galerijen leek zij een middeleeuwse burcht die dreiging uitstraalde. Dit was een doorgangsgevangenis; na een verblijf van een paar dagen werden de veroordeelden van hieruit gedeporteerd naar hun eigenlijke bestemming (gevangenis of kamp in België of in Duitsland). In gevangenschap in België Jules Vervaele Jules Vervaele werd gedood tijdens het bombardement op Kortrijk van 26 maart 1944 waarbij de gevangenis zwaar werd getroffen.
25 Met het oog op de landing wilden de geallieerden het station uitschakelen dat een knooppunt was in het Duits transport van goederen en oorlogsmaterieel naar Noord-Frankrijk; 101 vliegtuigen werden ingezet. Maar daags na het bombardement reden er weer treinen door het station dat weinig schade had opgelopen. De meeste bommen vielen in de omgeving, met dramatische gevolgen voor de burgerbevolking: er vielen 250 burgerslachtoffers. De auteurs Vanbossele en Decuypere brengen het verhaal van de gruwel in de gevangenis. Er vallen zeven voltreffers op de gevangenis die naast het station ligt. Al die tijd blijven de gevangenen opgesloten in hun cellen. De meeste gevangenen vinden een tragisch einde onder de puinen van het instortend complex. De enge ruimten vertienvoudigen de kracht van de luchtverplaatsing; de slachting is afschuwelijk. Veel lichamen zijn aan stukken gereten of geplet tegen de celmuren. De reddingsploegen verzamelen de bloederige resten in krantenpapier. Op de binnenkoer liggen doden en stervenden op strozakken. Er worden 71 lijken geïdentificeerd; men heeft dan nog voldoende lichaamsdelen over om vijf lichamen te reconstrueren. Na het bombardement fietste dochter Maria elke dag naar Kortrijk om na te gaan of haar vader teruggevonden was. Tot men haar een stukje stof toonde dat zij herkende: het kwam van de pyjama van haar vader. Jules kwam om het leven enkele dagen voor zijn vrijlating. In het bidprentje werd vermeld dat Jules gevallen is als slachtoffer tijdens het luchtbombardement te Kortrijk waarbij de gevangenis werd getroffen. Op zijn aanhouding door de Duitsers werd omfloerst allusie gemaakt; de bezetting was nog niet voorbij. Valère Glas en Emiel Vanhoutte mochten als licht gestraften hun straf uitzitten in België. Zij kwamen aanvankelijk terecht in Beverlo (Vanhoutte) of in Merksplas (Glas). Valère Glas, mijn vader Na zijn veroordeling te Brugge op 9 februari 1944 kwam Valère Glas via St.-Gillis terecht in de “Duitsche Afdeeling ” van de “Strafinrichting Merksplas” die deel uitmaakte van de vroegere “Rijksweldadigheidskolonie”. Hij verbleef er van 17 februari tot 19 maart 1944. De “Kolonie” werd in 1823 opgericht als opvangcentrum voor bedelaars en landlopers die er aan het werk werden gezet om de arme landbouwgrond vruchtbaar te maken. Na de grimmige gevangenissen
26 van Kortrijk, Brugge en St.-Gillis was Merksplas een verademing: mooi aangelegde grasperken en een prachtige bloementuin. De gevangenen moesten werken: papieren zakken plakken en de velden bewerken van het domein van 500 hectaren. Dank zij het Belgisch personeel was het voor de politieke gevangenen geen “harde” gevangenis. De Belgische directie gedoogde clandestien bezoek en liet pakjes met levensmiddelen door. Valère maakte meteen gebruik van de toelating om eenmaal per maand een (gecensureerde) brief te schrijven – het eerste teken van leven sedert zijn aanhouding op 7 december 1943. Beste vrouw en kinders, Met grote vreugde kan ik u enige woorden schrijven, en een gelukkig en gezond Nieuwjaar wensen. Stuur mij vers goed, paternoster en kerkboek. Laat ons veel voor elkander bidden, dat de goede God ons beware en bescherme… En: Ik ben gestraft voor zes maanden. Zonder commentaar. Al snel speelde hij in op de mogelijkheid om clandestien via een bewaker post te sturen en te ontvangen. Stuur de gardien een briefje om hem te bedanken met vijf frank er bij, want zij verlangen ook iets. Wellicht is hij de enige van de Ardooienaars die in gevangenschap briefjes heeft kunnen schrijven en ontvangen. Wij moeten papieren zakken plakken, alzo heb ik nog een stiel bijgeleerd. We zijn veel buiten in open lucht. En de vraag waar geen antwoord op kan komen: Is er nieuws van de andere Ardooienaars? Hij krijgt er het bezoek van zijn vrouw Clara en enkele familieleden. De toestand thuis is zorgelijk: Doet eens mijn beste groeten aan de Postmeester, en vraagt als het mogelijk is dat ge iets van mijn loon ontvangt. Vanaf 1944 werden maandelijks konvooien gevangenen gestuurd naar werkkampen in Noord-Frankrijk waar de Duitsers met man en macht hun basissen bouwden voor het monteren en afvuren van V-bommen en -raketten. Voor deze faraonische arbeid waren veel handen nodig. Het woord doet hier de ronde dat we gaan moeten van hier vertrekken, mogelijks naar Frankrijk. Dat nieuws wordt bevestigd. Valère doet alsof hij er de moed in houdt: Ge moet niet verlegen zijn; hier wordt verteld dat het een goed werk is, en met een beetje werken zullen de dagen goed voorbijgaan, en dat het niet zo gevaarlijk is. We zullen een Frans rantsoen hebben, dus goed en veel eten, dagelijks onze wijn, zodus zullen wij niet tekort hebben. Maar dan wordt het hem te machtig: Wat pijn en miserie heeft X ons al teweeg gebracht.
27 In het kader van de Arbeitseinsatz Organisation Todt Nord wordt Valère Glas op 19 maart 1944 overgebracht naar Eperlecques (bij Watten, op 15 km van St. Omer) waar 35.000 mensen dag en nacht het enorme Blockhaus bouwen. Het labeur is er zwaar voor een man van vijftig jaar, gekweld door het reuma dat hij heeft opgelopen in de loopgraven aan de IJzer tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ook zijn er de penibele omstandigheden van leven en werken. Nu en dan komt er thuis in Ardooie een briefje toe dat Valère over de grens gesmokkeld krijgt met de hulp van een vrijwillige arbeider uit Vlaanderen. De briefjes zeggen niets over de werf waar hij aan het werk is; wel over het ellendig leven dat hij er heeft, en hoe hij de dagen aftelt voor zijn straftijd om is. Opstaan om 5 1/2 u en ’s avonds om 9 u gaan slapen. Op zondagvoormiddag moeten we ook werken. Het zijn lange en lastige dagen die vervelend zijn. We hebben zo weinig vrije tijd – dertien uren op de baan – dan ’s avonds doodmoe en dan nog in een luizebed wat ons nog meer verveelt . Ik heb natuurlijk goede dagen maar ook veel slechte dat ik soms niet weet hoe ik hier ga weg geraken. Hij zwijgt over de voortdurende bombardementen. Valère vindt veel steun in zijn geloof en godsdienstpraktijk rond een medegevangene: de zachtmoedige onderpastoor Omer Lietaer uit Handzame die voor zijn medegevangenen een grote steun is. Op de weg van het gevangenenkamp naar de bouwwerf wordt Valère op een dag opgewacht door zijn twee broers. Zij hebben kleren voor hem mee en een fiets, en zij willen hem “er uit halen”. Maar hij gaat niet mee: hij vreest dat de Duitsers als represaille zijn oudste zoon – Raphaël is al 18 geworden – zullen komen oppakken, en hij verkiest zijn straf uit te zitten. Op 6 juni 1944 is er de landing van de geallieerden. In Eperlecques wordt een groep van 70 gevangenen op transport gezet naar de basis van Siracourt nabij St.-Pol-sur-Ternoise (met kamp te Ramecourt), op 45 km. ten westen van Arras: een bomvrije afvuurbasis die nooit operationeel zou worden. De gevangenen worden er ondergebracht in een primitief kamp. De situatie in Siracourt is chaotisch; er zijn voortdurend zware bombardementen. Op weg naar de werf rukken de gevangenen (een haveloze groep) vruchten uit de velden om wat te eten te hebben. Valère slaagt er nog in een briefje naar huis gestuurd te krijgen: Heb veel moed, tot weldra.
