Praktijkinstructie Onderhoud en beheer informatiesystemen 2 (ICT04.2/CREBO:53252)
pi.ict04.2.v1
© ECABO, 1 april 2002 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1 Bijstellen van systeemdocumentatie (eindterm 3)
5
Taak 2 Storingen signaleren, lokaliseren en opheffen (eindterm 1, 2, 4 en 5)
8
Taak 3 Beveiligingen tegen virussen (eindterm 6)
11
Taak 4 Back-uppen en restoren (eindterm 7)
14
Taak 5 Gebruikers ondersteunen (eindterm 9)
16
Taak 6 Uitgifte en transport computersupplies (eindterm 10)
19
Taak 7 Bestanden beheren (eindterm 8)
21
Taak 8 Gebruiken van Engelstalige instructies (eindterm 12 en 13)
23
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
Praktijk
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
Praktijk
Inleiding Informatie speelt in elke organisatie een belangrijke rol. Op basis van informatie worden beslissingen genomen en stippelt een organisatie haar beleid uit. Belangrijk hierbij is dat deze informatie beschikbaar en betrouwbaar is. De computer speelt hierin een belangrijke rol. Het onderhoud en beheer van het totale informatiesysteem is dan ook van groot belang voor een organisatie. Als ICT-medewerker zult u hierin een belangrijke rol vervullen. Om een bijdrage te kunnen leveren in het onderhoud en beheer van de informatiesystemen binnen een organisatie, dient u dan ook op de hoogte te zijn van de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van Informatie- en communicatietechnologie (ICT). In taak 1 zult u zich oriënteren op de systeemdocumentatie en leert u hoe u kunt assisteren bij het bijstellen van deze documentatie. Binnen elke organisatie heeft men te maken met computerconfiguraties die bestaan uit verschillende combinaties van hardware en software. Door allerlei factoren kunnen er bij computerconfiguraties storingen optreden. In taak 2 leert u hoe u die storingen signaliseert, lokaliseert en opheft. Sinds een aantal jaren krijgen organisaties in toenemende mate te maken met de gevolgen van computervirussen. In taak 3 leert u niet alleen hoe u antivirussoftware dient te installeren, maar ook hoe te handelen als er toch een virus binnen de organisatie wordt geconstateerd. Door het uitvallen van de elektriciteit, of door een menselijke fout, kunnen bestanden verloren gaan. Om verlies van bestanden te voorkomen is het noodzakelijk preventieve maatregelen te nemen. In taak 4 leert u hoe u aan de hand van procedures een backup dient te maken en hoe u zo´n back-up bij calamiteiten terug dient te zetten. In taak 5 leert u hoe u gebruikers kunt ondersteunen in het werken met computersystemen en aanverwante apparatuur en hulpmiddelen. De gebruiker heeft immers niet zoveel kennis over de systemen als u. Vervolgens leert u in taak 6 hoe u om dient te gaan met de procedures met betrekking tot de uitgifte en het vervoer van computersupplies. Elke organisatie is voor een belangrijk deel afhankelijk van informatie(gegevens). Elke gebruiker moet de voor hem of haar relevante bestanden op de werkplek beschikbaar hebben. Het kan uw taak zijn de opslagstructuur op de werkstations in te richten en de gebruikers van deze opslagstructuur op de hoogte te brengen. Dit leert u in taak 7. Tenslotte komt u in de praktijk, o.a. door het gebruik van internet en Engelstalige applicaties, in aanraking met Engelse vaktaal. U dienst Engelse termen en begrippen te kunnen lezen en begrijpen. In de laatste taak leert u daarom de Engelse vaktaal te gebruiken.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
3
Praktijk
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
4
Praktijk
Taak 1
Bijstellen van systeemdocumentatie Binnen organisaties is het van groot belang om de juiste informatie over de actuele stand van zaken op het gebied van de ICT-infrastructuur op elk willekeurig moment beschikbaar te hebben. Documenteren is hiervoor de oplossing. Op gebied van ICT is het van belang om de volgende items goed geregistreerd te hebben: hardwareconfiguraties, softwareconfiguraties, netwerkinfrastructuur, relaties tussen afzonderlijke onderdelen, storingen en verbruik. Wanneer deze items bekend zijn, kan men adequate beslissingen nemen met betrekking tot verandering hierin. Ook is het mogelijk om een oordeel te geven over de huidige ICT-infrastructuur. Binnen deze taak wordt ingegaan op hoe de verschillende items geregistreerd dienen te worden. Om vast te kunnen stellen of bepaalde uitbreidingen of aanpassingen mogelijk zijn binnen een bestaand systeem moet u goed op de hoogte zijn van de aanwezige hardware. Daarom dient de aanwezige hardware geregistreerd te worden. In werkplan 1 wordt ingegaan op de registratie van de hardwareconfiguraties. Om werkplekken goed in te richten voor gebruikers is het van belang om te weten welke (specifieke) software er aanwezig is op die werkplek. Registratie hiervan is ook van belang om een goed licentiebeleid te kunnen voeren. Binnen werkplan 2 wordt ingegaan op de registratie van software. Voor een systeembeheerder is het voorts van belang om de bestaande infrastructuur gedocumenteerd te hebben om verdere keuzes te kunnen maken met betrekking tot het aansluiten van nieuwe apparatuur of de verplaatsing van computerconfiguraties. Binnen werkplan 3 wordt ingegaan op de registratie van de netwerkinfrastructuur. Om binnen storingen een patroon te kunnen gaan herkennen, dienen ze goed geregistreerd te worden. Ook is het makkelijk om mogelijke oplossingen bij de storingen te registreren. Binnen werkplan 4 wordt ingegaan op het registreren van storingen. Het registreren van verbruik is nuttig voor bijvoorbeeld het inkoopbeleid. Binnen werkplan 5 wordt er ingegaan op het registreren van het gebruik.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø aan de hand van instructies de systeemdocumentatie bijstellen ten aanzien van de samenstelling en inrichting van computerconfiguraties (eindterm 3) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Wijzigingen doorvoeren in de systeemdocumentatie Stap 1 Inventariseer de procedures en eisen die binnen de organisatie gelden met betrekking tot het bijstellen van systeemdocumentatie. Stap 2 Ga na welke wijzigingen in de systeemdocumentatie doorgevoerd moeten worden. Stap 3 Start het registratiesysteem op of pak het erbij wanneer het niet digitaal binnen de organisatie aanwezig is. En pak eventueel de reeds bestaande documentatie erbij. Stap 4 Bepaal in welke documenten en welk systeem de wijziging moet worden vastgelegd en maak een voorstel voor wijziging. Stap 5 Leg het voorstel voor wijziging voor aan uw praktijkopleider en bespreek het samen. Pas het voorstel eventueel aan. Als uw praktijkopleider akkoord gaat, ga dan verder met stap 6. Stap 6 Voer de wijzigingen door in alle documenten en systemen volgens de in de
Taak 1
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
5
Praktijk
organisatie geldende regels en procedures. Stap 7 Controleer de wijzigingen.
