Praktijkinstructie Bedrijfseconomisch beheer 4 (CBA12.4/CREBO:53141)
pi.cba12.4.v4 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1
Geld- en kredietwezen (eindterm 1)
5
Taak 2
Verzekeringen (eindterm 3)
7
Taak 3
Vaststellen vermogensbehoefte en financiering (eindterm 11)
9
Taak 4
Bedrijfsminimum of break-even point (eindterm 14)
12
Taak 5
Budgetten opstellen (eindterm 17)
15
Taak 6
Verslaglegging en statistiek (eindterm 20, 21 en 22)
17
Taak 7
Omzetbelasting (eindterm 27)
21
Bedrijfseconomisch beheer 4
Praktijk
Bedrijfseconomisch beheer 4
Praktijk
Inleiding In de bedrijfs- of productiehuishouding staat de leiding steeds voor het probleem haar schaarse middelen (dit zijn: haar productiemogelijkheden) zo te gebruiken dat het eindresultaat zo gunstig mogelijk wordt. De bedrijfseconomie bestudeert het economisch handelen, het keuzehandelen, in bedrijfshuishoudingen. Bedrijfseconomie kan in de volgende delen opgesplitst worden: 1. Kosten en kostprijs 2. Interne en externe organisatie 3. Financiering 4. Winst- en waarderingsvraagstukken. Door de toenemende complexiteit van bedrijfshuishoudingen heeft de leiding van een organisatie op de bovengenoemde gebieden ondersteuning nodig om de verschillende bedrijfseconomische processen binnen het bedrijf goed te sturen en te beheren. Voor een goed beheer van de bedrijfseconomische processen is (voortdurend) inzicht nodig in de wijze waarop de processen zijn georganiseerd. Een juiste beschrijving van de processen is dus onontbeerlijk. Het beheer omvat tevens de beoordeling van de opzet en werking van de bedrijfseconomische processen binnen de organisatie. Beschrijvingen bewijzen bij deze beoordeling goede diensten. Voor een goed beheer zijn daarom vier elementen van belang: de opzet van een documentatiesysteem het bijhouden van de documentatie het verzorgen van de procedures voor het aanbrengen van wijzigingen duidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het beheer van (onderdelen van) de bedrijfseconomische organisatie. Er zijn binnen de bedrijfshuishouding zoveel keuzevraagstukken die onder het bedrijfseconomisch beheer vallen dat, in deze praktijkinstructie, een keuze moest worden gemaakt. Zo leer je in taak 1 en 2 berekeningen uit te voeren met betrekking tot vreemde valuta en verzekeringen. In taak 3 verwerf je inzicht in de investerings- en financieringsmogelijkheden van een bedrijf. In taak 4 leer je om te gaan met de kosten binnen een bedrijf en leer je het bedrijfsminimum (break-even point) te berekenen. In taak 5 leer je budgetten op te stellen. In taak 6 gaat het om het opstellen en analyseren van een jaarrekening en om de toepassing van statistiek. Taak 7 tenslotte verschaft je inzicht in de wijze waarop een aangifte omzetbelasting gedaan moet worden.
Bedrijfseconomisch beheer 4
3
Praktijk
Bedrijfseconomisch beheer 4
4
Praktijk
Taak 1
Geld- en kredietwezen Nederland is sinds jaar en dag sterk georiënteerd op het buitenland. Nederland is een doorvoerland. De export vormt ruim de helft van het Nationaal Product van Nederland. Nederlandse bedrijven die hun producten buiten het eurogebied verkopen, ontvangen daarvoor buitenlandse valuta. De import is bijna net zo groot als de export. De import zullen we vaak met buitenlands geld moeten betalen. Door vraag en aanbod komen de koersen van vreemde valuta tot stand. Er zijn valutasoorten die zeer stabiel zijn; andere bewegen sterk. Juist dit schommelen van de koersen is een reden geweest voor het invoeren van de euro (€). Bedrijven hoeven voor het betalen van hun invoer uit andere landen van de Europese Monetaire Unie (EMU) niet langer geld te wisselen, wat veel voordeel oplevert. Zo lopen de bedrijven geen valutarisico’s meer en betalen ze geen aan- en verkoopkosten. Ook vakantiegangers hebben binnen het eurogebied geen vreemde valuta meer nodig. Voor niet-eurolanden moet echter nog steeds geld worden omgewisseld om betalingen te kunnen doen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken met vreemde valuta (eindterm 1)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5.
Taak 1
Onderzoek met welke landen de organisatie waar je nu werkt een handelsrelatie heeft. Zoek uit met welke vreemde valuta de organisatie te maken heeft en ga eveneens na of de organisatie een vreemde valuta-rekening heeft. Zoek de aan- en verkoopkoersen op voor de vreemde valuta waar de organisatie mee te maken heeft. Onderzoek of de organisatie de koersen ook gebruikt voor het maken van de calculaties. Leg uit waarom dit wel of niet gebeurt. Onderzoek in welke valuta betalingen/ontvangsten in de organisatie plaatsvinden. Onderzoek welke kosten er door de bank(en) worden doorberekend. Maak een bestelopdracht voor vreemde valuta voor een collega die voor de organisatie naar het buitenland gaat. Maak een bestelopdracht voor een product dat zowel in Nederland als in een land buiten de eurozone te koop is. Bepaal op basis van berekeningen in welk land je het product zult kopen. Geef je argumenten aan.
