Leeswijzer
pagina 1 van 18
Startnota Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen (ACZIO) 31 mei 2007
Auteurs: Drs. V.E. Baur Prof. dr. G.I.J.M. Kempen Prof. dr. J.M.G.A. Schols Prof. dr. F.R.J. Verhey Prof. dr. J.P.H. Hamers Prof. dr. G.A.M. Widdershoven
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 2 van 18
Inhoud Samenvatting
p. 3
1. Inleiding
p. 4
2. Achtergrondstudie 2.1 Algemene ontwikkelingen 2.2 Ontwikkelingen in Limburg: overheid, zorginstellingen en wetenschap 2.3 Doelgroep 2.4 Conclusie
p. 6
3. Methode
p. 10
4. Resultaten interviews 4.1 Algemene bevindingen 4.2 Onderzoeksthema’s 4.3 Randvoorwaarden c.q. aandachtsgebieden 4.4 Organisatievorm
p. 12
5. Aanbevelingen 5.1 Onderzoeksprogramma 5.2 Ontwikkelagenda 5.3 Organisatiestructuur 5.4 Financiering
p. 17
Literatuur
p. 21
Bijlage 1: Lijst van geïnterviewden
p. 22
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 3 van 18
Samenvatting De Nederlandse samenleving vergrijst. De ambitie van onderzoekers op het gebied van ouderenzorgonderzoek aan de Universiteit Maastricht is om met nieuwe oplossingen te komen voor knelpunten die gerelateerd zijn aan de veroudering van de bevolking. De intentie is om de bestaande samenwerkingsverbanden tussen wetenschap en praktijk substantieel te versterken. Onderhavig project heeft als doel de mogelijkheden tot bundeling van krachten en expertise te verkennen. De centrale vraag luidt: Op welke wijze kan een Academisch Centrum voor Zorginnovatie voor Ouderen in Limburg vorm worden gegeven en welke onderzoeks- en ontwikkelagenda zou een dergelijk centrum voor de komende 6 tot 8 jaar moeten hebben? Uit de interviews met stakeholders (zie bijlage 1 voor lijst geïnterviewden) kwam een aantal onderzoeksthema’s naar voren. De verschillende thema’s zijn vervolgens onder vier hoofdlijnen geordend. De eerste lijn betreft thema’s die betrekking hebben op preventie, diagnostiek en monitoring van kwetsbaarheid, woon-zorg behoeften en dergelijke. De tweede lijn heeft betrekking op zorgmodellen en organisatie van zorg. De derde lijn is gerelateerd aan zorgproblemen en zorginterventies (zowel op individueel als ‘community’ niveau). Ten slotte is de lijn technologie in de zorg als gebied van onderzoek onderscheiden. Per thema worden ook voorbeelden van onderzoeksvragen gegeven die door de betrokken ‘stakeholders’ werden genoemd. De doelgroep wordt gevormd door kwetsbare ouderen. Door de respondenten werden niet alleen onderzoeksthema’s genoemd, maar werden ook randvoorwaarden aangegeven waaraan onderzoek in het centrum zou moeten voldoen. Deze betreffen de samenwerking tussen verschillende partijen, het gericht gebruik van databestanden, aandacht voor economische aspecten en de inbreng van het perspectief van de doelgroep, de ouderen zelf. Deze randvoorwaarden impliceren tegelijk aandachtsgebieden in de projecten die in het centrum zullen worden uitgevoerd. Uit de interviews met de stakeholders komen verder een aantal opvattingen over de organisatiestructuur die het Academisch Centrum voor Zorginnovatie voor Ouderen zou moeten aannemen naar voren. Het gaat hier om een netwerkorganisatie waarin bureaucratie en bestuurlijke drukte tot een minimum beperkt zullen (moeten) worden. In de aanbevelingen wordt een voorstel gedaan op het gebied van de onderzoeksprogrammering. Het onderzoeksprogramma bevat de vier hoofdlijnen die in de thema’s van de betrokkenen aangebracht kunnen worden als programmalijnen (‘preventie, diagnostiek en monitoring’, ‘zorgproblemen en zorginterventies’, ‘zorgmodellen’ en ‘technologie’). Daarnaast gaat expliciet aandacht uit naar de rol die de randvoorwaarden (samenwerking partners, databestanden, economisch perspectief en ouderenperspectief) in de onderzoeksprojecten spelen. Als organisatievorm wordt een netwerkorganisatie voorgesteld met een bestuurlijk verantwoordelijke stuurgroep, een adviserende programmagroep en een coördinerend en uitvoerend bureau. De rest van de partners werkt op projectbasis samen binnen het netwerk. Ten slotte wordt een voorstel gedaan tot financiering aan de hand van een begroting. Deze gaat uit van een periode van 8 jaar waarbij 25% gefinancierd wordt door de kennisinstellingen, 25% door de andere partijen uit de stuurgroep en 50% door de overheid en andere subsidieverstrekkers.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 4 van 18
