Academiejaar 2014 - 2015 Tweedesemesterexamenperiode
De Ervaring van Koppels bij een Medicamenteuze Abortus: Een Interviewstudie
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in de Psychologie, afstudeerrichting Klinische Psychologie Promotor: Prof. Dr. Ann Buysse
01001508 Delens Elke
Woord vooraf
De masterproef vormt de kroon op het werk van een vijf jaar durende opleiding tot master in de klinische psychologie. Deze scriptie was echter nooit tot stand gekomen zonder de medewerking en steun van een aantal personen. Graag richt ik mij in dit dankwoord expliciet aan hen. Vooreerst gaat mijn dank uit naar de koppels die bereid waren om hun persoonlijke verhalen met mij te delen. Hartelijk dank voor jullie tijd, openhartigheid en eerlijkheid; zonder jullie was dit onderzoek niet mogelijk geweest. Aansluitend wens ik ook gynaecoloog Sven Todts en zijn hele team te bedanken voor de hulp bij het rekruteren van de participanten en de handige tips in verband met de dataverzameling. Graag richt ik een extra woordje van dank aan mijn ouders, die steeds oprecht geïnteresseerd waren in deze masterproef alsook in mijn studies in het algemeen. Bedankt voor de immense betrokkenheid, de oneindige steun en het blijvende vertrouwen in mijn capaciteiten. Een speciaal woordje van dank gaat ook naar mijn lieve vriend Kjell. Bedankt voor het geduld en de bemoedigende woorden wanneer mijn inspiratie ver te zoeken was. Graag wil ik ook mijn vriendin Nicky bedanken voor het delen van lief en leed op deze hobbelige weg naar een afgewerkte masterproef. Veel dank gaat uit naar professor Ann Buysse voor het op zich nemen van het promotorschap van deze scriptie. Tot slot wens ik ook mijn begeleidster, Joke Vandamme, te bedanken voor het beantwoorden van mijn dringende vragen, de ondersteuning en constructieve feedback. Bedankt om me te laten delen in je kennis en daarmee deze masterproef te maken tot hoe hij er nu uitziet. Bedankt!
I
Abstract
Het onderzoeksdomein omtrent abortus is groot. Nadat vrouwen hier jarenlang over werden bevraagd, wordt de aandacht recent ook meer gericht op de man aan haar zijde. Wat tot vandaag echter volledig aan de onderzoeksfocus ontsnapte, is het verzamelen en analyseren van gekoppelde data betreffende de beleving van een zwangerschapsbeëindiging. In een eerste poging om deze lacune op te vullen, richt deze masterproef zich op de beleving van een medicamenteus abortusproces. Deze procedure vormt een veilig en doeltreffend alternatief voor de zuigcurettage maar laat meer ruimte voor de mannelijke partner, gezien de lange wachtperiode in het abortuscentrum die eraan verbonden is. In deze studie werden vijf koppels bevraagd via een semigestructureerd diepte-interview, waarna de resultaten werden geanalyseerd via een interpretatieve fenomenologische analyse. Dit gebeurde eerst op individueel niveau voor de manneninterviews, waarna ook een koppelanalyse werd uitgevoerd om de nuances en overlap in de verhalen van beide partners te achterhalen. De resultaten van de mannenanalyse demonstreren dat zij zichzelf allen aan de zijlijn positioneren; een onwennige positie die gepaard gaat met een zoektocht naar gepaste copingsmechanismen. Op koppelniveau komen acht thema’s naar voor, gaande van het dubbele statuut van de mannelijke aanwezigheid tot het ervaren van een fysiek en existentieel verschil tussen beide partners. Concluderend worden enkele adviezen geformuleerd voor professionele hulpverleners in deze context. Deze omvatten aanbevelingen voor de fysieke inrichting van abortuscentra, benadrukken de nood aan correcte en volledige adviesverlening en wijzen op het belang van aandacht voor de beide partners en het tempo waarmee ze het abortusproces doorlopen.
II
Inhoudstafel
Woord vooraf .......................................................................................................................I Abstract .............................................................................................................................. II Algemene context ............................................................................................................... 1 De Belgische abortuswet .......................................................................................................... 1 Cijfers ....................................................................................................................................... 1 De beleving van een zwangerschapsbeëindiging ................................................................... 2 Een beslissing nemen over een onbedoelde zwangerschap..................................................... 2 Emoties die gepaard gaan met de keuze voor abortus ............................................................ 4 Ervaringen na het uitvoeren van de abortus ............................................................................ 5 De rol van de partner ............................................................................................................... 7 Abortusmethoden ............................................................................................................... 8 Medicamenteuze abortus .................................................................................................. 10 Effectiviteit en werkzaamheid ................................................................................................ 10 Emotioneel welbevinden........................................................................................................ 11 Tevredenheid achteraf ........................................................................................................... 12 Aanzet onderzoek .............................................................................................................. 15 Probleemstelling .................................................................................................................... 15 Onderzoeksvragen ................................................................................................................. 16 Methode ........................................................................................................................... 17 Deelnemers ............................................................................................................................ 17 Procedure ............................................................................................................................... 18 Materiaal en metingen. ......................................................................................................19 Kwalitatieve data-analyse ...................................................................................................... 22 Dyadische analyse. .............................................................................................................23 Validiteit en betrouwbaarheid. ..........................................................................................24 Resultaten ......................................................................................................................... 25 Resultaten subgroep Mannen ................................................................................................ 25 Abortuscentrum als zone van (dis)comfort. .......................................................................25 Ongemakkelijke maar gewenste positie aan de zijlijn. .......................................................27 Zoektocht naar geschikte copingsmechanismen bij het wachten op de expulsie. .............30
III
Fysieke procedure als bevestiging van de (keuze voor) abortus. .......................................32 Resultaten koppels ................................................................................................................. 33 Gedeelde aversie t.a.v. de zuigcurettage. ..........................................................................34 De zoektocht naar een compromis in het omgaan met pijn, stress en spanning. ..............34 Aanwezigheid van de man als noodzaak en normaliteit binnen de relatie. .......................36 Dubbele functie van de mannelijke aanwezigheid: noodzakelijke steunfiguur vs. opnemen van verantwoordelijkheid...................................................................................................37 De eerste pil als verificatie van de gezamenlijke beslissing tot abortus. ............................38 Gedeeld gevoel van ‘verzorgd worden’. .............................................................................39 Het ervaren van een fysiek en existentieel verschil............................................................40 Zoeken naar een balans in de toegelaten emoties van beide partners. .............................41 Discussie ........................................................................................................................... 42 Bespreking resultaten ............................................................................................................ 42 Hoe beleven mannelijke partners het proces van een medicamenteuze abortus? ............43 Wat is de overlap en nuance in de betekenis die beide partners verlenen aan een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging? ..................................................................47 Klinische implicaties ............................................................................................................... 52 Beperkingen en sterktes van dit onderzoek ........................................................................... 54 Algemene conclusie ............................................................................................................... 57 Referenties........................................................................................................................ 58 Bijlage 1 ............................................................................................................................ 64 Begeleidende brief aan participanten .................................................................................... 64 Bijlage 2 ............................................................................................................................ 66 Geïnformeerde toestemming ................................................................................................. 66
IV
Algemene context
De Belgische abortuswet Sinds 3 april 1990 is abortus in de eerste twaalf weken van de zwangerschap niet langer strafbaar in België (Art. 350, Titel VII, Boek II, SW). Hiervoor moet echter aan enkele voorwaarden worden voldaan (Art. 348-353, Titel VII, Boek II, SW). De vrouw moet verklaren zich in een noodsituatie te bevinden op het moment dat ze kiest voor abortus. De wet voorziet geen verdere invulling van dit begrip. De vrouw zelf is de enige die de beslissing kan nemen, ook wanneer zij minderjarig is. Bovendien is deze keuze volledig anoniem. Zowel de eerste consultatie als de eigenlijke ingreep moeten worden uitgevoerd in een inrichting voor gezondheidszorg, dit wil zeggen in een abortuscentrum of een ziekenhuis dat abortushulpverlening aanbiedt. Hierbij moeten een voorlichtingsdienst en een multidisciplinair team aanwezig zijn. Zij staan in voor de begeleiding van de vrouw, alsook voor de inlichting over alle wetten en decreten waarop zij beroep kan doen om haar noodsituatie op te lossen. De wet voorziet een verplichte wachttijd van zes dagen tussen de eerste consultatie in het centrum en de abortus in datzelfde centrum. Abortus na twaalf weken zwangerschap kan in België enkel wanneer het voltooien van de zwangerschap ernstig gevaar inhoudt voor het leven van de vrouw, of wanneer blijkt dat het kind dat geboren moet worden, zal lijden aan een ongeneeslijk kwaal gezien de huidige stand van de wetenschap (Art. 348-353, Titel VII, Boek II, SW).
Cijfers Volgens gegevens van de Nationale Evaluatiecommissie kozen in 2009 in totaal 18870 vrouwen in België voor abortus en dit cijfer stijgt nog tot 19421 wanneer alle vrouwen die in België wonen en kozen voor zwangerschapsbeëindiging (al dan niet in België) in rekening worden gebracht (Sensoa, 2011). De commissie komt op basis van deze cijfers tot het besluit dat er een stijging is in het aantal zwangerschapsbeëindigingen van 44.1% tegenover 1993. Op kortere termijn is er een stijging van 3.8% tegenover 2006-2007. Naast een werkelijke stijging kan het ook gaan om een recente betere registratie van abortus, waardoor de dark number (het aantal niet-geregistreerde ingrepen) steeds kleiner wordt (Sensoa, 2011). Echter, de resultaten die naar voor komen uit de studie van Vandamme, Buysse en T’Sjoen (2013), tonen een toename
1
in het aantal zwangerschapsbeëindigingen die in lijn ligt met het stijgend aantal abortussen dat wordt vastgesteld in de Vlaamse abortuscentra. Hierbij wordt echter geen significant verschil gevonden in het aantal afgebroken zwangerschappen wanneer de periode tussen 1970 en 1989 vergeleken wordt met deze tussen 1990 en 2011. De komst van de abortuswet heeft dus niets veranderd aan het aantal ongewenste zwangerschappen dat wordt beëindigd. Hiermee wordt aangetoond dat er waarschijnlijk wel een reële stijging is geweest maar dat deze er al voor 1990 was. De baas-in-eigen-buik idee zou dus al aanwezig geweest zijn voor het ontstaan van de wet. Daarnaast haalt Van Crombrugge (2003) aan dat vrouwen steeds minder drempels ervaren gezien de wettelijke omkadering, de verbeterde toegankelijkheid en de terugbetaling van de ingreep door het RIZIV (zoals geciteerd in Sensoa, 2011, p. 3). Tot slot vond Elchardus (2000) dat de Belgische bevolking geleidelijk een meer tolerante houding heeft aangenomen ten aanzien van zwangerschapsbeëindiging (zoals geciteerd in Sensoa, 2011, p. 3).
De beleving van een zwangerschapsbeëindiging
Een beslissing nemen over een onbedoelde zwangerschap Ondanks het bestaan van verscheidene anticonceptiemiddelen, raken jaarlijks vele vrouwen ongewenst of ongepland zwanger. Een recente populatiestudie toont aan dat tussen 2000 en 2011 een vierde van de zwangerschappen in Vlaanderen ongepland was en een vijfde aanvankelijk ongewenst (Vandamme et al., 2013). Dan dient een beslissing te worden genomen: de zwangerschap behouden of deze laten afbreken. Vrouwen geven vaak aan dat de keuze voor abortus zwaar is omdat niet enkel wordt gedacht aan de foetus maar ook omdat het opnemen van de verantwoordelijkheid voor zowel zichzelf als de ongeboren baby en de teleurstelling in zichzelf een rol spelen, net als de invloeden van belangrijke anderen, waaronder vooral de partner en de ouders van de vrouw (Kirkman, Rowe, Hardiman, & Rosenthal, 2011). Vaak wordt gekozen voor abortus omdat de zwangerschap niet gepland is of op een ongepast moment komt, bijvoorbeeld wanneer er twijfels zijn over de relatie of als de financiële toestand niet ideaal is voor de geboorte van een kind (Makenzius, Tydén, Darj, & Larsson, 2013). Dezelfde bevindingen komen ook in een studie van Biggs, Gould & Foster (2013) naar voor als
2
frequentst gebruikte argumenten van vrouwen die kiezen voor abortus. Ook bekommernis om de toekomst blijkt belangrijk te zijn: vrouwen vrezen voor hun verdere opleiding of job en deze bezorgdheid draagt bij tot de keuze voor zwangerschapsbeëindiging (Broen, Moum, Bödtker, & Ekeberg, 2005). Tot slot ontdekken Biggs et al. (2013) nog zeven andere argumenten die op regelmatige basis terugkeren in de verhalen van vrouwen die opteerden voor abortus: ze voelen de nood te focussen op hun andere kinderen, voelen zich emotioneel of mentaal niet klaar om moeder te worden, hebben gezondheidsproblemen, wensen een beter leven voor de baby dan ze zelf kunnen geven, achten zichzelf niet volwassen of onafhankelijk genoeg, worden beïnvloed door vrienden en/of familie en ze willen geen kinderen. Anderzijds werden ook motieven bij mannen bevraagd. Kero, Lalos, Högberg en Jacobsson (1999) geven aan dat het grootste deel van de mannen in hun studie liever geen kind wilt omdat ze vinden dat het niet het juiste moment is of omdat het gezin naar hun mening reeds compleet is; anderen zijn onzeker over de relatie met hun zwangere vriendin of echtgenote, hebben socio-economische motieven, voelen zich te jong of hebben geen tijd voor een (extra) kind. Deze studie vindt een trend naargelang de leeftijd van de man: hoe ouder, hoe minder argumenten met betrekking tot socioeconomische factoren en de relatie op zich. Wel komt dan meer naar voor dat de combinatie tussen de job en het kind dat op komst is, niet voor de hand ligt. Een zwangerschap laten beëindigen is een beslissing waarop belangrijke anderen voor de vrouw in kwestie een grote impact kunnen hebben. Het is niet moeilijk te veronderstellen dat de mannelijke partner ook aandeel heeft in de keuze om geen kind te krijgen. Zo vonden Broen et al. (2005) dat het feit dat de partner momenteel liever geen kind wilt, een bekend argument is voor abortus. Hieruit blijkt dat de wens van de partner soms voldoende kan zijn om de zwangerschap te laten beëindigen. Toch dient dit genuanceerd te worden; koppels beslissen niet steeds samen over een ongeplande zwangerschap. Ongeveer de helft van de zwangere vrouwen vraagt advies aan hun partner en in slechts 40,3% van deze gevallen heeft diens mening ook effectief een invloed op de uiteindelijke beslissing (Virgo et al., 1999). Wanneer een vrouw tegen de wens van haar partner beslist om de zwangerschap te laten beëindigen, kan dit voor hem zeer confronterend zijn; het besef dat hij nog weinig grip heeft op deze beslissing alsook een eventueel identiteitsconflict omwille van een reeds bestaand vaderimago, kunnen de relatie bemoeilijken (Naziri, 2007). Deze bevindingen suggereren dat partners niet steeds dezelfde visie hebben omtrent de zwangerschap en het eventuele afbreken ervan. Een belangrijk aandachtspunt voor hulpverleners binnen deze setting kan er dan ook uit bestaan om de man
3
binnen het koppel niet te vergeten en ook zijn noden aan bod te laten komen binnen het aankomende proces. Het is vaak niet mogelijk om de reden voor een abortus toe te schrijven aan één enkele factor, gezien de argumenten vaak complex en onderling gecorreleerd zijn en bovendien aansluiten bij de specifieke levensomstandigheden van de vrouw of het koppel (Biggs et al., 2013). Veelal gaat het om een mengeling van emoties, socio-economische status, al dan niet bewuste beïnvloeding van significante anderen, rationele denkpatronen zoals de onmogelijkheid om de geboorte van een kind te combineren met een opleiding of job en psychische factoren zoals stress, vermoeidheid en onzekerheid omtrent de relatie.
Emoties die gepaard gaan met de keuze voor abortus Het beëindigen van een zwangerschap is een proces dat niet iedereen op dezelfde manier verwerkt en dat zijn aanvang kent reeds voor de eigenlijke abortus, gezien de zwangerschap op zich vaak al ongewenst komt. Een meta-analyse van Bradshaw en Slade (2003) toont dat hoge scores voor angst, depressie en psychologische distress gevonden worden bij 15% tot 69% van de vrouwen die een abortus plannen. Wanneer ze inzoomen op de meest kwaliteitsvolle studies, vinden ze dat iets minder dan de helft van de vrouwen hoge niveaus van angst ervaart, terwijl een vijfde hoge depressielevels bereikt. Aansluitend blijkt een correlatie vastgesteld te zijn tussen verhoogde angst- en depressieniveaus en de ambivalentie ten aanzien van het abortusproces: vrouwen die initieel twijfelen en niet meteen een sluitende beslissing kunnen nemen omtrent het behouden van de zwangerschap dan wel deze te laten afbreken, zijn geneigd hoger te scoren op angst- en depressievragenlijsten (Hemmerling, Siedentopf, & Kentenich, 2005). Vaak wordt in het onderzoek naar abortus de focus gelegd op de beleving van vrouwen omdat zij de eigenlijke ingreep ondergaan. Toch is het belangrijk om ook de partners en hun specifieke noden en ervaringen niet uit het oog te verliezen. Een studie vond dat 57% van de vrouwen maar ook 56% van de mannen, angstig waren ten aanzien van de komende abortus (Lauzon, Roger-Achim, Achim, & Boyer, 2000). De gerapporteerde oorzaken binnen deze studie zijn echter verschillend: vrouwen zijn vooral bezig met de verwachting omtrent de komende pijn, terwijl mannen eerder te kampen hebben met een moreel dilemma. Onderzoek dat specifiek focust op mannen vindt vooral de ambivalente emotionele beleving van abortus terug,
4
wat er op wijst dat er zelden slechts één gevoel gepaard gaat met het hele belevingsproces, net zoals bij vrouwen. Wanneer aan mannen gevraagd wordt hun gevoelens te uiten over de zwangerschap en de komende abortus, wordt in beide gevallen vaak geantwoord met zowel positieve als negatieve woorden (Kero et al., 1999). Het lijkt erop dat sommige koppels moeite hebben met de ongewenste zwangerschap en de beslissing die ze dienen te nemen. Een mogelijke hypothese is dat koppels vooraf voornamelijk angst ervaren als anticipatie op wat te gebeuren staat, waardoor de angst ook weer daalt wanneer de ingreep achter de rug is (Bradshaw & Slade, 2003). Deze hypothese wordt bevestigd in een vergelijkende studie van Cohan, Dunkel-Schetter en Lydon (1993): de distress stijgt bij de ontdekking van de zwangerschap en het anticiperen op een abortus, maar deze neemt later ook weer af (zoals geciteerd in Bradshaw & Slade, 2003, p. 939). Verder stelde Barnett (1992) vast dat vrouwen die een abortus in het vooruitzicht hebben, meer conflict en minder affectie en vertrouwen in hun relatie ervaren dan een controlegroep (zoals geciteerd in Bradshaw & Slade, 2003, p. 942). Deze samenhang bleek echter van voorbijgaande aard te zijn; na een jaar was het verschil verdwenen.