Wat is een wisselkoers en hoe komt deze tot stand? Wat hebben devaluatie en depreciatie met elkaar gemeen en waarin verschillen zij? Waarom leidt een tekort op de betalingsbalans tot een daling van de wisselkoers? Wat is de EMU? Welke landen maken deel uit van de EMU? Wat is de rol van de Europese Centrale Bank (ECB)? Wat zijn de voordelen voor de organisatie van het invoeren van de euro?
Bedrijfseconomisch beheer 4
5
Praktijk
Opdrachten
Taak 1
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Bepaal aan de hand van inkoop- en verkoopfacturen met welke buitenlandse leveranciers resp. afnemers door de organisatie gewerkt wordt. Zoek van de gevonden vreemde valuta de aan- en verkoopkoersen op (denk aan chartale en girale koerslijsten).
2.
Bekijk samen met je praktijkopleider een eventueel aanwezige ‘vreemde valuta-rekening’. Ga na of deze rekening regelmatig wordt gebruikt, kijk welke koers de bank hanteert en welke koers de organisatie hanteert. Als er binnen de organisatie gewerkt wordt met een vaste koers voor een munteenheid, beschrijf dan wat de gevolgen zijn als de werkelijke koers hoger of lager is.
3.
Ga na welke bij- en/of afschrijvingen op de valutarekeningen dit boekjaar hebben plaatsgevonden. Achterhaal de kosten die aan deze bij- en/of afschrijvingen zijn verbonden. Als dit niet goed lukt, kun je hierover contact opnemen met de bank. Controleer de berekeningen. Maak hiervoor gebruik van een geautomatiseerd systeem, bijv. een spreadsheetprogramma.
4.
Ga na hoe de buitenlandse betalingen/ontvangsten in de organisatie plaatsvinden (in euro’s, in de valuta van het land waar de organisatie mee handelt of in bijv. Amerikaanse dollars). Leg uit wanneer en waarom voor welke methode wordt gekozen.
5.
Zoek uit welke instantie van een transactie in vreemde valuta op de hoogte moet zijn bij bedragen van € 10.000,- of meer. Geef ook aan welke formulieren hiervoor gebruikt moeten worden.
6.
Bestel in overleg met je praktijkopleider verschillende hoeveelheden van drie soorten vreemde valuta. Beschrijf de werkzaamheden die je moet uitvoeren. Leg na afloop vast: hoeveel je van elke vreemde valuta kreeg wat er totaal betaald moest worden welke kosten aan de transactie verbonden waren.
7.
Bestel in overleg met je praktijkopleider een product dat zowel in Nederland als in het buitenland te koop is. Bepaal op basis van berekeningen waar je het product zult kopen en stel vast hoe de betaling plaatsvindt (chartaal of giraal).
Bedrijfseconomisch beheer 4
6
Praktijk
Taak 2
Verzekeringen Verzekeringen zijn voor iedereen persoonlijk en voor elk bedrijf van belang. De risico’s van schade zijn dermate groot dat een onverzekerde een grote kans maakt dat hij voor uitgaven komt te staan die hij onmogelijk kan opbrengen. Het is niet de opzet van deze praktijkinstructie een overzicht te geven van alle verzekeringen. In deze taak beperk je je tot de belangrijkste, namelijk Wettelijke Aansprakelijkheid (W.A.), uitgebreide gevarenverzekering en motorrijtuigenverzekering. Je kijkt daarbij naar de berekening van de premie, de gedekte schade, de uitkering, etc.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen maken m.b.t. verzekeringen (eindterm 3)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Maak een inventarisatie van de lopende verzekeringen (beperkt tot brandverzekering en/of uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekering(en)) binnen de organisatie. Stap 2 Ga na of de in rekening gebrachte premies overeenstemmen met de verzekeringsovereenkomsten. Stap 3 Bepaal wat wel en niet gedekt is door de verzekering en controleer of dit overeenkomstig de werkelijke situatie is (werkelijke waarde, verzekerde waarde, indexclausules, kosten bij schades e.d.). Stap 4 Vraag over de beschreven verzekeringen informatie aan bij andere maatschappijen en bereken de daar te betalen premies. Stap 5 Geef bij een lagere premie beargumenteerd aan waarom de organisatie zou kunnen kiezen voor een andere maatschappij c.q. het aanpassen van de verzekeringsovereenkomst(en).
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Taak 2
Bij wie heeft de organisatie de verzekeringen afgesloten? Is er sprake van een tussenpersoon? Zo ja, waarom is voor deze tussenpersoon gekozen? Wie is binnen de organisatie verantwoordelijk voor de verzekeringsportefeuille? In het kader van de wettelijke aansprakelijkheid kan een bedrijf een Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven (AVB) afsluiten. Waarom is het verstandig zo’n AVB af te sluiten? Wat is het verschil tussen een schadeverzekering en een sommenverzekering? Wat is een open polis? Wat is een direct writer? Welke gevolgen heeft oververzekering voor de uitkering wanneer er sprake is van schade? En onderverzekering? Wat is het verschil tussen bereddingskosten en expertisekosten? Wat is het verschil bij een auto tussen een WA-verzekering en een cascoverzekering? Welke factoren zijn van belang voor het vaststellen van de WA-premie voor een personenauto? Wat is het bonus/malussysteem?
