Cover Page
The handle http://hdl.handle.net/1887/21984 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Clevis, Krien Title: Locvs : herinnering en vergankelijkheid in de verbeelding van plaats : van Italische domus naar artistiek environment Issue Date: 2013-10-17
Inleiding
Als kunstenaar ben ik gefascineerd door het verschijnsel plaats in relatie tot oorsprong en eindbestemming. Mijn onderzoek richt zich op plaatsen van betekenis en ik creëer nieuwe plaatsen van betekenis. Deze plaatsen zijn direct gekoppeld aan herinnering, het oproepen van oude beelden of het maken van nieuwe herinneringen, en aan vergankelijkheid en transitie. Mijn zoektocht is een reis door tijd en ruimte; het is niet alleen à la recherche du temps perdu, maar ook du lieu perdu. De centrale vraag is of tijd en plaats omvat kunnen worden als een gevonden voorwerp in een kinderknuistje, of laten zij zich slechts benaderen als een stip aan een eindeloos wijkende horizon? Met andere woorden: kun je tijd en plaats vastleggen, kun je iets dat voorbij gaat, stilleggen en voor altijd behouden? Of zijn tijd en plaats niet te pakken, omdat je er niet bij kunt? In de vraag lijkt het antwoord besloten te liggen, maar hoe krijg ik greep op de plaats als die zich niet eenduidig laat kennen en bovendien, wat is een plaats eigenlijk? Deze particuliere interesse is genesteld in een kunstpraktijk en als kunstenaar-onderzoeker maak ik deel uit van een onderzoeksgemeenschap waarbinnen ik niet alleen ‘de plaats’ onderzoek maar ook ‘mijn plaats’ in neem. Ik oefen een vak uit, het kunstenaarschap, met een lange traditie. Die context is medebepalend voor de aard van mijn werk. Het werk, de discussies en stellingnames van collega-kunstenaars, onderzoekers, wetenschappers en theoretici hebben vragen opgeroepen, antwoorden gegeven en weer nieuwe vragen gegenereerd, zowel van singuliere als van algemene aard. In dat domein heb ik gegrasduind en mij een weg gebaand en mijzelf vragen gesteld over de aard van mijn eigen werk. Ik maak foto’s en mijn onderzoek mondt uit in een discursieve tekst die gerelateerd is aan een installatie. Bij het onderzoek naar plaats begaf ik mij op diverse terreinen, in enigerlei mate verwant aan de kunst, die van de archeologie, de architectuur en de (kunst) geschiedenis. Ik sloeg mijn vleugels uit, pikte hier en daar een graantje mee en landde uiteindelijk weer op het eigen nest, beladen met nieuwe kennis en inzichten, maar wel met de door mijzelf gestelde opdracht daar een eigen plaats mee te creëren. Het begrip plaats is echter niet eenduidig. Het Engelse woord space betekent ruimte, gebied of tijdsruimte. Place daarentegen duidt op een enger begrip. Het kan een plaats zijn in de zin van woonplaats, of een ruimte in de zin van omgeving, een huis, gebouw, buitengoed, of een pleintje, hofje of binnenplaats. Het kan een site, een locatie, of een plaats zijn, een stede. In de kleinste betekenis kan het een zitplaats zijn of een plek die iemand inneemt, zowel fysiek als mentaal, in rang of stand.1 Het Nederlandse plaats onderscheidt zich nauwelijks van plek. Waar de eerste vooral topografische kwaliteiten krijgt toegedicht in de (positionering en) benaming van stad, dorp, landgoed, plein of binnenplaats, en deel uitmaakt van een groter geheel, een 13
inleiding