1. Inleiding Voor u ligt de startnotitie ‘Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen’. Dit centrum heeft als doel de bestaande samenwerkingsverbanden op het gebied van ouderenzorg verder op elkaar af te stemmen en te versterken zodat voor alle betrokkenen een win-win-situatie ontstaat waarin verbetering van de kwaliteit van leven van ouderen als algemene doelstelling geformuleerd kan worden. De bundeling van expertise en krachten van de betrokkenen heeft een meerwaarde met betrekking tot vele aspecten die voor alle partners van belang zijn, zoals: z de beschikking over een breed onderzoeksveld, het uitvoeren van onderzoek dat afgestemd is op vragen vanuit de praktijk, de coördinatie van onderzoek dat op dit terrein plaatsvindt; z betere implementatiemogelijkheden van onderzoeksresultaten en daardoor een sterkere evidence based practice; z implementatie van best practices welke via het samenwerkingsverband ook toegankelijk zijn voor meerdere partijen; z mogelijkheden tot verbeterde educatie van hulpverleners; z ondersteuning en evaluatie van beleid in de ouderenzorg; z toetsen van diensten en voorzieningen in de ouderenzorg middels onderzoek, productontwikkeling via samenwerking met economische partners, waaronder het MKB. De overkoepelende meerwaarde is de bijdrage die wetenschappelijk onderzoek dat in samenwerking met de praktijk, beleid en economische partijen tot stand komt, levert aan de verbetering van de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen. Op het gebied van ouderenzorgonderzoek bestaat aan de Universiteit Maastricht (UM) een traditie die zich kenmerkt door samenwerking met partners uit ‘het veld’, kwalitatief hoogstaande wetenschappelijke output en wetenschappelijk personeel dat gespecialiseerd is in ouderenzorgonderzoek. In het kader van dit project is gesproken met inhoudelijk betrokkenen (zie bijlage 1 voor lijst met geïnterviewden). Daarnaast is input geleverd door de externe adviseurs prof.dr. C. Spreeuwenberg en prof.dr. W. van den Heuvel. In deze startnotitie worden de eerste resultaten van het project beschreven en een aantal voorstellen gedaan met betrekking tot de concretisering van het Academisch Centrum voor ZorgInnovatie voor Ouderen in Limburg. De achtergrondstudie in hoofdstuk twee beschrijft de context van het project met betrekking tot de demografische ontwikkeling van vergrijzing, de ontwikkelingen in het ouderenbeleid en de gezondheidszorg, alsmede de beeldvorming rondom ouderen. In hoofdstuk drie wordt de gebruikte onderzoeksmethode van het project beschreven. Vervolgens worden in hoofdstuk vier de bevindingen uit het empirische gedeelte van het onderzoek uiteengezet; de interviews met de stakeholders uit het veld, de stakeholders binnen de UM, en de stakeholders op het niveau van Gemeente en Provincie. In het laatste hoofdstuk worden op basis van deze data aanbevelingen gedaan tot een inhoudelijk onderzoeksprogramma, een organisatiestructuur en de financiële invulling van het samenwerkingsverband. De bevindingen die in deze rapportage gepresenteerd worden, zullen als basis dienen voor kritische beschouwing door de stakeholders tijdens een geplande klankbordbijeenkomst.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 5 van 18
2. Achtergrondstudie In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de maatschappelijke context waarin de oprichting van het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen geplaatst kan worden. 2.1 Algemene ontwikkelingen De Nederlandse samenleving vergrijst. De gestegen welvaart en wat daar mee samenhangt (betere scholing, voeding en woningen, minder schadelijke omgevingsfactoren en een betere gezondheidszorg, sociaal-culturele invloeden) zorgt ervoor dat Nederland de komende tientallen jaren meer oudere mensen kent dan ooit tevoren (GR, 2005, p.13). Bovendien wordt men tegelijkertijd steeds ouder, waardoor er sprake is van ‘dubbele vergrijzing’ (RGO, 2006, p.17). Dit is een tendens die zowel negatieve als positieve ontwikkelingen teweegbrengt. In discussies en beleidsrapporten is het thema van de vergrijzing vaak onlosmakelijk verbonden met de (medische) zorg voor ouderen, aangezien de toenemende groep ouderen een steeds groter beroep zal doen op de medische, verpleegkundige en maatschappelijke hulp. De druk op de arbeidsmarkt en de kwaliteit van de zorg loopt daardoor ook steeds