28 Op de avond van 26 juni ligt Valère, die ziek is, alleen in de barak, in een diepe slaap. De andere gevangenen slapen in open lucht om bij een luchtaanval dicht bij de schuilplaats te zijn. Een dronken bewaker (een Fransman) voor wie Valère niet snel genoeg gevolg geeft aan het bevel om op te staan, schiet hem van dichtbij in de buik. Valère blijft bij bewustzijn; priester Omer Lietaer staat hem bij in het uur van de dood. Valère wordt getransporteerd naar een Duits leger-ziekenhuis in Arras. De Waalse gevangene André Vitry was bij hem en getuigde: Le voyage dura trop, trois heures en pleine nuit, et nous ne cessions de dire notre chapelet tout au long du parcours. Vader sterft in de morgen van 27 juni 1944, in de grootste verlatenheid. Hij wordt begraven te Arras tussen de graven van mensen die door de Duitsers waren terechtgesteld. Via het Rode Kruis (priester J. Wannyn) komt thuis het bericht toe van zijn overlijden. Een kamp-vriend bracht zijn laatste woorden: Zeg aan mijn vrouw en mijn vijf kinderen dat ik gestorven ben opdat zij gaaf en gezond deze oorlog zouden te boven komen. Het bidprentje dat tijdens de herdenkingsmis wordt uitgereikt, maakt geen gewag van zijn overlijden in gevangenschap; het verwijst alleen naar het lijden van dezen tijd. De Duitsers zijn nog in het land - nog twee maanden. Jules Vervaele en Valère Glas kregen de lichtste straf, en zij mochten deze uitzitten in België en in Noord-Frankrijk waar hun overlevingskans heel wat groter was dan in de Duitse uitroeiingskampen. Maar zij zouden als eersten sterven, kort voor het einde van hun straftijd. Gustaaf Vanhoutte komt via St.-Gillis op 16 februari 1944 terecht in het “kamp van Beverlo”. Het legerkamp van Beverlo in Leopoldsburg was het grootste militair garnizoen van België; in zijn glorietijd had het complex kazernes voor 40.000 militairen en stallen voor 4.000 paarden. Het cavaleriekamp dat er deel van uitmaakte werd vanaf 1942 door de Duitsers gebruikt als kamp voor politieke gevangenen. E.H. Parmentier: Vanhoutte verbleef in het kamp van Beverlo, en vroeg om eten en kleren. Op 10 maart is hij terug in St.-Gillis en wordt dan op transport gezet naar Duitsland.
29 Naar Duitsland Tabel parcours Esterwegen Gross-Strehlitz Bultinck Casier Deblauwe Desplentere Devriese Dierckens Glas Vande Moortele Vanhoutte Emiel Vanhoutte Gustaaf Van Moerbeke Vervaele Jules Vervaele Marcel
Laband Gross-Rosen
Dora andere
X X X
X X X
X + X X
X + X
X X
X X
X
X +
X X
X X
X
X
X
X
X
X +
X + X X X
X
X
X X X X +
De acht veroordeelden van Brugge 11 februari 1944, hierna genoemd de “groep Bultinck”, werden in de loop van februari gedeporteerd naar gevangenissen en kampen in Duitsland. Werden nadien naar Duitsland gedeporteerd: André Casier, Gustaaf Vanhoutte en Simon Desplentere. Een parcours dat veel voorkomt: St.-Gillis-Brussel – Essen – KZ Esterwegen – Zuchthaus Gross-Strehlitz - KZ Gross-Rosen – KZ Dora e.a. Nacht und Nebel Hitler was van mening dat gevangenisstraffen - zelfs levenslange gevangenisstraffen - beschouwd werden als een bewijs van zwakheid. Alleen de doodstraf of de verdwijning zonder spoor na te laten, waren permanent afschrikwekkend. Veldmaarschalk Keitel, Chef des Oberkommando der Wehrmacht, stelde aan de Führer voor de daders aan te pakken met de instelling van een speciale strafklasse. Dit leidde tot het Nacht-und-Nebel-Erlass van 7 december 1941: geheime Richtlinien für die Verfolgung von Straftaten gegen das Reich oder die Besatzungsmacht in den besetzten Gebieten, waarbij de strafklasse Nacht und Nebel werd ingevoerd: Een beschuldigde die niet veroordeeld wordt in de bezette gebieden, zal in het geheim naar Duitsland overgebracht worden om er voor een rechtbank te verschijnen. Men zal de beschuldigde spoorloos laten verdwijnen. Bovendien zal niemand ingelicht worden over zijn lot of over zijn verblijfplaats.
30 De NN-gevangenen mochten geen bezoek krijgen, geen brieven schrijven en geen post of pakketten ontvangen. Men kon over hen geen inlichtingen krijgen; hun overlijden werd niet medegedeeld. Zij waren verdwenen in nacht en duisternis. Voor de buitenwereld waren zij dood. Op basis van dit Führererlass werden circa 6.700 verzetslieden uit NoordEuropa naar Duitsland gebracht om daar in het geheim gevonnist te worden en er hun straf uit te zitten. In geval van vrijspraak of wanneer de straftijd om was, bleven de NN-gevangenen in de greep van de Gestapo die ze omwille van veiligheidsredenen gevangen zou houden tot het einde van de oorlog; ze kwamen terecht in een concentratiekamp. De veroordeelden van “Brugge 11 februari 1944 - de groep Bultinck” vielen onder het NN-statuut: die Beschuldigten sind in das Reich zu verbringen. Gevangenissen, concentratiekampen en werkkampen in Duitsland La mort habitait parmi les concentrationnaires toutes les heures de leur existence. David Rousset, L’Univers Concentrationnaire Er waren zowat 1.600 kampen, verdeeld over verschillende types: - de 7 Vernichtungslager: kampen voor vernietiging op industriële schaal met gebruik van gifgas; vb.: Auschwitz; - Konzentrationslager: 24 Hauptlager (Stammlager) en hun Nebenlager (Aussenlager, Aussenkommando), samen zowat 1.600 kampen. Dit waren dikwijls kampen voor indirecte vernietiging: Vernichtung durch Arbeit: de levensomstandigheden waren er zo slecht dat veel gevangenen er moesten omkomen. De Nacht-und-Nebel-Gefangenen kwamen meestal daar terecht; - Arbeitslager (werkkampen). Vanaf 1942 werden de concentratiekampen geïntegreerd in de Duitse oorlogseconomie; de gevangenen werden massaal ingezet in de wapenindustrie of als arbeidskrachten bij grote werken. De SS verloor daarbij de uitroeiingsfunctie van de kampen niet uit het oog. De onmenselijke levens- en arbeidscondities bleven leiden tot de nagestreefde Vernichtung durch Arbeit: het werk was een vorm van tijdelijke uitbuiting, voorafgaand aan de dood. De gevangenen werden ingezet in SS-bedrijven die verbonden waren aan de KZ’s; daarnaast werden zij ook ter beschikking gesteld van privébedrijven, tegen betaling. De productie bij die bedrijven werd op de duur belangrijker dan bij de KZ-bedrijven, zodat veel KZ-Aussenlager werden opgericht.
31 De levens- en werkomstandigheden waren barslecht: ondervoeding - in overbevolkte barakken met 2 à 4 mensen slapen op dezelfde strozak vol vlooien en luizen - geen hygiëne - samenleven met misdadigers van gemeen recht - de koude gedurende de urenlange appels in regen en wind – promiscuïteit - de angst: kom ik hier ooit uit? De obsessie van de permanente honger: aan eten geraken - waarbij alle schaamte en eergevoel verdwijnen, samen met het laagje vernis dat beschaving heet. Het slechtste in de mens komt er bij naar boven - soms ook het beste. De honger creëert dieven en verklikkers die het leven van lotgenoten zouden verkopen voor een scheut varkensdraf (René Lambrechts). De gevangenen hadden af te rekenen met tal van ziekten waaronder kroep, wondroos, longontsteking, en wellicht het meest te duchten: dysenterie. Het Revier of Krankenhaus was eigenlijk een huis om er te sterven; de dokters en verplegers (soms Franse en Belgische gevangenen) moesten zich behelpen met zeer schaarse middelen. De aanwezigheid van priesters en het gezamenlijk gebed: sommige gevangenen trokken er zich aan op. De kledij: het gestreepte pak met de rode driehoek met de letter B: politieke gevangene uit België, en er boven een reepje stof met een nummer. De groene driehoek: de criminelen van gemeen recht. Om het uit te houden was het van groot belang dat de gevangenen samen konden blijven met bekenden, stad- of streekgenoten, en er samen de moed in houden. De gevangenen konden er zich steeds aan verwachten dat zij zouden overgebracht worden naar een andere gevangenis of kamp. De permanente onzekerheid was bedoeld om hun moreel te breken. De kampen stonden onder de leiding van de SS, maar de gevangenen kregen de SS-Leute zelden te zien. De SS liet het bewakingswerk over aan medegevangenen die ons op alle manieren mishandelden en ons veel slagen toedienden (Deblauwe). In de gevangenis te Essen In de loop van februari werden de Ardooienaars overgebracht naar de gevangenis te Essen (in het Ruhrgebied). Zij bleven er ongeveer een week. Leven op cel – rustig en goed – gevangenisregime (Marcel Vervaele).
