Praktijkinstructie Installatie hardware 2 (ICT02.2/CREBO:53250)
pi.ict02.2.v1
© ECABO, 1 april 2002
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1 Monteren en configureren (eindterm 1, 2, 3, 5, 6, 9 en 10)
5
Taak 2 Repareren (eindterm 4, 7 en 8)
Installatie hardware 2
11
Praktijk
Installatie hardware 2
Praktijk
Inleiding Een computersysteem is opgebouwd uit hardware- en softwarecomponenten. Tot de hardwarecomponenten behoren o.a. de systeemkast, de printer, de muis, de scanner, het beeldscherm en het toetsenbord. In de systeemkast bevinden zich ook weer componenten, zoals de harde schijf, de micro-processor, het intern geheugen, de CD-rom speler en diverse insteekkaarten. Bij softwarecomponenten kunt u denken aan besturings-, applicatie- of netwerksoftware. Voordat men met een computer kan werken moeten de verschillende componenten gemonteerd worden en dient de benodigde software geïnstalleerd te worden. Computers verouderen snel en de gebruiker gaat steeds sneller over tot de aanschaf van nieuwe apparatuur. Deze uitstoot van oude, afgedankte computers is natuurlijk niet goed voor het milieu. Men hoeft echter niet altijd alle onderdelen weg te gooien, misschien kunnen er een aantal opnieuw gebruikt worden. Het kan dus zinvol zijn om na te gaan of de computerconfiguratie of onderdelen hiervan hergebruikt kunnen worden. In deze praktijkinstructie houden we ons bezig met het monteren, het configureren (taak 1) en het repareren van hardware (taak 2). Door te beginnen met het monteren en configureren van hardware leert u de verschillende componenten goed kennen en herkennen. Deze kennis komt u uitstekend van pas als u aan de slag gaat met het demonteren van configuraties, waarbij u gaat bekijken of bepaalde onderdelen opnieuw gebruikt kunnen worden. Bovendien kunt u vervolgens in taak 2 aan de slag met het repareren van een computersysteem. Belangrijk daarvoor is namelijk dat u dan de verschillende componenten kunt herkennen en labelen. Zo leert u problemen met de hardware te signaleren en waar mogelijk ook op te lossen.
Installatie hardware 2
3
Praktijk
Installatie hardware 2
4
Praktijk
Taak 1
Monteren en configureren In elke organisatie maakt men gebruik van hardwarecomponenten. Verandering binnen organisaties kunnen leiden tot aanpassingen in deze hardware. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan andere eisen die gesteld worden aan de configuratie, maar ook het in dienst treden van een nieuwe medewerker waarvoor een nieuwe configuratie klaar gemaakt moet worden. In dit soort gevallen moet de hardware aangepast worden of zelfs opnieuw worden opgebouwd. Monteren bestaat niet alleen uit het daadwerkelijk in elkaar schroeven van onderdelen, maar er komen ook andere zaken aan de orde zoals bijvoorbeeld werkvoorschriften en installatietekeningen waaraan voldaan moet worden. Tevens dienen alle componenten van een computersysteem goed te worden ingesteld, met andere woorden geconfigureerd. Deze onderdelen zijn instelbaar omdat de componenten dan in allerlei verschillende systemen gebruikt kunnen worden. Het nadeel daarvan is de grote verscheidenheid aan mogelijke instellingen en configuraties. Een oplossing die daarvoor bedacht is, is Plug and Play. Alleen werkt dit ook lang niet altijd feilloos. Het installeren van componenten op een bestaande computerconfiguratie begint bij het goed lezen van de installatiehandleiding en -tekening. Het gebruiken van deze handleiding is van groot belang. Het lukraak proberen te installeren leidt vaak tot een foute installatie. Het probleem is dat dit niet altijd direct zichtbaar is. Binnen deze taak gaat u zich richten op bovenstaande zaken. In werkplan 1 leert u hoe u om dient te gaan met installatiehandleidingen en montagetekeningen. In werkplan 2 leert u hoe u hardwarecomponenten dient te monteren en hoe u de juiste werking ervan test. Vervolgens leert u in werkplan 3 hoe u configuraties demonteert. Werkplan 4 gaat over het installeren en configureren van componenten op een stand-alone computer, waarna u in werkplan 5 leert hoe u de werkplek verder inricht en gebruiksklaar achterlaat voor de toekomstige gebruiker.