Bedrijfseconomisch beheer 4
7
Praktijk Opdrachten
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1 a. b.
Taak 2
Zoek binnen de organisatie alle documenten bijelkaar van de brand- en/of uitgebreide gevarenverzekering en de motorrijtuigenverzekeringen. Denk aan de polissen (blad en mantel), facturen, verzekeringsvoorwaarden e.d. Bereken de premies van deze verzekeringen aan de hand van de polissen en voorwaarden en controleer deze met de facturen. Houd rekening met: poliskosten, eigen risico, franchise, indexeringen, assurantiebelasting, provisies, bonus/malus-ladder, terugval aantal treden na schade etc. Overleg met je praktijkopleider in geval van afwijkingen.
2.
Ga na of de lopende verzekeringen nog up-to-date zijn met betrekking tot: datum afsluiting en duur van de verzekering wat wel en wat niet gedekt is; werkelijke waarde, verzekerde waarde, oververzekering, onderverzekering indexclausules bijkomende kosten bij schades: opruimingskosten, bereddingskosten, expertisekosten eigen risico en franchise herbouwwaarde nieuwwaarde inschaling bonus/malus-ladder. Doe zo nodig een voorstel voor aanpassing. Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
3.
Misschien is het aantrekkelijk om één of meer verzekeringen bij een andere maatschappij onder te brengen. Informeer daarom bij minstens twee andere maatschappijen wat de voorwaarden, dekkingen en kosten zijn van de verzekeringen die je hebt bestudeerd in opdracht 1. Analyseer de verschillen met de lopende verzekeringen. Stel een advies op en bespreek dit met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
8
Praktijk
Taak 3
Hoeveel geld heeft een bedrijf nodig en hoe wordt het bedrijf gefinancierd Investeringen in duurzame productiemiddelen (gebouwen en machines) maar ook in voorraden (zoals grondstoffen en eindproducten) en uitstaande vorderingen (debiteuren) kunnen bij een onderneming vermogensbehoefte veroorzaken. De vermogensbehoeften van bedrijven kunnen erg verschillen. Naast de grootte van het benodigde vermogensbedrag hebben deze verschillen ook betrekking op: de periode waarvoor het vermogen moet worden aangetrokken. het verloop van het benodigde vermogen gedurende deze periode. Op grond van genoemde factoren worden de vermogensbehoeften ingedeeld in permanente, langdurig tijdelijke en kortstondig tijdelijke vermogensbehoeften. Voor de bepaling van de totale vermogensbehoefte van een onderneming moet er antwoord gegeven worden op de vragen: In welke activa moet worden geïnvesteerd? Hoe groot is de omvang van die investeringen? Na welk tijdsverloop komen de geïnvesteerde bedragen weer vrij? In deze taak leer je de (gehele of gedeeltelijke) vermogensbehoefte voor de organisatie vast te stellen en onderzoek je welke mogelijkheden er zijn tot financiering van deze behoefte.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ de vermogensbehoefte van een onderneming vaststellen (eindterm 11)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
Taak 3
Bepaal voor de organisatie voor het komende half jaar de vermogensbehoeften veroorzaakt door vervangingsinvesteringen en/of nieuwe investeringen in duurzame productiemiddelen. Ga na welke afschrijvingsmethode binnen de organisatie wordt gehanteerd voor de aanwezige duurzame productiemiddelen. Bepaal hoe binnen de organisatie wordt voorzien in de financiering van vermogensbehoeften met betrekking tot de duurzame productiemiddelen. Bereken of met de huidige afschrijvingsmethode en reservering de vervanging van duurzame productiemiddelen gefinancierd kan worden. Als dit niet het geval is, geef dan gefundeerd aan welke (financierings)mogelijkheid wel in aanmerking komt. Stel de vermogensbehoefte vast voor de aanschaf van één of meerdere nieuwe duurzame productiemiddelen. Geef aan of het een permanente, langdurig tijdelijke of kortstondig tijdelijke vermogensbehoefte is en welke financieringsmogelijkheid hiervoor het beste is. Bepaal met behulp van activiteitenratio’s de vermogensbehoefte veroorzaakt door voorraden en door debiteuren. Verzamel en orden relevante gegevens voor de bepaling van de liquiditeitspositie van de onderneming. Controleer alle geldstromen en inventariseer of de geldstromen verantwoord zijn. Stel van alle balansposten vast in hoeverre zij liquide zijn. Stel de liquiditeitspositie op.
Bedrijfseconomisch beheer 4
9
Praktijk Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1.
2.
3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Opdrachten
Taak 3
Wordt in de organisatie een vervangingsplan en/of een investeringsplan gebruikt? Zo ja: Op welke vervangingen en/of investeringen heeft het plan betrekking? Welke tijdspanne is er in het plan aangehouden? Welke bedragen zijn er in het plan opgenomen? Als er andere activiteiten in het plan zijn opgenomen, welke zijn dat dan? Is er in de organisatie een budget voor vervangingen of nieuwe investeringen in duurzame productiemiddelen? Zo ja: Hoe is het budget tot stand gekomen? Wie (of welke afdeling) heeft het budget vastgesteld? Voor welke periode geldt het budget? Welke bedragen zijn er in opgenomen? Welke afspraken zijn er binnen de organisatie m.b.t. vernieuwing of vervanging van duurzame productiemiddelen? Welke kosten drukken naast de afschrijvingskosten op een duurzaam productiemiddel? Wat is simultane respectievelijk successieve aanschaf van vaste activa? Wat is een ideaalcomplex en wat wordt verstaan onder het diversiteitsverschijnsel? Hoe kan interne financiering worden toegepast? Hoe luidt de ‘gouden’ balansregel? Hoe bepaal je de kritische termijn? Welke mogelijkheden heeft de organisatie om als vrager op te treden op de vermogensmarkt?