32 Strafgefangenenlager Esterwegen Strafkamp, gelegen in Noordwest-Duitsland. Er zijn zowat 1.500 gevangenen omgekomen. Tussen mei 1943 en mei 1944 arriveerden in Esterwegen 66 transporten met 2.696 Nacht-und-Nebel-Gefangenen. Het kamp fungeerde als doorgangskamp in afwachting van een proces voor een rechtbank dat er maar in weinig gevallen kwam. Wellicht werden de Ardooienaars nergens in Duitsland gevonnist. Van hieruit werden de gevangenen overgebracht naar een gevangenis in Silezië en vandaar naar een concentratiekamp. De Ardooienaars bleven er 3 à 4 weken: van halfweg februari tot halfweg maart 1944. Misschien vingen zij bij hun aankomst nieuws op over de mannen van de “groep Lichtervelde” die daar in mei 1943 terecht waren gekomen. Zij hadden in het kamp een zekere macht: zij leidden de keukenbarak en zij hadden invloed in het Revier (de ziekenbarak): dokter Debaeke, een lid van de groep, was er kampdokter. Het zou voor hen tragisch aflopen: 17 leden van de groep werden op 15 februari 1944 door het Volksgerichtshof ter dood veroordeeld en op 15 juni 1944 werden zij in Wolfenbüttel terechtgesteld door onthoofding. Het werk in de barakken: rolletjes geparafineerd papier met een laagje tin afkomstig van condensatoren afwinden; het tinpapier tot bollen samenpersen; met het overschot koorden vlechten. Elke week moesten wij er een aantal meters afleveren. Emiel Vanhoutte: We moesten werken in de barak; het werk bestond in het sorteren van radio-onderdelen en het afwinden van zilverpapier. Men stierf er van de honger die mensen naar de waanzin drijft. Dierckens: het regime en de voeding waren er buitengewoon slecht. Vervaele: Zeer slecht SS- regime. In het kamp was er nog plaats voor zwarte humor: de gevangenen bedachten spotnamen voor hun bewakers. Dierckens: Een bewaker die veel dronk noemden wij “Cognac”en een andere die opvallend klein van gestalte was, noemden wij “Millimeter”. Deze twee mannen waren echte beulen. Dierckens: Het was er zeer ongezond, want het kamp lag in een moerassig gebied. Elke dag stierven er vier à vijf gevangenen tengevolge van ziekte, ontberingen en mishandelingen. Lambrechts: Alle dagen komt de draagbaar voorbij, het lijk bedekt met een deken
33 Dierckens: Op een dag, toen de lijken van deze ongelukkigen weggehaald werden, brachten wij met een groepje gevangenen de groet. Maar Cognac en Millimeter kwamen toegesprongen en zij sloegen ons met stokken en knuppels uiteen. Emiel Vanhoutte: Opstaan om 5 u. Voeding: ’s morgens een sneetje zwart brood; ’s middags een liter soep;’s avonds terug een sneetje zwart brood met af en toe een stukje worst, boter of kaas. Kledij: een witte broek en vest, hemd, onderbroek, een paar houten sandalen. We hadden een nummer dat gedrukt stond op een klein stukje lijnwaad. We verbleven in barakken met 140 tot 180 man. Zuchthaus Gross-Strehlitz Provinciestad in Opper-Silezië; onder de oorlog ingelijfd in het Reich, thans in Polen. De treinreis van Esterwegen naar Gross-Strehlitz duurde twee dagen, half maart 1944 – zonder bevoorrading. Het Zuchthaus (tuchthuis), een gevangenis waar lichamelijke arbeid moest verricht worden, was een grote klassieke gevangenis met vier verdiepingen en ruim 500 cellen; vier mannen per cel. Gross-Strehlitz hing af van het Ministerie van Justitie; het justitieregime was stukken menselijker dan het concentratiekamp-regime. De bewakers waren invalide Wehrmacht-soldaten. In vergelijking met het Strafgefangenenlager Esterwegen leek GrossStrehlitz voor de nieuw-aangekomenen aanvankelijk een paradijs wat de voeding betrof. De gevangenen maakten er camouflagenetten, herstelden er kleren en schoenen - onder zachte dwang of voor wat meer voedsel. Ook werden er gevangenen geselecteerd voor werkcommando’s, o.a. de wapenfabriek in Laband; dit was het geval voor Dierckens, Casier en Van Moerbeke. Sommige Belgische NN-gevangenen werden veroordeeld door het Sondergericht: een speciale rechtbank die zetelde in de kapel van het Zuchthaus, of door het Volksgericht dat zetelde in het nabijgelegen Oppeln. (Ik vond geen aanduidingen dat er Ardooienaars veroordeeld werden). De Ardooienaars in Gross-Strehlitz De mensen van de “groep Bultinck” kwamen er toe halfweg maart 1944; de meesten bleven er tot 30 oktober 1944; zij werden dan overgebracht naar het KZ Gross-Rosen.
34 Raymond Dierckens: Ik verbleef 3,5 maanden in Gross-Strehlitz samen met mijn medegevangenen van Ardooie en aanpalende gemeenten die aangehouden werden ongeveer samen met mij. Lucien Bultinck, onze leider van het Verzet van Ardooie, is ons daar komen vervoegen, doch wij konden niet met elkaar spreken. Wij leefden daar onder het gevangenisregime; ik heb er geen slagen gehad. Op 29 juli wordt hij overgebracht naar de wapenfabriek Presswerk Laband; dit was ook het geval voor Lucien Van Moerbeke. Emiel Vanhoutte: Opstaan om 5 u – in de voormiddag een half uur wandelen op de koer van het gevang – werken in de cel; het werk bestond in het vlechten van papier waarmee tapijten geweven werden; alles gebeurde met de hand. Voeding: ’s morgens een stuk brood met koffie – ’s middags een liter soep – ’s avonds weer een stuk brood met koffie of een halve liter soep met af en toe een stukje worst, boter of kaas. Kledij: zwarte broek en vest, met een gele streep op de broek een gele band op de vest. De gevangenis was omringd door hoge muren; wij werden bewaakt door gevangenisbewakers en invalide Wehrmachtsoldaten. Op het einde van ons verblijf zaten wij met vijf mannen in een cel; er waren daar 2.500 à 3.000 gevangenen. Marcel Vervaele: Leven op cel: goed en menselijk; gevangenisregime. Goede behandeling door Wehrmachtsoldaten. André Casier: zijn parcours: 18 januari 1944 gevangenis Kortrijk; gevangenis Brugge 20 maart 1944; veroordeling Brugge 9 mei 1944; komt op 7 juni 1944 in Gross-Strehlitz terecht met een konvooi van 1.700 gevangenen waaronder de “groep Izegem”. Van dit konvooi hebben slechts 32 mensen de oorlog overleefd. Presswerk Laband Aussenlager von Gross-Strehlitz – Straflager für NN-Gefangenen. Maakte deel uit van de Reichswerke Hermann Göring: een megaconcern van het Reich met 700.000 werknemers, voor de helft dwangarbeiders. Het bedrijf Presswerk Laband: de enorme fabriek “Halle Marie” vol draaibanken. Productie van kanonnen e.d. In Laband werkten 500 NN-gevangenen uit Gross-Strehlitz. De NN-ers in Gross-Strehlitz die geselecteerd werden voor Arbeitseinsatz in Laband waren bevoorrecht, maar zij wisten het niet. De anderen werden immers einde oktober 1944 afgevoerd naar het KZ Gross-Rosen,