Werkplan 2
Een registratie van storingen in een (digitaal)logboek en FAQ-lijst opzetten Stap 1 Onderzoek welke storingen er geregistreerd dienen te worden. Stap 2 Vraag hoe de symptomen van de storingen beschreven dienen te worden om zo tot een maximale uniformiteit te komen. Stap 3 Bestudeer de procedures/werkvoorschriften die de organisatie hanteert ten aanzien van de registratie van storingen en pas deze zonodig, in overleg met uw praktijkopleider, aan. Stap 4 Controleer, na invoering van de storingen in het logboek of de storingen op de juiste wijze verwerkt worden. Stap 5 Voeg, voor bepaalde storingen die vaak voorkomen, de oplossing op de daarvoor beschreven manier toe aan de FAQ-lijst van de organisatie.
Werkplan 3
Het gebruik registreren Stap 1 Inventariseer de procedures/werkvoorschriften en eisen die door de organisatie worden gehanteerd met betrekking tot het registreren van het gebruik. Stap 2 Registreer het gebruik in het registratiesysteem volgens de procedures/werkvoorschriften en eisen. Stap 3 Controleer of de gegevens op een juiste wijze zijn ingevoerd in het systeem. Let daarbij op juistheid en volledigheid. Stap 4 Doe, aan de hand van de gegevens in het registratiesysteem, uitspraken over het gebruik van ter beschikking gestelde voorzieningen en het verbruik van supplies. Bespreek dit met uw praktijkopleider.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5.
Opdrachten
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Taak 1
Waarom is het voor organisaties van belang om een actueel beeld te hebben van de bestaande netwerkinfrastructuur? Waarom moet er een afweging gemaakt worden van wat er wel en niet geregistreerd dient te worden? Zijn er binnen uw organisatie procedures met betrekking tot het documenteren? Zo ja, hoe zien deze er uit? Hoe wordt momenteel gedocumenteerd binnen uw organisatie en waarom gebeurt het op die manier? Hoe actueel is de huidige registratie binnen uw organisatie?
Onderzoek op welke wijze hardwareconfiguraties binnen uw organisatie geregistreerd worden. Bespreek met uw praktijkopleider de diepgang van de registratie en maak vervolgens een inventarisatie van de hardwareconfiguraties
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
6
Praktijk
binnen uw organisatie. Voer eventuele wijzigingen door in het registratiesysteem dat door uw organisatie wordt gehanteerd.
Taak 1
2.
Bepaal samen met uw praktijkopleider de diepgang van de registratie van de softwareconfiguratie. Maak vervolgens een inventarisatie van een standaard softwareconfiguratie binnen uw organisatie. Voer eventuele wijzigingen door in de registratie die door uw organisatie wordt gehanteerd.
3.
Bepaal samen met uw praktijkopleider de diepgang van een registratie van een netwerkinfrastructuur. Maak vervolgens een inventarisatie van de netwerkinfrastructuur binnen uw organisatie. Voer deze wijzigingen door in de registratie die door uw organisatie wordt gehanteerd.
4.
Bepaal samen met uw praktijkopleider de diepgang van een storingsregistratie. Houd vervolgens een week lang de storingsregistratie bij. Voeg zonodig ook items toe aan de FAQ-lijst.
5.
Bepaal samen met uw praktijkopleider de diepgang van de registratie van het verbruik van supplies. Registreer vervolgens een week lang het verbruik.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
7
Praktijk
Taak 2
Storingen signaleren, lokaliseren en opheffen Binnen elke organisatie heeft men te maken met computerconfiguraties die bestaan uit verschillende combinaties van hardware en software. Door allerlei factoren kunnen er bij computerconfiguraties storingen optreden. Ook binnen de verschillende software onderdelen, kunnen conflicten ontstaan. Het kan uw taak zijn om deze storingen te signaleren, lokaliseren en op te heffen en ze daarna vast te leggen in het logboek. Binnen deze taak worden u diverse werkplannen aangereikt om dit te kunnen doen. Door de vele verschillende componenten en de vele instellingsmogelijkheden kan het zijn dat componenten binnen een computerconfiguratie niet goed op elkaar aansluiten en een conflict geven. Ook kan het zijn dat er in de computerconfiguratie zich een (deels) defect component bevindt dat een conflict of storing geeft met de gehele configuratie. Binnen werkplan 1 wordt aandacht besteed aan hoe u storingen binnen de hard- en software kan signaleren en lokaliseren. Wanneer u de storing heeft gelokaliseerd, kunnen er verdere stappen ondernomen worden om de storing op te heffen. Binnen werkplan 2 wordt er aandacht besteed aan de verschillende mogelijke oplossingen voor een storing.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø de componenten van een datacommunicatie- en netwerksysteem benoemen (eindterm 1) Ø de functie van de afzonderlijke componenten van datacommunicatiesystemen beschrijven (eindterm 2) Ø conflicten tussen componenten van een computerconfiguratie signaleren (eindterm 4) Ø aan de hand van instructies eenvoudige storingen ten aanzien van een computersysteem lokaliseren en opheffen (eindterm 5) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen
Werkplan 1
Conflicten tussen componenten van een computerconfiguratie signaleren Stap 1 Ga aan de hand van standaard procedures na of de storing zich bevindt in de hardware of in de software van een computerconfiguratie. Stap 2 Registreer de storing in het logboek dat uw organisatie bijhoudt. Stap 3 Achterhaal wat de oorzaak is van het conflict of de storing. Doe dit aan de hand van de standaardprocedures die binnen uw organisatie worden toegepast. Stap 4 Stel vast welk onderdeel de storing veroorzaakt.