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Bespreek met je praktijkopleider een bestaande aanvraag voor een vervangingsinvestering van een duurzaam productiemiddel of een door jou op te stellen aanvraag voor een (uitbreidings)investering van een nieuw duurzaam productiemiddel. Als er geen machines in de organisatie aanwezig zijn, kun je bijvoorbeeld computers of auto’s gebruiken.
2.
Informeer naar de aanschafkosten van het nieuwe duurzame productiemiddel uit opdracht 1. Bepaal de technische en economische levensduur, stel een afschrijvingsoverzicht op (houd rekening met evt. complementaire kosten e.d.) en maak een voorstel tot financiering (intern of extern). Onderzoek of de financiering bekostigd kan worden uit de afschrijvingen of reserveringen. Houd ook rekening met de mogelijkheid tot leasing. Bespreek je voorstel met je praktijkopleider.
3.
Bepaal de omzetsnelheid van de goederenvoorraad, de opslagduur van de goederenvoorraad, de kredietduur van de debiteuren en van de crediteuren. Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
10
Praktijk 4.
Bepaal met behulp van de gegevens uit de activiteitenratio’s: het benodigde vermogen ter financiering van de gemiddelde voorraad het benodigde vermogen ter financiering van het gemiddelde debiteurensaldo. Geef aan: in hoeverre het leverancierskrediet de vermogensbehoefte van de voorraad dekt in hoeveree factoring kostenbesparend kan werken in relatie tot de financieringskosten van het gemiddelde debiteurensaldo. Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
5.
Verzamel financiële gegevens over een afgesloten periode en bepaal voor deze periode de liquiditeitspositie. Probeer een juiste inschatting te maken van het courante en liquide deel in de balansposten. Maak een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven voor de volgende periode. Denk daarbij ook aan mogelijke uitgaven als gevolg van belastingverplichtingen en vervangingsinvesteringen. Vergelijk deze periode met de voorafgaande periode. Ga daarbij na door welke factoren de liquiditeitspositie verbeterd of verslechterd is. Bespreek het overzicht en je bevindingen met je praktijkopleider.
Taak 3
Bedrijfseconomisch beheer 4
11
Praktijk
Taak 4
Bedrijfsminimum of break-even point Bij een daling van de productie (en de afzet) gaan de constante kosten gewoon door en wegen dus steeds zwaarder. De variabele kosten dalen met de productie (en de afzet) mee. De constante kosten kunnen op een gegeven moment zo zwaar gaan wegen dat er geen winst meer overblijft. Op het ogenblik dat er geen winst meer gemaakt wordt, terwijl er ook nog geen verlies wordt geleden, is het bedrijfsminimum of het breakeven point bereikt. Andere begrippen hiervoor zijn: het dode punt, nulpunt of kritisch omzet- en of afzetpunt. Voor een onderneming is het zeer belangrijk om te weten waar dit punt ligt omdat dan tijdig beleidsbeslissingen genomen kunnen worden. Voorbeeld: een bedrijf is van plan een nieuw product op de markt te brengen. Uit een marktverkenning schat het bedrijf jaarlijks 50.000 stuks te kunnen verkopen tegen € 5,- per stuk. Dus een omzet van € 250.000,-. De totale kosten blijken echter bij een productie van 50.000 stuks € 325.000,- te bedragen. Kennelijk is de markt te klein. Slechts bij een veel grotere productie dalen de vaste kosten per eenheid product zo ver dat er met winst geproduceerd kan worden. Verdere berekeningen zijn overbodig. Het plan gaat niet door. In deze taak leer je break-even-analyses te maken voor een industriële onderneming en een handelsonderneming.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ het bedrijfsminimum berekenen (eindterm 14)
Werkplan 1
Bedrijfsminimum berekenen voor een industriële onderneming Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Stel voor een product de break-even-analyse op door het verzamelen van financiële gegevens en het ramen van de vaste kosten, de opbrengstprijs en de variabele kosten per eenheid product. Stap 2 Bepaal de normale productie voor dit product. Stap 3 Bepaal de variabele kosten per eenheid product. Stap 4 Bepaal de constante kosten voor dit product. Stap 5 Bepaal de verkoopprijs per eenheid product. Stap 6 Bereken voor dit product de break-even-afzet. Stap 7 Bepaal voor een afgesloten periode de werkelijke productie. Stap 8 Bereken de veiligheidsmarge. Stap 9 Vergelijk de break-even-afzet met de verkoopprognose voor dit product. Beargumenteer in geval van afwijkingen welke maatregelen er mogelijk genomen moeten worden.
Werkplan 2
Bedrijfsminimum berekenen voor een handelsonderneming Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4
Taak 4
Bepaal de totale constante kosten voor de organisatie in haar geheel. Bepaal de brutowinst of de brutowinstmarge. Bepaal de variabele kosten of het percentage variabele kosten van de omzet. Bereken de break-even-omzet.