Ervaringen na het uitvoeren van de abortus Na de beslissing om geen kind te krijgen, kunnen ook later in het proces verschillende emoties, moeilijkheden of psychische verwerkingsprocessen de kop opsteken. Het zou kunnen dat emoties versterkt worden op het moment van expulsie; vrouwen en hun partner worden dan immers geconfronteerd met het voltooien van hun zwangerschapsbeëindiging. Meteen na de uitvoering van de ingreep bleken vrouwen echter voornamelijk opluchting te voelen, eerder dan uitgesproken positieve of negatieve emoties (Major et al., 2000). Dit wijst erop dat abortus waarschijnlijk vaak beschouwd wordt als de oplossing voor een moeilijk probleem (Broen et al., 2005). Bovendien bleek er na de ingreep meteen een daling te zijn in het depressieniveau, echter naar een nog steeds licht verhoogd level (Bradshaw & Slade, 2003). Deze daling suggereert ook volgens Hemmerling et al. (2005) een eerste gevoel van opluchting, terwijl de daling in angst eerder een normaal psychisch proces zou zijn. Uit de studie van Hemmerling et al. (2005) bleek dat geen enkele vrouw meer angst vertoonde na afloop van het abortusproces dan ervoor, terwijl dit voor depressieve gevoelens wel het geval was: vijf van de 291 participanten vertoonden significant hogere depressiescores achteraf dan voor de procedure, wat verwijst
5
naar een groep die zich negatief blijft voelen en bij wie er dus minder sprake is van een stressor van voorbijgaande aard. Deze bevinding is in lijn met wat uit verschillende studies, waaronder deze van Zolese en Blacker (1992), is gebleken; namelijk minder dan 10% van de vrouwen die een abortus onderging, vertoont langdurige en pathologische emotionele reacties. Dit onderzoeksresultaat wordt overigens bekrachtigd door de titel van een artikel dat in 1992 werd geschreven door psychiater Nada Stotland, “The myth of the abortion trauma syndrome”. Dankzij de follow-up procedure die de meeste onderzoekers hanteren, kan ook bekeken worden wat een zwangerschapsbeëindiging op langere termijn betekent voor vrouwen en hun partner. Het initiële gevoel van opluchting dat vrouwen meteen na de ingreep vaak ervaren, wordt ook frequent weergegeven tijdens de follow-up afspraak in het abortuscentrum (Fielding, Edmunds, & Schaff, 2002). Bovendien blijkt dat vrouwen op dat moment vooral een bevestiging willen van de effectiviteit van de procedure die ze ondergingen; ze willen met andere woorden van de arts horen dat ze niet langer in verwachting zijn (Fielding et al., 2002). Ongeveer een maand na de ingreep werd minder distress gerapporteerd, zowel door mannen als vrouwen (Lauzon et al., 2000). Gevoelens van angst, depressie, intrusie alsook vermijding bleken bij vrouwen op dat moment al sterk te zijn gedaald (Hemmerling et al., 2005). Wel uitten ze nog zorgen omtrent de mogelijke lange termijngevolgen van de ingreep op hun lichaam en de belemmeringen die zouden kunnen optreden bij een toekomstige zwangerschap (Fielding et al., 2002). Ook naar de langere termijngevolgen van abortus is onderzoek verricht. Zoals aangegeven door Bradshaw en Slade (2003), is het niet altijd makkelijk om emotionele problemen toe te schrijven aan een abortus die twee jaar eerder plaatsvond, gezien de grote mogelijkheid dat er in tussentijd andere belangrijke gebeurtenissen hebben plaatsgegrepen. De meeste vrouwen hebben twee jaar na de ingreep geen spijt van hun eerdere keuze en hebben ook geen last van psychologische problemen; diegenen voor wie dit wel het geval was, hadden vaak al een geschiedenis van depressie (Major et al., 2000). Het is dus belangrijk om de uitkomsten steeds te bekijken in het licht van de voorgeschiedenis van vrouwen en koppels. Een studie met acht tot elf jaar follow-up van Gilchrist, Hannaford, Frank en Kay (1995) toont geen verschil in psychiatrische stoornissen bij vrouwen die de zwangerschap lieten beëindigen en vrouwen die voor de geboorte van het kind kozen, wanneer gecontroleerd werd voor psychiatrische voorgeschiedenis. Deze studies laten vermoeden dat er geen verband bestaat tussen abortus en mentale of psychologische problemen achteraf. Dit wordt nogmaals bevestigd in een onderzoek van Vandamme et al. (2013), waaruit blijkt dat net deze vrouwen die de
6
oorspronkelijk ongewenste zwangerschap hebben behouden, achteraf aangeven zich mentaal slechter te voelen dan vrouwen die nooit ongewenst zwanger zijn geweest. De vrouwen die opteerden voor abortus tonen geen verschil met deze controlegroep. Niet alle vrouwen gaan op dezelfde wijze om met de ingreep die ze ondergingen en ook tussen verscheidene koppels kunnen sterke verschillen in beleving aanwezig zijn. Binnen koppels bleek vooral de steun die partners mekaar geven van belang te zijn. Druk van de man is immers het argument voor abortus dat de meest negatieve outcome voorspelt: de vrouw ervaart negatieve gevoelens en scoort hoog op intrusie en vermijding, zowel zes maanden als twee jaar na de ingreep (Broen et al., 2005). Deze druk impliceert dat de vrouw geen autonomie ervaart in de beslissing omtrent abortus, terwijl dit naast afhankelijkheid net cruciaal is in het hele proces (Makenzius et al., 2013). Omgekeerd werd ook vastgesteld dat mannen moeite kunnen hebben met het gebrek aan controle dat ze ervaren wanneer hun partner beslist tot abortus, onafhankelijk van hun wens als eventueel toekomstige vader (Naziri, 2007). Hoewel de meeste studies de vrouwelijke ervaring op de voorgrond plaatsen, heeft dit hele proces doorgaans dus een impact op beide partners.
De rol van de partner Het mag intussen reeds duidelijk zijn: de focus in het abortusonderzoek ligt voornamelijk op de vrouw die de ingreep ondergaat, eerder dan op haar partner of het koppel als eenheid. Toch is er bij een ongewenste zwangerschap steeds een man in het spel, die al dan niet mee beslist om geen kind te krijgen en dus ook geen vader te worden. Hoewel duidelijk uit onderzoek naar voor komt dat de tevredenheid van een vrouw in een abortusprocedure sterk stijgt wanneer haar partner emotioneel nabij is en steunt (Abdel-Aziz, Hassan, & Al-Taher, 2004), is nog maar weinig geweten over diens noden en wensen binnen het hele proces. De laatste 25 jaar kwam enige erkenning voor de emotionele betrokkenheid van de man binnen deze procedure (Naziri, 2007), maar er is nog veel ruimte voor verder onderzoek. Wanneer een koppel een abortusprocedure doorloopt, kan dit een impact hebben op de relatie. In het geval dat één van beiden geen zwangerschapsbeëindiging wenste, dwingt het de partners om hun verschillende verlangens onder ogen te komen en moet één van beiden zijn of haar zelfbeeld als ‘toekomstige ouder’ bijstellen (Naziri, 2007). Opmerkelijk is ook dat drie weken na de abortus niet enkel 12% van de vrouwen maar ook 18% van de mannen, een
7
negatieve invloed op hun relatie ondervond (Lauzon et al., 2000). In een andere studie van Kero et al. (1999) zegt 67% van de mannen dat de ongewenste zwangerschap geen impact had op hun relatie, terwijl 21% een positieve en 12% een negatieve invloed ervoer. In diezelfde studie gaf meer dan de helft van de mannen aan dat ze, reeds voordat hun partner in verwachting was, met haar hadden besproken wat ze zouden doen bij een onverwachte zwangerschap. Meer dan de helft van deze koppels beslisten reeds op dat moment om te kiezen voor een abortus, wat er op wijst dat velen dergelijke situaties bespreekbaar maken en dat zwangerschapsbeëindiging als aanvaardbaar wordt beschouwd. Een mogelijke hypothese is dat partners die een ongewenste zwangerschap reeds voor deze zich voordoet bespreekbaar maakten, meer op dezelfde lijn zitten wat verwachtingen omtrent de toekomst betreft en ook minder emotionele last ervaren omdat geen imago (zoals dat van toekomstige moeder of vader) dient bijgesteld te worden. Deze hypothese zou ook kunnen verklaren waarom de meta-analyse van Bradschaw en Slade (2003) binnen sommige studies positieve dan wel negatieve effecten van de zwangerschapsbeëindiging op de relatie terugvindt, terwijl er veelal geen effect wordt gerapporteerd.
Abortusmethoden
Er zijn verschillende methoden die kunnen worden gebruikt om een vroege zwangerschap op een veilige en doeltreffende wijze te beëindigen. Naast de medicamenteuze methode wordt ook de manuele vacuümaspiratie kort toegelicht. De manuele vacuümaspiratie (afgekort als MVA) is een vorm van zuigcurettage die gebruik maakt van een injectienaald, verbonden aan een baarmoederkatheter (Westfall, Sophocles, Burggraf, & Ellis, 1998). Aan de start van de ingreep wordt de baarmoederhals verwijd met een dilaterend instrument, waarna een canule in de baarmoederholte wordt gebracht (MacIsaac & Darney, 2000). Vervolgens wordt gebruik gemaakt van een speciale injectienaald, die in staat is zuigkracht te creëren, om aan de canule te bevestigen en op deze wijze de baarmoederholte vacuüm te zuigen (MacIsaac & Darney, 2000). Voor het medicamenteus beëindigen van een zwangerschap, wordt gebruik gemaakt van mifepristone om de progesteronreceptoren te blokkeren, waarna ook misoprostol wordt
8
toegediend om tot een effectieve vruchtafdrijving te komen (Spitz, Bardin, Benton, & Robbins, 1998). De procedure op basis van deze twee producten bestaat in Europa reeds sinds 1988 (Fiala, Winikoff, Helström, Hellborg, & Gemzell-Danielsson, 2004). Bij een medicamenteuze abortus in het centrum worden doorgaans drie visites gepland: een klinisch onderzoek en toediening van mifepristone, toediening van misoprostol 48 uur later waarna een monitoring van vier uur volgt en tot slot een follow-up gesprek waarbij ook de effectiviteit van de abortus wordt onderzocht (Spitz et al., 1998). Gezien de Belgische abortuswetgeving een verplichte bedenktijd van zes dagen inlast (Art. 348-353, Titel VII, Boek II, SW), is hier een extra voorafgaande visite nodig. Tijdens deze eerste afspraak wordt een psychosociaal gesprek gehouden met de vrouw in kwestie en wordt reeds een medisch onderzoek uitgevoerd; pas zes dagen later kunnen de drie volgende visites plaatsvinden. Bij de eerste van deze visites krijgt de vrouw een dosis van 200 mg mifepristone (vaak het specifieke product mifegyne) oraal toegediend en mag zij opnieuw naar huis gaan wanneer haar hemoglobineniveau stabiel is (Abdel-Aziz et al., 2004). Bij de volgende afspraak, 36 tot 48 uur later, wordt 800 µg misoprostol (vaak het specifieke product cytotec) vaginaal toegediend en blijven de vitale functies onder controle gehouden voor ongeveer vier uur – in deze fase kan orale dan wel intravasculaire verdoving nodig zijn (AbdelAziz et al., 2004). Wanneer na een interval van drie uur nog geen expulsie heeft plaatsgevonden, wordt een tweede dosis misoprostol van 400 µg bijgegeven (en dit maximaal tweemaal) langs orale of vaginale weg, afhankelijk van de bloedingen die de vrouw ervaart (Ashok et al., 2002). In Vlaanderen krijgt de vrouw een uur later de toestemming om het centrum te verlaten, waardoor de expulsie soms pas thuis plaatsvindt. Tot slot worden vrouwen ongeveer twee weken later uitgenodigd voor een follow-up onderzoek, waarbij via een vaginaal onderzoek of een ultrasound scan wordt nagegaan of de zwangerschap effectief beëindigd werd (Spitz et al., 1998). Een duidelijk verschil tussen beide methoden van zwangerschapsbeëindiging is de tijdsduur. Net omdat de medicamenteuze procedure verspreid wordt over vier afspraken, biedt deze meer ruimte aan de partner om een positie in te nemen en actief deel uit te maken van het hele proces. Een nog grotere rol voor de man is weggelegd binnen de context van een thuisabortus, waarbij vrouwen de procedure deels zelf kunnen uitvoeren in hun vertrouwde thuisomgeving. De dosis misoprostol wordt dan meegegeven, evenals pijnstillers die vrouwen kunnen innemen indien nodig, en 21 dagen later wordt een follow-up afspraak gepland om de effectiviteit van de abortus na te gaan (Fiala et al., 2004). Wanneer men in Vlaanderen de optie zou hebben om de misoprostol thuis te gebruiken, zouden één vijfde minder curettages worden
9
gepland (Vandamme et al., in draft). Dit suggereert dat de medicamenteuze procedure vooral populair is indien men deze deels thuis kan uitvoeren. Hoewel vrouwen in vele landen (waaronder Zweden, Oostenrijk en Nederland) reeds voor deze optie kunnen kiezen, stelt de Belgische RIZIV-conventie dat de volledige procedure in een centrum moet gebeuren. Bovendien is er in België ook een wettelijk obstakel, namelijk de verplichting om de abortus onder toezicht van medisch-psychologisch personeel uit te voeren (Art. 348-353, Titel VII, Boek II, SW). Aangezien thuisabortus in België dus nog niet tot de opties behoort, heeft de man voorlopig de meeste mogelijkheden tot het innemen van een actieve positie binnen de medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging.
Medicamenteuze abortus
Effectiviteit en werkzaamheid Onderzoek van Spitz et al. (1998) toonde reeds zeventien jaar geleden aan dat de medicamenteuze procedure een veilige en doeltreffende methode is om een zwangerschap tot 49 dagen te beëindigen. Een recente, grootschalige review van Raymond, Shannon, Weaver en Winikoff (2013) bevestigt de effectiviteit van mifepristone gecombineerd met misoprostol zelfs tot 63 dagen zwangerschap. Aansluitend benadrukken zij dat deze huidige procedure zo veilig en doeltreffend is, dat nog maar weinig ruimte voor verbetering overblijft. Binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de medicamenteuze abortus, wordt vaak een vergelijking gemaakt met de chirurgische methode van zwangerschapsbeëindiging. Een dergelijke vergelijkende studie van Ashok et al. (2002) toont aan dat vacuümaspiratie en medicamenteuze abortus even effectief zijn en dat in de periode van twee tot drie weken na de zwangerschapsbeëindiging enkel een significant verschil gevonden wordt in vaginale bloeding, die ernstiger bleek te zijn in de groep waarbij een medicamenteuze abortus werd uitgevoerd. Bovendien vinden zij geen verschil in de tijd die de vrouwen nodig hebben om de normale activiteiten en het werk te hervatten, evenmin als in de ervaren pijn en ook na acht weken blijkt er geen verschil te zijn in de complicaties tussen de twee groepen vrouwen.
10
Emotioneel welbevinden Er dienen enkele afwegingen gemaakt te worden in het abortusproces in zijn geheel en bij de keuze voor één bepaalde methode in het bijzonder. De voorkeur ten aanzien van een medicamenteuze abortus kan te maken hebben met de angst voor verdoving of chirurgie, het bewust willen meemaken van de ingreep, het proces niet te snel willen laten passeren, het als een meer natuurlijke methode beschouwen en angst voor de mogelijke psychologische gevolgen van vacuümaspiratie (Henshaw, Naji, Russell, & Templeton, 1993). Bovendien wil men vaak de last en morbiditeit die samen kunnen gaan met een chirurgische ingreep vermijden en verkiest men de privacy van de medicamenteuze methode (Westfall et al., 1998). Sommige vrouwen of koppels verkiezen een chirurgische ingreep omdat ze deze liever onbewust doormaken, deze methode sneller is of uit angst voor mogelijke negatieve fysieke of psychologische gevolgen van een medicamenteuze abortus (Henshaw et al., 1993). Zoals aangegeven kan de fase voorafgaand aan de abortusprocedure gepaard gaan met een verhoogd angstniveau (Bradshaw & Slade, 2003), dat volgens Slade, Heke, Fletcher en Stewart (1998) in dezelfde mate teruggevonden wordt bij een medicamenteuze als bij een chirurgische abortus. In een recentere studie bleek dit echter niet het geval te zijn. Hemmerling et al. (2005) stelden significant hogere angstscores vast in de groep vrouwen die een vacuümaspiratie zouden ondergaan dan binnen de medicamenteuze groep. De hypothesen die zij maken, veronderstellen enerzijds dat de aanstaande verdoving, operatie en mogelijke risico’s die daarbij komen kijken het angstniveau omhoog jagen, anderzijds zou het kunnen dat vrouwen die kiezen voor medicamenteuze abortus – op het moment van de studie nog geen routineprocedure in Duitsland – algemeen minder angstig zijn en een eerder open houding hebben ten aanzien van beslissingen rond zaken die gekenmerkt zijn door hoge autonomie, verantwoordelijkheid en zelfwaardering. Diezelfde studie toont aan dat de beleving van een medicamenteuze abortusprocedure sterk kan worden gekleurd door de bijdrage van professionele zorgverleners. Een derde van de vrouwen in de studie van Hemmerling et al. (2005) roept reeds hulp in van artsen om te helpen een procedurekeuze te maken, wat aantoont dat hun verantwoordelijkheid al bij het verlenen van advies groot is. Bovendien blijken de verwachtingen die vrouwen vooraf koesteren een belangrijke invloed te hebben op de bevindingen die ze tijdens de ingreep en achteraf rapporteren. Wanneer vrouwen hun ervaring als ‘slechter dan verwacht’ beschrijven, heeft dit voornamelijk te maken met een onverwachte hoeveelheid pijn en bloedverlies (Loeber, 2010). Het welbevinden met de procedure stijgt als de
11
pijn, het discomfort en de bloedingen in lijn liggen met de verwachtingen, onafhankelijk van hoe groot de ongemakken op zich worden bevonden (Abdel-Aziz et al., 2004). Hier lijkt dus een zeer grote, adviserende rol te zijn weggelegd voor de hulpverleners binnen deze setting. De rol van de man in de medicamenteuze abortusprocedure wordt omschreven als ambivalent, daar deze vaak tegenstrijdige reacties en gevoelens toont (Naziri, 2007). Bij de eerste fase van de abortus, namelijk de toediening van mifepristone, geven de meeste mannen net als vele vrouwen aan dat ze voornamelijk opgelucht zijn omdat het proces gestart is, de dag erop ervaren ze relatief normaal – ze wachten af tot de procedure op gang komt en een volgende pil wordt toegediend (Kero, Lalos, & Wulff, 2010). Naziri (2007) bestudeerde twee casussen waarin hij vond dat sommige mannen, die zelf geen abortus verkozen, het moeilijk hebben met het gebrek aan controle dat ervaren wordt op het moment dat de procedure gestart is, meer dan met de abortus op zich. Dit gevoel van gebrek aan controle drong zich op binnen deze studie, net omdat de man op dit ogenblik geconfronteerd wordt met het feit dat de uiteindelijke keuze toch steeds bij de vrouw ligt. Hoewel sommige mannen dus proberen om steun te bieden en emoties zoals schuldgevoelens te delen met hun partner, kan een gevoel van machteloosheid ontstaan (Naziri, 2007). Deze barrière wordt minder ondervonden wanneer vrouwen thuis zijn voor de expulsiefase – mannen ervaren dan meer mogelijkheden om te steunen, door bijvoorbeeld de zorg voor de kinderen op zich te nemen en zichzelf zo veel mogelijk weg te cijferen voor hun partner (Kero et al., 2010).
Tevredenheid achteraf Om te peilen naar de tevredenheid met de medicamenteuze procedure, werden enkele studies opgezet die een medicamenteuze groep vergelijken met een curettagegroep. Wanneer vrouwen random werden toegewezen aan een abortusmethode nadat ze aangaven geen specifieke voorkeur te hebben, gaf 2% uit de vacuümaspiratie groep aan dat ze in de toekomst een andere methode zouden kiezen, tegenover 22% in de medicamenteuze groep – een statistisch significant verschil dat niet teruggevonden wordt bij de groep die de behandeling naar eigen keuze krijgt (Henshaw et al., 1993). Hierbij dient opgemerkt te worden dat in deze studie van Henshaw et al. (1993) gebruik gemaakt werd van mifepristone en gemeprost, waarbij medicamenteuze abortus pijnlijker en minder doeltreffend bleek dan vacuümaspiratie. De ervaren fysieke lasten bleken echter niet significant te verschillen tussen beide medicamenteuze
12
groepen, waardoor de positievere beleving van de vrouwen die naar eigen wens een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging ondergingen, voornamelijk te wijten zou zijn aan hun persoonlijke voorkeur voor deze optie (Henshaw et al., 1993). Een gelijkaardig studieopzet werd gebruikt door Rørbye, Nørgaard en Nilas (2005). Ook hieruit blijkt dat vrouwen die random toegewezen worden aan de medicamenteuze procedure, nadat ze hadden aangegeven geen specifieke voorkeur te hebben, minder tevreden zijn dan vrouwen die vrijwillig opteren voor deze behandeling. Dezelfde redenering als deze van Henshaw et al. (1993) kan ook hier worden gevolgd. Bovendien wordt bevestigd dat vrouwen die een vacuümaspiratiebehandeling ondergingen, in de toekomst meer geneigd zijn opnieuw voor deze methode te kiezen dan vrouwen die tot de medicamenteuze groep behoorden. Rørbye et al. (2005) vermelden dat gebruik werd gemaakt van gemeprost, net zoals bij Henshaw et al. (1993), en merken op dat de lagere tevredenheid met de medicamenteuze methode mogelijk deels te wijten is aan de ernstige neveneffecten van deze medicatie. Uit deze twee studies kan geconcludeerd worden dat er een verschil in tevredenheid is tussen beide methodes, in het voordeel van de zuigcurettage, wanneer bij de medicamenteuze methode gemeprost wordt gebruikt. Later wordt overgestapt op het gebruik van misoprostol in plaats van gemeprost en hoewel dit tot betere ervaringen leidt, wordt ook hier een significant verschil gevonden in de voorkeuren bij een eventueel toekomstige zwangerschapsbeëindiging, opnieuw in het voordeel van de chirurgische methode: 70% van de vrouwen die voor de medicamenteuze methode koos, zou hier bij een toekomstige ongewenste zwangerschap opnieuw voor opteren; in de groep die een vacuümaspiratie onderging is dit 79% (Ashok et al., 2002). De studie van Cabezas (1998) vindt het tegenovergestelde; 68,5% van de vrouwen uit de medicamenteuze groep is tevreden met de behandeling, tegenover 54,4% uit de chirurgische groep. Wanneer binnen ditzelfde onderzoek gevraagd wordt naar eventuele toekomstige voorkeuren, zijn het vooral de vrouwen uit de medicamenteuze groep die bij dezelfde methode blijven, hoewel het verschil niet statistisch significant is. Bovendien wordt bevestigd dat misoprostol wel degelijk voordelen heeft in vergelijking met gelijk welk ander prostaglandine, zoals gemeprost (Cabezas, 1998). Tot slot kan een derde vergelijkend onderzoek wel een statistisch significant verschil in het voordeel van de medicamenteuze methode vaststellen. Uit de studie van Hemmerling et al. (2005) blijkt immers dat 80,3% van de vrouwen die een medicamenteuze abortus had ondergaan, opnieuw voor deze methode zou kiezen bij een toekomstige ongewenste zwangerschap, terwijl dit percentage nog hoger lag bij een groep vrouwen die voordien reeds een zwangerschap had laten beëindigen via vacuümaspiratie maar nu een medicamenteuze abortus onderging, namelijk
13
83,7%. Door het implementeren van de medicamenteuze methode naast de zuigcurettage, hebben vrouwen nu een extra keuzeoptie, die vooral aantrekkelijk is voor vrouwen die geen ingreep willen ondergaan (Ashok et al., 2002). Vergelijkend onderzoek omtrent de ervaringen van vrouwen blijkt niet eenduidig te zijn, wat er op wijst dat de keuze tussen beide methoden, die even effectief en veilig zijn gebleken, een kwestie is van persoonlijke voorkeuren. Aansluitend op het vergelijkend onderzoek, werden ook studies opgezet die enkel focussen op de tevredenheid met medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging. Deze blijkt algemeen hoog te zijn: de studie van Abdel-Aziz et al. (2004) vindt een tevredenheidsscore van bijna acht en een half op een schaal van tien en in het onderzoek van Hemmerling et al. (2005) is 92,4% van de vrouwen tevreden met hun procedurekeuze. Wanneer gevraagd wordt welke procedure vrouwen in de toekomst zouden kiezen dan wel zouden aanbevelen aan hun naasten, worden gelijkaardige percentages vastgesteld. 84,3% van de vrouwen die een medicamenteuze procedure onderging in het onderzoek van Cabezas (1998) zou daar opnieuw voor opteren, net als 90% uit de medicamenteuze groep van Abdel-Aziz et al. (2004) en 78,3% uit diezelfde subgroep bij Loeber (2010). Onderzoek stelde hierbij enkel een correlatie vast met de emotionele steun en goedkeuring van de partner: wanneer de man emotioneel bereikbaar en aanwezig is op het moment van de medicamenteuze abortus en deze tevens mee achter de gemaakte keuze staat, blijkt de vrouw meer geneigd te zijn om deze methode ook aan te raden aan dierbaren die zich in eenzelfde situatie bevinden (Abdel-Aziz et al., 2004). De net aangehaalde resultaten, bekomen uit studies in vier verschillende landen (Nederland, Duitsland, Cuba en het Verenigd Koninkrijk), suggereren dat de tevredenheid met de medicamenteuze manier van zwangerschapsbeëindiging onafhankelijk is van de specifieke populatie die per studie wordt bevraagd. Abdel-Aziz et al. (2004) focussen verder op deze factoren die sterk correleren met een hoge tevredenheid, gerapporteerd door vrouwen. Hieruit blijkt dat vooral vrouwen tussen dertig en veertig jaar die reeds kinderen hebben, getrouwd zijn, financieel worden bijgestaan door hun man of partner en voor abortus kiezen bij een korte zwangerschapsduur, tevreden zijn met de medicamenteuze manier. Naast emotionele nabijheid van de partner lijkt dus ook de ervaren pijn van belang te zijn: hoe langer een vrouw zwanger is, hoe pijnlijker de procedure doorgaans zal zijn (Henshaw et al., 1993). Toch ligt het controleren van de pijnfactor uitsluitend in handen van het medische personeel, terwijl het koppel ook zelf een (onbewuste) invloed kan hebben op de tevredenheid achteraf dankzij de rol die de man inneemt en de beleving op koppelniveau.