Werkplan 2
Conflicten tussen componenten van een computerconfiguratie lokaliseren en opheffen Stap 1 Inventariseer de aard van de storing. Onderzoek of u te maken heeft met een defect component of met bijvoorbeeld een onjuiste configuratie-instelling van het component. Maak hiervoor gebruik van de eerder vergaarde informatie uit werkplan 1 en de in de organisatie geldende procedures. Stap 2 Kijk in het logboek of hetzelfde probleem zich al eerder heeft voorgedaan en hoe de storing toen is opgelost. Als dit het geval is, volgt u dezelfde methode van oplossen en gaat u naar stap 6 van dit werkplan.
Taak 2
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
8
Praktijk
Stap 3 Bepaal de oorsprong van de storing en stel een diagnose: betreft het een software storing of een combinatie software – hardware, of software – software? Stap 3a Als het conflict zich binnen de software bevindt, bepaal dan welke onderdelen van het softwarepakket niet correct werken. Raadpleeg de bijgeleverde literatuur, internet, FAQ en mogelijk de leverancier voor een mogelijke oplossing. Stap 3b Als het conflict een combinatie software - hardware betreft, kijk dan naar de mogelijkheden om de software aan te passen aan de huidige hardware. Eventueel kan het nodig zijn om een nieuwere versie van de drivers te installeren. Deze drivers zijn vaak te downloaden via internet. Kijk ook naar de mogelijkheden om de hardware aan te passen aan de eisen van de software. Stap 3c Als het conflict in de combinatie software - software blijkt te zitten, raadpleeg dan de bijgeleverde literatuur, internet, FAQ en mogelijk de leverancier voor een mogelijke oplossing. Stap 4 Maak een (schriftelijk) voorstel voor herstel/reparatie van de storing. Bekijk daarbij goed door wie de storing moet worden verholpen (intern/extern). Bepaal of de leverancier wellicht contractueel verantwoordelijk is voor het verhelpen van de storing. Stap 5 Indien u de storing zelf kunt opheffen, doe dit dan aan de hand van beschikbare werkinstructies en/of handleidingen. Stap 6 Test de reparatie/aanpassing. Dat wil zeggen: controleer of het probleem is opgelost. Stap 7 Leg de storing en de oplossing vast in het logboek.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2. 3.
4.
5.
Taak 2
Wat is de relatie tussen de volgende componenten? moederbord processor chipset bios intern geheugen dipswitch/jumper. Waar staat de afkorting UPS voor? Waarom schaffen veel organisaties zo’n apparaat aan? Wat zijn de verschillen, qua snelheid, tussen onderstaande modems? analoog modem ISDN modem Kabelmodem ADSL modem. Wat is de relatie tussen de volgende componenten? hub router patch-kast. Zijn er binnen uw organisatie werkvoorschriften dan wel procedures aanwezig voor het afhandelen van storingen en conflicten in software en hardware? Zo ja, waar kunt u deze werkvoorschriften en/of procedures vinden?
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
9
Praktijk
Opdrachten
Taak 2
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Selecteer, samen met uw praktijkopleider, enkele computerconfiguraties waarin zich storingen en conflicten voordoen, maar waarvan nog niet duidelijk is of deze in de software of in de hardware zitten. Probeer vervolgens de storing of het conflict op te lossen volgens bovenstaande werkplannen. Maak aantekeningen over hoe u te werk bent gegaan en spreek die met uw praktijkopleider door. (Deze aantekeningen kunt u in de toekomst gebruiken als geheugensteuntje in een gelijksoortige situatie.) U dient zich tijdens het uitvoeren van deze opdracht strikt te houden aan de binnen uw organisatie geldende procedures en afspraken.
2.
Maak een tekening van de netwerkarchitectuur binnen uw organisatie en neem hierin de volgende onderdelen op: hub’s routers patch-kasten modem’s servers werkstations.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
10
Praktijk
Taak 3
Beveiligingen tegen virussen Sinds een aantal jaren krijgen organisaties in toenemende mate te maken met de gevolgen van computervirussen. Deze gevolgen kunnen variëren van “vervelend” zoals bijvoorbeeld het tonen van zogenaamd grappige teksten op het scherm tot “rampzalig” zoals het verloren gaan van alle elektronisch bewaarde bedrijfsgegevens. Virussen kunnen niet alleen worden overgedragen via diskettes maar ook via datacommunicatie. Ook internetgebruik kan een gevaar betekenen. Het is uw taak infecties door computervirussen te voorkomen door bijvoorbeeld antivirussoftware te installeren en werkstations regelmatig te controleren op de aanwezigheid van virussen. Indien u toch een virus aantreft, is het van belang deze zo snel mogelijk onschadelijk te maken. Het komt helaas voor dat virussen niet door de antivirussoftware worden opgespoord. U leest of hoort dit vast wel eens via de media of van vrienden of collega’s. Belangrijk is dan dat u deze informatie doorgeeft aan de juiste persoon in uw organisatie, bijvoorbeeld de systeembeheerder, zodat deze iedereen kan waarschuwen en een oplossing kan zoeken. Binnen werkplan 1 wordt aandacht besteed aan hoe u antivirussoftware kunt installeren. Tevens wordt u erop attent gemaakt waarmee u rekening moet houden als u een virusvrije installatie wilt uitvoeren. Wanneer er binnen een organisatie een virus is aangetroffen, moeten er stappen ondernomen worden om het virus onschadelijk te maken. Dit kan zijn het verwijderen van het virus maar wanneer dit niet mogelijk is, zal de geïnfecteerde data in quarantaine gezet moeten worden. Binnen dit werkplan wordt ingegaan op het oplossen van een virus besmetting.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø procedures uitvoeren ter opsporing en verwijdering van virussen (eindterm 6) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen
Werkplan 1
Installatie en update van antivirussoftware Stap 1 Onderzoek of er procedures bestaan voor het installeren en updaten van antivirussoftware. Stap 2 Voer de installatie of update van de antivirussoftware op een werkstation aan de hand van de procedure of werkinstructie uit. Stap 3 Kijk of de antivirussoftware resident geladen wordt in het interne geheugen. “Resident” betekent dat er een continue controle op de aanwezigheid van virussen plaatsvindt. Stel deze controle volgens de procedure of werkinstructie in en laat uw werk door uw praktijkopleider controleren. Gebruik eventueel de helpfunctie van de antivirussofware als extra hulp.