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø de functie van de afzonderlijke componenten van een computersysteem beschrijven (eindterm 1) Ø de noodzaak van het gebruik van werkvoorschriften en standaardprocedures m.b.t. de installatie van hardware beschrijven (eindterm 2) Ø eenvoudige montage-/installatietekeningen lezen (eindterm 3) Ø vanuit elektrotechnisch perspectief bepalen of aanvullende hardware op een computersysteem kan worden aangesloten (eindterm 5) Ø de componenten van een computersysteem aan de hand van instructies insta lleren en gebruiksklaar maken (eindterm 6) Ø een computersysteem aan de hand van instructies demonteren (eindterm 9) Ø aan de hand van instructies gedemonteerde componenten testen op mogelijk (her)gebruik (eindterm 10) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Een installatiehandleiding en tekening lezen Stap 1 Noteer bij welke configuratie welke uitbreiding(en) moet(en) worden geïnstalleerd. Stap 2 Zoek de juiste pagina voor de betreffende installatie in de installatiehandle i-
Taak 1
Installatie hardware 2
5
Praktijk
ding en neem deze goed door. Stap 3 Bestudeer de installatietekening: - bekijk de symbolen. Als u symbolen niet begrijpt, zoek deze dan op in de handleiding. Als ze hierin niet zijn vermeld kunt u uw praktijkopleider om hulp vragen - onderzoek welke stappen u volgens de handleiding moet nemen. Stap 4 Plan voor uzelf hoe de installatie in de juiste volgorde, stap voor stap, moet worden uitgevoerd. Stap 5 Leg de resultaten en de eventueel vreemde symbolen en begrippen die u bent tegengekomen vast.
Werkplan 2
Componenten monteren Stap 1 Bestudeer de relevante en geldende procedures/werkvoorschriften binnen uw organisatie en zorg dat ze in uw bezit zijn. Stap 2 Overleg met uw praktijkopleider welke uitbreiding u op welke computerconfiguratie moet monteren. Stap 3 Bekijk waaruit de computerconfiguratie bestaat en noteer dit voor u zelf. Bepaal of de uitbreiding technisch mogelijk is. Stap 4 Controleer of u bij het monteren of demonteren van bepaalde componenten rekening moet houden met één van de voorschriften dan wel procedures die binnen het bedrijf gelden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het gebruik van specifiek gereedschap. Stap 5 Lees de installatiehandleiding/procedure van de te installeren component. Stap 6 Verzamel de hulpmiddelen en controleer of alle te monteren componenten compleet zijn. Stap 7 Registreer de component in de administratie van de organisatie volgens de procedures die hiervoor zijn opgesteld. Stap 8 Tref veiligheidsmaatregelen. Deze veiligheidsmaatregelen kunnen betrekking hebben op bijvoorbeeld de veiligheid van uzelf en de bescherming van de apparatuur. Denk hierbij aan bijvoorbeeld bescherming tegen statische elektric iteit. Stap 9 Volg nauwkeurig de aanwijzingen uit de insta llatiehandleiding en installeer de component. Stap 10 Controleer of de component goed is aangesloten/gemonteerd zodat deze getest kan worden met behulp van bijvoorbeeld de juiste diagnostische apparatuur. Stap 11 Controleer de werking van de component. Neem hierbij als criteria de voorschriften van de organisatie en de criteria van de component zoals beschreven in de handleiding. Denk aan hierbij aan levensduur, beschadigingen, compleetheid en werking volgens de handleiding. Stap 12 Registreer de testresultaten. Wanneer een component niet goed werkt, dient u dit te melden zodat er contact kan worden opgenomen met de leverancier.
Werkplan 3
Configuratie demonteren Stap 1 Bepaal in overleg met uw praktijkopleider welke configuratie gedemonteerd moet worden. Stap 2 Bepaal in overleg met uw praktijkopleider of er nog relevante data van de configuratie verplaatst/verwijderd dienen te worden. Stap 3 Verplaats/verwijder de data wanneer dat nodig is Stap 4 Demonteer de configuratie. Stap 5 Bepaal welke componenten hergebruikt kunnen worden.
Taak 1
Installatie hardware 2
6
Praktijk
Stap 6 Test de componenten die hergebruikt kunnen worden volgens de procedures die het bedrijf hanteert. Stap 7 Voer de componenten die niet hergebruikt worden af volgens de geldende milieuwetgeving. Stap 8 Pas de registratie aan met de wijzigingen die u heeft doorgevoerd. Stap 9 Voorzie de gedemonteerde componenten (wanneer nodig) van een label zoals beschreven staat in de werkvoorschriften/procedures van de organisatie.