verder op, waardoor de vergrijzing vaak opgevat wordt als bedreiging met het oog op de betaalbaarheid van de sociale voorzieningen. Daartegenover staat een positievere opvatting van vergrijzing en wordt gesignaleerd dat dit fenomeen wellicht te veel geproblematiseerd wordt (Ministerie voor VWS, 2007; Kempen, 2003).Vergrijzing biedt de maatschappij kansen, als er maar tijdig keuzes gemaakt worden, zo luidt de politieke insteek. Hier ligt tevens een ander mensbeeld met betrekking tot ouderen aan ten grondslag. ‘De’ oudere bestaat in deze visie eigenlijk niet, waarbij de nadruk ligt op de grote diversiteit en differentiatie in leefstijlen. Lang niet alle ouderen zijn ziek en eenzaam, hebben een inkomensprobleem en kunnen niet meer werken. Uit trendstudies blijkt bovendien dat ook het perspectief van ouderen zelf veranderd is: ouderen geven aan dat zij, ook op hogere leeftijd, deel willen uitmaken van de samenleving (Van Overbeek, 2004, p.199; Movisie, p.6). Dit sluit ook aan bij het leidend paradigma voor het huidige ouderenbeleid, namelijk de zelfstandigheid en maatschappelijke participatie van ouderen als uitgangspunt van het beleid stellen (Ministerie VWS, 2007; Movisie, p.3). De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is een duidelijk voorbeeld van het participatieparadigma. In de uitgangspunten voor de gezondheidszorg vertaalt dit paradigma zich naar het behoud van gezondheid op hoge leeftijd, behoud van zelfstandigheid bij kwetsbaarheid, vermindering van kwetsbaarheid en ook bevordering van herstel, inclusief het terugwinnen van zelfredzaamheid bij (chronische) ziekte. De uitwerking van deze uitgangspunten in de gezondheidszorg zouden uiteindelijk moeten leiden tot verbetering van de kwaliteit van leven van het groeiend aantal kwetsbare ouderen in de samenleving. Hiertoe is voortgaande kennisontwikkeling nodig. (GR, 2005, p.9). Deze kennisontwikkeling is met name van belang voor de groeiende groep kwetsbare ouderen die als gevolg van de vergrijzing te maken hebben of zullen krijgen met een verminderde gezondheid en andere verlieservaringen, wat leidt tot een toenemende hulpvraag. De Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw) stelt in de conceptversie van een nieuw onderzoeksprogramma dat een beter inzicht vereist is in (a) het hoe en het waarom van de grotere kwetsbaarheid bij ouderen en (b) bij wie en wanneer het nodig is om tijdig te (kunnen) interveniëren (ZonMw, 2007, p.3). De (universitaire) activiteiten zouden ten behoeve hiervan versterkt moeten worden waarbij in het bijzonder aandacht zou moeten bestaan voor vragen van hulpzoekers (‘het cliëntenperspectief’) en hulpverleners. Er is behoefte aan multidisciplinair onderzoek, waarvan de resultaten ‘evidence based’ toegepast kunnen worden. Bovendien pleit ZonMw voor meer samenhang tussen onderzoek en praktijk en tussen academische en niet-academische instellingen. De huidige versnippering in het ouderenonderzoek moet opgelost worden door een bundeling van krachten. Ook de Raad voor Gezondheidsonderzoek vestigt de aandacht op de doelgroep kwetsbare ouderen: “Vooral onderzoek ter ondersteuning van de zorg aan kwetsbare ouderen met multimorbide problematiek, onderzoek dat kan bijdragen aan ondersteuning van richtlijnen én onderzoek naar manieren om de (keten van) zorg aan ouderen beter in te richten, wordt node gemist.” (begeleidende brief advies RGO 2006). Er wordt gezocht naar manieren om het bestaande wetenschappelijke potentieel en inzicht beter te benutten en in te zetten. Ook de rol van technologie ter ondersteuning van de zelfstandigheid van ouderen is een belangrijk aandachtspunt voor de RGO (RGO, 2006). Daarnaast wordt in een recent rapport van de Gezondheidsraad aangegeven dat behoefte bestaat aan onderzoek naar de organisatie van de zorg, zoals nieuwe woon-zorgcombinaties, en naar indicatoren om de kwaliteit van de zorg in kaart te brengen (GR, 2006, p.74). 2.2 Ontwikkelingen in Limburg: overheid, zorgaanbieders en wetenschap Limburg heeft als eerste Nederlandse provincie te maken met een combinatie van ontgroening, vergrijzing en bevolkingskrimp. De Provincie Limburg en de Limburgse gemeenten plaatsen het thema van vergrijzing daarom hoog op de agenda. Het accommoderen van de vergrijzing en ontgroening is al langer onderwerp van het provinciale beleid. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het programma Wonen-Welzijn-Zorg. Door de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) hebben de gemeenten een regiefunctie gekregen op de terreinen wonen, welzijn en zorg op
