instructieboek F28OO/F33OO/F36OO
'
/
DAFTTUdG
-rddJ
,-
INSTRUCTIEBOEK
F2800 F3300 F3600
SPACE CAB
SLEUTELNUMMERS CONTACTSLEUTEL PORTIERSLEUTEL
DAF Trucks Afd. Seruice Promotion Wijzi gi n gen voorbehouden
INHOUDSOPGAVE INLEIDING
G o rd
Blz.
Venruarm
3
Spiegels Si
IDENTIFICATIE
BELANGRIJKE WENKEN
ijnenl zo n n ekl
32-33 33-34 35-36 37
e p pe n
Dashbord/opbergkast
4-7
i
n
g/vent
gare-aan steke
i
I
r/l
at i e
oo
p
I
am p-
37-38 38-40
RIJ DEN St u u rs I ot-/co
ntact/st
art sc
h
ake I aar
Koudstartinrichting Inst rumenten paneel
meters, controle lampen en schakelaars
10-15
Tachog raat Toerentel le r/verbru i ksi nd i cator
16-18 18-19
Visar Toerenteller Handgas
Hefinrichting sleepas PTO bediening Combi schakelaar Luchtvering bediening
19
20 20 20
Voorgloeisysteem Start procedure Schakelen Di
ffe rent ieel blokke
ri n
g
Besturing Variabele asbelasting (FAG chassis) Remmen
Stoppen Het rijden met volgwagen
nà het winterseizoen
Bedden 2
53
Onde rhoudsw erkzaam heden voo r en
CABINE 25-26 26-27 27-31 31-32
68 68 68 69
70-72 73
Luchtvering lekkage Slepen
73
Aanslepen
73
V-snaren veruangen Gloeilampen vervangen
Koplampen afstellen
73 74
74-75
Boordgereedschap
76 76-77 78
TECHNISCHE GEGEVENS
79-83
Zekeringen
VOORBEELD REMSCHEMA
85
SMEERSCHEMA
vouwblad
BEDRADINGSSCH EMA
vouwblad
ONDERHOUD
Algemeen
Het kantelen van de cabine Portieren Stoelen
42 42 43 43 44-46 47 47 48 48-49 49-50 50-52
21
22-23 23
Looplamp aansluiting Electrisch bed iende portierru it Brandstofsysteem ont uchten Het vrijzetten van de parkeerrem Wielen Banden oppompen I
aansluiting Interieu rverlichting
8
INSTRUMENTEN EN BEDIEN INGSORGAN EN
REPARATIES ONDERWEG
Dagelijks onderhoud Wekelijks onderhoud Periodiek onderhoud
54-56 56-57 58 58-67
INLEIDING Dit instructieboek geeft een grote hoeveelheid informatie, richtlijnen en aanwijzingen omtrent het gebruik van de bedrijfswageo, die aan uw goede zorgen is toevertrouwd. Deze bedrijfswagen is er één uit het rijk voorziene programma van DAF Trucks. Een programma bestemd voor een breed toepassingsgebied. Door de toepassing van zeer geavanseerde technologièn, waaronder ATI (Advanced Turbo Intercooling) krijgt u een produkt in handen dat in vele opzichten op een uitzonderlijk hoog niveau staat. Juist door deze technologièn is bij een laag
brandstofverbruik - zo kenmerkend voor DAF voertuigen - door iedere vakman de verlangde prestatie te leveren. Daarnaast biedt deze DAF truck een uitzon-
Daarbij
is het goed te weten dat DAF
Trucks, gespecialiseerd in het ontwikkelen en produceren van bedrijfswagens, een organisatie heeft, die t.a.v. technische serviceen onderdelenvoorzieningen in Europa en ook daarbuiten haar sporen ruimschoots heeft verdiend. Door persoonlijke aandacht, door f lexibiliteit en niet in de laatste plaats door gedegen vakmanschap. DAF International Truck Service (lTS) is daarbij een sprekend voorbeeld. Voor de bestuurder, die in het buitenland met pech kampt, staat de ITS centrale in Eindhoven 24 uur per dag klaar om hulp te bieden en de stilstand van het voertuig tot een minimum te beperken. Al deze elementen dragen ertoe bij datgene te realiseren wat u en wij nastreven: een onbezorgd en lang truck leven. Wij wensen u dan ook:
derl ijk chauffeu rscomfort. Want chauffeu rs-
comfort en veiligheid zijn eveneens onderwerpen waaraan door DAF constructeurs steeds veel aandacht wordt besteed. Evenveel aandacht is besteed aan de samenstel-
EEN GOEDE REIS!
Opmerking Dit instructieboek is gebaseerd op het chassis met de bijbehorende uitrusting zoals dit de DAF bedrijfswagenfabriek heeft verlaten. De carrosseriebouwer kan, afhankelijk van de gewenste opbouw en uitrusting ingrijpende wijzigingen aanbrengen in bijvoorbeeld het instrumentenpaneel, de verlichting en de elektrische bedrading. De series die in dit instructieboek worden behandeld, bestaan uit verschillende typen en uitvoeringen, bijvoorbeeld voertuigen met rechts stuur. Bovendien is elk voertuig afgestemd op de wettelijke voorschriften in het betrokken land en op de venruachte be-
drijfsomstandigheden. Het is daarom mogelijk dat in dit instructieboek tekst en/of afbeeldingen voorkomen, die niet geheel in overeenstemming zijn met de situatie die u op uw voertuig aantreft. Dit heeft echter geen consequenties voor de bediening en het onderhoud. BELANGRIJK
ling van dit instructieboek. Er is naar gestreefd de indeling praktisch en overzichtelijk te maken. U kunt er in woord, maar vooral ook in beeld leren, hoe de bedrijfswagen moet worden bediend en onderhouden en hoe u eventueel reparaties ondenrueg kunt u
itvoeren.
Zorg ervoor dat dit instructieboek altijd in het voertuig aanwezig is en lees het met veel aandacht door, voordat de eerste rit wordt gemaakt; alleen dan is het mogelijk ten volle te profiteren van alle mogelijkheden die deze DAF bedrijfswagen u biedt.
ENTI FICATI EP LAATJ E
MOTORNUMMER
MOTO
Het motornummer is aan de linkerzijde van
rechter chassis langsligger tussen het vooraslichaam en de achterste veerhand van de
Het motoridentif icatieplaatje is op het kleppendeksel bevestigd. Op het plaatje ziin naast het specificatienummer van de motor ook het motortype en het motornummer evenals de afstelgege-
voorveer.
vens vermeld.
IDENTIFICATIE CHASSISNUMMER
Het chassisnummer is ingeslagen op de
de motor tussen de twee klepstoterstan' gendeksels i ngeslagen.
R ID
Bij reparaties en het bestellen van onderde-
len is de opgave van het specificatienummer belangrijk.
LAKI
DE
NTI FICATI EPLAATJ E
Het lakidentif icatieplaatje is in de cabine op de linker portierstijl aangebracht.
STAMKAART Bij elk voertuig behoort een stamkaart. Aan de hand van deze kaart kan worden bepaald uit welke onderdelen het voertuig is opgebouwd. Als naderhand wijzigingen aan het voertuig worden doorgevoerd, moeten deze in de vorm van een aantekening op de stamkaart worden vermeld.
Het is van belang dat de bestuurder deze stamkaart altijd bij zich heeft, omdat de kaart in geval van reparaties nodig kan zijn.
VO E RTU IG I DENTI FICATI EP LAATJ E
Het identif icatieplaatje is op de rechter por-
tierstijl aangebracht. Op de volgende bladzijde is het identificatieplaatje afgebeeld. Bovendien is een verklaring opgenomen van
het voertuigidentificatienummer zoals dit vanaf oktober 1982 in de E.E.G.-landen verplicht is gesteld.
1. Landelijk goedkeuringsnummer 2. Wettelijk max. toelaatb.
IDENTIFICATIEPLAATJE
3.
voertuiggewicht (GVW) Wettelijk max. toelaatb. treingewicht
4.
Wettelijk max. toelaatb.
5.
Wettelijk toelaatbare asbelasting
(GCW)
koppelschoteldruk (van voor naar achter)
6. Voertuigidentificatienummer 7
.
8. 4.50 50.oo 6.500
3 3.OOO
9,OOO 9.OOO
13.OOO 13.OOO
(GCW)
56.OOO 10. 11.
7.OOO
î
4
9.
5
r3
E.E.G.-goedkeuringsnummer Technisch max. toelaatb. voertuiggewicht (GVW) Technisch max. toelaatb. treingewicht DAF plant Oude type-aandu iding
12. Motornummer
Technisch toelaatb. koppelschoteld ru k 14. Tech nisch toelaatb. asbelasti ng (van voor naar achter)
13.
14
VOERTUIG IDENTIFICATIENU MM ER
XLAAT2SHS00123456 Chassisvolgnummer
Nederland
DAF
A B C D F G K M R T
Goederenvervoer Bus (motor voor) Bus (motor midden) Bus (motor achter) Brandweerchassis Huisvuilchassis Kipper Mixer Tankwagen
09 enz. 78 E
R
Trekker
F 900
N 2800
4x2
6x2 6x2
T V
6x4 4x4
z
6xO
B
6x2
c
8x2
D
8x4
G
6x
2
enkele montage op sleepas dubbele montage op sleepas
tweevoorassen
gestuurde voorloopas
DD DD DF DF DT DT HN DH HT DH R (-EyDHT HS DHU/DHS HC DHTD KA DKA KC DKTD KN DK
KT KS LD LN
LT
DKT/DKV DKS/DKX/DKXEIDI
DKTL/DKCL/DKFL
575 615 615
I azs t
1
160
Laat de motor na een lange rit, zo mogelijk derd, moet de lekkage zo snel mogelijk worWENKEN nog enkele minuten stationair draaien, alvo- den hersteld. Het voertuig is voorzien van een wisselTijdens de inrijperiode is het aan te bevelen rens hem af te zetten. stroomdynamo. het nieuwe voertuig niet te zwaar te belasDe koeling van de motor wordt thermosta- Let in verband hiermee op de volgende reten. tisch geregeld. Daarom is het afdekken van gels: Dit geldt ook als een gereviseerde motor, de radiateur in de winter volkomen overboNeem de accuklemmen nooit los als de versnellingsbak of differentieel is inge- dig. - motordraait. Bij motoren met inter-koeling is het afdekbouwd. ken van de radiateur zelfs verboden, omdat de accuklemmen altijd los, alvo- Neem rens aan de elektrische installatie te werVoor de eerste 1500 km geldt daarom: dit, t.g.v. onvoldoende koeling van de inlaatken; dit geldt ook voor het opladen van lucht, schadelijke gevolgen voor de motor heeft. Rijd niet met volle belasting. de accu's. - Rijd niet met een aanhangwagen. Neem de verbindingen tussen span- ningsregelaarenaccu'slosvoordatelek- Schakel tijdig terug; een relatief hoog Hetvenrijderenvanéénof beidethermosta- toerental is minder schadelijk dan over- ten in verband met een (te) hoge koeltrisch aan de wagen wordt gelast. de massaklem van het lasappavloeistoftemperatuur heeft geen zin, omdat belasting bij een laag toerental. - Bevestig raalzo dicht mogelijk bij de plaats waar de motortemperatuur hierdoor nog verder wordt gelast. Rijd na een koude starl in een lage versnel- zal oplopen. ling en met een matig toerental, totdat de - Leterextraopdatdewisselstroomdynakoelvloeistoftemperatuur50'C bedraagt. De turbocompressor is een precisie-instru- mo en de spanningsregelaar goed worment. Daarom moet elk abnormaal geluid den aangesloten. Kijk tijdens het rijden regelmatig op het indat door de turbocompressor wordt veroorzaakt, onmiddellijk worden gemeld. strumenlenpaneel en neem maatregelen bij
BELANGRIJKE
.\
het waarnemen van onregelmati gheden.
draaien. Dit is schadelijk voor de motor en geeft onnodige vervuiling van het milieu. Laat de motor niet onnodig stationair
Als de druk in de luchlkelels bij stilstaande motorsnel terugloopt, duidt dit op een lek in het luchtdruksysteem. Omdat de veiligheid van het remsysteem hierdoor wordt vermin-
INSTRUMENTEN EN BEDIENINGSORGANEN
INSTRUMENTENPANEEL, links stuur (LHD)
35" 35u 26a 16a 11 16e
10
1. Oliedrukmeter 2. Oliedrukcontrolelamp 3. Koelvloeistoftemperatuurmeter 4. Controlelamp koelvloeistof-
temperatuur Toerenteller. 6. Brandstofverbruiksindicator* 7. Brandstofmeter 8. Controlelamp luchtfilter 9. Luchtdrukmeter en controlelamp 10. Laadstroomcontrolelamp 11. Controlelamp overspanning 12. Schakelaar mistachterlampen met controlelamp 13. Schakelaar mistlampen met 5.
26a. Controlelamp differentieelblokkering, enkele as of tussendifferentieel 26b. Controlelamp differentieelblokkering, eerste en tweede achteras
27. P.T.O.controlelamp 28. Schakelaar hefinrichting
sleepas
35a. Brandstofverbruiksindicator* 35b. Opschakeladvies* 35c. Terugschakeladvies.
36. Onafhankelijke volgwagenrem 37. Schakelaar standvenrvarming 38. Voorgloeischakelaar met controlelamp 39. Elektrisch bediende portierruit
40.
(chauffeurszijde) Handgas
controlelamp
14. Lichtschakelaar 15. Controlelamp grootlicht 16a. Controlelamp richtinglampen
(motorwagen) 16b. Controlelamp richtinglampen
(volgwagen)
17. Controlelamp parkeerrem 18. Schakelaar spiegelveruvarming met controlelamp
19. Controlelamp cabinevergrendeling 20. Schakelaar instrumentenverlichting 21 . Schakelaarwaarschuwingsknipper- Opmerking lichtinstallatie met
24.
Tachograaf
controlelamp
* Visar, als het voertuig niet met Visar is uit-
gerust, is uitsluitend een toerenteller
ge-
monteerd. 11
INSTRUMENTENPANEEL, rechts stuur (RH D)
14
37 28 12 36
164 11 16e
./' fa \ órÒ órrÒ '-
r
20 39 18 13 12
26e 35"
35u
2
'4o z<-a\
* =D:(O)
40 7
1
f '\-1roo-
{-Y'''t
{ryw
a
//
km
.:.i/
Olied rukmeter Olied rukcontrolelam p Koelvloeistoftem peratu u rmeter Cont rolelam p koelvloe i stoftem peratuur
1.
2. 3. 4. 5. 6. 7.
8. 9.
10. 11.
12.
Toerenteller* B ran d stof ve rb ru i ks i n d icato r" Brandstof meter Controlelam p I uchtf i lter Luchtdrukmeter en controlelam p Laadst roomcont rolelam p Controlelam p overspan n i ng Schakelaar m istachterlam pen met
controlelamp 13. Schakelaar mistlampen met controlelamp 14. Lichtschakelaar 15. Controlelamp grootlicht 1 6a. Controlelamp richtinglampen
26a. Cont rolelam p d ifferent ieel blokkeri ng, 26b. Cont rolelam p
d
i
fferent ieel blokkeri
n
g,
eerste en tweede achteras 27. P.T.O. controlelamp 28. Schakelaar hefinrichting sleepas 35a. Brandstofverbru i ksi nd icator* 35b. Opschakeladvies*
Als de oliedruk plotseling wegvalt, moet de motor direct worden afgezet.
35c. Teru gschakel advies *
36. Onafhankelijke 37
.
38. 39.
volgwagenrem Schakelaar standvenryarming Voorgloeischakelaar met controlelamp Elektrisch bediende portierruit
(chauf feu rszijde)
40.
Handgas
M CO
NTRO LE LAM P
niet draait.
B. De accu's niet door de wisselstroomdynamo worden opgeladen.
controlelamp
24. Tachog raaf
De oliedrukcontrolelamp gaat branden als de oliedruk onvoldoende is. De motor moet dan direct worden afgezet.
De laadstroomcontrolelamp gaat branden als: A. Het contact is ingeschakeld en de motor
6b. Controlelamp richtingfampen (volgwagen) 17. Controlelam p parkeerrem 18. Schakelaar spiegelverwarm i ng met
ichtinstal latie met controlelamp
OLIEDRUKCONTROLELAMP
LAADSTROO
1
I
Bij bedrijfswarme motor en een toerental van 2000 omw/min moet de oliedruk tenminste 2,5 bar bedragen. Bij stationair toerental moet de oliedruk minimaal 0,5 bar zijn.