Werkplan 2
Virussen onschadelijk maken Stap 1 Controleer aan de hand van de (aanwezige) procedure of werkinstructie of er op de werkstations virussen aanwezig zijn.
Taak 3
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
11
Praktijk
Stap 2 Verwijder aan de hand van de procedure of werkinstructie de virussen. Stap 3 Overleg met de gebruiker hoe het virus overgebracht kan zijn (bijvoorbeeld via een diskette die de gebruiker heeft meegebracht of via e-mail). Ga na of andere gebruikers deze bron, bijvoorbeeld de diskette, ook gebruikt hebben. Zo ja, controleer de computers/werkstations van deze gebruikers op de aanwezigheid van virussen en verwijder aangetroffen virussen samen met uw praktijkople ider. Bovenstaande stappen mogen alleen worden uitgevoerd bij de organisatie als een virus spontaan en zonder opzet binnenkomt. U mag dus nooit zelf een virus met opzet binnen de organisatie brengen om ervaring op te doen met het bestrijden van virussen!
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2. 3. 4.
Opdrachten
Taak 3
Welke maatregelen heeft de organisatie genomen om besmetting door virussen te voorkomen? Denk daarbij bijvoorbeeld aan het gebruik van antivirussoftware, het gebruik van werkstations zonder diskette-eenheid of richtlijnen voor het personeel. Waarom is het belangrijk dat antivirussoftware regelmatig wordt geüpdatet? Wie is er in de organisatie verantwoordelijk voor het updaten van de antivirussoftware. Hoe gebeurt dit? Hoe kunt u vaststellen of er op een werkstation een virus aanwezig is? Raadpleeg hiervoor indien nodig een handleiding of vraag dit aan uw praktijkople ider. Wanneer was de laatste virusmelding binnen de organisatie? Hoe is het virus bestreden? Wat was de uiteindelijk aangebrachte schade?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Vergelijk de volgende typen virussen met elkaar en geef duidelijk de verschillen en impact aan van een infectie door een: bootvirus filevirus macrovirus.
2.
Ga na of er binnen uw organisatie gebruik wordt gemaakt van antivirussoftware. Zo ja, vraag na of er een procedure bestaat voor de installatie van deze software. Neem deze procedure, indien aanwezig, door. Als hiervoor geen procedure bestaat vraag dan aan uw praktijkopleider een werkinstructie. Bepaal vervolgens met uw praktijkopleider op welk werkstations u antivirussoftware moet installeren. Installeer de antivirussoftware. Zorg er daarbij voor dat de harde schijf en andere gegevensdragers continu gecontroleerd worden op virussen. Voer uw werk uit in overleg met uw praktijkopleider. Registreer de door u uitgevoerde werkzaamheden op de gewenste wijze.
3.
Controleer of er op werkstations virussen aanwezig zijn. Verwijder virussen indien deze worden aangetroffen. Doe dit conform de procedures en in overleg
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
12
Praktijk
met uw praktijkopleider. Registreer uw bevindingen op de gewenste wijze. 4.
Overleg met de gebruikers van de werkstations waarop virussen zijn aangetroffen wat de bron van de besmetting kan zijn. Ga na of het virus ook op andere werkstations aanwezig kan zijn. Verwijder, indien nodig, in overleg met uw praktijkopleider ook van deze werkstations de virussen.
5.
Controleer nogmaals of er op de werkstations virussen aanwezig zijn. Herhaal opdracht 2 en 3 tot er geen virussen meer worden aangetroffen.
6.
Neem, indien aanwezig, de procedure door voor het updaten van de antivirussoftware. Vraag anders om een werkinstructie. Voer vervolgens in overleg met uw praktijkopleider een update van de antivirussoftware uit. Bespreek eventuele problemen met uw praktijkopleider.
7.
Beschrijf nieuwe ontwikkelingen op het gebied van virusbestrijding. Maak hiervoor gebruik van vaktijdschriften en/of het internet (nieuwsgroepen, websites van virusbestrijders, etc.)
U mag nooit zelf een virus met opzet binnen de organisatie brengen om ervaring op te doen met het bestrijden ervan!
Taak 3
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
13
Praktijk
Taak 4
Back-uppen en restoren Door het uitvallen van de elektriciteit, door een netstoring, storingen in hardware of software of een menselijke fout kunnen bestanden verloren gaan. Om verlies van bestanden te voorkomen is het noodzakelijk preventieve maatregelen te nemen. Een goede maatregel is het regelmatig maken van een back-up van bestanden op een extern medium (bijvoorbeeld een tape). De zo veiliggestelde bestanden moet u natuurlijk ook weer terug kunnen plaatsen als dit gevraagd wordt. In deze taak leert u daarom een back-up- en herstelprocedure uit te voeren. Binnen werkplan 1 wordt aandacht besteed aan hoe u een back-up kan maken volgens de procedures van de organisatie. Binnen werkplan 2 wordt aandacht besteed aan hoe u een back-up kan terugzetten volgens de procedures van de organisatie.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø aan de hand van instructies back-up- en herstelprocedures uitvoeren (eindterm 7) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen
Werkplan 1
Het maken van een back-up Stap 1 Informeer bij uw praktijkopleider of er een procedure (schriftelijke instructie) bestaat voor het back-uppen van bestanden. Zo ja, neem deze door. Als er geen procedure bestaat, vraag dan aan uw praktijkopleider een duidelijke werkinstructie. Stap 2 Bepaal van welke bestanden er een back-up gemaakt moet worden. Stap 3 Ga na welk back-up programma wordt gebruikt en bestudeer de werking en gebruikte functies. Stap 4 Start het back-up programma op en stel het soort back-up, de compressie, de geselecteerde bestanden, etc. in. Stap 5 Controleer de werking van de back-up aan de hand van het logboek. Zet tevens een bestand terug om de werking van de back-up te testen (zie werkplan 2). Stap 6 Documenteer uw bevindingen en instellingen.
