Praktijkinstructie Bedrijfsoriëntatie 4 (CAL01.4/CREBO:50114)
pi.cal01.4.v2 © ECABO, 1 september 2003 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd, overgenomen, opgeslagen of gepubliceerd in enige vorm of wijze, hetzij elektronisch, kopieertechnisch, druktechnisch of fotografisch, zonder voorafgaande toestemming van ECABO. Correspondentie met betrekking tot overneming of reproductie: ECABO Postbus 1230 3800 BE AMERSFOORT
Praktijk
Inhoud Inleiding Taak 1 Taak 2
3 De organisatie, haar taken, doelstellingen en werkzaamheden (eindterm 1, 2, 4, 5, 6, 12 en 14)
5
Je eigen functie, taken en de werkprocedures in de organisatie (eindterm 7, 8, 9, 10 en 11)
12
Taak 3
Management in je organisatie (eindterm 3, 20, 21, 22, 23 en 24)
16
Taak 4
Veiligheid, gezondheid en welzijn (eindterm 25, 26, 27, 28, 29, 30 en 31)
19
Taak 5
Werk hebben en werk vinden (eindterm 13, 15, 16, 17, 18 en 19)
22
Bedrijfsoriëntatie 4
Praktijk
Bedrijfsoriëntatie 4
Praktijk
Inleiding Wanneer je een nieuwe werkplek krijgt of wanneer je net gestart bent op een nieuwe werkplek zul je aan veel zaken moeten wennen. Nieuwe mensen om je heen, een ander gebouw, nieuwe werkzaamheden, nieuwe regels en afspraken. Het is belangrijk dat je je snel thuis voelt in de nieuwe organisatie en op je afdeling. Sommige dingen ontdek je gemakkelijk zelf, maar er zijn ook zaken waar je niet zo eenvoudig achterkomt. Daarvoor moet je gericht op zoek gaan naar informatie. In deze deelkwalificatie leer je hoe je dat kunt aanpakken. Je leert wat een arbeidsorganisatie is, hoe een organisatie in elkaar zit, wat er gebeurt op de afdeling waar je werkt, welke taken en verantwoordelijkheden je krijgt en waarom er bepaalde procedures gelden. Ook krijg je inzicht in de taken die andere afdelingen uitvoeren. Verschillende aspecten van management komen ook aan de orde. Je leert over managementtechnieken en de verschillende stijlen van leidinggeven. Daarnaast kom je in aanraking met regels voor veiligheid, gezondheid en welzijn en leer je aan welke afspraken jij en je werkgever zich zullen moeten houden.
Bedrijfsoriëntatie 4
3
Praktijk
Bedrijfsoriëntatie 4
4
Praktijk
Taak 1
De organisatie, haar taken, doelstellingen en werkzaamheden Elke organisatie heeft doelstellingen. Deze doelstellingen kunnen zeer verschillend zijn. Overheidsorganisaties, zoals bijvoorbeeld gemeenten, proberen een bepaalde vorm van dienstverlening aan burgers te realiseren. Particuliere bedrijven willen met hun producten of diensten zoveel mogelijk winst maken. Om de doelen te bereiken, zijn de taken over personen en/of afdelingen verdeeld. Ook in de organisatie waar jij werkt hebben de werknemers hun eigen taken. De taken die jij hebt volgen uit je benoeming of je stage in een bepaalde functie. Ze zijn verbonden aan de functie. In een organisatie werken mensen met elkaar samen. Dit samenwerken gebeurt op basis van afspraken. Ook organisaties kunnen onderling afspreken om samen te werken. Dit is vaak erg belangrijk voor hun voortbestaan.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ de begrippen organisatie, arbeidsorganisatie, bedrijf, onderneming, profitorganisatie en not-for-profit organisatie omschrijven (eindterm 1) ¾ de doelstellingen, producten en/of diensten en de concurrentiepositie van de organisatie beschrijven (eindterm 2) ¾ de goederen-, diensten-, informatie- en/of geldstroomketen in de organisatie schematisch weergeven (eindterm 4) ¾ de in de wet geregelde organisatievormen omschrijven (eindterm 5) ¾ de kenmerkende verschillen tussen particuliere en overheidsorganisaties omschrijven (eindterm 6) ¾ een organisatie als systeem omschrijven (eindterm 12) ¾ aangeven hoe samenwerking tussen ondernemingen georganiseerd kan zijn (eindterm 14)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
-
Taak 1
Verzamel informatie over: . de soort organisatie . de doelstellingen van de organisatie . de producten van de organisatie . de diensten van de organisatie . de concurrentiepositie van de organisatie . de weg die producten en/of diensten en/of informatie in de organisatie afleggen. Verzamel informatie over: . alle afdelingen . de taken van alle afdelingen . de contacten tussen alle afdelingen. Noem verschillende ondernemingsvormen en verzamel informatie hierover. Verzamel informatie over verschillende stroomketens in de bedrijfskolom waartoe je organisatie behoort. Omschrijf je organisatie als systeem. Geef schematisch weer welke samenwerkingsvormen er bestaan tussen je organisatie en andere organisaties. Schrijf de verzamelde informatie in eigen woorden op en bespreek dit met je praktijkopleider.