Werkplan 4
Componenten op een stand-alone configuratie installeren Stap 1 Overleg met uw praktijkopleider waar, welke nieuwe componenten dienen te worden geïnstalleerd. Houd hierbij rekening met de bestaande regels. In sommige organisaties wordt het monteren en installeren op een andere plaats dan de werkplek gedaan, en dient de configuratie te worden meegenomen. Stap 2 Wanneer het component nog niet is gemonteerd, dient u werkplan 2 eerst uit te voeren. Lees zo nodig ook de installatiehandleiding en -tekening. Stap 3 Controleer of alle eventueel benodigde aansluitingen aanwezig en actief zijn op de nieuwe werkplek. Waar nodig dient u zelf de bekabeling te verwerken volgens bestaande procedures. Sluit vervolgens alle kabels aan. Stap 4 Test de nieuwe configuratie na de installatie van de component. Bij het testen van de configuratie kunt u denken aan het uitvoeren van een aantal standaard tests zoals: een performance test na installatie (toets de resultaten eventueel aan de normen van de organisatie) een test van de werking van de component een test van willekeurig andere componenten of bijvoorbeeld het besturingssysteem in samenhang met de nieuw geïnstalleerde component. Stap 5 Documenteer de wijzigingen in het logboek, als dit aanwezig is. Houd hierbij de procedures en regels van de organisatie in acht. Rapporteer het verloop van de stappen, met daarbij uw bevindingen.
Werkplan 5
Een werkplek inrichten en gebruikersklaar maken Stap 1 Controleer of de computer op de locatie op de juiste manier is aangesloten. Let hierbij op: de stroomvoorziening naar de systeemkast en (indien van toepassing) de monitor het op de juiste poorten aansluiten van muis en toetsenbord het aansluiten van de monitor op de videokaart en het eventueel doorlussen van de stroomvoorziening het aansluiten van overige randapparatuur en/of bekabeling het hanteren van de geldende Arbo-normen het wegwerken van kabels, zodat gebruikers er niet over struikelen en het aangezicht van het kantoor netjes blijft. Stap 2 Test de computerconfiguratie om te kijken of alles goed is aangesloten en juist werkt. Stap 3 Leg aan de gebruiker uit hoe de configuratie bediend moet worden. Denk hierbij aan het aan- en uitschakelen van de configuratie met bijbehorende randapparatuur. Stap 4 Neem, waar nodig, de oude computerconfiguratie (of componenten daarvan) mee volgens de geldende procedures.
Taak 1
Installatie hardware 2
7
Praktijk
Stap 5
Vragen
Beantwoord de volgende vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2.
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Opdrachten
Welke procedures worden binnen uw organisatie gehanteerd voor het verplaatsen van hardwarecomponenten en het verplaatsen van complete computerconfiguraties? Welke gereedschappen en beschermingsmiddelen heeft u ter beschikking voor het uitvoeren van uw werkzaamheden? Bespreek met uw praktijkopleider hoe u deze dient te gebruiken en welke veiligheidsmaatregelen u eventueel dient te treffen bij gebruik. Wat zijn de meest gebruikte symbolen in een installatietekening? Waar staat elk symbool voor? Geef een korte lijst. Wat is een stuklijst? Waarvoor dient een logboeksysteem bij installatiewerkzaamheden? Met welke huidige milieueisen krijgt u binnen de organisatie te maken? Wat zijn de criteria waaraan een volgens de Arbo-wetgeving ingerichte werkplek moet voldoen? Wat zijn globaal de huidige standaarden van de computerconfiguraties binnen de organisatie? Welke voorschiften worden toegepast wanneer binnen uw organisatie gewerkt wordt met zwakstroom en laagspanning? Hoe kan een component spanningsloos gemaakt moet worden? Hoe worden de componenten binnen uw bedrijf geregistreerd en wie zijn hie rvoor verantwoordelijk? Wat is globaal de inhoud/functie van de volgende internationale standaarden/standaardisatie-instituten ISO 9000-certificering en ITIL? a. Welke nieuwe ontwikkelingen op het gebied van hardwarecomponenten zijn relevant voor de organisatie waar u nu werkzaam bent? Bronnen die u hiervoor kunt gebruiken zijn bijvoorbeeld tijdschriften, internet, uw collega’s. b. Hoe kunnen deze nieuwe ontwikkelingen binnen uw organisatie worden toegepast?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen moeten worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Taak 1
Verwerk de installatie en de eventuele afvoer van het oude systeem in het daartoe bestemde registratiesysteem zodat dit weer up-to-date is. Als het gaat om demontage en het eventueel hergebruiken van componenten, hanteer dan de stappen zoals genoemd in werkplan 3.
