Praktijkinstructie Bedrijfsoriëntatie 3 (CAL01.3/CREBO:50195)
pi.cal01.3.v2 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding Taak 1 Taak 2
3 De organisatie, haar taken, doelstellingen, systemen en samenwerkingsverbanden (eindterm 1, 2, 3, 4, 5, 11 en 13)
5
Je eigen functie, taken en de werkprocedures in de organisatie (eindterm 6, 7, 8 , 9 en 10)
11
Taak 3
Veiligheid, gezondheid en welzijn (eindterm 19, 20, 21, 22, 23 en 24)
16
Taak 4
Werk hebben en werk vinden (eindterm 12, 14, 15, 16, 17 en 18)
18
Bedrijfsoriëntatie 3
Praktijk
Bedrijfsoriëntatie 3
Praktijk
Inleiding Wanneer je een nieuwe werkgever of werkplek krijgt zul je aan veel dingen moeten wennen. Nieuwe mensen om je heen, een ander gebouw, nieuwe werkzaamheden, nieuwe regels en afspraken. Het is belangrijk dat je je snel thuis voelt in de nieuwe organisatie en op je afdeling. Sommige dingen ontdek je gemakkelijk zelf, maar er zijn ook zaken waar je niet zo eenvoudig achterkomt. Daarvoor moet je gericht op zoek gaan naar informatie. In deze deelkwalificatie leer je hoe je dat kunt aanpakken. Je leert wat een arbeidsorganisatie is, hoe een organisatie in elkaar zit, wat er gebeurt op de afdeling waar je werkt, welke taken en verantwoordelijkheden je krijgt en waarom er bepaalde procedures gelden. Ook krijg je inzicht in de taken die andere afdelingen uitvoeren. Daarnaast kom je in aanraking met regels voor veiligheid, gezondheid en welzijn en leer je welke afspraken jij en je werkgever moeten nakomen.
Bedrijfsoriëntatie 3
3
Praktijk
Bedrijfsoriëntatie 3
4
Praktijk
Taak 1
De organisatie, haar taken, doelstellingen, systemen en samenwerkingsverbanden Elke organisatie heeft doelstellingen. Deze doelstellingen kunnen zeer verschillend zijn. Overheidsorganisaties, zoals gemeenten, proberen een bepaalde vorm van dienstverlening aan burgers te realiseren. Particuliere bedrijven willen met hun producten of diensten zoveel mogelijk winst maken. Om de doelen te bereiken, zijn de taken over personen en/of afdelingen verdeeld. Ook in de organisatie waar jij werkt hebben de werknemers hun eigen taken. De taken die jij hebt volgen uit je benoeming of je stage in een bepaalde functie; ze zijn verbonden aan de functie. In een organisatie werken mensen met elkaar samen. Dit samenwerken gebeurt op basis van afspraken. Ook organisaties kunnen onderling afspreken om samen te werken. Dit is vaak erg belangrijk voor hun voortbestaan.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ de begrippen organisatie, arbeidsorganisatie, bedrijf, onderneming, profitorganisatie en not-for-profit organisatie omschrijven (eindterm 1) ¾ de doelstellingen, producten en/of diensten van de organisatie beschrijven (eindterm 2) ¾ de goederen-, de diensten-, informatie- en/of geldstroomketen schematisch weergeven (eindterm 3) ¾ de belangrijkste kenmerken van de in de wet geregelde organisatievormen omschrijven (eindterm 4) ¾ de kenmerkende verschillen tussen particuliere en overheidsorganisaties omschrijven (eindterm 5) ¾ een organisatie als systeem omschrijven (eindterm 11) ¾ aangeven op welke wijzen samenwerking tussen ondernemingen georganiseerd kan zijn (eindterm 13)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
-
Taak 1
Verzamel informatie over: . de soort organisatie . de doelstellingen van de organisatie . de producten van de organisatie . de diensten van de organisatie . de weg die producten en/of diensten in de organisatie afleggen. Verzamel informatie over: . alle afdelingen . de taken van alle afdelingen . de contacten tussen alle afdelingen. Noem verschillende ondernemingsvormen en verzamel informatie hierover. Verzamel informatie over de verschillende stroomketens in de bedrijfskolom waartoe je organisatie behoort. Omschrijf je organisatie als een systeem. Schrijf de verzamelde informatie in je eigen woorden op en bespreek dit met je praktijkopleider.