Werkplan 2
Het terugzetten van een back-up (restoren) Stap 1 Informeer bij uw praktijkopleider of er een procedure (schriftelijke instructie) bestaat voor het terugplaatsen van bestanden (herstelprocedure). Zo ja, neem deze door. Als er geen procedure bestaat, vraag dan aan uw praktijkopleider een duidelijke werkinstructie. Stap 2 Bepaal welke bestanden teruggezet moeten worden. Stap 3 Plaats het juiste externe medium, bijvoorbeeld de tape, waarop de betreffende bestanden staan. Stap 4 Start het restoreprogramma en maak de juiste selecties. Voer de herstelprocedure volgens de geldende procedures uit. Het is aan te bevelen als u dit voor de eerste maal doet dit samen met uw praktijkopleider te doen. Stap 5 Controleer of de juiste bestanden zijn teruggezet.
Taak 4
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
14
Praktijk
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3.
4. 5. 6. 7.
Opdrachten
Taak 4
Maakt de organisatie gebruik van een back-upprocedure? Zo ja, beschrijf deze procedure. Van welke bestanden wordt er, centraal, een back-up gemaakt? Welk soort back-up procedure wordt in uw bedrijf gebruikt? Denk hierbij onder andere aan een: grootvader-vader-zoon back-up full back-up incremental back-up differential back-up. Welke externe media worden er in de organisatie gebruikt om een back-up van bestanden te maken? Waar wordt de back-up bewaard? Waarom is voor die plek gekozen? Kunnen gebruikers bestanden bewaren op de lokale harde schijf of op diskettes? Zo ja, zijn ze dan ook zelf verantwoordelijk voor het maken van een back-up van die bestanden? Is er een procedure die de gebruikers moeten volgen voor het maken van deze back-up? Zo ja, beschrijf deze procedure in grote lijnen.
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Stel, in overleg met uw praktijkopleider, de plaats vast waar u de back-up procedure gaat uitvoeren. Bijvoorbeeld een stand-alone configuratie of een werkstation dat al dan niet verbonden is met een tapestreamer of ander backup medium. Bepaal van welke bestanden u een back-up gaat maken. Maak vervolgens de back-up conform de procedures (werkplan 1) en registreer in het back-up logboek welke bestanden u geback-upt hebt. Verricht deze handelingen in overleg met uw praktijkopleider.
2.
Controleer of de gebruikers, als zij zelf voor het maken van een back-up verantwoordelijk zijn, de bestaande back-up procedure uitvoeren. Informeer hoe vaak deze wordt uitgevoerd. Breng hierover verslag uit aan de praktijkople ider.
3.
Overleg met uw praktijkopleider of u enkele bestanden in een testomgeving mag verwijderen of verplaatsen. Indien u toestemming krijgt, verwijdert of verplaatst u ze en plaatst u ze vervolgens terug door gebruik te maken van de herstelprocedure (werkplan 2). Verricht deze handelingen in overleg met uw praktijkopleider en leg uw belangrijkste bevindingen vast.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
15
Praktijk
Taak 5
Gebruikers ondersteunen Het ondersteunen van gebruikers blijft een belangrijke taak voor een systeembeheerder. De gebruiker heeft immers niet zoveel kennis over de systemen als u en daarbij is de gebruiker zeer afhankelijk van de instellingen die u op de systemen maakt. Wanneer gebruikers problemen hebben met een bepaald programma moet u hen vakkundig ondersteunen. Dit kan door middel van technische ondersteuning in de vorm van telefonische tips, support op de werkplek zelf, maar ook van het aanleveren van geschikte gebruikersdocumentatie. Binnen deze taak leert u met behulp van een werkplan en activiteitenlijsten hoe u gebruikers kunt ondersteunen in het werken met computersystemen en aanverwante apparatuur en hulpmiddelen.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø onder supervisie gebruikers ondersteunen bij het werken met computersystemen (eindterm 9) Lees het werkplan en de activiteitenlijsten door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan
Gebruikersdocumentatie actueel houden Stap 1 Neem de procedure of werkinstructie door die beschrijft hoe het bijhouden van de gebruikersdocumentatie binnen uw organisatie plaatsvindt. Stap 2 Bepaal of de gebruikersdocumentatie nog juist en actueel is. Overleg met uw praktijkopleider welk afgebakend stuk binnen de gebruikersdocumentatie u gaat bekijken. Stap 3 Breng in overleg met uw praktijkopleider zonodig wijzigingen aan in de gebruikersdocumentatie. Stap 4 Controleer of door u ingevoerde wijzigingen juist zijn. Leg de bijgestelde documentatie, in overleg met uw praktijkopleider voor aan een gebruiker, die er uiteindelijk mee moet gaan werken.
Activiteitenlijst 1 Gebruikers telefonisch te woord staan Voor deze vaardigheid is geen duidelijke activiteitenlijst of werkplan op te stellen. Wel is het mogelijk om u een aantal aandachtspunten mee te geven waardoor uw telefonisch advies aan gebruikers hoger wordt van kwaliteit. Aandachtspunten: Ga recht op zitten en probeer vriendelijk te kijken, dit is, al klinkt het raar, van grote invloed op uw uitstraling via de telefoon. Wees altijd vriendelijk tegen de gebruiker. Houd rekening met het kennisniveau van de gebruiker. Spreek rustig. Gebruik zo min mogelijk vaktermen. Hiermee wekt u verwarring bij de gebruiker. Vraag de gebruiker geregeld of hij/zij uw instructies nog kan volgen. Vraag of de oplossing die u aandraagt daadwerkelijk uitkomst heeft geboden voor het aangegeven probleem.