(motonruagen)
19. Cont rolef am p cabi neverg rendel i n g 20. Schakelaar i nst ru mentenverl ichti n g 21 . Schakelaar waarsch uwi n gskn i p per-
OLIEDRUKMETER
enkele as of tussendifferentieel
Als deze lamp bij draaiende motor gaat Opmerking * Visar, als het voertuig niet met Visar is uit-
gerust, is uitsluitend een toerenteller
branden, moet eerst worden gecontroleerd of de V-snaren defect zijn of slippen. Als dit niet het geval is, moet zo snel mogelijk een reparat iewerkplaats worden bezocht.
ge-
monteerd. 13
KO ELVLO EISTO FTEM PE RATU
U
RM ETE R
LUCHTDRUKMETER EN
SC
HAKELAAR
M ISTAC
HTERLAM PEN
LUC HTD RU KCO NT RO LELAM P
De bedrijfstemperatuur van de koelvloeistof
moet tussen 75'C en 85'C bedragen. Bii een koelvloeistoftemperatuur van minder dan 50"C mag de motor niet volledig wor' den belast. Als de temperatuur van de koel-
vloeistof plotseling stijgt, moeten de volgende punten worden gecontroleerd:
Het koelvloeistofniveau; vuldop voorzichtig losdraaien ! De V-snaren en de waterslangen. De venti lateu rkoppel i ng.
treedt een zoemer in werking, waarbij bovendien de controlelamp gaat branden. Bij
den.
een druk van meer dan 5 bar kunnen met be-
CONTROLELAMP CABINEVERGRENDELING
hulp van de parkeerremhefboom de remmen worden gelost. De zoemer en de controlelamp werken alleen bij aangezet contact. De meter werkt ook als het contact uit-
bine niet goed is vergrendeld. De lamp werkt alleen bij aangezet contact. Zie ook
staat.
hoofdstuk 'CABIN
UR
dan 5 bar, mag niet met de wagen worden gereden.
Deze controlelamp gaat branden als de koelvloeistoftemperatuur meer dan 96"C bedraagt.
CONTROLELAM P LUCHTFI LTE R
Bij een sterk vervuild luchtfilter, gaat deze
CONTRO LELAM P OVERSPAN N I NG
controlelamp branden. Het f ilterelement moet dan zo snel mogelijk worden gerei'
Als de laadspanning van de wisselstroom' dynamo stijgt boven 29,5 V, gaat deze con-
nigd, resp. vervangen.
trolelamp branden. De accuspanning is dan te hoog, zodat het gevaar voor koken bestaat. Schakel in een dergelijk geval zoveel mogelijk elektrische verbruikers in en riid
SCHAKELAAR MISTLAMPEN
naar de eerstkomende reparatiewerkplaats.
14
Met behulp van deze schakelaar worden de mistachterlampen ingeschakeld. De controlelamp in de schakelaar gaat hierbij bran'
Deze controlelamp gaat branden als de ca-
E'.
Als de druk in één van de circuits lager is
CONTROLELAMP KO ELVLO EISTO FTEM PE RATU
Elke wijzer geeft de druk in de luchtketel van één van de bedrijfsremcircuits aan. Als de druk in één van de circuits lager is dan 5 bar,
Met deze schakelaar worden de mistlampen ingeschakeld, waarbij de controlelamp in de schakelaar eveneens brandt.
CONTROLELAMP DI FFE RENTIEELBLOKKERI NG De differentieelblokkering wordt in werking gesteld door de betreffende schakelaar om te zetten. Bij aangezet contact gaat hierbij de controlelamp branden. De blokkering moet direct bii het bereiken van vaste grond weer worden uitgeschakeld. Mocht de controlelamp blijven branden, dan moet even voor- en achteruit worden gereden, zodat het blokkeermechanisme vrijkomt. Zie voor het gebruik van de differentieelblokkering het hoofdstuk'RIJDEN'.
LICHTSCHAKELAAR
CONTROLELAMPEN
RICHTINGLAMPEN
standeni a. Motonilagen Deze lamp knippert samen met de richtinglampen op de wagen. - tour- en breedteverlichtingconVolledig ingedrukt: koplampen, parkeer- b. Volgwagen - verlichting, contour- en breedteverlich- Deze lamp treedt in werking, als de richting. tinglampen zijn ingeschakeld als met Als de lichtschakelaar geheel is ingedrukt, een aanhangwagen of oplegger wordt gaan de controlelampen in de diverse schagereden. kelaars met halve lichtsterkte branden; dit De lichtschakelaar heeft drie
Verlichting uitgeschakeld Half ingedrukt: parkeerverlichting,
CONTROLELAMP PARKEERREM
Deze lamp gaat branden als de remmen door de veerremcilinders zijn aangedrukt. SCHAKELAAR SPIEGELVERWARMING De buitenspiegels, met uitzondering van de
trottoirspiegel, kunnen worden verwarmd doordeze schakelaar in te drukken. De controlelamp in de schakelaar gaat hierbij branden.
dientvooreenmakkelijkeplaatsherkenning. SCHAKELAARWAARSCHUWINGS. KNIPPERINSTALLATIE
CONTROLELAM P
G
ROOTLICHT
Als deze schakelaar wordt ingedrukt, treden Deze lamp gaat branden als het de richtinglampen tegelijkertijd in werking. wordt ingeschakeld of als een lichtsignaal De waarschuwingsknipperinstallatie wordt wordt uitgeschakeld door de schakelaar nogmaals in te drukken. De controlelamp in de schakelaar geeft aan dat de waarschuwingsknipINSTRUMENTENVERLICHTING perinstallatie in werking is gesteld.
grootlicht
gegeven. SCHAKELAAR
Als de lichtschakelaar geheel is
ingedrukt,
BRANDSTOFVOORRAADMETER
gaat naast de controlelampen in de diverse schakelaars ook de op halve sterkte
instrumentenverlichting
branden.
De brandstofvoorraadmeter werkt alleen als het contact is ingeschakeld.
Met behulp van de schakelaar voor de instrumentenverlichting kan de volle sterkte worden ingeschakeld.
15
TACHOG RAAF (voor twee bestuurders)
Aanbrengen van de tachograafschijven de tachograaf bij stilstaande - Open wagen met behulp van de sleutel. Kantel de tussenplaat A omhoog. Breng de tachograafschijf voor de bijrijder met de groene zijde naar boven ge-
bestuurderswisselingen moet de schijf van degene die het stuur overneemt boven op
druk hem goed in het slot.
de tussenplaat worden gelegd. Degene, waarvan de tachograaf schijf bovenop de tussenplaat ligt, bedient de tijdgroepen-
Breng
de tachograafschijf voor de
de groene zijde naar boven aan op de tussenplaat. Sluit de tachograaf en verwijder de sleutel.
schakelaar 1. De persoon waarvan de tacho-
graafschijf onder de tussenplaat ligt, bedient de tijdgroepenschakelaar 2.
A
16
ben elk hun eigen tachograafschijf. Bij
keerd aan. Kantel de tussenplaat A naar beneden en
bestuurder met
-
Attentie! Bij dit type tachograat moeten altijd twee schijven zijn ingelegd, ook wanneer het voertuig door slechts één bestuurder wordt bemand. De controlelamp B gaat branden als geen of slechts één tachograafschijf is aangebracht. Bestuurder en bijrijder heb-
016
Bedienen van de tijdgroepenschrijver
De tijdgroepenschrijver wordt bediend d.m.v. de tijdgroepenschakelaars 1 en 2.
O X Z
Rijtijd Alle overige werkzaamheden
Wachttijd Dagelijkse rusttijd
Voorzijde van de tachograalschijf J : Snelheidsregistratie K : Tijdschalen L: Tijdgroepenregistratie M : Afstandsregistratie
Invullen van het middenveld aan de voorzijde van de schijf.
Vóór het aanbrengen van de schijf: tt Naam van bestuurder/bijrijder o-+ Plaats van aanvang van de werktijd 1e Datum begin werktijd (bovenste regel) No Kenteken van het voertuig i::==2 Kilometerstand blj begin van de werktijd cAB.: Aankruisen indien een slaapcabine aanwezig is t Toelaatbaar totaalgewicht van het voentuig
Na het verwijderen van de schiif: o{- Plaats van de beèindiging van de
1e r+km
werktljd Datunn einde werktijd (onderste regel) Kilometerstand bij einde werktijd Totaal aantal gereden kilometers
Invullen van het middelste gedeelte aan de achterzijde van de schiif Op dit gedeelte kunnen maximaal drie voertuigwisselingen worden ingevuld: 0 Tijdstip van wisselen van het
No r+ rr-km
voert
u
ig
Kenteken van het nieuwe voertuig Begin kilometerstand Einde kilometerstand Totaal aantal gereden kilometers
Invullen van de buitenrand van de achterzii. de van de schijf Dit schrijfveld kan zonodig worden gebruikt
voor het met de hand invullen van de tijdgroepen. Dit kan nodig zijn als de bestuurdelbijrijder niet in de directe omgeving van het voertuig werkt ofwel bij een eventueel uitvallen van de tijdgroepenregistratie. In deze gevallen moet altijd achter het betreffende teken een lijn worden getrokken. NO.125-24 EC45
R
17
Uurwerk op tijd zetten Zet het uurwerk met het stelwiel C op tijd. Let hierbij op het tijdverschil tussen bijvoorbeeld 6.00 uur en 18.00 uur. De juiste tijd op de tijdschaal K van de ta-
Controlelampen en -openingen De controlelamp F brandt als een bepaalde
TOERENTELLER/ VERBRUIKSINDICATOR
snelheid wordt overschreden. Deze snelheid kan met stelschroef G worden inge-
Toerenteller
steld.
chograafschijf bevindt zich bij punt D van
De controlelamp B brandt als er geen of
het huis.
maar één tachograafschijf is aangebracht. De opening H maakt het mogelijk te controleren of het uurwerk loopt.
Gearceerd groen Groen Geel Gearceerd rood
Rood
E trI A 138
18
; zeer zuinig
:zuinig : minder zuinig : alleen toefaatbaar
bij afdalingen en gebruik motorrem : te vermijden
Brandstofverbrui ksi nd i cator De brandstofverbruiksindicator geeft op elk
VISAR
moment
Visar
de hoeveelheid brandstof die
(
=
Verbruiks-lndicator
wordt gebruikt aan. Op deze wijze is direct
en Schakel-AdviseuR)
het resultaat te zien, als de schakeladviezen worden opgevolgd. Ook bij het aanhouden
De Visar geeft:
van een constante snelheid helpt de verbruiksmeter de juiste stand van het gaspe-
Schakeladviezen, waardoor zuiniger en rustiger kan worden gereden;
daal te vinden.
Op elk moment een indicatie van het brandstofverbru ik.
ffi MM '+E
.ffi,i.
::,.
RECHTER lamp brandt: HELE stap OPschakelen MIDDELSTE lamp brandt: HOOG verbruik bij hoog vermogen. Op een helling: volgas aanhouden zo mogelijk een halve stap opschakelen.
Op de vlakke weg: gas terugnemen of
zo
'::::|:'
n
mogelijk een HELE stap OPschakelen. LINKER lamp brandt: H ELE stap TERucschakelen ALLE LAMPEN UIT: zo wordt het MEEST ZUINIG gereden!
m 19
TOERENTELLER
Gearceerd groen Groen Geel Rood
H
i zeer zutntg i zuinig : minder zuinig : te
vermijden
EFIN RICI-ITING SI.EEPAS, BEDIEN ING
Deze schakelaar heeft drie standen: Heffen - 0 - zakken. De hefinrichting van de
sleepas functioneert alleen
bij
Zakken Druk de onderste helft van de schakelaar in tot de sleepas geheel meedraagt. Zet de schakelaar hierna terug in de stand 0.
aangezet
contact.
HANDGASKNOP
l-teffen
Deze knop is op het dashbord aangebracht.
Houd het bovenste gedeelte van de schakelaar tegen de veerdruk in ingedrukt, tot de sleepas in de hoogste stand staat. ln deze stand wordt de elektromctor automatisch u itgeschakeld.
Docr het uittrekken van deze knop kan het gaspedaal in een willekeurige stand worden vastgezel.
*iÌ
/"
E!*ffior4e 20
P.T.O., BEDIENING
-
Het in- en uitschakelen van de P.T.O. mag alleen geschieden bij een stilstaand voertuig, draaiende motor en met het versnellingshandel in de 'neutraal'. Bij aangezet contact en bij ingeschakelde P.T.O. gaat de controlelamp branden.
Schakel eventueel de gewenste versnelling in en laat het koppelingspedaal geleidelijk opkomen. (Rijden met ingeschakelde P.T.O. is niet bij alle uitvoeringen rnogelijk !)
Het uitschakelen van de P.T.O. geschiedt in omgekeerde volgorde. Bij voertuigen met een RT{O) 11613 versnel-
De P.T.O. wordt op de volgende wijze ingeschakeId:
Bij voertuigen met een 56-90, 165-130 of 1
I i n gsbak: Druk het koppelingspedaal in. Wacht tien seconden en draai de schakelaar om.
Ii
-
65-1 60 versnel
-
ngsbak:
Zet het versnellingshandel in de neutraalstand van het linker H-schakelpatroon. Druk het koppelingspedaal in.
-
-
Wacht tien seconden erì draai schakelaar A om, waarmee de naschakelbak in de neutraalstand staat. Draai schakelaar B orn, waarmee de PTC wordt ingeschakeld. Schakel eventueel de gewenste versnelling in en laat het koppelingspedaal geleidelijk opkomen.
Om met ingeschakelde PTO te kunnen
rijden moet de koppeling worden
be-
diend en de schakelaar A weer worden omgezet zodat de naschakelbak weer is ingeschakeld.
Het uitschakelen geschiedt in
omge-
keerde volgorde"
21
COMBI.SCHAKELAAR Di m
I
icht/g root I ich t/lichtsig
A. Dimlicht (buitenste
B.
n
I , t.t | ----r| I | | ------l ------l
aal
koplampen)
Grootlicht (alle vier koplampen)
alleen als de lichtschakelaar geheel is ingedrukt
lol c
lln
?^*
/-Y^l
C. Richtinglampen, rechts D. Richtinglampen, links
lle
Richtinglampen Voor een kortstondig in werking treden van de richtinglampen moet de schakelaar iets tegen de veerdruk in worden vastgehouden. De richtinglampen werken alleen bij aangezet contact.
E
Éa
U
G
1
trDl
Q l,ll
Q8sec. 22
- hl/> )
Tegen de veerdruk in: lichtsignaal
Klaxon De klaxon treedt in werking als de knop tegen de veerdruk in wordt ingedrukt.
|
I '..i ::::: : I
A 122
Ruitewissers De ruitewissers worden in werking gesteld door de schakelaar F te draaien;
O : wissersuitgeschakeld Stand | : lagewissersnelheid
Stand
Stand Stand
ll : hoge wissersnelheid J: interualstand; in deze maken de ruitewissers
LUCHTVERING, BEDIENING
Voor het bedienen van de kraan moet de
De luchtvering kan zijn uitgerust met een
worden ingedrukt, waarna de gewenste
handgreep naast de bestuurdersstoel eerst bedieningskraan waarmee de chassishoogte kan worden gevarieerd. De kraan heeft vijf standen:
stand elke
8 seconden een slag.
De ruitewissers werken alleen bij aangezet contact. Ruitesproeiers Als de ring G wordt ingedrukt, treden de rui-
tesproeiers in werking, waarbij bovendien de ruitewissers twee slagen maken. De ruitesproeiers werken alleen bij aangezet con-
?
[]
:
chassis zakt
hoogte bereikt is, moet de kraan in de stand ,,stop" worden gezet. Bij alle chassistypen, behalve bij de FA- en FM-uitvoeringen, moet bij het heffen en zakken van het chassis de parkeerrem worden vrijgezet. Uit veiligheidsoverwegingen moeten eerst de wielblokken voor en achter de achtenruielen worden geplaatst.
sToP : chassis zakt niet verder
H
: normaal rijden
sToP : chassis stijgt niet verder Ò
H
: chassis
stand kan worden gekozen.
Als bij het omhoogbrengen vaiì het chassis aan de gewenste hoogte voorbij wordt gegaan, moet de kraan in de stand 'chassis zakt' worden teruggezet. Als de gewenste
stijgt
tact.
-Ì A 363 23
24
Naar voren kantelen
CABINE
-
HET KANTELEN VAN DE CABINE
Algemeen
Het kantelen van de cabine geschiedt
hy-
draulisch d.m.v. een handpomp. Deze pomp is achterop de cabine aan bijrijderszijde geplaatst. De pomp is voorzien van een kraan die in twee standen kan worden gedraaid. Stand A: De cabine kan voorover worden gel
Stand B: Bij het terugkantelen van de cabine en tijdens het rijden moet de kraan in deze stand staan.
-
Zorg voor voldoende vrije ruimte voor de cabi ne. Let er op dat zich geen losse voorwerpen
in de cabine bevinden. Zet het versnellingshandel in 'neutraal'. Sluit de portieren. Open de ondergrille. Draai de kraan geheel rechts tegen de veerdruk in tot hij geblokkeerd staat in de stand A; gebruik hiervoor de krikstang. Plaats de krikstang in de pomphef boom en bedien de pomp, zodat de cabine voorover kantelt. Het vergrendelingsme-
chanisme komt hierbij automatisch los. Zodra het zwaarlepunt van de cabine voorbij het d raaipunt komt, zakt de cabine zonder te pom pen geleidel ijk verder voorover. Attentie!
Het vooroverkantelen kan op elk moment worden gestopt door de kraan in de stand B te draaien.