Bedrijfsoriëntatie 3
5
Praktijk Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
Taak 1
Bij welk soort organisatie (of leerbedrijf) werk je? Welke verschillen zijn er tussen particuliere en overheidsorganisaties? Mag een overheidsorganisatie winst maken? Welke producten maakt de organisatie of welke diensten verleent de organisatie? Wat is het verschil tussen een profit- en een not-for-profit organisatie? Dient de organisatie een maatschappelijk belang? Zo ja, welk? Maakt je organisatie winst? Zo ja, waaraan merk je dat? Wat wordt in het algemeen onder een stroomketen verstaan? Is er in de organisatie sprake van een goederen-, geld-, diensten- en/of informatiestroom? Motiveer je antwoord. Als een bedrijf meerdere producten produceert, die niet branchegebonden zijn, is er dan sprake van differentiatie? Motiveer je antwoord. Welke ondernemingsvorm heeft de organisatie? Wie is (zijn) de eigenaar(s) van de organisatie? De organisatie moet ingeschreven staan in een register. Hoe heet dat register? Wie beheert dat register? Waarom moet de organisatie ingeschreven staan in dat register? Er zijn verschillende ondernemingsvormen o.a. NV, BV, v.o.f., CV, coöperatieve vereniging, maatschap en eenmanszaak. Beantwoord kort (in niet meer dan 3 zinnen) de volgende vragen over deze ondernemingsvormen. Wat is het verschil tussen een NV en een BV? Kan de directeur van een NV aandeelhouder zijn? Welke voorwaarden gelden er voor de oprichting van een NV? Hoe zit dat bij een BV? Hoe is de hoofdelijke aansprakelijkheid bij een eenmanszaak en bij een v.o.f. geregeld? Wie is er aansprakelijk bij een BV? Wie kunnen er bijvoorbeeld een maatschap stichten en waarom? Hoe kunnen particuliere organisaties samenwerken?
Bedrijfsoriëntatie 3
6
Praktijk Opdrachten
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
De afdelingen Schrijf schema 1 in de linkerkolom alle afdelingen (inclusief je eigen afdeling) op. Schrijf daarna in de rechterkolom wie het hoofd van de afdeling is. Schema 1
2.
Afdelingen
Naam hoofd van de afdeling
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Contacten met andere afdelingen Je afdeling heeft natuurlijk ook te maken met andere afdelingen in de organisatie. Iedere afdeling heeft haar eigen taken. Met sommige afdelingen heb je meer te maken dan met andere. Geef in schema 2 aan met welke afdelingen je afdeling regelmatig contacten heeft. Geef in de rechterkolom aan waarom je afdeling met die afdelingen contacten heeft. Schema 2
Taak 1
De afdelingen
Contacten van de eigen afdeling met andere afdelingen
Afdeling
Reden van contact
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bedrijfsoriëntatie 3
7
Praktijk 3.
Overleg In iedere organisatie vindt overleg plaats. Geef in schema 3 aan welke vergaderingen regelmatig plaatsvinden en welke afdelingen daarbij betrokken zijn. Schema 3
4.
Vergadering
Betrokken afdeling(en)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Producten en/of diensten Organisaties leveren producten en/of diensten. Een voorbeeld van een organisatie die zowel producten als diensten levert is KPN. Zij verkoopt bijvoorbeeld diverse apparatuur, maar adviseert ook allerlei instanties en particulieren en verleent dus ook diensten. Schrijf in schema 4 op welke producten en/of diensten de organisatie levert. Schema 4
Taak 1
Overleg
Producten en/of diensten van de organisatie
Producten
Diensten
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bedrijfsoriëntatie 3
8
Praktijk 5.
Stroomschema’s Goederen stromen van producent naar klant. Geld stroomt ook! In een organisatie hebben we ook te maken met een informatiestroom. Teken in onderstaande bedrijfskolom hoe de goederenstroom, de geldstroom en de informatiestroom lopen.
Oerproduct Aardolie - N.A.M.
Raffinaderij
Halffabricaat Nylon
Kledingindustrie
Kledinggroothandel
Detaillist
Consument
Het eindproduct dat de consument bereikt is bijvoorbeeld een nylon overhemd.