14
Aanzet onderzoek
Probleemstelling Het is intussen duidelijk dat het leeuwendeel van het abortusonderzoek de vrouw en haar verhaal op de voorgrond plaatst. Slechts enkele studies, waaronder deze van Naziri (2007), peilen naar de ervaring van mannen wiens partner een abortus onderging. Hieruit blijkt dat hun beleving niet zuiver bestaat uit het ‘bij een vrouw in pijn zijn’. Eerder stelden ook Abdel-Aziz et al. (2004) vast dat vrouwen de aanwezigheid van hun partner als belangrijk ervaren en dat deze bijdraagt tot een grotere tevredenheid met het gehele proces. Hoewel de focus op de vrouw, die in de literatuur doorgaans wordt beschouwd als hoofdpersonage van de abortusprocedure, zeker niet fout is, blijkt deze dus wel ontoereikend om het gehele plaatje te kunnen vatten. Het is aanvullend ook noodzakelijk om zicht te krijgen op de visie van de partner en dit gebeurt tot op heden nog veel te weinig (Naziri, 2007). Abortus kan worden beschouwd als een proces waarop beide partners invloed kunnen hebben maar waardoor ze tevens beiden zelf beïnvloed kunnen worden als persoon. Net daarom is het interessant om na te gaan in welke mate de partners binnen een koppel hun ervaring omtrent dit proces delen. Wat echter nog meer onbelicht blijft in alle studies omtrent abortus, is hoe een koppel als duo deze procedure ervaart (Kero et al., 2010). Zowel Kero et al. (1999) als Lauzon et al. (2000) bekeken reeds de impact van de abortus op de relatie, gepercipieerd door beide partners afzonderlijk. Wat hierbij over het hoofd gezien wordt, is de betekenis die op koppelniveau wordt verleend aan het samen doorgemaakte proces. Deze studie probeert de lacune in het bestaande onderzoek op te vullen aan de hand van kwalitatief onderzoek dat focust op de abortus als een gedeelde ervaring van het koppel. Hierbij zullen zowel de overlap als de contradicties in de betekenis die beide partners toekennen aan het abortusproces, worden bestudeerd. Er wordt geopteerd om binnen dit onderzoek specifiek te focussen op de medicamenteuze abortusprocedure. Zoals reeds werd aangehaald, kwam uit vorig onderzoek naar voor dat de man binnen deze procedure een ruimere positie kan innemen, aangezien beide partners aanwezig kunnen zijn en het gehele proces een stuk langer duurt dan wanneer gekozen wordt voor manuele vacuümaspiratie. Tot slot wordt niet gefocust op één van beide partners, maar worden ze beiden afzonderlijk bevraagd via een semigestructureerd diepte-interview, waarna een dyadische analyse op het verhaal van het koppel wordt uitgevoerd. Er wordt bewust
15
gekozen voor een afzonderlijke bevraging, zodat beiden hun verhaal ten volle kunnen brengen zonder beïnvloed te worden door de aanwezigheid van hun partner. Het doel van deze studie is aan de hand van interviews na te gaan hoe koppels een medicamenteuze abortus beleven. De focus ligt hierbij op hoe ze samen betekenis geven aan de gedeelde ervaring. Net omdat de betekenisverlening en interpretatie van de ervaring centraal staan, is kwalitatief onderzoek hier het meest aangewezen. Deze vernieuwende, dyadische, visie op de beleving van zwangerschapsbeëindiging tracht een bijdrage te leveren bovenop het onderzoek naar de individuele ervaring van een medicamenteuze abortus bij vrouwen en mannen.
Onderzoeksvragen Met als doel het onderzoek zo open mogelijk te houden, wordt niet gestart vanuit een aantal hypothesen dat getest dient te worden. Wel wordt een bredere onderzoeksvraag naar voor geschoven om inzicht te verwerven in de focus van deze studie en doorheen het proces eventueel te verfijnen om zo gerichter informatie te verzamelen (Fossey, Harvey, McDermott, & Davidson, 2002). Hoe beleven koppels een medicamenteuze abortus? Gezien beide partners zeer verschillend kunnen reageren op een dergelijke ervaring, is het net interessant om te kijken naar de gedeelde beleving. In eerste instantie wordt op individueel niveau gefocust op de ervaring van een groep mannen, die samen met hun partners werden opgenomen in deze studie en waarbij dus steeds sprake is van gekoppelde data. Net omdat de literatuur die de nadruk legt op de mannelijke ervaring zo schaars is, wordt dit grondig uitgelicht. Daarnaast wordt er binnen deze studie niet voor gekozen om ook de vrouwendata apart te analyseren, daar hier al een enorme schat aan informatie over werd verzameld in voorgaande onderzoeken. In een tweede onderzoeksvraag wordt verwezen naar het koppelniveau, waarbij de verhalen van beide partners dyadisch worden geanalyseerd. Specifieke onderzoeksvraag 1: Hoe beleven mannelijke partners het proces van een medicamenteuze abortus? Specifieke onderzoeksvraag 2: Wat is de overlap en nuance in de betekenis die beide partners verlenen aan een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging?
16
Methode
Deelnemers Voor deze studie werd een steekproef samengesteld die bestaat uit vijf koppels (N=10). De leeftijd van de participanten varieert van 18 tot 47 jaar. Geen van de koppels is gehuwd maar vier ervan zijn wel samenwonend. Beide partners van het vijfde koppel wonen nog bij hun ouders. Op het moment dat de medicamenteuze abortus plaatsvond, waren de vrouwen in de steekproef tussen de vier en de acht weken zwanger. Geen enkel koppel had samen reeds kinderen op het moment dat ze de beslissing tot zwangerschapsbeëindiging namen, hoewel één vrouw wel een volwassen dochter heeft uit een vorige relatie. Geen van de vrouwen had reeds een abortus ondergaan. Nadat toestemming werd gegeven door het ethisch comité, werden de participanten gerekruteerd via een gynaecoloog in een Vlaams abortuscentrum. Deze rekrutering diende rekening te houden met enkele exclusiecriteria. De voornaamste factoren voor uitsluiting waren de keuze voor de zuigcurettage, de onbereidheid van een van beide partners om deel te nemen aan het interview en een gebrekkige kennis van de Nederlandse taal. Ook de koppels die aanvankelijk wel wilden kiezen voor de medicamenteuze methode maar waarbij de zwangerschap al zo ver gevorderd bleek dat dit geen optie meer vormde, werden weerhouden uit de studie. Een vierde exclusiecriterium had betrekking op de voorgeschiedenis van de participanten: wie al eerder een abortus had ondergaan, werd niet toegelaten tot het onderzoek. Dit criterium werd voorop gesteld zodat de data niet gekleurd zouden zijn door eventuele eerdere ervaringen. Op deze manier werd getracht de data zo zuiver mogelijk te houden. Echter, dit criterium zorgde voor een grote beperking bij de rekrutering. Binnen de populatie van een abortuscentrum heeft immers ongeveer de helft van de vrouwen reeds eerder een abortus ondergaan, zo blijkt uit de ervaring van de abortusmedewerkers in het centrum waar gerekruteerd werd. Tevens gaat de redenering omtrent de zuivere data niet volledig op wanneer vrouwen die ooit een miskraam meemaakten, niet worden weerhouden uit de studie. Een dergelijke ervaring zou evenzeer kunnen worden vergeleken met de doorgemaakte abortusprocedure, waardoor de data alsnog gekleurd kunnen worden. In overleg met de gynaecoloog werd dan ook beslist om dit laatste criterium halverwege de rekruteringsfase te schrappen, waardoor meer mensen konden worden aangesproken over de studie. Op de
17
uiteindelijke steekproef had dit echter geen effect: geen enkele vrouw had eerder al een zwangerschap laten beëindigen. De voornaamste argumenten om niet deel te nemen aan de studie waren de onbereidheid van een van beide partners en een gebrekkige kennis van het Nederlands. Daarnaast kende de studie een uitval van vier koppels. Drie hiervan kwamen niet opdagen op hun afspraak, ondanks telefonische bevestiging. Daarnaast kwam een vrouw alleen naar de afspraak, waarna haar partner niet meer bereikbaar bleek te zijn. Er werd zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerde toestemming gevraagd aan alle participanten (zie bijlage 2). Op deze manier gaven zij aan dat ze informatie hadden gekregen betreffende het onderzoek, dat ze wisten dat ze het interview op ieder moment konden stopzetten en dat ze akkoord gingen met een audio-opname. Bij kwalitatief onderzoek ligt de nadruk op de rijkheid van de informatie die bekomen wordt, eerder dan op de grootte van de steekproef (Fossey et al., 2002). Hierdoor betreft dergelijk onderzoek vaak maar een kleine groep participanten. Het is belangrijk dat er voldoende data verzameld worden om het onderzochte fenomeen in de diepte te kunnen beschrijven, zonder dat hierbij regels over een minimum aantal participanten worden opgelegd (Fossey et al., 2002). De rekrutering voor deze studie werd afgerond na tien interviews (voorafgegaan door twee pilootinterviews), in overleg met zowel de begeleidster van het onderzoek als de gynaecoloog van het abortuscentrum, omdat voldoende nuttige informatie werd verkregen.
Procedure De rekrutering gebeurde met behulp van een gynaecoloog in een Vlaams abortuscentrum. Hij informeerde alle patiëntes die zich samen met hun partner aanmeldden in het centrum en die opteerden voor de medicamenteuze methode over het opzet van dit onderzoek. Hierbij werd tevens een brief meegegeven, zodat koppels de kans hadden dit thuis nog eens door te lezen (zie bijlage 1). Bij de derde afspraak, de dag waarop de misoprostol werd toegediend, werden de koppels gevraagd of ze bereid waren deel te nemen aan dit onderzoek, wat impliceerde dat ze beiden akkoord gingen met een interview. Wanneer beide partners hiermee instemden, werd een afspraak gepland aansluitend op de laatste visite in het centrum (de nacontrole). Deze werd vooraf nogmaals telefonisch bevestigd door de interviewer. Op het moment van deze afspraak werden beide partners om de beurt meegenomen naar een bureau in het abortuscentrum. De volgorde was afhankelijk van de voorkeur van de participanten. Eerst
18
werd tijd gemaakt om het doel van de studie nogmaals uit te leggen, daarna werden eventuele vragen of bedenkingen beantwoord. Aansluitend werd zowel mondeling als schriftelijk geïnformeerde toestemming gevraagd, waarna het semigestructureerde interview van start ging.
Materiaal
en
metingen.
Als
bevragingsmethode
werd
gekozen
voor
een
semigestructureerd diepte-interview. Het grote voordeel van semigestructureerd werken, is dat er een goede balans is tussen het doelgericht bevragen van het onderwerp enerzijds en het rekening houden met de persoonlijke inbreng van de participanten anderzijds (Lucassen & Hartman, 2007). Dit wil zeggen dat de vragen konden bijgesteld worden doorheen het gesprek, op basis van wat de participanten aanreikten. Zo konden zij zelf de klemtoon leggen op wat voor hen de grootste rol speelde in hun ervaring – dit kon immers voor iedere respondent anders zijn. Het gesprek werd begeleid door de interviewer, die ervoor zorgde dat de participant niet te ver afdreef van de oorspronkelijke vraag (Lucassen & Hartman, 2007). Op deze manier kon de interviewer goed aansluiten bij de persoonlijke belevingswereld van de koppels en kon een betere inleving in hun ervaringen worden bereikt, zonder de relevantie van de verhalen uit het oog te verliezen. Verder werd gekozen voor een diepte-interview omdat dit toelaat zeer gedetailleerde informatie te verkrijgen, maar ook omdat het voor de participanten een comfortabele methode is (Boyce & Neale, 2006). Beide partners werden afzonderlijk bevraagd. Op deze manier konden ze hun individuele beleving weergeven in een vertrouwelijk gesprek, zonder zich te moeten bekommeren om de mogelijke reactie van hun partner (Eisikovits & Koren, 2010). De interviews duurden ongeveer drie kwartier, afhankelijk van de eigen inbreng van de participanten. Er werd steeds een audio-opname gemaakt, zodat de interviewer niet alles meteen diende te noteren. Hierdoor ging de volledige aandacht naar het verhaal van de participanten. Later konden de interviews opnieuw worden beluisterd alvorens ze werden verwerkt.
19
Tabel 1 Interviewvragen
1. Kan je me vertellen hoe de hele zwangerschapsafbreking voor jou is geweest? 2. Kan je iets meer vertellen over de eerste fase van de abortus, nl. de inname van de mifepristone in het centrum? 3. Kan je me de dag van de inname van de misoprostol (dus de tweede reeks pillen) beschrijven alsof het een videofragment was, zodat ik me een exact beeld kan vormen van wat er die dag allemaal gebeurde? 4. Hoe was het specifiek voor jou om hier in het centrum te zijn voor het gebruik van de misoprostol? 5. Hoe hebben jullie het als koppel beleefd dat jullie hier beiden in het centrum waren die dag? 6. Hoe kijk je achteraf terug op het innemen van de pillen als manier om de zwangerschap af te breken?
Het interviewschema dat wordt gepresenteerd (tabel 1), onderging reeds een grondige evaluatie. De oorspronkelijke vragen werden getoetst door middel van twee pilootinterviews, waarna een audit met de begeleidster van het onderzoek werd georganiseerd. Dit stelde de interviewer in staat de vragen te verfijnen, alsook de feedback omtrent de interviewstijl te integreren. Dergelijke kritische blik is noodzakelijk, gezien het interviewschema wordt beschouwd als het minimale geraamte van het interview (Howitt & Cramer, 2007). Het schema vormt dan ook de uitvalsbasis voor een rijke dataverzameling. Er werd bewust gekozen om te starten met een zeer algemene vraag die peilt naar de beleving van beide partners. Op deze manier werd heel veel ruimte gelaten aan de participanten en konden ze de specifieke thema’s die voor hen het meest relevant waren, naar voor brengen. Bovendien werd nog geen richting gegeven aan het gesprek, waardoor de respondenten zelf konden bepalen waarover ze liefst wilden praten. Wanneer een onderwerp werd aangehaald waar de interviewer meer over wenste te weten, werd gewerkt met probes. Er hoefden dan geen concrete vragen gesteld te worden maar er kon per hoofdvraag gespecifieerd worden, afhankelijk van de gespreksvaardigheid van de participant.
20
De tweede en derde vraag omvatten samen de specifieke procedure van de medicamenteuze abortus. Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen een eerste en tweede fase, respectievelijk de inname van mifepristone en misoprostol. Deze opdeling werd gebruikt om zo gedetailleerd mogelijk zicht te krijgen op de beleving van de procedure en de betekenis die aan de verschillende visites werd toegekend. De splitsing was zowel helpend voor de participanten, die een structuur aangereikt kregen om hun verhaal te brengen, als voor de interviewer, die zoveel mogelijk gespaard bleef van een chaotisch verhaal dat veel concretisering behoefde. Aansluitend op de persoonlijke beleving werden ook interpersoonlijke reflecties bevraagd, waardoor de focus op het koppel bewaard bleef en tevens inzicht werd verworven in de rol die beide partners op zich namen gedurende de procedure. De vierde vraag peilde specifiek naar de beleving van de dag waarop misoprostol werd toegediend, met als focus de setting waarbinnen dit gebeurde. Op deze dag bevonden beide partners zich gedurende enkele uren in het abortuscentrum; een context die nieuw was voor alle participanten. Uit de literatuur blijkt dat hieromtrent bepaalde verwachtingen kunnen ontstaan nog voor het proces van start gaat (Abdel-Aziz et al., 2004; Westfall et al., 1998). De ervaringen die de participanten in deze studie rapporteerden, werden dan ook teruggekoppeld aan hun verwachtingen vooraf. Dit gebeurde zowel op niveau van de tevredenheid omtrent de fysieke setting als met betrekking tot de professionele hulpverlening. Vraag vijf zoomde in op de individuele perceptie van beide partners omtrent het samen aanwezig zijn in het centrum op de dag waarop misoprostol werd toegediend. Deze dag duurt doorgaans enkele uren en eindigt al dan niet met een expulsie in het centrum (Ashok et al., 2002). Niet zelden gaat deze fase gepaard met een mix aan emoties en ervaringen, zo blijkt uit verschillende studies. Voor sommige vrouwen start de dag reeds met een verhoogd angstniveau (Hemmerling et al., 2005), voor anderen kan een onverwachte hoeveelheid bloedverlies zorgen voor een gebrek aan welbevinden (Loeber, 2010) en ook een subgroep mannen ervaart een onbehaaglijk gevoel van machteloosheid (Naziri, 2007). Deze vraag trachtte te achterhalen welke copingsmechanismen koppels aanwendden om deze ongemakken het hoofd te bieden. Tot slot focuste de zesde vraag op de gehele ervaring, zoals deze achteraf werd gepercipieerd. Impliciet werd ook de tevredenheid met de gekozen abortusprocedure bevraagd. Vaak wordt gekozen voor een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging omdat men het proces bewust wil meemaken, uit angst voor de zuigcurettage of omdat deze methode als meest natuurlijk wordt gepercipieerd (Henshaw et al., 1993). Met deze vraag werd nagegaan of de
21
steekproef de veronderstelde voordelen van deze procedure ook werkelijk had ervaren gedurende het gehele abortusproces.
Kwalitatieve data-analyse Binnen dit onderzoek werd gekozen voor een interpretatieve fenomenologische analyse van de data. Het doel van een dergelijke analyse is om persoonlijke ervaringen in detail te exploreren en na te gaan hoe mensen hieraan betekenis verlenen (Smith & Eatough, 2007). Deze methode sluit perfect aan bij de focus van het onderzoek, namelijk de medicamenteuze abortuservaring van partners maar vooral ook van koppels als geheel en de interpretatie die wordt gemaakt van zowel de eigen als de partners’ beleving. Naast de interpretaties die participanten maakten over zichzelf en hun ervaringen, diende ook de onderzoeker zijn eigen gedachten en bemerkingen aan het proces toe te voegen om zo tot betekenissen en verbanden tussen de data te komen (Fossey et al., 2002). Bij het analyseren van de gegevens en detecteren van centrale thema’s, was het belangrijk dat de onderzoeker de verhalen van de respondenten steeds met grote voorzichtigheid nalas (Brocki & Wearden, 2006). Dit was noodzakelijk omdat de kenmerken en overtuigingen van de onderzoeker een invloed hebben op de analyse (Carradice, Shankland, & Beail, 2002). Deze beïnvloeding moet steeds duidelijk zijn, zodat de transparantie in de beschrijving van de thema’s gegarandeerd kan worden (Fossey et al., 2002). Een belangrijk kenmerk van een interpretatieve fenomenologische analyse is het idiografische karakter. De prioriteit ligt bij het unieke van iedere casus waardoor nooit uitspraken worden gedaan op groeps- of populatieniveau maar wel over nuances en details binnen een kleine steekproef (Smith & Eatough, 2007). De concrete werkwijze die binnen deze studie werd gebruikt, is gebaseerd op een beschrijving van Smith, Flowers en Larkin (2009). Het eerste transcript werd meerdere malen gelezen en de voornaamste bemerkingen werden neergeschreven. Daarna volgde de eerste open codering, waarbij gezocht werd naar de belangrijkste thema’s die uit de data naar voor kwamen (Fossey et al., 2002). Er werd gekozen om dergelijke betekenisvolle eenheden uit het verhaal van de participanten te selecteren en met deze beperktere dataset verder te gaan. Dit was belangrijk omdat partners sterk de neiging hadden om in hun verhaal terug te keren naar de beslissing tot abortus, terwijl dit niet tot de focus van dit onderzoek behoort en in dat opzicht dus ook geen relevante informatie bood. Om het geheel overzichtelijk te houden, werd de eerste
22
codering ingevoerd in de Nvivo software, waardoor uiteindelijk een lijst verkregen werd met alle relevante thema’s, die vervolgens werden geclusterd in hogere orde thema’s. Dergelijke thema’s werden enkel weerhouden wanneer ze ook terug te vinden waren in de transcripten van de andere participanten (Fossey et al., 2002). Deze analyse gebeurde voor de data van de mannen en vrouwen afzonderlijk. Tot slot werd elk hogere orde thema beschreven aan de hand van citaten van de verschillende participanten (Fossey et al., 2002).
