Praktijkinstructie Installatie software 2 (ICT03.2/CREBO:53251)
pi.ict03.2.v1
© ECABO, 1 april 2002
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1 Installeren van een besturingssysteem (eindterm 2)
5
Taak 2 Installeren van applicaties (eindterm 1 en 3)
9
Taak 3 Installeren van netwerksoftware (eindterm 4)
13
Taak 4 Installeren van datacommunicatiesoftware (eindterm 5)
16
Installatie software 2
Praktijk
Installatie software 2
Praktijk
Inleiding Stel, u heeft zojuist een complete computerconfiguratie in elkaar gezet; geassembleerd, zoals dat formeel heet. Het moederbord, de harde schijf, de diskdrive, de netwerkkaart, de grafische kaart, alles zit netjes op zijn plaats. Als deze hardwarecomponenten zijn gemonteerd, dan kunt u eigenlijk nog niet zo veel met het apparaat. Voordat u kunt gaan werken met de computer, dient u namelijk aanvullende software te installeren. In deze praktijkinstructie leert u hoe u aanvullende software installeert op een computerconfiguratie. In taak 1 komt aan de orde u hoe u een besturingssysteem dient te installeren. Zoals de term al aangeeft zorgt deze software voor de besturing van de computer. Vervolgens gaan we in taak 2 de applicatiesoftware installeren. Dit zijn de softwarepakketten die de gebruikers dagelijks nodig hebben voor hun werkzaamheden. Hierbij kunt u denken aan de standaardpakketten zoals Microsoft Office, maar er zijn ook heel veel organisaties die maatwerk gebruiken; speciaal voor hun bedrijf ontwikkelde software. Ook dat soort toepassingen dient geïnstalleerd te worden. In de laatste taak komt het installeren van netwerksoftware aan de orde. Bijna geen enkele computer staat nog stand-alone tegenwoordig. Alle configuraties “hangen” in een netwerk, zodat de computers met elkaar kunnen communiceren. U gaat er in deze taak voor zorgen dat een stand-alone computer in een netwerk wordt “gehangen”. Met andere woorden, u installeert en configureert de benodigde software op een stand-alone computer configuratie, die ervoor gaat zorgen dat de gebruiker straks in kan loggen op het netwerk.
Installatie software 2
3
Praktijk
Installatie software 2
4
Praktijk
Taak 1
Installeren van een besturingssysteem Nadat hardware (zowel de computer als de randapparatuur) is gemonteerd, is de installatie van het besturingssysteem aan de orde. Vaak is de grafische user interface (GUI) een onderdeel van dit besturingssysteem. Als het gaat om de installatie van het besturingssysteem, worden er vaak twee aspecten onderscheiden; een apparaatgericht en een gebruikersgericht aspect. U dient met beide aspecten rekening te houden bij het installeren van een besturingssysteem. Normaal gesproken wordt er één besturingssysteem op een machine geïnstalleerd, maar in een beperkt aantal gevallen dient u meerdere besturingssystemen te installeren. In dat geval maakt u voor de gebruiker een voorziening zodat tijdens het opstarten van de computer een besturingssysteem gekozen kan worden. Tenslotte installeert u de benodigde software om test- en beheerstaken uit te voeren; de zogenaamde utilities. In werkplan 1 leert u hoe u een besturingssysteem dient te installeren. Tegenwoordig is het updaten van een besturingssysteem en het dichten van beveiligingslekken aan de orde van de dag. Het zorgen voor een veilig, stabiel en betrouwbaar besturingssysteem kan dus alleen wanneer er regelmatig een update wordt geïnstalleerd. In werkplan 2 voert u een upgrade uit op het besturingssysteem. Doe dit met nadrukkelijke goedkeuring van uw praktijkopleider. Een belangrijk onderdeel van systeembeheer is ook het documenteren van uw werkzaamheden met betrekking tot de bovengenoemde installaties. Het efficiënt onderhouden en beheren van complete informatiesystemen staat of valt met een gestructureerde en complete documentatie. Als u het waarom van een wijziging goed bijhoudt, maakt dat mogelijk om in de toekomst nieuwe problemen te voorkomen of deze sneller op te lossen. Ook kan deze documentatie in noodgevallen gebruikt worden om snel een overzicht te krijgen van een bepaald gedeelte van bijvoorbeeld het netwerk. In werkplan 3 komt daarom aan de orde hoe u wijzigingen in een configuratie kunt documenteren. Allereerst globaal voor een configuratie en ten slotte gedetailleerd op onderdeel niveau.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø besturingssoftware op een computerconfiguratie installeren (eindterm 2) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Een besturingssysteem installeren Stap 1 Onderzoek uit welke onderdelen de hardware-configuratie bestaat. Stap 2 Onderzoek of uw organisatie beschikt over een installatieplan met betrekking tot deze werkzaamheden. Stap 3 Zorg dat u beschikt over de eventuele bedrijfsstandaarden met betrekking tot het installeren van besturingssystemen. Stap 4 Neem de handleiding van de te installe ren software door en houd deze paraat tijdens uw werkzaamheden. Stap 5 Onderzoek de systeemeisen van de software en onderzoek of de besturingssoftware aanvullende eisen stelt aan de hardware. Stap 6 Maak een kopie van de te installeren software. Stap 7 Stel de eventueel nog aanwezige data veilig van de machine waarop het nie uwe besturingssysteem moet worden geïnstalleerd.