Taak 1
6.
Stel, je werkt in een productieonderneming die nylon of pvc als eindproduct heeft. Deze onderneming moet winst maken, maar ook zorgen dat zij zich niet “uit de markt prijst”. Hoe kan je aan een nylon overhemd of aan een ander product een prijskaartje ophangen, waarbij je rekening moet houden met: a. de integratie in je organisatie? b. de concurrentie in je branche?
7.
Bekijk nogmaals de bedrijfskolom (opdracht 5) en beantwoord dan onderstaande vragen: 1. Hoe kun je integratie toepassen in deze bedrijfskolom? 2. Hoe kun je differentiatie toepassen in deze bedrijfskolom?
8.
Schets de bedrijfskolom van je werkorganisatie. Je mag hierbij je praktijkopleider om hulp vragen.
Bedrijfsoriëntatie 3
9
Praktijk
Taak 1
9.
In opdracht 8 heb je je bedrijfskolom geschetst. Schets nu nog een keer deze bedrijfskolom en geef aan hoe integratie in de bedrijfskolom van de onderneming toegepast kan worden. Beschrijf ook hoe dan de verschillende “stromen” gaan en waar deze “stromen” voordeel opleveren voor de organisatie.
10.
De organisatie bestaat uit verschillende systemen, nl.: een concreet systeem, d.w.z. het geheel van mensen en middelen een instrumenteel systeem, d.w.z. hoe samenwerking tot stand komt en inhoud krijgt. a. Beschrijf hoe men in de onderneming concreet omgaat met “mensen”, d.w.z. met jou en je collega’s, en welke “middelen” er worden toegepast. b. Beschrijf hoe de samenwerking in de organisatie plaatsvindt. Geef hiervan drie voorbeelden.
11.
Soms is het nodig om ondernemingen te laten fuseren. Probeer je voor te stellen dat dit in de organisatie gaat gebeuren. a. Wat versta je onder een fusie? b. Is een fusie hetzelfde als een “joint-venture”? c. Met welke organisatie kan de organisatie waar je werkt het beste fuseren? d. Hoe worden dan de werknemersbelangen het beste behartigd? e. Bespreek en beschrijf samen met je praktijkopleider eventuele vooren/of nadelen van zo’n fusie.
12.
Door de overheid zijn bepaalde samenwerkingen tussen bedrijven verplicht gesteld. Dit wordt publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie genoemd. Hier volgen enige van deze samenwerkingsvormen: bedrijfschap productschap. Beschrijf deze samenwerkingsvormen. Is de organisatie betrokken bij een samenwerkingsvorm? Zo ja, bij welke en welke gevolgen heeft dit?
Bedrijfsoriëntatie 3
10
Praktijk
Taak 2
Je eigen functie, taken en de werkprocedures in de organisatie Op deze afdeling werk je de komende periode. Het is daarom erg belangrijk dat je je hier snel thuis voelt. Nadat je kennis hebt gemaakt met je nieuwe collega's, ga je je functie en taken wat beter bekijken. In je organisatie bestaan bepaalde werkprocedures die belangrijk zijn voor jezelf, maar ook voor je collega's. Dit aspect vraagt om een bredere kijk op de organisatie in zijn geheel.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ het doel van een functieomschrijving geven (eindterm 6) ¾ de kenmerken van de belangrijkste organisatiestructuren omschrijven (eindterm 7) ¾ de belangrijkste ordeningsprincipes m.b.t. organisatiestructuren beschrijven (eindterm 8) ¾ organisatieschema’s hanteren (eindterm 9) ¾ het belang van procedures in organisaties verklaren (eindterm 10)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Taak 2
Vraag je praktijkopleider waar je informatie over de afdeling kunt vinden. Verzamel zoveel mogelijk informatie over: . jouw functie, taken en werkzaamheden . de taken en functies van je collega’s . de belangrijkste ordeningsprincipes in je organisatie. Maak een planning van je werkzaamheden op basis van je takenpakket. Maak een organisatieschema van het bedrijf met hulp van je praktijkopleider. Beschrijf de structuur van de eigen organisatie. Beschrijf het belang van procedures in de eigen organisatie. Schrijf alle verzamelde informatie op en bespreek deze informatie met je praktijkopleider.
