Praktijkinstructie Installatie software 3 (ICT03.3/CREBO:53273)
pi.ict03.3.v1
© ECABO, 1 april 2002
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1 Besturingsystemen installeren (eindterm 3)
5
Taak 2 Toepassingssoftware installeren (eindterm 4, 5 en 1)
9
Taak 3 Communicatiesoftware installeren (eindterm 2)
Installatie software 3
13
Praktijk
Installatie software 3
Praktijk
Inleiding Een computerconfiguratie is in technische zin een complex apparaat. Hoe modern de apparatuur ook is, ze zal niet werken zonder programmatuur. Voordat applicatiesoftware kan worden geïnstalleerd, zal eerst de besturingssoftware geïnstalleerd moeten worden. In de meeste organisaties worden gestandaardiseerde grafische userinterfaces gebruikt. Zo’n interface zorgt ervoor dat elke gebruiker op dezelfde wijze met de computer omgaat en dat dezelfde functies binnen verschillende toepassingen op dezelfde manier kunnen worden aangestuurd. In taak 1 leert u deze software te installeren. Op de werkplek zelf moet in veel gevallen applicatiesoftware worden geïnstalleerd. De gebruikers moeten de beschikking krijgen over diverse programma’s voor bijvoorbeeld tekstverwerking, bestandsbeheer of verkoopadministratie. In taak 2 gaat u zich bezighouden met het installeren van applicatie- of toepassingssoftware. Veel organisaties maken gebruik van een netwerk waarop zoveel mogelijk computers moeten worden aangesloten zodat gebruik kan worden gemaakt van netwerkfaciliteiten zoals filesharing en device-sharing (printers, cd-romspelers en faxmodems). In taak 3 gaat u diverse verbindingen realiseren ten behoeve van geautomatiseerde communicatie. Eén van de verbindingen waar u zich mee bezig gaat houden is het verbinden van computers via een netwerk. Daarnaast leert u bijvoorbeeld ook hoe u een verbinding kunt maken via infrarood en hoe u verbinding moet maken met internet.
Installatie software 3
3
Praktijk
Installatie software 3
4
Praktijk
Taak 1
Besturingsystemen installeren Nadat hardware (zowel de computer als de randapparatuur) is geïnstalleerd, is de installatie van het besturingssysteem aan de orde. Vaak is de grafische user interface (GUI) een geïntegreerd onderdeel van dit besturingssysteem. Een besturingssysteem bestaat meestal uit twee delen. Het ene gedeelte houdt zich bezig met het aansturen van de hardware en het andere gedeelte houdt zich voornamelijk bezig met het aansturen van de applicaties en de user interface. Normaal installeert men één besturingssysteem op een machine, maar in een beperkt aantal gevallen moet men op één machine meerdere besturingssystemen installeren. In dit geval maakt men dan voor de gebruiker een voorziening zodat deze tijdens het opstarten van de computer een besturingssysteem kan kiezen. Tenslotte installeert men de benodigde software om test- en beheerstaken uit te voeren; de zogenaamde utilities. In deze taak leert u hoe besturingssoftware op computers en servers geïnstalleerd moet worden.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø besturingsoftware op een computerconfiguratie en op servers installeren (eindterm 3) Lees de werkplannen door om een beeld van de taak te krijgen.