Taak 5
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
16
Praktijk
Activiteitenlijst 2 Gebruikers begeleiden op locatie Voor deze vaardigheid is geen duidelijk werkplan of activiteitenlijst op te stellen. Wel is het mogelijk om u een aantal aandachtspunten mee te geven waardoor uw advies aan de gebruikers hoger wordt van kwaliteit. Aandachtspunten: Gebruikers zijn uw klanten. Wees altijd vriendelijk tegen de gebruiker. Houd rekening met het kennisniveau van de gebruiker. Wees altijd rustig en begrijpelijk richting de gebruiker. Maak de gebruiker duidelijk wat hij of zij moet doen om een bepaalde handeling te bereiken. Probeer hierbij in duidelijke niet technische taal uit te leggen hoe de gebruiker stap voor stap zijn doel kan bereiken. Het is hierbij van belang om er voor te zorgen dat u zelf niet direct achter de computer duikt om het probleem op te lossen maar de gebruiker uw instructies op laat volgen. Hiermee zorgt u dat de gebruiker eerder weet hoe dat hij/zij het probleem op moet lossen voor een volgende keer. Maak bij een eventueel moeilijker probleem een kleine handleiding zoals eerder beschreven. Vraag de gebruiker regelmatig tussendoor of hij/zij u goed kan volgen. Vraag de gebruiker altijd of hij/zij tevreden is met de oplossing die geboden is. Uit nooit uw eventuele twijfels over gemaakte keuzes met betrekking tot apparatuur, software of organisatie, dit zorgt voor een negatieve beleving bij de gebruiker.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Taak 5
Zijn er binnen uw organisatie procedures/werkvoorschriften met betrekking tot het bijstellen van een (korte) gebruikershandleiding? Zo ja, hoe zien die er in grote lijnen uit? Wordt er binnen uw organisatie een registratie bijgehouden van de support/ondersteuning die geleverd wordt aan de gebruiker? Zo ja, wat wordt er allemaal geregistreerd? Zijn er binnen uw organisatie procedures/werkvoorschriften met betrekking tot het telefonisch te woord staan van de gebruikers? Zo ja, hoe zien die er in grote lijnen uit? Zijn er binnen uw organisatie procedures/werkvoorschriften met betrekking tot het begeleiden van gebruikers op de werkplek? Zo ja, hoe zien die er in grote lijnen uit? Hoe wordt er vanuit de organisatie gezorgd dat het ondersteunende (helpdesk) personeel voldoende kennis heeft van de applicaties op de werkplekken? Hoe wordt er binnen uw organisatie omgegaan met het verschil in prioriteit van meldingen van gebruikers?
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
17
Praktijk
Opdrachten
Taak 5
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan en de activiteitenlijsten. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat het werkplan of de activiteitenlijsten moeten worden aangepast. Pas het werkplan of de activiteitenlijsten, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Pas naar aanleiding van een concrete onjuistheid die u bent tegen gekomen, de gebruikershandleiding aan. Zorg dat u schrijft in duidelijke Nederlandse taal, zonder teveel technische termen. Zorg er tevens voor dat de handleiding aansluit bij de (volgorde van de) handelingen die de gebruiker moet verrichten. Neem desnoods enige afdrukken van het beeldscherm. Registreer zonodig de door u geschreven handleiding op het intranet, volgens de richtlijnen die binnen uw organisatie gehanteerd worden.
2.
Help een gebruiker die een probleem heeft via de telefoon. Let erop dat u werkt volgens de procedures en werkvoorschriften die gelden binnen uw organisatie en denk aan de in de activiteitenlijst genoemde aandachtspunten. Zorg ervoor dat u zeker weet dat u de gebruiker voldoende heeft geholpen. Verzorg zonodig ook de registratie van uw telefonische support volgens de richtlijnen die binnen uw organisatie gehanteerd worden.
3.
Help een gebruiker op een werkplek met zijn of haar probleem. Werk volgens de geldige procedures/werkvoorschriften die binnen uw organisatie gelden. Verzorg zonodig ook de registratie van uw geleverde support volgens de richtlijnen die binnen uw organisatie gehanteerd worden. Houd rekening met de in de activiteitenlijsten genoemde aandachtspunten.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
18
Praktijk
Taak 6
Uitgifte en transport computersupplies Stel er wordt een computerconfiguratie met bijbehorende randapparatuur bij uw bedrijf afgeleverd. Voordat u deze bij de betreffende gebruiker aflevert zult u eerst enkele gegevens moeten noteren. Een organisatie wil namelijk weten welke apparatuur ze heeft, waar deze zich bevindt en wie ze gebruikt. Zo wil men ook kunnen beschikken over informatie over het gebruik van computersupplies, zoals bijvoorbeeld tonercartridges. U moet na kunnen gaan hoeveel computersupplies er zijn uitgegeven en hoeveel er nog op voorraad zijn, zodat u de voorraad op tijd kunt aanvullen. Ook kan het zijn dat een computer of randapparatuur kapot gaat en gerepareerd moet worden. De gebruiker wil in de tussenliggende tijd misschien wel gebruik maken van ‘leenapparatuur’. Ook deze uitleen moet genoteerd worden. Zowel ‘leenapparatuur’ als nieuwe apparatuur moet bij de gebruiker op de werkplek afgeleverd worden. Hierbij is het belangrijk dat het transport op een veilige manier gebeurt. In deze taak oefent u met het bijhouden van de voorraad en het verzorgen van het intern transport.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø de uitgifte en het intern transport van hardwarecomponenten en computersupplies verzorgen (eindterm 10) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Nieuwe computercomponenten identificeren, labelen, registreren en transporteren Stap 1 Identificeer, label en registreer nieuw binnengekomen computercomponenten. Gebruik hiervoor het registratie- en identificatiesysteem zoals dat binnen uw organisatie wordt gebruikt. Stap 2 Registreer welke medewerker de nieuwe componenten gaat gebruiken. Stap 3 Transporteer de computercomponenten.