35 een gruwelkamp dat onder SS-leiding stond. Voor de Labanders zou de zwaarste periode pas drie maanden later aanbreken: bij de evacuatie einde januari richting Buchenwald. De directie van Laband verzette er zich tegen dat er gevangenen werden weggehaald: de productie kwam in het gedrang. Het leven in barakken bood het voordeel tegenover het leven op cel dat men meer sociale contacten had en minder snel ten prooi viel aan melancholie en apathie. Raymond Dierckens kwam op 29 juli 1944 in Laband terecht. Ik was daar gescheiden van mijn dorpsgenoten en anderen die ik kende uit de dorpen die aan Ardooie palen, en die ongeveer met mij aangehouden waren. In Laband moest ik dagelijks 15 à 16 uren dwangarbeid verrichten. Mijn werk bestond meestal uit perswerk, een zwaar en gevaarlijk werk. ’s Morgens moesten wij er vroeg aan beginnen. Wanneer het werk niet verliep naar de zin van de Duitse bewakers, dreigden zij met mishandelingen. Het voedsel was er slecht: het bestond uit een kom slechte soep met een weinig slecht brood. Dit was het dagelijks rantsoen. Als men steeds hard voortwerkte kreeg men er toch geen slagen. Ik heb er verbleven totdat het Russisch leger aan aantocht was. De gevangenen droegen er een donkerblauw uniform met voor de Belgen een gele streep op de broek. Raymond Dierckens kwam er mee thuis. André Casier belandde in Laband in een groep van 15 Izegemnaren. Hij leed er aan furonculose (steenpuisten) wat de weerstand ondermijnt en die te wijten was aan ondervoeding en gebrek aan hygiëne. Werd teruggestuurd naar Gross-Strehlitz. Lucien Van Moerbeke: overgebracht naar Laband op 4 oktober 1944. Ook hier wordt hij erkend als een geboren leider: hij wordt in Barak 3 de gevangene die moet instaan voor de organisatie, orde en tucht. Van het Zuchthaus Gross-Strehlitz naar het Konzentrationslager GrossRosen In Silezië – thans in Polen - installeerde het nazi-regime zijn grootste vernietigingskampen: Auschwitz-Birkenau en Gross-Rosen. Op 30 oktober 1944 werd een omvangrijk konvooi van 1.100 gevangenen per trein overgebracht van her Zuchthaus Gross-Strehlitz naar het Konzentrationslager Gross-Rosen, waar zij nog dezelfde dag toekwamen. Er waren meer dwangarbeiders nodig voor de geplande uitbreiding van het KZ. Maar ook: Hitler zou na de mislukte aanslag van 20
36 juli 1944 bevolen hebben dat alle NN-ers die nog onder het gezag van het gevangeniswezen vielen, moesten overgebracht worden naar concentratiekampen waar de SS heer en meester was. Konzentrationslager Gross-Rosen Het Nacht-und-Nebel-Lager Gross-Rosen, een kamp voor systematische indirecte uitroeiing (Vernichtung durch Arbeit) was het gruwelijkste kamp. Van 1940 tot 1945 zaten er 125.000 mensen gevangen; 40.000 zijn er gestorven. De gevangenen werden er zeer slecht behandeld: zij moesten er werken “totterdood”. Van het konvooi van circa 1.100 gevangenen uit Gross-Strehlitz waren er na anderhalve maand nog 500 in leven. En 50 haalden de bevrijding. De nieuw-aangekomenen die vroegen aan de anciens wat de naam “Gross-Rosen” betekende, kregen als antwoord: neunzig Tage, hetzij het aantal levensdagen waar zij nog mochten op hopen. Voor Lucien Bultinck en Silvère Vande Moortele zou het veel minder worden: zij stierven binnen de maand. De capaciteit bedroeg 20.000 gevangenen; de uitbreiding naar 45.000 was opgestart. De NN-gevangenen uit Gross-Strehlitz moesten bijkomende barakken bouwen. Zij werden ingezet om de rotsgrond van een helling te nivelleren in terrassen. Hun overkomst bracht mee dat Gross-Rosen overbevolkt geraakte. Zij kwamen er met 1.100 terecht in de doorgangsbarak die voorzien was voor 300 man. Dagelijks stierven er mensen ten gevolge van de mishandelingen, het hongerdieet en het gebrek aan gezondheidszorgen. Er waren twee Kommandos voor de dwangarbeid: • het Steinbruch-Kommando: voor het werk in een graniet-steengroeve; • de Stellenbau: de bouw van nieuwe barakken. Terreur van Poolse criminelen: misdadigers van gemeen recht die al voor de oorlog in de gevangenis zaten. Als plaatsvervangers van de SS zorgen zij voor een ijzeren discipline. Ook landgenoten speelden hierbij een rol. Deblauwe noemt twee Vlamingen die in Gross-Rosen samen politie uitoefenden en ganse dagen hun medegevangenen afranselden met een rubberen darm van een halve meter lang. Het kamp telde 35 barakken (Blocken). De gevangenen zaten er grosso modo samen per nationaliteit.
37 Het Revier (Krankenbau) kon 1.300 zieken opvangen. Voor de meesten was dit de laatste halte, op de weg naar het crematorium. Epidemieën braken uit zoals kroep en dysenterie (buikloop met bloedontlasting, waarbij het lichaam leeg loopt en er alleen een levend geraamte over blijft). Daarbij gaat elk gevoel van menselijkheid, elk schaamtegevoel verloren. Er is de solidariteit onder de invaliden (de “houten benen”), de mensen met een handicap - zoals Georges Devriese - die niet gaan werken. Zij zijn de Muselmänner, de nuttelozen die de dag doorbrengen in de Schlafsaal. Muselmann was de scheldnaam van de SS voor die concentratiekampbewoners die getekend waren door de dood: gehandicapte, zwaar zieke, uitgemergelde en werkonbekwame mensen, wandelende lijken die er compleet apathisch bijliepen, doorgebogen, met het hoofd naar de grond. Voor de nazi’s waren zij economisch van geen waarde meer. Zij waren klaar voor het crematorium. De scheldnaam verwees naar de gebedshouding van de mohammedanen. De “groep Bultinck” in Gross-Rosen De Ardooienaars kwamen van uit Gross-Strehlitz in Gross-Rosen met het konvooi van 30 oktober 1944; Deblauwe volgde op 15 januari 1945. Zij verbleven slechts korte tijd in Gross-Rosen: vier maanden; maar deze periode in Gross-Rosen was verschrikkelijk. Bultinck en Vande Moortele stierven er binnen de maand na hun aankomst. De periode in Dora die er op volgde van februari 1945 tot begin april was nog slechter: velen die Gross-Rosen overleefden zouden er sterven; dit was het lot van Devriese en Casier. Lucien Bultinck: overleden op 18 november 1944. Silvère Vande Moortele: overleden op 27 november 1944. Georges Devriese: René Lambrechts en Georges Devriese (hij had een klompvoet) hielden elkaar gezelschap. Lambrechts was gebocheld (een gevolg van de ziekte van Pott: tuberculose van de wervelkolom). Ik ben veel bij Georges Devriese uit Ardooie; wij hebben onze vaste plaats bij “de houten benen” (René Lambrechts). Marcel Vervaele: de behandeling door de beulen en de SS-mannen: martelingen en ontberingen op de meest onmenselijke manier. Maurice Deblauwe: zelf zwak en ziek ontfermde hij zich over Gustaaf Decaluwé uit Wakken, een nieuw-aangekomen gevangene die GrossRosen niet zou overleven.