NEUTRAAL
WAARSCHUWING: Na Passeren aode p u ni@I-kabi n e angzaam voorover. Hel voorover vallen kan gestopt worden door de kraan in stand I te plaatsen. I
25
Terugkantelen Zet de kraan terug in de stand B.
-
Kantel de cabine terug door de pomp met de krikstang te bedienen. Het laatste gedeelte van het terugkantelen vindt plaats door het eigen gewicht van de cabine. Bij het in het slot vallen
wordt de cabine automatisch vergrendeld. Laat de kraan in de stand B staan.
Attentie!
PORTIEREN
Vergeet niet het onderste gedeelte van de
Ventilatieruit
grille, na het terugkantelen weer dicht te
openen
drukken.
Portierruit
: draai aan de : draai aan de ruitslinger B
knop A
Openen van het
portier
: handel C
omhoog bewegen Portier van binnenuit afsluiten : handel C omlaag zetten De beide portieren kunnen m.b.v. de sleutel van buitenaf worden geopend en afgesloten. Als de handel C bij geopend portier omlaag wordt gedrukt, wordt het portierslot bij het dichtdoen van het portier weer ontgrendeld.
26
openen
ELEKTRISCH BEDIENDE PORTIERRUIT
De bestuurder kan door het indrukken van de schakelaar A de portierruit aan de zijde van de bijrijder openen of sluiten. Voor de bijrijder is voor dezelfde funcrie de schakelaar B, die parallel is geschakeld, aangebracht. Het portierruitmechanisme werkt alleen bij aangezet contact. Zie ook het hoofdstuk 'REPARATIES ONDERWEG'.
ELEKTRISCH BEDIENDE PORTIERRUIT SPACE CAB
.
De schakelaars voor de elektrisch bediende
portierruit aan de bijrijderszijde zijn in de
zit de
schakelaar voor de
bestuurder en rechts de schakelaar voor de bijrijder. Voor het openen of sluiten van de
portierruit, moet
de
schakelaar aan de boven- resp. onderzijde worden ingedrukt. De beide schakelaars, die parallel zijn geschakeld, werken alleen bij aangezet contact.
Zie ook hoofdstuk 'REPARATIES ONDERWEG'.
U
RDERSSTOEL | (standaardstoel)
Verstellen in lengterichting Trek de handgreep A omhoog en schuif de stoel in de gewenste stand.
De rugleuning wordt
dakconsole geplaatst.
Geheel links
BESTU
verstef
d door de
knop B te draaien. Hoogte-afstelling Draai de stoel met behulp van de knop D op de gewenste hoogte. De afstelling van de vering
Dit geschiedt met behulp van de knop C. Rechtsom draaien : stuggere vering. Linksom draaien : soepele vering.
27
BESTUURDERSSTOEL II
Stoel in de lengterichting verstellen Trek de beugel D omhoog en zet de stoel in de gewenste stand. Rugleuning verstellen Druk de hef boom E omlaag en plaats de rugleuning in de gewenste stand.
Voozijde van de zitting verstellen Trek de beugel C omhoog en plaats de zitting in de gewenste stand.
28
Achterzijde zitting verstellen Trek de achterzijde van de zitting eerst omhoog, druk de zitting naar achteren en zel hem in de gewenste stand. Vering instellen De vering kan aan het lichaamsgewicht worden aangepast door de hefboom A op en
neer te bewegen. De stand van de handgreep kan worden gewijzigd door de hefboom uit te trekken om hem 180o te draaien. De vering is correct afgesteld als de oranje indicator B aan de andere zijde van de stoel gelijk ligt met het stoelframe.
BIJRIJDERSSTOEL II
Rugleuning verstellen Trek de hefboom A omhoog en zet de rugleuning in de gewenste stand. Hoofdsteun afstellen Draai de knop B los, plaats de hoofdsteun in de gewenste stand en zet de knop B weer vast.
De overige instelmogelijkheden zijn gelijk aan die van de bestuurdersstoel.
BESTU U RDE RSSTO EL (luchtgeveerd)
Stoel in lengterichting verstellen Trek de handgreep 1 omhoog en zet de stoel in de gewenste stand.
Voozijde van de zitting verstellen Trek de handgreep 2 omhoog en stel de voorzijde van de zitting af op de gewenste hoogte.
Achtezijde van de zitting verstellen Trek de handgreep 3 omhoog en stel de hoogte van de zitting aan de achterzijde op
Rugleuning verstellen Trek de handgreep 4 omhoog en plaats de rugleuning in de gewenste stand. Hoofdsteun verstellen De hoogte van de hoofdsteun kan naarwens worden ingesteld doorde geleidestangen in of uit de rugleuning te schuiven.
Verticale vering
Met de hefboom 5 in stand A wordt d.m.v. lucht de vering automatisch aangepast aan de verticale druk op de zitting. Met de hefboom in de stand B wordt de luchtvering buiten werking gesteld.
Attentie! Als geen gewicht op de zitting rust, zakt deze vanzelf in de laagste stand (behalve als
de hefboom 5 verticaal staat, stand B).
de gewenste stand af.
29
Demping van horizontaal gerichte schokken. Met de hefboom 6 in de stand A worden de
horizontale bewegingen van de stoel gedempt. Door de hefboom in de stand B te zetten wordt deze demping opgeheven.
B
lJ RIJ DE RSSTOEL
(l
uchtgeveerd)
BESTUURDERSSTOEL . SPACE CAB
De bestuurdersstoel van de Space Cab is luchtgeveerd, heeft een pneumatisch ver-
De instelmogelijkheden voor de bijrijdersstoel zijn gelijk aan die voor de bestuurdersstoel. Bovendien heeft deze stoel twee opklapbare armleuningen die met behulp van
stelbare lendesteun en een thermostatisch geregelde venruarming van de zitting en de
de knoppen 7 in de gewenste stand kunnen worden gezet.
heel met de rugleuning.
rugleuning. De hoofdsteun vormt een ge-
De stelmogelijkheden ziin gelijk aan de reeds beschreven, luchtgeveerde stoel, met uitzondering van de lendesteunverstelling.
Elektrisch verwarmde zitting en rugleuning De verwarming schakelt automatisch in als de temperatuur van de zitting en de rugleuning lager is dan 10"C en schakelt weer uit als de temperatuur een waarde van 27'C heeft bereikt.
30
Lendesteun verstellen Met de knoppen 8 kunnen de twee in de rugleuning aangebrachte luchtkussens worden gevuld of geleegd. De luchtkussens kunnen onafhankelijk en naar keuze worden gevuld door de knop 8 aan de bovenzijde in te druk-
ken. De lucht kan weer worden afgevoerd door de knop aan de onderzijde in te drukken.
BIJ RIJDERSSTOEL . SPACE CAB
BEDDEN
De bijrijdersstoel is gelijk aan de bestuurdersstoel van de Space Cab en heeft dezelf-
Wanneer het bovenste bed in de horizontale stand is geplaatst, rust het aan één zijde op een steun aan de cabinewand en aan de andere zijde op een poot, die in een pijp op de vloer past.
de instelmogelijkheden. Ook de
pneuma-
tisch verstelbare lendesteun is gemonteerd, evenals de elektrisch verwarmde zitting en rugleuning. Bovendien heeft de bijrijdersstoel twee opklapbare en instelbare, met knop A, armleuningen.
Bed in de horizontale stand plaatsen
-
Plaats de beide stoelen in de voorste stand en zet de rugleuningen rechtop. Til het bed omhoog en gelijktijdig iets naar voren.
Kantel het bed naar beneden. Plaats de poot in de hiervoor bestemde pijp op de cabinevloer. De andere ziide van het bed komt in een steun aan de raamstijl te rusten.
A 365
31
BEDDEN .SPACE CAB
Wanneer het bovenste bed in de horizontale stand is geplaatst, rust het aan één zijde op een steun aan de cabinewand en aan de andere zijde op een poot, die in een pijp op de vloer past. Bed in de horizontale stand plaatsen
-
32
Plaats de beide stoelen in de voorste stand en zet de rugleuningen rechtop. Trek de poot los uit de klembeugel. Haak de bevestigingen links en rechts los en kantel het bed naar beneden. Plaats de poot in de hiervoor bestemde pijp op de cabinevloer. De andere zijde van het bed komt in een steun aan de raamstijl te rusten.
Attentie! Vergeet niet de poot uit de klembeugel te nemen, voordat het bed naar beneden wordt gekanteld, aangezien anders de achtenrvand wordt beschadigd. Veiligheidsnetten Voor de beide bedden kan een veiligheidsnet worden gespannen dat eventueel uit bed vallen voorkomt. In de zijwanden van de cabine zijn bevestigingsogen aangebracht.
GORDIJNEN .SPACE CAB
Ten behoeve van maximaal comfort en volledige privacy kan de cabine met gordijnen bii de voorruit en de portierruiten worden gesloten. Het slaapgedeelte kan verder nog met een gordijn van het werkgedeelte worden afgesloten.
Rolgordijn voorruit - Space Cab Het rolgordijn wordt gesloten door de lip in het midden van het gordijn naar beneden te
trekken. Het gordijn wordt weer geopend door aan het kettinkje te trekken, dat linksboven bij de bestuurder uit de dakconsole hangt. Het gordijn kan tijdens het naar beneden trekken in elke stand (automatisch) wor-
ZONNEKLEPPEN
DASHBOARDKAST
Voor zowel de bestuurder als de bijrijder is een grote zonneklep aangebracht, die naar beneden kan worden gedraaid om verblinding door zannestraling te voorkomen. Bij de Space Cab wordt hiervoor het rolgordijn gebruikt.
De dashboardkast wordt geopend door de knop linksom te draaien. De dashboardkast
kan met behulp van de portiersleutel worden afgesloten.
den vastgezel. Omdat het gordijn tijdens het naar beneden trekken in elke stand (automatisch) kan worden geblokkeerd, is het rolgordijn tevens te gebruiken als zonwering.
ffi V'"'"**'"
DAKCONSOLE .SPACE CAB
In het verhoogde dak van de Space Cab is boven de voorruit een console aangebracht. In deze console zijn een inbouwpaneel voor audio-apparatuur en speakers, diverse schakelaars, een kaartleeslampje en enkele kastjes ondergebracht. Inbouwpaneel voor audio-apparatuur In het inbouwpaneel voor de audio-apparatuur is plaats voor een viertal audio-componenten, zoals bijvoorbeeld een radio en/of cassettespeler met of zonder een booster of een equalizer en ook voor een 27 MC zenden ontvan gstapparatu u r. In het dak en de dakconsole is inbouwruim-
34
te voor drie luidsprekers een links en een rechts in de dakconsole en een rechts in de hoek van het dak aan de bijrijderszijde. Een antenne en de volledige bedrading voor het aansluiten van de apparatuur is al aanwezig.
Opbergkastjes
ln de dakconsole zijn een drietal opbergkastjes aangebracht. De bovenste twee kastjes zijn voorzien van rolluiken. De kastjes worden geopend door het rolluik respectievelijk naar boven of naar beneden te bewegen.
OPBERGKAST.SPACE CAB
Onder het onderste bed bevindt zich een ruime opbergkast.
VENTILATIEKLEP IN HET DAK
DAKLUIK.SPACE CAB
VENTI LATI EKLEP VOETEN RU I MTE
De ventilatieklep wordt geopend door de
Voor een goede ventilatie van de cabine kan het dakluik in 5 verschillende standen wor' den geopend.
A: verwarmde lucht B: buitenlucht
handgreep omhoog te drukken.
35
VERWARMINGruENTILATIE
A: Schakelaar voor aanjagers omlaag: uit omhoog: hoogste snelheid De snelheid is traploos regelbaar
B: Temperatuurregeling links: koud rechts: warm
C: Luchttoevoer links: gesloten rechts: geheel geopend
De verwarming werkt alleen wanneer de I
uchttoevoer is geopend.
36
D: Luchttoevoer naar linker voetenruimte omlaag: geheel geopend omhoog: gesloten
E: Luchttoevoer naar linker gedeelte voorruit en linker zijruit omlaag: geheel geopend omhoog: gesloten
F: Luchttoevoer naar rechter voetenruimle omlaag: geheel geopend omhoog: gesloten
G: Luchttoevoer naar rechter gedeelte voorruit en rechter zijruit omlaag: geheel geopend omhoog: gesloten
Attentie: Laat de aanjager ongeveer een halve minuut met de hoogste snelheid draaien, tenruijl alle lucht naar de beenruim-
te wordt gevoerd. Richt h ierna pas de luchtstroom op de voorruit. Dit voorkomt dat de voorruit door condensatie van de
vochtige lucht op het koude glas beslaat.
SPIEGELS De stand van de spiegels kan op de gebrui-
kelijke wijze worden ingesteld. Zo nodig moet hiervoor de moer A worden losgedraaid. De spiegelhouder kan tegen de cabine worden geklapt. De spiegelhouder neemt bij het terugklappen vanzelf de oorspronkelijke stand weer in. Om de stand van de spiegelhouder te wijzigen, moet de moer B worden losgedraaid. Aan bijrijderszijde is naast een trottoirspiegel ook een extra spiegel aangebracht, waardoor de bestuurder een beter uitzicht op de volgwagen heeft.
SPIEGELVERWARMING
SIGARE.AANSTEKER
Met uitzondering van de trottoirspiegel
Druk de aansteker in.Zodra de aansteker voldoende is opgewarmd, springt hij vanzelf terug. Neem de aansteker uit de houder. Bij de sigare-aansteker bevinden zich een asbak en een f lessehouder. Aan de zijde van
wordt de venrvarming van de buitenspiegels ingeschakeld met behulp van de schakelaar op het dashboard. Bij ingeschakelde spiegelvenruarming gaat de controlelamp in de schakelaar branden.
de bijrijder bevinden zich eveneens
een
sigare-aansteker, een asbak en een flessehouder.
Als de verlichting van de wagen is ingeschakeld zijn ook de sigare-aanstekers verlicht.
\wnffi W@mw V
ùffiW 37
12.V ACCESSOIRES AANSLUITING SPACE CAB
.
Rechts tegen de tunnelconsole is een genormaliseerde 12-volt stekerdoos gernonteerd voor de aansluiting van een 12-volt scheerapparaat, een televisie, een koelkast-
je en dergelijke. De boordnetspanning
is
van 24volt naar 12 volt teruggebracht door
een transformator, die in de centrale kast van de elektrische installatie op de tunnelconsole is ondergebracht.
38
INTERIEU RVERLICHTING
BEDLEESLAMPEN
Stand A: Verlichting brandt continu. Stand B: Verlichting uitgeschakeld. Stand C: Verlichting brandt alleen als één van de portieren wordt geopend. De interieurverlichting werkt onafhankelijk van de stand van de contactsleutel.
Voor het onderste bed is een leeslamp aan-
gebracht. Voor het bovenste bed doet de achterste cabineverlichting tevens dienst als leeslamp. De leeslampen werken onafhankelijk van de stand van de contactschakelaar.
INTERIEURVERLICHTING . SPACE CAB De interieurverlichting van de Space Cab bestaat uit een tegen het dak gemonteerde TLlamp, twee boven de portieren gemonteerde
interieurlampen, een kaartleeslampje en twee tegen de portierstijl gemonteerde leeslampjes.
Interieurlampen Links en rechts boven de portieren is een interieurlamp aangebracht. De lamp heeft een schakelaar met 3 standen. Stand A: Verlichting brandt continu. Stand B: Verlichting uitgeschakeld.
Kaartleeslampje voor de bestuurder Recht voor de bestuurder is onder tegen de dakconsole een volledig draaibaar kogelvormig kaartleeslampje gemonteerd. De lamp wordt aan- en uitgezet door de gekartelde ring van het lampje rechtsom (aan) of linksom (uit) te draaien.
Stand C: Verlichting brandt alléén als één van de portieren wordt geopend.
TL-lamp De TL-lamp wordt bediend door een schakelaar op de dakconsole naast het inbouwpaneel voor de audio-apparatuur.
De interieurverlichting werkt onafhankelijk van de stand van de contactsleutel.
39
Leeslampjes Links en rechts tegen de portierstijl is een leeslampje aangebracht, dat met een ingebouwde schakelaar wordt bediend.
RIJDEN
41
STUURSLOT CO NTACT./STA RTSC
H
AK
E
LAA R
Stand A: Ruststand De sleutel kan worden verwijderd. Na het uitnemen van de sleutel is het stuurwiel vergrendeld. Stand B: Contact aan Stu u nruiel ontg rendeld.
De stroomgebruikers kunnen worden ingeschakeld. Stand C: Starten
Na het loslaten van de sleutel, komt deze vanzelf terug in de stand B.
42
Attentie! Bij draaiende motor is het niet mogelijk de sleutel te venruijderen of hem in de stand A te draaien. KOU DSTARTIN RICHTING
De koudstartinrichting wordt in werking gesteld door de Knop A bij ingedrukt gaspedaal uit te trekken. Als een RSV-regulateur
(All-speed-regulateur) is toegepast, is de handgreep B voor de bediening van de koudstartinrichting onder de grille, naast het linker cabi nescharn ier, aangebracht.