Bedrijfsoriëntatie 4
5
Praktijk Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22.
23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38.
Taak 1
Bij welk soort organisatie (of leerbedrijf) werk je? Is een organisatie hetzelfde als een onderneming? Motiveer je antwoord. Welke verschillen zijn er tussen particuliere en overheidsorganisaties? Mag een overheidsorganisatie winst maken? Welke producten maakt de organisatie of welke diensten verleent de organisatie? Wat is het verschil tussen een profit- en een not-for-profit organisatie? Dient de organisatie een maatschappelijk belang? Zo ja, welk? Maakt de organisatie winst? Zo ja, waaraan merk je dat? Wat wordt in het algemeen onder een stroomketen verstaan? In je organisatie is er ook sprake van een informatiestroom. Via welke ketens loopt die stroom in je organisatie? Wat versta je in je organisatie onder: a. logistiek? b. goederen- en geldstromen? Motiveer beide antwoorden en geef twee voorbeelden. Wat wordt verstaan onder een bedrijfskolom? Waarom zit er tussen elke bedrijfstak (branche) een markt? Is dit een concrete of abstracte markt? Wat is het verschil tussen beide markten? Wat wordt verstaan onder integratie in een bedrijfskolom? Wat is het tegenovergestelde van integratie? Welke ondernemingsvorm heeft de organisatie? Wie is (zijn) de eigenaar(s) van de organisatie? De organisatie moet ingeschreven staan in een register. Hoe heet dat register? Wie beheert dat register? Waarom moet je organisatie ingeschreven staan in dat register? Welke gegevens over de organisatie staan in dat register? Er zijn verschillende ondernemingsvormen o.a. eenmanszaak, maatschap, v.o.f., CV, BV, NV, coöperatieve vereniging en stichting. Beantwoord kort (in niet meer dan 3 zinnen) de volgende vragen over deze ondernemingsvormen. Als je een eigen bedrijf zou willen opstarten, welke ondernemingsvorm ligt dan voor de hand? Bezit je dan de nodige vergunningen in verband met de Vestigingswet? Welke eisen stelt de wetgever aan het opstarten van een eenmanszaak? Wat zijn de voor- en nadelen van een eenmanszaak? Wie kunnen er bijvoorbeeld een maatschap oprichten en waarom? Waarom zijn er de laatste decennia zoveel v.o.f’s omgezet in BV’s? Aan welke eisen moet je voldoen om een BV op te richten? Wat is het verschil tussen een BV en een NV? Wie is/zijn eigenaar(s) van een vereniging (dus van de kasmiddelen)? Een coöperatieve vereniging kent drie aansprakelijkheden. Welke zijn dit? Beschrijf de inhoud van elke aansprakelijkheid. Een stichting heeft een “ideëel doel”. Wat wordt hieronder verstaan? Kan iedereen zomaar een stichting oprichten? Hoe gaat het oprichten van een stichting in zijn werk? Welke doelstelling kan een stichting niet hebben? Is een stichting ook ingeschreven? Zo ja, waarin? Hoe kunnen particuliere organisaties samenwerken?
Bedrijfsoriëntatie 4
6
Praktijk Opdrachten
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
De afdelingen Neem in schema 1 in de linkerkolom alle afdelingen (inclusief je eigen afdeling) op. Schrijf daarna in de rechterkolom wie het hoofd van de afdeling is. Schema 1
2.
Afdelingen
Naam hoofd van de afdeling
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Contacten met andere afdelingen Je afdeling heeft natuurlijk ook te maken met andere afdelingen in de organisatie. Iedere afdeling heeft haar eigen taken. Met sommige afdelingen heb je meer te maken dan met andere. Geef in schema 2 aan met welke afdelingen je afdeling regelmatig contacten heeft. Geef in de rechterkolom aan waarom je afdeling met die afdelingen contacten heeft. Schema 2
Taak 1
De afdelingen
Contacten met andere afdelingen
Afdeling
Reden van contact
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bedrijfsoriëntatie 4
7
Praktijk 3.
Overleg In iedere organisatie vindt overleg plaats. Geef in schema 3 aan welke vergaderingen regelmatig plaatsvinden en welke afdelingen daarbij betrokken zijn. Schema 3
4.
Vergadering
Betrokken afdeling(en)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Producten en/of diensten Organisaties leveren producten en/of diensten. Een voorbeeld van een organisatie die zowel producten als diensten levert is een autobedrijf dat ook optreedt als leasemaatschappij. Het bedrijf koopt en verkoopt auto’s, maar least (verhuurt) ze ook, dus verleent ook diensten. Schrijf in schema 4 op welke producten en/of diensten je organisatie levert. Schema 4
Taak 1
Overleg
Producten en/of diensten van de organisatie
Producten
Diensten
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Bedrijfsoriëntatie 4
8
Praktijk 5.
Stroomschema’s Goederen stromen van producent naar consument. Ook geld stroomt! Daarnaast hebben we in een organisatie te maken met een informatiestroom. Stroomschema’s kan men het beste schetsen in een bedrijfskolom. Teken in onderstaande bedrijfskolom (schema 5) hoe de goederenstroom, de geldstroom en de informatiestroom lopen. Schema 5
Akkerbouw Groen
Meelfabriek
Broodfabriek
Detaillist
Consument
6.