Werkplan 1
Een besturingssysteem installeren Stap 1 Inventariseer de hardwareconfiguratie. Stap 2 Neem de bijgeleverde handleiding van de te installeren software en de bedrijfsstandaarden met betrekking tot dit onderdeel door. Stap 3 Maak een kopie van de te installeren software, indien er geen kopie van de software aanwezig is. Dit om te voorkomen dat u per ongeluk de originele dragers beschadigt of zoek maakt. Stap 4 Stel de nog aanwezige data van de machine waarop het nieuwe besturingssysteem moet worden geïnstalleerd veilig. Stap 5 Partitioneer de harde schijf zo nodig. Stap 6 Installeer het besturingssysteemsysteem op de computer. Stel tijdens de installatie eventuele drivers in. Stap 7 Installeer en configureer de grafische user interface (GUI), indien deze aanwezig is. Stap 8 Test de basiswerking van het besturingssysteem. Stap 9 Activeer de aanwezige randapparatuur door middel van de installatie van extra drivers. Stap 10 Installeer hulpprogramma’s (utilities) en maak de configuratie gebruiksklaar. Stap 11 Maak de specifieke instellingen in het besturingssysteem volgens het installatieplan. Stap 12 Test de configuratie met behulp van utilities. Stap 13 Controleer de performance van de complete configuratie en verhelp eventuele problemen. Stap 14 Indien er nog een besturingssysteem op deze configuratie moet worden geïnstalleerd, ga terug naar stap 6. Stap 15 Controleer of u alle onderdelen van het installatieplan voor deze configuratie heeft doorlopen en eventuele problemen heeft verholpen.
Taak 1
Installatie software 3
5
Praktijk
Stap 16 Lever de configuratie op bij uw praktijkopleider.
Werkplan 2
Installatiescripts maken Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2.
3.
4.
5. 6. 7. 8.
Opdrachten
Waarom is een installatieplan van belang voor een organisatie? Welk besturingssysteem of welke besturingssystemen worden er binnen uw organisatie gebruikt en waarom is hier voor gekozen? Indien er meerdere besturingssystemen worden gebruikt, wat zijn dan de verschillen tussen deze besturingssystemen? Zijn alle handleidingen van gebruikte of te gebruiken besturingssystemen en grafische user interfaces toegankelijk en beschikbaar? Zo ja, in welke taal? Zo nee, vraag dan aan uw praktijkopleider hoe u aan de noodzakelijke informatie kunt komen. Is er binnen de organisatie een gestandaardiseerde installatieprocedure waarmee bijvoorbeeld met een opstartdiskette, tape of image op cd-rom zowel het besturingssysteem als de benodigde applicatiesoftware kan worden geïnstalleerd? Zo ja, beschrijf deze procedure in het kort. Zo nee, hoe weet u dan hoe u een besturingssysteem moet installeren? Zijn alle computers geschikt voor installatie van dezelfde versie van de besturingssoftware, inclusief de grafische user interface? Zo nee, wat zijn dan de verschillen tussen de computers? Mogen gebruikers zelf programma’s installeren? Zo ja, welke wel en welke niet? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen heeft de organisatie getroffen op het gebied van bestandsbeveiliging, zowel t.o.v. het kopiëren van databestanden als t.o.v. autorisatie? Welke utility-programmatuur is binnen de organisatie aanwezig en welke programma’s staan u ter beschikking?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Taak 1
Bepaal de standaard installatieinstellingen. Stel met behulp van een set-up script wizzard een installatiescript op. Test het installatiescript. Documenteer de instellingen die gemaakt zijn in het installatiescript.
Maak een installatieplan voor het inrichten van twee werkstations en een server. Vraag aan uw praktijkopleider op welke werkstations u zich moet richten. Breng ook de systeemspecificaties van de twee werkplekconfiguraties en de server in kaart. Denk hierbij aan: processortype type harde schijf hoeveelheid intern geheugen videokaart enz. Neem in uw beschrijving ook de aangesloten of aan te sluiten lokale randappa-
Installatie software 3
6
Praktijk
ratuur zoals beeldschermen, muizen, cd-romspelers, geluidsboxen, tapestreamers, scanners, enz. mee. 2.