Taak 1
Installatie software 2
5
Praktijk
Stap 8 Partitioneer indien nodig de harde schijf volgens de in de organisatie geldende regels en procedures (partitioneren=het indelen van de harde schijf in logische delen). Stap 9 Installeer het besturingssysteem op de computer en stel deze in volgens de specifieke eisen en wensen van de organisatie of de toekomstige gebruiker. Stap 10 Activeer de aanwezige randapparatuur. Indien de juiste drivers niet beschikbaar zijn, maak dan gebruik van het internet om de juiste drivers te downloaden. In dit geval niet vergeten de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen ter voorkoming van infectie met virussen. Stap 11 Maak de configuratie gebruiksklaar en test de werking ervan. Stap 12 Controleer de performance van de complete configuratie. Indien u meerdere besturingssystemen op een configuratie wilt installeren, dient u stap 9 t/m 12 te herhalen.
Werkplan 2
Een bestaande configuratie upgraden Stap 1 Controleer of de update geschikt is voor de in de organisatie gebruikte versie van het besturingssysteem. Mocht dit niet zo zijn, overleg dan met uw praktijkopleider of u contact op mag nemen met de leverancier (kan intern of extern zijn). Stap 2 Controleer of de op de configuratie geïnstalleerde applicaties compatible zijn met de update van het besturingssysteem. Mocht blijken dat dit niet voor alle applicaties het geval is, overleg dan met uw praktijkopleider of u de update wel uit mag voeren. Stap 2 Controleer of de update niet reeds eerder is geïnstalleerd. Stap 3 Maak, indien nodig, een kopie van de te installeren software. Stap 4 Stel de aanwezige data veilig van de machine waarop de update moet worden geïnstalleerd. Stap 5 Voer de update uit. Stap 6 Reboot het systeem na het doorlopen van de diverse stappen van het installatieprogramma, als daarom gevraagd wordt. Stap 7 Controleer of de installatie juist is geïnstalleerd. Als dat niet zo is gaat u terug naar stap 5 om de update opnieuw uit te voeren. Mocht het vervolgens nog niet in orde zijn, leg dan de stappen die u heeft gevolgd en de eventuele foutmeldingen die u heeft gekregen voor aan uw praktijkople ider. Stap 8 Controleer of alle op de configuratie geïnstalleerde applicaties nog steeds werken. Als u ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch storingen constateert, overleg dan met uw praktijkopleider wat uw vervolgstappen kunnen/mogen zijn.
Werkplan 3
Configuratieinstellingen documenteren Stap 1 Inventariseer de procedures/richtlijnen met betrekking tot het documenteren van configuratieinstellingen. Stap 2 Noteer de unieke kenmerken van het in werkplan 1 aangepaste systeem, volgens de geldende richtlijnen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan serienummer, besturingssystemen en locatie binnen de organisatie. Stap 3 Noteer de datum en de aard van de werkzaamheden uit werkplan 1, en ga na of er andere zaken relevant zijn voor deze registratie.
Taak 1
Installatie software 2
6
Praktijk
Stap 4 Noteer welke wijziging u heeft aangebracht. Geef ook aan wat de originele instellingen waren. Zodat, indien later blijkt dat de storing niet verholpen is, u de originele instellingen terug kunt zetten.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3.
4.
5. 6.
Opdrachten
Taak 1
Wat is een installatie? Waarom is een installatieplan van belang voor een organisatie? Welke verschillen zijn er tussen de binnen uw organisatie gebruikte besturingssystemen? Geef hierbij aan waarom een bepaald besturingssysteem in een bepaalde situatie worden toegepast. Zijn alle handleidingen van gebruikte of te gebruiken besturingssystemen en grafische user interfaces toegankelijk en beschikbaar? Zo ja, in welke taal? Zo nee, vraag dan aan uw praktijkopleider hoe u aan de noodzakelijke informatie kunt komen. Is er binnen de organisatie een gestandaardiseerde installatieprocedure die wordt gebruikt voor de installatie van bijvoorbeeld standaardconfiguraties? Zo ja, wordt hier gebruik gemaakt van standaard diskimages of wordt zowel het besturingssysteem als de benodigde applicatiesoftware iedere keer handmatig geïnstalleerd? Mogen gebruikers zelf programma’s installeren? Zo ja, welke wel en welke niet? Welke maatregelen heeft de organisatie getroffen om het installeren van illegale software op de werkplekken te voorkomen? Welke relevante utilities zijn binnen de organisatie aanwezig? Welke overige hulpprogramma’s staan u ter beschikking?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw organisatie op de hierboven beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen dienen te worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Breng de systeemspecificaties in kaart van alle werkplekconfiguraties van uw organisatie of van de afdeling waar u verantwoordelijk voor bent. Denk hierbij aan: processortype type harde schijf hoeveelheid intern geheugen videokaarten serienummers leveranciers garantiebepalingen specifieke onderdelen zoals speciale interface kaarten.