Werkplan 2
Computercomponenten innemen en uitgeven Stap 1 Noteer de gegevens van de in te nemen computercomponent en vermeld op de gewenste wijze waarom deze wordt ingeleverd. Als het onderdeel defect is, noteer dan ook de aard van de storing. Stap 2 Informeer bij de gebruiker of deze vervangende apparatuur nodig heeft. Zo ja, ga in overleg met uw praktijkopleider na of vervangende apparatuur op voorraad is en of deze kan worden uitgeleend. Stap 3 Noteer de gegevens van de apparatuur die wordt uitgeleend en de gegevens van de gebruiker. Stap 4 Zorg zonodig voor transport van de apparatuur naar de werkplek van de gebruiker. Neem hiervoor in overleg met de praktijkopleider de benodigde maatregelen. Indien de apparatuur niet door uzelf of door de gebruiker kan worden geïnstalleerd, geef dit dan door aan de medewerker die voor de installatie verantwoordelijk is.
Taak 6
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
19
Praktijk
Werkplan 3
Voorraadmutaties doorvoeren Stap 1 Zoek het gevraagde artikel op en overhandig het aan de gebruiker. Stap 2 Neem de procedure of werkinstructie door die beschrijft hoe de voorraad wordt bijgehouden en registreer het artikel dat u aan de gebruiker hebt gegeven in het voorraadsysteem. Stap 3 Controleer het aantal dat nog op voorraad is. Stap 4 Rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider en besluit in overleg met hem of het artikel bijbesteld moet worden.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Opdrachten
Taak 6
Welke gegevens moeten er worden genoteerd van een computercomponent dat nieuw wordt aangeleverd? Op welke wijze vindt binnen uw organisatie de identificatie van computeronderdelen plaats? Op welke wijze wordt binnen uw organisatie computerapparatuur geregistreerd? Welke gegevens worden genoteerd? Welke veiligheidseisen (voor uzelf, overige medewerkers en apparatuur) moeten in acht worden genomen tijdens het transport van computerapparatuur? Welke richtlijnen gelden er voor het uitgeven van leenapparatuur? Wat betekent LIFO en FIFO? Worden beide systemen binnen uw organisatie gehanteerd? Zo ja, welk systeem voor welke onderdelen? Op welke wijze wordt de voorraad van computerapparatuur en -supplies vastgelegd en bijgehouden?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moet worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Identificeer en registreer computerapparatuur indien deze geleverd wordt. Vervoer de apparatuur daarna zo nodig naar het magazijn of naar de gebruikers. Voer uw werkzaamheden uit volgens de geldende procedures en raadpleeg uw praktijkopleider indien u vragen hebt.
2.
Neem defecte computercomponenten in, registreer de gegevens en de aard van de storing. Informeer bij de gebruikers of vervangende apparatuur nodig is. Lever in overleg met uw praktijkopleider vervangende apparatuur aan de gebruikers. Noteer de gegevens van deze apparatuur en ook de gegevens van de gebruikers. Zorg zonodig voor het transport naar de werkplek en installeer de apparatuur. Controleer of alles goed werkt.
3.
Houd enige tijd de uitgifte van computersupplies, zoals bijvoorbeeld een tonercartridge voor laserprinters bij. Werk bij het uitgeven van componenten volgens werkplan 2. Volg werkplan 3 bij het doorvoeren van de wijzigingen in de voorraadadministratie.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
20
Praktijk
Taak 7
Bestanden beheren Elke organisatie is voor een belangrijk deel afhankelijk van informatie (gegevens). Denk daarbij bijvoorbeeld aan een klantenbestand of een bestand met financiële gegevens. Elke gebruiker moet de voor hem of haar relevante bestanden op de werkplek beschikbaar hebben. Bestanden moeten daarom op een overzichtelijke manier worden opgeslagen, zodat deze voor iedereen te vinden zijn. Tevens is het van belang dat er een goede autorisatiestructuur is binnen het systeem. Het is bijvoorbeeld niet wenselijk dat iedereen kan rondneuzen in de financiële- of personeels gegevens. Het kan uw taak zijn de opslagstructuur op de werkstations in te richten en de gebruikers van deze opslagstructuur op de hoogte te brengen.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø aan de hand van instructies eenvoudig bestandsbeheer uitvoeren (eindterm 8)
Activiteitenlijst Bestandsstructuur aanbrengen en beheren op een werkstation -
-
-
-
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2.
3. 4. 5.
Taak 7
Breng in overleg met uw praktijkopleider en de gebruiker de gewenste opsla gstructuur aan op een (nieuw) werkstation. Werk volgens de in de organisatie gehanteerde procedure voor het aanbrengen van de opslagstructuur. Als er geen procedure bestaat of als er geen vaste opslagstructuur gebruikt wordt, vraag dan aan uw praktijkopleider om een werkinstructie. Ga na of gebruikers dezelfde bestanden op meerdere plaatsen opslaan (redundantie van gegevens). Rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider en overleg welke maatregelen eventueel genomen moeten worden om redundantie te verminderen/voorkomen. Ga na of de werkstations voorzien (moeten) zijn van eenzelfde (grafische) gebruikersinterface. Rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider en overleg welke maatregelen eventueel genomen moeten worden om te bevorderen dat eenzelfde gebruikersinterface wordt gehanteerd. Ga na of de werkstations voorzien (moeten) zijn van dezelfde systeeminstellingen. Rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider en overleg welke maatregelen eventueel genomen moeten worden om meer eenheid in systeeminstellingen te bevorderen.