Informeer bij uw praktijkopleider naar de specificaties van de computerconfiguratie die u gaat monteren. Monteer de hardwarecomponenten van de betreffende computerconfiguratie volgens de instructie. Houd hierbij rekening met de procedures/werkvoorschriften/veiligheidsmaatregelen die door de organisatie worden gehanteerd. Controleer met uw praktijkopleider of alle componenten goed zijn gemonteerd. Zorg ervoor dat de componenten juist opgenomen worden in het registratiesysteem van de organisatie.
Installatie hardware 2
8
Praktijk
Taak 1
2.
Test of de configuratie uit opdracht 1 goed werkt. Stel ook de performance van de configuratie vast. Gebruik hiervoor diagnoseprogrammatuur. Maak een verslag van uw bevindingen en bespreek dit met uw praktijkopleider. Vul zonodig de formulieren in, waaruit blijkt dat de configuratie gecontroleerd is en goed of juist niet goed werkt. Mocht de configuratie niet goed werken of de performance onvoldoende zijn, bespreek dit dan met uw praktijkopleider en overleg welke stappen er vervolgens genomen moeten worden om dit te verbeteren.
3.
Het is mogelijk dat het ook tot uw taak behoort de configuratie bij de gebruiker af te leveren. Ontkoppel dan eerst alle randapparatuur en neem maatregelen voor een veilig transport. Sluit op de werkplek aangekomen alle onderdelen opnieuw aan en controleer de werking. Laat de gebruiker werken met de nieuwe apparatuur. Wanneer ook hij geen problemen ervaart, gaat u verder met het wegwerken van alle snoeren zodat ze geen gevaar opleveren voor de gebruiker.
4.
Bepaal samen met uw praktijkopleider waar u een nieuwe werkplek in zou kunnen richten. Houd hierbij rekening met de benodigde bekabeling. Hierbij valt te denken aan telefoonaansluitingen, netwerkaansluitingen, stroomvoorzieningen enzovoorts. inventariseer wat de reële behoeften van de gebruiker zijn die van de nieuwe werkplek gebruik moet gaan maken. maak naar aanleiding van de behoeften van de gebruiker een stuklijst van de configuratie van de nieuwe werkplek. Overleg uw bevindingen met uw praktijkople ider. monteer alle componenten op de nieuwe werkplek. Houd hierbij rekening met de Arbo-wetgeving en de normen die gelden binnen uw organisatie. controleer op gestructureerde wijze of alle binnen de configuratie aanwezige componenten naar behoren functioneren. Zorg dat eventuele conflicten alsnog worden opgelost en controleer de werking vervolgens opnieuw met een koude start. Pas de werking van de componenten aan aan de specifieke wensen van de gebruiker. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: . kleurinstellingen van de monitor . links- of rechtshandig gebruik van de muis . de keuze van de standaardprinter inclusief standaardformulier, -lade, lettertype etc. . instellingen van de gekoppelde communicatieapparatuur (fax, modem, etc.).
5.
Bepaal in overleg met uw praktijkopleider van welke computerconfiguratie u de componenten kunt demonteren. Demonteer de componenten en bepaal aan de hand van de binnen uw organisatie geldende standaarden wat met de gedemonteerde componenten moet gebeuren. Werk vervolgens de registratie bij aan de hand van de wijzigingen die u heeft ingevoerd.
6.
Een computerconfiguratie is geen statisch object. Vele configuraties ondergaan diverse aanpassingen. Voor deze opdracht dient u een component te upgraden en te configureren, waardoor de samenstelling van de configuratie wijzigt. U kunt ook denken aan het uitbreiden van de configuratie met een hardwarecomponent. Vraag daarom aan uw praktijkopleider zo’n opdracht. Rapporteer de resultaten en evalueer deze met uw praktijkopleider.