38 Wij kregen half genoeg eten (koolsoep) om in leven te blijven, moesten 12 tot 14 uren per dag allerhande werken uitvoeren, en tot 3 tot 4 uren per dag op het appel staan. Veel gevangenen zijn daar omgekomen ten gevolge van honger en ontberingen. André Casier: de lijst met de namen van 963 gevangenen in Block Neun bevat een aantal leden van de “groep Izegem”. André Casier komt er op voor met de letter “R” naast zijn naam: hij was opgenomen in het Revier (ziekenbarak). Het aantal sterfgevallen in Barak 9 wijst op de bijzonder slechte toestand in het kamp: in november 1944: 132 sterfgevallen; in december: 151, in januari 1945: 45. Er zaten een twintigtal leden van de “groep Izegem” in Gross-Rosen. Emile Samyn was een van hen; hij schreef zijn herinneringen neer in “Mijn naam was een nummer”. Samyn maakte deel uit van een ploeg die met een kipwagentje over een spoor stenen moest vervoeren. Het wagentje ontspoorde; een Kapo begon Samyn te slaan: hij viel en kon niet meer rechtstaan. De bel in het kamp luidde om de gevangenen naar het kamp terug te roepen. Zijn medegevangenen van de “groep Izegem” André Casier (Ardooie) en Roger Casier (Izegem) ondersteunden hem, en zo geraakte hij weer in het kamp. Beide Casiers kregen elk 25 stokslagen omdat ze een medegevangene geholpen hadden. Samyn zou de kampen overleven; de twee barmhartige Samaritanen helaas niet. Kapo: gevangene met de functie van toezichter, o.a. op het werk; door de SS aangesteld. Dikwijls veroordeelde (Poolse) misdadigers; zij genoten een gunstbehandeling die zij met hun brutaal gedrag moesten “verdienen”. Emiel Vanhoutte: ’s Morgens om vier opstaan. Voor diegenen die moesten gaan werken een stuk brood met een halve liter gekleurd water die ze pap noemden. Voor de invaliden en zieken niets anders dan die pap. ’s Middags koolsoep en om vijf uur rond de 250 g. brood. We moesten zwaar werk doen, stenen en cement dragen, barakken plaatsen enz. Het werk moest altijd snel gaan en dat ging vergezeld van slagen en stampen. We moesten werken van 6 uur ’s morgens tot 4 uur 30 ’s avonds.’s Middags een uur rust. In dat uur moesten we terug naar de barak waar we juist tijd genoeg hadden om onze soep op te eten en weer te verzamelen. We werden bewaakt door SS-mannen. In de barak door een blokoverste en een kameroverste. Op het werk door voormannen. Na het werk mochten we nooit buiten de barak. Onze kleding bestond uit oude burgervesten en –broeken die beschilderd werden op de rug met een rood kruis, rode banden op de armen en rode strepen op de broek. Ons haar was kort afgesneden met van op het
39 voorhoofd tot in de nek een drie centimeter brede streep geschoren. We droegen een nummer op de borst en op het rechterbeen. Onder het nummer werd een rood lapje bevestigd in de vorm van een driehoek waarop voor de Belgen de letter B was aangebracht. Ik had het nummer 85.539. Emiel Vanhoutte werd op 24 december 1944 gedeporteerd met een Kommando van Gross-Rosen naar Neubrandenburg. Dit kwam hem goed uit: zijn verblijf in de hel van Gross-Rosen bleef beperkt tot een kleine twee maanden; hij ontsnapte aan de dodenmars bij de evacuatie van het kamp. De evacuatie van het KZ Gross-Rosen: transport naar het KZ Dora Begin 1945 kwam van uit het oosten het Rode Leger in snel tempo aangerukt. Er zaten dan in Duitsland 700.000 mensen in de concentratiekampen. Hitler vond het noodzakelijk om bij het naderen van de Russen deze “interne vijanden van het regime” uit te schakelen; de gevangenen mochten niet levend in de handen van de vijand vallen. Er was geen sprake van de kampen in de handen te geven van de geallieerden of van het Rode Kruis. In januari 1945 beval Himmler de evacuatie van de kampen in het oosten naar het centrum van het Reich. De dodenmarsen van de KZgevangenen die plaatsvonden tussen januari en april 1945 betekenden het einde voor een kwart miljoen mensen door blootstelling aan koude, uitputting, ondervoeding en slachtingen in het wilde weg. De evacuatie werd doorgevoerd chaotisch en overhaast. Het resultaat was moordend, wat te verwachten was – en zelfs gewenst. Verzwakt en uitgemergeld, slecht gekleed en met nauwelijks enig voedsel, stapten de colonnes “dode lichamen” in dodenmarsen op naar het westen, in hartje winter. Etappes van meer 30 kilometer per dag. Wie de mars niet aan kon werd meestal afgemaakt. In dit schietfestijn toonden veel SS-bewakers zich “Hitlers gewillige beulen”. Wie per spoor werd afgevoerd, verging het niet veel beter. Tot op het einde behield het regime zijn vermogen om te doden. Het verlangen van de Führer ging gedeeltelijk in vervulling: in de eindfase van de oorlog zijn er 240.000 gevangenen omgekomen. Gross-Rosen werd in een sfeer van paniek geëvacueerd begin februari 1945. De gevangenen werden afgevoerd in open goederenwagons en in marsen te voet. Velen haalden het niet.
40 René Lambrechts zat in een konvooi van twee treinen met elk 30 open kolenwagons; 100 man per wagon waar er plaats was voor 40. Na 4 dagen en 3 nachten: aankomst in het KZ Dora. De helft van de gevangenen kwam om het leven onderweg of bij aankomst. Na een paar dagen in de wagons zagen wij er uit – ongeschoren en ongewassen – als verwilderde beesten (Emile Samyn). Dorst lijden. Rauwe getuigenissen: Ik zag een man wateren in een doos; hij liet dit vocht anderhalf uur bezinken, en dan dronk hij het op. Ik zag dat een man die vroeger doorging voor een “deftig burger”, met gulzige tong de wanden van de wagon aflikte... Kwamen in Dora toe: Marcel Vervaele: overhaast vertrek – treinreis van vijf dagen in open veewagons, zonder voedsel - aankomst in Dora met 800 doden - de overblijvenden zijn gans uitgeputte mensen. En ook: André Casier, Georges Devriese, Maurice Deblauwe. Voor sommigen onder hen zouden er nog dodenmarsen volgen naar andere kampen. Konzentrationslager Dora Het kampencomplex Mittelbau ontwikkelde zich van uit het Arbeitslager Dora dat vanaf augustus 1943 uitgebouwd werd om in bomvrije tunnels (samen 20 km lang) in het Harzgebergte de Vergeltungswaffe (de V1: de “vliegende bom”, en de V2-raket) te fabriceren. Het complex omvatte 40 Aussenlager. Het kamp had een capaciteit van 30.000 gevangenen; er werkten 22.000 man dag en nacht. In de loop van de 18 maanden dat het kamp functioneerde, kwamen er 60.000 gevangenen terecht; 20.000 stierven er ten gevolge van de bijzonder onmenselijke werk- en levensomstandigheden, en tijdens de evacuatie. De Belgen betaalden de zwaarste tol: 57% van hen zijn er gestorven; dit ligt merkelijk hoger dan het gemiddelde. Dora staat terecht bekend als “het slachthuis van het Belgisch Verzet”. Begin 1945 stroomden 6.000 zeer verzwakte gevangenen uit Auschwitz in Dora toe, half februari gevolgd door 10.000 gevangenen uit GrossRosen. De overbevolking maakte de toestand snel veel slechter. Alleen al in april 1945 stierven er 6.000 gevangenen. In Dora zaten er dan ruim 40.000 mensen waaronder 2.000 Belgen. Daaronder de 274 Belgen die van Gross-Rosen kwamen; velen van hun
41 landgenoten waren onderweg gestorven door de koude of omgebracht door de SS. Zij zouden er nog geen twee maanden blijven, maar velen hadden er al een lange gevangenschap op zitten. Dit was het geval voor de Ardooienaars, aangehouden in december 1943 en in de eerste maanden van 1944 naar Duitsland gedeporteerd. Zij kwamen in Dora terecht gedurende de verschrikkelijkste periode in de geschiedenis van dit kamp: van februari tot begin april 1945. Casier en Devriese die de hel van Gross-Rosen overleefd hadden, zouden in Dora sterven; Vervaele en Deblauwe hadden meer geluk. Van de 274 Belgen uit Gross-Rosen zijn er in Dora 168 overleden; na de bevrijding van het kamp stierven er nog 10 waaronder André Casier. De vele Poolse en Duitse criminelen hadden het daar voor het zeggen; de Feldgrauen waren alleen te zien bij de appels. De discipline was minder streng dan in Gross-Rosen; ronddwalen in het kamp kon. De tucht verslapte; de bewakers wisten dat de oorlog naar zijn einde liep, en de gevangenen – zwak en apathisch - werden aan hun lot overgelaten. De Ardooienaars in Dora en zijn Aussenlager Georges Devriese is fel vermagerd, de lippen vol kloven van de koorts. Hij heeft TBC en spuwt bloed (René Lambrechts). En later: Georges Devriese (TBC) gaat naar het Revier. Ik zie geen wanhoop op zijn gezicht, eerder berusting en geluk om de verlossende opname. Een laatste handdruk, een laatste vaarwel… Weer is een makker vertrokken naar het onbekende... Uit de administratie van het kamp is een fiche bewaard gebleven met de getikte vermeldingen: Georges Devriese, 15.8.19 Ardooie, zijn nummer B.110325 en de datum 16.3: de dag waarop hij werd opgenomen in de Häftlingskrankenbau (ziekenbarak). Aangevuld met geschreven vermeldingen: het hakenkruis, de datum 18.03.45 – de dag van zijn overlijden - en een handtekening. Er is ook een fiche Abgang durch Tod! (vertrek uit de ziekenbarak ingevolge overlijden).