Dyadische analyse. Deze studie focust op de beleving van een medicamenteuze abortus voor een koppel als geheel, waardoor een dyadische analyse werd verkozen boven een individuele. De data werden wel verzameld bij beide partners afzonderlijk maar de analyse gebeurde (minstens deels) op het niveau van het koppel. In eerste instantie werden de vrouwenen mannendata afzonderlijk geanalyseerd, waarna de koppelanalyse plaatsvond. Dit zorgde voor een breder en diepgaander inzicht in de thema’s die in het interview aan bod kwamen, alsook leverde het voordelen voor de betrouwbaarheid van de analyse net omdat niet enkel individuele perspectieven in rekening werden gebracht, maar ook een derde ‘koppelperspectief’ (Eisikovits & Koren, 2010). Concreet houdt dit in dat naast de ervaringen van beide partners afzonderlijk ook een derde, door de onderzoeker gecreëerd, dyadisch punt werd toegevoegd, waardoor de individuele ervaringen bekeken konden worden in de ruimere context van de relatie. Op deze manier werd de complexiteit van de relatie niet simpelweg gereduceerd tot de som van de visies van de twee partners. De taak van de onderzoeker lag er dus in om de individuele eerste orde data te combineren tot een samenhangend patroon, de tweede orde data genaamd (Thompson & Walker, 1982). Hierbij werd tevens gewezen op het belang van de transparantie in het proces: de onderzoeker moest duidelijk weergeven welke assumpties hij maakte om tot de constructie van deze tweede orde data te komen. De verschillen en gelijkenissen tussen partners weerspiegelden dan de dynamiek tussen het ‘Ik-gevoel’ en het ‘Wij-gevoel’ binnen de relatie, waardoor een reconstructie en toevoeging van thema’s binnen de analyse noodzakelijk waren (Eisikovits & Koren, 2010). Eerder dan te focussen op het aantal participanten probeerde de onderzoeker dus de relatie te begrijpen vanuit verschillende perspectieven (Thompson & Walker, 1982).
23
Validiteit en betrouwbaarheid. Kwalitatief onderzoek heeft niet als doel om objectieve conclusies te kunnen trekken over de beleving van een gebeurtenis maar wel om persoonlijke percepties te verkrijgen van mensen die specifieke ervaringen hebben meegemaakt (Coyle, 2007). Dit geldt in het bijzonder voor interpretatieve fenomenologische analyses, die een idiografische focus hebben en bijgevolg via een kleine en homogene steekproef tot een zo volledig mogelijke interpretatie van de data willen komen (Brocki & Wearden, 2006). Net omdat de focus ligt op diepteanalyses, vormt generaliseerbaarheid geen specifiek doel van dergelijk onderzoek (Touroni & Coyle, 2002). Abortus is een emotioneel beladen thema, waardoor het belangrijk was om na te gaan of er niet te veel persoonlijke inbreng van de onderzoeker was doorgesijpeld in de analyse. Toch is een bepaalde mate van invloed van de onderzoeker onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk, en zullen twee analisten die dezelfde data verwerken zelden tot een identieke analyse komen (Brocki & Wearden, 2006). Wel moesten de persoonlijke waarden en opvattingen van de onderzoeker expliciet worden weergegeven, om er zeker van te zijn dat het eindresultaat een weergave was van de perspectieven van de participanten en niet van de opvattingen van de onderzoeker (Curtin & Fossey, 2007). Aansluitend werd de inbreng van de onderzoeker bewaakt door middel van een interne audit, waarbij de thema’s die uit de analyse naar voor kwamen grondig werden bekeken. Deze taak werd opgenomen door Joke Vandamme, begeleidster van deze scriptie. Het is moeilijk om de klassieke evaluatiecriteria voor onderzoek, namelijk betrouwbaarheid en validiteit, toe te passen op kwalitatieve studies en hoewel er nog geen consensus is omtrent geschikte alternatieve criteria, stelden Miles en Huberman reeds in 1994 voor om de termen geloofwaardigheid (‘trustworthiness’) en authenticiteit te gebruiken (Coyle, 2007). Ook Fossey et al. (2002) beschreven de authenticiteit, waaruit nogmaals blijkt hoe belangrijk het is dat de analyse en de interpretaties die worden gemaakt ook echt teruggevonden kunnen worden in de percepties van de participanten. De mate waarin de onderzoeker alles op een succesvolle manier integreerde zonder te ver af te wijken van de woorden van de respondenten, bepaalt dus de uiteindelijke kwaliteit van de studie.
24
Resultaten
Resultaten subgroep Mannen Tabel 2 Geclusterde thema’s: Mannen Hoofdthema’s
Hogere ordethema’s
-
(Dis)comfort t.a.v. de hulpverlener (Dis)comfort t.a.v. de fysieke setting
Abortuscentrum als zone van (dis)comfort
-
Mogelijke tweestrijd omtrent de methode Rol als steunfiguur: vanzelfsprekend maar moeilijk Noodzakelijke toeschouwerspositie
Ongemakkelijke maar gewenste positie aan de zijlijn
-
Nood aan afleiding, weg van de duale leegte en stilte De omslag naar conflict
Zoektocht naar geschikte copingsmechanismen bij het wachten op de expulsie
-
De eerste pil al dan niet als definitief punt in de abortus Abortusproces als afgerond hoofdstuk
Fysieke procedure als bevestiging van de (keuze voor) abortus
-
Bovenstaand overzicht (tabel 2) geeft de thema’s weer die uit de manneninterviews naar voor kwamen. Gezien het studieopzet gebruik maakte van koppels voor de dataverzameling, gaat het steeds om gekoppelde data – de subgroep mannen en vrouwen zijn gerelateerd. Dit impliceert dat geen uitspraken kunnen worden gedaan over mannen in het algemeen. Abortuscentrum als zone van (dis)comfort. Uit de interviews met de mannelijke participanten blijkt dat een abortuscentrum een aparte setting is, waar factoren van comfort hand in hand kunnen gaan met aspecten van ongemak. Deze contradictie situeert zich zowel op het niveau van de hulpverlener als binnen de ruimere fysieke setting.
25
Dis(comfort) t.a.v. de hulpverlener. Alle mannen in het onderzoek hadden vooraf negatieve verwachtingen ten aanzien van het personeel dat werkt in een abortuscentrum. Naast kritiek en veroordeling werd ook verondersteld dat men zou proberen het koppel op andere gedachten te brengen. Dit zorgde reeds voor de start van het proces voor een gevoel van ongemak. Echter, vanaf het eerste contact bleken deze veronderstellingen niet te kloppen. De mannen waren aangenaam verrast door de open en neutrale houding en dienden hun opvattingen bij te stellen. ‘Wij verwachtten eigenlijk meer het slechte omdat ge ook meer slecht er van hoort dan goed. En ja, dat… Daar waren we dan allebei wel van verschoten, van hoe dat ze ‘r mee omgaan en dan hebt ge er zelf ook wel meer rust mee.’ (Man, 26 jaar) ‘Ik dacht dat ze wat kritischer gingen zijn, ja. Maar ze waren totaal niet manipulatief, allez, niet manipuleren of van ‘zo of zo of zo’, of overtuigen of een andere weg proberen te zoeken dan deze weg die ge zou kiezen.’ (Man, 27 jaar) Sommige mannen deelden hun negatieve verwachtingen reeds vooraf met hun partner, die er dezelfde perceptie op nahield. Daarnaast lijkt het erop dat de mannen in deze studie voorbereid waren om de keuze voor abortus te moeten verantwoorden en verdedigen. Het negatieve gevoel waarmee men naar de eerste afspraak vertrok, bleek nergens voor nodig te zijn. Een open attitude bij het personeel ontkrachtte de mythe van veroordeling en kritiek. Hoewel de hulpverlening binnen het abortuscentrum algemeen als professioneel en vriendelijk wordt omschreven, voelde één man zich zeer ongemakkelijk tijdens het adviesgesprek, dat de inname van mifepristone vooraf ging. ‘Ge moet wel u als man een beetje distantiëren van de rest, allez, van de vrouw zelf. … We waren bezig over de twee methodes. En dan euhm… Ik zei ‘ja, ga liever voor de curettage.’ En ja… Mevrouw de dokteres zei ‘ja, nee, ik zou voor u de pilmethode pakken’. … Maar de dokteres zei van (gebaar: maakt een duidelijke spitsing) zo ineens. ‘Gij hoort er nu efkes niet meer bij’. … Dus ja, twee vrouwen tegen één, dus ja… Dus ja oké, ‘k zal maar zwijgen. ‘k Zeg ‘ja, neemt de pil maar he’.’ (Man, 27 jaar) Deze man voelde zich buitengesloten, waardoor hij zich distantieerde van de verdere keuzeprocedure. Hoewel dit geleid zou kunnen hebben tot rolverwarring tijdens de volgende fasen van de abortus, gaf hij aan dat hij zich tijdens de verdere visites wel gehoord voelde.
26
Hoewel de impact op het verdere verloop van de procedure dus niet zo groot lijkt, zorgde dit wel voor een onaangename start van het proces alsook voor een gevoel van ongemak ten aanzien van die specifieke hulpverlener. Deze man voelde zich letterlijk aan de kant geschoven, alsof de dokter een tegen hem gerichte coalitie met zijn partner trachtte te vormen. De attitude van deze arts lokte dan ook een tegenreactie uit, gekenmerkt door het zich distantiëren van het proces en het bijhorende gevoel zich hiermee te onttrekken aan de consequenties van de keuze die gemaakt zou worden. (Dis)comfort t.a.v. de fysieke setting. Ook de fysieke inrichting van een abortuscentrum kan een gevoel van ongemak uitlokken bij de aanwezige mannen. Alles staat immers in teken van de vrouw en het proces dat ze er ondergaat, waardoor het gevoel kan ontstaan dat mannen er niet echt thuishoren. ‘Die wc, dat is zo een beetje een martelkamer of zoiets… Iedereen die daar op zit, ja, het idee… Ik moest plassen daarjuist dus ik moest binnen naar die wc maar dat zag ‘k niet zitten.’ (Man, 36 jaar) Deze participant gaf aan zich als man niet goed te voelen in het vrouwentoilet, waar dagelijks expulsies plaatsvinden. De symboliek die daaraan verbonden is, bleek voor deze man zo groot te zijn dat het een gevoel van discomfort met zich meebracht.
Ongemakkelijke maar gewenste positie aan de zijlijn. Alle mannen in deze studie waren het erover eens dat de vrouw de hoofdrol speelde in het hele medicamenteuze abortusverhaal. Zichzelf situeerden ze eerder aan de zijlijn, als iemand die steeds nabij was en steunde maar de ervaring toch niet op dezelfde, intense manier beleefde. Daarnaast bracht deze positie een zekere mate van ongemak met zich mee: mannelijke participanten gaven aan dat het moeilijk was een standpunt in te nemen bij de keuze voor een abortusmethode, alsook om te bepalen welke rol ze best innamen gedurende het verdere verloop van het proces. Mogelijke tweestrijd omtrent de methode. Uit de interviews met de mannelijke participanten blijkt dat zij het niet steeds eens waren met hun partner wat betreft de voorkeur voor een bepaalde abortusmethode. Waar alle vrouwen in de steekproef, zonder uitzondering, meteen overtuigd waren van hun keuze voor de medicamenteuze procedure, waren de meningen bij de mannelijke partners verdeeld. Twee mannelijke proefpersonen deelden de visie
27
van hun partner, één man uitte geen specifieke voorkeur en de overige twee prefereerden de zuigcurettage. Deze laatste bleken dit vooral te doen omwille van de snelheid die gepaard gaat met deze methode. Daarnaast beschouwden ze de medicamenteuze abortus als pijnlijker. Ondanks de initiële tweestrijd die door deze twee mannen werd ervaren, namelijk de eigen voorkeur tegenover deze van hun partner, besloten ze beiden dat de uiteindelijke beslissing omtrent de methode in de handen van hun partner lag. ‘Ik vond het natuurlijk zonde dat zij zo lang heeft moeten afzien en daar zoveel pijn van heeft moeten hebben als het op een andere methode op maar tien minuutjes gefikst is. … Allez, uiteindelijk, ik heb ook der… ne kleine rol in he, ’t zijn haar beslissingen en zij moet het laten doen en zij is het, diegene die het ook allemaal voelt en het echt meemaakt en wij zitten der langs aan de zijlijn eigenlijk.’ (Man, 26 jaar) ‘Dan heb ik tegen haar gezegd ‘ja, het is eigenlijk meer uw keuze dan mijn keuze, dus ja, gij beslist eigenlijk wat ze doen met uw lichaam, dat moet ge zelf maar uitmaken’.’ (Man, 27 jaar) Beide mannen benadrukten dat het de vrouw is die de ingreep ondergaat en dat het bijgevolg ook belangrijk is dat zij zich comfortabel voelt bij het verloop van de procedure. Hieruit blijkt dat ze zichzelf wegcijferden op het moment dat gekozen diende te worden, ondanks hun eigen mening en voorkeur, en dat ze hun partner steunden ongeacht de beslissing die zij nam. Rol als steunfiguur: vanzelfsprekend maar moeilijk. De interviews tonen aan dat het voor deze mannen niet steeds gemakkelijk was om te weten welke rol ze best bekleedden tijdens de abortusprocedure. Toch was er voor hen geen enkele twijfel: ze moesten aanwezig zijn gedurende het proces en specifiek op de dag waarop misoprostol werd toegediend. ‘We hebben samen ook die beslissing genomen om dat te doen, dus dan moesten we dat, vind ik, ook samen, allez, de dingen die er dan gedaan zijn, dat we die ook samen moesten doen.’ (Man, 26 jaar) ‘Ja, ik vind dat ook niet meer dan normaal he, want uiteindelijk zen ‘k er ook bij betrokken he.’ (Man, 27 jaar)
28
De mannen in deze studie verwezen naar de gedeelde verantwoordelijkheid voor de ongewenste zwangerschap en beschouwden het bijgevolg als logisch dat ze hun partner ook steunden onder de vorm van hun fysieke aanwezigheid gedurende het abortusproces. Ondanks de vastberadenheid omtrent de eigen aanwezigheid, bleek het niet vanzelfsprekend te zijn om als man een gepaste rol in te nemen op de dag die samen met de partner werd doorgebracht in het abortuscentrum. In de interviews werd dan ook nadruk gelegd op de machteloosheid die deze mannen ervoeren terwijl ze aan hun partners zijde zaten. ‘Op dat moment denkt ge eigenlijk aan nikske, dat ’t zo rap mogelijk voorbij is, dat ge naar huis kunt. Dat is alles. Wachten en het doet zeer en, en… Allez ja, en ge kunt niks doen he. Als vent zit gij maar te wachten he.’ (Man, 47 jaar) ‘Het was niet gemakkelijk want ze zei van ‘amai, ge zegt te weinig’ of ‘ge zijt precies kwaad’ maar ik wist niet goed hoe ik moest doen dan… Allez, dat is zo een ambetante situatie en plus ook, wat dat ge dan tegen haar zegt is ook niet goed. Ja, ik kan over iets anders beginnen maar ja, dat wilt ze misschien niet horen dus ’t is heel moeilijk om…’ (Man, 26 jaar) ‘Ze vroeg direct van ‘ga je mee? ‘k Zou graag hebben dat je mee gaat’. Dus ’t was direct goed. Ja, moest ze nooit gezegd hebben, in de loop van de dag, dat ze niet blij was dat ‘k daar was, ging ‘k beginnen twijfelen en misschien ging het helemaal anders geweest zijn.’ (Man, 36 jaar) Deze mannen beseften dat ze geen vat hadden op de fysieke beleving die hun partner onderging, waardoor ze zichzelf eerder als toeschouwer leken te beschouwen. De machteloosheid maakte het proces lastig; mannen wisten immers niet wat hun partner al dan niet wilde horen of hoe ze de perfecte steunbron konden zijn. Aanvullend bleek het wel helpend wanneer de vrouw appreciatie toonde voor zijn aanwezigheid in de loop van die dag. Dergelijke geruststellende woorden leken de twijfel omtrent de ingenomen rol te kunnen temperen. Noodzakelijke toeschouwerspositie. Tot slot situeerden de mannen in deze steekproef zichzelf aan de zijlijn omdat ze, wanneer het ging over de fysieke beleving van het abortusproces, niet meer dan toeschouwers waren. Ze beschreven de beperkte voeling die ze met het proces hadden, net omdat deze fysieke component ontbrak.
29
‘Ik denk gewoon dat… anders reageren denk ik, omdat dat bij haar is gebeurd. Zij voelt anders dan mij, snapt ge, dat is bij haar gebeurd.’ (Man, 23 jaar) ‘Ik kon ook meer de emotionele kant afblokken omdat ik het waarschijnlijk ook zelf niet voel of al die dingen heb meegemaakt wat zij dan voelde.’ (Man, 26 jaar) In het verhaal van deze mannen ligt de focus op het verschil in beleving tussen vrouwen, die de ingreep ondergingen, en mannen, die er naast stonden en toekeken. Voor sommige mannen leek dit gekoppeld te zijn aan de emotionele beleving van de zwangerschapsafbreking: door de abortus niet werkelijk te voelen, schatten ze de emotionele impact ervan ook kleiner in dan deze die werd ervaren door hun partner.
Zoektocht naar geschikte copingsmechanismen bij het wachten op de expulsie. Zoals net werd beschreven, is de positie aan de zijlijn niet per se comfortabel, integendeel zelfs. De mannelijke participanten ervoeren vaak niet enkel een gevoel van ongemak ten aanzien van hun partner, maar konden tevens enkele lastige momenten ondervinden die eigen zijn aan de medicamenteuze procedure als dusdanig. Het voornaamste voorbeeld hiervan is de lange wachttijd op de dag waarop misoprostol wordt toegediend. De manier waarop deze mannen hiermee omgingen, was vaak zeer uiteenlopend en kan beschouwd worden als het balanceren op een slappe koord, waarbij de omslag naar conflict met de partner snel gemaakt is. Nood aan afleiding, weg van de duale leegte en stilte. Uit de interviews blijkt dat mannen, op de dag die ze in het abortuscentrum doorbrachten, zoveel mogelijk afleiding zochten. ‘We zijn veel op onze gsm bezig geweest, we hebben geprobeerd den tijd sneller te laten gaan.’ (Man, 26 jaar) ‘Ik heb me bezig gehouden en… Ja, diejen dag he, ik ben naar beneden gegaan enz., ik ben dan wat koekskes gaan halen enz.’ (Man, 27 jaar) Uit deze uitspraken blijkt dat mannelijke participanten op zoek gingen naar een invulling van de ‘stille momenten’, horend bij het wachten op de werking van misoprostol. Elk op hun eigen manier probeerden ze de tijd te vullen en momenten van stilte en ongemak te vermijden. Wanneer ze hier niet in slaagden, kon dit een gevoel van discomfort veroorzaken en dit zowel
30
op individueel niveau als binnen het koppel. Beide partners waren immers enkel op elkaar aangewezen op dat moment. ‘Er is ook geen tv, ’t is niet dat ge u met, efkes u gedachten met iets kunt verzetten, dat is een koele kamer en gij zijt alleen met haar of zij is alleen met u en ge moet het met u tweeën over iets hebben maar over wat hebt ge ’t dan op zo ne moment?’ (Man, 26 jaar) ‘De communicatie is op dat moment toch weg ze. Ge hebt geen motivatie om nog over iets te beginnen. Dat is zo… een leegte. Nen afstand dat ge voor mekaar hebt, zo lang als dat proces duurt hier. Ik voelde toch een leegte ze…’ (Man, 47 jaar) De mannen in deze steekproef vonden het niet gemakkelijk om een gepast onderwerp te vinden om over te praten met hun partner op het moment dat zij de finale abortuspillen had ingenomen. Zo gaf de oudste man in dit onderzoek letterlijk aan dat de communicatie stokte tijdens het lange wachten. Het lijkt alsof het proces zijn leven op pauze had gezet, waarna hij enkel kon wachten en de tijd kon proberen op te vullen tot alles achter de rug was. De omslag naar conflict. Mannelijke participanten gaven aan dat het wachten, horend bij de medicamenteuze abortus, een voedingsbodem kon vormen voor conflicten met de partner, net omdat het moeilijk bleek om voor afleiding te zorgen of om een gepast gespreksonderwerp te vinden. Bovendien kon niemand inschatten hoe lang deze fase zou duren. ‘En dat was dan met mijne stomme kop en ik had dat op diene moment niet moeten zeggen, maar ik zei zo van ‘ge had beter voor dat ander gekozen, dat was korte pijn maar dat duurde tien minuten’. ‘k Zeg ‘ziet u hier nu eigenlijk is afzien’. En natuurlijk, dat was niet de moment om dat te zeggen en dan ja… ‘Als ik dat niet wil, dan wil ik dat niet’ en… En dat kan ik ook begrijpen. Daarna zei ik ook ‘ik had dat niet moeten zeggen’, maarja, ik had het wel gezegd natuurlijk.’ (Man, 26 jaar) De tweede fase in het abortuscentrum bleek niet enkel oncomfortabel te zijn voor de vrouw, die vaak in pijn was op dat moment, maar ook voor haar partner, die zich onwennig voelde bij de situatie en moeite deed om een gepast copingsmechanisme te vinden maar daar niet steeds in slaagde.