context draagt en onderscheidend is van karakter, is de tweede vooral een micro-opname ervan in de zin van deel van een oppervlak, die de plaats specificeert met een geschiedenis, identiteit en betekenis. Beide kennen dezelfde benaming als plaats, stede.2 Binnen de architectuur, kunst en archeologie speelt plaats in de vertaling van place een wezenlijke rol als aanduiding van de exacte bepaling en intrinsieke kwaliteit ervan. Waar de archeologie de plaats probeert te onthullen, de architectuur de verzamelde gegevens van de plaats gebruikt voor een nieuw bouwwerk, speelt kunst het meest met de meerduidigheid van het begrip en de rol van de waarneming. De waarneming vat niet alles in een keer en ook niet alles even scherp. Iedere waarnemer selecteert een beeld langs eigen zichtlijnen of zichtlijnen die voor hem gecreëerd zijn. Fotowerken kunnen daardoor vervreemdend werken. Ze zijn niet hetzelfde als de beelden die je in de realiteit ziet. Bij een foto is er voor de beschouwer al door iemand anders gekeken en geselecteerd; de fotograaf heeft met behulp van een camera als extern oog het eerste afgeleide beeld gemaakt en toont dat aan de beschouwer die iets anders ziet dan degene die het kunstwerk gemaakt heeft. Vreemde ogen presenteren een beeld, de eigen ogen maken er een nieuw beeld van. Soms is dat een feest der herkenning, soms is de ontregeling compleet. Ik wil mijn beeldverhaal delen met een publiek en ik ben op zoek naar een manier waarop de beschouwer van mijn werk zich het verhaal kan toeëigenen en aanvullen door een geactiveerde eigen waarneming. Dit streven is niet uitsluitend een particuliere onderneming. Ik beweeg me in mijn fotografisch werk en mijn onderzoek op het terrein van installatiekunst, die sinds de jaren zestig van de vorige eeuw een belangrijke plaats inneemt in het kunstenveld, een dynamisch domein dat voortdurend in beweging is, vragen genereert, soms verwarring zaait, onbegrip en zelfs weerstand oproept. Juist de rol van de beschouwer, die in mijn kunst van wezenlijk belang is, is een onderwerp van beschouwing en discussie, met name waar het gaat om het verschil tussen modernistische kunst enerzijds en de aard en betekenis van het object als zodanig, minimalistische kunst, anderzijds. In zijn essay Art and Objecthood geeft kunsthistoricus en –criticus Michael Fried (1939 ) in feite een blauwdruk van wat later installatiekunst zou gaan heten.3 Hij stelt minimalistische kunst (die hij overigens liever literal art noemt) tegenover modernistische kunst. Kernbegrip is de theatraliteit van deze ‘letterlijke’ kunst, die voor haar bestaan(srecht) publiek vooronderstelt, waarin de mens de maat van alle dingen is, een ideologische kunst, waarbij de beschouwer geconfronteerd wordt met een object, een lichaam in de ruimte, waaraan niet te ontkomen is, en waardoor hij zich bewust wordt van zijn eigen lichaam, zijn eigen ‘zijn’. Daarbij telt de context waarin het object geplaatst is net zo hard mee als het object zelf, de hele situatie, inclusief de (ervaring van de) beschouwer, participeert in het bestaan en het belang van het object. Een literal kunstwerk houdt zich niet aan één discipline, schilderkunst, beeldhouwkunst, architectuur, maar is grensoverschrijdend, maakt gebruik van wat zich voordoet of van wat de maker noodzakelijk acht, daar waar de modernistische schilder- en beeldhouwkunst in essentie gaat om het picturale en het sculpturale. Film is een kunstvorm die zich door zijn aard 14
inleiding