42 Vermeldingen: “Todesursache: pneumonie”. En een briefje met de stempel: Zur Einäscherung übernommen” (overgemaakt voor crematie). Documenten opgemaakt met Deutsche Gründlichkeit. Marcel Vervaele: SS-leiding, bijzonder slechte behandeling; een slordig en ordeloos kamp onder verschillende soorten van volkeren. Nüxei en Wieda waren Aussenlager van Dora; de gevangenen moesten er een spoorlijn bouwen voor het transport van de in Dora gefabriceerde V-wapens naar de afvuurplaats. Op 1 maart vertrekken Marcel Vervaele en Maurice Deblauwe naar Nüxei (een klein kamp), 20 km te voet. Ingelijfd bij een SS-Baubrigade. Beulenwerk, slagen en bijna niets te eten. Ben er verbleven tot 4 april. Dan valt het werk stil; vertrek te voet naar het moederkamp Wieda (Vervaele). Op 6 april worden 1.300 gevangenen in Wieda op een trein geladen die een aantal dagen met hen rondrijdt. Verschrikkelijk. De trein bleef stilstaan te Letzlingen waar hij beschoten werd door de SS-bewakers; de gevangenen die poogden te vluchten werden neergeschoten. Op 10 april slaan de bewakers op de vlucht. De gevangenen die nog kunnen stappen, vluchten ook . Drie burgers maken jacht op de overblijvende gevangenen. Gedurende twee dagen verblijven wij in een bos. In de loop van de reis waren er veel gevangenen gestorven van honger en ziekte. Wij werden bevrijd op 13 april 1945 door de Amerikanen; wij waren nog met 10 in leven (Deblauwe). Evacuatie van Dora en bevrijding De evacuatie begon in de nacht van 4 op 5 april 1945. De dodenmarsen waren ook een manier om de gevangenen om het leven te brengen: van de 1.700 geëvacueerden van het Nebenlager Ellrich hebben er 350 het overleefd. En plots waren de SS-ers er niet meer. Het duurde nog enkele dagen voor de Amerikanen er aan kwamen. Een bijzonder moeilijke periode voor de zieken die achtergelaten waren: geen voedsel noch verzorging. Het lichaam put zijn laatste reserves uit; de geest lijkt verdoofd. Versuffing en ontaarding leiden tot waanzin. Leven op de rand van de hysterie, waarin de mensen wolven worden voor elkaar. In de strijd om te overleven gaat alle menselijke waardigheid verloren. Aanwijzingen van kannibalisme. De Amerikanen arriveerden in het kamp Dora op 11 april 1945; zij moesten er in de dagen daarna 2.100 lijken begraven, hetzij de doden
43 die zij er aantroffen en de gevangenen die er in de volgende dagen zouden overlijden. Dora lag nog een tijd in de frontlijn; de aanvoer van voedsel en geneesmiddelen was onvoldoende. Het Amerikaans leger was er niet op voorbereid hier reddend op te treden. Het soldatenvoedsel (zoals corned beef) was zeer gevaarlijk voor de dysenterielijders; het maakte hun toestand alleen maar slechter. André Casier: toen de Amerikanen in Dora aankwamen waren daar nog 1.100 zieke en uitgemergelde gevangenen. Er waren 130 Belgen bij waaronder André Casier. Bij de bevrijding van het kamp waren Belgische militairen betrokken die deel uitmaakten van het VIIe Corps US Army. Zij getuigden over de toestanden die zij er aantroffen: Skeletachtige wezens, bedekt met gestreepte vodden, slepen zich voort om een beetje voedsel af te smeken, als zij dat al kunnen; honderden wrakken van mensen waarvan sommigen aan het sterven waren. Zij werden overgebracht naar gelegenheidsziekenhuizen. Sommigen zouden nog sterven, waaronder André Casier: hij overleed op 16 april 1945, vijf dagen na de bevrijding van het kamp. Hij kreeg een bekend graf. Straflager Laband: de dodenmars naar Buchenwald Evacuatie op 22 januari 1945; 446 man abmarschiert. Dodenmars van 140 km te voet naar Buchenwald in het putje van de winter. Aankomst in Buchenwald op 5 februari 1945. Raymond Dierckens: Toen het Russisch leger naderde, hebben de Duitsers, om overrompeling door de Russen te vermijden ons op 22 januari 1945 in de avond verzameld en opgedreven. Op de eerste avond bevonden wij ons onder bewaking te Lindenhain op een hoeve; wij moesten er overnachten in een schuur. De volgende morgen zouden wij verdergedreven worden. Maar in plaats van te voorschijn te komen, hield ik mij verborgen onder het stro, samen met medegevangene Decoster uit Beveren. De bewakers dwongen de gevangenen de schuur te verlaten; zij schoten salvo’s af in het stro. Gelukkig werden wij niet getroffen. De Duitsers ontdekten met hun zaklampen de gevangenen die zich verstopten op de hanenbalken. Enkelen werden als mussen neergehaald; anderen lieten zich vallen en liepen vlug naar buiten. Sommigen bleven achter, en enkelen onder hen zijn zoals Dierckens behouden thuisgekomen.
44 Dierckens: Decoster en ik bleven daar nog drie dagen verborgen. De hoeve was verlaten; de bewoners waren op de vlucht geslagen voor de Russen. Op 25 januari 1945 werden wij door de Russen bevrijd. Eerst koesterden zij argwaan, doch na korte tijd werden wij vrienden en wij kregen van hun voedsel. Wij bleven dan nog een tijdje op dezelfde plaats, en dan vatten wij de terugreis aan naar huis. Lucien Van Moerbeke stapte mee op in de dodenmars. Van de 446 gevangenen die uit Laband geëvacueerd werden, kwamen er op 5 februari 1945 285 in Buchenwald terecht; 161 lotgenoten waren onderweg gevlucht of vonden de dood: uitgehongerd of doodgevroren of von Gestapobeamten erschossen. Van Moerbeke werd er bevrijd in de ziekenbarak– op stervensna dood - door de Amerikanen op 11 april 1945. Emiel Vanhoutte, Simon Desplentere en Gustaaf Vanhoutte Emiel Vanhoutte: Vanuit Gross-Rosen werd ik op 23 december 1944 naar Neubrandenburg gezonden om er te werken in een fabriek. Neubrandenburg: Aussenkommando van het Hauptlager Ravensbrück. Ravensbrück was een kamp voor vrouwen; 153.000 hebben er vastgezeten, 28.000 zijn er gestorven. Vanaf april 1943 werden vrouwelijke gevangenen voor dwangarbeid gedeporteerd naar de Mechanische Werkstätten te Neubrandenburg. In januari 1945 werden 200 mannelijke KZ-gevangenen in de fabriek opgesloten. Emiel Vanhoutte was daar bij. We waren daar met 150 man. Onze kledij uit Gross-Rosen mochten we behouden.’s Morgens om 5 u opstaan, om 6 u aan het werk, dat bestond gedurende de eerste twee maanden in het in orde brengen van de fabriek, het plaatsen van draaibanken, boormachines etc. De hoofdbewaking werd verzekerd door SS-mannen. In de fabriek werden we bewaakt door een blokoverste en voormannen. De arbeid bestond in het vervaardigen van onderdelen van vliegtuigmotoren. Na het werk mochten we wandelen rond het gebouw waarin we werkten; dit was afgesloten van de andere gebouwen door prikkeldraad. We sliepen in de fabriek. Voeding: om 9 u een tas koffie – om 12 u een liter soep – ’s avonds een stuk brood met koffie en een stukje worst of boter. Wanneer de machines in werking kwamen moesten we in ploeg werken, de ene week in de dag, de andere week in de nacht. De arbeidsuren liepen van 6 u. ’s morgens tot 6 u. ’s avonds, en van 6 u. ’s avonds tot 6 u. ’s morgens. Mijn nummer was 12.796.