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 6 van 18
lokaal niveau. Het gemeentelijk ouderenbeleid sluit nauw aan op de Wmo, waarin participatie van mensen in de maatschappij en de ondersteuning die daartoe nodig is centraal staan. Kern van het ouderenbeleid is dan ook dat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig moeten kunnen wonen in hun vertrouwde omgeving en dat zij de regie blijven voeren over hun eigen leven. Ook voor zorgaanbieders zijn de maatschappelijk en demografische ontwikkelingen van de vergrijzing van invloed op het reilen en zeilen binnen de instellingen. Men heeft te maken met een toenemend aantal oudere cliënten met uiteenlopende behoeften. Daarnaast is er een toenemende druk op de arbeidsmarkt door de toegenomen zorgvraag en het gebrek aan personeel (mede als gevolg van de ontgroening waarmee met name regio Limburg te maken heeft). Ook verandert de zorg inhoudelijk onder invloed van de maatschappelijke trends, bijvoorbeeld kleinschalig wonen voor ouderen en extramuralisering. De zorginstellingen zien zich geconfronteerd met nieuwe vraagstukken rondom het leveren van kwalitatieve ouderenzorg. Bovenstaande ontwikkelingen hebben al langere tijd de aandacht van de UM, en in het bijzonder de ‘Faculty of Health, Medicine and Life Sciences’. Onderzoek naar verouderingsprocessen en zorg voor ouderen is hier een van de speerpunten. Het onderzoek op dit terrein wordt uitgevoerd door de onderzoeksinstituten Caphri en Hersenen & Gedrag, waarbij veel wordt samengewerkt met zorginstellingen in de regio. Voorbeelden van deze samenwerkingsverbanden zijn het Academische Netwerk Ouderenzorg (Vivre, MeanderGroep ZL, Sevagram, UM), Wetenschapskring GGZ (Mondriaan Zorggroep, SRL, azM, RIAGG Maastricht) en het Alzheimer Centrum Limburg (RIAGG Maastricht, azM, UM, Stichting Alzheimer Nederland). Ook bestaat er een structureel samenwerkingsverband tussen UM en GGD-Zuid-Limburg in het kader van de academisering van de GGD. De ambitie van onderzoekers op het gebied van ouderenzorgonderzoek aan de UM is om met nieuwe oplossingen te komen voor knelpunten die gerelateerd zijn aan de veroudering van de bevolking. De intentie is om de beschreven bestaande samenwerkingsverbanden tussen wetenschap en praktijk substantieel te versterken. De UM acht het van belang dat de partijen die nu reeds samenwerken op dit terrein hun activiteiten op het gebied van onderzoek en zorgvernieuwing op een gelijkwaardige wijze bundelen en deze activiteiten als een gemeenschappelijk speerpunt expliciet zichtbaar maken. De basis hiervan wordt gevormd door een onderzoeksprogramma dat gedragen wordt door partners uit de praktijk van de zorg en het beleid. Onderhavig project heeft als doel de mogelijkheden hiervoor te verkennen: op welke wijze kan een Academisch Centrum voor Zorginnovatie voor Ouderen in Limburg vorm worden gegeven en welke onderzoeks- en ontwikkelagenda zou een dergelijk centrum voor de komende 6 tot 8 jaar moeten hebben? 2.3 Doelgroep De activiteiten in het centrum richten zich op innovaties op het gebied van gezondheid van ouderen. De doelgroep kan nader gespecificeerd worden als ‘kwetsbare’ ouderen, aangezien uit de achtergrondstudie is gebleken dat kwetsbaarheid (fragiliteit) van ouderen door verschillende (overheids)instanties wordt benadrukt als belangrijk aandachtspunt voor onderzoek. De Angelsaksische benaming luidt ‘frailty’ en een gangbare definitie is die van de National Institute of Aging: ‘Frailty has been used clinically as a global concept to describe a condition, common in the very old, of impaired strength, endurance, and balance, vulnerability to trauma and other stressors, and high risk for morbidity, disability, and mortality’ (ZonMw, 2007). Deze definitie dient niet strikt medisch-biologisch te worden geïnterpreteerd. Kwetsbaarheid gaat met de toenemende leeftijd weliswaar gepaard met ziekte, gebrek of andere verliezen, maar verschillende gebreken en verliezen kunnen van zowel fysieke als sociale en psychisch/cognitieve aard zijn. Ze kunnen bovendien cumuleren en ingrijpend effect hebben op het dagelijks leven van ouderen. De zelfredzaamheid en mobiliteit van deze