Maak de computers uit opdracht 1 gebruiksklaar volgens onderstaande stappen en met behulp van werkplan 1: partitioneer de harde schijf volgens instructies om de twee besturingssystemen te kunnen installeren installeer twee besturingssystemen waarvan er één tevens een geïntegreerde grafische user interface heeft installeer voor het tekstgeoriënteerde besturingssysteem een grafische user interface of een tekstgeoriënteerd menusysteem installeer en activeer alle relevante randapparatuur per besturingssysteem maak een opstartmenu waarbij de gebruiker een keuze maakt voor het te gebruiken besturingssysteem neem de nog aanwezige applicatiesoftware op in de menustructuur pas het gebruikersprofiel aan volgens de bedrijfsinstructie test samen met de gebruiker de functionaliteiten van het werkstation. Breng tot slot schriftelijk verslag uit aan uw praktijkopleider.
3.
Maak de server uit opdracht 1 gebruiksklaar volgens onderstaande stappen en met behulp van werkplan 1: partitioneer de harde schijven volgens instructie installeer het besturingsysteem installeer de benodigde functionaliteiten volgens het installatieplan denk hierbij aan: Fileserver, Printserver en Backupserver maak een Administrator account aan maak zonodig wijzigingen in batch- en installatiebestanden voor een goede aanmelding/beschikbaarstelling in het netwerk test samen met uw praktijkopleider de functionaliteiten van de server. Breng tot slot schriftelijk verslag uit aan uw praktijkopleider.
Taak 1
4.
Installeer de benodigde utilities om de werking en de performance van de computers uit opdracht 1 te controleren: test de werking van de configuratie, inclusief alle randapparatuur vergelijk de resultaten met de in het bedrijf aanwezige standaard m.b.t. interface, bestandslocatie-structuur, printeraansturing etc. en breng eventueel aanpassingen aan maak ook een performance check. Als de performance het voorgeschreven minimum niet bereikt, inventariseer dan mogelijke aanpassingen en overleg deze met uw praktijkopleider voer na toestemming de gekozen aanpassingen door vraag uw praktijkopleider de wijzigingen te controleren leg tenslotte de goedgekeurde wijzigingen vast in de systeemdocumentatie verwijder utility-programma’s, die voor de gebruiker overbodig zijn.
5.
Installeer zo nodig een upgrade van een besturingssysteem op een configuratie. Gebruik hiervoor het in deze taak opgenomen werkplan 1. Let er op dat u een goede back-up maakt van de gegevens en het besturingssysteem voordat u de upgrade installeert.
Installatie software 3
7
Praktijk
6.
Taak 1
Maak een installatiescript voor een automatische installatie van het in uw organisatie als standaard aangemerkte besturingssysteem. In het script moet ook de automatische installatie van de standaard kantoorautomatiseringsoftware meegenomen worden. Maak voor deze opdracht gebruik van werkplan 2. Laat het script grondig door uw praktijkopleider testen voordat u het in productie neemt.
Installatie software 3
8
Praktijk
Taak 2
Toepassingssoftware installeren Het installeren van software en updates kan een van uw werkzaamheden zijn. Wanneer het installeren niet zorgvuldig gebeurt, kunnen de gebruikers problemen krijgen wanneer ze met het pakket werken. In deze taak leert u hoe u te werk moet gaan bij het installeren van software. Daarnaast leert u hoe u de installatie van software moet te sten en doet u ervaring op met het installeren en configureren van verschillende, soms zelfs bedrijfsspecifieke (maatwerk), soorten software. In werkplan 1 gaat u een applicatie installeren. Het is daarbij aan te bevelen de installatie uit te voeren in een testomgeving. Zeker wanneer de applicatie nooit eerder geïnstalleerd is binnen de organisatie. Er is steeds meer software op de markt met steeds meer functionaliteiten. Die functionaliteiten moeten meestal worden afgestemd op de geldende