2.
Breng de binnen uw organisatie of afdeling aangesloten of aan te sluiten ol kale randapparatuur in kaart zoals beeldschermen, muizen, cd-romspelers, geluidsboxen, tapestreamers, scanners, enz.
3.
Bereid een installatie voor. Verzamel daartoe alle benodigde besturingssoftware en drivers die u nodig heeft voor de installatieprocedure. Zorg voor een virusvrije kopie van de software. Houd de handleiding - en meer specifiek de installatiehandleiding - en de systeemdocumentatie bij de hand; deze zijn onmisbaar bij het goed en zorgvuldig installeren van een besturingssysteem.
Installatie software 2
7
Praktijk
Lees zorgvuldig de bedrijfsinstructie waarin de installatieprocedure is beschreven. Zorg ervoor dat eventueel nog aanwezige gegevens van de configuratie zijn veiliggesteld en maak zo nodig eerst een kopie/back-up.
Taak 1
4.
Installeer volgens opdracht een of meer besturingssystemen: partitioneer (indelen in logische losse onderdelen) de harde schijf volgens instructies. Dit om eventueel twee besturingssystemen te kunnen installeren, of om softwareapplicaties te scheiden van gebruikersdata installeer het besturingssysteem of de besturingssystemen installeer indien noodzakelijk een grafische user interface of een tekstgeoriënteerd menusysteem installeer en activeer alle relevante randapparatuur. Indien er meerdere besturingssystemen geïnstalleerd worden, dient dit per besturingssysteem gedaan te worden neem de aanwezige (eventueel via netwerk) applicatiesoftware op in de menustructuur pas het gebruikersprofiel aan volgens de bedrijfsstandaard test de verschillende onderdelen van het besturingssysteem en rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider. Evalueer het complete installatieproces met uw praktijkopleider.
5.
Installeer de benodigde utilities om de werking en de performance van een machine te controleren: test de werking van de configuratie, inclusief alle randapparatuur vergelijk de resultaten met de in het bedrijf aanwezige standaard m.b.t. interface, bestandslocatiestructuur, printeraansturing, e.d. en rapporteer uw bevindingen aan uw praktijkopleider maak een performance check. Indien de performance het voorgeschreven minimum niet bereikt, inventariseer dan mogelijke aanpassingen en overleg deze met uw praktijkopleider voer na toestemming de gekozen aanpassingen door vraag uw praktijkopleider om de wijzigingen te controleren leg tenslotte de goedgekeurde wijzigingen vast in de systeemdocumentatie verwijder utility programma’s, die voor de gebruiker overbodig zijn. Breng tot slot schriftelijk verslag uit en bespreek dit met uw praktijkopleider.
6.
Installeer een update op een computer volgens de stappen uit werkplan 2. controleer of de update geschikt is voor deze versie van het besturingssysteem en deze hardware controleer of de update niet reeds eerder is geïnstalleerd maak een kopie van de te installeren software stel de aanwezige data veilig van de machine waarop de update moet worden geïnstalleerd voer de update uit loop de diverse stappen van de installatie door en reboot het systeem als daarom gevraagd wordt. controleer of de installatie juist is uitgevoerd Rapporteer de resultaten van de installatie en evalueer deze met uw praktijkopleider.
7.
Documenteer per configuratie, volgens de geldende richtlijnen en de stappen die zijn beschreven in werkplan 3, welke software u heeft geïnstalleerd en/of welke andere wijzigingen u heeft aangebracht.