onttrekt aan theater, als een vrijplaats. De factor tijd speelt een verschillende rol in minimalistische en modernistische kunst. De eindeloosheid en de alom tegenwoordigheid maken dat een minimalistisch kunstwerk in de ogen van een literalist beschouwd wordt in termen van interessant en met impact op de beschouwer, en het blijft als een continuüm de aandacht vragen, terwijl een modernistisch kunstwerk hier en nu direct geheel overtuigt en dat op ieder moment blijft doen. In een dergelijke tweespalt als hierboven in het kort aangeduid, lijkt het of de kunstenaar partij moet kiezen, dus een eigen positie moet innemen, of dat ondanks zichzelf doet. Ik probeer mijn objecten, mijn plaatsen en abstracties van plaatsen (fotowerken, installatie) zodanig te bedenken en te construeren dat de beschouwer zich deze kan toeëigenen en transformeren tot een eigen ervaring, die direct samenhangt met en uitgelokt wordt door het kunstwerk zelf en onderscheidend is van meer algemene (levens)ervaringen. Ik geef hem een handreiking en hij geeft betekenis aan het beeld. We zijn in een actie-reactie aan elkaar verbonden, de een voedt de ander. Als kunstenaar bied ik de beschouwer mijn werk aan en nodig hem uit daar deel van uit te maken, er zijn eigen ervaring aan toe te voegen, en er daarmee een particuliere betekenis aan te geven. Of ik daar in slaag, is ter beoordeling aan de beschouwer. Mijn fascinatie voor de fysieke en kwalitatieve aspecten van plaats was de aanleiding voor historisch onderzoek. Het klassieke begrip genius loci probeerde ik te doorgronden aan de hand van historische en archeologische studie.4 Mijn reflecties op de kwaliteit en de eigenschappen van plaats brachten mij naar de klassieke woonhuizen van Pompeii en naar de antieke graftomben van Rome en Cerveteri. De verbinding tussen verschijningsvormen van beide uitersten van het bestaan is voor mij wezenlijk. Mijn methode van onderzoek naar plaats concentreert zich op de bestudering, de analyse en uiteindelijk het bouwen van een huis. Wat deed men in de klassieke oudheid met plaats en huis in relatie tot leven en dood en wat doe ik anno 2013 met die notie in mijn werk? Het historisch onderzoek maakt mij ervan bewust dat ik als kunstenaar in een lange traditie sta. De artistieke zichtlijn kruist de historische zichtlijn. Op mijn reis doe ik vijf haltes aan. Onderweg probeer ik een voorlopige stand van zaken te bepalen – wat leer ik uit het onderzoek naar het verbeelden van plaats en wat betekent dat voor het tonen van mijn eigen werk, hoe verbeeld ik ‘plaats’ en hoe toon ik kunst op een nieuwe, performatieve manier – en vervolg dan mijn reis naar de volgende halte. Daar waar de nummering van hoofdstukken gewoonlijk ‘optelt’, hebben de vijf haltes een ‘negatieve’ nummering gekregen, die aftelt, van –1 naar –5 . Dat heeft te maken met het graven in steeds diepere, historische (tijd)lagen, en parallel daaraan met een artistieke (ruimte)beweging, die mij letterlijk steeds verder onder de grond brengt. Aan de historische en artistieke zichtlijn heb ik een derde toegevoegd, de autobiografische zichtlijn. Wat heeft mijn oorsprong te maken met de artistieke zichtlijn en is er een relatie tot de grote geschiedenis, de historische zichtlijn? Mijn onderzoek was niet alleen een verkenning van grotendeels onbekend terrein met meer kennis en inzicht als resultaat, maar bleek ook te fungeren als ‘opdrachtgever’. Door het onderzoek diende zich een nieuw 15
inleiding
kunstproject aan waar ik niet onderuit kwam. Ik moest de volgende stap zetten en mijn bijdrage leveren. Het huis werd het centrale punt van mijn artistieke werk, het (historisch) onderzoek en binnen mijn autobiografie, waarbij de drie genoemde zichtlijnen niet in een hiërarchische orde maar in synergie zich tot elkaar verhouden. In het historisch onderzoek analyseer ik de relatie tussen het architectonische grondplan en de veranderende sociale context van antieke woon- en grafhuizen. Dat resoneert in mijn fotowerken waarin ik de plaatsen onderzoek die ik verbeeld. De installatie die direct gerelateerd is aan het onderzoek, is een huis dat enerzijds geënt is op het grondplan van een woonhuis naar Pompejaanse typologie, een