situatie om goed te kunnen werken. In werkplan 2 vindt u een aantal aandachtspunten en tips hoe de functionaliteiten optimaal in te stellen zijn. Het installeren van software kan tegenwoordig een vrij complexe aangelegenheid zijn. De garantie dat de software altijd en op elke configuratie werkt kan zelden worden gegeven. In werkplan 3 gaat u de werking van de applicatie en de performance van de computerconfiguratie na installatie van toepassingssoftware testen. Wanneer een applicatie regelmatig opnieuw geïnstalleerd moet worden, is het verstandig en tevens handig een procedure voor het installeren op te stellen. Telkens weer stil staan bij dezelfde problemen is verspilling van tijd. Wanneer u de algemene en specifieke installatiehandelingen en instellingen formeel vastlegt, kunnen u en anderen daar in de toekomst van profiteren. In het werkplan 4 leert u een installatieprocedure opstellen voor de installatie van software.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø applicaties op een computerconfiguratie en de server installeren (eindterm 4) Ø de werking van geïnstalleerde software testen (eindterm 5) Ø de toepassing van software binnen industriële, grafimedia en administratieve omgevingen toelichten (eindterm 1) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Applicaties installeren (algemeen) Stap 1 Inventariseer de hardwareconfiguratie m.b.t. de te installeren software. Stap 2 Neem de bijgeleverde handleiding van de te installeren applicatie en de bedrijfsstandaarden door. Stap 3 Maak een kopie van de te installeren software. Stel tevens de aanwezige data van het werkstation waarop de software moet worden geïnstalleerd veilig. Stap 4 Installeer de applicatie volgens de handleiding of installatieprocedure. Stap 5 Maak een gebruikersprofiel aan volgens de bedrijfsstandaard en activeer de voor de applicatie relevante randapparatuur. Stap 6 Installeer hulpprogramma’s (utilities). Maak deze gebruiksklaar en test de werking van de configuratie en van de applicatie met behulp van utilities. Stap 7 Optimaliseer de performance van de applicatie.
Taak 2
Installatie software 3
9
Praktijk
Werkplan 2
Specifieke functionaliteiten en wensen instellen Stap 1 Zorg ervoor dat de software geïnstalleerd is volgens de in de organisatie geldende regels en procedures, aan de hand van de installatiehandleiding. Stap 2 Leg in een document voor de gebruiker vast wat het serviceniveau is van de servicedesk, hoe deze te bereiken is en voor welke problemen. Stap 3 Maak in de applicatie de algemene instellingen aan die passen binnen uw organisatie en niet in strijd zijn met andere afspraken en of procedures. Stap 4 Stel in de applicatie de specifieke gebruikersinstellingen in. Denk aan: autorisatie per onderdeel bestandslocaties per gebruiker en algemeen macro’s printerinstellingen kleurgebruik. Stap 5 Documenteer de door u gemaakte instellingen. Dit kan in een speciaal daarvoor bestemd systeem. Is zo’n systeem niet aanwezig maak dan een kort verslag.
Werkplan 3
De performance van een computersysteem na installatie van toepassingssoftware testen Stap 1 Controleer of de diverse bestanden aangemaakt zijn in de door u aangegeven directory. Stap 2 Test de applicatie op zijn algemene werking door deze op te starten en diverse functies uit te voeren. Vraag eventueel hulp aan een deskundige die de betreffende applic atie kent en weet hoe deze zou moeten reageren. Stap 3 Test een aantal functionaliteiten met behulp van bijvoorbeeld testbestanden. Test ook de werking van eventuele randapparatuur die moet kunnen communiceren met de toepassing. Let hierbij ook op bijvoorbeeld de lay-out van de output. Breng naar aanleiding van de testresultaten, indien nodig, aanpassing aan of overleg met uw praktijkopleider. Stap 4 Test de performance van de computerconfiguratie en los eventuele problemen op.