Installatie software 2
8
Praktijk
Taak 2
Installeren van applicaties In de huidige snelontwikkelende markt is er zowel binnen organisaties als bij partic ulieren een stijgende behoefte aan een grote verscheidenheid van nieuwe applicaties. Er komen ook steeds meer en steeds complexere applicaties op de markt. In de loop der jaren is het installeren van applicaties dus ook complexer geworden en heeft ook de gebruiker meer kennis nodig over wat er geïnstalleerd moet worden en hoe dit dient te gebeuren. In deze taak gaat u applicatiesoftware installeren. Het installeren van software en updates kan namelijk een van uw werkzaamheden zijn. Wanneer het installeren niet zorgvuldig gebeurt, kunnen de gebruikers problemen krijgen indien ze met het pakket gaan werken. De gebruikers komen vervolgens bij de helpdesk terecht die het probleem vaak weer bij u terug legt. In deze taak leert u de procedures te hanteren die u moet volgen bij het installeren van software. In werkplan 1 gaat u een applicatie installeren, denk hierbij aan applicaties zoals: een spreadsheetprogramma, software t.b.v. gegevens-, agenda- en relatiebeheer, e-mailprogramma’s, presentatiesoftware, browsers, etcetera. De software die tegenwoordig ontwikkeld wordt, is vaak ontwikkeld onder zeer grote tijdsdruk. Deze grote druk zorgt er voor dat software op de markt komt met programmeerfouten of zonder een bepaalde functionaliteit. Deze gebreken worden vaak later hersteld met behulp van updates of patches. In werkplan 2 gaat u een update of een patch installeren op reeds geïnstalleerde software. Veel applicaties kunnen diverse soorten randapparatuur aanspreken. Deze randapparatuur moet dan wel juist worden geïnstalleerd en ingesteld zodat de software met de randapparatuur kan communiceren. In werkplan 3 geven we een aantal standaard sta ppen die u kunt gebruiken bij het activeren van randapparatuur voor applicaties. Als er binnen uw organisatie standaardprocedures zijn om randapparatuur voor applicaties te installeren, dient u zich aan deze procedures te houden.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø de toepassing van software binnen industriële, grafimedia en administratieve omgevingen beschrijven (eindterm 1) Ø applicaties op een computerconfiguratie installeren (eindterm 3) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Applicaties installeren (algemeen) Stap 1 Inventariseer de hardware-configuratie m.b.t. de te installeren software. Stap 2 Neem de bijgeleverde handleiding van de te installeren applicatie foot, inclusief de bedrijfsstandaarden. Stap 3 Kopieer de te installeren software en stel aanwezige data veilig van het werkstation waarop de software moet worden geïnstalleerd. Stap 4 Installeer de applicatie volgens de handleiding of installatieprocedure. Stap 5 Maak een gebruikersprofiel aan volgens de bedrijfsstandaard en activeer de voor de applicatie relevante randapparatuur.
Taak 2
Installatie software 2
9
Praktijk Stap 6 Installeer hulpprogramma’s (utilities), maak deze gebruiksklaar en test de werking van de configuratie en de applicatie met behulp van de utilities. Stap 7 Optimaliseer de performance van de applicatie.
Werkplan 2
Software upgraden Stap 1 Controleer of de upgrade of patch bruikbaar is voor de huidige versie van de software. Stap 2 Controleer of de update of patch noodzakelijk is voor deze versie en functionaliteit zoals deze binnen uw organisatie wordt toegepast. Stap 3 Controleer of de upgrade of patch niet eerder is geïnstalleerd. Stap 4 Download de upgrade of patch en verzamel de bijbehorende documentatie. Stap 5 Neem naar aanleiding van de bijbehorende documentatie waar nodig stap 1 en 2 opnieuw door. Stap 6 Maak een back-up, zodat u later eventueel zonder problemen kunt terug schakelen naar de oude situatie. Stap 7 Voer de installatie uit. Stap 8 Controleer of de upgrade of patch daadwerkelijk is geïnstalleerd en reboot het systeem wanneer dat is vereist. Stap 9 Documenteer uw activiteiten, volgens de geldende regels en procedures, bijvoorbeeld in het logboek van de organisatie.
Werkplan 3
Randapparatuur voor applicaties installeren Stap 1 Stap 2 Stap 3
Stap 4 Stap 5 Stap 6
Stap 7
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2.
Taak 2
Controleer de randapparatuur op juistheid van aansluiting en installatie. Controleer of de juiste versie van het software pakket is geïnsta lleerd. Controleer of het software pakket het betreffende randapparaat kan gebruiken. Dit kan aan de hand van de specificaties van de leverancier van de applicatie software. Indien in de specificaties staat dat deze software en applicatie niet op elkaar aansluiten kunt u dit voor alle zekerheid even controleren op de websites van de leverancier. Open de applicatie. Activeer het betreffende apparaat binnen de applicatie door deze op te zoeken in de menu’s en te installeren of te selecteren. Test de werking van de communicatie tussen het apparaat en de applicatie door binnen de applicatie het apparaat op te roepen. (bijvoorbeeld door het geven van een scan opdracht wanneer u een scanner heeft geconfigureerd). Mocht de werking niet optimaal zijn, herhaal dan stap 1 tot en met 5. Documenteer uw activiteiten, volgens de geldende regels en procedures, bijvoorbeeld in het logboek van de organisatie.
a.