Taak 1
Schets de bedrijfskolom praktijkopleider.
Bedrijfsoriëntatie 4
van
je
organisatie.
Raadpleeg
hierbij
je
9
Praktijk 7.
Als je je bedrijfskolom hebt getekend, geef dan schematisch de geld-, goederen- en informatiestroom weer en beantwoord daarbij (kort) de volgende vraag. a. Zou er in de bedrijfskolom van de organisatie integratie of differentiatie kunnen worden toegepast? Motiveer je antwoord.
8.
In het algemeen kennen wij particuliere en overheidsorganisaties. a. Beschrijf in het kort wat wordt verstaan onder een particuliere organisatie. b. Beschrijf in het kort wat wordt verstaan onder een overheidsorganisatie. c. Beschrijf en motiveer waarom er de laatste jaren zoveel overheidsorganisaties geprivatiseerd zijn. d. Je hebt beschreven wat er wordt verstaan onder een particuliere en een overheidsorganisatie. Hieronder volgt een schema waarin je duidelijk maakt wat deze verschillen zijn. Schema 6 Soort organisatie:
particuliere organisatie
Overheidsorganisatie
Aspect:
9
Taak 1
1. De oprichting
-
-
2. De doelstelling
-
-
3. De financiering
-
-
4. Het bestuur
-
-
De organisatie bestaat uit verschillende systemen, nl.: een concreet systeem, d.w.z. het geheel van mensen en middelen een instrumenteel systeem, d.w.z. hoe samenwerking tot stand komt en inhoud krijgt? a. Beschrijf hoe in je onderneming concreet omgegaan wordt met “mensen”, d.w.z. met jou en je collega’s, en welke “middelen” er kunnen worden toegepast. b. Beschrijf hoe de samenwerking in je organisatie plaatsvindt. Geef hiervan drie voorbeelden.
Bedrijfsoriëntatie 4
10
Praktijk
Taak 1
10.
Soms is het nodig dat ondernemingen fuseren. Stel je voor dat dit in de organisatie zou moeten gebeuren. a. Wat versta je onder een fusie? b. Is een fusie hetzelfde als een “joint-venture”? c. Met welke organisatie kan de organisatie waar je werkt het beste fuseren? d. Hoe worden dan de werknemersbelangen het beste gediend? e. Bespreek en beschrijf samen met je praktijkopleider eventuele vooren/of nadelen van zo’n fusie. Doe dit aan de hand van de volgende trefwoorden: winst, concurrentie, werkgelegenheid, kosten, fiscaal voor- of nadeel.
11.
Door de overheid zijn bepaalde samenwerkingen tussen bedrijven verplicht gesteld. Dit wordt publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie genoemd. Hier volgen enige van deze samenwerkingsvormen: bedrijfschap productschap. Bespreek deze samenwerkingsvormen. Is je organisatie betrokken bij een samenwerkingsvorm? Zo ja, bij welke en welke gevolgen heeft dit?
Bedrijfsoriëntatie 4
11
Praktijk
Taak 2
Je eigen functie, taken en de werkprocedures in de organisatie Op deze afdeling zal je in de komende periode werken. Het is daarom erg belangrijk dat je je hier snel thuis voelt. Nadat je kennis hebt gemaakt met je nieuwe collega's, ga je je meer verdiepen in je functie en taken. In je organisatie bestaan bepaalde werkprocedures die belangrijk zijn voor jezelf, maar ook voor je collega's. Dit aspect vraagt om een bredere kijk op de organisatie in zijn geheel.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ het doel van een functieomschrijving aangeven (eindterm 7) ¾ de belangrijkste organisatiestructuren omschrijven (eindterm 8) ¾ de belangrijkste ordeningsprincipes m.b.t. organisatiestructuren beschrijven (eindterm 9) ¾ organisatieschema’s hanteren (eindterm 10) ¾ het belang van procedures in organisaties verklaren (eindterm 11)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
-
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15.
Taak 2
Vraag je praktijkopleider waar je informatie over de afdeling kan vinden. Verzamel zoveel mogelijk informatie over: . jouw functie, taken en werkzaamheden . de taken en functies van je collega’s . de belangrijkste ordeningsprincipes in je organisatie. Maak een planning van je werkzaamheden op basis van je takenpakket. Maak een organisatieschema van het bedrijf met hulp van je praktijkopleider. Omschrijf de structuur van de organisatie. Beschrijf het belang van procedures in de organisatie. Noteer alle verzamelde informatie en bespreek deze informatie met je praktijkopleider.
Op welke afdeling werk je? Welke doelstelling(en) heeft deze afdeling? Welke werkzaamheden worden er op de afdeling verricht? Welke werkzaamheden verricht je zelf? Wie controleert deze werkzaamheden? Worden de werkzaamheden ook gepland? Zo ja, door wie? Welke functie vervul je? Wat is het verschil tussen een functie en een taak? Heb je gesolliciteerd naar een taak of naar een functie? Zo ja, om welke reden? Wat is een organisatieschema? Wat is een lijnfunctie? Wat voor soort functies kunnen er nog meer in een organisatieschema staan? Noem enige voor- en nadelen van een lijnorganisatie. Noem ook enige voor- en nadelen van een lijn/staforganisatie. Naast de reeds genoemde lijn- en/of staforganisatie kent men ook de matrixorganisatie. Wat is dat?