klassiek atriumhuis, en maakt als zodanig deel uit van een bouwtraditie. Anderzijds is het een plaats van herinnering, die met mijn persoonlijke oorsprong samenhangt.5 Binnen de installatie wordt een ruimtelijk gebruik door het publiek gestimuleerd, dat architectonisch bepaald wordt door de artistieke interventies: de situering van de installatie op de door mij gekozen locatie, namelijk een in aanbouw zijnde parkeergarage in de metroschacht onder het Rokin in Amsterdam, en de plaatsing van de fotowerken in de installatie. In mijn Familiehuis/Halte –2 , zoals de installatie heet, wordt een kruisverkeer op gang gebracht tussen mijn artistieke ontwerp en de historische zichtlijn, en tussen de artistieke interventie en het publiek.6 Zo mediëren en activeren de zichtlijnen het Familiehuis/Halte –2 . In het onderzoek naar de relatie tussen de huizen van de levenden en die van de doden heb ik mij binnen de ruimtes geconcentreerd op de betekenis van doorgangen en drempels, hun oorspronkelijke functie en wat er gebeurt in de overgang van de ene naar de andere ruimte. De verbeelding van het transitieproces, de transformatie die met de beweging van historisch onderzoek naar artistiek werk in gang wordt gezet, komt in laatste instantie tot een synthese in de verschijningsvorm van een nieuw kunstwerk. Met mijn fotowerken beoog ik niet alleen een plaats te verbeelden, maar ook een wereld voort te brengen. De installatie die direct gerelateerd is aan het onderzoek, heeft de functie van een apparaat dat bediend wordt door de bezoeker die daarmee tevens betekenis geeft aan het werk. Het kruisverkeer vindt plaats waar representeren en performen, het spel van creëren, verbeelden en tonen samenkomen en door de toeschouwer te ervaren is, daar waar kunst en ruimte samenvallen als in een dialoog waar beide gesprekspartners hun voordeel mee doen. Kunst kan door middel van materiaal een wereld creëren. Een plaats wordt getransformeerd tot een nieuwe plaats met gebruikmaking van de kracht van de verbeelding. Het parcours dat de transitie van de ene plek naar de andere in gang zet, is de essentie van mijn onderzoek. De haltes zijn tijdelijke plaatsen die markeringspunten zijn op een doorgaande tijdlijn. Wanneer de plaats wordt aangedaan komt de beweging tijdelijk tot stilstand. De halte is de overgang, de drempel tussen het gaan van de ene naar de volgende plaats. Het zijn ook de haltes die worden aangedaan in het huis en die ieder vanuit een andere invalshoek de betekenis van plaats onderzoeken. Ze representeren een horizontale beweging, van binnen naar buiten, van het doorlopen van het huis. Het begrip ‘halte’ gebruik ik in de betekenis van ‘het overgaan’, de drempel 16
inleiding
tussen de ene en de volgende plaats. Tegelijkertijd wordt een verticale beweging gesuggereerd, van Halte –1 tot Halte –5 . De benaming van de ‘halte’ en de (negatieve) nummering verwijzen ook naar de locatie van de installatie op het Rokin in Amsterdam. De installatie wordt gebouwd op het tweede parkeerdek onder de grond (letterlijk: Halte –2 ). De parkeergarage bestaat uit vijf parkeerdekken (van –1 naar –5 ) en een Dieptevloer waar de metro gaat rijden. Waar Halte –1 nog de eeuwigheidswaarde van een plaats onderzoekt, wordt langzaam een beweging in gang gezet waarin verandering en vergankelijkheid, tot zelfs de uitwissing en overschrijving van plaats, aan kracht winnen. Dat impliceert een zoektocht naar de laatste plaats waar de eindhalte verwacht wordt. De Dieptevloer vormt in feite ‘het laagste punt’ onder de vijf haltes gelegen, dat niet als reflectieve argumentatielaag geldt, maar waarin ik het bouwproject voor het