kwetsbare ouderen wordt daardoor beperkt en het gevolg daarvan is minder beweging en minder sociale contacten, waardoor de kans op sociale isolatie en eenzaamheid wordt vergroot. Door de verschillende klachten verandert het leefpatroon (voeding, zelfzorg, dagritme) dat de oudere heeft opgebouwd. De verschillende klachten baren zorg (en worden veelal ook ‘verzorgd’), maar met de veranderingen in leefpatroon bestaat de kans dat de oudere onzeker en angstig wordt. Gesteld kan worden dat kwetsbaarheid bij ouderen betrekking heeft op een situatie waarin voor ouderen bedreigingen ontstaan of bestaan op fysiek, mentaal en/of sociaal gebied. Hoewel kwetsbaarheid veel moeilijkheden voor ouderen met zich meebrengt, geeft deze situatie niet slechts aanleiding tot pessimisme. Kwetsbaarheid in algemene zin en kwetsbare ouderen in het bijzonder zijn onderwerpen waarin sterke differentiatie schuilt. Ook kwetsbare ouderen hebben vaak nog veel mogelijkheden om zelf een gedeelte van hun capaciteiten te benutten. Bij pogingen om de kwetsbaarheid te verminderen wordt de oudere zelf echter vaak ‘ontzien’. De vraag is echter of dit conform de wens van de oudere zelf en/of diens directe omgeving is. Bovendien kan men zich afvragen: wordt het potentieel van de kwetsbare oudere zelf wel voldoende benut? Onvoldoende bekend is hoe de complexe risicofactoren, die leiden tot de kwetsbare situatie, op elkaar ingrijpen. Er is daarom een duidelijke behoefte aan kennisontwikkeling in relatie tot kwetsbare situatie van ouderen (ZonMw, 2007; GR, 2005, RGO 2006). Deze kennisontwikkeling dient tot het bevorderen van de kwaliteit van leven van ouderen. Het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen kan hierin een rol van betekenis spelen door de doelgroep van ‘kwetsbare oudere’ centraal te stellen in het inhoudelijke onderzoeksprogramma, zodat onderzoek en ontwikkeling gericht zijn op de versterking van de kwetsbare oudere en diens (cliënt)systeem én op de ontwikkeling en vormen van
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 7 van 18
ondersteuning hierbij. 2.4 Conclusie De hierboven geschetste ontwikkelingen op landelijk en provinciaal niveau laten zien dat er behoefte is aan kennisontwikkeling met betrekking tot de aan verandering onderhevige ouderenzorg. Door organisaties als ZonMw, de Gezondheidsraad en de Raad voor Gezondheidsonderzoek, maar ook door overheidsinstanties en kennisinstellingen wordt aandacht besteed aan ouderenzorg. ‘Evidence based’ werken, resultaatgericht onderzoek, samenwerking tussen wetenschap en praktijk: de ontwikkelingen wijzen in eenzelfde richting. De vraag is nu op welke manier tegemoet gekomen kan worden aan de behoefte aan samenwerking en kennisontwikkeling op het gebied van ouderenzorg bij de betrokkenen uit wetenschap, beleid en praktijk. Daartoe dient dit project. In de volgende hoofdstukken worden de uitkomsten van de interviews met deze betrokkenen weergegeven.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 8 van 18
3. Methode Voor de uitvoering van dit project wordt gebruik gemaakt van responsieve methodologie. Deze bestaat uit het creëren van sociale condities, het verzamelen van verhalen, het organiseren van dialoog tussen gelijkgerichte belangen en het organiseren van dialoog tussen uiteenlopende belangen (Abma & Widdershoven, 2002, 2006). Door het uitvoeren van deze methode wordt evenwichtige aandacht aan de issues en concerns van alle belanghebbenden besteed, waardoor tevens geïnvesteerd wordt in het creëren van vertrouwen en enthousiasme ten opzichte van de samenwerking tussen de betrokkenen in het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen. Deze gebruikte onderzoeksmethodiek bestaat uit vijf stappen: z identificeren van stakeholders (kennisinstellingen, zorgorganisaties, zorgverzekeraars, bedrijfsleven, overheid, regionale ouderenorganisaties, welzijnsorganisaties, woningcorporaties, onderwijssector, internationale partners); z perspectieven en issues (samenwerkingsmogelijkheden, onderzoeksthema’s en onderzoeksvragen) expliciteren (interviews met stakeholders); z homogene focusgroepen en expertmeetings (bespreken van issues binnen een groep van stakeholders, bijv. zorgorganisaties of bedrijven); z heterogene focusgroepen (onderhandelen tussen stakeholders); z formuleren van een agenda voor actie (in dit geval samenwerking in een centrum