Bedrijfsoriëntatie 4
12
Praktijk 16. 17. 18.
Opdrachten
Wat zijn de voor- en/of nadelen van deze organisatievorm? Is een projectorganisatie hetzelfde als een matrixorganisatie? Motiveer je antwoord. Geef twee voorbeelden van in je organisatie gehanteerde procedures. Omschrijf ook het nut van deze procedures.
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
De eigen taken en werkzaamheden op de afdeling. Als werknemer zet je je natuurlijk, net zoals je collega’s, volledig in voor de organisatie waarvoor je werkt. Om een organisatie goed te laten functioneren is het belangrijk dat iedere werknemer precies weet wat zijn taken zijn en vooral waarvoor hij verantwoordelijk is. Ook jij hebt taken en werkzaamheden in de onderneming. Je moet weten wat je wel en niet mag doen. Bespreek deze zaken met je praktijkopleider of je collega(’s) en noteer je taken en verantwoordelijkheden in schema 1. Schema 1
2.
Taak 2
De eigen taken op de afdeling
Taken
Verantwoordelijk voor:
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Planning van de werkzaamheden Het is voor het management (zie taak 3) erg belangrijk dat alle werkzaamheden, voor zover mogelijk, van te voren worden gepland. Werkzaamheden die tot jouw taak behoren moet je plannen. Beschrijf in het kort: a. hoe je gaat plannen b. voor welke periode c. welke werkzaamheden je gaat plannen d. wanneer deze werkzaamheden klaar moeten zijn. Bespreek dit met je praktijkopleider. Gebruik schema 2.
Bedrijfsoriëntatie 4
13
Praktijk Schema 2
3.
Planning van de werkzaamheden
Periode
van …………………tot …………………
Werkzaamheden
Planning
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
In alle organisatiestructuren bestaan belangrijke ordeningsprincipes: functionele, product-, markt- en geografische principes. Bespreek met je praktijkopleider welk(e) principe(s) er voor je organisatie geldt(en). Maak over dit gesprek een kort verslag waarbij duidelijk het ordeningsprincipe van het totale bedrijf in beeld komt. 4. Een organogram is een schematische voorstelling van de functies in de organisatie. Hieronder staat een voorbeeld van een organogram. directeur directiesecretaresse
adjunct-directeur personeelschef
receptionist(e)
buitendienst
verkoper A
verkoper B
binnendienst
magazijn
administratie
inkoop
Teken een soortgelijk organogram van je organisatie en vermeld daarin ook duidelijk je eigen functie.
Taak 2
Bedrijfsoriëntatie 4
14
Praktijk
Taak 2
5.
Procedures zijn structuren die bijvoorbeeld "afstemming in de tijd" regelen. Zij ordenen processen in de organisatie. Beschrijf drie procedures die in de organisatie waar je werkt voorkomen.
6.
Informatiestromen verbinden de werkzaamheden van collega's met elkaar en maken het mogelijk processen te besturen. Stel je voor dat er bij een bouwmarkt een systeem is ingevoerd waardoor met behulp van de “streepjescode” een directe koppeling tussen de caissière en de magazijnbeheerder gelegd kan worden. Leg uit waarom er een verschuiving komt in de manier waarop het voorraadbeheer in dit bedrijf plaatsvindt (vond).
Bedrijfsoriëntatie 4
15
Praktijk
Taak 3
Management in je organisatie Management is het geheel van maatregelen om een onderneming effectief te beheren, te leiden en te sturen. De manager moet over voldoende capaciteiten beschikken om op een juiste manier kennis en inzicht te combineren. Mogelijk ligt hier voor jou een taak en, misschien in de toekomst, een functie.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ een beschrijving geven van het beleid van een organisatie inzake productontwikkeling, financiering en expansie (eindterm 3) ¾ de belangrijkste managementtechnieken omschrijven (eindterm 20) ¾ aangeven welke managementtechniek in een bepaalde situatie het meest geschikt is (eindterm 21) ¾ verschillende managementstijlen omschrijven (eindterm 22) ¾ aangeven welke managementstijl voor een bepaalde situatie optimaal is (eindterm 23) ¾ de voortgang van een activiteit, project of proces bewaken (eindterm 24)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5.
Taak 3
Ga na of er in de organisatie beleid vastgesteld is met betrekking tot productontwikkeling, financiering en uitbreiding. Ga na of en zo ja, in welke documenten dit beleid is beschreven. Geef een beschrijving van het beleid op de drie genoemde terreinen. Omschrijf de belangrijkste (moderne) managementtechnieken die gehanteerd worden in je organisatie. Omschrijf de verschillende managementstijlen in het algemeen. Omschrijf en bespreek welke managementstijl in je organisatie gehanteerd wordt. Omschrijf hoe in je organisatie de voortgang van de ondernemings-activiteiten bewaakt wordt. Geef aan hoe je zelf de voortgang bewaakt van je eigen activiteiten of van projecten waarbij je betrokken bent of van processen waarin je een rol speelt.