Is in uw bedrijf de software die gebruikt wordt gestandaardiseerd of zijn er diverse programma's voor gelijke toepassingen? b. Als er diverse programma’s zijn voor gelijke toepassingen, welke zijn dat dan? c. Zijn er individueel afwijkende settings per werkplek? Zo ja, welke en waarom? Zijn er in uw organisatie afspraken gemaakt met betrekking tot de plaats waar de gebruikers hun bestanden op dienen te slaan? Zo ja, geef deze weer. Zo nee, geef aan wat hier de eventuele nadelen van kunnen zijn.
Installatie software 2
10
Praktijk 3. 4. 5.
6. 7.
Opdrachten
Taak 2
Zijn er naast installatieprocedures voor het installeren van softwarepakketten ook de-installatieprocedures? Zo ja, geef twee belangrijke aandachtspunten die staan in de installatieprocedures. Zijn er van de applicaties die standaard gebruikt worden meerdere versies in omloop? Zo ja, waarom? Welke voorbeelden van software toepassingen kent u, die gebruikt worden in de volgende omgevingen? Noem er minimaal drie per omgeving. a. industriële omgeving b. administratieve omgeving c. grafimedia omgeving Hoe houdt u uw kennis met betrekking tot nieuwe ontwikkelingen binnen de software markt actueel? Is er binnen de organisatie een logboek beschikbaar waarin u activiteiten registreert die u verricht ten aanzien van software installatie en wijzigingen? Zo ja, beschrijf hoe u moet registreren.
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moet worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een overzicht van relevante kenmerken van een nieuw te installeren software pakket. Denk hier bij aan: benodigde capaciteit met betrekking tot: . processortype . beeldschermresolutie . in- en extern geheugen andere noodzakelijke randapparatuur (muis, scanner, printer/plotter, enz.) garantiebepalingen het maximaal aantal gebruikers dat tegelijkertijd van de software gebruik mag maken aansluiting op andere software applicaties onderhoud en helpdesk ondersteuning. Maak een kort rapport waarin de diverse punten aan de orde komen inclusief uw bevindingen en bespreek dit met uw praktijkopleider.
2.
Installeer de applicatie waarvan u in opdracht 1 de specificaties heeft uitgezocht. Installeer de software alleen indien de computerconfiguratie voldoet aan de specificaties van de applicatie. Houd u strikt aan de procedures en werkvoorschriften die binnen uw organisatie gehanteerd worden. Volg tevens de stappen van werkplan 1 nauwgezet. Maak een kort rapport van uw bevindingen tijdens het installeren van de applicatie.
3.
Installeer een upgrade van een bestaande applicatie. Maak voordat u gaat installeren een back-up van het systeem en de eventueel aanwezige data. Zorg ook dat u de persoonlijke instellingen van de gebruiker noteert zodat u deze terug kan zetten wanneer de installatie van de upgrade is voltooid. Installeer de upgrade van de software volgens de bijgeleverde installatiehandleiding en volgens werkplan 2. Start het systeem opnieuw op en test de software waarvoor u de upgrade heeft geïnstalleerd inclusief de bijbehorende
Installatie software 2
11
Praktijk randapparatuur. Test dit volgens de binnen uw organisatie geldende procedures en werkvoorschriften. Controleer ook of de gebruikersinstellingen bewaard zijn gebleven. Is dit niet het geval, installeer de gebruikersinstellingen dan opnieuw aan de hand van de eerder genoteerde instellingen. Maak van uw bevindingen een kort verslag en neem dit door met uw praktijkopleider.
Taak 2
4.
Installeer een randapparaat binnen een applicatie. Bepaal samen met uw praktijkopleider welk randapparaat dat zal zijn. Zorg vervolgens met behulp van werkplan 3 dat dit randapparaat te gebruiken is binnen de applicatie. Test na het installeren de werking van het randapparaat binnen de applicatie.
5.
Maak van een door u geïnstalleerde toepassingsapplicatie een overzicht waarin u antwoord geeft op de volgende vragen: a. Heeft de applicatie een installatie handleiding? Zo ja, is deze duidelijk genoeg? b. Is er externe informatie beschikbaar over de installatie van de applicatie. Zo ja, waar? c. Is er telefonische ondersteuning voor installatie- en gebruikersproblemen? Zo ja, op welk nummer?