Op welke afdeling werk je? Welke doelstelling(en) heeft deze afdeling? Welke werkzaamheden worden er op de afdeling verricht? Welke werkzaamheden doe je zelf? Wie controleert jouw werkzaamheden? Worden je werkzaamheden ook gepland? Zo ja, door wie? Welke functie vervul je? Wat is het verschil tussen een functie en een taak? Heb je gesolliciteerd naar een taak of naar een functie? Zo ja, om welke reden? Wat is een organisatieschema? Wat is een lijnfunctie? Welk soort functies kunnen er nog meer in een organisatieschema staan? Noem enige voor- en nadelen van een lijnorganisatie. Noem ook enige voor- en nadelen van een lijn/staforganisatie.
Bedrijfsoriëntatie 3
11
Praktijk 15. 16.
Opdrachten
Behalve een lijn- en/of staforganisatie is er ook de matrixorganisatie. Wat is dat? Wat zijn de voor- en/of nadelen van deze organisatievorm?
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
De eigen taken en werkzaamheden op de afdeling Als werknemer zet je je natuurlijk, net zoals je collega’s, volledig in voor de organisatie waarvoor je werkt. Om een organisatie goed te laten functioneren is het belangrijk dat iedere werknemer precies weet wat zijn taken zijn en vooral waarvoor hij verantwoordelijk is. Jij hebt ook taken en werkzaamheden in de onderneming. Je moet weten wat je wel en niet mag doen. Bespreek deze zaken met je praktijkopleider of je collega(’s) en schrijf je taken en verantwoordelijkheden op in schema 1. Schema 1
2.
Taak 2
De eigen taken op de afdeling
Taken
Verantwoordelijk voor:
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Planning van de werkzaamheden Het is erg belangrijk dat je je werkzaamheden van te voren plant. Beschrijf hieronder in het kort wanneer je bepaalde werkzaamheden gaat uitvoeren. Kies, in overleg met je praktijkopleider, een bepaalde periode, bijvoorbeeld een half jaar. Zet de werkzaamheden die je in deze periode verricht moet hebben in schema 2. Geef voor elke werkzaamheid aan wanneer deze klaar moet zijn.
Bedrijfsoriëntatie 3
12
Praktijk Schema 2
3.
Planning van de werkzaamheden
Periode
van …………………tot …………………
Werkzaamheden
Planning
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
In alle organisatiestructuren bestaan belangrijke ordeningsprincipes. Wij onderscheiden daarbij functionele, product-, markt- en geografische principes. Bespreek met je praktijkopleider welk(e) principe(s) er voor je organisatie geldt(en). Maak van dit gesprek een kort verslag waarbij duidelijk het ordeningsprincipe van het totale bedrijf in beeld komt.
(ruimte voor verslag)
Taak 2
Bedrijfsoriëntatie 3
13
Praktijk
4.
Een organogram is een schematische voorstelling van de functies in de organisatie. Hieronder is een voorbeeld van een organogram gegeven. directeur directiesecretaresse
adjunct-directeur personeelschef
receptionist(e)
buitendienst
verkoper A
verkoper B
binnendienst
magazijn
administratie
inkoop
Teken een soortgelijk organogram van je organisatie en vermeld daarin ook duidelijk je eigen functie.
Taak 2
Bedrijfsoriëntatie 3
14
Praktijk
Taak 2
5.
Procedures zijn structuren die bijvoorbeeld "afstemming in de tijd" regelen. Zij ordenen processen in de organisatie. Beschrijf drie procedures die in de organisatie waar je werkt voorkomen.
6.
Informatiestromen verbinden de werkzaamheden van veel collega's met elkaar en maken het mogelijk processen te bestuderen. Stel je voor dat er bij een bouwmarkt een systeem is ingevoerd waardoor met behulp van de “streepjescode” een directe koppeling tussen de caissière en de magazijnbeheerder gelegd kan worden. Leg uit waarom er een verschuiving komt in de manier waarop het voorraadbeheer in dit bedrijf plaatsvindt (vond).