Is er sprake van een product in je organisatie? Zo ja, waaruit bestaat dat product? Als er sprake is van een product, moet dat product dan ook worden gefinancierd? Zo ja, wie zal dat product dan (kunnen) financieren? Probeert het management nieuwe producten of diensten te ontwikkelen? Hoe doet men dit? (Denk bijvoorbeeld aan innovatieve activiteiten, marktonderzoek e.d.) Managers maken gebruik van verschillende (moderne) technieken. Noem en omschrijf de vijf belangrijkste managementtechnieken. (Vraag eventueel informatie bij je praktijkopleider.) Welke middelen gebruikt het management in de organisatie waar je werkt om de voortgang van activiteiten, projecten of processen te bewaken? Welke middelen gebruik je zelf? Geef aan waar eventuele knelpunten ontstaan, wat hiervan de gevolgen zijn en hoe negatieve gevolgen zo beperkt mogelijk kunnen blijven.
Bedrijfsoriëntatie 4
16
Praktijk Opdrachten
Taak 3
De opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
In je organisatie wordt een product vervaardigd. a. Als dit product van dienstverlenende aard is, hoe kun je dan een kostprijsberekening maken? b. Wie geeft opdracht tot een kostprijsberekening en wat is het uitgangspunt bij deze berekening? 1. commercieel belang? 2. sociaal belang? 3. bedrijfseconomisch belang? c. Beschrijf de ontwikkeling die zo’n product doormaakt, bijvoorbeeld berekening - bestelling - opdracht - uitvoering - verkoop.
2.
In deze taak staat het onderwerp management centraal! a. Omschrijf in ongeveer 10 zinnen, wat volgens jou een goed manager is en over welke eigenschappen hij moet beschikken. b. Omschrijf hoe een manager moet passen in een organisatie. 1. Mag een manager domineren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? 2. Moet een manager tot de directie behoren? Zo ja, waarom wel en zo nee, waarom niet?
3.
Eén van de managementfuncties (= technieken) bestaat uit coördineren. Omschrijf, aan de hand van een concrete situatie, hoe in de organisatie deze techniek wordt toegepast. Geef ook aan welke resultaten ermee bereikt worden. Bespreek je bevindingen daarna uitvoerig met je praktijkopleider.
4.
Hieronder volgen 14 managementprincipes: 1. Arbeidsverdeling 2. Autoriteit 3. Discipline 4. Eenheid van leiding 5. Eenheid van beleid 6. Ondergeschiktheid van het individu aan de gemeenschap 7. Beloning (billijk etc.) 8. Centralisatie 9. Hiërarchie 10. Orde en netheid 11. Eerlijke behandeling 12. Stabiliteit van de werknemers 13. Initiatief 14. Groepsgeest Omschrijf van elk principe zo kort mogelijk de betekenis voor jouw functioneren in de organisatie.
5.
Vroeger werd de vraag gesteld: “Wie is een goed leider?” Nu gaat het in het moderne management meer om de vraag hoe een goede leider zich moet gedragen. Het gaat nu dus om de stijl van leiding geven, m.a.w. de managementstijl. Hierbij kunnen we te maken hebben met: a. de directieve stijl
Bedrijfsoriëntatie 4
17
Praktijk b. de participatieve stijl. Soms maakt men ook wel de indeling: a. de taakgerichte stijl b. de mensgerichte stijl. Bespreek met je praktijkopleider deze vier stijlen en probeer een situatie te bedenken waarbij deze stijlen in de organisatie vorm kregen (of zouden kunnen krijgen). Ga na welke stijl je het meest aanspreekt. Motiveer je antwoord.
Taak 3
6.
Elke organisatie stelt normen vast, bijvoorbeeld arbeidstijden, budgetten, bestedingen enz. Beantwoord kort de onderstaande vragen: a. Wat zijn in de organisatie de arbeidstijden en wie stelt deze vast? b. Wat is een budget? c. Wie bewaakt (bewaken) zo’n budget? d. Hoe stelt men in de organisatie een norm vast voor de arbeidsprestaties? e. Wat is tariefloon, stukloon, premieloon, uurloon, brutoloon en nettoloon? f. Wat is: 1. logistiek management 2. financieel management 3. personeelsmanagement? g. Wat is een arbeidsanalist? h. Wat voor rol speelt een arbeidsanalist bij de voortgang van een project, activiteit of proces?
7.
De meest optimale stijl van management is die, waarbij zowel de organisatie als de mens in die organisatie tot haar recht komt. Probeer een situatie te bedenken waarbij je als (toekomstig) manager deze optimale managementstijl zou kunnen benaderen en beschrijf hoe je dit zou doen. Leg deze situatie ook voor aan je praktijkopleider en bespreek je antwoord.