Installatie software 2
12
Praktijk
Taak 3
Installeren van netwerksoftware Tegenwoordig is het delen van gegevens binnen een organisatie een zeer belangrijk punt. Denk hier niet alleen aan het delen van brieven en andere documenten, maar ook aan het delen van informatie in bijvoorbeeld een administratief pakket. Indien de organisatie gebruik maakt van een netwerk, moeten zoveel mogelijk computers hierop worden aangesloten zodat gebruik kan worden gemaakt van netwerkfaciliteiten zoals file- en device sharing (bestanden, printers, cd-romspelers, faxmodems en internet verbindingen). In deze taak gaat u een stand-alone computerconfiguratie aansluiten op een netwerk. Dit doet u aan de hand van de in de organisatie geldende standaarden. De meeste bedrijven koppelen alle computerconfiguraties in een Local Area Network (LAN) aan elkaar zodat ze gebruik kunnen maken van gedeelde bronnen. Nieuwe computers (bv. PC’s, NC’s en overige computerssystemen) worden vanzelfsprekend opgenomen als werkstation of cliënt in het bestaande netwerk. Na de hardwarematige installatie van de netwerkkaarten of NIC (NIC = Network Interface Card) en de koppeling aan de netwerkinfrastructuur (meestal bekabeling) moet de netwerksoftware worden geïnstalleerd op het werkstation. Deze software bestaat uit verschillende onderdelen, zo moet een driver voor de netwerkkaart worden geïnstalleerd, één of meerdere protocollen en een client voor een bepaalde omgeving. Na koppeling aan het lokale netwerk dienen de reeds aanwezige en voor de werkplek relevante voorzieningen en software op de centrale machine(s), de server(s), te worden aangepast aan de nieuwe gebruiker (client): de rechten voor de gebruiker dienen bijgewerkt te worden. Hierbij moet u denken aan het aanmaken van de nieuwe gebruiker met afdoende rechten voor de homedirectory, netwerkprinter e.d. de nieuwe gebruiker dient opgenomen te worden in de instellingen van de applicaties op het netwerk tot slot dient de aanwezige applicatiesoftware op de lokale computer aangepast te worden aan de nieuwe situatie. Denk hierbij aan standaardprinters, standaard directories enz. In werkplan 1 leert u een inventarisatie maken van de in gebruik zijnde procedures en werkafspraken binnen de organisatie. In werkplan 2 leert u daadwerkelijk een stand-alone computer aansluiten op het netwerk van uw organisatie. Doorloop tijdens het uitvoeren van de opdrachten de beschreven stappen en vergeet niet constant het door u gemaakte rapport uit opdracht 1 te bekijken zodat u de juiste procedure gebruikt.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø aan de hand van instructies software voor aansluiting van een stand-alone computerconfiguratie op een netwerk installeren (eindterm 4) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Inventarisatie van de in gebruik zijnde procedures Stap 1 Bestudeer de aanwezige procedures en werkafspraken.
Taak 3
Installatie software 2
13
Praktijk Stap 2 Breng een logische ordening aan in de verschillende procedures en werkafspraken. Stap 3 Maak een kort overzicht over wanneer u welke procedures dient toe te passen. Geef tevens aan of u bevoegd bent om bepaalde procedures uit te voeren. Stap 4 Bespreek dit overzicht met uw praktijkopleider.
Werkplan 2
Een stand-alone computerconfiguratie op een netwerk installeren Stap 1 Installeer de netwerkkaart en de bijbehorende netwerksoftware op de lokale computer in overeenstemming met de in de organisatie geldende regels en procedures. Stap 2 Controleer of de netwerkkaart hardwarematig correct is geïnstalleerd. Stap 3 Sluit eventuele netwerkkabels volgens de geldende procedures aan op het werkstation. Stap 4 Start het werkstation op en test of dit een verbinding kan maken met een server. Stap 5 Stel op het werkstation de netwerkvoorzieningen (printers, cd-romspelers etc.) in en autoriseer eventueel het gebruik. Stap 6 Neem indien noodzakelijk de lokale randapparatuur op als voorziening in het netwerk. Stap 7 Installeer de netwerk-hulpprogramma’s (utilities) en maak deze gebruiksklaar. Stap 8 Test de werking van de configuratie met behulp van netwerkutilities en volgens de geldende procedures. Stap 9 Controleer de performance van de configuratie. Stap 10 Documenteer de resultaten van de installatie in het logboek. Zorg er voor dat de wijziging in de netwerkconfiguratie gedocumenteerd wordt volgens de procedures en regels die gelden binnen de organisatie. Denk hierbij aan de registratie van: a. MAC adres (fysieke adres) b. netwerkadres c. configuratie instellingen (protocol, adressen, topologie, etc) d. integratie in welk netwerk met welke rechten etc.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1.
2. 3. 4. 5.