Installatie hardware 2
9
Praktijk
Taak 2
Repareren Binnen elke organisatie maakt men gebruik van hardware. Helaas is het niet mogelijk om voor deze hardware een garantie te geven dat deze altijd werkt. Ook componenten kunnen kapot gaan. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat de componenten hun maximale levensduur hebben bereikt. Wat ook mogelijk is, is dat er verkeerd gebruik wordt gemaakt van de component en dat deze hierdoor kapot is gegaan. In deze taak leert u hoe defecte componenten worden opgespoord en hoe deze vervolgens worden gerepareerd, dan wel vervangen. In werkplan 1 leert u welke stappen er genomen kunnen worden om eventuele storingen te voorkomen. Vervolgens leert u in werkplan 2 hoe u middels een gestructureerde aanpak storingen kunt opheffen. Als laatste leert u in werkplan 3 hoe u kunt testen of de storing is verholpen. Houd u tijdens het uitvoeren van al uw werkzaamheden strikt aan de geldende Arbowetten en -normen en de binnen uw organisatie geldende veiligheidsbepalingen.
Doel
Aan het eind van deze taak kunt u: Ø veilig werken met zwakstroom en laagspanning in de computerconfiguraties (eindterm 4) Ø aan de hand van instructies eenvoudige storingen in een bekabelingsysteem lokaliseren en opheffen (eindterm 7) Ø aan de hand van instructies eenvoudige test-, afregel-, en controlewerkzaamheden verrichten, inclusief elektrische metingen (eindterm 8) Lees de werkplannen door om een beeld van deze taak te krijgen.
Werkplan 1
Storingen voorkomen Stap 1 Onderzoek welke test- en meetapparatuur u ter beschikking heeft om storingen te voorkomen Stap 2 Stel een plan op voor regelmatig onderhoud. Bijvoorbeeld het schoonmaken van computerconfiguraties en de printers. Stap 3 Voer met vaste regelmaat het opgestelde onderhoudsplan uit. Stap 4 Documenteer aanpassingen en/of uitbreidingen van componenten.
Werkplan 2
Storingen opheffen Stap 1 Bestudeer de relevante en geldende procedures/werkvoorschriften binnen uw organisatie met betrekking tot het opheffen van storingen en zorg dat ze in uw bezit zijn. Stap 2 Maak aan de hand van een concrete storing en volgens de binnen uw organisatie geldende procedures, een plan over hoe u gaat bepalen welk onderdeel van de computerconfiguratie defect is. Dit kan bijvoorbeeld door het opstellen van een probleemlijst. Bespreek uw plan vervolgens met uw praktijkopleider. Stap 3 Bepaal naar aanleiding van de probleemlijst in welke component de storing zich voordoet. Stap 4 Controleer in het eventueel aanwezige storingsregistratiesysteem of soortgelij-
Taak 2
Installatie hardware 2
11
Praktijk
ke storingen vermeld staan. Wanneer de storing hierin voorkomt, noteer dan de oplossing die er mogelijk bij aangegeven staat en ga verder met stap 6. Zo niet, ga verder met stap 5. Stap 5 Schakel een andere kennisbron in als de storing en de oplossing niet bekend zijn binnen de organisatie. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat op internet of in handleidingen van de componenten meer informatie te vinden is over de gevonden storing. Schrijf de mogelijke oplossing op. Stap 6 Ga volgens de oplossingsinstructies aan de slag om de storing op te heffen. Hierbij dient u rekening te houden met de werkvoorschriften en procedures die binnen uw organisatie gelden.
Werkplan 3
Een verholpen verstoring testen Stap 1 Controleer of alle componenten goed en stevig bevestigd zijn. Let hierbij vooral goed op de stroomvoorziening naar de onderdelen. Wanneer kabels niet goed zijn aangebracht, kan dit leiden tot het doorbranden van de componenten en daarmee tot onherstelbare schade. Let ook op eventueel losgeschoten kabels/bedrading tijdens het opheffen van de storing. Stap 2 Sluit, wanneer u zeker bent dat alle componenten op een correcte wijze zijn aangesloten, de benodigde randapparaten en de spanning weer aan op de computerconfiguratie. Laat uw werk desnoods controleren door uw praktijkople ider Stap 3 Controleer de componenten op juiste werking. Stap 4 Wanneer de componenten niet juist functioneren, ga dan na waaraan dit kan liggen en voer herstelwerkzaamheden uit. Stap 5 Werkt de configuratie nu nog niet naar behoren, overleg dan met uw praktijkople ider hoe nu verder te gaan. Stap 6 Noteer de toegepaste oplossing in het storingsregistratiesysteem van de organisatie, wanneer de componenten juist werken. Stap 7 Laat de gebruiker(s) weten dat de configuratie (weer) correct werkt. Stap 8 Controleren na verloop van tijd of de oplossing nog steeds voldoet.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met uw praktijkopleider. 1. 2.