Bedrijfsoriëntatie 4
18
Praktijk
Taak 4
Veiligheid, gezondheid en welzijn In je werksituatie heb je te maken met veiligheid, gezondheid en welzijn. Je werk kan lichamelijke en/of geestelijke klachten veroorzaken. Natuurlijk moeten gegevens over de gezondheid en dergelijke van werknemers geheim blijven. Daarnaast zijn er nog allerlei andere gegevens die de organisatie geheim wil houden en die dus beveiligd moeten zijn. Ook hiervoor gelden voorschriften. De Arbeidsomstandighedenwet beschermt de werknemer tegen verschillende gevaren van arbeid. De arbo-zorg probeert hierin te helpen. Ook in jouw werksituatie is dit van belang!
Doel
Aan het eind van deze taak kan je: ¾ de regels met betrekking tot beveiliging van gegevens toepassen (eindterm 25) ¾ het doel, de inhoud en werkingsgebied van de Arbeidsomstandighedenwet omschrijven (eindterm 26) ¾ de belangrijkste elementen van arbo-beleid en arbo-zorg in een organisatie omschrijven (eindterm 27) ¾ aangeven welke veiligheids-, gezondheids- en welzijnsaspecten in een organisatie van belang zijn (eindterm 28) ¾ de procedures, richtlijnen en voorschriften m.b.t. arbo-zorg in een organisatie toepassen (eindterm 29) ¾ arbo-knelpunten in een organisatie oplossen (eindterm 30) ¾ de relatie tussen zorg voor kwaliteit, milieu en arbeidsomstandigheden omschrijven (eindterm 31)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3. 4. 5.
Taak 4
Bespreek met de praktijkopleider welke richtlijnen en voorschriften er in de organisatie waar je werkt gelden met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van de medewerkers. Beschrijf het doel, de inhoud en het werkingsgebied van de Arbowet en de arbo-zorg in de organisatie. Bespreek met je praktijkopleider hoe je bepaalde procedures, richtlijnen en voorschriften m.b.t. arbo-zorg in de organisatie kunt toepassen. Beschrijf het in de organisatie gevoerde arbeidsomstandighedenbeleid. Beschrijf hoe je bepaalde knelpunten i.v.m. arbo-zorg kunt oplossen. Beschrijf de relatie tussen de zorg voor arbeidsomstandigheden, kwaliteit en milieu in de organisatie. Beschrijf hoe er in de organisatie met het beveiligen van gegevens wordt omgegaan.
Wat is het verschil tussen persoons- en bedrijfsgegevens? Geef van beide enige voorbeelden. Welke persoons- en bedrijfsgegevens vallen onder de geheime gegevens? Hoe worden persoons- en bedrijfsgegevens beveiligd? Wat betekent arbo-zorg? Is de Arbowet een sociale verzekeringswet of een sociale beschermingswet? Verklaar je antwoord.
Bedrijfsoriëntatie 4
19
Praktijk 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12.
Opdrachten
Taak 4
Wordt er premie betaald voor de Arbowet? Zo ja, wie betaalt deze premie? Noem vier aspecten van deze wet. Worden de werkgevers ook door deze wet beschermd? Noem vier geboden en vier verboden van deze wet. Wie is verantwoordelijk voor het arbo-beleid in de organisatie? Wat is de rol van de arbeidsinspectie? Welke arbodienst ondersteunt de organisatie waar je werkt?
Deze opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Schrijf de inhoud van de Arbowet in het kort op (± 10 regels).
2.
De Arbowet geldt ook voor de organisatie waar je werkt. Beschrijf in het kort een paar situaties in je werk, die zowel psychisch als fysiek veel druk op je (kunnen) uitoefenen. Wat heb je in deze situaties aan de Arbowet?
3.
Als je met een computer werkt dan is het zogenaamde “Arbeidsomstandighedenbesluit” van toepassing. Schrijf op wat je volgens dit besluit wel en niet mag doen en hoe lang je achter een pc mag werken.
4.
Geef aan wie zich in de organisatie bezig houden met de beveiliging van bedrijfsgegevens. Welke verantwoordelijkheden heb je zelf hierin?
5.
Beschrijf in overleg met je praktijkopleider hoe in de organisatie de arbo-zorg gestalte krijgt met betrekking tot a. het verzuimbeleid b. de samenwerking, de taakverdeling en het overleg tussen leidinggevenden en ondergeschikten.
6.
In elke organisatie moet er volgens de Arbowet een Arbo-jaarplan zijn, waarin o.a. ook aandacht wordt gegeven aan de bedrijfshulpverlening. Vraag je praktijkopleider naar dit jaarplan. Beschrijf hoe dit jaarplan er in grote lijnen uitziet en welke onderdelen belangrijk zijn voor je werkplek.
7.
In het kader van de arbo-zorg zijn er verschillende aspecten die van belang zijn voor je veiligheid, gezondheid en welzijn (V.G.W.) tijdens je werkzaamheden. Beschrijf in het kort van elk onderdeel drie aspecten die belangrijk zijn voor je werk en voor de organisatie. Bespreek deze aspecten met je collega's en daarna met je praktijkopleider.
8.
Bespreek met je praktijkopleider een paar knelpunten in de arbeidsomstandigheden in de organisatie waar je werkt of een leerplek hebt.
Bedrijfsoriëntatie 4
20
Praktijk 9.