31
Fysieke procedure als bevestiging van de (keuze voor) abortus. Tot slot blijkt uit de interviews met de mannelijke participanten dat de fysieke stappen in het abortusproces, zoals het innemen van de eerste abortuspil, zijnde mifepristone, en de uiteindelijke expulsie, vaak beschouwd werden als een bevestiging van de abortus en de keuze hiervoor. De eerste pil al dan niet als definitief punt in de abortus. Niet alle mannen uit de steekproef bleken hetzelfde statuut te verlenen aan de inname van mifepristone. Voor sommige mannen vormde dit het cruciale punt in het abortusproces, terwijl het voor anderen niets meer leek te zijn dan de bevestiging van een eerder genomen beslissing. ‘Als ik die beslissing voor mij ook had gemaakt dan, dan was dat voor mij ook, ik wilde dat… Ik ga niet zeggen wegduwen, maar… Het leven ging weer verder voor mij.’ (Man, 26 jaar) ‘Als ge hier dan om negen uur ’s morgens zit, dan weet ge zo, vanaf dat die eerste pil wordt genomen, van ja… Nu wordt het beëindigd he. Allez, der is geen terugweg nimeer he. ’t Gaat gebeuren he. ’t Gaat dood he. Ja, dat is toch efkes zo dat pilleke en dan… ’t Is rap ingenomen en dan is ’t gebeurd.’ (Man, 27 jaar) ‘Ja, ’t was toch wel efkes van ‘ja, nu is dat weg en ’t is weg en ’t gaat niet meer terugkomen’. Dat was efkes wel een raar gevoel.’ (Man, 27 jaar) Zoals blijkt uit de eerste quote, kon de inname van mifepristone worden beschouwd als de start van een proces, waar reeds in het verleden een beslissing over werd genomen. Voor deze man leek de eerste pil dan ook geen speciale betekenis te hebben; het gaf enkel aan dat zijn leven, zoals het voor de zwangerschap was, kon hervatten. De andere man die hier geciteerd wordt, leek des te meer geconfronteerd te worden met de beslissing en de laatste kans om hierop terug te komen wanneer de dosis mifepristone werd aangeboden. Voor hem leek de keuze voor abortus tot op dat moment nog niet geheel vast te staan; zolang de procedure niet van start was gegaan, was de keuze nog niet officieel gemaakt. Hij benadrukte daarbij het gemak en de snelheid waarmee de abortuspillen werden ingenomen, terwijl dit voor hem een cruciaal punt was, namelijk de bevestiging dat hij een zwangerschap zou laten beëindigen. Abortusproces als afgerond hoofdstuk. Drie van de vijf mannen uit de steekproef gaven aan het proces relatief gemakkelijk achter zich te kunnen laten. Ze voelden in het algemeen weinig bij de hele procedure omdat ze vastberaden waren over de keuze voor abortus of
32
twijfelden aanvankelijk wel maar konden het proces afsluiten van zodra er een beslissing was genomen. ‘Voor mij was dat niet zo iets speciaals maar ik was er in principe gewoon voor haar te steunen ofzo.’ (Man, 23 jaar) ‘In ’t algemeen doet het mij eigenlijk redelijk weinig. Dat kindje is nog zodanig, zodanig niets… Euhm, nee… ‘k Zou liegen moest ‘k zeggen dat ‘k der veel bij voel.’ (Man, 36 jaar) ‘Ik heb ook tegen haar gezegd ‘als ge daarover wilt praten enz. dan euhm… moogt ge der met mij altijd over praten’, maar ik had daar weinig behoefte aan om het daar nog over te hebben.’ (Man, 26 jaar) Deze mannen hadden de procedure samen met hun partner doorgemaakt en lieten het gehele abortusverhaal daarmee achter zich. Ze gaven aan geen blijvende impact te ervaren en beschouwden het als een afgesloten hoofdstuk dat ze achter zich lieten wanneer ze uit het abortuscentrum vertrokken na hun laatste afspraak, terwijl ze hun dagelijkse bezigheden opnieuw opnamen.
Resultaten koppels Tabel 3 Thema’s: Koppels -
Gedeelde aversie t.a.v. de zuigcurettage
-
De zoektocht naar een compromis in het omgaan met pijn, stress en spanning
-
Aanwezigheid van de man als noodzaak en normaliteit binnen de relatie
-
Dubbele functie van de mannelijke aanwezigheid: noodzakelijke steunfiguur vs. opnemen van verantwoordelijkheid
-
De eerste pil als verificatie van de gezamenlijke beslissing tot abortus
-
Gedeeld gevoel van ‘verzorgd worden’
-
Het ervaren van een fysiek en existentieel verschil
-
Zoeken naar een balans in de toegelaten emoties van beide partners
33
Gedeelde aversie t.a.v. de zuigcurettage. De vrouwen in deze steekproef waren het unaniem eens over hun beslissing tot medicamenteuze abortus. Vaak had dit te maken met de gelijkenis tussen deze methode en een miskraam maar soms was de connotatie verbonden aan de zuigcurettage zo sterk dat dit de keuze stuurde. Binnen twee koppels deelden beide partners hun negatieve opvattingen over de chirurgische methode, waardoor de beslissing tot medicamenteuze abortus voor de hand liggend was. ‘Als het te laat was voor die pilabortus te doen denk ik niet dat ik zuigcurettage ging doen want dat wil ik, ik vind dat echt een vies beeld als ik er aan denk. En hij ook, hij zei ook dat dat echt zo, allez, ik snap niet dat iemand dat kan.’ (Vrouw, 18 jaar – koppel 1) ‘Ik denk dat zij pijn zou hebben met die stofzuiger, daarom dacht ik. Dus met die pil was er eigenlijk niet zoveel pijn, dus geluk dus.’ (Partner, 23 jaar – koppel 1) ‘Sorry dat ‘k dat zeg maar een curettage vind ik moord. ‘k Had dat gezegd van in ’t begin he.’ (Vrouw, 42 jaar – koppel 4) ‘Daarmee zei hij (de huisarts) ook van ‘pakt voor de pil’, zei hem, ‘dat is zachter, dat is psychologisch beter dan de curettage, da ’s nogal bruut’. En euhm, allez, chance dat ze daar niet voor beslist heeft, want achteraf zei ze van ‘ja, da ’s moord’ en ja…’ (Partner, 47 jaar – koppel 4) De zuigcurettage droeg voor deze twee koppels een aversieve, emotionele lading. Ze beschouwden deze methode als bruut, pijnlijk, vies en vergeleken het met het begaan van een moord. De gedeelde opvattingen omtrent deze methode vormden voor deze koppels een motivatie om voor de medicamenteuze procedure te kiezen.
De zoektocht naar een compromis in het omgaan met pijn, stress en spanning. Hoewel er bij twee koppels een grote overeenkomst werd gevonden in de visie van beide partners op de abortusmethode, blijkt uit de interviews dat niet alle partners het eens waren over wat voor hen de meest geschikte methode tot zwangerschapsbeëindiging was. Terwijl alle vrouwen opteerden voor een natuurlijk proces, gingen sommige mannen er van uit dat een korte procedure een betere optie vormde.
34
‘Ik had er voor gekozen omdat ik, ja, ik dacht ‘zo ’n pilabortus dat doet ge wel zelf en dat hebt ge zelf in de hand tegenover zo ’n curettage, dat is toch iets helemaal anders’. En dat is ook zo, ja, dat is een heel eng woord voor wat dat is, denk ik.’ (Vrouw, 27 jaar – koppel 2) ‘Als ze mij moeten zeggen dat ik zes uur op zo ’n tafel moet liggen, dat kan drie uur, dat kan vier uur zijn maar bij haar heeft dat dan zes uur ’n half geduurd, euhm… dan zeg ik van ‘dan kies ik voor de korte pijn’.’ (Partner, 26 jaar – koppel 2) De vrouw binnen dit koppel verkoos de medicamenteuze abortus omdat dit haar een gevoel van controle bezorgde. Haar partner opteerde echter voor de korte pijn die volgens hem gepaard gaat met de zuigcurettage. Ook een ander koppel uit de steekproef diende een compromis te vinden in de tegenstrijdige opvattingen van beide partners. ‘Sowieso, ja, 100%. Dat was euhm… ‘k Moest daar niet over nadenken, ik hoopte natuurlijk alleen dat ‘k nog niet te ver was natuurlijk, met de zwangerschap, want anders is een pilabortus niet meer mogelijk, dan moet het sowieso curettage zijn.’ (Vrouw, 23 jaar – koppel 5) ‘Ik zeg ‘ja nee, de curettage’, tegen mijn vriendin. ‘k Zeg ‘dat is snel opgelost, en klaar en dit en dat’. ‘k Zeg ‘want ge gaat met de pilmethode nog veel last krijgen, krampen dit en dat, liever dat ge plaatselijk verdoofd zijt, ge voelt niks en…’. Ik dacht ja… het beste voor haar en ’t minste tijd, dan moest ze ook niet haar dagen opnemen enz., op ’t werk en ze voelt er niks van.’ (Partner, 27 jaar – koppel 5) De perceptie op de pijn, spanning en stress die gepaard zouden gaan met de gekozen procedure, bleek ook tussen beide partners van dit koppel sterk te verschillen. Dit was bepalend voor de voorkeur voor de medicamenteuze dan wel chirurgische abortus. De onenigheid die binnen deze beide koppels werd gerapporteerd, zette de partners aan tot het zoeken van een compromis. Net als alle andere mannelijke participanten, waren ook de twee mannen binnen deze koppels het er over eens dat de uiteindelijke beslissing steeds bij de vrouw ligt, gezien zij het fysieke proces diende te ondergaan. Toch kon dit gemaakte compromis ook verder in het proces nog spanning en conflict met zich meebrengen. Dit blijkt uit een citaat dat reeds bij de mannenanalyse aan bod kwam.
35
‘En dat was dan met mijne stomme kop en ik had dat op diene moment niet moeten zeggen, maar ik zei zo van ‘ge had beter voor dat ander gekozen, dat was korte pijn maar dat duurde tien minuten’. ‘k Zeg ‘ziet u hier nu eigenlijk is afzien’. En natuurlijk, dat was niet de moment om dat te zeggen en dan ja… ‘Als ik dat niet wil, dan wil ik dat niet’ en… En dat kan ik ook begrijpen. Daarna zei ik ook ‘ik had dat niet moeten zeggen’, maarja, ik had het wel gezegd natuurlijk.’ (Man, 26 jaar – koppel 2) Deze uitspraak toont hoe snel een conflict kan ontstaan wanneer een koppel geconfronteerd wordt met hun verschillende visie op pijn en het omgaan met pijn. De wachttijd tot expulsie vormde een voedingsbodem voor ruzie en onenigheid, net omdat de mannelijke partner ervan overtuigd was dat de zuigcurettage een aangenamere methode was geweest voor zijn vriendin. Terwijl hij de medicamenteuze methode beschouwde als het onnodig pijn lijden, leek het voor zijn partner eerder een manier te zijn om vat te krijgen op de zwangerschapsbeëindiging en een noodzakelijkheid voor de verwerking daarvan.
Aanwezigheid van de man als noodzaak en normaliteit binnen de relatie. Uit de interviews blijkt dat de mannelijke aanwezigheid in meerdere opzichten van heel groot belang was voor beide partners. Geen enkele participant gaf aan dat het een optie zou zijn om de vrouwelijke partner alleen door het proces te laten gaan, zonder dat de man fysiek nabij was en deelde in de ervaring. ‘Moest hem hier niet geweest zijn, zou ‘k niet dienen dag gedaan hebben, zou ‘k dat uitgesteld hebben ofzo Zonder hem erbij, nee, dat zou niet gegaan zijn.’ (Vrouw, 23 jaar – koppel 5) ‘Dat was toch een beetje een verplichting, eerder dan euhm… dan een vraag, ja. Ja, ik vind dat ook niet meer dan normaal he, want uiteindelijk ben ik er ook bij betrokken he.’ (Partner, 27 jaar – koppel 5) De mannelijke aanwezigheid lijkt noodzakelijk voor het succesvol doorstaan van de abortuservaring en het verderzetten van het dagelijkse leven als koppel. De mannelijke partner binnen dit koppel beschouwt het als normaal dat hij nabij was, terwijl zijn vriendin aangeeft dat ze hem nodig had om het proces te kunnen doorlopen. Dit communiceerde ze ook duidelijk naar
36
haar partner. Bovendien gaven zowel vrouwelijke participanten als hun partner aan dat het samen aanwezig zijn in het centrum een impact had op de relatie. ‘Ja, we zijn daar sterker uitgekomen. Ja, had ‘k ik daar alleen moeten voorstaan, ‘k weet niet wat dat ‘k ging doen…’ (Vrouw, 42 jaar – koppel 4) ‘’k Moet wel eerlijk zeggen dat onze relatie altijd dichter bij mekaar gekomen is, met dat voor te hebben.’ (Partner, 47 jaar – koppel 4) Het delen van de gehele ervaring werd door dit koppel beschouwd als een versterking van de relatie. De idee dat beide partners aanwezig dienden te zijn, is dan ook een opvatting die gedeeld wordt door alle participanten in de steekproef.
Dubbele functie van de mannelijke aanwezigheid: noodzakelijke steunfiguur vs. opnemen van verantwoordelijkheid. Zoals net bleek uit het voorgaande thema, waren alle partners binnen deze studie het met elkaar eens: de aanwezigheid van de man bij het doorlopen van de procedure en dit specifiek op de dag die werd doorgebracht in het abortuscentrum, was belangrijk. Wel blijkt de functie die beide partners toekenden aan deze aanwezigheid, sterk te verschillen. ‘Het was wel heel goed voor mij dat hij er was. Hij gaf mij af en toe ne knuffel en euhm, dat had ik wel nodig, dat deed wel goed toen… Hij was er en als er iets was, stond hij daar voor mij en dat was gelijk voldoende’. (Vrouw, 28 jaar – koppel 3) ‘Ja, ‘k vond dat ‘k er moest bijzijn. … Ja, anders zou ‘k het mij niet kunnen vergeven, moest ‘k er niet bijzijn. ’t Is mijn kind, dus… Dus ‘k moest ook maar mijn verantwoordelijkheid nemen.’ (Partner, 36 jaar – koppel 3) De man binnen dit koppel gaf aan dat hij vooral fysiek nabij wilde zijn om zijn partner te steunen en omdat hij het als zijn verantwoordelijkheid beschouwde om aanwezig te zijn. Zijn vriendin uitte haar tevredenheid met de rol die hij opnam, zijnde deze van steunfiguur. ‘Jaja, als hij er niet was, dan was ik echt, dan ging ik echt in de put zijn, dat weet ik 100% zeker. Hij heeft mij echt veel gesteund, echt waar.’ (Vrouw, 18 jaar – koppel 1)
37
‘Ik was er in principe gewoon voor haar te steunen.’ (Partner, 23 jaar – koppel 1) Ook binnen dit koppel werd de functie van de mannelijke aanwezigheid verschillend gepercipieerd door beide partners. Hoewel de mannelijke partner zelf niet de nood leek te hebben om iedere stap van het proces mee te doorlopen, vond hij het wel belangrijk om nabij te zijn. Het valt op dat geen van de vrouwelijke participanten verwees naar de verantwoordelijkheid van hun partner. Zij omschreven zijn rol uitsluitend als deze van steunfiguur en uitten dan ook hun grote waardering voor zijn nabijheid en zorgzaamheid.
De eerste pil als verificatie van de gezamenlijke beslissing tot abortus. Het kan vanzelfsprekend lijken dat de keuze voor abortus reeds voor de start van de medicamenteuze procedure definitief vastligt. De inname van de eerste pil zou dan hoogstens een confrontatie met de gemaakte beslissing betekenen. Uit de interviews blijkt dat dit niet steeds het geval was. Voor sommige partners leek deze eerste pil een zeer cruciaal punt te zijn. Vooral mannen beschreven deze fase als een soort van ‘check’ om bij hun partner na te gaan of ze beiden zeker waren van hun beslissing omtrent de zwangerschapsbeëindiging. ‘Dat ze zeggen van ‘het wordt afgebroken’, dat is ’t einde he… ’t Is beslissen nu, als ge ’t neemt dan is er gene weg terug he. Dat vind ik wel ne moeilijke moment. Ze zeggen van ‘allez, dat is maar ne second of twee’, maar ge beslist over een leven he.’ (Man, 47 jaar – koppel 4) ‘Ik denk dat ze het daar psychologisch moeilijk mee had ze. Want ik zag, als ze wou drinken dat ze zei van ‘ja, maar ’t is gedaan, ’t is weg dan he’.’ (Man, 47 jaar – koppel 4) Deze man kende een zeer belangrijk statuut toe aan de inname van mifepristone. Tot aan deze eerste fase leek de beslissing tot zwangerschapsbeëindiging niet finaal te zijn, noch voor hem, noch voor zijn partner. De eerste pil werd aangeduid als het moment waarop definitief werd gekozen en waarna geen weg terug bestond. Dit gedeelde gevoel binnen het koppel en de nood aan bevestiging van de andere partner, wordt niet steeds teruggevonden bij beide partners.
38
‘Nee, ‘k had echt niet zo iets van ‘oké, nu is ’t eigenlijk gestopt met leven’. Dus, ‘k had niet zo iets van ‘k voel dat, ‘k voel mij nu beter, opgeluchter ofzo.’ (Vrouw, 23 jaar – koppel 5) ‘Hij had het er zo efkes moeilijk mee, van ‘ja, dat is nu aan het gebeuren’, dus nu, dienen avond, allez… stopt dat met leven, had hij wel efkes. … Hij zegt van ‘ja, ik besef nu echt wel van, allez, dat we der nu niet meer op kunnen terugkomen’.’ (Vrouw, 23 jaar – koppel 5) Deze vrouw beschrijft het verschil in de betekenis die aan de inname van mifepristone werd verleend. Terwijl de beslissing tot abortus voor haar al lang voor dit moment was genomen, leek dit voor haar partner niet zo te zijn. Hij linkt de inname van die eerste pil aan het stopzetten van een leven, waardoor hij deze als confronterend heeft ervaren. Het lijkt alsof hij het gevoel had op dat ogenblik pas de definitieve beslissing te moeten nemen.
Gedeeld gevoel van ‘verzorgd worden’. De keuze voor een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging impliceerde dat partners veel tijd doorbrachten in het abortuscentrum, voornamelijk gedurende de derde visite, waarbij misoprostol werd toegediend. Hier was een grote rol weggelegd voor de hulpverleners binnen deze setting, die de koppels begeleidden en steunden doorheen deze (soms zware) dag. Vier van de vijf koppels benadrukten dan ook hoe goed ze zich voelden bij het personeel van het abortuscentrum. ‘Ge hebt de dokters rond u, ge hebt de verplegers, als er iets is… he, ge kunt ’t altijd vragen. … Ze kwamen om ’t half uur tot een uur kwamen ze vragen of dat ge nog iets wou drinken, of dat ge iets moest hebben, dus… Dat is wel goed.’ (Vrouw, 27 jaar – koppel 2) ‘Daar waren we dan allebei wel van verschoten, van hoe dat ze ’r mee omgaan en dan hebt ge der zelf ook wel meer rust mee.’ (Partner, 26 jaar – koppel 2) ‘Ik voelde mij wel direct goed, op mijn gemak. Euhm ja, de mensen waren lief en vriendelijk, vooral die verpleegster. … ‘k Vond dat wel goed om al eens te horen wat er allemaal zou gebeuren. Ja, da stelde me wel euhm… gerust.’ (Vrouw, 28 jaar – koppel 3)
39
‘De mensen hier zijn heel bekwaam, heb ‘k den indruk alleszins. En da stelt gerust he. Ja, ’t is dat…’ (Partner, 36 jaar – koppel 3) Zowel mannelijke als vrouwelijke participanten gaven aan zich op hun gemak te hebben gevoeld in het centrum. De houding van de verschillende hulpverleners stelde hen gerust en had op deze manier een positieve invloed op de ervaring van de koppels in de steekproef.