VOORGLOEISYSTEEM
N.B.: Als de handgreep voor de koudstartin-
STARTPROCEDURE
richting buiten de cabine onder de grille is Met behulp van de tuimelschakelaar in het instrumentenpaneel wordt het voorgloeisysteem bij aangezet contact in werking ge' steld . Zodra de schakelaar wordt ingedrukt, gaat de controlelamp branden.
Stel de parkeerrem in werking.
A. Zet het contact aan. Controleer of de oliedrukcontrolelaffip, de laadstroomcontrolelamp en de controlelamp van de
parkeerrem branden. Controleer of de brandstofmeter, de koelvloeistoftempe-
ratuurmeter en de oliedrukmeter werken. B. Druk het koppelingspedaal in en zet de versnellingshandel in'neutraal'. C. Bij lage buitentemperaturen kan de lucht
in het inlaatspruitstuk met behulp van het voorgloeisysteem worden voorverwarmd. Buitentemperatuur boven 50C. Druk het gaspedaal in en draai de contactsleutel in de stand C. Als de motor niet wil aanslaan, moet de sleutel na 10 seconden
worden losgelaten en moet opnieuw worden gestart.
-
cedure.
Buitentemperatuur beneden 0oC. Druk het gaspedaal in. Trek de handgreep voor de koudstartin- richting uit en laat hem los. 50 tot 60 seconden voor. - Gloei Bij extreem lage temperaturen max. 2 a 2,5 mi nuut voorgloeien. Zie hierboven voor het starten. - Herhaal zonodig de gehele startprocedure.
N.B.: Als de handgreep voor de koudstartinrichting buiten de cabine onder de grille is
aangebracht: de handgreep uit en laat hem los. - Trek Zie hierboven voor de startprocedure.
-
Buitentemperatuur van 0 tot + 50c. Druk het gaspedaal in. Trek de handgreep voor de koudstartin- richting uit en laat hem los. de motor (zie hierboven). Als de - Start motor niet wil aanslaan, moet de hand-
greep van
aangebracht: de handgreep uit en laat hem los. - Trek Zie de tekst hierboven voor de startpro-
de koudstartinrichting
Als de motor draait, mag het toerental niet worden opgevoerd, voordat de oliedrukcontrolelamp is gedoofd en de oliedrukmeter voldoende druk aangeeft.
op-
nieuw worden uitgetrokken. 43
SCHAKELEN 56.90 VERSN ELLI NGSBAK
Deze schakelaar heeft twee standen:
Het versnellingshandel heef t zeven standen:
'lage overbrenging' L
De voorschakelbak kan uitsluitend worden geschakeld als de koppeling vrij is. a. Schakelen van 'L' naar'H' in dezelfde versnelling (b.v. van '1L' naar '1 H'): Zet de schakelaar op 'H', ontkoppel een keer en laat daarbij het gaspedaal even
Zes vooruitversnellingen en één achteruitversnelling
'hoge overbrenging'
(R).
De versnellingsbakken
H
gesynchroniseerd, maak dus geen gebruik van de dubzt11n
los.
b. Schakelen van 'H' in de ene versnelling naar'L'in de volgende versnelling (b.v.
bele ontkoppelingsmethode. De versnellingsbak kan met een voorschakelbak wor-
den geleverd, maar kan dan uiteraard ook worden bediend zonder van de voorschakelbak gebruik te maken. Om het motorvermogen echter optimaal te benutten, is het aan te bevelen de voorschakelbak te gebruiken. De voorschakelbak wordt bediend met behulp van de schakelaar op de versnellings-
c.
van '1 H' naar '2L'l: Zet de schakelaar op 'L' en schakel daarna op de gebruikelijke wijze naar de volgende versnelling. Terugschakelen van 'H' naar 'L' in dezelfde versnelling (b.v. van '4H' naar'4L'):
Zet de schakelaar op 'L', onkoppel een keer en voer daarbij het motortoerental
handel.
op.
d. Terugschakelen
van 'L' in de ene versnel-
ling naar 'H' van een lagere versnelling (b.v. van '4L' naar'3H'):
Zet de schakelaar op 'H' en schakel vervolgens op de gebruikelijke wijze terug.
A 133
44
SCHAKELEN 165 130 EN 165 160 VERSNELLINGSBAK
Dit betekent, dat elke versnelling zijn eigen stand heeft.
Deze versnellingsbakken zijn gesynchroniseerd. Daarom mag geen gebruik worden
groep' ondervindt de versnellingshandel
gemaakt van de dubbele ontkoppelingsme-
thode. Wel is het van belang om bij het schakelen de versnellingshandel gelijkmatig aan te drukken, totdat de versnelling is ingeschakeld. Het schakelpatroon is de zo-
genaamde dubbele 'H'. De hoofdversnellingsbak heeft vier overbrengingen, die tweemaal moet worden doorlopen. De'hoge groep' (vijfde tot en met achtste versnelling)
ligt echter niet op dezelfde plaats in het schakelpatroon als de 'lage groep' (eerste tot en met vierde versnelling) maar ernaast.
heel worden ingedrukt, waarna het
over-
schakelen plaatsvi ndt.
Bij het schakelen van de 'lage' naar de 'hoge een weerstand, welke kan worden overwonnen door met de hand een korte tik naar rechts tegen de versnellingshandel te geven. Bij terugschakelen dezelfde procedure, maar dan naar links. In de 'lage groep' wordt de versnellingshandel in de'neutraal' stand automatisch in de positie tussen de derde en de vierde versnelling gehouden; in de 'hoge groep' echter tussen de zevende en de achtste versnelling.
De achteruitversnelling mag alleen bij geheel stilstaande wagen worden ingeschakeld. Bij het terugschakelen moet erop worden gelet dat de snelheid niet te hoog is voor de betreffende versnelling. Dit geldt ook voor het terugschakelen van de 'hoge' naar de 'lage groep'.
Alle acht vooruit-versnellingen en ook de achteruitversnellingen worden gehalveerd met behulp van de schakelaar op het ver-
A
384
snellingshandel: Het zogenaamde'splitten'. Stand Lvan de knop is voorde lage,'directe' overbrenging en stand H voor de hoge 'overdrive' overbrenging. Na het bedienen van de schakelaar moet het koppelingspedaal ge-
A 133
45
SCHAKELEN RT(O) 11613 VERSNELLINGSBAK Deze versnellingsbak
is niet
gesynchroni-
seerd, zodat bij het schakelen gebruik moet worden gemaakt van de dubbele ontkoppe-
lingsmethode. Behalve een achteruit ('R') en een extra lage kruipversnelling ('C'), heeft de versnellingsbak twee groepen van elk vier versnellingen,
waarvan de laatste groep bovendien kan worden 'gesplit'. Het schakelpatroon is een zgn dubbele-H. Hierbij ligt de 'langzarne' groep (1e t/m 4e versnelling) in het linker H-patroon en de 'snelle' groep (5e t/m 8e versnelling) in het
rechter H-patroon. Elke versnelling heeft dus zijn eigen positie. Bij de overgang van de 'langzame' naar de 'snelle' groep ondervindt de versnellingshandel een weerstand, welke overwonnen kan worden door met de hand een korte tik naar rechts tegen de versnellingshandel te geven. Bij terugschakelen dezelfde procedure, maar dan naar links.
volgens verder te schakelen. Het 'splitten' naar een hoge ('H') of lage ('L') overbrengingsverhouding van de 5e t/m 8e versnelling vindt plaats met de keuzeknop op de
In de 'langzame' groep wordt de versnel-
Opmerkingen:
versnellingshandel. Na het bedienen van de keuzeknop dient het koppelingspedaal geheel te worden ingetrapt, waarna de overschakel ing plaatsvindt.
De achteruitversnelling mag alleen bij geheel stilstaande wagen worden inge-
lingshandel wanneer deze neutraal staat, vanzelf tussen de 3e en 4e versnelling gehouden; in de 'snelle' groep echter tussen
schakeld. Ook mag de vooruitversnelling
de 7e en 8e versnelling. Het verdient daarom aanbeveling de versnellingshandel na de genoemde korte tik even los te laten en ver-
wagen nog achteruit rolt. Van de 5e naar de 4e versnelling kan bij
niet worden ingeschakeld zolang
-
een overdrivebak alleen vanuit
de
5 laag
terug worden geschakeld, tenruijl dit bij een prisedirectbak alleen vanuit 5 hoog mogelijk is.
A 138
46
DI
FFERENTIEELB LOKKERI NG
Algemeen Differentieel blokkeri ng is mogel ijk:
A. Op de achteras(sen). B. Tussen twee achterassen. G
ebru i ksvoorsch
ri f te
n
De differentieelblokkering mag uitsluitend
worden gebruikt bij het rijden op losse ondergrond of op een glad wegdek, dus nooit op grond met goede grip. Het inschakelen behoort te geschieden: op losse ondergrond of op glad - voordat wegdek wordt gereden, bij een stilstaand of een zeer langzaam rijdend voertuig, met i ngedrukt koppel i ngspedaal.
worden uitgeschakeld. Afs de controlelamp
dan nog blijft branden, moet even vooren achteruit worden gereden, zodat het blokeermechan isme vrij komt.
BESTURING
De stuurinrichting is hydraulisch bekr:achtigd. Draai het stuunruiel niet verder als de wielen tegen een obstakel staan of de volle-
dige uitslag hebben. De kans is anders groot dat de hydraulische pomp wordt beschadigd. Het voertuig kan ook zonder stuurbekrachtiging worden bestuurd, maar dit vereist dan wel een grote krachtsinspanning
De differentieelblokkering mag nooit worden ingeschakeld tijdens het 'spinnen' van een wiel; wacht dus met het inschakelen van de differentieelblokkering tot het wiel tot stilstand is gekomen. Blokkeer als eerste het tussendifferentieel. Als dit niet het gewenste resultaat oplevert, moeten ook de asdifferentieels worden geolokkeerd; er mag dan uitsluitend rechtuit worden gereden !
De differentieelblokkering moet direct bij het bereiken van vaste ondergrond weer 47
VARIABELE ASBELASTING VAN DE
Waarschuwing!
GESTUURDE VOORLOOPAS (FAG chassis)
-
De FAG chassis zijn uitgerust met een inrichting, waarmee de belasting van de gestuurde voorloopas naar keuze op de achteras kan worden overgebracht. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij het wegrijden op glad of modderig terrein. De bediening geschiedt met behulp van de hefboom of drukknop in de cabine.
Voorkom bij (nagenoeg) volbeladen wagen dat vrijwel alle belasting op de
REMMEN
Bedrijfsrem en parkeerrem/noodrem
achteras rust. Breng de belasting van de voorloopas en de achteras weer in de normale verhouding zodra de extra belasting op de achteras niet meer nodig is. De maximale drempelhoogte (A) in beladen toestand bedraagt ca. 10 cm. Dat wil
De bedrijfsrem wordt in werking gesteld met het rempedaal. Mocht de bedrijfsrem door te weinig luchtdruk niet werken, dan
zeggen dat als de voorloopas op een 10 cm hogere drempel staat dan de achteras, de achteras niet meer voldoende
gens de hefboom iets opgelicht en verder naar achteren geplaatst dan staat de hefboom geblokkeerd, zodat de rem op het trekkend voertuig nu als parkeerrem fungeert, het getrokken voertuig staat hierbij
t
ractie kan overbrengen.
kan de parkeerrem als noodrem worden gebruikt. Door de parkeerremhefboom geleidelijk naar achteren te bewegen, wordt de wagen geleidelijk afgeremd. Wordt vervol-
niet geremd. In deze stand brandt de controlelamp op het instrumentenpaneel.
,/
I
48
Uitlaatrem Door de bedieningsknop van de uitlaatrem in te drukken, wordt een klep in de uitlaat gesloten en de brandstoftoevoer gestopt. Daardoor wordt een extra remwerking van de motor verkregen. Tevens wordt een schakelaar gesloten, waarmee de eventueel aanwezige continu-rem op de volgwagen in werking wordt gesteld. De uitlaatrem is vooral bedoeld voor langdurig remmen, bijvoorbeeld bij het afremmen vanuit hoge snelheden op de vlakke weg en bij afdalingen, hierdoor wordt de slijtage van de bedrijfsrem
O naf
hankel ij ke volgwagenrem
Met behulp van deze handel wordt de volgwagen onafhankelijk van de motonruagen geremd. Deze rem dient uitsluitend incidenteel te worden gebruikt om de voertuigcombinatie gestrekt te houden, bijvoorbeeld bij schaarneigingen.
beperkt.
wffiwA164
STOPPEN
Motor afzetten Breng het voertuig tot stilstand.Zet de ver-
snellingshandel in'neutraal'en laat de motor enkele minuten stationair draaien,
zodat deze kan afkoelen. Ook voor de smering van de turbocompressor is het van belang de motor nog enkele minuten te laten draaien alvorens hem af te zetten. De motor wordt afgezet door de stophandgreep naar buiten te trekken.
Parkeren
Stel de parkeerrem met behulp van de parkeerhefboom in werking. Zet het contact uit en verwijder de contactsleutel. Sluit de cabi-
neaf. Attentie! Als het voertuig op een helling wordt geparkeerd, moeten bovendien één of meer van
HET RIJDEN MET VOLGWAGEN
Trek- en duwhaak Druk de pen in, draai hem rechtsom en trek
Aanhangwagenkoppel i ng Aankoppelen de veiligheidspal uit. - Trek Trek de hefboom omhoog. - Rijd het voertuig achteruit tot de triangel - aangrijpt; de aankoppeling vindt dan au-
hem omhoog.
tomatisch plaats.
de hierna genoemde voorzorgsmaatregelen worden getroffen: Laat de motorstophandgreep uit staan.
-
Leg wielblokken voor of achter de wie-
Af
-
niet de rijbaan op zal rijden.
50
koppelen
Neem de remleidingen en de verlichtingsaansluiting los.
len.
Schakel de eerste of de achteruit versnelling in. Draai de voonruielen zodanig, dat mocht de wagen toch in beweging komen, hij
Controleer de veiligheidspal. Sluit de remleidingen en verlichting aan.
-
Trek de veiligheidspal uit.
Trek de hefboom omhoog en rijd het voertuig weg.
Opleggerkoppeling Alhoewel diverse opleggerkoppel ingen worden toegepast, gelden in het algemeen de hieronder vermelde bedieningsvoorschrif-
van de oplegger aan op die van de trekker.
Af
ten.
Trek de steunpoten van de oplegger in. koppelen
Draai de steunpoten van de oplegger Aankoppelen de handgreep naar buiten. De ope' - Trek ning voor de koppelpen van de oplegger komt hierdoor vrij.
Rijd de trekker onder de oplegger. De veerbelaste handgreep komt nu vanzelf
-
in de oorspronkelijke stand terug. Vergrendel de handgreep met een veilig-
naar beneden.
-
Neem de remleidingen en de verlichtingsaansluiting los. Venruijder de veiligheidshaak of het hangslot van de handgreep. Trek de handgreep naar buiten.
Rijd de trekker onder de oplegger van-
Aansluiting verlichting (24 volt installatie) Voor het aansluiten van de verlichting van de volgwagen is een 7-polige stekerdoos aangebracht. Bovendien is het voertuig voorzien van een extra 7-polige stekerdoos voor het aansluiten van eventuele accessoires op een volgwagen. De beide stekerdozen ztjn verschillend uitgevoerd, zodat ver-
keerd aansluiten niet mogelijk is. Als de volgwagen is voozien van een 24 V elektrische installatie, kan deze zonder meer op de elektrische installatie van het trekkende voertu i g worden aangesloten.
daan.
heidshaak of een hangslot.
Sluit de remleidingen en de verlichting
.r.t' +t#
51
Aansluiten remmen van volgwagen Het voertuig is voorzien van automatische snel koppel i ngen.
Sluit de luchtslangen met behulp van de snelkoppelingen aan. De snelkoppelingen op het trekkende voertuig zijn voorzien van
een beveiligingsnok, waardoor
verkeerd
aansluiten niet mogelijk is. De snelkoppelingen op de volgwagen moeten dan ook van eerì veiligheidsnok zijn voozien. Mocht bij
het aansluiten toch een fout worden gemaakt, dan komt dit tot uiting omdat een pneumatisch geremde volgwagen blijft staan. Een verkeerd aangekoppelde volgwagen met lege luchtketels wordt niet automatisch geremd, zodat het dan mogelijk is om ongehinderd weg te rijden. Dit kan tot zeer
52
\
gevaarlijke situaties leiden
! Als de rode
snef koppeling goed wordt aangesloten, zal
het vullen van het remsysteem van de volgwagen duidelijk en gedurende lange tijd hoorbaar zijn. De druk in de luchtketels van het trekkende voertuig zal hierbij aanmerkelijk afnemen.
ONDERHOUD ALGEMEEN
Het voertuig moet overeenkomstig de voor-
schriften in het DAF onderhoudsboek worden onderhouden. Na de eerste 2000-3000 km moet een speciale 2500 km onderhoudsbeurt worden uitgevoerd. Het onderhoudssysteem kent daarna steeds twee soorten onderhoud, de kleine
en de grote onderhoudsbeurt. De tiidstippen voor deze onderhoudsbeurten zijn af-
hankelijk van
de aard van de
bedrijfs-
omstandigheden en van het jaarlijks afgelegde aantal kilometers. In dit hoofdstuk worden een aantal algemene onderhoudswerkzaamheden nader toegelicht. Voor meer gedetailleerde informatie
omtrent de onderhoudswerkzaamheden en de onderhoudstermijnen moet het DAF onderhoudsboek of de DAF dealer worden geraad pleegd.