Werkplan 4
Een installatieprocedure voor software opstellen Stap 1 Beschrijf alle systeemeisen van de applicatie. Stap 2 Neem de essentiële zaken uit de installatiehandleiding over, zodat deze niet meer geraadpleegd hoeft te worden. Stap 3 Schrijf alle stappen die men moet verrichten en de keuzes die men moet maken tijdens de installatie op en benadruk de juiste keuze. Stap 4 Beschrijf de (gebruikers-)instellingen zoals deze binnen de organisatie gehanteerd moeten worden. Stap 5 Geef aan hoe bij problemen de juist informatie gevonden kan worden. Vermeld bijvoorbeeld de internetsite of het telefoonnummer van de leverancier. Stap 6 Rapporteer het geheel in logische volgorde in de vorm van een procedure, c.q. korte installatiehandleiding.
Taak 2
Installatie software 3
10
Praktijk
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2. 3. 4.
5.
6.
Opdrachten
Taak 2
a.
Is in uw bedrijf de software gestandaardiseerd of zijn er diverse programma's voor gelijke toepassingen? Zo ja, welke en waarom? b. Zijn er individueel afwijkende instellingen per werkplek? Zo ja, welke en waarom? Zijn er binnen uw organisatie regels m.b.t. de inrichting van de bestandsstructuur en het opslaan van bestanden? Zo ja, op welke wijze is dit georganiseerd? Wat is het voordeel van een dé-installatieprogramma? a. Zijn er van standaardprogramma’s meerdere versies aanwezig in uw organisatie? b. Waarom hanteert men in uw organisatie wel of juist geen meerdere versies van standaardprogramma’s? c. Vindt u het hanteren van meerdere versies van standaardprogramma’s verstandig? Waarom wel/niet? a. Zijn er verschillen in performance m.b.t. tot het gebruik van software tussen afdelingen? Zo ja, waarom? b. Zijn er verschillen in performance m.b.t. tot het gebruik van software tussen gebruikers? Zo ja, waarom? Wat is binnen de organisatie de meest belangrijke applicatie, en welke maatregelen zijn er genomen om er voor te zorgen dat deze applicatie beschikbaar blijft?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een lijst van alle beschikbare software binnen uw organisatie. Neem in die lijst in ieder geval op: wel of niet gestandaardiseerd, wel of geen autorisatie mogelijk, het soort applicatie en een korte beschrijving van de functionaliteiten.
2.
Pak de nieuw te installeren software en de bijbehorende handleiding uit en bestudeer deze. Let op: de benodigde capaciteit met betrekking tot: . processortype . beeldschermresolutie . in- en extern geheugen andere noodzakelijke randapparatuur (muis, scanner, printer/ plotter of bijvoorbeeld een hardware-lock) garantiebepalingen het maximaal aantal gebruikers dat tegelijkertijd van de software gebruik mag maken noodzakelijke maatregelen om statische ontladingen te voorkomen de versienummers van de oude en de nieuwe modules de beschikbare externe ondersteuning (FAQ’s, servicedesk leverancier, etc.) Maak een kort rapport over de diverse punten met daarbij uw bevindingen. Geeft ook uw mening over de duidelijkheid van de installatiehandleiding, de FAQ’s en de procedure die gevolgd moet worden bij de servicedesk van de
Installatie software 3
11
Praktijk
leverancier. Bespreek het rapport met uw praktijkopleider.
Taak 2
3.
Maak voordat u gaat installeren een totale back-up van het systeem en van de nieuwe software. bewaar (bij upgrade) de persoonlijke instellingen apart, zodat deze na installatie van de software weer teruggezet kunnen worden kopieer vooraf de nieuwe software (indien beschikbaar op diskette en indien de licentie dit toelaat) en bewaar het origineel.
4.
Installeer de nieuwe software/update/uitbreiding volgens de handleiding en de in uw organisatie gelden standaarden. Reboot het systeem en test de nieuwe software, de uitbreiding of de update (inclusief het gebruik van de randapparatuur) volgens het werkplan. Los eventuele problemen op.
5.