voor zorginnovatie en een gedeelde onderzoeksagenda). Deze stappen en werkzaamheden worden hieronder kort toegelicht. Identificeren stakeholders Doel van deze eerste stap is om vast te stellen welke stakeholders van belang zijn voor en belang hebben bij het ontwikkelen van een centrum voor zorginnovatie en een gedeelde onderzoeksagenda om draagvlak te verkrijgen voor samenwerking. Werkzaamheden omvatten het voeren van gesprekken met sleutelfiguren uit alle stakeholder groepen en het verstrekken van informatie aan stakeholders over het project. Het cliëntenperspectief wordt expliciet betrokken in het project, via ouderenorganisaties, door vertegenwoordigers van cliënten te betrekken in het verdere proces (interviews, focusgroepen; zie hieronder). Ouderen hebben op basis van hun ervaringsdeskundigheid een eigen perspectief op zorg en wetenschap en kunnen op grond daarvan andere onderzoeksthema’s, onderzoeksvragen en prioriteiten aangeven. Perspectieven en issues expliciteren Doel van deze stap is het in kaart brengen van de perspectieven en issues (visie op samenwerking op het gebied van zorginnovatie, onderzoeks- en ontwikkelthema’s) van de geïdentificeerde stakeholders. Werkzaamheden omvatten onder meer het voeren, analyseren en terugkoppelen van een serie diepte-interviews met vertegenwoordigers van alle stakeholdergroepen en het uitvoeren van literatuuronderzoek en documentenanalyse (bestuderen van o.a. beleidsnotities stakeholders). Aandachtspunt is het achterhalen van achterliggende perspectieven en visies op ouder worden, zorg en wetenschap. Waar liggen mogelijke spanningen tussen stakeholders? Welke gedeelde issues zijn er?
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 9 van 18
Homogene focusgroepen Doel van deze derde stap is het op gang brengen van een dialoog binnen afzonderlijke stakeholdergroepen ten einde vast te stellen welke issues (verwachtingen en ervaringen t.a.v. samenwerking, onderzoeksthema’s) worden gedeeld, hoe deze issues geconcretiseerd kunnen worden en welke issues voorrang/prioriteit hebben. Werkzaamheden omvatten het organiseren, uitvoeren, analyseren en terugkoppelen van focusgroepen en expert meetings. Aandachtspunt is het achterhalen van overwegingen voor samenwerking en voor prioritering van onderzoeksthema’s. Onderhandelen in heterogeen verband Doel van de vierde stap is het uitwisselen van perspectieven tussen stakeholders en het vaststellen van gedeelde issues (visie op samenwerking, onderzoeksthema’s). Ofschoon er reeds sprake is van samenwerking tussen stakeholders moet deze stap zorgvuldig worden voorbereid, om ervoor te zorgen dat alle stakeholders een inbreng kunnen hebben. De samenstelling van de groep is cruciaal om ervoor te zorgen dat er gedeelde issues worden gevonden. Zo mogen bruggenbouwers – personen die meerdere talen spreken – niet ontbreken. De moderator zal over en weer issues verduidelijken en toelichten, en het proces bewaken. Formuleren van agenda voor actie (samenwerkingsverband, onderzoeksagenda) Doel van de laatste stap is het opstellen van een concept samenwerkingsverband en een gedeelde lijst met onderzoeksthema’s in volgorde van prioriteit (meest belangrijk, minder belangrijk, minst belangrijk), met daaraan toegevoegd de meer concrete uitwerkingen in de vorm van onderzoeksvragen en mogelijkheden voor matching (koppeling partijen in uitvoeringsfase). Het concept samenwerkingsverband en de concept onderzoeksagenda wordt besproken in een invitational conference met vertegenwoordigers van alle stakeholders. In dit stadium van het project (half mei 2007) hebben de stappen 1 en 2 plaatsgevonden, namelijk het identificeren van stakeholders en het expliciteren van perspectieven en issues. De bevindingen uit de interviews zijn geanalyseerd aan de hand van codering van de genoemde onderzoeksthema’s.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 10 van 18