Familiehuis/Halte –2 behandel puur vanuit artistieke ontwerpoverwegingen. De Romeinse context leverde mij vier belangrijke begrippen die ik aan een nadere studie onderworpen heb, domus æterna, genius loci, Arcadië en palimpsest. Deze antieke concepten zijn de leidraad van het historisch onderzoek geweest, aan de hand waarvan ik antwoorden probeerde te vinden op vele vragen. Wat betekende de eeuwigheidswaarde van een plaats, hoe verhield men zich in de antieke wereld tot de plaats die voor een dode werd gecreëerd, hoe werd dat ‘eeuwige huis’ verbeeld? En op welke manier en door wie werd de ‘geest van de plaats’ bepaald en hoe kun je die herkennen? Welke rol speelt Arcadië in de manier waarop het in de kunst verbeeld werd, wat wil de geïdealiseerde plaats duidelijk maken en waar kunnen we die plek vinden? Zit er een ontwikkeling in die gegevens en welke rol spelen ruimte- en tijdoverschrijvingen daarin? En uiteindelijk: welke rol kan ik in dat proces spelen en kan ik daar een betekenis aan toevoegen? Ik heb ‘gegraven’ in de collectieve klassieke geschiedenis en ik heb geput uit mijn particuliere geheugen. Ik ben teruggegaan naar mijn eigen oorsprong en meen daar een vruchtbare bodem te hebben gevonden waarin mijn latere fascinaties zich hebben geworteld. Alle vragen en bevindingen binnen de klassieke context fungeerden aanvankelijk als ankerpunten in mijn eigen werk, dat daardoor veranderd en geëvolueerd is. Dat resulteerde in een nieuwe plaats, gebaseerd op een klassiek grondpatroon, met moderne middelen overschreven, maar als erfgenaam schatplichtig aan een lange traditie. In de installatie Familiehuis/Halte –2 komen de drie zichtlijnen – historisch, artistiek en autobiografisch – samen. De beschouwer wordt uitgenodigd dit huis binnen te gaan en kan daarbij kiezen tussen verschillende benaderingswijzen: de installatie zelf (waarvan een gedeelte op ware grootte speciaal voor de promotie gebouwd wordt), het boek (de reflectie op het huis), de maquette, de film en een 3d - animatie (de media waarmee het huis wordt verbeeld en de plaats/herinnering gecreëerd).7 De beschouwer bepaalt zelf de manier waarop en de mate waarin hij zich verhoudt tot het kunstwerk. Hij kan zich er fysiek toe verhouden door er binnen te gaan en een constituerend onderdeel te worden, hij kan afstand nemen door middel van een overview op de maquette, hij kan kiezen voor de ‘niettheatrale’ benadering door de film en de 3d -animatie (of de App) te bekijken, 17
inleiding
of alle tezamen. Als kunstenaar heb ik een positie gekozen die zowel mijzelf als de beschouwer van mijn werk de grootst mogelijke intensiteit en de meeste vrijheid biedt. In dit boek neem ik de lezer mee op een reis langs vijf haltes, die ik Halte –1 tot en met –5 heb genoemd, waarmee ik zowel een horizontale als een verticale beweging bedoel aan te geven. Ik geef hieronder kort aan welke plaatsen worden aangedaan. In de appendices Dieptevloer en Termini worden respectievelijk de ontwerpoverwegingen en het gehanteerde begrippenkader toegelicht. Halte –1 Loculus – Over de eeuwige plaats. Bij de eerste Halte sta ik stil bij mijn fascinatie voor plaats, in het bijzonder de eeuwige plaats en het creëren en verbeelden daarvan. Ik geef hier een indruk van het wat en waarom van het onderzoek: mijn fascinatie, biografische urgentie en artistieke uitdaging. Ik leg de historische context uit waarin ik mijn werk plaats. Door af te dalen in de Romeinse grafkelders, kwam ik letterlijk oog in oog te staan met de domus æterna, de laatste plaats van de dode, die als referentiepunt diende om mijn beeldend werk letterlijk te verdiepen, er een gelaagdheid in aan te brengen. Verbeelding