Soms kunnen bestaande (oude) bestanden niet gelezen worden door de nieuwe applicatie. Deze bestanden moeten dan geconverteerd worden. Converteer, indien noodzakelijk, de gebruikersbestanden naar het formaat dat nodig is voor de nieuwe software. converteer de bestanden met behulp van de eventueel aanwezige importfuncties of conversieprogrammatuur controleer de gegevens na de conversie. Doe dit in overleg met de gebruiker en uw praktijkopleider en los eventuele problemen op.
6.
Maak van een door u geïnstalleerde applicatie een overzicht van een aantal functionaliteiten. Beschrijf welke instellingen nodig zijn om de applicatie in deze omgeving te laten functioneren.
7.
Maak ter ondersteuning van de gebruiker nieuwe (eenvoudige) macro’s aan of converteer (eenvoudige) macro’s vanuit een eerdere versie. Test de werking van de macro’s. Overleg met uw praktijkopleider op welk moment u de macro’s ter beschikking stelt aan de gebruikers.
8.
Stel een installatieprocedure op naar aanleiding van een door u uitgevoerde installatie. Bespreek deze procedure met uw praktijkopleider
Installatie software 3
12
Praktijk
Taak 3
Communicatiesoftware installeren Geautomatiseerde communicatiemiddelen worden bij het ontwerpen van nieuwe informatie-systemen steeds belangrijker. Geautomatiseerde communicatiemiddelen gebruiken, betekent het communiceren over afstand waarbij gegevens worden getransporteerd met behulp van de computer. Dit zorgt voor een aanzienlijke tijdwinst. Geautomatiseerde communicatie betreft het ontvangen, verwerken en versturen van gegevens. Voordeel van deze ontwikkelingen is dat men op een snelle manier gegevens kunt verzenden of ontvangen. De mogelijkheden m.b.t. communiceren van allerlei gegevens en het snel kunnen beschikken over informatie heeft ook zijn negatieve kanten. Namelijk de beveiliging hiervan. Men kan nog steeds niet garanderen dat er geen misbruik van gegevens wordt gemaakt. In deze praktijkinstructie maakt u kennis met een aantal geautomatiseerde communicatiemiddelen. Wanneer men gebruik gaat maken van directe communicatie tussen computers, kan dat met behulp van verschillende soorten verbindingen. Bekende verbindingen zijn bijvoorbeeld seriële en parallelle verbindingen. Tegenwoordig maakt men ook gebruik van bijvoorbeeld infrarood- en USB-verbindingen. Voor al deze soorten verbindingen zijn ook software en/of drivers nodig. Naast directe verbindingen tussen computers, bestaan er ook verbindingen met bijvoorbeeld randapparatuur. Voorbeelden zijn de printer, PDA (elektronische agenda) en de telefoon. De meest voorkomende geautomatiseerde communicatie binnen een organisatie is de communicatie tussen werkstation en server. Die communicatie moet plaatsvinden om een harde schijf te delen, om bestanden centraal op te slaan, maar ook om bijvoorbeeld een internetverbinding te delen. In deze praktijkinstructie leert u de verschillende verbindingen te realiseren, inclusief een verbinding met het internet.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø datacommunicatie- en netwerksoftware installeren (eindterm 2) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Een verbinding tussen computers en randapparatuur realiseren Stap 1 Bepaal of de configuraties op elkaar afgestemd kunnen worden. Houd hierbij rekening met het besturingssysteem, beschikbare drivers, hardwarematige mogelijkheden, enz. Stap 2 Bepaal de te gebruiken verbindingssoort. Hierbij moet u een keuze maken uit de verschillende soorten kabels. Stap 3 Installeer eventuele drivers op de computer. Doe dit volgens de bijgeleverde handleiding en standaardprocedures van de organisatie Stap 4 Installeer de bijgeleverde software op de computer. Doe dit volgens de insta llatiehandleiding en procedures van de organisatie. Stap 5 Pas zonodig de instellingen van de randapparatuur en de computer aan om de verbinding tot stand te kunnen brengen. Stap 6 Test de verbinding. Test hierbij op verschillende punten zoals de performance, de functionaliteit, enz. Verhelp eventuele problemen.
