Praktijkinstructie Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3 (CBA10.3/CREBO:50142)
pi.cba10.3.v2 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding
3
Taak 1
Financieringskengetallen (eindterm 3.4, 3.7 en 4.1)
5
Taak 2
Recht (eindterm 6.3)
7
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
Praktijk
Inleiding Voor het ondernemen heeft een bedrijf behoefte aan productiemiddelen. Voor deze productiemiddelen dient het bedrijf te betalen. Productiemiddelen veroorzaken dus een behoefte aan geld (vermogensbehoefte). In de behoefte kan voorzien worden door het aantrekken van vermogen. Het kan hierbij gaan om eigen vermogen, maar ook om geleend geld. Om op een verantwoorde manier het eigen vermogen aan te spreken of geld te lenen, moet er eerst heel wat gerekend worden. Hierbij spelen financieringskengetallen een belangrijke rol. In taak 1 oefen je met deze financieringskengetallen. Een onderneming sluit overeenkomsten met andere bedrijven en wellicht met consumenten. Op al deze overeenkomsten is het recht van toepassing. Een behoorlijke kennis van het recht is voor een ondernemer onontbeerlijk wil hij niet vroeg of laat een buil oplopen doordat hij in strijd handelt met de wet of doordat anderen, die de wet beter kennen, hem benadelen. In taak 2 oefen je daarom met enkele delen van het recht die voor een ondernemer van belang zijn.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
3
Praktijk
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
4
Praktijk
Taak 1
Financieringskengetallen Voorraden (zoals grondstoffen en eindproducten) en uitstaande vorderingen (debiteuren), maar ook investeringen in duurzame productiemiddelen (zoals gebouwen en machines) leiden bij een onderneming tot vermogensbehoeften. Voor een onderneming is niet alleen het absolute bedrag interessant dat gefinancierd moet worden. Het is voor de ondernemer ook belangrijk om te weten of zijn afnemers hem sneller, of minder snel, betalen dan in de bedrijfstak gebruikelijk is. En welk deel de indirecte kosten uitmaken van de totale kosten. En hoe dat bij de concurrenten is. In deze taak leer je financieringskengetallen te berekenen die van invloed zijn op de vermogensbehoefte. Verder leer je de liquiditeits- en de solvabiliteitspositie van de onderneming te berekenen. Tenslotte leer je een statistisch overzicht te maken van financiële gegevens.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ financieringskengetallen berekenen die van invloed zijn op de vermogensbehoeften (eindterm 3.4) ¾ de liquiditeitspositie en de solvabiliteitspositie berekenen (eindterm 3.7) ¾ een statistisch overzicht maken van financiële gegevens (eindterm 4.1)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Taak 1
Verzamel de gegevens voor de berekening van de volgende financieringskengetallen en bereken: . het gemiddelde crediteurensaldo . het gemiddelde debiteurensaldo. Verzamel en orden relevante gegevens voor de bepaling van de liquiditeit van de onderneming en voer de berekening uit. Verzamel en orden relevante gegevens voor de bepaling van de solvabiliteit van de onderneming en voer de berekening uit. Verzamel een aantal opeenvolgende financiële verslagen en bereken enkele indexcijfers. Onderzoek of er branchegegevens beschikbaar zijn voor de branche waartoe de organisatie behoort en maak enkele vergelijkingen. Welke vergelijkingen dat zijn, wordt bepaald door de bedrijfsgegevens en de branchegegevens waarover je kunt beschikken.
Maakt de organisatie gebruik van leverancierskrediet? Verleent de organisatie afnemerskrediet? Welke gegevens zijn nodig voor het berekenen van de liquiditeit van de onderneming? Waar vind je deze? Welke gegevens zijn nodig voor het berekenen van de solvabiliteit van de onderneming? Waar vind je deze? Waarom maakt de organisatie periodiek financiële verslagen? Wat is voor de organisatie het voordeel van het werken met indexcijfers? Wat is het voordeel van het presenteren van gegevens in grafische voorstellingen? Wat is een nadeel? Waarom zijn branchegegevens voor de organisatie van belang?
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
5
Praktijk
Opdrachten
Taak 1
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Verzamel de gegevens voor de berekening van het gemiddelde crediteurensaldo en het gemiddelde debiteurensaldo. Bereken vervolgens deze kengetallen. Geef daarna antwoord op de volgende vragen: In welke mate kunnen de voorraden van de organisatie worden gefinancierd door het leverancierskrediet? Wat zijn de kosten van het afnemerskrediet?