Taak 3
Hoe ziet de netwerkinfrastructuur van uw organisatie er uit? a. Welke servers worden gebruikt (file, print, enz.)? b. Welke netwerkbekabeling wordt toegepast? c. Hoe liggen de fysieke verbindingen? d. Welke protocollen worden tussen welke verbindingen toegepast? Zijn de werkstations opgenomen in meerdere netwerken en/of besturingssystemen zoals bijvoorbeeld Novell, Windows of Unix? Noteer hoeveel netwerken er zijn en welke besturingssystemen daar op draaien. Is de standaardsoftware hoofdzakelijk op de servercomputer geïnstalleerd of worden de gegevens in principe vanuit de lokaal geïnstalleerde software benaderd en beheerd? Waarom is deze keuze gemaakt? In hoeverre wordt gebruik gemaakt van netwerkvoorzieningen zoals bijvoorbeeld printers, modems of cd-romspelers? Welke netwerkutilityprogramma’s zijn binnen de organisatie beschikbaar? Maak hiervan een overzicht en leg kort uit wanneer welke utility vereist is.
Installatie software 2
14
Praktijk 6.
Opdrachten
Taak 3
Welke a. b. c. d.
protocollen worden binnen uw organisatie toegepast? Vermeld tevens: de voordelen van die protocollen de nadelen van die protocollen de toepassingen van die protocollen het karakteristieke van die protocollen.
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Maak een overzicht met de volgende kenmerken van het systeemgebruik binnen uw organisatie en neem daarin op: a. welk(e) netwerk(en) worden gebruikt b. welke netwerkinfrastructuur (topologie) wordt gebruikt c. welk type bekabeling wordt gebruikt d. welk protocol wordt gebruikt voor de communicatie tussen werkstations en de servers / “centrale computers” e. op welke server(s) aanmelding plaatsvindt en of dit automatisch of op verzoek van de gebruiker gebeurt f. hoe de autorisaties tot gebruik van het netwerk, randapparatuur en applicaties op de server zijn geregeld g. welke regels en werkvoorschriften deze autorisaties beïnvloeden.
2.
Maak een duidelijk overzicht van de relevante procedures en werkvoorschriften zoals die worden toegepast binnen uw organisatie. U kunt hiervoor gebruikmaken van werkplan 1.
3.
Inventariseer waarom de organisatie heeft gekozen voor de in opdracht 1 omschreven procedures en architectuur.
4.
Installeer volgens de geldende procedures een werkstation in het netwerk. Bekijk of het aangesloten werkstation voldoet aan de eisen die zijn opgesteld door de organisatie. Volg nauwgezet werkplan 2 en de overige instructies en maak gebruik van de beschikbare utilities.
Installatie software 2
15
Praktijk
Taak 4
Installatie van datacommunicatiesoftware Datacommunicatie wordt steeds belangrijker voor organisaties. U ziet dan ook dat het traditionele briefverkeer afneemt ten gunste van elektronische communicatiemiddelen. Internet en e-mail vormen de laatste jaren een steeds belangrijkere rol binnen organisaties. Verbindingen gaan niet alleen meer via de traditionele telefoonlijn, maar worden ook gerealiseerd via snellere nieuwe media. Door deze hogere doorvoersnelheden, worden ook andere functionaliteiten mogelijk zoals bijvoorbeeld videoconferencing. Om te kunnen beschikken over al deze functies is installatie van (gespecialiseerde) software noodzakelijk. Binnen deze taak gaat u daarom eenvoudige datacommunic atieverbindingen realiseren. Binnen werkplan 1 leert u hoe een willekeurig datacommunicatie apparaat te installeren en te configureren. Het kan gaan om een modem, een ISDN-controller, maar ook om een netwerkkaart. Binnen werkplan 2 leert u hoe u een inbelverbinding aan dient te maken. Dit kan een verbinding zijn met een internetprovider maar ook met een BBS of een intranet. Binnen werkplan 3 leert u hoe u een directe kabelverbinding kunt realiseren tussen twee computers. Er wordt hierbij uitgegaan van een verbinding op basis van een nulmodem.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø aan de hand van instructies eenvoudige datacommunicatiesoftware installeren (eindterm 5) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Een datacommunicatieapparaat installeren en configureren Stap 1 Bepaal met uw praktijkopleider welk datacommunicatieapparaat u gaat ni stalleren en configureren (het kan hier gaan om bijv. een ISDN-controller, modem of netwerkkaart). Stap 2 Zoek de bijbehorende installatiehandleiding en neem deze door. Zoek in de bijgeleverde handleiding op, waarvoor de verschillende configuratiemogelijkheden dienen. Stap 3 Zoek de bijbehorende software en device driver(s) die horen bij het besturingssysteem Stap 4 Onderzoek de binnen uw organisatie geldende werkinstructies en/of procedures. Stap 5 Installeer het datacommunicatieapparaat op de computer, volgens de handle iding en conform de geldende werkomstandigheden/procedures. Stap 6 Configureer het datacommunicatieapparaat. Let erop hoe het datacommunic atieapparaat geconfigureerd moet worden om goed te kunnen communiceren met het datacommunicatieapparaat waarop het moet aansluiten. Denk hierbij aan baudrate, pariteit, stopbits, enz. Stap 7 Test of de communicatie tussen de beide datacommunicatieapparaten goed verloopt. Controleer hierbij ook of het nieuwe datacommunicatieapparaat geen conflicten veroorzaakt met andere componenten in de computer.