Tegenwoordig wordt er bij de bedrijfsvoering in een organisatie steeds vaker een relatie gelegd tussen de zorggebieden arbo, kwaliteit en milieu. Ga na of dit ook van toepassing is op de organisatie en plaats de gegevens in het onderstaande schema. Product, dienst of proces
arboaspect
milieuaspect
kwaliteitsaspect
1.
2.
3.
Taak 4
Bedrijfsoriëntatie 4
21
Praktijk
Taak 5
Werk hebben en werk vinden In de vorige taken heb je wat geleerd over het reilen en zeilen van de organisatie als geheel en over je eigen taken en die van je collega’s. In deze taak leer je hoe je een arbeidsplaats kunt krijgen en wat voor rechten en plichten je als werknemer hebt. In je werk maak je ook gebruik van je rechten als werknemer. Daarbij spelen een ondernemingsraad, maar ook werknemers- en werkgeversorganisaties een rol.
Doel
Aan het eind van deze taak kun je: ¾ aangeven hoe belangrijk betaald werk voor je is (eindterm 15) ¾ een beschrijving geven van die stappen die nodig zijn om betaald werk te vinden (eindterm 16) ¾ een beschrijving geven van de rechten en plichten die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst (eindterm 17) ¾ weergeven welke rechten, plichten en verantwoordelijkheden gelden in geval van werkloosheid, ziekte en/of arbeidsongeschiktheid (eindterm 19) ¾ de medezeggenschap in je eigen organisatie beschrijven (eindterm 18) ¾ de functie van werkgevers- en werknemersorganisaties omschrijven (eindterm 13)
Activiteitenlijst Lees de activiteitenlijst door om een beeld van de taak te krijgen. -
Vragen
Beantwoord de vragen en bespreek de antwoorden met je praktijkopleider. 1. 2. 3.
Taak 5
Zoek uit welke rechten en plichten er voor jou gelden in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. Zoek uit welke arbeidsomstandigheden in de organisatie kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Beschrijf waarom je betaald werk wel of niet belangrijk vindt. Verzamel vijf advertenties uit dag- of weekbladen waarin sollicitanten gevraagd worden voor een functie die past bij je opleiding en niveau. Bespreek je wensen om werk te krijgen met één van de medewerkers van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of een uitzendbureau. Schrijf een sollicitatiebrief inclusief een curriculum vitae. Noem twee rechten en twee verplichtingen voor een werknemer die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst. Als er in de organisatie waar je werkt een ondernemingsraad (OR) is, noem zijn werkzaamheden. Neem eventueel deel aan een achterbanvergadering. Beschrijf wat de ondernemingsraad voor je kan doen. Bespreek met je praktijkopleider de informatie die je hebt verzameld.
Waar is het dichtstbijzijnde CWI gevestigd? Noem minimaal drie uitzendorganisaties. Als je via een uitzendorganisatie aan werk komt: a. Is er dan ook sprake van een arbeidsovereenkomst? b. Zo ja, met wie? c. Ben je dan ook verzekerd via het ziekenfonds? d. Heb je dan een vaste aanstelling? e. Zo ja, bij wie?
Bedrijfsoriëntatie 4
22
Praktijk
4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36.
Taak 5
f. Noem voordelen en nadelen als je via een uitzendorganisatie werkt. Op welke manieren kun je solliciteren? Wat is een cv bij een sollicitatiebrief? Welke gegevens dienen in ieder geval opgenomen te zijn in een cv? Wat zijn je zwakke en wat zijn je sterke punten die je kunt noemen in een sollicitatiegesprek? Heb je een opzegtermijn bij je werkgever? Zo ja, hoe lang duurt deze? Zo nee, waarom niet? Wat zegt de wet over een opzegtermijn? Wat is het verschil tussen gedwongen en vrijwillig ontslag? Noem enige redenen die aanleiding kunnen geven tot gedwongen ontslag. Kan onvrijwillig ontslag nog aangevochten worden? a. Zo ja, bij wie (of bij wat)? b. Hoe (op welke manier(en))? Wat moet een werkgever doen als hij mensen moet/wil ontslaan? Wat verstaat men onder een arbeidsovereenkomst? Wat is een collectieve arbeidsovereenkomst? Wat is een proeftijd in een arbeidsovereenkomst en hoe lang mag deze proeftijd duren? Is een proeftijd voor elke werknemer even lang? Motiveer je antwoord. Welke voorschriften gelden er als je ziek wordt? Hoe heet de bedrijfsarts? Wanneer heb je een bedrijfsarts nodig? Is er in de sociale wetgeving nog sprake van een ziektewet? Zo ja, wanneer ben je dan verzekerd en wie betaalt je salaris dan uit? Wat gebeurt er als je je werk helemaal niet meer kan doen (dus arbeidsongeschikt bent)? Wie bepaalt of je arbeidsongeschikt bent? Onder welke voorwaarden kom je in aanmerking voor een WW-uitkering? Hoe hoog kan deze uitkering zijn en waarvan is dit afhankelijk? Wanneer is er sprake van verwijtbare werkloosheid? Wat is een ondernemingsraad? Is er in de organisatie een ondernemingsraad? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Welke rechten en/of taken heeft een ondernemingsraad? Heeft de ondernemingsraad beslissingsbevoegdheid? Zo nee, wat is het nut van de OR dan? Zijn er ook andere overlegvormen in de organisatie? Zo ja, welke? Wat versta je onder een werkgeversorganisatie? Noem de werkgeversorganisatie waarbij je werkgever aangesloten is. Wat versta je onder een werknemersorganisatie? Noem enige werknemersorganisaties. Als je lid bent van zo’n organisatie, wat kan zo’n organisatie dan voor je betekenen? Noem twee geïnstitutionaliseerde overlegvormen tussen werkgevers en werknemers. In welke situatie(s) is het van belang dat er een goede communicatie is tussen werknemers- en werkgeversorganisaties?