Bedrijfseconomisch beheer 4
12
Praktijk Stap 5 Bepaal de huidige omzet en bereken de veiligheidsmarge. Stap 6 Stel met de gevonden uitwerkingen een grafiek samen en bepaal grafisch het break-even-punt.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2.
3. 4.
Opdrachten
Wordt in de organisatie de standaard kostprijsmethode gebruikt? Zo ja, ga dan voor één product na hoe de standaard kostprijs is opgebouwd. Is er ook sprake van een normale productie en zo ja, hoe groot is die dan voor dat product? De break-even-afzet kan ook worden omschreven als de afzet waarbij het onderbezettingsverlies gelijk is aan de ruilwinst. Wat betekenen de begrippen onderbezettingsverlies en ruilwinst? Welke formule wordt gebruikt om het onderbezettingsverlies te berekenen? Zijn er binnen de organisatie break-even-analyses van een bepaald product? Zo ja, ga de opbouw en de berekening van deze analyses na en geef een beoordeling. Zijn er binnen de organisatie break-even omzet- en/of afzetgegevens beschikbaar? Zo ja, ga de opbouw en de berekening van deze analyses na en geef een beoordeling.
De opdracht is een uitwerking van werkplan 1. Voordat je de opdracht gaat uitvoeren moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdracht daarna uit. 1.
-
-
-
Taak 4
Bespreek met je praktijkopleider de mogelijkheden met betrekking tot het opzetten van een break-even-analyse voor een product. Bedenk hierbij: . welke specifieke informatie je nodig hebt . waar je de gewenste informatie krijgen kunt (administratie, bedrijfsbureau, calculatieafdeling) Ga uit van de volgende veronderstellingen: . stel productie en afzet van het product aan elkaar gelijk (dus geen voorraadvorming) . ga uit van één opbrengstprijs . de variabele kosten zijn proportioneel variabel. Ga na wat de normale productie voor dit ene product is. Is deze niet te achterhalen, ga dan uit van de maximale capaciteit van de machine. Bepaal de variabele kosten per eenheid product. Bepaal de constante kosten voor dit product. Bepaal de verkoopprijs per eenheid product (deze is vaak al vastgesteld door de verkoopafdeling). Voer nu de break-even-analyse voor dit product uit en bereken ook de veiligheidsmarge. Maak een grafische voorstelling van de break-even-analyse. Vergelijk de break-even-afzet met de verkoopprognose voor dit product. Maak een analyse van de uitkomsten en de grafiek en bespreek deze met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
13
Praktijk Opdrachten
De opdracht is een uitwerking van werkplan 2. Voordat je de opdracht gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdracht daarna uit. 2.
Taak 4
Maak een break-even-analyse voor de organisatie in haar geheel: Verzamel voor de berekening alle relevante financiële gegevens (constante kosten, brutowinst, variabele kosten e.d. Deze zijn grotendeels uit de jaarrekening te halen). Bereken de break-even-omzet. Zet deze analyse ook grafisch op. Bepaal de huidige omzet (deze informatie kun je waarschijnlijk halen uit begrotingen e.d.) en bereken de veiligheidsmarge. Maak een analyse van de uitkomsten en de grafiek en bespreek deze met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
14
Praktijk
Taak 5
Budgetten opstellen Voor geen enkel bedrijf geldt dat de bomen tot in de hemel groeien. Dat maakt dat er in bedrijven veel aandacht is voor het beheersen van de kosten. Daarom wordt er gewerkt met begrotingen en budgetten. Een begroting is een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode. Zo kan in een begroting € 1 miljoen opgenomen zijn voor personeelskosten. Deze € 1 miljoen zal het totaal moeten zijn van de personeelsbudgetten van de verschillende afdelingen van de onderneming. Op grond van ervaringen en een inschatting van de toekomstperspectieven zal de bedrijfsleiding aangeven wat er in een bepaalde periode verwacht wordt. Hierbij kun je denken aan de verwachte omzet, investeringen, personeelsomvang en fiscale maatregelen. De financiële weerslag van deze verwachtingen treffen we aan in begrotingen en budgetten. Bij het opstellen van begrotingen en budgetten wordt vaak teruggegrepen op gegevens uit het verleden. In deze taak leer je gegevens te verzamelen en op grond daarvan een budget op te stellen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ budgetten opstellen (eindterm 17)
Activiteitenlijst
Opstellen van budgetten Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2.
Taak 5
Inventariseer de soorten budgetten die in de organisatie worden opgemaakt. Analyseer enkele budgetten en bespreek je bevindingen met je praktijkopleider. Maak in overleg met je praktijkopleider en volgens de in de organisatie gebruikelijke methode een afdelingsbegroting of een specifiek kostenbudget (bijv. voor reclame of automatisering). Vraag in het boekhoudpakket de huidige balansrekeningen van Verlies en Winst op. Zoek de begroting van het huidige jaar en het financieel verslag van de afgelopen periode. Bereken balans, verlies en winst naar voorlopige jaarcijfers. Vergelijk de voorlopige jaarcijfers met de begroting en het financieel jaarverslag. Maak op basis van deze vergelijking een conceptbegroting voor de komende periode. Leg de conceptbegroting voor aan daarvoor verantwoordelijke personen en vraag of zij aanvullingen en/of veranderingen willen aanbrengen voor deze begroting. Verwerk eventuele aanvullingen/veranderingen in de conceptbegroting.