Taak 3
Installatie software 3
13
Praktijk
Werkplan 2
Een verbinding tussen een computer en netwerk(apparatuur) realiseren Stap 1 Bepaal of de configuraties op elkaar afgestemd kunnen worden. Houd hierbij rekening met besturingssysteem, beschikbare drivers, hardwarematige mogelijkheden, bekabeling, enz. Stap 2 Bepaal de te gebruiken verbindingssoort. Hierbij moet u een keuze maken uit de verschillende soorten protocollen. Stap 3 Installeer eventuele drivers van de netwerkkaart op de computer. Doe dit volgens de bijgeleverde handleiding en de standaard procedures van de organisatie. Stap 4 Mogelijk dient er ook nog een client geïnstalleerd te worden op de computer. Doe dit volgens de bijgeleverde installatiehandleiding en de standaard procedures van de organisatie. Stap 5 Stel, afhankelijk van het soort netwerk, de netwerkinstellingen op de computer in om de verbinding tot stand te kunnen brengen. Stap 6 Test de verbinding. Test hierbij op verschillende punten zoals performance, functionaliteit, enz. Verhelp eventuele problemen.
Werkplan 3
Een verbinding tussen een computer en internet realiseren In dit werkplan wordt ervan uitgegaan dat er een in-bel account bij een internet provider aanwezig is. Stap 1 Installeer de betreffende modem-driver in het besturingssysteem. Stap 2 Test het modem en de verbinding met PSTN (public switch telephone network). Stap 3 Stel instellingen m.b.t. de externe toegangverbinding in aan de hand van de handleiding van de internetprovider. Stap 4 Test de verbinding met het internet. Stap 5 Maak eventueel persoonlijke instellingen in het e-mail programma en de web browser. Stap 6 Installeer eventueel een softwarematige firewall op de PC.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2.
3.
Taak 3
Voor welke doelen kunnen de volgende verbindingen het beste dienen en waarom? netwerk verbinding infrarood verbinding parallelle verbindingen seriële verbindingen Zijn er binnen de organisatie waar u werkzaam bent standaardprocedures met betrekking tot het installeren van datacommunicatiesoftware? Zo ja, wie heeft deze opgesteld en wie onderhoudt deze procedures? Hoe vindt u deze procedures? a. Welke soorten verbindingen worden er binnen uw organisatie gebruikt? b. Wat is het doel van deze verbindingen?
Installatie software 3
14
Praktijk
Opdrachten
Taak 3
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een directe verbinding tussen twee computers. Maak hierbij gebruik van twee verbindingssoorten. Omschrijf per verbindingssoort uw bevindingen in een klein verslag. Noteer tevens de belangrijkste verschillen die u bent tegengekomen. Beoordeel de verbindingen hierbij op de volgende punten: installatiegemak snelheid functionaliteit.
2.
Maak (indien mogelijk) een verbinding tussen een computer en een PDA op basis van een infrarood-verbinding. Maak verslag van uw bevindingen. Indien het niet mogelijk is om een verbinding met een PDA tot stand te brengen, maak dan een verbinding met een netwerkprinter via een netwerkverbinding.
3.
Maak een verbindingen tussen twee werkstation en een netwerkserver. Het werkstation moet met behulp van een client een verbinding kunnen maken met de netwerkserver. Daarnaast moeten bestanden tussen systemen gedeeld kunnen worden. Test dit door een bestand te openen en te kopiëren van een andere computer. Maak een klein verslag van uw bevindingen.
4.
Installeer op een PC een modem en een internetverbinding. Gebruik hiervoor werkplan 4. Zorg ervoor dat u vertrouwelijk omgaat met de account gegevens van gebruiker. Test de verbinding grondig en maak een korte gebruikshandleiding voor de gebruiker(s).
Installatie software 3
15