Bedrijfsoriëntatie 4
23
Praktijk Opdrachten
Deze opdrachten zijn een uitwerking van de activiteitenlijst. Stel eerst samen met je praktijkopleider vast of de opdrachten haalbaar zijn. Zo niet, pas ze dan in overleg aan. Voer de opdrachten daarna uit. 1.
Het is natuurlijk erg belangrijk dat je betaald werk hebt. Of niet? Geef in maximaal 10 regels aan waarom je betaald werk al dan niet belangrijk vindt.
2.
Schrijf een sollicitatiebrief met cv en envelop voor de volgende advertentie. Grote onderneming in het zuiden van het land, met vestigingen in het buitenland, zoekt op korte termijn een
assistent manager M/V die zowel affiniteit heeft met financiële aangelegenheden als met logistiek. Opleiding: HAVO met economie. Bedrijfsoriëntatie-4 is nodig. Hiervoor kan een ECABO-opleiding M.F.M. of M.L.M. gevolgd worden. Bent je ook nog bekend met de praktijk van de Informatica, stuur dan je sollicitatie naar de directie van
H.V. PHAGUND, Postbus 10, 6742 CS Tilburg Deze advertentie, waarin geen referenties werden gevraagd, stond in de Telegraaf van 31 maart jl.
Taak 5
3.
Stel, je bent of raakt werkloos! Beschrijf wat je dan zou doen om weer aan werk te komen. Welke instanties kunnen je daarbij helpen?
4.
De afspraken die gelden tussen jou en je werkgever kunnen op schrift gesteld zijn. Je hebt dan een arbeidscontract. In zo’n contract staat onder andere voor wie je werkt en wat je functie is. Vaak staat er nog veel meer in het contract. Soms zijn de afspraken tussen jou en je werkgever alleen mondeling gemaakt. Ook dan zijn het afspraken waaraan je werkgever, maar ook jijzelf, gebonden zijn. Maak het volgende schema af (schema 1). De zaken die niet in je contract staan vraag je aan het hoofd van de afdeling Personeelszaken.
Bedrijfsoriëntatie 4
24
Praktijk Schema 1 Onderdelen
Afspraken
1. Arbeidstijden
Van ………..tot.…… uur
2. Flexibiliteit uren
Hoe……………………… …………………………..
3. Pauzes
……………………………..
4. Vakantie-uitkering
Ja / nee
Hoeveel % ?
……………………………..
Waarvan?
……………………………..
e
5. 13 maand?
Ja / nee
Hoe?
5.
……………………………..
6. Hoeveel vrije dagen heb je?
……dagen
7. Wat zijn “ADV-dagen”?
……………………………..
8. Hoe moet je die ADV-dagen opnemen?
…………………………… ……………………………..
In sommige gevallen gelden er naast de individuele afspraken tussen jou en je werkgever (vastgelegd in je arbeidsovereenkomst), ook nog de afspraken die collectief (voor de gehele sector) gemaakt zijn tussen de werkgevers en werknemers, de zgn. CAO-bepalingen. Ga na of en zo ja, welke CAO-afspraken er momenteel voor jou gelden. Vul ze in schema 2 in. Schema 2
CAO-afspraken
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Taak 5
Bedrijfsoriëntatie 4
25
Praktijk 6.
Stel, je bent aangenomen met een proeftijd van drie maanden! Beschrijf wat er kan gebeuren als je in deze proeftijd wordt ontslagen. Gebruik daarbij de volgende gegevens. Wat zegt de wet over de proeftijd? Kun je protesteren? Zo ja, bij wie? Als dit ontslag toch doorgaat, krijg je dan nog een uitkering? Zo ja, van wie, hoe heet die uitkering en hoe hoog zou die uitkering kunnen zijn?
7.
Noem twee kenmerken van goed werkgeverschap.
8.
Als werknemer heb je rechten en plichten. Vul in schema 3 in het kort in wat je rechten en plichten zijn bij respectievelijk ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Schema 3 Bij ziekte
Bij arbeidsonge- Bij werkloosheid schiktheid
Mijn rechten zijn:
Mijn plichten zijn:
Taak 5
Bedrijfsoriëntatie 4
26
Praktijk 9.
Als je deelneemt aan een personeels- of OR-achterbanvergadering, noteer dan in het kort die punten van de vergadering die je belangrijk vindt. Bespreek daarna je notities met je praktijkopleider. Soort vergadering …..…………………..… d.d. … ……………………………..20…… Belangrijke punten: 1. 2. 3. 4. -
Taak 5
Bedrijfsoriëntatie 4
27