2.
Verzamel, bijvoorbeeld m.b.v. het laatste jaarverslag, de gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de liquiditeit en maak de berekening. Bespreek de uitkomst met je praktijkopleider.
3.
Verzamel, bijvoorbeeld m.b.v. het laatste jaarverslag, de gegevens die nodig zijn voor het berekenen van de solvabiliteit en maak de berekening. Bespreek de uitkomst met je praktijkopleider.
4.
Begrippen als omzet, winst, resultaat, personeels- en energiekosten zullen ongetwijfeld in periodieke rapportages binnen de organisatie beschreven worden. Ga na hoe de opzet van deze rapportages is en van welke berekeningen men gebruikt maakt: absolute gegevens, relatieve gegevens, kengetallen etc. Leg vervolgens drie achtereenvolgende rapportages naast elkaar. Stel van de oudste rapportage alle apart genoemde posten op een norm van 100. Zet de twee volgende rapportages hierop af. Geef de berekende indexcijfers weer in een schema. Bespreek de uitkomsten met je praktijkopleider.
5.
Ga na wat er binnen de organisatie wordt gedaan op het gebied van indexcijfers, kengetallen e.d. Maak een overzicht van de wijze waarop gegevens binnen de organisatie worden gepresenteerd (bijv. met behulp van frequentietabellen, lijndiagrammen, staafdiagrammen, cirkeldiagrammen e.d.). Ga vervolgens na of er bij de berekening(en) en/of presentatie(s) gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd systeem. Zo ja, beschrijf dan de (extra) mogelijkheden van de software. Zo nee, geef dan gefundeerd aan wat de toegevoegde waarde zou kunnen zijn van statistische en/of presentatiesoftware.
6.
Vergelijk de in opdracht 1 t/m 4 gevonden cijfers met de branchegegevens. Probeer voor de verschillen in cijfers tussen de organisatie waar jij werkt en de branche als geheel een verklaring te vinden en bespreek je ideeën met je praktijkopleider.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
6
Praktijk
Taak 2
Recht Waarschijnlijk hebben mensen altijd behoefte gehad hun onderlinge relaties vast te laten leggen. In deze taak wordt ingegaan op het recht voor zover het de verdeling van bezittingen en schulden en rechten en plichten tussen klanten en organisaties en organisaties onderling regelt. Het recht is van groot belang omdat het economische leven zich in een rechteloze maatschappij niet kan ontwikkelen. Zonder bescherming van wet en recht geldt het recht van de sterkste. Het gaat in deze taak alleen om het ondernemings- en faillissementsrecht. Specifieke wetten, die voor bepaalde bedrijfstakken van groot belang zijn, blijven hier buiten beschouwing.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ het ondernemings- en faillissementsrecht toepassen op eenvoudige casusposities (eindterm 6.3)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4.
Opdrachten
Taak 2
Maak een inventarisatie van de juridische werkzaamheden m.b.t. debiteuren die zich in de organisatie waar je werkt zouden kunnen voordoen.
Welke procedure wordt in de organistie gevolgd als een klant niet betaalt? Stel dat een debiteur van de organisatie failliet gaat. Hoe verloopt dan de procedure, voor zover de organisatie daarbij is betrokken? Welke instanties mogen eerder dan de organisatie waar je werkt hun schuld verhalen op de inboedel van een debiteur die failliet gaat? Welk verschil maakt het voor de organisatie of de klant een v.o.f. of een BV is als de klant failliet gaat?
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Voordat je de opdrachten gaat uitvoeren, moet je nagaan of het werk in de organisatie op de hiervoor beschreven manier gebeurt of dat de activiteitenlijst moet worden aangepast. Pas de activiteitenlijst, in overleg met je praktijkopleider, zo nodig aan. Voer de opdrachten daarna uit. Bespreek de uitkomsten met je praktijkopleider. 1.
Zoek uit wat de procedure in je organisatie is bij wanbetaling van een groot bedrag. Onderzoek of deze procedure verbeterd kan worden en bespreek je eventuele voorstellen met je praktijkopleider.
2.
Breng een juridische zaak die onlangs heeft gespeeld in kaart. Doe dit in overleg met de medewerker die in de organisatie met juridische zaken is belast of je praktijkbegeleider. Bespreek met hem of haar of de zaak achteraf gezien, door de organisatie beter aangepakt had kunnen worden.
Bedrijfseconomische beroepsvorming - financiering 3
7