53
O N DERHOU DSWERKZAAM H EDEN VOOR EN NA HET WINTERSEIZOEN
Koelvloeistof verversen Zet de regelhandel voor de temperatuur - van de venvarming naar rechts. Kantel de
VOOR HET WINTERSEIZOEN
cabine. Venruijder de vuldop A van het
Koelsysteem Controleer het antivriesgehalte van de koelvloeistof Vul het koelsysteem met antivries, wanneer nog geen antivries is toegevoegd. Gebruik
Tap het koelsysteem af (het motorblok via de aftapkraan B, de radiateur via de
koelsysteem.
.
antivries op ethyleen-glycol basis. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van de fabrikant voor de mengverhouding.
-
aftapkraan C.
Vul het koelsysteem met een mengsel van water en antivries.
Breng de vuldop A weer aan. Kantel de cabine terug. Laat de motor enkele minuten draaien en controleer het koelvloeistof peil. Vul zo-
nodig koelvloeistof, via de vulpijp A in het cabinef ront, bij.
w sw-ffi *T*T-r,W
lr iìi
ffi,...siry
]-rr---1rtr-EriFÌtqrp' 54
rii
Het koelsysteem dient eenmaal in de twee laar te worden doorgespoeld.
Vorstbeveiliger Reinig de vorstbeveiliger en vul het reservoir
via de vulopening met een deel glycol en drie delen spiritus. Zet de bedieningsknop in de winterstand (verticaal).
Ru ites proe
-
ierreseruoi r
Voeg aan het water ruitesproeier antivries toe (DAF-nr. 610763).
Brandstof Gedurende de winterperiode worden veelal door de brandstof leveranciers toevoegingen gebruikt om paraffine-neerslag, welke verstoppingen veroorzaakt, te voorkomen. Bij extreem lage temperaturen, of indien geen zogenaamde wi nterbrandstof besch ikbaar is, mag indien wettelijk toegestaan, max. 25o/o petroleum (kerosine) worden toegevoegd.
Mocht dit echter wettelijk niet zijn toegestaan, dan kan max. 25% twee-tact benzine (bestaande uit een mengsel van normaal benzine en motorolie) worden toegevoegd. Ter voorkoming van ijsvorming mag -indien
wettelijk toegestaan- mÉx. tus worden toegevoegd.
0,5o/o
brandspiri-
55
NA HET WINTERSEIZOEN
DAGELIJKS ONDERHOUD
Koelsysteem Het antivriesmengsel kan in de zomermaanden in het koelsysteem blijven. In gebieden waar de temperatuur nooit beneden de 0"C komt dient aan het koelwater een corrosiewerend middel te worden toegevoegd.
Grille openen Het onderste gedeelte van de grille kan worden geopend door met beide handen via de hiervoor aanwezige uitsparingen aan de bovenrand te trekken.
Koelvloeistof pei I controleren het regelhandel voor de temperatuur - Zet in de cabine geheel naar rechts en venruijder de vuldop A. Laat de motor enige tijd draaien.
-
ZeI de motor af en controleer het koelvloeistof peil. De vloeistof moet tot de vulhals reiken.
Vorstbeveiliger Vul het reservoir met een kwart liter glycol. Beweeg de bedieningsknop enkele malen
heen en weer. Laat de knop in de zomerstand staan (horizontaal). R u i te
sproe ierreseruoi r
Het is aan te bevelen om aan het water in het ruitesproeierreservoir een reinigingsvloeistof toe te voegen (DAF-nr. 610764).
Èu##H#ffi 56
Motoroliepei I controleren de oliepeilstaaf A uit de houder. - Trek Reinig de peilstaaf met een niet-pluizende doek.
Breng de oliepeilstaaf weer aan in de houder en wacht enkele seconden.
-
Luchtdruk remsysteem het water uit de luchtketels af door - Tap aan de ring te trekken. in de winter het vloeistofpeil - Controleer in de vorstbeveiliger; vul het reservoir zonodig met spiritus en glycol.
Banden en velgen
-
Venruijder vastzittende voorwerpen uit het bandprofiel en tussen de banden (bij dubbele montage). Controleer de banden op slijtage, ingereden voorwerpen en andere beschadigin-
Venruijder de peilstaaf opnieuw en lees
gen.
het oliepeil af. Het oliepeil moet zich altijd tussen de beide markeringen bevin-
Controleer de bevestiging van de wielen.
den.
Verlichting en instrumenten
Vul zonodig olie bij via de vulopening B. Gebruik altijd olie van hetzelfde merk en dezelfde soort. Vul niet te veel olie bij!
-
Controleer de werking van de verlichting, richtinglichten, remlichten evenals de instrumenten. Controleer de werking van claxon, ruitewissers en -sproeiers.
Bestuurdersstoel en spiegels Zet de stoel en de spiegels in de juiste
-
stand.
Volgwagen Controleer de bevestiging en de werking van de koppeling. Controleer de aansluitingen van verlichting en remmen.
57
WEKELIJKS ONDERHOUD Hydrau I ische stu urbekrachtigi ng
Controleer bij afzette motor of de vloeistof tot ongeveer 2 cm boven de bovenste markering op de peilstaaf reikt. Vul zonodig
vloeistof bij. Start de motor. Bij stationair
Banden
-
Controleer
de bandenspanning en
PERIODIEK ONDERHOUD de
prof ieldiepte.
R u i tes proe ierrese ruo i r Controleer het vloeistofniveau en vul het reservoir zonodig bij.
Motorolie verversen en oliefilte(s) venrangen Zet de wagen op een vlakke vloer.
-
draaiende motor moet de vloeistof tot aan
de bovenste markering op de peilstaaf reiken. Draai bij een stilstaande wagen en draaiende motor niet aan het stuunrviel. Ten gevolge van de hoge drukken zou de stuurinrichting kunnen worden beschadigd.
In de zomer:
Voeg aan het water reinigingsvloeistof toe (DAF-nr. 610764).
-
ln de winter:
Voeg aan het water een speciale ruitesproeier antivries toe (DAF-nr. 610763).
58
Tap het oliecarter af via de aftapplug A en de oliekoeler via de aftapplug B. Het aftappen van de motorolie moet bij voorkeur geschieden als de motor op bedrijfstemperatuur is. Vervang de oliefilters C door nieuwe
exemplaren. Gebruikte f ilters mogen niet worden gereinigd en opnieuw gebru ikt
-
!
Vul de motor via de vulopening in het kleppendeksel of via de vulpijp in het cabinefront met de voorgeschreven olie.
-
Laat de motor korte tijd draaien. Controleer of de oliefilters goed afdichten.
Controleer het motoroliepeil en vul zono-
dig olie bij.
Luchtf ilter Venruijder de moeren en het luchtfilter-
-
deksel. Neem de luchtfilterelementen uit het filterhuis. Reinig de binnenzijde van het luchtfilter-
V-snaren
hu is.
Afstelling en conditie controleren Tussen de wisselstroomdynamo en de waterpomp moeten de V-snaren 12 tot 15 mm kunnen worden ingedrukt.
Reinig de luchtf ilterelementen door deze vanuit de binnenzijde met perslucht door te blazen (max. 2 bar\. De luchtf ilterelementen kunnen ook voorzichtig tegen een band worden uitgeklopt.
V-snaren vervangen - zie "REPARATIES ONDERWEG''.
Nadat de luchtf ilterelementen max. tweemaal zijn gereinigd, echter
De luchtf ilterelementen moeten altijd worden vervangen als de elementen of de afdichtingen beschadigd zijn. Cycloonfilter De luchtinlaat van het luchtfilter uitgevoerd als cycloonf ilter. De verontreiniging welke uit de aangezogen
lucht worden
af gescheiden
door de cy-
cloonwerking, worden automatisch via een ru bber vent iel venryijderd. Het onderhoud beperkt zich tot het controleren van de conditie van dit rubber ventiel.
minstens eenmaal per jaar, moeten deze door nieuwe f ilterelementen worden vervangen.
59
Waterafscheider van brandstofsysteem
Controleer of de waterafscheider water of vuil bevat en tap dit zonodig af door de gekartelde moer A en de ontluchtnippel B los
Brandstof f ijnf ilter venrangen
Accu's het peil van de vloeistof; dit - Controleer moet tot ca. 5 mm boven de accuplaten reiken. Vul de accu's met gedestilleerd
te draaien.
-
water bij. Controleer of de accupolen en de accuklemmen goed schoon zijn en ingevet zijn. Reinig zonodig ook de bovenzijde van de accu. Smeer de accupolen zonodig in met zuurvrije vaseline.
Filter hydraulische stuurbekrachtiging veruangen
Vleugelmoer losdraaien en deksel af nemen, waarna het f ilterelement kan worden vervangen.
60
Klepspeli ng controleren
Klepspeling bij warme of koude motor: In laatkleppen Uitlaatkleppen
:0,5 mm
:0,5 mm
Remmen afstellen De remmen moeten worden afgesteld voordat de maximaal toelaatbare slag van de remkamer is bereikt (zte technische gegevens). De slag van de remkamer is het verschil tussen de drukstanglengte in ongeremde stand en in de maximaal geremde stand (minimaal
6 bar). De remmen moeten in koude toestand worden afgesteld (temperatuur beneden 50'C). Leg blokken voor en achter de achtenruielen en zet de parkeerrem vrij. Krik de vooras op.
Plaats een sleutel op de stelbout, druk de borgring (indien aanwezig) in en draai de stelbout zodanig, dat de remnokas in
dezelfde richting draait als bij het remmen. De speling tussen remvoering en remtrommel wordt zodoende geheel opgeheven. Draai de stelbout zover terug (90 tot 120") tot het wiel juist vrij kan draaien. Herhaal de afstelling voor het andere wiel en laat de vooras zakken.
Leg blokken voor en achter de voonruielen en zet de parkeerrem vrij. Krik de achteras op en stel de remmen af zoals hierboven is beschreven.
61
Dikte van de remvoeringen controleren De dikte van de remvoeringen wordt gecon-
troleerd via de openingen in de remankerplaat.
-
Zet het voertuig op de parkeerrem. Meet de dikte van de remvoering via de opening in de remankerplaat. De dikte mag niet minder dan 7 mm bedragen.
Water uit remsysteem afblazen Het water uit de luchtketels wordt afgetapt door aan de ringen te trekken. Als geen ring aan de luchtketels aanwe-
-
zig is vindt het water'afblazen' automatisch plaats. De waterafblaasklep werkt elke keer als het rempedaal wordt be' diend. Controleer regelmatig of de klep kortstondig afblaast bij het bedienen van het rempedaal of bij het indrukken van het klepje onder in de afblaasklep. Het contact moet bij laatstgenoemde controle ziin uitgeschakeld.
62
Vloeistofpeil
in reseruoir van het kantel-
mechanisme van de cabine controleren Draai de vulplug voozichtig enkele slagen los en venruijder hem. Draai de kraan in de kantelpositie (geheel rechtsom).
Beweeg
de pomphef boom totdat
een
grote weerstand voelbaar wordt.
-
Vul het reservoir bii. Breng de vulplug aan en zet hem goed vast. Zet de kraan in de ruststand.
Vloeistofpeil in koppelingsreservoir controleren
Vloeistofpeil in reservoir van de hefinrichting van de sleepas controleren
Centrale as 2699 Oliepeil controleren Het oliepeil moet tot aan de rand van de vul/niveau-opening A reiken.
Versnellingsbak 56-90 (met voorschakelbak) Oliepeil controleren
Plaats de wagen
-
Vul de versnellingsbak met voorschakelbak via de vul/niveauopening C van de voorschakelbak. Controleer het oliepeil.
at.
op een horizontale
Versnellingsbak 16 S 130 en 16 S 160
vloer.
-
Wacht enkele minuten, zodat de olie kan terugstromen. Het oliepeil moet tot aan de rand van de vul/niveau-openi ng A reiken.
Het olieoeil in de voorschakelbak hoeft niet apart te worden gecontroleerd. Olie verversen de olie in bedrijfswarme toestand - Tap Venruijder de beide aftappluggen B.
64
Olie verversen de versnellingsbak in bedrijfswarme - Tap toestand via de aftappluggen B, C en D
af
.
Oliepeil controleren Zet de wagen op een horizontale vloer. - Wacht enkele minuten, zodat de olie kan - terugstromen. Het oliepeil moet tot aan de rand van de vu l/n iveau-opening A reiken.
-
Vul olie bij via de vul/niveau-opening A tot de olie aan de rand van de vulopening reikt.
Reinig de beluchter.
Versnellingsbak RT(O)
11
61 3
Oliepeil controleren Zet de wagen op een horizontale vloer. - Wacht enkele minuten, zodat de olie kan - terugstromen. Het oliepeil moet tot aan de rand van de vul/niveau-openi ng B reiken.
Differentieel 2699 Oliepeil controleren Zet de wagen op een horizontale vloer. - Wacht enkele minuten, zodat de olie kan - terugstromen. Het oliepeil moet tot aan de rand van de vul/niveau-opening B reiken.
Type 2699-T, 1e as
Olie verversen Olie verversen de versnellingsbak in bedrijfswarme - Tap toestand af via de aftapplug A.
-
Vul of ie bij via de vul/niveau-opening B tot de olie aan de rand van de vulopening reikt. Reinig het luchtfilter
in bedrijfswarme toestand via de aftapplug A af .
-
Tap het differentieel
-
Vul het differentieel via de vul/niveau-
-
Controleer het oliepeil.
opening B.
C"
Type 2699
Type 2699.T, 2e as
65
Achterwielnaaf 2699 as Oliepeil controleren Draai het wiel zodanig, dat de vulplug bovenin staat. (De pijl op het naafdeksel wijst dan omhoog.) Het oliepeil moet tot aan de opening B
-
Controleer na ongeveer 15 minuten of de opening B reikt.
Olie verversen
-
"i.rl'i$'
$
A O87
66
Plaats de wielen zo, dat de vul/niveau-
Differentieel en achterwielnaven Type 1346
reiken.
Olie verversen Draai het wiel zodanig, dat de plug A zich aan de onderzijde bevindt. (De pijl wijst dan naar beneden.) Venruijder de niveauplug B en tap de olie - via de opening A af . Draai het wiel zodanig, dat de opening A zich aan de bovenzijde bevindt. Vul de naaf via opening A.
het differentieel tot de rand van de vul/niveau opening B.
olie tot aan de onderzijde van de niveau-
Oliepeil controleren Zet de wagen op een horizontale vloer. - Wacht enkele minuten, zodat de olie kan - terugstromen. Plaats de wielen zo, dat de niveau-/vulplug A van beide naven onder een hoek van 12" staat. Het oliepeil moet bij de naven tot de rand van de vul/niveau opening A reiken en bij
-
plug A, van beide naven onder staat. Tap de olie van de naven en het differentieel in bedrijfswarme toestand af via de aftap opening A van het differentieel en de vul/aftap-opening A van de naven. Plaats de wielen zo, dat de niveau/vulplug van beide naven onder een hoek van
-
12 " staan. Vul het differentieel en de naven, via de respectievelijke vul/niveau-openingen B en A, tot de rand van de openingen.
Controleer de oliepeilen.
Alle leidingen, pijpen en slangen controleren Alle van buiten bereikbare bouten en moeren natrekken Het is van belang wielmoeren en bouten en moeren van de aandrijfassen niet te vergeten. De veerstroppen moeten bij belaste wagen worden nagetrokken.
67
REPARATIES ONDERWEG
ELEKTRISCH BEDIENDE PORTIERRUIT
LOOPLAMPAANSLUITING
Mocht een elektrische storing in het bedieningsmechanisme van de portierruit optreden, dan kan de ruit ook op mechanische wijze omhoog of omlaag worden gedraaid. Venruijder het afdekpaneel onder aan de
In de relaiskast op het rechter voorspatis een stekerdoos aange-
schermsteun
bracht, waarop een looplamp kan worden aangesloten. Er staat alleen spanning op de stekerdoos bij aangezet contact.
68
-
binnenzijde van het portier. Plaats een pijpsleutel van 7 mm op de zeskantbout van het kleine tandwiel. Druk de bout en het kleine tandwiel naar binnen en draai ze tegelijkertijd in de gewenste richting.
Attentie: Als geen pijpsleutel beschikbaar ls, kan het zeskant boutje ook met de hand binnenwaarts worden gedrukt en kan tegelijkertijd de portierruit met de andere hand omhoog worden gehaaid. B
RAN DSTO FSYSTEEM ONTLUCHTEN
Draai de knop varì de opvoerpomp los en tot een
beweeg de pomp op en neer
grote weerstand voelbaar wordt.
-
Zet de knop hierna weer vast.
HET VRIJZETTEN VAN DE PARKEERREM
a.