Welke kostensoorten en kostenplaatsen zijn er in de organisatie? Welke functionarissen in de organisatie moeten de begrotingsgegevens/-wensen aanleveren?
Bedrijfseconomisch beheer 4
15
Praktijk 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Opdrachten
Taak 5
Welk softwarepakket wordt in de organisatie gebruikt om de begrotingsgegevens te verwerken? Waarom juist dit pakket? Wie is belast met de goedkeuring van de begroting en budgetten? Waarom juist deze medewerker(s)? Welke procedure wordt er in de organisatie gevolgd om de gegevens voor. een begroting/budget te verzamelen? Welke procedure wordt er in de organisatie gevolgd om een begroting/budget samen te stellen? Hoe vaak wordt in de organisatie een begroting/budget opgesteld en voor welke periode? Welke personen hebben inspraak ten aanzien van de begroting/budget? Welke criteria voor van de administratieve verwerking van begrotingen/budgetten hanteert de organisatie? Welke soorten begrotingen/budgetten zijn er in de organisatie? Hoe worden in de organisatie begrotingen/budgetten betrokken bij het opstellen van prognoses? Aan welke grootboekrekeningen kunnen in de organisatie bezettingsverschillen, prijsverschillen en efficiencyverschillen worden ontleend?
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Maak een overzicht van de in de organisatie aanwezige budgetten en analyseer deze. Bedenk hierbij: welke specifieke informatie je nodig hebt (financiële gegevens, standaarden, berekeningswijze van tarieven) waar je de gewenste informatie krijgen kunt (administratie, bedrijfsbureau, calculatieafdeling). Bespreek je bevindingen met je praktijkopleider.
2.
Verzamel en orden voor een afdeling alle relevante gegevens m.b.t. de begroting. Maak een begroting voor de komende periode voor deze afdeling. Stel aan de hand van de begroting budgetten voor deze afdeling op. Bespreek je berekeningen met je praktijkopleider.
3.
Gegevens aanleveren voor een begroting: bereken op basis van de huidige gegevens op de balans en de verliesen winstrekening de voorlopige jaarcijfers. Doe dit op basis van recente en correcte gegevens en houd rekening met invloeden van buitenaf. Vergelijk de voorlopige cijfers met de begroting en het financieel jaarverslag. Maak op basis van deze vergelijking en de verwachting voor de komende periode een conceptbegroting. De periode moet aansluiten bij de verlies- en winstrekening. Gebruik de indeling van de huidige begroting. Bespreek de conceptbegroting met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
16
Praktijk
Taak 6
Verslaglegging en statistiek Volgens de Wet op de Jaarrekening is iedere NV en BV verplicht, jaarlijks binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar de volgende stukken op te maken en aan de algemene vergadering van aandeelhouders te overleggen: het jaarverslag; dit is het verslag van de raad van bestuur (bestuursverslag, directieverslag) de jaarrekening; deze omvat de balans, de verlies- en winstrekening en de toelichting op deze beide stukken de overige gegevens; hiertoe behoren in hoofdzaak de accountantsverklaring en de winstbestemming, alsmede de statutaire regeling omtrent deze laatste. Onder het publiceren van de jaarrekening verstaan we het deponeren van deze jaarrekening bij de Kamer van Koophandel. Kleine ondernemingen beperken zich meestal tot deze minimale eis. Voor grotere bedrijven is het publiceren van de jaarrekening vaak een onderdeel van het public relations-beleid. Aan de jaarrekening (balans, verlies- en winstrekening en de toelichting) wordt dan onder meer een verslag van de directie, een overzicht van de activiteiten van de organisatie, een beschrijving van het sociaal beleid en een lijst van commissarissen toegevoegd. We spreken dan van een jaarverslag. Dit jaarverslag wordt, meestal voorzien van fraaie foto’s en illustraties, toegezonden aan bijvoorbeeld aandeelhouders, verschaffers van Vreemd Vermogen, grote afnemers en de media. Omdat alle jaarrekeningen worden verzameld door de Kamers van Koophandel en zijn opgesteld volgens de normen die de Wet op de Jaarrekening hieraan stelt, hebben we hiermee een uitstekend instrument voor de bedrijfsvergelijking in handen. Een belangrijk hulpmiddel bij de bedrijfsvergelijking zijn kengetallen. In deze taak ga je onder meer bedrijfseconomische kengetallen (verhoudingsgetallen) berekenen die het inzicht in de jaarrekening vergroten. Eén van de hulpmiddelen daartoe is de statistiek; ze kan meer inzicht in allerlei verschijnselen verschaffen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ aspecten m.b.t. de jaarverslaggeving verklaren (eindterm 20) ¾ een jaarrekening analyseren (eindterm 21) ¾ bedrijfsstatistische gegevens bewerken (eindterm 22)
Activiteitenlijst 1
Analyseren van de jaarrekening Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Taak 6
Bestudeer de (gepubliceerde) jaarstukken van de organisatie van de afgelopen twee jaar (kijk naar alle stukken die aanwezig zijn: de Staat van herkomst en besteding van middelen, de geconsolideerde balans, de lijst van deelnemingen etc.). Overleg met je praktijkopleider wat je moet doen als de stukken volgens verschillende systemen zijn opgesteld. Bereken de rentabiliteit van de onderneming over de afgelopen twee jaren en analyseer de verschillen. Geef op basis van de berekende cijfers en jaarvergelijkingen een oordeel over de financiële positie van de organisatie en betrek hierin ook de huidige en toekomstige financiële ontwikkeling. Bereken de activiteitenratio’s van de onderneming over de afgelopen twee jaren en analyseer de verschillen. Bereken de solvabiliteit en liquiditeit van de onderneming over de afgelopen
Bedrijfseconomisch beheer 4
17
Praktijk
-
Activiteitenlijst 2
twee jaren en analyseer de verschillen. Als je werkt in een BV of NV, bereken dan het rendement van een aandeel van de onderneming over de afgelopen twee jaren en analyseer de verschillen.