Het ervaren van een fysiek en existentieel verschil. Binnen deze studie werd door de steekproef sterk de nadruk gelegd op het verschil in beleving tussen de mannelijke en vrouwelijke partner. Zoals reeds bleek uit de analyse van de manneninterviews, werd de vrouw aanschouwd als het hoofdpersonage omdat zij de lichamelijke procedure ondergin. De man maakte het hele proces van zeer nabij mee maar miste wel de fysieke component, waardoor hij eerder aan de zijlijn werd gepositioneerd. Niet enkel de mannelijke maar ook de vrouwelijke partners in deze studie gingen ervan uit dat de beleving van het abortusproces intenser was wanneer deze ook fysiek werd ervaren. ‘Ik denk niet dat hij dat echt beseft, goed beseft, omdat hij dat ook niet mee moet maken.’ (Vrouw, 18 jaar – koppel 1) ‘Voor ne man is dat natuurlijk altijd helemaal anders he, want dieje ervaart dat ook niet zo gelijk een vrouw, dus… Dat is toch nog altijd, ja, dat is altijd toch wel een beetje anders vind ik.’ (Vrouw, 27 jaar – koppel 2) Naast de mogelijk reeds aanwezige zwangerschapskwalen, kreeg de vrouw ook te maken met de bloedingen en krampen horend bij deze abortusprocedure en met de uiteindelijk expulsie, die men al dan niet bewust beleefde. Sommige koppels ervoeren naast deze fysieke verschillen tevens een nuance in de existentiële beleving van de zwangerschapsbeëindiging. ‘Toen dat dat gebeurd was is zij echt in tranen uitgebarsten. En daaraan zag ik dat ’t voor haar, of langs hare kant, heel… of veel, veel emotioneler was dan voor mij.’ (Man, 26 jaar – koppel 2) ‘Zij was haar echt wel zo gelijk een moederke aan ’t gedragen, ja… En dat verschil is, voor man en vrouw denk ik in dit verhaal, heel groot. Dat merk ik wel, ja.’ (Man, 26 jaar – koppel 2)
40
Deze uitspraken, beiden afkomstig van dezelfde man, verwijzen niet enkel naar de nuances in de beleving van een man versus een vrouw; tevens beschrijven ze het existentiële verschil in de ervaring van een toekomstige moeder tegenover deze van een toekomstige vader. Hoewel deze partners er niet voor kozen om op dit moment ouders te worden, zit dit existentiële aspect wel vervlochten in de ervaring. De vergelijking met het voldragen van een zwangerschap zit vervat in de citaten; er wordt gewezen op het verschil tussen het moederschap en de daarbij horende fysieke ervaring van een bevalling en het vaderschap, dat losgekoppeld is van iedere fysieke beleving.
Zoeken naar een balans in de toegelaten emoties van beide partners. Uit de interviews blijkt dat de medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging vele emoties met zich kon meebrengen, voornamelijk op de dag die in het centrum werd doorgebracht en die meestal eindigde met de expulsie. ‘Hij wist ook niet zo… Allez, hij was er wel voor mij maar ne man, zoals ik al zei, dat is echt anders en hij wist soms ook niet goed hoe dat hij zijn eigen er naar moest gedragen zo.’ (vrouw, 27 jaar – koppel 2) ‘Ze zei zo van ‘ge hebt mij genen ene keer gevraagd hoe dat ’t met mijnen buik ging’. ‘k Zeg ‘ja, ik vraag toch aan u hoe dat ’t met u gaat of hoe dat ge u voelt’. En dat was toch een… dat heeft ze mij toch regelmatig gezegd, dat ik daar niet genoeg achter gevraagd heb van hoe dat het met haren buik was of wat dat ze voelde of…’ (Partner, 26 jaar – koppel 2) Zoals reeds bleek uit de eerste analyse, ging de positie van de man vaak gepaard met een gevoel van machteloosheid en onwennigheid. Deze rol werd vaak ook door de vrouwelijke partners op deze manier omschreven. Hoewel de man binnen het citerende koppel minder emotioneel geraakt werd door het proces, probeerde hij wel attent te zijn voor de gevoelens van zijn vriendin en poogde hij tegemoet te komen aan haar noden. Toch blijkt het een moeilijke balans: de man probeerde de emoties van zijn partner te beantwoorden, ondanks dat hij deze zelf niet ervoer, maar slaagde daar niet volledig in.
41
Uit deze studie blijkt dat het niet steeds de vrouwelijke partner was die de meeste emoties uitte. Mannelijke participanten die de medicamenteuze procedure van zo nabij meemaakten, konden tevens sterk ontroerd worden door het proces. ‘Ja, dat is gebeurd, wij hebben die beslissing genomen, ja… Let’s move on, dat is zo he.’ (Vrouw, 23 jaar – koppel 5) ‘Het spreken met haar was ook moeilijk omdat zij het precies emotioneel ook een beetje moeilijk had. Voor euhm… Dus ik kon der ook nie echt zo heel diep op ingaan, omdat ze ook zo een beetje, beetje emotioneel was.’ (Partner, 27 jaar – koppel 5) ‘’k Vind ’t wel heel moeilijk om dan mijne mond te houden. Ja. Maar ik denk dat daar wel wat tijd over moet gaan, dat we dat zowat vergeten, deze fase. Dat ‘k dan ook wat… Dat dat niemeer zo… die neiging heb om dat te vertellen.’ (Partner, 27 jaar – koppel 5) Zoals blijkt uit de uitspraken van dit koppel, was het voor de mannelijke partner een hele evenwichtsoefening om uiting te geven aan zijn eigen emoties. Hij probeerde zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van zijn vriendin, door zijn eigen behoeften niet volledig te voldoen en bijvoorbeeld de hele abortuservaring geheim te houden, terwijl hij eigenlijk de nood voelde hierover te praten met derden. Dit toont aan dat de balans kan overhellen in beide richtingen: soms probeerden mannen zich meer in te leven in de emoties van hun partner, in andere gevallen remden ze hun eigen gevoelens eerder af. Het lijkt er dus sterk op dat het voornamelijk de mannen zijn die de balans binnen het koppel in evenwicht trachtten te houden.
Discussie
Bespreking resultaten Deze studie tracht aan de hand van twee specifieke onderzoeksvragen meer inzicht te verwerven in de beleving van een medicamenteuze abortusprocedure; enerzijds voor mannelijke partners, anderzijds voor koppels als eenheid. Hiervoor werd gebruik gemaakt van
42
semigestructureerde diepte-interviews die bij beide partners van eenzelfde koppel afzonderlijk werden afgenomen. Binnen dit onderzoek wordt niet gefocust op de beleving van de vrouwelijke partner, daar dit reeds grondig aan bod komt in de bestaande literatuur en bijgevolg slechts weinig meerwaarde zou bieden. Wel wordt nadruk gelegd op de mannelijke beleving en de nuances en overlap die terug te vinden zijn in de interviews van beide partners; thema’s die beiden nog sterk onderbelicht zijn (Naziri, 2007). De resultaten werden onderworpen aan een interpretatieve fenomenologische analyse en dit zowel op individueel als dyadisch niveau. In wat volgt, worden de onderzoeksresultaten vergeleken met de bestaande literatuur omtrent medicamenteuze abortus, alsook worden ze aangevuld met interpretaties en bedenkingen van de onderzoeker. Gezien deze studie slechts gebaseerd is op de beleving van vijf koppels, is enige voorzichtigheid bij de interpretatie van de resultaten sterk aangewezen.
Hoe beleven mannelijke partners het proces van een medicamenteuze abortus? Uit de interviews met de mannelijke participanten bleken verschillende thema’s belangrijk te zijn bij het doormaken van een medicamenteuze abortus. Deze werden geclusterd in vier hogere ordethema’s. Abortuscentrum als zone van (dis)comfort. Alle mannen in dit onderzoek bleken vooraf negatieve verwachtingen te hebben over de attitude van het personeel, werkzaam in een abortuscentrum. Dit zorgde reeds voor een gevoel van discomfort bij de start van de procedure. Uit voorgaand onderzoek, weliswaar met vrouwelijke participanten, is reeds gebleken dat het verwachtingspatroon ten aanzien van een medicamenteuze abortusprocedure een grote impact kan hebben op het achteraf beschreven welbevinden (Abdel-Aziz et al., 2004). Wanneer het discomfort groter blijkt dan verwacht, heeft dit een negatief effect op de achteraf gerapporteerde tevredenheid. Aangezien discomfort niet enkel kan worden veroorzaakt door medische facetten van de procedure maar tevens door de attitude van het personeel, kan binnen deze studie de omgekeerde redenering verondersteld worden: gezien de verwachting van ongemak in het abortuscentrum een overschatting bleek te zijn, kan dit de achteraf weergegeven tevredenheid positief beïnvloeden. Dit wordt bevestigd door de uitspraken van verschillende mannen uit de steekproef, die positief verrast waren met de manier waarop ze werden ontvangen. Het feit dat deze mannen het ervaren comfort vermelden, kan wijzen op het belang dat ze hechten aan hun positie binnen de werking van het abortuscentrum. Toch blijkt deze tevredenheid niet generaliseerbaar naar alle participanten: één man geeft aan
43
geschrokken te zijn door de attitude van de dokter, waardoor hij in zijn beleving letterlijk de mond werd gesnoerd tijdens het adviesgesprek. Een eerdere studie van Kero et al. (2010) rapporteert tevens de mannelijke ontevredenheid nadat het personeel bij het verlenen van advies omtrent het geplande proces, uitsluitend focuste op de vrouw. Hierdoor kunnen mannen het gevoel krijgen niet genoeg op de hoogte te zijn gebracht over de rol die ze dienen in te nemen gedurende het verdere verloop van het proces. Tevens kan het de idee wekken dat vrouwen in de hoofdrol staan en mannen zwijgzaam dienen te volgen. Aansluitend kan ook de fysieke setting een gevoel van ongemak veroorzaken. Zo blijkt één van de participanten moeite te hebben met de symboliek verbonden aan het toilet in het centrum, waardoor hij deze ruimte steevast vermeed. Dit wijst erop dat de setting niet steeds voorbereid is op de aanwezigheid van mannelijke partners en hun behoefte aan een infrastructuur die (minstens deels) ook op hen is afgestemd. Ongemakkelijke maar gewenste positie aan de zijlijn. Conform de bestaande literatuur, situeren ook de mannen in deze studie hun partner in de hoofdrol. Hoewel ze zichzelf niet beschouwen als onzichtbaar, zoals vaak wel wordt gedaan door onderzoekers (Kero et al., 1999), positioneren ze zich wel duidelijk aan de zijlijn. In eerste instantie blijkt dat deze mannen geen strikt standpunt wensen in te nemen ten aanzien van een bepaalde abortusmethode, hoewel ze vaak wel een voorkeur hebben. Zo verkozen twee van de mannelijke participanten de zuigcurettage omwille van argumenten die reeds door Henshaw et al. (1993) werden beschreven; namelijk de korte duur van het proces en de mogelijkheid om dit onbewust door te maken. Toch lieten ook deze mannen de uiteindelijke beslissing over aan hun partner. Hierbij benadrukken ze het verschil in ervaring tussen vrouwen, die de procedure ondergaan en mannen, die eerder toeschouwers zijn. Het lijkt alsof de mannen in deze studie hun emotionele beleving als minder intens beschouwen dan deze van hun partner, die de abortus ook fysiek ervaart. Net omdat de lichamelijke component bij hen ontbreekt, lijken de mannen zichzelf niet het recht toe te kennen een duidelijk standpunt in te nemen omtrent de abortusmethode. Bovendien is het mogelijk dat ze beseffen dat de uiteindelijke keuze toch steeds bij de vrouw ligt, zoals reeds werd ondervonden door Naziri (2007). Enerzijds benadrukken de mannelijke participanten hoe belangrijk het voor hen is om hun verantwoordelijkheid op te nemen en dus fysiek aanwezig te zijn gedurende het hele proces, anderzijds beschrijven ze ook het ongemak dat gepaard gaat met deze positie aan de zijlijn. Het gevoel van machteloosheid dat wordt beschreven, werd ook in het onderzoek van Naziri (2007)
44
terugvonden. Bij de mannen in deze studie situeert de machteloosheid zich vooral in de relatie tot hun partner en de pijn die zij voelt. Mannen beseffen dat ze hier geen vat op hebben en dit maakt hen onzeker over de rol die ze dienen in te nemen. Uit voorgaand onderzoek bleek echter dat de tevredenheid van vrouwen die een medicamenteuze abortus ondergingen, reeds steeg wanneer hun partner emotioneel bereikbaar en aanwezig was (Abdel-Aziz et al., 2004). Deze studie bevestigt dit maar toont tevens aan dat het voor mannen belangrijk is dat de appreciatie voor de rol die ze innemen, ook openlijk wordt gecommuniceerd door hun partner. Hierdoor voelen mannen zich gerustgesteld en daalt de twijfel omtrent de rol die ze vervullen. Zoektocht naar geschikte copingsmechanismen bij het wachten op de expulsie. Het wachten op de expulsie blijkt vaak een lastige periode binnen de medicamenteuze procedure te zijn, waarvan niemand de exacte duur kan inschatten. Terwijl vrouwen op dat moment vaak te kampen hebben met bloedingen en buikpijn (Abdel-Aziz et al., 2004; Spitz et al., 1998), kunnen mannen niets anders doen dan afwachten. Tot op heden werd nog geen onderzoek verricht naar de wijze waarop mannen deze wachtperiode in het abortuscentrum beleven of hoe ze deze trachten in te vullen. Deze studie toont dat mannen vooral op zoek gaan naar afleiding. Omwille van de prikkelarme omgeving waarin ze zich bevinden, is dit niet voor de hand liggend. De omslag naar conflict met de partner is dan ook snel gemaakt: de stilte wordt als onaangenaam ervaren, waarna sommige participanten deze trachten te doorbreken maar daarbij ongewild een conflict starten. De wijze waarop mannen omgaan met de dag van expulsie, werd wel reeds onderzocht binnen de context van thuisabortus. Uit de studie van Kero et al. (2010) blijkt dat de mannelijke participanten voornamelijk de zorg voor de kinderen op zich nemen gedurende die dag. Daarbij rapporteerde geen van hen een omslag naar conflict, waarschijnlijk omdat de thuisomgeving talloze opties tot afleiding biedt en de mannelijke partner verscheidene kansen geeft om zich nuttig te laten voelen. Met andere woorden, het gamma aan empathische copingstrategieën dat in die context kan worden ingezet, is veel uitgebreider. Dit concept van empathische coping werd reeds in 1997 door O’Brien en DeLongis beschreven als een geheel van mechanismen, gericht op het welbevinden van de partner en ruimer ook op het welzijn van de relatie (Bodenmann, 2005). Mannen die de procedure in het abortuscentrum bijwonen, geven aan dat het moeilijk is een gepast gespreksonderwerp te vinden, waardoor de copingstrategieën worden beperkt tot een supportieve houding en het continu bereikbaar blijven. Mannen die de wachttijd tot expulsie thuis beleven, kunnen enkele taken op zich nemen waardoor hun partner van extra zorgen gespaard blijft. Zo kunnen ze naast de zorg voor de kinderen en het huishouden ook een verplegende rol trachten in te nemen (Kero et al., 2010).
45
Een vergelijking maken met mannen die de procedure in het centrum doorlopen, waar al deze taken worden uitgevoerd door professionele hulpverleners, blijkt dan ook zeer moeilijk te zijn. Fysieke procedure als bevestiging van de (keuze voor) abortus. Een vierde en laatste thema dat uit de analyse van de mannendata naar voor komt, heeft te maken met de fysieke stappen die worden ondernomen in het medicamenteuze abortusproces en die een bevestiging vormen voor de keuze tot abortus dan wel voor de doeltreffende voltooiing van de zwangerschapsbeëindiging. De eerste fysieke stap in de procedure is de inname van mifepristone. De al dan niet emotionele beleving van dit moment blijkt uit vorig onderzoek zeer individueel bepaald te zijn: de meeste mannen ervaren enkel opluchting omwille van de start van het proces, een minderheid omschrijft het als de moeilijkste fase in de medicamenteuze abortusprocedure (Kero et al., 2010). Deze studie bekomt zeer gelijkaardige resultaten. Sommige mannen geven aan dat deze pil voor hen niet veel voorstelde, waaruit kan worden afgeleid dat de beslissing tot abortus voor hen reeds voor deze fase vaststond. Anderen omschrijven de inname van mifepristone als een confronterend moment, waarop definitief wordt gekozen voor abortus. Het lijkt alsof deze subgroep de inname van de eerste pil beschouwt als de laatste mogelijkheid om op de beslissing terug te komen, alsof deze tot op dat punt nog niet helemaal was doorgedrongen of als definitief werd beschouwd. De expulsie kan worden beschouwd als de fysieke climax van een medicamenteus abortusproces, hoewel dit niet impliceert dat de bloedingen en krampen hierna ook onmiddellijk verdwijnen. Wanneer dit lichamelijke hoogtepunt is gepasseerd, wil dit tevens niet zeggen dat het proces ook meteen verwerkt is. Toch blijken drie van de vijf mannelijke participanten geen moeite te hebben gehad met het mentaal afsluiten van de abortus. Bij hen gebeurde dit zelfs parallel met de beslissing tot abortus en dus dagen voor de expulsiefase. Het gemak waarmee dit gebeurde, kan te wijten zijn aan de vastberadenheid omtrent de beslissing tot zwangerschapsbeëindiging. Ook omtrent de manier waarop mannen de expulsie ervaren, nadat hun partner de twee reeksen abortuspillen innam, werden in de literatuur nog geen bevindingen gerapporteerd. Op basis van de resultaten bekomen in deze studie, blijkt een grote overlap te bestaan met de bevindingen bij vrouwen: na de expulsie overheerst een gevoel van opluchting (Major et al., 2000), wat suggereert dat wanneer er sprake is van een stressfactor binnen de context van abortus, deze doorgaans van voorbijgaande aard is.
46
Wat is de overlap en nuance in de betekenis die beide partners verlenen aan een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging? Om deze vraag te beantwoorden, werden de interviews van beide partners behorend tot hetzelfde koppel naast mekaar gelegd, waarna thema’s op koppelniveau konden worden gedefinieerd. Door al deze koppelanalyses samen te nemen, bleven uiteindelijk acht overkoepelende thema’s over, teruggevonden over de verschillende koppels binnen deze steekproef heen. Gedeelde aversie t.a.v. de zuigcurettage. De keuze voor een bepaalde methode blijkt binnen deze steekproef nooit enkel gebaseerd te zijn op de medische kenmerken ervan. Dat het merendeel van de vrouwen de medicamenteuze procedure verkiest omdat deze als meest natuurlijk wordt beschouwd, werd reeds vastgesteld door Henshaw et al. (1993). Binnen deze steekproef zijn daarnaast ook twee koppels aanwezig waarbinnen beide partners gezamenlijk kozen voor de medicamenteuze procedure wegens een gedeelde aversie ten aanzien van de zuigcurettage. Deze wordt door hen beschreven als bruut en pijnlijk en tevens wordt de vergelijking gemaakt met het begaan van een moord. Hieruit blijkt dat de keuze voor een procedure zeer emotioneel geladen kan zijn en dat partners dus niet enkel een medische maar ook een emotionele afweging maken. De zoektocht naar een compromis in het omgaan met pijn, stress en spanning. Alle vrouwen in deze studie accentueerden hun voorkeur voor de medicamenteuze abortusmethode. Deze werd niet steeds gedeeld met de mannelijke partner, zoals blijkt uit de verhalen van twee koppels. Het verschil in perceptie omtrent de spanning en stress die de medicamenteuze abortus al dan niet met zich zou meebrengen, alsook omtrent de pijn die hiermee gepaard zou gaan, kan zorgen voor onenigheid tussen beide partners. Toch dienden ook deze twee koppels tot een overeenkomst te komen. Conform alle andere koppels in de steekproef, kreeg de vrouw het laatste woord over de procedure die ze zou ondergaan. Ondanks de steun van de partner kon het gemaakte compromis ook later in het proces nog voor spanning en conflict zorgen. De twee mannelijke partners vonden het jammer dat hun vriendin (volgens hen nodeloos) pijn leed. De wachtperiode tot de expulsie confronteerde beide koppels met de verschillende opvattingen en de consequenties van het gemaakte compromis. Een van beide mannen besefte dat het geen zin had om op de keuze terug te komen en bracht dit niet meer ter sprake. De tweede man voelde zich gefrustreerd en machteloos en startte ongewild een conflict omtrent de keuze voor de medicamenteuze procedure. Het verschil in opvattingen tussen partners omtrent pijn en omgaan met pijn in de context van medicamenteuze abortus,
47
alsook het compromis dat hierover werd gemaakt door de participanten in deze steekproef, kan niet worden vergeleken met de internationale literatuur hieromtrent, simpelweg omdat deze niet bestaat.