Welke richtlijnen zijn er binnen de organisatie beschikbaar ten aanzien van bestandsstructuren en autorisatieschema’s? Zijn de werkstations voorzien van een toegangsbeveiliging en wat is het beleid hieromtrent? Denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van een inlognaam en wachtwoord. Wie is er verantwoordelijk voor het bijhouden van deze gegevens en hoe worden deze gegevens bijgehouden? Wanneer men geen gebruik maakt van een inlogprocedure, wat voor gevolgen kan dat hebben voor de organisatie? Hoe wordt er binnen uw organisatie omgegaan met verschillende versies van bestanden? Van welke systeeminstellingen is het belangrijk dat een gebruiker deze niet zelf kan aanpassen? Noem er een aantal. Een voorbeeld is het automatisch la-
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
21
Praktijk
6.
Opdrachten
Taak 7
den van antivirussoftware bij het opstarten. Kunnen en/of mogen de gebruikers binnen uw organisatie systeeminstellingen, zoals bijvoorbeeld de instellingen van het beeldscherm, zelf wijzigen?
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Verzamel informatie binnen uw organisatie over de wijze van opslaan van bestanden op de lokale harde schijf. Beantwoord hiermee de volgende vragen: mogen gebruikers hun bestanden op de harde schijf opslaan? is op elk werkstation eenzelfde opslagstructuur aanwezig? Zo ja, geef deze weer in een schema. bestaat er een procedure voor het aanbrengen van deze opslagstructuur? Zo ja, geef de hoofdlijnen van de procedure weer.
2.
Breng in overleg met uw praktijkopleider en de toekomstige gebruiker de gewenste opslagstructuur aan op een (nieuw) werkstation. Bespreek eventuele problemen met uw praktijkopleider en laat hem het resultaat zien.
3.
Controleer of op de werkstations bestanden meerdere keren voorkomen. Gebruik hiervoor een zoekoptie waarmee u de hele harde schijf kunt doorzoeken. Schrijf uw bevindingen op en bespreek ze met uw praktijkopleider.
4.
Stel, indien gewenst, op een werkstation voor de verschillende gebruikers de verschillende autorisaties en toegangsrechten in. Laat uw praktijkopleider het resultaat controleren. Let op: Niet ieder besturingssysteem heeft deze mogelijkheden.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
22
Praktijk
Taak 8
Engelstalige instructies gebruiken De oorsprong van automatisering ligt veelal in Engelstalige gebieden. Dit heeft als gevolg dat applicaties, inclusief hun hulpvoorzieningen en handleidingen, in de Enge lse taal zijn ontwikkeld en uitgewerkt. Pas in een later stadium komen versies op de markt in de “eigen taal”. Als ICT-medewerker moet u Engelse vaktaal probleemloos kunnen begrijpen en gebruiken. De Engelse terminologie, vaak ook nog eens afgekort, moet dus tot uw actieve woordenschat behoren. Vooral ook omdat dit de veelal de voertaal is binnen nieuwsgroepen en op het internet. Door het uitvoeren van deze taak gaat u hieraan aandacht besteden. Wanneer u een willekeurige installatie uit gaat voeren is het van belang dat u exact begrijpt wat er in de installatieinstructies staat. Werkplan 1 geeft u aanwijzingen bij het gebruiken van Engelstalige installatieinstructies. Wanneer u, in bijvoorbeeld een applicatie, niet direct iets kan vinden of iets niet begrijpt, kan een FAQ of helpfunctie uitkomst bieden. Werkplan 2 biedt u houvast bij het gebruiken van Engelstalige helpfuncties en FAQ.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø Engelstalige installatie-instructies gebruiken (eindterm 12) Ø relevante Engelstalige ICT-terminologie plaatsen (eindterm 13) Lees de werkplannen door om een beeld van de taak te krijgen.
Werkplan 1
Engelstalige handleidingen raadplegen Stap 1 Bekijk de bij een Engelstalige applicatie behorende handleiding. Zoek in de index of inhoudsopgave de pagina’s op waar de installatie wordt besproken. Stap 2 Neem de instructies door. Beschrijf in uw eigen woorden de te volgen installatieprocedure. Bespreek deze met uw praktijkopleider.
Werkplan 2
Engelstalige helpbestanden raadplegen Stap 1 Vat het onderwerp waarover u meer informatie wilt in één trefwoord samen. Bijvoorbeeld: u vraagt zich af hoe u in een Engelstalige applicatie bestanden afdrukt. U vat dit samen in het trefwoord “print”. Activeer het helpbestand en zoek de informatie op door het trefwoord in te toetsen. Stap 2 Lees de informatie aandachtig door en bepaal of deze u voldoende informatie verschaft. Zo niet, herhaal dan stap 1. Beschrijf het antwoord in uw eigen woorden.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkople ider. 1. 2. 3.
Taak 8
Welke Engelstalige applicaties worden er binnen de organisatie gebruikt? Zijn er Engelstalige handleidingen op de werkplek aanwezig? Zo ja, voor welke applicaties en waar staan deze handleidingen? Is de organisatie aangesloten op de “elektronische snelweg” (internet,
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
23
Praktijk
4.
Opdrachten
Taak 8
e-mail)? Wordt er gebruikgemaakt van bijvoorbeeld Engelstalige nieuwsgroepen of websites van Engelstalige klanten of leveranciers. Zo ja, welke? Heeft de organisatie contacten met buitenlandse bedrijven of instellingen? Zo ja, wat is hierbij de voertaal?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een begrippenlijst van veelgebruikte Engelse begrippen en afkortingen en vertaal ze in, voor de eindgebruikers begrijpelijk en correct, Nede rlands.
2.
Bekijk een FAQ van een willekeurige applicatie binnen uw organisatie. Schrijf van tien punten van de FAQ op wat ze in het Nederlands betekenen. Breng hierover verslag uit bij uw praktijkopleider.
3.
Installeer in overleg met uw praktijkopleider een Engelstalige versie van een internet-e-mail applicatie met behulp van de Engelstalige installatiemanual. Maak afsluitend een verslag van uw ervaringen in correct Nederlands.
4.
Neem tijdens uw praktijkperiode actief deel aan Engelstalige internetnieuwsgroepen op het gebied van: systeembeheer, en/of nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ICT en/of specifieke software die ook binnen uw organisatie wordt gebruikt. Breng hierover verslag uit aan uw praktijkopleider.
Onderhoud en beheer informatiesystemen 2
24