-
Fneumatisch Leg blokken voor en achter de wielen. Zet de parkeerhefboom naar voren. Via de noodvulaansluiting op de cabinebodem kunnen de veerremcilinders rnet behulp van de bandenvulslang worden vrijgezet. Hiervoor kan eventueel gebruik worden gemaakt van lucht uit één van de ban-
b.
Mechanisch Leg blokken voor en achter de wielen. Draai de bout m.b.v. een ringsleutel linksom tot de aanslag. Deze handeling moet voor alle veerremci linders worden herhaald.
Stel de parkeerrem zo snel mogelijk weer in werking door de bouten zover mogelijk rechtsom te draaien en vast te zetten met een aantrekkoppel van 40-50 Nm.
den.
l-et erop dat de druk in het luchtdruksysteem van de wagen niet hoger wordt dan 8,1 bar.
69
WIELEN
Waarschuwing! GEBRUIK UITSLUITEND DE BIJ DE WIEL.
Wielnaafcentrering DAF past op zijn voertuigen de zogenaamde
NAAFCENTRERING BEHORENDE
wiel naafcent reri n g toe. Kenmerkend voor de wiel naafcentreri ng:
-
70
wielen met cilindrische boutgaten; wielmoeren met losse, niet-afneembare, vlakke drukring; wielnaaf met opgegoten letter'C'.
LEN EN WIELMOEREN
!
!
WIE.
Bediening bandenlier met pal
of de draadspindel met de pal A is geblokkeerd. Draai de moeren van het reservewiel los. Laat het reservewiel zakken.
Controleer
Zellremm ende banden I ie r Draai de moeren van het reservewiel los. Venruijder de blokkeerpen B. - Laat het reservewiel zakken. Let erop dat na het omhoog draaien van het reservewiel de blokkeerpen weer wordt aan-
gebracht.
Reinig de wielbouten en smeer de
Schijfwiel vervangen Blokkeer het voertuig tegen wegrollen. Reinig de wielmoeren en breng een druppel olie aan op de schroefdraad. Plaats de krik onder de as, zo dicht mogelijk bij het te vervangen wiel. Reinig voor het monteren de pasrand van de wielnaaf en de binnenrand van het reservewiel zorgvuldig en venruijder eventuele bramen en lakresten. Smeer de pasrand licht in met vet.
-
schroefdraad met olie. Breng tussen de drukring en de wielmoer een druppel olie aan. Breng het wiel aan en zet de wielmoeren met het voorgeschreven aanhaalkoppel (zie technische gegevens) gelijkmatig en kruiselings vast. Trek de wielmoeren na 100 km na.
71
Trilexwiel vervangen Vooras a. Blokkeer het voertuig tegen wegrollen.
b. Reinig de moeren van de kikkers breng een druppel olie aan op
c. d.
e.
.
de
schroefdraad. Plaats de krik onder de as, zo dicht mogelijk bii het te vervangen wiel. Schuif bij het monteren de velg zodanig over de opzetring, dat het ventiel zich tussen twee kikkers bevindt. Breng de kikkers met de moeren aan en zet de moeren opeenvolgend, dus niet
kruiselings!, aan, totdat de velg goed aanligt. Controleer de slingering van het wiel.
72
f
en
g.
Corrigeer de bevestiging zonodig door de moeren weer los en vast te draaien. Zet de moeren vervolgens opeenvolgend met het voorgeschreven aanhaalkoppel (zie technische gegevens) vast en controleer hierna nogmaals de slingering. Trek de moeren na 100 km na.
Achteras a. Zie de punten 4., b. en c. onder 'vooras'. b. Schuif bij het monteren de binnenste velg op de opzetring en wel zodanig dat het ventiel zich tussen twee kikkers bevindt.
Schuif de tussenring zodanig over de opzetring, dat hij goed aanligt tegen de bin-
nenste velg. De nokken die zich op de binnenomtrek van de tussenring bevinden, moeten aan weerszijden van de kikkers liggen. d. Schuif de buitenste velg zodanig tegen de tussenring dat het ventiel tegenover het ventiel van de binnenste velg ligt. e. Zie verder de punten e., f. en g. onder 'vooras'.
BAND OPPOMPEN
-
Venryijder de dop van de bandenvulaanslu iting.
Sluit de bandenvulslang aan. Pomp de banden op. De motor moet hier-
bij draaien en de
voorraaddruk moet
maximaal zijn. Opmerking Via de bandenvulaansluiting kan het gehele luchtdruksysteem van buitenaf met lucht worden gevuld. Let er daarbij op dat de druk in het systeem niet hoger oploopt dan 8,1
LUCHTVERINGLEKKAGE
AANSLEPEN
Als een veerbalg defect raakt, moet de toevoerleiding naar beide balgen op dezelfde as worden losgemaakt. De toevoerleiding moet bovendien worden afgesloten om te
Als het voertuig moet worden gesleept om de motor te starten, moet de contactsleutel rechtsom in de stand B van het start/contactslot worden gedraaid. (Zie het hoofdstuk'BEDIENINGSORGA-
voorkomen dat een groot deel van de luchtvoorraad, die ook nodig is voor de remmen,
ontwijkt. Als het voertuig is uitgerust met een bedieningskraan, kan de lucht uit de
NEN EN INSTRUMENTEN.') SLEPEN
balgen worden gelaten door de kraan in de
stand 'chassis zakt' te plaatsen.
H
ierna
moet de kraan in de stand 'chassis zakt niet verder' worden gezet.
-
Gebruik voor het slepen altijd een sleepstang. Slechts in noodgevallen mag hiervan worden afgeweken; houd de
rijsnelheid
bar.
in een dergelijk
geval op
maximaal 40 km/h.
-
Om schade aan de versnellingsbak te voorkomen, moet de aandrijfas bij het d
-
ifferentieel worden losgemaakt.
7et de parkeerrem vrij als de druk in de luchtketels onvoldoende is (Zie de betreffende rubriek).
Bij schade aan het differentieel: het voertuig aan de achterzijde op - Takel en vergrendel het stuurwiel. Ook kan aan beide zijden de steekas worden venruijderd.
73
V.SNAREN VERVANGEN
-
Draai de bevestigingsbouten (A) van de wisselstroomdynamo los. Kantel de wisselstroomdynamo tegen het motorblok. Venruijder de drie bevestigingsbouten (B) van de luchtgeleidering. Breng de V-snaren aan door deze voor-
langs tussen de luchtgeleidering en de ventilateurbladen door te trekken. De beide V-snaren moeten altijd tegelijkertijd worden vernieuwd. Controleer de afstelling van de nieuwe V-snaren na de eerste 50 km en 500 km en vervolgens bij elke onderhoudsbeurt.
74
GLOEILAMPEN VERVANGEN Koplampen de sierklep door de bevestigings- Open bouten A in te drukken en een kwartslag te draaien. Neem de reflector met beide handen uit het huis. Kantel de klemveren C met behulp van een schroevedraaier. Neem de gloeilamp uit de reflector. Trek de stekker los en vervang de gloei-
-
lamp.
N.B. Let er bij het aanbrengen van een nieuwe gloeilamp op, dat de nok van de lamphouder in de uitsparing van de ref lector valt. Raak bij halogeenlampen het glas nooit met de blote vingers aan. Na het vervangen
van de gloeilamp moet de afstel I i ng worden gecontroleerd.
koplamp-
lnterieurverlichting
Wip de interieurverlichting voorzichtig uit de houder waarna de buislamp kan worden vervangen.
TL-verlichting - Space Cab Venruijder de twee bevestigingsschroeven van de kap waarna de kap kan worden verwijderd en de TL-lamp kan worden vervan-
Tachograal Lamphouder E kwartslag draaien, uitnemen en lampje vervangen.
gen.
Kaartleeslampje bestuurder - Space Cab Venruijder de vier bevestigingsschroeven van het het kogelvormigg lampje en neem het lampje uit de dakconsole. Druk vervolgens de2 plastic klemmen van de lamphouder in, waarna de lamphouder kan worden venruijderd en het lampje kan worden vervangen.
Leeslampjes - Space Cab Venruijder de twee bevestigingsschroeven
van het lampkapje, waarna het kapje kan worden venruijderd en het lampje kan worden vervangen.
E trI A 138
75
KOPLAMPEN AFSTELLEN Open de sierklep door de bevestigingsbou-
ten A in te drukken en een kwartslag te d
raaien.
De drie afstelschroeven B van de koplamp zijn nu bereikbaar.
ZEKERINGEN In de centrale kast in de cabine zijn alle ge-
bruikeliike zekeringen en de automatische zekering van de verlichting aangebracht. Als
de verlichting uitvalt, moet op de knop van de automatische zekering worden gedrukt. Indien het euvel hierdoor niet is verholpen, moeten de afzonderlijke zekeringen worden
gecontroleerd. Zijn de zekeringen in orde, dan is de storing van ernstige aard en moet deskundige hulp worden ingeroepen.
Vervang een defecte zekering nooit door een zekering met een hogere waarde!!
76
:o O:54 lo o: (f
Achterlicht, rechts Kn ipperlicht-
r)
automaat
--
i=l
54
mrl
Hef in richting
sleepas 7 5A
nst ru menten-
verlichting Schakelaar mistlampen
5A
Grootlicht, links
A 010
154
W
15A
VISAd^
Stuurslot start/ contactschakelaar
5A
Mistlamper,
Interieu verf
r-
ichting,
radio 5A
Voorgloeisysteem
5A
rootlicht,
1rrrra r{6t "! ll---tf
5A
grootlicht rechts
Tachograaf (meetsysteem)
achteru itrijlampen
Controlelamp
G
7,5 A
Stoplicht, (remlucht)
Dimlicht, rechts I
Kachel-
ventilator
wateraf scheider
Dimlicht, links
Ru itewissers, -sproeiers en intervalwissers
5A
Stoplichtschakelaar
5A
5A
5A
t*l-l
5A
rT-MFITI
fTJil
rr
lla -G-
inst ru menten
5A
5A
olt
Controle-
lampeî,
links
5A
\-a T
5A
Achterlicht,
Tachog raat (uunruerk)
Elektrische raambediening, spiegelverwarming
154
Schakelaar waarschuwings knipperinstallat ie
VISAR.
\54
installatie
Aansteker
-I 77
BOORDGEREEDSCHAP
Het boordgereedschap bestaat uit: Gereedschapskof
f
er
Bandenvulslang Wielmoersleutel 30-32 mm Steeksleutel 24-27 mm voor veerremcilinders Inbussleutel 14-10 mm voor aandrijfassen Open ringsleutel 17-19 mm voor verstuiverleid ingen
Hefboom voor krik en het kantelen van de cabi ne
Krik
Etui met verlengstukken voor wielmoersleutel Ext ra voor Tri lexwielen
:
Demontagehef boom Montagehef boom Steeksleutel 17-19 mm Wief moersleutel 27 -32 mm (i.p.v. 30-32 mm)
78
# ,# .
ts.
'ii,
TECHNISCHE GEGEVENS
Max. toerental. belast
Tenzij het tegendeel is gesteld, gelden de vermelde gegevens voor alle uitvoeringen van de F2800, F3300 en F3600 series.
D}
Gewicht, droog incl. accessoires paste sc h roef d raad soo rt Klepspeling (bij warme of koude motor)
Toe ge
Toevoegingen aan de brandstof en smeermiddelen - van welke soort dan ook mogen, behalve in de gevallen door DAF voorgeschreven, niet worden toege. past. CABINE
Vloeistof voor cabine kantelmechan isme
ATF Type A Suff ix A of ATF Dexron
MOTOR Fabrikaat Typen
DAF DI
DKX, DKXE DKV, DKTD Uitvoering
Smeeroliesysteem inhoud incl. filters en eventuele koelers inhoud oliecarter. max. peil inhoud oliecarter. min. peil oliedruk, bij stationai r toerental bij 2000 omw/min
DKTD-DKXE en DKX
Aantal cilinders Boring x slag Totale inhoud
6 130
DKV en DKZ
Com pressieverhoud ing
15:
Stationair toerental Max. toerental. onbelast
11
x 146 mm ,6 liter 1
475-525 omw/min DI
2200 omw/min
DKX, DKV, DKTD DKXE
2380 omw/min 2000 omw/min
inlaat 0,5 mm uitlaat 0,5 mm
ca.29 liter ca.21 liter ca. 17 liter 0,5 bar
(warme motor)
Watergekoelde viertakt d iesel motor met directe inspuiting, turbocom pressor en zu i gerkoel i ng. Inlaatluchtkoeling (behalve DKV en DKTD)
2000 omw/min
DKX, DKV, DKTD 2200 omw/min DKXE 1800 omw/min ca. 920 kg metrisch volgens ISO-normen
2,5-4,2 bar
Smeermiddelen volgens
cD/sE (sF) of CD/SE (SF)-SHPD*
cD/sE (sF)-sHPD"
D3-SH PD*
SHPD olie is een CD/SE (SF) of D3 olie, aangevuld met de eisen gesteld in de Ford Tornado test, omschreven in CEC-L-27-T-79, waarbij de eis gesteld wordt dat het bore-polish oppervlak niet meer bedraagt dan het gemiddelde van recente testen op dezelfde motor, met de referentieolièn RL47 en RL48.
79
V
iscositeit
De temperatuurgrenzen dienen als richtwaarden te worden beschouwd. " Bij gebruik van SAE 10W moeten continu hoge toerentallen en voortdurend zware belasting worden vermeden als de temperatuur boven de aangegeven waarde stijgt.
"c
50 40 30 20 10
Brandstof systeem inspu itmoment DKTD DKV/DKX/DKXE DI
inspuitvolgorde inspuitdruk brandstoftankinhoud Brandstof
o -10
Aantrekkoppels c i I i nderkopbouten (g root) cil i nderkopbouten (klein) verstu ive rknevelmoer
n
30
b
A
407
Koelsysteem inhoud, excf . verwarmi ng bed rijf stem peratu
u
r
koelvloeistof
Ventilatorkoppeling inschakeltemperatuur u itschakeltem peratuu r
ve rstu ive rf I e n smoeren i
ca. 50 liter 75-85'C Antivries op ethyleen-glycol basis (mengen volgens gegevens van de antivries leveranc ier). Indien geen antivries aanwezig o/o aÍîul geerbare ol ie 1 (bijv. Donax C) 81 - 85'C
nspu itleid
i
n
gwartel moer
KOPPELING Type
26" voor BDP 24" voor BDP 22" voor BDP 1-5-3-6-2-4
210-220 bar 200 of 400 liter
Minimaal te voldoen aan British Standard nr. 2869-1970 Class 41.
240 Nm 50 Nm 40-50 Nm 40-50
N
m
max. 25 Nm
enkelv. droge plaatkoppeling,
hydr. bediend, I uchtbekrachtigd Diameter Vloeistof Dru klager
420
mm e
remvloeistof SAE J-1703 f continu aanliggend; voor zijn levensduur voo rzien van smeermiddel
VERSNELLINGSBAK
76 - 80'C
Type S6-90
Aantal versnellingen vooru it Reducties, 1 e versnelling 6e versnelling ac hteru
Olie-inhoud 80
it
6 9,01:1 1 ,00:1 8,30:1
ca. 13 liter
di .$}
.+$i
s':
-t:ì1r; .
,*1lr
i$
r:Sili,
i: :r!-1lt. ,,1-f'il'-
1
e versnelling
11
e versnelling
Reducties,
.l;iìei|
12e versnelling
iit
achteru it
,,lii,
,Hj
1 ,00:1 0,82:1
Type RTO 11613 Aantal versnellingen vooru it Reducties, krui pversnel I i ng I e versnelling 12e versnelling
8,30:1 - 6,82:1 ca. 15 liter
Olie-inhoud
Type 56-90 met GV-90 voorschakelbak 12 Aantal versnel I i ngen vooruit
Olie-inhoud
9,01
:1
ac hteru
it
12
+
kruipversnelling
12,56:1 8,32:1 0,87:1 1
3,1 3:1
ca. 13 liter
rilí:i.,
tí. ,ii,' ',tii 1i: .:.,
Specifikatie versnellingsbakolie:
Type 16 S 130
Aantal versnellingen vooru it Reducties, 1e versnelling 16e versnelling
16 11
,46:1 0,14:1 1
13,68:1 1,00:1 11,06:1
10,15:1 10,15:1 ca. 16 liter + ca.2liter bij
achteru it Olie-in houd
transmissiekoeling Type 16 S 160 Aantal versnel i ngen vooruit I
Reducties,
1 e versnelling 16e versnelling
achteru it
I
achteru it
Olie-inhoud
Alle type m.u.v.