Wel
kan
een
vergelijking
worden
gemaakt met de gehanteerde
copingsmechanismen van partners die het niet eens zijn met de keuze voor abortus. Naziri (2007) stelde twee reacties vast van mannen die het ouderschap verkozen boven een abortus: de keuze van de vrouw accepteren en het gebeuren achter zich laten versus een overheersend gevoel van kwaadheid, frustratie of machteloosheid. Deze verschillende copingstrategieën stemmen overeen met de vastgestelde responsen van beide mannen in deze studie. Dit suggereert dat onenigheid met de partner omtrent beslissingen in het abortusproces, niet steeds leidt tot een uitgesteld conflict. Veel is afhankelijk van de individuele copingstijl van beide partners. Tenslotte wordt in de algemene copingliteratuur vastgesteld dat mannen vooral geneigd zijn om actieve en instrumentele copingstrategieën te gebruiken (Matud, 2004). Bij het wachten op de expulsie is er echter geen actieve handeling die het gevoel van onbehagen meteen kan verhelpen. Mogelijk draagt deze tegenstrijd bij tot het conflict dat door sommige mannen wordt gestart. Aanwezigheid van de man als noodzaak en normaliteit binnen de relatie. Onderzoek heeft aangetoond dat vrouwen een grotere tevredenheid ervaren met het doorstane abortusproces wanneer hun partner nabij was (Abdel-Aziz et al., 2004). Deze studie vindt, net als het onderzoek van Kero et al. (2010), dat de wens tot fysieke nabijheid ook door de mannelijke participanten zelf wordt uitgedrukt. Een belangrijke bemerking: zowel Kero et al. (2010) als deze studie beschreven de afwezigheid van de man als exclusiecriterium bij de rekrutering. Het is dus vanzelfsprekend dat dergelijke resultaten worden gevonden omdat enkel deze subgroep van mannen die ook aanwezig wilde zijn, vertegenwoordigd is. De gedeelde behoefte aan nabijheid van de man, wordt gereflecteerd op niveau van de relatie: de afwezigheid van de partner lijkt gepercipieerd te worden als een garantie op toekomstige relatieproblemen, terwijl de aanwezigheid door vier van de vijf koppels wordt gezien als een versterking van de relatie. De gedeelde nood aan de continue nabijheid van de partner, kan een logische reactie zijn op de dyadische stress binnen het koppel (Bodenmann, 2005). De ongeplande zwangerschap bleek voor alle koppels een stressor te zijn die meteen impact had op beide partners. Hoewel de gerapporteerde beleving omtrent de beslissing tot abortus niet werd meegenomen in de analyse, blijkt hieruit wel dat alle participanten verbaasd waren wanneer ze de ongeplande zwangerschap ontdekten. Bovendien veroorzaakte de hele periode tot na de abortus stress bij de meeste partners. Het opzoeken van mekaars nabijheid kan dan
48
ook beschouwd worden als een vorm van dyadische coping binnen het koppel. Dit wil zeggen dat er sprake is van een gezamenlijk probleemoplossingsproces, waarbinnen partners gedeelde emotionele copingsmechanismen hanteren (Bodenmann, 2005), zoals het bieden van emotionele support. Dubbele functie van de mannelijke aanwezigheid: noodzakelijke steunfiguur vs. opnemen van verantwoordelijkheid. Over de rol van de man tijdens een medicamenteuze abortusprocedure en de impact van zijn aanwezigheid, werden reeds enkele bevindingen gerapporteerd in de literatuur. Vrouwen blijken algemeen zeer tevreden te zijn met de steun die ze van hun partner ontvangen in het abortuscentrum (Abdel-Aziz et al., 2004; Hemmerling et al., 2005). Ook binnen de context van thuisabortus geven vrouwen aan zich goed te voelen bij de wetenschap dat de partner, die als zorgzaam wordt beschreven, nabij is (Kero et al., 2010). Wanneer mannen bevraagd worden over hun eigen rol, blijkt het uitdrukkelijk hun bedoeling te zijn om een sterkte steunbron te vormen (Naziri, 2007). Ook wanneer de expulsie thuis plaatsvindt, beschouwen mannen het als een onderdeel van hun verantwoordelijkheid om hun partner te steunen (Kero et al., 2010). Deze studie bevestigt de bestaande literatuur omtrent het dubbele statuut van de mannelijke aanwezigheid bij een medicamenteuze abortus in het centrum. De mannen in deze studie wilden fysiek nabij zijn om hun partner te steunen en omdat ze dit als hun verantwoordelijkheid beschouwden, zonder dat ze aangaven hier zelf ook nood aan te hebben voor de verwerking van de abortus. De vrouwelijke participanten ervoeren hun partner effectief als steunfiguur en apprecieerden de rol die hij innam. De eerste pil als verificatie van de gezamenlijke beslissing tot abortus. Het innemen van mifepristone wordt niet enkel door sommige mannen als definitief punt in het proces beschouwd; ook op koppelniveau blijkt uit deze studie dat dit voor sommige partners een cruciale fase is. Enkele koppels lijken op dat moment te beseffen dat er na het innemen van deze medicatie geen terugweg bestaat. Ze voelen dan ook de nood om bij elkaar bevestiging te zoeken; ‘willen we dit wel?’. Het statuut dat aan dit moment wordt toegekend, wordt niet steeds gedeeld door beide partners. De literatuur toont dat de meerderheid van de vrouwen voornamelijk opluchting ervaart bij de inname van die eerste pil, terwijl slechts een kleine minderheid dit als zeer emotioneel benoemt (Kero, Wulff, & Lalos, 2009). Dezelfde bevindingen werden ook vastgesteld bij een groep mannen (Kero et al., 2010). De resultaten van deze studie, die gebruik maakt van gekoppelde data, tonen aan dat beide partners niet steeds hetzelfde tijdsperspectief ervaren binnen de beleving van de
49
medicamenteuze abortus. Soms blijkt de man reeds bij de beslissing tot abortus alle bijhorende emoties te hebben afgesloten, terwijl zijn partner zich nog in het verwerkingsproces bevindt. Anderzijds rapporteert een vrouw dat de eerste pil voor haar niets voorstelde, terwijl haar partner hier wel door werd geraakt. Het niet fysiek ervaren van de zwangerschap had de confrontatie met de beslissing om deze te beëindigen voor hem uitgesteld tot de inname van mifepristone. Dit wijst erop dat partners het proces niet steeds aan het zelfde tempo doorlopen. Dergelijke resultaten zijn op heden nog zeer zeldzaam omdat onderzoekers binnen het terrein van medicamenteuze abortus amper gebruik maken van gekoppelde data. Gedeeld gevoel van ‘verzorgd worden’. Vier van de vijf koppels in dit onderzoek benadrukken dat ze de professionele begeleiding in het centrum als positief hebben ervaren. Niet enkel kunnen hulpverleners een betekenisvolle rol innemen gedurende het (soms urenlange) wachten op de expulsie, ook advisering van wat te wachten staat vormt een belangrijk onderdeel van hun takenpakket (Abdel-Aziz et al., 2004). Zowel vrouwelijke als mannelijke participanten zijn tevreden over de wijze waarop ze werden geïnformeerd alsook over de zorgzaamheid van de werknemers in het centrum. Dit heeft ervoor gezorgd dat koppels zich gerustgesteld voelden en draagt bij tot de positieve terugblik op de gedeelde ervaring van partners. Het ervaren van een fysiek en existentieel verschil. De vrouwen in deze steekproef bevestigen wat reeds naar voor kwam uit de analyse van de mannendata: er wordt binnen het koppel een groot verschil verondersteld tussen de eigen (fysieke) ervaring en deze van de partner. Hierbij lijken participanten het eens te zijn: vrouwen ervaren de abortus als intenser omdat ze ook alle fysieke aspecten ervan doormaken. Aansluitend wordt binnen één koppel ook duidelijk verwezen naar een existentieel verschil. Terwijl de man de idee van de zwangerschap had losgelaten vanaf het moment dat gekozen werd voor abortus, leek het existentiële aspect voor de vrouw wel nog een rol te spelen. Dergelijke implicaties van een abortusprocedure worden meestal niet bevraagd in onderzoek (Kero et al., 2010). Op basis van het interview, lijkt de beleving voor deze vrouw op existentieel vlak zeer gelijkend te zijn aan deze van het voldragen van een zwangerschap. Haar partner linkt haar gedrag aan dat horend bij het moederschap en de expulsie blijkt een zeer emotioneel geladen gebeurtenis te zijn, alsof deze kan worden vergeleken met de aversieve tegenhanger van een bevalling. Het verschil in existentiële beleving tussen beide partners, wordt niet in alle koppels teruggevonden. Dit is wel het geval voor het fysieke verschil dat wordt ervaren.
50
Zoeken naar een balans in de toegelaten emoties van beide partners. Uit de interviews blijkt dat de emotionaliteit die gepaard gaat met de abortuservaring, meestal niet evenredig verdeeld is binnen een koppel. Hoewel geen objectieve maatstaf gebruikt werd, lijkt er steeds een partner te zijn die meer emoties uit dan de andere. Wanneer dit de vrouw is, blijken de mannelijke partners veel moeite te doen om erkenning en respect te tonen voor haar gevoelens, ondanks dat ze deze zelf niet zo intens ervaren. Bovendien proberen ze tegemoet te komen aan haar behoeften, hoewel dit niet steeds even vlot verloopt. Binnen sommige koppels is het de mannelijke partner die de meeste emoties uit wanneer hij vertelt over de abortusprocedure. In deze situaties proberen mannen hun partner zoveel mogelijk te sparen, door emotioneel geladen gesprekken te vermijden en haar behoeftes voorop te stellen. Binnen deze steekproef valt het op dat vooral de mannelijke participanten lijken te waken over een evenwicht in de emoties van beide partners. Dit doen ze door zich aan te passen aan het tempo van hun partner. Wanneer zij emotioneel reageert, tonen mannen begrip en erkenning; als mannen hun eigen emoties als heviger ervaren, proberen ze deze te verdringen om hun partner te sparen. Het doel dat deze mannen hiermee trachten te bereiken, heeft waarschijnlijk te maken met de homeostase binnen het koppel als systeem. Door middel van emotionele zelfregulatie trachten ze een evenwicht binnen de partnerrelatie stabiel te houden. In sommige gevallen impliceert dit dat de mannelijke partner de eigen emoties verborgen houdt en dus bewust opteert om niet aan zelfonthulling te doen, in functie van het voortbestaan van een evenwichtige relatie. Het is opmerkelijk dat enkel mannelijke partners hun gedrag en attitude lijken te sturen in de richting van deze balans. Hoewel hierop in de literatuur geen passend antwoord kan worden gevonden, kunnen wel enkele veronderstellingen worden gemaakt. Wanneer de vrouw emotioneler reageert dan haar partner, past dit in een algemene, maatschappelijke verwachting, namelijk ‘vrouwen zijn emotioneler dan mannen’. In dat geval lijkt het logisch dat de man zijn partner steunt, zoals hij dat ook zou doen bij andere emotionele gebeurtenissen. Wanneer echter de man zijn eigen emoties als intenser ervaart dan deze van zijn vriendin, kan de (maatschappelijk gevoede) idee ontstaan dat hij als man in een abortusproces niet het recht heeft emotioneler te reageren dan zijn vriendin, net omdat zij in de hoofdrol wordt gesitueerd en tevens de fysieke ervaring diende door te maken.
51
Klinische implicaties Een belangrijk criterium om de kwaliteit van een onderzoek te bepalen, is de praktische bruikbaarheid ervan, waarbij iedere studie kan gezien worden als een kleine bijdrage aan het grotere geheel van kennis omtrent het onderwerp (Coyle, 2007). Deze studie trachtte via een eerste onderzoeksvraag meer inzicht te krijgen in de ervaring van mannen die aanwezig waren bij de medicamenteuze abortusprocedure die hun partner onderging. Daarnaast werd gepeild naar de beleving op koppelniveau. Op basis van de gevonden resultaten kon inzicht worden verworven in de copingsmechanismen die koppels aanwendden bij deze gedeelde ervaring. Daarnaast kunnen enkele concrete tips worden geformuleerd, zowel voor de hulpverleners binnen deze sector als voor de koppels die een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging plannen. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat alle mannelijke participanten uit de steekproef hun positie als zeer onwennig hebben ervaren. Deze mannen situeren zichzelf aan de zijlijn maar weten niet goed hoe ze zich daar best kunnen gedragen. Bovendien blijken sommige mannen geëmotioneerd te zijn door het proces. Hoewel het grootste deel van hen zich reeds op hun gemak gesteld voelde door de hulpverleners in het centrum, is het belangrijk dat er aandacht blijft uitgaan naar de mannelijke partners en hun behoeften. Om de twijfel omtrent de in te nemen positie te verlichten, zouden hulpverleners reeds bij het adviesgesprek de mannelijke rol ter sprake kunnen brengen. Zo worden vrouwen, reeds voor de start van het proces, gesensibiliseerd over het mogelijke gevoel van discomfort bij hun partner. Hierdoor wordt een ongedwongen ruimte gecreëerd waarbinnen de verwachtingen omtrent de mannelijke positie vooraf kunnen worden besproken. Bovendien biedt dit de beide partners een kans om zich voor te bereiden op een gevoel van onmacht, bijvoorbeeld door middelen tot afleiding te voorzien, zoals muziek, een film of een tijdschrift. Aansluitend bleek uit deze studie dat partners het proces van een medicamenteuze abortus niet steeds aan hetzelfde tempo doorlopen. Enerzijds waren er mannelijke proefpersonen die meteen na de beslissing tot abortus het proces konden afsluiten, terwijl dit voor hun partner niet lukte; anderzijds bleken sommige mannen uit de steekproef pas bij de inname van mifepristone echt geconfronteerd te worden met de beslissing tot zwangerschapsbeëindiging, terwijl deze keuze voor hun partner reeds lang leek vast te staan. Dit impliceert een extra aandachtspunt voor de professionele hulpverlening. Het is immers niet enkel belangrijk om oog te hebben voor het fysieke verloop van de abortusprocedure, tevens
52
moet men attent zijn voor de emotionele beleving van beide partners afzonderlijk en dit reeds vanaf het adviesgesprek. Ook hier mag de man niet worden vergeten, gezien hij zich vaak aan de zijlijn positioneert en zijn eigen emoties als ondergeschikt lijkt te beschouwen aan deze van zijn partner, zoals bleek uit dit onderzoek. Het creëren van ruimte voor de emotie en de betekenisverlening van beide partners kan bijdragen tot een gevoel van welbevinden bij zowel de vrouw die het proces ondergaat als bij haar partner die nabij is doorheen de hele procedure. Ook de fysieke inrichting van een abortuscentrum draagt bij tot de globale ervaring die achteraf wordt gerapporteerd. Voor vrouwen blijkt privacy daarbinnen een belangrijk concept te zijn (Westfall et al., 1998), terwijl mannen zich vooral geen indringer in een vrouwenbastion wensen te voelen. De inrichting van het centrum kan dit mede helpen te vermijden, bijvoorbeeld door ook een apart mannentoilet te voorzien. Aansluitend blijken enkele koppels de prikkelarme kamer vervelend te vinden. Ze ervaren de nood aan afleiding maar kunnen deze niet vervullen. Dit kan bij sommige koppels aanleiding geven tot conflict, zoals blijkt uit de steekproef die in deze studie werd bevraagd. Hoewel het mogelijk is dat de fysieke leegte die wordt ervaren slechts een oppervlakte vormt van een dieperliggend discomfort, lijkt het dus de moeite waard om na te gaan wat de opvulling hiervan zou kunnen betekenen voor partners. Het voorzien van een televisie in de kamer, zou dit ongemak kunnen verhelpen. Door deze bijvoorbeeld in een kast op te bergen, kunnen koppels zelf kiezen om hier al dan niet gebruik van te maken. Aansluitend is het aangeraden om enkele boeken of magazines aan te bieden. Dit wordt reeds in de meeste abortuscentra gedaan. Voor sommige (zowel vrouwelijke als mannelijke) partners blijkt de eerste pil een belangrijk statuut te hebben (Kero et al., 2009; Kero et al., 2010). Binnen deze studie ondervinden een aantal participanten een paradox: wanneer mifepristone wordt aangeboden, wordt meteen ook verwacht dat de vrouw deze snel inneemt, terwijl de consequenties van deze pil alsook de emotionele lading die eraan verbonden is net als zeer groot worden beschouwd. Voor deze koppels zou het helpend kunnen zijn om even alleen gelaten te worden bij de inname van deze medicatie, zo kunnen ze zelf het tempo bepalen. Echter, er zijn ook koppels die minder moeite uiten met deze eerste fase in het abortusproces. Wanneer de hulpverlener ook deze duo’s even alleen zou laten, kan dit impliciet de idee wekken dat dit een belangrijk moment moet zijn voor het koppel. Het vraagt enige flexibiliteit van de setting om hierin een middenweg te vinden en koppels zelf te laten beslissen of ze al dan niet even tijd willen nemen voor de inname van mifepristone.
53
Tenslotte kan een medicamenteuze abortus voor sommige koppels een emotioneel beladen proces zijn, gekenmerkt door enkele obstakels. Hierbij kunnen een aantal vragen opduiken: hoe gaan we om met onze verschillende visie op pijn en spanning? Hoe zoeken we een evenwicht in onze emoties? Hoe vermijden we het ontstaan van een conflict? Hoewel er geen magisch recept is voor het succesvol doorstaan van deze of andere (ingrijpende) gebeurtenissen, is het wel van belang dat koppels zich goed laten informeren. De adviserende rol van het personeel in het abortuscentrum kan bijdragen tot realistische verwachtingen vooraf. Dit impliceert dat partners niet enkel worden geïnformeerd over de medische procedure en de eventueel bijhorende fysieke ongemakken maar tevens over de mogelijke emotionele geladenheid van de verschillende fasen in het proces. Uit voorgaand onderzoek bleek reeds dat realistische verwachtingen een positief effect hebben op de achteraf gerapporteerde tevredenheid (Abdel-Aziz et al., 2004). Wanneer hulpverleners een correct en volledig beeld kunnen schetsen met betrekking tot de aanstaande medicamenteuze abortus, zowel op fysiek als op emotioneel vlak, zou dit de tevredenheid dus positief kunnen beïnvloeden.
Beperkingen en sterktes van dit onderzoek Deze studie is een pionier, voor zover onze kennis reikt, in het bevragen van beide partners die samen een medicamenteuze abortus beleefden om daar nadien een dyadische interpretatieve fenomenologische analyse op uit te voeren, zodat een derde koppelperspectief op deze ervaring wordt verkregen. Reeds daarom mag deze studie als vernieuwend worden beschouwd. Toch kent dit onderzoek tevens enkele beperkingen. Zo betreft het hier slechts een selectieve steekproef van koppels, waarbij partners zich samen aanmeldden in het centrum. De kans bestaat dat net deze koppels, die de ervaring als positief beschouwen, instemden met een interview. Anderzijds is het mogelijk dat net de sterkste koppels ervoor kozen de procedure samen door te maken, waardoor geen van de participanten de relatie als negatiever beschouwde na afloop van de procedure. De mogelijkheid bestaat dat de selectieve steekproef hierdoor niet toelaat om de volledige complexiteit van de beleving te vatten. Echter, dit soort van vertekening is onvermijdelijk, aangezien de steekproef steeds wordt bepaald door wie er zelf in betrokken wilt worden (Smith & Osborn, 2003).
54
Een mogelijke zwakte van deze studie, is de retrospectieve bevraging. Omdat er gemiddeld twee weken waren verstreken tussen de dag die in het centrum werd doorgebracht en de nacontrole met aansluitend het interview, kan het zijn dat de antwoorden reeds gekleurd werden door tussenliggende gebeurtenissen. Binnen deze studie werd slechts één interviewer ingeschakeld, die tevens alle gegevens analyseerde. Hoewel gebruik werd gemaakt van twee pilootinterviews gevolgd door een audit en een aanpassing van zowel de interviewvragen als de gehanteerde stijl, kan nooit worden uitgesloten dat persoonlijke kenmerken van de interviewer een rol hebben gespeeld in de verzameling en verwerking van de data. Aangezien slechts een kleine steekproef van tien proefpersonen werd gebruikt, kunnen geen uitspraken worden gedaan op groepsniveau en is generalisatie bijgevolg onmogelijk (Touroni & Coyle, 2002). Dit is echter nooit het beoogde doel van deze idiografische studie geweest. Wel werd geprobeerd om in detail zicht te krijgen op de beleving van een persoonlijke ervaring, met name deze van een medicamenteuze zwangerschapsbeëindiging. Dit doel werd succesvol bereikt. Bovendien bevatte de steekproef zowel tieners, twintigers, dertigers als veertigers. Hierbij werd dus een brede range van de populatie vruchtbare vrouwen en hun partners bereikt, wat de rijkheid van de data ten goede komt. Tenslotte vormt de wijze van bevraging een sterkte binnen deze studie. Beide partners werden afzonderlijk geïnterviewd, waardoor ze elk de kans kregen hun eigen, individuele verhaal te brengen, zonder beïnvloeding van hun partner (Eisikovits & Koren, 2010). Het interviewschema vormde een leidraad voor de semigestructureerde bevraging maar legde het verloop niet volledig vooraf vast (Smith & Osborn, 2003). Hierdoor konden participanten zelf bepalen op welke thema’s ze dieper wensten in te gaan, afhankelijk van wat voor hen belangrijk was in hun ervaring. Wel werd bij de bevraging een artificiële opsplitsing gemaakt tussen de eerste fase van de abortus, nl. de inname van mifepristone, en de tweede fase, nl. de toediening van misoprostol. Dit kan deels verklaren waarom sommige participanten lang blijven stilstaan bij het statuut van die eerste fase. Het belang dat partners aan dat moment in het proces toekennen, werd echter wel bevestigd door de voorgaande literatuur hieromtrent. Dit draagt bij tot de assumptie dat sommige participanten wel degelijk veel belang hechten aan die eerste medicatie. Bovendien was een minimaal geraamte van het interview noodzakelijk om enige structuur te handhaven (Howitt & Cramer, 2007).
55
Suggesties voor toekomstig onderzoek Hoewel de eerste stap in het koppelonderzoek naar medicamenteuze abortus is gezet, is er nog veel ruimte voor uitbreiding en verbetering. Op basis van deze studie kunnen alvast enkele suggesties worden geformuleerd. Een eerste aanbeveling voor verder onderzoek is het gebruik van een longitudinaal tijdsperspectief. Door de bevraging van koppels te starten aan het begin van de procedure en op regelmatige tijdstippen te herhalen tot bijvoorbeeld een maand na de nacontrole, wordt een vollediger beeld verkregen. Zo is het waarschijnlijk dat koppels doorheen de procedure meer moeilijke momenten ervoeren dan deze die ze achteraf rapporteren. Dankzij een bevraging parallel met het abortusproces, wordt meer inzicht verworven in de copingsmechanismen die koppels hanteren. Bovendien biedt follow-up onderzoek de kans om na te gaan wat de lange termijnimpact van de beleving is geweest en op welke wijze het koppel hierop terugkijkt, nadat de eerste emoties zijn gekanaliseerd. Binnen de rekruteringsfase van deze studie werden strenge exclusiecriteria vooropgesteld met als doel een homogene steekproef te bekomen (Smith & Eatough, 2007). Hoewel het criterium met betrekking tot een eerdere abortuservaring werd verwijderd doorheen de rekrutering, had dit geen effect op de uiteindelijke steekproef (geen van de participanten onderging reeds eerder een abortus). Het zou interessant zijn wanneer toekomstig onderzoek wel focust op de koppelervaring van medicamenteuze abortus in het licht van een eerder doorgemaakte abortus of (bij uitbreiding) een miskraam. De ervaring van hulpverleners binnen deze sector leert immers dat de helft van de vrouwen in een abortuscentrum reeds eerder koos voor zwangerschapsbeëindiging. Deze vrouwen en hun partners vormen dan ook een belangrijk deel van de gehele populatie die wordt bestudeerd binnen dit domein. Een derde suggestie voor vervolgonderzoek is de inclusie van meerdere onderzoekers. Hierdoor kunnen de dataverzameling en dataverwerking worden gesplitst en kan de subjectieve beïnvloeding bijgevolg worden uitgebalanceerd (Flick, 2004). Aansluitend kan de validiteit nog meer worden verhoogd wanneer niet enkel gebruik wordt gemaakt van verschillende onderzoekers maar tevens informatie uit verschillende bronnen, methoden en theorieën wordt geïntegreerd (Flick, 2004). Tot slot werd reeds beschreven dat binnen deze studie mogelijk gebruik werd gemaakt van een selectieve steekproef. Een replicatie van het onderzoek zou dan ook interessant zijn
56
om na te gaan of daaruit gelijkaardige resultaten worden bekomen. Gezien alle participanten in deze studie vermeldden dat ze positief terugkijken op hun medicamenteuze abortusproces, kan deze studie ook worden uitgebreid door in de toekomst te focussen op de specifieke beleving van koppels die niet positief terugblikken op hun ervaring. Dit zou inzicht schenken in deze aspecten die voor koppels belangrijk zijn om de beleving positief dan wel negatief te maken. Hierbij zouden mogelijks enkele nuttige adviezen voor de praktijk kunnen worden geformuleerd.