4. Resultaten interviews 4.1 Algemene bevindingen Op basis van de inventarisatie bij de stakeholders kan geconcludeerd worden dat er grote consensus bestaat over het belang van de bundeling van expertise op het gebied van ouderenzorgonderzoek. Geïnterviewden benadrukken de kansen voor het academisch centrum zoals bijvoorbeeld het overbruggen van de veelgenoemde kloof tussen onderzoek en praktijk. Bovendien wordt door de geïnterviewden de samenwerking als wenselijk ervaren vanwege de veelheid aan bestaande, maar vaak versnipperde, initiatieven in ouderenzorgonderzoek. Ook de mogelijkheden tot wederzijdse beïnvloeding tussen partijen en de vernieuwingsimpulsen die dit tot gevolg kan hebben, maakt dat de stakeholders positief tegenover de oprichting van het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen staan. 4.2 Onderzoeksthema’s Uit de interviews met stakeholders kwam een aantal onderzoeksthema’s naar voren. De verschillende thema’s kunnen onder vier hoofdlijnen worden geordend. De eerste lijn betreft thema’s die betrekking hebben op preventie, diagnostiek en monitoring van kwetsbaarheid, woon-zorg behoeften en dergelijke. Een tweede lijn van thema’s heeft betrekking op zorgmodellen en organisatie van zorg. Een derde lijn is gerelateerd aan zorgproblemen en zorginterventies (zowel op individueel als ‘community’ niveau). Ten slotte is de lijn technologie in de zorg als gebied van onderzoek te onderscheiden. Per hoofdlijn worden hieronder voorbeelden van onderzoeksvragen gegeven die door de betrokken ‘stakeholders’ werden genoemd. Deze liggen nog niet vast, aangezien in een later stadium van het project aandacht besteed zal worden aan het formuleren van onderzoeksvragen en de prioritering van thema’s door de betrokkenen zelf tijdens focusgroep bijeenkomsten. 1.Preventie, diagnostiek en monitoring De eerste lijn van onderzoeksthema’s betreft preventie, diagnostiek en monitoring. Onder deze lijn vallen de volgende onderzoeksvragen. Hoe kunnen risicoanalyses gemaakt worden op basis van elektronische dossiers? Hoe kan de kwetsbare oudere in beeld gebracht worden? Welke winst valt er te behalen op het gebied van monitoring? Hoe kan preventie in de extramurale sfeer vorm krijgen? In hoeverre kan preventie intramuralisering voorkomen? Welke woonzorgbehoefte hebben allochtone ouderen? Wat zijn determinanten en mechanismen van kwetsbaarheid? Welke methoden voor vroegdiagnostiek en monitoring van kwetsbaarheid kunnen (verder) ontwikkeld en gebruikt worden in ouderenzorgonderzoek? Welke rol kan neuropsychologische diagnostiek spelen in ouderenzorgonderzoek? 2.Zorgproblemen en zorginterventies De tweede lijn betreft zorgproblemen en zorginterventies. Onder deze lijn vallen vragen met betrekking tot medische aspecten van veroudering, zoals valproblematiek, dementie, diabetes, CVA, ziekte van Parkinson, comorbiditeit (welke zorg hebben ouderen met een gecombineerde problematiek nodig? In hoeverre zijn richtlijnen voor verschillende gecombineerde ziektebeelden compatibel?), persoonlijkheidsstoornissen en polyfarmacie. Ook psychosociale aspecten van veroudering werden expliciet genoemd: eenzaamheid, sociaal isolement, zingeving, depressie. Hoe moet omgegaan worden met toenemende psychiatrische problematiek bij mensen die langer zelfstandig thuis wonen? Op welke manieren kunnen participatie en zelfstandigheid van ouderen bevorderd worden? Welke organisatievormen binnen zorginstellingen kunnen de zelfstandigheid van ouderen bevorderen? Verder bestaat er onderzoeksbehoefte met betrekking tot palliatieve zorg en beslissingen rondom het levenseinde. Welke zorg rondom het levenseinde is adequaat? Wie worden daarbij betrokken? Mantelzorg werd ook genoemd als onderzoeksthema. Welke mogelijkheden biedt mantelzorg en het sociaal netwerk in de ondersteuning van ouderen die langer zelfstandig thuis wonen? Wat is de aard en omvang van de problematiek waarin mantelzorgers hulp nodig hebben? Wie zijn de mantelzorgers? Welke rol kunnen mantelzorgers vervullen bij zelfmanagement en zelfhulp? Hoe kunnen ouderen langer zelf de regie over hun leven in eigen hand houden? Welke (effectieve) mogelijkheden kunnen ouderen benutten om zelfredzaamheid te behouden en te bevorderen? Het ontwikkelen en evalueren van zorginterventies (zowel op individueel niveau als op het niveau van de ‘community’) ter bevordering van kwaliteit van leven en zelfredzaamheid is een onderwerp dat herhaaldelijk werd genoemd. De invoering van de Wmo brengt ook vragen met zich mee zoals: Wat zijn de gevolgen van de Wmo voor het leveren van zorg? Waar moet de regiefunctie van de zorg binnen Wmo liggen? Zelfstandig wonen is eveneens een thema dat onderhevig is aan maatschappelijke ontwikkelingen en dat vragen oproept bij verschillende personen die zijn geïnterviewd. Hoe kan zelfstandigheid bevorderd worden en tegelijkertijd eenzaamheidsproblematiek en sociaal isolement aangepakt worden? Willen ouderen wel zelfstandig wonen? Hoe reëel is de tendens van zelfstandig wonen? Tot op welk punt kunnen mensen zelfstandig blijven wonen? Wat is daarin de rol