45 Vanhoutte werd bevrijd door de Russen op te Waren-Müritz op 1 mei 1945: ik was vrij van handel en wandel, maar werd toch soms gecontroleerd door de Russen; na een paar weken overgedragen aan de Amerikanen; op 28 mei per vliegtuig naar België. Simon Desplentere werd kort na zijn aanhouding op 6 april 1944 overgebracht naar het Straflager Hennigsdorf (Aussenkommando van het Hauptlager Sachsenhausen) in de omgeving van Berlijn. Samen met vijftig gevangenen die met hem aangehouden werden, moest hij er werken in de wapenfabriek Stahlwerke Flick. In de fabriek werkte ik in de afdeling onder militaire controle; ik moest 12 u per dag werken, ook op zondag; het was lastig werk, ik genoot helemaal geen vrijheid. Op 22 april 1945 bevrijd door de Russen die hem bleven “bewaken”. Dit was de gewone manier van doen van de Russische “bevrijders”; ook andere Ardooienaars maakten dit mee. Gustaaf Vanhoutte: op 23 maart 1944 wordt hij op transport gezet naar Duitsland, op grond van een nieuwe maatregel: gevangenen met een straf langer dan negen maanden moesten naar Duitsland. Hij komt er terecht in gevangenissen in Aken, Keulen en Hagen. Op 12 mei 1944 belandt hij in een Zwangsarbeiterlager in Windelsbleiche Bielefeld (Nordrhein-Westfalen). Hij wordt er tewerkgesteld in het bedrijf Metallwerk, samen met 80 medegevangenen. Bevrijd door de Amerikanen op 3 april 1945. De Bevrijding en de na-oorlog Bevrijdingsdag 8 september 1944: E.H. Parmentier schrijft: Er kwam geen einde aan de tanks, de jeeps, de vrachtwagens. Wat een leger! Nu begrepen we waarom we vier jaar lang hadden moeten wachten. Als bij tussenpozen de legerlijn brak, schoven reeds doffe geruchten rond om hen die enigszins verdacht bleken, lastig te vallen. Zeker was die uiting te begrijpen; vier lange jaren vrees, leed en gebrek, geen vrijheid, geen veiligheid. Spijtig evenwel dat al deze ijver niet getuigde van zuiver vaderlandse gevoelens. Goddank, die miserie bleef beperkt, schade was er weinig. Hoe jammer dat het hoofd van onze eigen Witte Brigade in Duitsland zuchtte... wij hadden orde en tucht gekend. Enkele aanhoudingen werden verricht, spijtig genoeg soms door ongure elementen. O.L.Vrouw dank, schenk ons nog spoedig de volledige vrede en de terugkomst van onze dierbaren uit den vreemde.
46 E.H. Parmentier maakt geen gewag van zijn moedige houding toen hij op de dorpel van een belaagd huis een agressieve groep tegen trachtte te houden. Het lot van de weggevoerden in de kampen: niemand kon zich daar iets bij voorstellen. Op de bevrijdingsdag stond Jozef Devriese als straatzanger op een verhoogje gelegenheidsliedjes te zingen: “En de verraders, ja die laffe daders, moeten er aan, om met den Duits te staan”. Hij wist niet dat voor zijn broer Georges het ergste nog moest komen. Dat er “in het oosten” uitroeiingskampen bestonden: dat sijpelde slechts langzaam door. De bevrijding van Auschwitz (27 januari 1945) en andere kampen in Polen door het Rode Leger bracht dit aan het licht, maar het maakte in het westen betrekkelijk weinig ophef. Dit veranderde toen de Britse en Amerikaanse legers vanaf maart 1945 de kampen in Duitsland zelf ontdekten, en er geconfronteerd werden met de gruwel van het KZ-systeem. De familieleden van de weggevoerden hadden nooit nieuws ontvangen; zij wisten alleen dat zij naar Duitsland werden overgebracht met onbekende bestemming. Mevr. Bultinck vroeg op 25 november 1944 aan de overheidsinstanties of er nieuws was van haar man; zij vermoedde dat hij in een kamp zit in het Zwarte Woud. In feite was hij een week voordien overleden, maar dat tragisch nieuws komt pas tien maanden later. Zojuist vernam ik het nieuws uit de radio dat we mochten het adres opsturen van onze duurbare gevangenen waartoe ook mijn man behoort. Ik weet niet geachte Heren of ik niet al te lastig ben…Hoe verheugd en dankbaar zou ik U zijn als er maar een weinig nieuws zou komen van mijn lieven man (Alice Louage, echtgenote van Maurice Deblauwe, in een brief van 29 september 1944; voor haar man moet de zwaarste periode – de kampen van Gross-Rosen en Dora - dan nog aanbreken). Na zijn verblijf in Brugge was ik zijn spoor kwijt; ik ben nog naar Brussel en Gent geweest maar daar was hij niet, tot ik vier maanden geleden vernam van het krijgsgerecht in Brugge dat mijn man weggestoken was naar Duitsland met honderden voor zulke zaken zonder veroordeeld te worden, maar waar in Duitsland, dat weet ik niet daar ik nooit van mijn man nieuws ontvangen heb. Maria Casier: Ik waag het mij tot U te wenden om zo mogelijk een paar inlichtingen te bekomen over mijn broeder André... hij zou zich nu bevinden in een concentratiekamp in de omgeving van Weimar (brief van 1 oktober 1944).
47 Het tragisch nieuws van het overlijden in Duitsland van vier weggevoerden sijpelde maar langzaam door. Het Belgisch Commissariaat voor de Repatriëring en het Rode Kruis speelden hierbij een rol. André Casier: 13 juli 1945: Bericht van overlijden via het Rode Kruis: overleden ten gevolge van uitputting. Silvère Vande Moortele Maurice Vande Moortele, broer van Silvère, schrijft op 12 juni 1945 naar het Commissariaat voor de Repatriëring: Tijdens de laatavonduitzending van 10 juni op de NIR radio Dienst der Gedeporteerden werd naar het schijnt volgend adres afgeroepen: Bergmolenstraat te Ardooie. De naam is jammer genoeg ontsnapt. Op bedoeld adres is mijn broer Silvère afwezig, politiek gedeporteerde, waarvan we sedert maanden zonder nieuws zijn. Ware het mogelijk mij daarover in te lichten. Er volgt een brief van het Commissariaat (25 juli 1945) aan de voorzitter van het Rode Kruis te Ardooie: Vande Moortele Silvère is overleden in het kamp van Gross-Rosen op 27 november 1944. Lucien Bultinck: overlijden medegedeeld door het Rode Kruis Ardooie op 13 september 1945. Georges Devriese: kennisgeving van de Procureur des Konings te Brugge op 19 februari 1946: Georges Devriese is overleden te Dora-Nordhausen rond 15 februari 1945 ( juiste datum: 18 maart 1945). Zijn meisje is hem trouw gebleven. De blijde terugkeer Na hun bevrijding zat onmiddellijk naar huis terugkeren er niet meteen in. Het ging om tienduizenden mensen – politieke gevangenen en ook arbeiders, al of niet verplicht in Duitsland tewerkgesteld; sommigen waren er slecht aan toe en moesten eerst aansterken. Maurice Deblauwe kan een briefje meegeven met iemand die vroeger mag vertrekken. Een warme kus van zoveel maanden dat we elkander niet gezien hebben. Den dag van mijn thuiskomst, dat zal den schoonsten dag zijn van ons leven, nietwaar Liske. De terugkerenden werden opgevangen door het Repatriëringscentrum en door het Rode Kruis te Luik; geneeskundig onderzoek dat hun zwakke toestand met vele kwalen vaststelde en de vele ziekten registreerde waaraan zij reeds geleden hadden. Sommigen hadden last van een abnormale gewichtstoename door waterzucht: het lichaam verwerkte slecht het overvloedig voedsel (het refeeding syndrome).