Taak 4
Installatie software 2
16
Praktijk Stap 8 Documenteer uw bevindingen volgens de binnen uw organisatie geldende regels.
Werkplan 2
Een inbelverbinding realiseren Stap 1 Verzamel de gegevens van de: internetprovider, het BBS, of de Intranetomgeving configuratieinstellingen voor internet/BBS/Intranet procedures en werkvoorschriften voor het aanmaken van inbelverbindingen buiten de organisatie te gebruiken datacommunicatieapparatuur. Stap 2 Controleer of het te gebruiken datacommunicatieapparaat geïnstalleerd is. Wanneer dit niet het geval is, installeer dit dan volgens werkplan 1. Test of het datacommunicatieapparaat goed is geïnstalleerd en aangesloten. Stap 3 Installeer, zo nodig, volgens de bijgeleverde instructies een client om de verbinding te realiseren. Stap 4 Inventariseer welke protocollen er benodigd zijn volgens de provider en installeer deze volgens de bijgeleverde instructies. Stap 5 Configureer de protocollen volgens de bijgeleverde instructies. Stap 6 Test de verbinding door contact te maken met de provider en willekeurig gegevens op te vragen. Verhelp eventuele problemen.
Werkplan 3
Een directe kabelverbinding realiseren Stap 1 Sluit de nulmodemkabel aan tussen de twee computers. Stap 2 Installeer de benodigde software voor het tot stand brengen van de verbinding volgens de bijgeleverde handleiding. Het kan zijn dat er gebruik wordt gemaakt van een client-server technologie. Hierbij is het van belang dat op één van de computers de clientsoftware wordt geïnstalleerd en op de andere computer de serversoftware. Indien op beide computers server- of clientsoftware geïnstalleerd is, zal de communicatie niet (goed) tot stand kunnen worden gebracht. Stap 3 Start de verbindingssoftware op beide computers op. Stap 4 Configureer de verbindingssoftware. Denk hierbij aan de juiste baudrate, stopbits, client-server, enz. Stap 5 Breng de communicatie tussen de twee computers tot stand. Wanneer u te maken heeft met een client-server situatie, breng de communicatie dan tot stand vanuit de computer die u heeft ingesteld als server. Stap 6 Test de communicatie door middel van het overzenden van enkele bestanden. Verhelp eventuele problemen. Stap 7 Documenteer uw bevindingen.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2. 3.
Taak 4
Welke (soorten) datacommunicatieapparaten zijn er tegenwoordig op de markt? Welke datacommunicatieapparatuur wordt er binnen uw organisatie gebruikt? Geef van elk van deze apparaten de globale werking aan en waarvoor deze binnen de organisatie gebruikt wordt. Welke softwarepakketten voor datacommunicatie worden binnen uw organisatie gebruikt? Geef per softwarepakket het volgende aan:
Installatie software 2
17
Praktijk 4.
5.
Opdrachten
Taak 4
Welke datacommunicatieapparatuur er gebruikt wordt. Waarvoor het softwarepakket gebruikt wordt Uw oordeel over de werking van het softwarepakket in combinatie met het gebruikte apparaat. Wat hebben onderstaande begrippen met internet te maken? Geef tevens een voorbeeld van de toepassing van deze begrippen. encryptie firewall IP-adres Wat is een nulmodem? Wat is het voordeel van een nulmodem ten opzichte van een netwerkkaart?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Overleg met uw praktijkopleider op welke computer u een modem kunt installeren. Installeer vervolgens op deze computer het modem en noteer de instellingen die weer worden gegeven bij het initialiseren van het modem. Maak van uw bevindingen een klein verslag en spreek dit door met uw praktijkopleider.
2.
Overle g met uw praktijkopleider op welke computer u een ISDN-controller kunt installeren. Installeer deze ISDN-controller. Maak vervolgens via de ISDN-controller verbinding met een internetprovider. Download een willekeurig bestand van het internet, om de verbinding te testen. Maak van uw bevindingen een klein verslag en spreek dit door met uw praktijkopleider.
3.
Bepaal in overleg met uw praktijkopleider welke twee computers u met een nulmodem met elkaar kan verbinden. Verbind vervolgens de twee computers volgens de in werkplan 3 beschreven stappen. Test de verbinding door een willekeurig bestand van de ene computer naar de andere toe te kopiëren. Maak van uw bevindingen een klein verslag en spreek dit door met uw praktijkopleider.
Installatie software 2
18