Bedrijfsoriëntatie 3
15
Praktijk
Taak 3
Veiligheid, gezondheid en welzijn In je werksituatie heb je te maken met veiligheid, gezondheid en welzijn. Je werk kan een oorzaak zijn van lichamelijke en/of geestelijke klachten. Natuurlijk moeten gegevens over de gezondheid en dergelijke van werknemers geheim blijven. Daarnaast zijn er nog allerlei andere gegevens die de organisatie geheim wil houden en die dus beveiligd moeten zijn. Ook hiervoor gelden voorschriften. De Arbeidsomstandighedenwet beschermt de werknemer tegen verschillende gevaren van arbeid. De arbo-zorg probeert hierin te helpen. Ook in jouw werksituatie is dit van belang!
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ omgaan met regels m.b.t. beveiliging van persoons- en bedrijfsgegevens (eindterm 19) ¾ doel, inhoud en werkingsgebied van de Arbeidsomstandighedenwet omschrijven (eindterm 20) ¾ de belangrijkste elementen van arbo-zorg in een organisatie omschrijven (eindterm 21) ¾ aangeven welke veiligheids-, gezondheids- en welzijnsaspecten in je situatie van belang zijn (eindterm 22) ¾ procedures, richtlijnen en voorschriften met betrekking tot arbo-zorg toepassen (eindterm 23) ¾ arbo-knelpunten in een gegeven situatie oplossen (eindterm 24)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Taak 3
Bespreek met je praktijkopleider welke richtlijnen en voorschriften er in de organisatie waar je werkt gelden met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van de medewerkers. Beschrijf het doel, de inhoud en het werkingsgebied van de Arbowet en de arbo-zorg in de organisatie. Bespreek met je praktijkopleider hoe je bepaalde procedures, richtlijnen en voorschriften m.b.t. arbo-zorg in de organisatie kunt toepassen. Beschrijf hoe je bepaalde knelpunten i.v.m. arbo-zorg kunt oplossen. Beschrijf op welke manier er in de organisatie met het beveiligen van gegevens wordt omgegaan.
Wat is het verschil tussen persoons- en bedrijfsgegevens? Geef van beide enige voorbeelden. Welke persoons- en bedrijfsgegevens vallen onder de geheime gegevens? Hoe worden persoons- en bedrijfsgegevens beveiligd? Wat betekent “arbo-zorg”? Is de Arbowet een sociale verzekeringswet of een sociale beschermingswet? Verklaar je antwoord. Wordt er premie betaald voor de Arbowet? Zo ja, wie betaalt dan deze premie? Noem vier aspecten van deze wet. Worden ook de werkgevers door deze wet beschermd? Noem vier geboden en vier verboden van deze wet.
Bedrijfsoriëntatie 3
16
Praktijk 10.
Opdrachten
Taak 3
Welke arbodienst ondersteunt de organisatie waar je werkt?
Deze opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Schrijf de inhoud van de Arbowet in het kort op (± 10 regels).
2.
De Arbowet geldt ook voor de organisatie waar je werkt. Beschrijf in het kort een paar situaties in je werk, die zowel psychisch als fysiek veel druk op je (kunnen) uitoefenen. Wat heb je in deze situaties aan de Arbowet?
3.
Als je met een computer werkt dan is het zogenaamde “Arbeidsomstandighedenbesluit” van toepassing. Schrijf op wat je volgens dit besluit wel en niet mag doen en hoe lang je achter een pc mag werken.
4.
Geef aan wie zich in de organisatie bezig houden met de beveiliging van bedrijfsgegevens. Welke verantwoordelijkheid heb je zelf hierin?
5.
Beschrijf in overleg met je praktijkopleider hoe in de organisatie de arbo-zorg gestalte krijgt met betrekking tot a. het verzuimbeleid b. de samenwerking, de taakverdeling en het overleg tussen leidinggevenden en ondergeschikten.
6.
In elke organisatie moet er volgens de Arbowet een Arbo-jaarplan zijn, waarin o.a. ook aandacht wordt gegeven aan de bedrijfshulpverlening. Vraag je praktijkopleider naar dit jaarplan. Beschrijf hoe dit jaarplan er in grote lijnen uitziet en welke onderdelen voor je werkplek belangrijk zijn.
7.