Het bewerken van bedrijfsstatistische gegevens Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Taak 6
Maak een schema waaruit blijkt aan welke (statistische) informatie behoefte bestaat, welke informatie er wordt gegeven en in welke vorm informatie ter beschikking komt. Geef aan door wie of door welke afdeling gegevens worden omgezet in informatie en hoe de controle op juistheid geregeld is. Bespreek het schema met je praktijkopleider. Ga na of er behoefte is aan informatie die nog niet beschikbaar is en probeer d.m.v. het bewerken van de juiste gegevens tot die informatie te komen. Presenteer de uitkomst aan diegenen die belang hebben bij deze informatie. Analyseer verschillende tabellen en/of grafieken en geef aan of er verbeteringen en/of vereenvoudigingen zijn door te voeren. Zo ja, bewerk de informatie en bespreek de veranderingen met je praktijkopleider.
Hoe zijn in de organisatie de materiële vaste activa en de voorraden op de balans gewaardeerd en waarom is voor die waarderingsmethode gekozen? In welke vorm wordt door de organisatie de balans en verlies- en winstrekening gepresenteerd? In welke volgorde zijn in de organisatie de balansposten opgesteld (toenemende of aflopende liquiditeit)? Wat is het verschil tussen statische en dynamische liquiditeit? Hoe staat het Eigen Vermogen van een v.o.f. op de balans? Zijn er in de organisatie richtlijnen met betrekking tot het samenstellen van (cijfer)informatie? Zo ja, welke? Op welke aspecten kan de analyse van de beschikbare gegevens zich richten? Aan welke eisen moet een tabel voldoen? Wat wordt verstaan onder een tabel met drie ingangen? Geef een voorbeeld. Wanneer hebben, bij het presenteren van gegevens, tabellen de voorkeur boven grafieken? Wordt er in de organisatie rekening gehouden met seizoensinvloeden? Zo ja, op welke wijze? Wanneer heeft de frequentiepolygoon de voorkeur boven het histogram?
Bedrijfseconomisch beheer 4
18
Praktijk Opdrachten
Opdrachten
Taak 6
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst 1. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Bereken een aantal kengetallen van de jaarrekeningen van de afgelopen twee jaar. Alle berekeningen moeten worden gemaakt voor deze twee jaren. Bereken het gemiddeld eigen en gemiddeld vreemd vermogen. Bereken de rentabiliteit op het totale vermogen, de rentabiliteit op het eigen vermogen en de rentabiliteit op het vreemd vermogen (houd rekening met de belasting op de winst). Als er sprake is van een hefboomeffect bereken dit dan en geef aan wat het effect is. Bereken de solvabiliteit en ga na of deze hoger of lager is in vergelijking met de branchegegevens (vuistregel voor industriële ondernemingen is een solvabiliteit van 150 tot 200%). Bereken de liquiditeit (current ratio, quick ratio) en ga na of deze onder of boven de branchenorm ligt (vuistregel voor industriële ondernemingen is een current ratio van 1,5 en een quick ratio van 1). Bereken het werkkapitaal (verschil tussen totaal bedrag vlottende activa minus vreemd vermogen op korte termijn). Bereken de brutomarge. Bereken de omloopsnelheid van het vermogen. Bereken de opslagduur van de goederen. Bereken de krediettermijn van debiteuren. Bereken de krediettermijn van crediteuren.
2.
Analyseer de verschillen tussen de jaarrekeningen van opdracht 1. Geef met behulp van de verhoudingscijfers een oordeel over de ontwikkelingen. Betrek hierin de huidige en toekomstige ontwikkelingen van de organisatie.
3.
Als je werkt in een BV of NV, bereken dan de koers-/winstverhouding en de koers-/cash flowverhouding van een aandeel over de twee jaren en analyseer de verschillen. Geef vervolgens je oordeel over de waarde van het aandeel.
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst 2. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Ga binnen de organisatie na welke (statistische) informatie verzameld wordt. Maak een overzicht en zet ook in dat overzicht de aard van de informatie, welke afdeling of persoon de informatie aanlevert en voor wie de informatie bestemd is. Geef ook aan welke afdeling of persoon de gegevens op juistheid controleert. Wordt er bij deze controle gebruik gemaakt van statistische methoden en technieken? Zo ja, beschrijf deze methoden en technieken en geef een oordeel over de betrouwbaarheid. Zo nee, beschrijf hoe de controle dan plaatsvindt.
2.