48 Raymond Dierckens: Ik keerde naar Ardooie terug over Moscou naar Odessa aan de Zwarte Zee; langs de Dardanellen vaarden wij naar Marseille, en vandaar naar huis, waar ik aankwam op 27 april 1945. “De witten van Dierckens” had nog zijn gevangenisplunje bij. De buren komen toegelopen; op de drempel van zijn huis steekt Raymond zijn dochtertje Lucrèce in de lucht dat snoept van de chocolade: een onbekende lekkernij die papa mee heeft gebracht. Lucien Van Moerbeke: gerepatrieerd op 7 mei 1945. Maurice Deblauwe: terug thuis op 10 mei 1945. Wordt samen met zijn echtgenote in een grote stoet per koets in zijn dorp Dadizele rondgereden. Daarna opgenomen in een ziekenhuis te Brugge. Marcel Vervaele: Repatriëring naar België, aankomst te Luik op 8 mei; opgevangen door het Rode Kruis. Volgens het Medical Clearance Certificate weegt hij nog 35 kilo: hij is 40 kilo vermagerd; heeft in Duitsland difterie opgelopen en andere kwalen, en heeft nog bepaalde letsels. “Terugreis naar moeder, vader, broers en zusters”: aldus Marcel in zijn beknopt relaas dat hij heeft opgemaakt vooraleer hij thuis kwam. Hij wist nog niet dat in het anderhalf jaar sedert zijn aanhouding én zijn vader én zijn moeder én zijn broer Gentiel overleden waren. Emelie Deschrijvere, de echtgenote van Jules, was haar man spoedig in de dood gevolgd: zij overleed op 5 juli 1944. En de oudste zoon bezweek aan een hartaderbreuk op 25 oktober 1944. Het gezin was dan nog altijd zonder nieuws van zoon Marcel, aangehouden op 10 december 1943 en sindsdien Nacht und Nebel-gevangene, op zijn tocht door de Duitse gevangenissen en concentratiekampen. De oudste dochter Maria Vervaele zette zich in voor haar twee jongste broers Roger en Daniël. Marcel komt thuis op 11 mei 1945 – in een leeg huis. Hij lijdt aan een slepende longziekte en is volledig werkonbekwaam. Hij sterft te Beveren op 30 augustus 1950; hij laat een weduwe na en twee zoontjes. De zoon van een man die met hem gevangen zat, gaat er op het kerkhof zijn graf kuisen. De Vervaeles: het verhaal van de gruwel die oorlog heet.
49
50 Gustaaf Vanhoutte: gerepatrieerd op 12 mei 1945. Zijn gezondheidstoestand is zorgwekkend. En er is ook de strijd om het bestaan. Hij overlijdt op de leeftijd van 63 jaar. Emiel Vanhoutte: terug thuis op 28 mei 1945. Zijn huis is feestelijk versierd. Op de stoep midden de buren worden er kiekjes genomen van Emiel met echtgenote Georgette en zijn dochtertje Gerda, 17 maanden oud, dat hij voor de eerste keer te zien krijgt: het was geboren enkele weken na zijn aanhouding. Ook vader Gustaaf is er bij; hij was een paar weken vroeger uit Duitsland teruggekeerd. Emiel overlijdt op de leeftijd van 58 jaar. Simon Desplentere: op 3 juni weer helemaal vrij; gerepatrieerd via Luik en weer thuis op 5 juni 1945. Hij bleef 14 maanden weg en woog bij zijn terugkeer nog 38 kg.
Raymond Dierckens
51
Maurice Deblauwe
Marcel Vervaele
52
Gustaaf (links) en Emiel (midden) Vanhoutte
Simon Desplentere en gezin
Emiel Vanhoutte en gezin
53 Het stoffelijk overschot van Valère Glas en van André Casier, die beiden een bekend graf hadden, werd later overgebracht naar Ardooie en er bijgezet op het kerkhof. De nood dient verholpen De erkenning als Politieke Gevangene liet op zich wachten evenals de betaling van de pensioenen en de vergoedingen waar de begunstigden recht op hadden. Zo duurde het voor Gustaaf Vanhoutte ruim drie jaar vooraleer er een beslissing genomen werd inzake de vergoedingen die hem zouden worden toegekend. Slager Maurice Van Landuyt, secretaris van de Nationale Strijdersbond Afdeling Ardooie, komt tussen in Brussel: De tijd is lastig en de nood dient hier verholpen. X schreef in februari 1947: Zou ik een voorschot op mijn gevangenisgeld kunnen krijgen daar ik nog niet kan werken. Ik zou gaarne een stoffenwinkel openen, en op mijn eigen kan ik niet, want ik bezit de middelen niet. Als het kan zijn, dan zou ik kunnen leven. De administratie antwoordde: Hoewel het statuut der Politieke Gevangenen verschenen is, werd er nog geen enkele maatregel te dien opzichte genomen. Wij verzoeken u dus nog enige tijd geduld te hebben. De last van het verleden Les concentrationnaires sont séparés des autres par une expérience impossible à transmettre. David Rousset, L’Univers Concentrationnaire. Vertellen over “de kampen”: het is onbegonnen werk. De aanhoudingen en wat er op volgde lieten littekens na. Verdeeldheid onder de families. De Aanvaardingscommissie voor de erkenning als politieke gevangene stelde: Na de aanhoudingen werd er gepraat over de verantwoordelijke ervan, zodat er in het dorp twee kampen ontstonden. Sommigen die het overleefden keerden de rug naar hun oorlogsverleden. Zoals Emiel Vanhoutte: hij sprak er niet over; zijn decoraties stopte hij diep in een lade. Hij en anderen wilden de gruwel vergeten en de draad van het gewone leven weer opnemen. Op de bidprentjes van sommige teruggekeerden wordt geen gewag gemaakt van hun gevangenschap in Duitsland.
54 Er waren er die het moeilijk hadden om hun leven van vroeger weer op te pakken. Niet allen slaagden daarin. De hulp ontbrak die hun gekwelde geest nodig had om de duivels uit hun kampverleden te bezweren. Er was de jarenlange frustrerende strijd met de administratie om de vergoedingen te krijgen waar zij recht op hadden. De strijd van mensen die niet lang school hadden gelopen en niet altijd terdege werden bijgestaan. De vraag bleef schrijnen: “Wat is de zin geweest van ons lijden, en het lijden van onze echtgenotes, kinderen en ouders?” De vrouwen die het maandenlang alleen hadden moeten rooien om hun gezin in leven te houden, zullen wellicht met gemengde gevoelens terug hebben gedacht aan de miserie die de politieke inzet van hun man over hen en hun gezin uit had gestort. Het verblijf in de Duitse gevangenissen en concentratiekampen eiste zijn tol. De meeste teruggekeerden werden niet echt oud. Wat de politieke gevangenen geleden hebben, is zeventig jaar later in de vergeethoek geraakt. “Wit, zwart en veel grijs” zouden in Ardooie in vrede en welstand met elkaar verder leven. Mensen hebben met hun leven betaald voor (bescheiden) daden van verzet. Zij wisten niet (niemand wist) welk lot de politieke gevangenen te wachten stond in België vanaf hun aanhouding, en in Duitsland, het land van “Hitlers gewillige beulen”. Verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden (Remco Campert). De Duitsers hebben in België 44.000 mensen om politieke redenen gevangen genomen; 14.000 zijn er niet naar huis teruggekeerd waaronder vijf Ardooienaars. Dat zij rusten in vrede. Voor mijn Vader en zijn lotgenoten, om hen te eren. Daniël Glas, zomer 2013.
55 Met dank aan de familieleden van de Politieke Gevangenen: Mauricette Deblauwe Caroline Declerck (dochter van Maria Casier) Paul Desplentere Jozef Devriese (+) Bertha Dierckens-Mattan (+) en haar dochters Lucrèce en Christine Godfried Vande Moortele Roland Vanhoutte Daniël (sr.), Jef en Daniël (jr.) Vervaele. En met dank aan Robrecht Vanhaezebrouck Lucien Van Acker Mevr. Ellen Van Cauwenberghe, Dienst voor de Oorlogsslachtoffers. Geraadpleegd en geciteerde boeken: Degrijse Lucien, Oorlog 1914-1918 1940-1945, privé-uitgave 1971 B. D’hainaut & Ch. Somerhausen, Dora 1943-1945, EPO 1992 Daniel J. Goldhagen, Hitlers gewillige beulen, Standaard Uitgeverij 1996 Ian Kershaw, Tot de laatste man Duitsland 1944-1945, Spectrum 2011 René Lambrechts, Wij Muselmänner Een verhaal over de kampen, EPO 2005 Modest Maertens, De stille strijd van burgemeester Eugeen Callewaert, 1995 E.H. Gilbert Parmentier, Oorlogskroniek Ardooie 1940-1945, niet uitgegeven Emile Samyn, Mijn naam was een nummer, Hochepied Izegem 1982 José Vanbossele, Kortrijk tijdens de tweede wereldoorlog Kroniek van het dagboek van dr. R. Mattelaer, Groeninghe 1988 Guy Van Poucke, Niet Langer Geheim Geheim Leger Kustgebied en N-WVl., J. Verbeke 1987 Jan Velaers & Herman Van Goethem, Leopold III De koning, het land, de oorlog, Lannoo 2001 Gabriël Verbeke, Roeselare ’40-’44 Verzet, bezetting en bevrijding, Standaard 1992 Urbain Verfaillie, Mützen ab, Redactie Robrecht Vanhaezebrouck, Izegem 2008