0"C I
Boven 0"C
SAE 80 of SAE 80W90
RT(O) 11613
API.G L4 M tL-L-2105
RT(O)
API-GL4
1
1613
M tL-L-2105
Type
1 ,00:1 3,97:1
2699 4,49 of 5,03 of 5,53 of 6,09 differentieel: ca. 16 liter per naaf reductie: ca. 2 liter
Red uct i e
ca. 17 liter + ca.2liter bij transmissiekoeling
Type RT 11613 Aantal versnel I i ngen vooruit Reducties, krui pversnel i ng le versnelling 1 2e versnelling
Beneden
ACHTERAS
16 1 7,06:1 1
Olie-inhoud
Viscositeit
0,85:1 0,72:1
Olie-inhoud indien voorzien van zeltblokkerend d f ferentieel i
12
+
kru 1 2,56:1 8,32:1 1 1
ipversnelling
,00:1
3,1 3:1
ca. 13 liter
Type
Reductie Olie-inhoud
0,8 liter speciale olie (DAF-nr. 6001 85) toevoegen 1 346 3,31 of 3,73 of 4,10
differentieel: ca. 23 liter per naaf (lagering): ca. 1,3 liter
81
TANDEMSTEL
STUU RIN RICHTING
Type Type
Typenummer Vloeistof
2699-T 4,11 of 4,48 of 4,93 of 5,48 1e achteras: ca. 16 liter 2e achteras: ca. 12 liter per naaf : ca. 2liter
Reductie Olie-inhoud
hoeveelheid REMINSTALLATIE Bedrijf srem
Specif icatie achterasol ie:
Viscositeit
Beneden
Type 1346 Type 2699 en 26997
Centraleas tandemstel
SLEEPAS
Vloeistof voor
0'C I
Olie
Boven 0"C
SAE 90 SAE 8OW9O
SAE 90 of 140
API.G L5
sAE 80(85)W140
M
SAE 80 SAE 8OW9O
SAE 90
API-GLa (of 5)
I
L-L-21058
M I L-L-2105(B)
SAE 140
API-GL4 (of 5)
sAE 80(85)W140
M I L-L-2105(B)
hefinrichting
ATF Type A Suffix A of ATF Dexron
Parkeerrem
Luchtdrukketels, werkdruk min. toelaatbare druk Vorstbeveil iger
Vlucht Fuseepenhelling Naloop Toespoor Max. wieluitslag
82
N
142
1/2" - 11/2"
5030'
2" 0 mm (max. 1 mm) 47" (38' met 24 inch Trilex)
Ii
sch bekrachti gd
ATF Type A Suffix A of ATF Dexron ca. 6,5 liter
luchtdruk-mechanisch, 2 kringsysteem, volledig gescheiden veerremcilinders 7,5-8,1 bar
5 bar
spiritus en glycol (winter) glycol (zomer), b.V. Glysantine
Tabel voor de remafstelling (maten in mm)
Type remkamer" Diameter over klemband gemeten Slag bij correct afgestelde rem, ca. Max. toelaatbare slag
16 20 24 30
161 173 184 207 25 25 25 25 45 45 45 51
36
230 30 57
* Het type remkamer wordt bepaald door de diameter over de klemband te meten.
VOORAS Type
hydrau 8066
d, ìB'
ffi $i$ ti 'ii
'.:l
!'
il
t'ii' 'i..
ELEKTRISCH E INSTALLATI E
WIELEN
ifl Aantrekkoppel
wiel moeren
Aantrekkoppel Triiex'ki kkers'
Schema Startmotor type
540-670 Nm 270-300 Nm
BANDENSPANNING Hieronder zijn de bandenspanningen aangegeven, welke behoren bij de erbij vermelde asbelastingen, indien de wagen wordt gebruikt onder normale om-
vermogen mi n. koolborstel lengte Dynamo
standigheden.
type
Zie voor alle andere gevallen de tabel van uw bandenleverancier.
vermogen
.:''.1:
Banden 11.00-20 of 12-22.5 tubeless 12.00-20
of 13-22.5 tubeless
315/80 R 22.5 tubeless
(kg) 6.500 10.000
Asbelasting
zie vouwblad KB 5,5 kW 14 mm
wisselstroom 28 V/35 A of 28 V/55 A
Accu Spanning (bafl
span 8,00 6,75
6.500 7.000 10.000 13.000
7,50 8,00 6,50 8,50
6.500 7.000 10.000 13.000
7,00 7,50 6,00 8,00
2
aantal n
i
ng
12V
capaciteit
180 Ah/20 h
afmetingenlxbxh
ca. 52x30x25 cm
Gloeilampen koplampen parkeerlicht achterlicht mistachterlicht achteruitrijlamp remlicht richtinglamp contour- of breedtelicht i
nstrumentenverl ichti ng
tachograaf sigare-aansteker interieu rverlichting
korte cabine lange cabine Space Cab
bedleeslampen controlelampen verl ichti ng van schakelaars
2 x duplolamp
2x 2x 4x 2x
halogeen lamp kogellamp kogellamp kogellamp 2 x kogellamp 2 x kogellamp 6 x kogellamp 2 x kogellamp
3xkogellampA9mm 3 x kogellamp A I mm lxkogellampATmm
55/50 W
70w 4W 5W 21 21 21 21
W W W
W
4W 2W 2W 2W
2 x buislamp
10w
5 x buislamp 2 x Tl-lamp
10w
1 x buislamp
10w
.xkogellampA9mm .
13W
3W
x speciale lamp 83
84
1.
VOORBEELD REMSCHEMA
Autom. wateraf blaasklep
2. Natte ketel 3. Vorstbeveiliger 4. Drukregelaar 5. Testaansluiting 6. Koppelingskop (rood) 7. Remlichtschakelaar 8. Luchtketels 9. Veerremcilinder
10. Snellosklep 11. Testaansluiting 12. Parkeerremventiel 13. Lagedruk schakelaar 14. Noodvulaansluiting 15. Voetremventiel 16. Luchtcompressor 17. Koppelingskop, (geel) 18. Veerrerncilinder 19. NoodvulJtestaansluiting 20. Vierkringsbeveiligingsklep 21
---
:T tl tl 16
13 14 15
r--
10
.
Overstroomklep
22. Terugslagklep 23. Relaisklep 24. Tweekrings reactieventiel 25. Lastafhankelijk regelventiel 26. Luchtketel
-a-
18
19
2c.21|
22 23
24
11
25
26 85
86
BEDRADINGSSCHEMA 368470/1
1. Richtinglamp
2. Contourlamp 3. Dimlichtlamp 4. Grootlichtlamp 5. Mistlamp, voor 6. Ruitewasserpomp 8. Luchthoorn 9. Ruitewissermotor *.
10. Kachelventilator 11. Portierschakelaar
%
13. Elektromotor raamapparaat (bijrijdeO
12. Spiegelvenruarming e
14. lnterieurverlichting (tange cabine)
1
B.
5. Schakelaar elektrisch raamapparaat
Blokkering 1e en 2e differentieel
C. Opschakeladvies
(bijrijder) 16. Luidsprekeraansluiting 17 . Radiovoeding (24 V) 18. Luidspreker 19. Interieurverlichting, korte cabine; bedleeslamp, lange cabine 20. M icroschakelaar cabine-vergrendeling
D. Brandstofverbruiksindicator E. Terugschakeladvies
F. Oliedruk G.
Parkeerrem
H. PTO K. Cabinevergrendeling
22. Sigare-aansteker
L.
23. Automatische waterafblaasklep 24. Breedtelamp 26. Schakelaar kachelventi lator 27 . Schakelaar sleepas-hefi nrichting 29. Verl ichti ngschakelaar 30. Schakelaar instrumentenverlichting 31. Schakelaar mistlampeî, voor 32. Schakelaar mistlampefl, achter 36. Schakelaar spiegelvenruarming 37. Combi-instrument 8. 1. Schakelaar luchtdruk 2. I nstrumentenverlichti ng 3. Koelvloeistoftem peratu u rmeter 4. Richti ngcontrolelam p vol gwagen 5. Richti ngcontrolelamp truck
M. Koelvloeistoftemperatuur
6. Massa
6.
8. Voeding 1.
Controlelamp luchtdruk
2. Controlelamp luchtdruk
3.
B
o
(+
randstofvoo rraad meter
4. Oliedrukmeter 6. Controlelamp grootl icht
38. Toerenteller 39. Controlelampen
A.
Blokkering tussendifferentieel
)
Luchtfilter
N. Laadstroom P. Snelheidsbegrenzer 40. Snelheidsmeter
. Schakelaar
waarschuwi ngslampeninstallatie 45. Schakelaar gloeien 46. Stuurslot, contactJstartschakelaar 47 . Combi-schakelaar (wisJwas/interval ; grootl icht, richti ng, klaxon) 48. Contactrelais 49. 10 A Automatische zekering verlichting 50. A. Relais mistlampen achter B. 5 A zekering mistlampen achter 51. A. Contactslotrelais B. 5 A zekering parkeerJachterlicht, links C. 5 A zekering parkeer/achterlicht, rechts D. 7,5 A zekering richtingautomaat 52. A. Dimlichtrelais B. 5 A zekering, dimlicht, links C. 5 A zekering, dimlicht, rechts D. 5 A zekering instrumentenverlichting, schakelaar mistlampen 53. A. Grootlichtrelais B. 5 A zekering, grootlicht, links, 41
%
t
87
controlelamp grootlicht 5 A zekering grootlicht, rechts 5 A zekering controlelampen
sleepas-hefinrichting 92. Microschakelaar automatische sleepashefinrichting (10 ton) sleepashefinrichting 93. Ventiel sleepas-hefinrichting instrumenten 64. WisJwas-/intervalrelais 94. Dempingsdiode 54. A. Relais remlichten, waterafblaasklep 95. Dempingsdiode 65. Weerstand instrumentenverlichting B. 5 A zekering remlichtbediening 96. Relais sleepas-hef inrichting 66. Diode unit mistlampen C. 5 A zekering remlichten; 67. Controleschakelaar PTO 97. Pompmotor sleepas-hefinrichting wateraf blaasklep 68. Stekerdoos volgwagen (FT) 98. Unit, achterlicht D. SAzekering sleepas-hefinrichting A. Richtinglamp 69. Stekerdoos mistachterlampen, 55. A. Relais mistlampen B. Stoplamp achteruitrijlampen (FT) B. 7,5 A zekering mistlampen voor, 70. Gever/schakelaar koelvloeistoftemperatuur C. Achterlampen achteruitrijlampen D. Mistachterlamp 71. Schakelaarkoelsysteemventilator C. 5 A zekering voorgloeisysteem E. Achteruitrijlamp 72. Gloeispiralen D. 15 A zekering, elektrisch raamapparaat; 73. Koelsysteemventilator 99. Stekerdoos mistlampen/achteruitrijlampen spiegelverwarming (FA) 74. Gever toerental 56. A. Relais raamapparaat, links 75. Dynamo 100. Stekerdoos volgwagen (FA) B. 5 A zekering Visar 76. Relais gloeien 101. Electronische unit Visar C. 5 A zekering ruitewis, -was, 77. Gever oliedruk 103. Gever regelwegstand brandstofpomp intervalinstallatie 78. Schakelaaroliedruk 104. Combi-instrument; toerenteller, D. SAzekering kachelventilator 79. Startmotor brandstofverbruiksmeter 57. A. Relais raamapparaat, rechts 80. Controleschakelaar luchtfilter 10S. Stelmotor B. 5 A zekering koelsysteem ventilator 81. Stekerdoos looplamp 106. Electronische unit snelheidsbegrenzer C. 15 A zekering stuursloVcontact82. Accu's 109. Omvormer 24l12volt /startschakelaar, tachograaf 83. Schakelaar achteruitrillampen 109. Stekerdoos 12 volt (meetsysteem) 84. Schakelaarstoplampen 117.2x13WTL-interieurverlichting D. 5 A zekering interieurverlichting, radio 86. Schakelaar motorrem 11g. SchakelaarTL-interieurverlichting 58. B. 5 A zekering 24l12volt omvormer 87. Vlotter brandstoftank 119. Venrarmde stoelen C. 7,5 A zekering waarschuwingsknipper- 88. Schakelaar controle blokkering 1e 120. C. 7,5 A zekering verwarmde stoelen lichtschakelaar differentieel D. 7,5 A zekering sigare-aansteker 89. Schakelaar controle blokkering 2e 59. Schakelaar parkeerremcontrole differentieel 60. Richtingautomaat 90. Schakelaarcontrole blokkering 61. Zoemer tussendifferentieel 62. Connector(inpluggen bij standaard 91. Eindschakelaarsleepas-hefinrichting C. D.
88
63. Stuurunit 10 ton beveiliging
59I
GL
)14tL fYJ
{-a:6r {_Fl
oL.nt
lJ--8r8 _\L-H
cL/n
UT]
---J--17CGr/GN l---171
GL/GN
5Q i,r n 591 GL o
GL
593
GL o
GL
3
-7
/.
-591
-5--582 -_=-6-524 -7 t- 8 ------{ -9--.--10-593
WT
GL
ct
TroBw
_12_
730 7LO
Bw 8W
_-11-730 _1Ir_7K _15_
7/.0 Bw
BW
Bw
s8s
5e
1
--16
74 6L/GN
RD GL/GN GL/GN
-2_-170 -3--173 -L-17.
PRINCIPE SCHEMA 0298048 Ft 8
C{/GN
ll
ll @ t
GL-----2 llll ll F__-{l-ll
Ct--------16
59
GL
585 WTo
170 GL/GN 173 GL/GN
-----J
59r
GL
16 RD
--{rll 5
?el*l=7 wT ----l4
?30 BW 7/.0 Bw
(ù
---{r-Jl
---l t
ll
o ;rr=ill GL;llil
n tl
5e1
H
ìl
cn
I \o g
*,0,
i
-rall
---li
ll
c
.,.*--]|l
rg6WT/BW
1
F_ -
2
_____1
-796W1/BW
RD -----.'l -- 72 RO '2 1l W|/BW_2_711 WT/BW 3
72ó WT/BW
-1.--
ZT
n zI-i-3î '1/.
WT/BW-I
'18 RD
.-(
t2 RC)
591
22
-1/.--708 W-15-7C8
73
-o
BW
7L
BW
WÍ/BW
740
BW
592RD 593 Gr WT
581,
71 WÍ/BW
-838GI/ZT n-
_:_
È
3
(t)
EEEE
RD 582 wT
581
70
qLJ-r
-----rf-\--Is8't
rZI
592 RD 5e3 GL 584 wl 71 WT
l_-
------(_-----r\-
838 G-/Zr 581 RD 582 wT
-----.-. h
F-a---t-
52( (ìt
RD <1_
II I
-+ iTiT
o
730 Bw
WT/BW
I I r_r6RD L_f---
@
11
3 WT/BW
a_ry
6l Y-/
t
RD
wT/Bw-12-706 WI/BW 13- 707 WT/BW WT/
GL
':L
WT
08 WT/BW rJg
r€i8) .-----rf-]--83' U]_f--l
593
RD
-5--711 -718 l-_6___J -7-8-
16 zT -9,G WT/BW 06
GL GL _!82 WT wT _2 --524 -.1 Cl.---..-.-...--?-b93GLL GLtn 838 GL/Zlo I GLtZl -937 uL 59 GL -.-_6 -c-59 -7-
524 582
^
WT/BW
593
E
o
GL o
730
BW
7LO
BW
@ 4 GL 5B5wl"\t'.,8swr cl----\ .b9 ùL -t " ---\
È38é o@ó@
52/.61
r.-----{91 591 GL 93 ir -l-59 ' 5-z-5qì
73 BW-6-73 7L BW-7-71
F--B_____{
16 RD
Z.
RD
1
170 GL/GN _2_]70 173 GL/GN
GL/GN
-16
-3-173-5F-6--{ -L-17.
tà ;l] HÉ
T
ll
ì
.N
x: nr
ot oì
tl
E @
:@
f1 LJ @@
È
dl
3-
tl
11 L_J
:
FH
t?v tt ,-J (4 |
|
a9 /l
\--l/
ir
l--r
./
e,
GL/GN
Ct/Cill
GL/GN
PRINCIPE SCHEMA 0298048 Ft 8
GL
Gt GL BvV
BW
"
@ -- 22
RD
52t GL 581 R0 58/. wl 585 WT
-7
71t hrI/BW
2-
3-72ó
1-
GL
72
WT/BW RD
-59 591 GL -
_t9
GS
-592
RD
-6 -18
GS
703WT/BW 706 wl/B w
-tI GS
_16
zî
703WT/BW wT/8 w
-_
--706 wT/Bw 3-707 -? - --L --708 wT/Bw -708WI/B!V 709WÍEW wT/8w -5--709 RD -6- -718 RD --718 7r ;r
F-_3.