3. 4. 6. 7.
Taak 2
Elke configuratie heeft een levensduur en wordt derhalve afgeschreven. In hoeveel jaar worden configuraties afgeschreven binnen uw organisatie en wat gebeurt er met de configuraties nadat ze zijn afgeschreven? Wanneer configuraties of componenten kapot zijn, kan de organisatie vaak gebruik maken van de service van de leveranciers. Heeft de organisatie adressenlijsten of -bestanden van de leveranciers van apparatuur? Heeft de organisatie service-/onderhoudscontracten met haar leveranciers? Wie beheert die contracten? Wat is het nut van dergelijke contracten? Welke bevoegdheden heeft u voor het aanpassen van hardware? (Bedenk bijvoorbeeld of u wel of niet een diskdrive of een grafische kaart mag vervangen). Welke van alle in de organisatie aanwezige handgereedschappen en meetinstrumenten moet u gebruiken bij uw werkzaamheden? Wat is de omschrijving van de functie wanneer het item geen gemeengoed is? Welke afdeling verricht het klein onderhoud aan hardware in uw organisatie? Denk bij klein onderhoud bijvoorbeeld aan het vervangen van printlinten of toners en het schoonmaken van apparatuur.
Installatie hardware 2
12
Praktijk
8. 9. 10. 11.
Opdrachten
Houdt men binnen uw organisatie een overzicht bij van het verrichte klein onderhoud? Zijn er voorschriften voor de medewerkers voor het gebruik van de apparatuur? Zo ja, welke? Hoe ziet het bekabelingsysteem van het netwerk op uw afdeling eruit en wat zijn de diversen onderdelen? Voor welk doel worden de onderstaande kabelsoorten gebruikt: a. UTP/FTP/STP? b. COAX? c. Glasvezel?
De opdrachten zijn een uitwerking van de werkplannen. Voordat u de opdrachten gaat uitvoeren, dient u na te gaan of het werk in uw bedrijf/organisatie op de hiervoor beschreven wijze gebeurt of dat de werkplannen aangepast moeten worden. Pas de werkplannen, in overleg met uw praktijkopleider, zo nodig aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Voer, ten behoeve van het treffen van voorzorgsmaatregelen, het eerste werkplan uit volgens de genoemde stappen. Rapporteer de resultaten en uw bevindingen. Evalueer de resultaten met uw praktijkopleider.
2.
Controleer van welke computerconfiguraties de harddisk defragmentatie nodig heeft. Maak eerst een back-up en voer de defragmentatie uit. Test daarna de werking van het apparaat.
3.
Registreer uw onderhoudswerkzaamheden in het planningsboek en rapporteer deze aan uw praktijkopleider.
4.
Ga naar aanleiding van een storingsmelding op zoek naar de oorzaak van die storing aan de hand van werkplan 2.
5.
Als vervolg op de vorige opdracht gaat u proberen de onderkende storing op te lossen.
6.
Na het repareren of het oplossen van de storing moet de reparatie getest worden zodat zeker is dat de computerconfiguratie naar behoren werkt. In deze opdracht gaat u na of de storing volledig is opgelost en er geen nieuwe storing is ontstaan. Voer werkplan 3 uit.
7.
Los in nauwe samenwerking met uw praktijkopleider enkele storingen in een bekabelingsysteem op. Let op: deze opdracht beperkt zich niet tot het netwerk alleen; onder deze opdracht valt ook het bekabelingsysteem voor de energievoorziening of voor het aansturen van randapparatuur. Extra uitleg: De bekabelingsystemen binnen organisaties zijn vaak de oorzaak van storingen op het netwerk. Het oplossen van storingen in een bekabelingsysteem kan vaak het beste via eliminatie. Dit betekent dat u door het testen van afzonderlijke onderdelen van het netwerk gaat bepalen waar de fout zit. Dit kan op verschillende plaatsen zijn zoals tussen: slot ? poort ? connector ? kabel ? slot. Deze fouten kunnen opgespoord worden op basis van storingsomschrijvingen, visuele controle en het meten van spanningen, stromen en/of weerstanden.
Taak 2
Installatie hardware 2
13
Praktijk
Als u de storing gevonden heeft, dan kunt u deze op verschillende manieren oplossen. Vaak zal het neerkomen op het vervangen van een connector/stekker en eventueel de kabel.
Taak 2
Installatie hardware 2
14