en materialisatie zijn hierbij belangrijke hoedanigheden om de antieke context te mobiliseren voor mijn werk. Halte –2 Genius loci – Over de geest van de plaats. Halte –2 gaat over het hoe van het verbeelden van de (geest van de) plaats. Hier staat het concept van de genius loci centraal: de atmosferische kwaliteiten van een plaats die van invloed zijn op de bepaling en affectieve inhoud van de plaats. Hiervoor heb ik het begrip zichtlijnen geïntroduceerd, de van oudsher belangrijke coördinaten om specifieke, karaktereigen punten van plaatsen met elkaar te verbinden: de historische zichtlijn (het onderzoek naar het klassieke atriumhuis) en de artistieke zichtlijn (in mijn eigen werk). Tenslotte introduceer ik het performatieve aspect in mijn foto’s, als een wereld die ze voortbrengen en als actoren van de genius loci. Halte –3 Arcadië – Over de ideale plaats. In de derde Halte wordt stilgestaan op de drempels, de (trans)posities, de overgangen tussen de verschillende plaatsen in het huis. Het gaat hier om het waar van de plaats als feitelijke/functionele en symbolische betekenis. De zichtlijn wordt hier getransformeerd tot doorgang, tot een ruimtelijke plaats. Voor deze halte dient het concept van Arcadië als leidraad, in het bijzonder hoe de vergankelijkheid haar intrede doet op een ideale plaats, bijna alsof het ideale Arcadië zijn eigen tegenwereld in zich draagt. De eerder genoemde architectonische zichtlijnen en het sociale verkeer in het Pompejaanse woonhuis zien we ook al in de Etruskische antecedent van de graftombe. Halte –4 Palimpsest – Over de betekende plaats. In deze Halte sta ik stil bij betekening en overschrijving van een plaats. Het antieke begrip palimpsest suggereert een destructie, maar levert vanuit een 18
inleiding
ander perspectief ook een nieuwe kwaliteit van de plaats op. Mijn onderzoek naar palimpsest komt enerzijds voort uit de locatie, de situatie onder de grond, waarvoor ik mijn installatie heb ontwikkeld, anderzijds wordt deze weer gevoed door historisch onderzoek naar plaatsen met een geschiedenis, een ‘betekening’, en tegelijkertijd naar plaatsen die worden overschreven. De palimpsestische kwestie maakt het huis performatief, het doet meer dan alleen het inspelen op de plaats in situ: het is een reactie hierop en creëert een nieuwe plaats. Halte –5 Glorie – Over de laatste of nieuwe plaats. In deze laatste Halte sta ik stil bij de manier waarop mijn biografie de basis van mijn artistieke project vormt. Het onderzoeksproject heeft zich vertaald in een verzameling huizen: als installatie (het Familiehuis/Halte –2 ) in maquette, in film, 3d -animatie en op papier (de tekst, de Haltes) en het huis van mijn herinnering (het (opnieuw) laten bestaan van plaatsen uit mijn herinnering). In dit hoofdstuk introduceer ik het concept van de Lieux de Mémoire,8 als een ‘verzamelhuis’ van collectieve herinneringen, die hun oorsprong vinden in een bundeling van individuele herinneringen en lokale geschiedenissen, gekoppeld aan plekken die daarmee betekenis krijgen. Kruispunten Gedurende mijn promotieonderzoek kwam ik regelmatig op nieuwe invalshoeken en associaties, zag ik de dingen soms met andere ogen, hielp het toeval mij een handje en kwamen mij soms ontroerende beelden en herinneringen voor de geest, die ik in persoonlijke (dagboek)notities vastlegde, maar die geen plaats in de lopende tekst vonden. Deze observaties zijn mij te dierbaar dan dat ik ze de lezer die bereid is de reis met mij af te leggen, zou willen onthouden. Als kruispunten van de drie zichtlijnen, de historische, de artistieke en de autobiografische, kregen zij een aparte plaats in de tekst.
19