GS
\vf/8w
@
l la
732W1/Bw-l 71aWTlBWq --r1'I
1{. W T/ BW
71 WT/BW-11-71 W]/BW-11-71 ;71 -7 5ruwr/Bw-A-e-713
WT/BW
F? rl *=
WT/Bw
_13_
73 7L
BW
BW
BW
BW
-14-73 -15--74
@
@
HH
f-t tl 1--{
-rl
T-T I -,r1zT
.L-t--t
T-T F
J-Jl
|
)-
=P
9eq
'E
È
o)o =ar NN
!-13 l-_2s
ilTlBw
_12
RD
o
-.21 -11
I/T/BW
F N
-------23 _10
ilt/Bw b
ì
È
frtl crr
22
RD:<9
--_
ti
0
-21
vf/Bw ------.8 ilT/BWo-.20
ll )L
@ fíf]-,swT/zT
7
lr,
^fi/BW úfl/BWo-_19
-6 -ló
ilT/BW
-_5
865
trTlBw-<,17
862 WT/BW 870 GS 867 GS 360 ZT
trT/BWo-16 -
r r-.3 +-15 t2 -v
ú/T/Bw
WT/BW0__
866
..-.--)-
,r
7I GS
=.._3 6^ UY
-.5 -.9
6lll YTtlL---J- l-
---_1
_
_L_ -3_5_ -6-7F_8_
GS
rll--7t/.wT/Bw I-_lf1-71lwT/Bw
GS
868 GS 369 GS 861 RD 863 GS 725 WT/BW 86/. GS
1
ìDX ìlì
------_.1
GS
-2
4
^/T/BW
!o OOO
OÙN lq-
vr/Bw
K3 c:
-----{'y-----1
OPM BIJ VERSNELLINGSBAK
lsqt
UITV
PRISE DOORLUSSIN6 TUSSIN 2 EN 3 IN KONN VERWIJDEREN
ltl ttt
ì È
F
5
N = O
irtt
I-I -L--F
L.l
@
@
@
H tl
F-3 r-' I /-162RD42
@
I
D---fFr
I
L
rozRo
F-----1_J-r
----61---1
-J-51 F4l RDo !31
IL/GN
|
t
]L/GN
:ì-/GN-1 -..21 t:
| /:r let I
___J
ìD -7-6f87;--_l L/cN-+ -s-{ s2
rJ-cl rt IA 15 ooè3J | L/Cil i 87 i-lGr.r_-1-b__-_J -2 |
|
F__1 -----------_2 .-----------_3
-,-q -L
,L ---{| Gr -15
t-,
1
@
szo
6L-\1
s28
GL
-TL
s22
6Lo
f2 L5 -3 -6
r.f)
I
I
I
a
(I
E
c!
I
E
I I a (9 E cî c\ r.o (D (O @ @
(.o ao
i,*t'--fl
;N
È
@
l\N lW -----;-5 lw -16 -_4 /T/BW lw _2 JW -1
N ;N ;N )n
ltl
tl g l-f U
I
I
ìD
R
tÎ \-----t
r-1
A/T/BW
BW -1 --2 BW _-.3 8w
à
{
(o @
F
t-
I
f
I I
tltl tt rll { fll
N
O
i
4
lrl tttl
@ NINC) --{ O --l gî z
rl
rd I
tt l"
]l(,
3lò
:lq
I
ii {
flÈÈ
F{ x=
o{N otn
l
É n
! N
Éd -o
é5
oa
6à
!
=!
ós
lllì
i
€{
! ro
ll
À I
ttl ttl
tr ú, .-
lrirl
o ! rJ
/ilt
lll
a
9
----{
6L
Z
I
@ N
o
LL"
S
c,
/dì\
c,oc
dÉ
1-fT1 @ è
l-t | | lll/t llt/l
llll
(rFdN-
rrtt
m
.)
m
a)
B
a
s(rN)
/Uì \ \cD./
I
or
(t
tt (, 7 o
r'o @ '\:
P
il
cl
l- I
(,
-
L)
-Z
I
r I
=Di
tl (, cD
drLnr
lo
À)
I
2222 3
Ot
jÈ\O@{Or
I
g
I
{
d
I
(l IJ l@
I
Ill i îiîi gsSs
î
l<
!{ otd
tl
ft tt tl
C)
c
(D
n O
F
crl
i
r n O c
{ E?
I
"|
I
D z cl
NN
7'89-
6-
15-
3-
2-
ì {= P{! {{ ì zl
J
I
lltl tttl
PeSgaB
1
l-
:-Jll
\ilF 3ilt t 67/il |t t 8-672 LTLJ
rÎ--Ì 7-
î
O
-r{
4
{ È
F N o
T
tl
/@l \ o,/
Ilnll
s
3
;
I a Ò Ó
ÈÈî È, lllrrl ;Ì?ìT?l lssú3ssl t"l
F
Il
oN
SFA Jd FPB F3
I
;c
r :;-^ 6tn c) f'
tl
tltl
{o
@
NN
llul cp(4 @N
rll,ll
,llll
úl(rr
I
lr
@ (4' @
Ir O
o
lo)\
illl
eÈT È; I t t'Tl-,I
TD
{\) { {€ { €i = d { ={ { € tl
\J ! À) À) N) r UN)
I
O O
\or,,
aa
Fr ocl NJ
N
f
@
I
e
u) (^'
@
ÈÈE
3ó\OcP
|ll t|\
LN}O
.!.
N
t-
6) G)
j
/orl
FI
{+
N
I
I
E
\url
/G.\
(p
_--l
N o
I
I
(p
{€ { €
hJ
t
À,
---{ ii @(p tp
-=
l!\tl
:l ll
5l=lsls
lalilJl
I lslll
=
t.-l Èt l4l, j -olorc) og
oìlSlF
|+| )À) iltl
a. ;ldlÈld
O
r !
I
II
NJ q)N
la
--l --l @@
Noì
a
G)
o
{
T
nr
r
I
I I
{
I
l!
I
=l=
-1.
8l!r
lòl r! slr
I
I
I I
{ {
! o O
dì d O
I t\)
ii
(D@
I
tl
(o(D i
I ó tlff
lttì
€ f Éf
(D @ f
€
È
flltll
g)L/lluNJ
llllll
lrllll
ll
SÈ
I
!
I
\g',
LJ
\7 tl
tl
|
t?l
=c)
q'È
ó{cn.-n
LN
I
I
{
g r € g
I
__l wl
I
(t @ (t
{{
| {l{l
\nl I rlrl ol-L9-lwl Dt {l{t ol
lt I !11
t\l KI |l lltl
5-wN-'
rttl
l'l Irl
sls pl* €{ -t-
ill
t)
@@u@@ !îo(r{ o
=, l,,l tl trrl J_L |
dd
3ge oo
lÍiLn
ouó
I lY'-1-l
t/l
{{
(D@
!! @!
lrtltl I nt/t
-l
I
jó,o@!r
f
-3
N
@@
rDrcDo{{ f o f f Éd
!!!!{! o,crìaÉd
É
(D
rttltl { q I lt Èi dùìììì {{ e!@cP{{ e€ { { { I ro{É<<
++
e{
! O O
I
., (P *f
3=
{ = € {{ {
N
sd d
{
:+ l II
@ --l
"g .ìm
3:
lF F I r: r:l
-ì(o@!,
lol
l€ €
-lò (D
òJ F
t
t
CD
rìC);oUraLn(t-C) qc)alrrrJ-'N o
ì.'A =31
a-l wNl r, Jl
+- F
I
l_I til
N)
'l--r
*-ì
!o
(t,
{{{ ( P.EÈ I IrlT tltl Itl L I I llll Tî tl lÀ lt tl I{ ll I I ltll ltl s {!tt i q\t { sÈÈ- Pl{ { { € €{ o {{{
tltl
a(
A I NJ
'li
I
llF l4 lF r r:':l liF
ffiffi
o
€
m
{
J
SÉa
3l
I-I NI
ll
/'F\ \:7
€
(D
-_t--l
€
N)
(,
s
I
I
I
I
I
o
rì
èàÈ
{
6
I
ll
|
r
$
I
I
A
gi
l-a
f{ i{
oòJ
lrl-l
I
lr
o
lr
CD
I I
IIJ
ì t==
I
;Í
(n
j
ttl lll
I
l
î-
C)
I o
1
I
lo'
îl
l"
l' - l.,l-
o ! d
I
I
I
NN jt
tl
Lnrt r!'|
/l
r:
@
NN
{{
q\n NN O!
Nl c, t-ttl ,ttll
{ a) F.
(O\
ll tltl
@@
B
I
(D
t @
{€ 5= I -{ f2. { € N
!
llt lìl
tl
l"l
II
rlr
*l; -lo llll ||tl | tt |
->À =PF3 22
:JIó lì-{ió
l-Jl lol t!t
6Ld
RL
I
3
ó
I
I
I
lF
i
N
(,
i
NT
lo
i! l;lc tl t^ lpll IUIV lr
| <-rt
- I -6)C)qó ctZZ
N-i= --t5"'
/a\
Acocp@@@-
ltttttl 3'-3ìS
r||l
lt||lii
É-F3i6lor
tltttlT tttttLl
È --{
- lt\' Nltr
xO
{ -.1
-f
É
ì
r
.J
N
T
I
P
I @
t
I
I
{
-.1 d
{ {
N
3 @ I (,
I
6)oo 6 @tn
o
P
{
N a
{ s33_L E o(o@ u
tttl llll
a-(,t$.-
îîiT ,llll rllll
cD @@ {glOr o (o@ o c)c)
o l.-ì oì, | .i -l(o1. rl ,l{ (ft ttf
"p s t Tp |ll"llll" | r I r.l. t..l.l .r \}.oNóN=PÉ$o , n
Àr
la
lr lo
en
lOl
-lo
I
f I
CD
-\-
I N
(O
l"
lrl
ryl
-g
@
672
liI
gs
{foq <<{t
GL
iTil rrl
lllll
PA @-
@@ ot arr
ol u1
- î -
HsF
|
Ji:: f! \ {r!l
F
I
rJ ttl
,1,1,, lil S(,dotór I J (,ó$
T
3a3 ì8 33
-I-@
EES
-i-
o.!l 6ìol
rl |
^' Èr
-1
{{{{
i
FÈÈÈ
tlll
rlfl llll
Ctl r
tttt ltll
||
I..INNN -{:
Jì:!
{{{{
r.+HBi,;^l
s ts3 Bs
83"" ==EE
;ìo;
oL
o.
ùì*;
7l B9--
lll sil
zlé
:t_ {
tÀ rtl sl3
\r
sz
670 Gr
i-{ut, Ét
lltt(t) ú lrll
ll
{ ZO
gs s{
)l
'
J--f ,I
tiTiT i?t?Ìi ttl
{-{ P38292
u
T a-
-L
t\ I
_+
6ÒOO@@ !!(,NNN OON O
{ ?3de22
u
-n
-z-67261
9-
ò
7-
5-181RDo
lÉt
O
t
rl tì ÌT :rl TÌÎi úî -^--
(c)O
IT tl
ì =
sì È ì
lÉ ni
IP F FP q
ú ú
jÉó@{o,
ltlt lNì loo
cno
{l
NN o!
urt
I -{
5
lil t 6-7--421 /il t 8--672 lil L ^
llll rl ú É ói tt À ll rl I
?-
t- 3-
- ;r- {€ o
Gr
3-
llfi lÉr I I I lÉt lÉt sss**l llqJ lqllF nssssl llt?lLiltl ffiffi îi tlll I||l)) I) I tÀ|1 i /IUtl ft | | /t I lt '-t---r-l llll Ta --L ,l l-
ffim
s9s
rrlll
llllr
tfl
l)
PP
$s
tí ll tl tl
lrlll
unruN-l
H'È € = ÉÉÈ € o
!
T rr I lrlll -ÉNúiur ó
ì-Rs
!
el=l5l=l= ololol lsl{l{l{r{ P t@l@ì@tcD
olNlrlol@ 1 ;l-'lslslP
I
tlhhhl ||||l
i
I
ì{
l(n ú tN=
l)l || -T'r-
@!or
| | tt U.-UNJ
l'
T
Il
l-l tt
tt= C]lu
J1
\) ltl
(O
{ ggs g
TD
j
@@ ot oì @@ G) 6) a@
tl
rO)
Illtl la TTî Ti rf rl Èdtt tl { ÈàÈ
-L
I
I
lLr 6l
r:/
/a\ tot
ét
(D(D
(^a
co@ o1 o) (t@
rlll tltl rl ttll tl
@
{ EPE {
I @
:;
tf tl tltl -!s
@@
f{
Èl3lÈ r l9l=
{: il tlî
l'tl ;d
{p €{ { {{{ r-ir
!! JO
ll
tltl
|l ll .nÉ
+i @@ ff
{€ { {{{
-! o
I
i
I
tÌ tl
lo
l' ì
lú
67-
s-5?8
1-527G1 23-
Bz6nGL" 9-
\il |
rîl ilt
\or,/
l-
I
{ I c)
6\
Ll
==i=
ur I
l-JI
l"
L]l=i
/ltF
ilt
ilt
rÎ-] \ilt-
N.a
lr
I
I
@
€
! N
N
I
CD
a,
{ { {
crl
@
tsl lol ,ll
I ;t!
I
O
t
R
I
I
I (o
I
R
u7
,Jls
(t
\,
!'| rn
I N t.
I
r
F
I N
u n O r)
I N
I
ó
I
I
@ N -l
o
r.jn n dÀJ
iii J r
---
ú J
Il l|l ìtttl
PFPP
o NlT-
@
úà
r-r'L-
/--;i\
T-f
tl lttl
,11-ì
\2) rrr
T -r
vi
tltl ll lltl
d? 5s
o
fio I'L
ìì
NN FT
s8
ll
-l
/l-ì
aTl-
lt tl
,-Jhrl / ll F-
oa9. oor99
II
à3H
lrl tl-'nìl
1
f--'-
'(, \ll \H
(r
c
\#ry
lc\l
---s3GL
A) /ll #s2l \ll Fr
(J
6L
II
\IJ
64
RD e
r-lt t@
641 GL o
-lh
r l i
-l
6ì --|
llj o
r,Lr
lrr rttttl rÌ?ÍîîÌ?e
I |,
Fr-
ra
ll
1
S'.:Î ì
ìr
I
rr
.,l
Nl Èf , Y,
& {
L ||L
@
il(
-i
a-----------77 rrll
flll
/:\FB2rGN \v \-zH
.--!
-NOJÚI(OTOO
6ò
1_i[
l--.
.
950 GN/ZT
_'952
GN/ZÌ
.70R0< -
951 GN/ZT 953 GN/ZT
64
- -
@ @
c \ -:1 i{-Jfl
RD_
:;t
ilI
3a26s--51 il/ll( -:1
@
:él ilI
67
/t
t-.'t--
/ \ (/-
1
l---85
6L------ei
ll \ lJ-l
1x- 713 WT/BW : Z----Ztl' _-__u Wflaw 3x-l50 R0 r -^* /UU KU 4-1 :Y
€e
RD
tt (ìtR-')F\--li\/-
ó7oGL x
@
\1-,/-
o
Y9
r*,r
T-f rl Èl
co!
È N = o
s
*0"r,
tt {( BVM
@
'T. tl
l1
P
121+
_,
__)
(O
-rl
*
/h
3l
V
n-
GL
\,
/h / ll lll \ll +56Gl
\,
Rr rl
ll
I
,:)\ \l llll F_r --c,2 F_z--l
{)
5
CJi
crill\ ll H ft:zs;L \:_/
Ìilr
I ll
à
ì
;1, (otr
N o
rn lr
-2i
rrllllllr
------{
,r I
3-5roL
rl tl
73
TI
of,+
l-to-
tt tto 4r --_-..l
8W
,al 6-l ; d.l
tl ll tlil
=
IT tl
H
tl @
lÌ A \:7
| 11)
tg
@
IV
tttttt P"àààà RFFFFe
lllllnl
tlllttttttllttttll
^
I
l-10-
r;\
SMEERSCHEMA 1.
29. Achteras veerschommels,
Trek/duwhaak
2. Cabine hefcilinde(s) 3. Cabine scharnierpennen 4. Vooras veerpennen 5. Stuuras kruiskoppeling 6. Portierscharnieren 7. Versnellingshandel 8. Motorolie vulopening 9. Motorolief ilters
I
/*
10. Vooras remnok-assen 11. Voorwiellagers 12. Vooras remstellers 13. Fuseepennen 14. Koppelingsbediening, reservoir 15. Stuurbekrachtiging, reservoir 16. Ontkoppelingsas 17. Vooras veerschommels 18. Versnellingsbak, voor- resp. naschakel bak
19. Luchtf ilter 20. Kruiskoppeling 21
.
Cabine kantelmechanisme
22. Bandenlier 23. Ophanglager 24. Opleggerkoppeling 25. Achteras veerpennen 26. Wielnaaf 27. Achteras remstellers 28. Differentieel
en remnok-assen
30. 31
.
32. 33. 34.
resp.
sleepeinden Aanhangwagenkoppeling Tandemstel differentieels Tandemstel wielnaven Tandemstel centrale as Sleepas, hefinrichting
36. 37.
vloeistof reservoir Sleepas, draaipunten van remdrukregeling Sleepas, hef inrichting, draaipunten Sleepas, draaipunten en geleideplaten
S= V=
CONTROLEREN SYMMETRISCH VERVERSEN / VERVANGEN
35.
o
r
A V
o o
Multipurpose vet Motorolie Transmissieolie Hypoidolie Remvloeistof Automatische
t
ransm issievloei stof
(s)
S
S
S
I
I
S
S
S
s
S
I
S
S
S
A óA ?
S I
I I
I
I
I
I
I
I I
aaa I
I
2
3
i
4
a
I
I
I I
aaa
I
I
I
a?
I
I
I
I
I
I
6
10
11
12
16
17
I
I
I
25 26
I
27
I
I
a? I
I
29 30
C C S
S
S
A A A AA t
I
I
I
I
32
33
32
V)
:-
S
S
I
I
?? I
I
36 37