Algemene conclusie De beleving van een medicamenteuze abortus kan vanuit verschillende perspectieven worden bestudeerd. Enerzijds is het een zeer persoonlijke ervaring voor zowel vrouwen die de procedure ondergaan als hun aanwezige partners; anderzijds is de beleving steeds gekaderd binnen een relatie tussen twee personen en hun gedeelde geschiedenis. Huidig onderzoek toonde aan dat koppels die het proces samen doorliepen, een duidelijke rolverdeling ervoeren: terwijl de man aan de zijlijn stond en van daar zo ’n goed mogelijke steunbron trachtte te zijn, speelde de vrouw de hoofdrol in het verhaal, dat zij als enige ook fysiek beleefde. De toeschouwersrol bracht voor alle mannelijke participanten een gevoel van discomfort met zich mee. Op koppelniveau bleek de abortuservaring vaak een balansoefening te zijn. Daarbinnen werd gestreefd naar een evenwicht tussen de opvattingen, emoties en betekenisverlening van beide partners. Zo deelden partners niet steeds hun voorkeur voor een bepaalde abortusmethode en kenden ze niet altijd hetzelfde statuut toe aan de verschillende fasen in het abortusproces. Om de homeostase binnen de relatie te bewaren, was het voor partners belangrijk om compromissen te sluiten en helpende copingsmechanismen te hanteren. Ondanks het exploratieve karakter van het huidige onderzoek, werden wel enkele aandachtspunten voor hulpverleners blootgelegd. Naast de nood aan een correcte en volledige adviesverlening, is het belangrijk om oog te hebben voor beide partners afzonderlijk. Deze doorlopen het proces immers elk aan hun eigen tempo en hoewel ze een koppel vormen, heeft de ervaring niet steeds dezelfde impact op beide partners.
57
Referenties
Abdel-Aziz, E., Hassan, I. M., & Al-Taher, H. (2004). Assessment of women's satisfaction with medical termination of pregnancy. Journal of Obstetrics & Gynecology, 24(4), 429-433. doi: 10.1080/01443610410001685592 Ashok, P. W., Kidd, A., Flett, G. M. M., Fitzmaurice, A., Graham, W., & Templeton, A. (2002). A randomized comparison of medical abortion and surgical vacuum aspiration at 10 13
weeks
gestation.
Human
Reproduction,
17(1),
92-98.
– doi:
10.1093/humrep/17.1.92 Biggs, M. A., Gould, H., & Foster, D. G. (2013). Understanding why women seek abortions in the US. BMC women's health, 13(1), 29. doi: 10.1186/1472-6874-13-29 Bodenmann, G. (2005). Dyadic coping and its significance for marital functioning. In T. A. Revenson, K. Kayser, & G. Bodenmann (Eds.), Couples coping with stress: Emerging perspectives on dyadic coping (pp. 33–50). Washington, DC: American Psychological Association. Boyce, C., & Neale, P. (2006). Conducting in-depth interviews: A guide for designing and conducting in-depth interviews for evaluation input. Watertown, MA: Pathfinder International. Bradshaw, Z., & Slade, P. (2003). The effects of induced abortion on emotional experiences and relationships: A critical review of the literature. Clinical Psychology Review, 23, 929-958. http://dx.doi.org/10.1016/j.cpr.2003.09.001 Brocki, J. M., & Wearden, A. J. (2006). A critical evaluation of the use of interpretative phenomenological
analysis
(IPA)
in
health
psychology.
Psychology
and
health, 21(1), 87-108. doi: 10.1080/14768320500230185 Broen, A. N., Moum, T., Bödtker, A. S., & Ekeberg, Ö. (2005). Reasons for induced abortion and their relation to women’s emotional distress: a prospective, twoup study.
General
Hospital
Psychiatry,
http://dx.doi.org/10.1016/j.genhosppsych.2004.09.009
58
year follow27,
36-43.
Cabezas, E. (1998). Medical versus surgical abortion. International Journal of Gynecology & Obstetrics, 63, S141-S146. http://dx.doi.org/10.1016/S0020-7292(98)00196-9 Carradice, A., Shankland, M. C., & Beail, N. (2002). A qualitative study of the theoretical models used by UK mental health nurses to guide their assessments with family caregivers of people with dementia. International Journal of Nursing Studies, 39(1), 1726. http://dx.doi.org/10.1016/S0020-7489(01)00008-6 Coyle, A. (2007). Introduction to qualitative psychological research. In E. Lyons & A. Coyle (Eds.), Analysing Qualitative Data in Psychology (pp. 9-29). Londen: Sage Publications Ltd. Curtin, M., & Fossey, E. (2007). Appraising the trustworthiness of qualitative studies: Guidelines
for
occupational
therapists.
Australian
Occupational
Therapy
Journal, 54(2), 88-94. doi: 10.1111/j.1440-1630.2007.00661.x Eisikovits, Z., & Koren, C. (2010). Approaches to and outcomes of dyadic interview analysis.
Qualitative
Health
Research,
20(12),
1642-1655.
doi:
10.1177/1049732310376520 Fiala, C., Winikoff, B., Helström, L., Hellborg, M., & Gemzell-Danielsson, K. (2004). Acceptability of home-use of misoprostol in medical abortion. Contraception, 70, 387- 392. http://dx.doi.org/10.1016/j.contraception.2004.06.005 Fielding, S. L., Edmunds, E., & Schaff, E. A. (2002). Having an abortion using mifepristone and home misoprostol: A qualitative analysis of women's experiences. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 34, 34-40. http://dx.doi.org/10.2307/3030230 Flick, U. (2004). Triangulation in qualitative research. In U. Flick, E. von Kardorff & I. Steinke (Eds.), A companion to qualitative research (pp. 178-183). Londen: Sage Publications Ltd. Fossey, E., Harvey, C., McDermott, F., & Davidson, L. (2002). Understanding and evaluating qualitative research*. Australian and New Zealand journal of psychiatry, 36(6), 717732. doi: 10.1046/j.1440-1614.2002.01100.x Gilchrist, A. C., Hannaford, P. C., Frank, P., & Kay, C. R. (1995). Termination of pregnancy and psychiatric morbidity.
The British
Journal
of
Psychiatry,
167(2),
243-248.
doi: 10.1192/bjp.167.2.243
59
Hemmerling, A., Siedentopf, F., & Kentenich, H. (2005). Emotional impact and acceptability of medical abortion with mifepristone: A German Journal of Psychosomatic
Obstetrics
&
Gynecology,
experience. 26(1),
23-31.
doi:
10.1080/01443610400023056 Henshaw, R. C., Naji, S. A., Russell, I. T., & Templeton, A. A. (1993). Comparison of medical abortion with surgical vacuum aspiration: women’s preferences and acceptability of treatment.
British
Medical
Journal,
307,
714-717.
http://dx.doi.org/10.1136/bmj.307.6906.714 Howitt, D., & Cramer, D. (2007). Methoden en technieken in de psychologie. Amsterdam: Pearson Education. Kero, A., Lalos, A., Högberg, U., & Jacobsson, L. (1999). The male partner involved in legal abortion.
Human
Reproduction,
14(10),
2669-2675.
doi: 10.1093/humrep/14.10.2669 Kero, A., Lalos, A., & Wulff, M. (2010). Home abortion – experiences of male involvement. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 15, 264-270. doi: 10.3109/13625187.2010.485257 Kero, A., Wulff, M., & Lalos, A. (2009). Home abortion implies radical changes for women. The European Journal of Contraception and Reproductive Health Care, 14(5), 324-333. doi: 10.3109/13625180903128609 Kirkman, M., Rowe, H., Hardiman, A., & Rosenthal, D. (2011). Abortion is a difficult solution to a problem: A discursive analysis of interviews with women considering or
undergoing abortion in Australia. Women's Studies International Forum, 34, 121-
129. http://dx.doi.org/10.1016/j.wsif.2010.11.002 Kluwers Basiscodex, art. 348-353, Titel VII, Boek II, Strafwetboek Lauzon, P., Roger-Achim, D., Achim, A., & Boyer, R. (2000). Emotional distress among couples involved in first-trimester induced abortions. Canadian Family Physician, 46, 2033-2040. http://www.cfp.ca/content/46/10/2033.full.pdf
60
Loeber, O. E. (2010). Motivation and satisfaction with early medical vs. surgical abortion in the Netherlands. Reproductive health matters, 18(35), 145-153. doi: 10.1016/S09688080(10)35501-7 Lucassen, P. L. B. J., & Olde-Hartman, T. C. (2007). Kwalitatief onderzoek: Praktische methoden voor de medische praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. MacIsaac, L., & Darney, P. (2000). Early surgical abortion: an alternative to and backup for medical abortion. American journal of obstetrics and gynecology, 183(2), S76-S83. doi: 10.1067/mob.2000.108228 Major, B., Cozzarelli, C., Cooper, M. L., Zubek, J., Richards, C., Wilhite, M., & Gramzow, R. H. (2000). Psychological responses of women after first-trimester abortion. Archives of General Psychiatry, 57, 777-784. doi: 10.1001/archpsyc.57.8.777. Makenzius, M., Tydén, T., Darj, E., & Larsson, M. (2013). Autonomy and dependence – experiences of home abortion, contraception and prevention. Scandinavian Journal of Caring Sciences, 27, 569-579. doi: 10.1111/j.1471-6712.2012.01068.x Matud, M. P. (2004). Gender differences in stress and coping styles. Personality and individual differences, 37(7), 1401-1415. doi: 10.1016/j.paid.2004.01.010 Naziri, D. (2007). Man's involvement in the experience of abortion and the dynamics of the couple's relationship: a clinical study. European J. of Contraception and Reproductive Healthcare, 12(2), 168-174. doi: 10.1080/13625180701201178 Raymond, E. G., Shannon, C., Weaver, M. A., & Winikoff, B. (2013). First-trimester medical abortion with mifepristone 200 mg and misoprostol: a systematic review. Contraception, 87(1), 26-37. http://dx.doi.org/10.1016/j.contraception.2012.06.011 Rørbye, C., Nørgaard, M., & Nilas, L. (2005). Medical versus surgical abortion: comparing satisfaction and potential confounders in a partly randomized study. Human Reproduction, 20(3), 834-838. doi: 10.1093/humrep/deh643 Sensoa (2011). Feiten en cijfers: Abortus in België. Sensoa v.z.w., 1-12. Geraadpleegd op 3 maart 2014 van: http://sensoa.be/sites/default/files/feitenencijfersabortus2011_0.pdf
61
Slade, P., Heke, S., Fletcher, J., & Stewart, P. (1998). A comparison of medical and surgical methods of termination of pregnancy: Choice, psychological consequences and satisfaction with care. British Journal of Obstetrics and Gynaecology, 105, 1288-1295. doi: 10.1111/j.1471-0528.1998.tb10007.x Smith, J. A., & Eatough, V. (2007). Interpretative phenomenological analysis. In E. Lyons & A. Coyle (Eds.), Analysing qualitative data in psychology (pp. 35-50). Londen: Sage Publications Ltd. Smith, J. A., Flowers, P., & Larkin, M. (2009). Interpretative Phenomenological Analysis: Theory, Method and Research. Londen: Sage Publications Ltd. Smith, J. A., & Osborn, M. (2003). Interpretative phenomenological analysis. In J.A. Smith (Ed.), Qualitative psychology (pp. 53-80). Londen: Sage Publications Ltd. Spitz, I. M., Bardin, C. W., Benton, L., & Robbins, A. (1998). Early pregnancy termination with mifepristone and misoprostol in the United States. New England Journal of Medicine, 338, 1241-1247. doi: 10.1056/NEJM199804303381801 Stotland, N. L. (1992). The myth of the abortion trauma syndrome. Journal of the American Medical Association, 268(15), 2078-2079. doi: 10.1001/jama.1992.03490150130038. Thompson, L., & Walker, A. J. (1982). The Dyad as the unit of analysis: Conceptual and methodological issues. Journal of Marriage and the Family, 44(4), 889-900. http://dx.doi.org/10.2307/351453 Touroni, E., & Coyle, A. (2002). Decision‐making in planned lesbian parenting: an interpretative phenomenological analysis. Journal of Community & Applied Social Psychology, 12(3), 194-209. doi: 10.1002/casp.672 Vandamme, J., Buysse, A., & T'Sjoen, G. (2013). Reproductief welzijn. In A. Buysse, M. Caen, A. Dewaele, P. Enzlin, J. Lievens, G. T’Sjoen, . . . H. Vermeersch (Eds.), Seksuele gezondheid in Vlaanderen (pp. 155-191). Gent: Academia Press. Virgo, K. S., Carr, T. R., Hile, A., Virgo, J. M., Sullivan, G. M., & Kaikati, J. G. (1999). Medical versus surgical abortion: a survey of knowledge and attitudes among abortion clinic patients. Women's Health Issues, 9(3), 143-154. doi: 10.1016/S1049-3867(99)00005-5
62
Westfall, J. M., Sophocles, A., Burggraf, H., & Ellis, S. (1998). Manual Vacuum Aspiration for First-Trimester
Abortion.
Archives
of
Family
Medicine,
7,
559-562.
http://dx.doi.org/10.1001/archfami.7.6.559 Zolese, G., & Blacker, C. V. (1992). The psychological complications of therapeutic abortion. The British Journal of Psychiatry, 160(6), 742-749. doi: 10.1192/bjp.160.6.742
63
Bijlage 1
Begeleidende brief aan participanten
Beste mevrouw/juffrouw, Beste mijnheer,
Daarnet vroeg iemand van het abortuscentrum of jullie wilden meewerken aan een
onderzoek van Universiteit Gent
omtrent de persoonlijke ervaring van
partners die kiezen voor medicamenteuze abortus. Wij willen jullie dan ook alvast hartelijk danken voor het lezen van deze brief.
Waarom vragen wij dit? Er is tot vandaag de dag nog maar weinig onderzoek verricht naar de ervaring van beide partners als de vrouw kiest voor een pilabortus. Wij vinden het als onderzoekers erg belangrijk om het volledige plaatje te kunnen bekijken en dus aan beide partners te kunnen vragen hoe zij het abortusproces hebben beleefd. Met behulp van jullie antwoorden op de belangrijke vraag naar het verloop van zo’n proces, kunnen wij in de toekomst proberen om andere koppels nog beter te ondersteunen in deze situatie. Het is daarbij absoluut niet de bedoeling om jullie beslissingsproces over te doen of om na te gaan hoe jullie nadien op de beslissing tot abortus terugkijken. Hierover zal niets worden gevraagd. Wel willen wij graag – in de rol van onderzoekers – jullie individuele ervaringen horen met betrekking tot het verlopen van het gehele proces binnen het abortuscentrum.
Hoe
willen wij jullie ervaringen te horen krijgen? Kort samengevat leggen wij een aantal
vragen aan jullie voor waarover we graag wat meer te weten zouden komen. Het gaat daarbij om vragen zoals ‘Hoe was het voor jou om de expulsie in het centrum door te maken?’. Het interview bestaat steeds uit
twee delen: het eerste deel vragen stellen wij aan de
ene partner, daarna volgt een gelijkaardig interview met de andere partner. Tijdens het interview met de ene partner, kan de andere partner iets anders doen. Elk individueel interview duurt ongeveer een half uur tot drie kwartier. Voorafgaand aan de individuele interviews is er
64
steeds een kort gesprek met jullie beiden, evenals een kort gesprek nadien. In totaal duurt het onderzoek dus ongeveer anderhalf tot 2 uur. De interviews worden opgenomen op een taperecorder. Het interview gebeurt in het abortuscentrum te Antwerpen op het moment van de nacontrole. De verwerking van de gesprekken gebeurt uiteraard volledig anoniem. Dit betekent dat, na uittypen van het gesprek, jullie namen worden losgekoppeld van de inhoud van het interview. Na het uittypen worden ook de interviews gewist van de recorders. Op deze manier kan nadien geen enkele link meer gelegd worden met de personen die aan deze studie deelnamen. Dit conform de Wet op de privacy. Wij willen hierbij ook sterk benadrukken dat de studie los staat van het abortuscentrum en zijn werking. Als laatste willen wij jullie de -
procedure tot deelname uitleggen:
Voor het onderzoek is het noodzakelijk dat jullie beiden bereid zijn deel te nemen aan deze studie. Het interview zal volledig in het Nederlands gebeuren. Het interview zal op het moment van de nacontrole-afspraak plaatsvinden. Voor deelname laat je aan het abortuscentrum weten dat jullie akkoord zijn met een interview. Zij zullen de onderzoeker op de hoogte brengen van het moment van de controle-afspraak, zodat het interview aansluitend kan plaatsvinden. Het is dan wel belangrijk dat jullie voldoende tijd uitrekenen na deze controle-afspraak én dat beide partners aanwezig zijn. Bij verdere vragen kan je steeds mailen naar
[email protected].
Wij bedanken jullie alvast op voorhand en hopen elkaar binnenkort te zien.
Met vriendelijke groeten,
Drs. Joke Vandamme & Prof. Ann Buysse Universiteit Gent, Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen In samenwerking met Elke Delens (thesisstudente)
_____________________________________________________________________________ Indien jullie nog vragen hebben met betrekking tot dit onderzoek, neem contact op met
[email protected] of
[email protected] of op het nummer 09/332.63.94.
65
Bijlage 2
Geïnformeerde toestemming
Geïnformeerde toestemming kwalitatief onderzoek “De ervaring van koppels bij medicamenteuze abortus”
Beste mevrouw, juffrouw, Beste mijnheer,
Het onderzoek waar de hulpverlener van het abortuscentrum je over aansprak, handelt over de persoonlijke ervaring van partners die kiezen voor medicamenteuze abortus. In dit kader werd jou gevraagd of je bereid bent je ervaring te delen onder de vorm van een interview. Dit onderzoek wil op een gedetailleerde manier nagaan hoe beide partners van eenzelfde koppel een medicamenteuze abortus beleven.
Deelname aan deze studie is uiteraard volledig vrij. Indien jij en je partner bereid zijn om deel te nemen aan het interview, gelieve dan dit formulier te ondertekenen. Je mag uiteraard op ieder moment beslissen om niet verder deel te nemen aan deze studie, zonder opgave van reden. Al dan niet deelname of het voortijdig stopzetten van jouw deelname heeft ook geen enkel effect op de behandeling of hulpverlening in het abortuscentrum. Deelname staat dus volledig los van de behandeling.
Deelname aan dit onderzoek houdt in dat wij, in het kader van het onderzoek, …. Een interview van maximaal drie kwartier afnemen omtrent jullie beleving van de zwangerschapsafbreking en specifieker over de expulsie die in het centrum plaatsvindt. Met dit interview willen wij te weten komen hoe beide partners dit hele proces ervaren. Op die manier kunnen wij koppels in de toekomst nog beter ondersteunen in dit proces.
66
Mocht je dit wensen kun je na afloop van de studie bij de verantwoordelijke onderzoekster ook een samenvatting van de onderzoeksresultaten bekomen.
Wij danken jou alvast hartelijk voor jouw medewerking aan dit onderzoek, Elke Delens (masterstudente aan Universiteit Gent) Joke Vandamme (doctoraatstudente aan Universiteit Gent) LUNA abortuscentrum Antwerpen
Geïnformeerde toestemming
Ik, ondergetekende, …………………………………………………………………………. (Voornaam + Naam of initialen) verklaar hierbij dat ik 1) de uitleg over de aard van de vragen die tijdens dit onderzoek zullen worden aangeboden, heb gelezen en dat mij de mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen. 2) totaal uit vrije wil deelneem aan het wetenschappelijk onderzoek. 3) de toestemming geef om mijn resultaten op anonieme wijze te bewaren, te verwerken en te rapporteren. 4) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder moment stop te zetten zonder opgave van reden. 5) weet dat het stopzetten van mijn deelname op geen enkele manier invloed heeft op mijn begeleiding. 6) ervan op de hoogte ben dat ik op aanvraag een samenvatting van de onderzoeksbevindingen kan krijgen. 7) op de hoogte ben dat gedurende het onderzoek een voice recorder wordt gebruikt, maar dat de geluidsopname zal worden vernietigd na het onderzoek zodat mijn gegevens enkel geanonimiseerd zullen worden gebruikt voor het onderzoek.
Gelezen en goedgekeurd op ……………………. (datum), Handtekening
Indien je nog vragen hebt met betrekking tot dit onderzoek of de resultaten van deze studie graag te weten komt, neem contact op met
[email protected] of
[email protected] of op het nummer 09/264.86.14
67