In het kader van de arbo-zorg zijn er verschillende zaken van belang voor je veiligheid, gezondheid en welzijn (V.G.W.) tijdens je werkzaamheden. Beschrijf in het kort van elk onderdeel drie aspecten die belangrijk zijn voor je werk en voor de organisatie. Bespreek deze aspecten met je collega's en daarna met je praktijkopleider.
8.
Bespreek met je praktijkopleider een paar knelpunten in de arbeidsomstandigheden in de organisatie waar je werkt of een leerplek hebt.
Bedrijfsoriëntatie 3
17
Praktijk
Taak 4
Werk hebben en werk vinden In de vorige taken heb je wat geleerd over het reilen en zeilen van de organisatie als geheel en over je eigen taken en die van je collega’s. In deze taak leer je hoe je een arbeidsplaats kunt krijgen en wat voor rechten en plichten je als werknemer hebt. In je werk maak je ook gebruik van je rechten als werknemer. Daarbij spelen een ondernemingsraad, maar ook werknemers- en werkgeversorganisaties een rol.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ aangeven hoe belangrijk betaald werk voor je is (eindterm 14) ¾ een beschrijving geven van die stappen die nodig zijn om betaald werk te vinden (eindterm 15) ¾ een beschrijving geven van de rechten en plichten die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst (eindterm 16) ¾ de medezeggenschap in je eigen organisatie beschrijven (eindterm 17) ¾ de functies van werkgevers- en werknemersorganisaties omschrijven (eindterm 12) ¾ weergeven welke rechten, plichten en verantwoordelijkheden gelden in geval van werkloosheid, ziekte en/of arbeidsongeschiktheid (eindterm 18)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Taak 4
Zoek uit welke rechten en plichten er voor jou gelden in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Zoek uit welke arbeidsomstandigheden in de organisatie kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Beschrijf waarom je betaald werk wel of niet belangrijk vindt. Verzamel vijf advertenties uit dag- of weekbladen waarin sollicitanten gevraagd worden voor een functie die past bij je opleiding en niveau. Bespreek je wensen om werk te krijgen met één van de medewerkers van het Centrum Werk en Inkomen (CWI) of een uitzendbureau. Schrijf een sollicitatiebrief inclusief een curriculum vitae. Noem twee rechten en twee verplichtingen voor een werknemer die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst. Als er in de organisatie waar je werkt een ondernemingsraad (OR) is, noem zijn werkzaamheden. Neem eventueel ook deel aan een achterbanvergadering. Beschrijf wat de ondernemingsraad voor je kan doen. Bespreek met je praktijkopleider de informatie die je hebt verzameld.
Welke voorschriften gelden er als je ziek wordt? Hoe heet de bedrijfsarts? Wanneer en waar houdt de bedrijfsarts spreekuur? Wie betaalt je ziekengeld uit? Wanneer is er sprake van verwijtbare werkloosheid? Onder welke voorwaarden kom je aanmerking voor een WW-uitkering? Hoe hoog kan deze uitkering zijn en waarvan is dit afhankelijk?
Bedrijfsoriëntatie 3
18
Praktijk 7.
8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25.
Opdrachten
Moet je zelf uitkeringen voor ziekengeld en/of de WAO aanvragen? Zo ja, a. Hoe? b. Bij wie? c. Wanneer? Wat gebeurt er als je je werk helemaal niet meer kunt doen (arbeidsongeschiktheid)? Zijn er voorschriften die je moet opvolgen als er een bedrijfsongeluk gebeurt? Zo ja, welke zijn dit? Waar is het dichtstbijzijnde CWI gevestigd? Noem minimaal drie uitzendorganisaties. Op welke manieren kun je solliciteren? Wat is een cv (bij een sollicitatiebrief)? Wat zijn je zwakke en wat zijn je sterke punten die je kunt noemen in een sollicitatiegesprek? Hoe lang is de opzegtermijn bij je werkgever? Wat is het verschil tussen gedwongen en vrijwillig ontslag? Wat is een arbeidsovereenkomst? Wat is een collectieve arbeidsovereenkomst? Wat is een proeftijd in een arbeidsovereenkomst? Hoe lang duurt deze proeftijd? Wat is een ondernemingsraad? Is er in de organisatie een ondernemingsraad? Waarom wel of waarom niet? Welke taken en welke rechten heeft een ondernemingsraad? Heeft de ondernemingsraad beslissingsbevoegdheid? Zo ja, op welk terrein? Noem twee andere overlegvormen in je arbeidsorganisatie.