Begrippen als omzet, winst, resultaat, personeels- en energiekosten zullen ongetwijfeld in periodieke rapportages van de organisatie beschreven worden. Ga na hoe de opzet van deze rapportages is en welke berekeningen worden
Bedrijfseconomisch beheer 4
19
Praktijk gebruikt; absolute gegevens, relatieve gegevens, kengetallen etc. Leg vervolgens vijf achtereenvolgende rapportages naast elkaar. Stel van de oudste rapportage alle apart genoemde posten op een norm van 100. Zet de vier volgende rapportages hiertegen af. Geef de gevonden indexcijfers weer in een schema en bespreek dit met je praktijkopleider.
Taak 6
3.
Bespreek met je praktijkopleider welke kengetallen voor de organisatie belangrijk kunnen zijn. Bereken deze kengetallen. Bespreek, rapporteer en presenteer de uitkomsten.
4.
Ga na wat er binnen de organisatie wordt gedaan met indexcijfers, kengetallen e.d. Maak een overzicht van de wijze waarop gegevens binnen de organisatie worden gepresenteerd (bijv. frequentietabellen, lijndiagrammen, staafdiagrammen, cirkeldiagrammen e.d.). Ga vervolgens na of er bij de berekening(en) en/of presentatie(s) gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd systeem. Zo ja, beschrijf dan de (extra) mogelijkheden van de software. Zo nee, geef dan gefundeerd aan wat de toegevoegde waarde kan zijn van statistische en/of presentatiesoftware.
5.
Bespreek met je praktijkopleider voor welk(e) bedrijfseconomisch(e) verschijnsel(en) een schatting te maken is van de verwachtingen. Extrapoleer met behulp van historische gegevens, rapporteer en breng advies uit aan je praktijkopleider.
Bedrijfseconomisch beheer 4
20
Praktijk
Taak 7
Omzetbelasting Omzetbelasting is de belasting over de toegevoegde waarde. De waarde die in een onderneming aan een product wordt toegevoegd, bestaat uit de verkoopprijs min de inkoopwaarde van het product. Iedere organisatie -voorzover niet vrijgesteld- dient bij levering van goederen en diensten omzetbelasting te berekenen en af te dragen. Ondernemers moeten de betaalde en berekende omzetbelasting periodiek met de belastingdienst verrekenen. De aangifte omzetbelasting is gebonden aan allerlei voorschriften. Vaak geeft het goed interpreteren en goed uitvoeren van deze voorschriften problemen. In deze taak leer je berekeningen te maken voor de omzetbelasting en aangifte te doen.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ berekeningen m.b.t. de omzetbelasting maken (eindterm 27)
Werkplan
Lees het werkplan door om een beeld van de taak te krijgen. Stap 1 Verzamel de belastingvoorschriften m.b.t. de omzetbelasting en bepaal welke van belang zijn voor de organisatie. Stap 2 Verzamel alle gegevens die nodig zijn voor de belastingaangifte. Stap 3 Maak de berekeningen en stel de aangifte op. Stap 4 Verzorg, zo nodig, een toelichting op de aangifte.
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Taak 7
Er zijn verschillende stelsels om de omzetbelasting te voldoen. Welk stelsel volgt de organisatie? Hoe wordt de omzetbelasting van inkoopfacturen en verkoopfacturen in het grootboek vastgelegd? Hoe wordt de omzetbelasting in het inkoop- en verkoopboek vastgelegd? Als de organisatie aan- en/of verkopen doet van/naar een ander EU-land, welke voorschriften gelden er dan? Mag de organisatie zelf correcties aanbrengen op de in rekening gebrachte omzetbelasting? Zo ja, hoe gebeurt dit? Zo nee, waarom mag dat niet? Is er in de organisatie sprake van vrijgestelde prestaties en zo ja, welke zijn dat dan? Over welke producten/diensten moet door de organisatie omzetbelasting worden betaald? Welke functionaris in de organisatie verzorgt de aangifte omzetbelasting? Op welke wijze houdt de betreffende functionaris zich op de hoogte van veranderingen in de voorschriften?
Bedrijfseconomisch beheer 4
21
Praktijk Opdrachten
Taak 7
De opdrachten zijn een uitwerking van het werkplan. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat het werkplan moet worden aangepast. Pas het werkplan, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Maak een overzicht met de belangrijkste bedrijfsrichtlijnen voor het opstellen van een aangifte omzetbelasting en noteer ook de wettelijke voorschriften die op de organisatie van toepassing zijn. Bespreek dit overzicht met je praktijkopleider.
2.
Bestudeer een ingevuld aangiftebiljet. Bespreek met een deskundige de grondslagen van de ingevulde bedragen.
3.
Verzamel van de laatst afgesloten periode alle financiële gegevens benodigd voor het berekenen van de afdracht omzetbelasting. Noteer waar je de gegevens hebt gevonden. Let speciaal op: de in- en/of verkoop van goederen van/naar een ander EU-land de omzetbelasting op dubieuze of oninbare debiteuren de inruilregeling het privé-gebruik de kleine ondernemersregeling. Bespreek de manier waarop deze gegevens aangeleverd worden met je praktijkopleider.
4.
Bereken voor de huidige periode de af te dragen of terug te vorderen omzetbelasting en vul in concept een aangiftebiljet in. Bespreek met de verantwoordelijke functionaris het door jou ingevulde aangiftebiljet.
5.
Beoordeel de interne procedures voor de invulling van een aangiftebiljet omzetbelasting en doe zo nodig een verbetervoorstel. Bedenk daarbij wie waarover beslissingsbevoegd is.
Bedrijfseconomisch beheer 4
22