Deze opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer daarna de opdrachten uit. 1.
Als werknemer heb je rechten en plichten. Vul in schema 1 in het kort in, wat je rechten en plichten zijn bij respectievelijk ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Schema 1 Bij ziekte
Bij arbeidsonge- Bij werkloosheid schiktheid
Mijn rechten zijn:
Mijn plichten zijn:
Taak 4
Bedrijfsoriëntatie 3
19
Praktijk
2.
Het is natuurlijk erg belangrijk dat je betaald werk hebt. Of niet? Geef in maximaal 10 regels aan waarom je betaald werk al dan niet belangrijk vindt.
3.
Schrijf een sollicitatiebrief met envelop voor de volgende advertentie.
Aannemersbedrijf Beton Mij. NV Gevestigd: Industria 24-6, 8423 TZ te Breda vraagt m.i.v. 1 juni a.s. een:
Boekhoudkundig Medewerker M/V Opleiding: MAVO-4; bereid om de opleiding ECABO Boekhoudkundig Medewerker te volgen; bekend met tekstverwerken Br. m. ref. te richten aan dhr. S. Pors, pers.chef.
Deze advertentie stond in de Provinciale Zeeuwsche Courant (P.Z.C.) van 31 maart jl. Maak de brief eerst in het klad. 4.
De afspraken die gelden tussen jou en je werkgever kunnen op schrift gesteld zijn. Je hebt dan een arbeidscontract. In zo’n contract staat onder andere voor wie je werkt en wat je functie is. Vaak staat er nog veel meer in het contract. Soms zijn de afspraken tussen jou en je werkgever alleen mondeling gemaakt. Ook dan zijn het afspraken waaraan jij en je werkgever zich moeten houden. Maak het volgende schema af. De zaken die niet in je contract staan vraag je aan het hoofd van de afdeling Personeelszaken. Schema 3 Onderdelen
Afspraken
1. Arbeidstijden
Van ………..tot.…… uur
2. Aantal uren per week/maand
……………………………..
3. Pauzes
……………………………..
4. Vakantie-uitkering
Ja / nee
Hoeveel % ?
……………………………..
Waarvan?
……………………………..
5. Wanneer wordt het vakantiegeld uitbetaald?
Taak 4
…………………………….. ……………………………..
6. Hoeveel vrije dagen heb je?
……………………………..
7. Wat betekent “ADV-dagen”?
……………………………..
8. Heb je recht op een “13e maand”?
……………………………..
Bedrijfsoriëntatie 3
20
Praktijk 5.
Stel, je bent aangenomen met een proeftijd van drie maanden! Beschrijf wat er kan gebeuren als je in deze proeftijd zou worden ontslagen. Gebruik daarbij de volgende gegevens. Wat zegt de wet over de proeftijd? Kun je protesteren? Zo ja, bij wie? Als dit ontslag toch doorgaat, krijg je dan nog een uitkering? Zo ja, van wie, hoe heet die uitkering en hoe hoog zou die uitkering kunnen zijn?
6.
Stel, je bent of raakt werkloos! Beschrijf wat je dan zou doen om weer aan werk te komen. Welke instanties kunnen je daarbij helpen?
7.
Beantwoord onderstaande vragen uitvoerig. Bespreek de antwoorden daarna met je praktijkopleider. a. Wat is een werkgeversorganisatie? b. Noem de werkgeversorganisatie waarbij je werkgever aangesloten is. c. Wat is een werknemersorganisatie? d. Noem een paar werknemersorganisaties. e. Wat kunnen deze organisaties voor je betekenen? f. Wie behartigt je belangen tijdens je huidige dienstverband? g. Noem twee geïnstitutionaliseerde overlegvormen tussen werkgevers en werknemers.
8.
Neem zo mogelijk deel aan een personeels- of OR-achterbanvergadering. Noteer in het kort die punten van de vergadering die je belangrijk vindt. Bespreek daarna je ervaringen met je praktijkopleider. Soort vergadering …..…………………..… d.d. … ……………………………..20…… Belangrijke punten: 1. 2. 3. 4. -
Taak 4
Bedrijfsoriëntatie 3
21