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 11 van 18
van welzijnsorganisaties en vrijwilligers? 3.Zorgmodellen Een derde lijn van onderzoeksthema’s betreft innovatieve zorgmodellen. Deze modellen kunnen leiden tot betere afstemming van zorg. De communicatie tussen eerste en tweedelijnszorg rondom ouderen is een regelmatig terugkerende thema in de interviews. Langs welke lijnen moet deze communicatie verlopen? Hoe kan de communicatie verbeterd worden? Hiermee hangt ook de ketenzorg samen. Hoe kunnen de ketenpartners de zorg voor ouderen beter op elkaar afstemmen? Welke structuur is geschikt voor de zorgketen waarin alle partners op de hoogte zijn van de situatie waarin patiënten verkeren? Hoe moet omgegaan worden met het probleem van verschillende ingangen tot zorg via verschillende ketenpartners? Hoe kan effectiviteit en efficiëntie van ketenzorg bevorderd worden? Wat zou de rol van de huisarts in het systeem rondom indicatiestelling moeten zijn? Welke rol kunnen huisartsen spelen binnen de ketenzorg? Het cliëntsysteem speelt een belangrijke rol in de ondersteuning van kwetsbare ouderen. Betrokkenen hebben onderzoeksvragen die hiernaar verwijzen: Wat is de rol van mantelzorgers, welzijnsorganisaties en vrijwilligers in de ondersteuning van de ouderen in de eigen omgeving? Betrokkenen geven verder aan dat er behoefte is aan kennis over nieuwe combinaties zorg- en dienstverlening. Welke nieuwe arrangementen in de combinatie zorg- en dienstverlening kunnen ontwikkeld worden? In hoeverre kan met dit soort arrangementen de zorgbehoefte op korte termijn voorkomen worden? De ontwikkeling van projecten rondom kleinschalig wonen roepen vragen op. Is dit een woon-zorgconcept waar ouderen behoefte aan hebben? Werkt het wel? In hoeverre is kleinschalig wonen zorgtechnisch in te vullen? Voor wie is kleinschalig wonen geschikt? Wat betekent kleinschalig wonen voor de kwaliteit van zorg? Extramuralisering wordt steeds verder doorgevoerd en geïnterviewde hulpverleners hebben hier in toenemende mate mee te maken. Zij vragen zich af: Wat betekent de toenemende extramuralisering voor de kwaliteit van leven? In hoeverre is extramuralisering kosteneffectief? Op welke schaal moet extramuralisering plaatsvinden? Een centrale vraag voor velen is wat verantwoorde zorg is. Wat is kwalitatief goede zorg? Hoe verhouden kwaliteit en kosteneffectiviteit in de zorg zich tot elkaar? Welke mogelijkheden en alternatieven zijn er rondom dwangmiddelen (BOPZ)? 4.Technologie De vierde lijn van onderzoeksthema’s betreft technologie. Toepassingsmogelijkheden van domotica werpen in relatie tot ouderenzorg een belangrijke vraag op, namelijk ‘Welke bijdrage kan domotica leveren om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen?’ Naast domitica is het gebied van toegepaste technologie in de ouderenzorg breed. Hierbij kan bijvoorbeeld ook gedacht worden aan een technisch hulpmiddel voor het aantrekken van steunkousen. Vragen met betrekking tot technologie in de ouderenzorg zijn bijvoorbeeld: Hoe kan technologie gebruikt worden om de autonomie van ouderen te bevorderen? Hoe kan technologie in zorginstellingen ingezet worden om de kwaliteit van de zorg te verbeteren en efficiëntie te bevorderen? Technologische ontwikkelingen maken ook de ontwikkeling en het gebruik van elektronische patiëntendossiers mogelijk. Hoe kunnen deze ingezet worden met betrekking tot de zorg voor ouderen? 4.2 Randvoorwaarden c.q. aandachtsgebieden Door de respondenten werden niet alleen onderzoeksthema’s genoemd, maar werden ook randvoorwaarden aangegeven waaraan onderzoek in het centrum zou moeten voldoen. Deze betreffen de samenwerking tussen verschillende partijen, het gericht gebruik van databestanden, aandacht voor economische aspecten en de inbreng van het perspectief van de doelgroep, de ouderen zelf. Deze randvoorwaarden impliceren tegelijk aandachtsgebieden in de projecten die in het centrum zullen worden uitgevoerd. Samenwerking tussen partners z Profiteren van elkaars deskundigheid via het netwerk. Dit kan kwaliteitsimpulsen en vernieuwing tot gevolg hebben. z Resultaatgericht onderzoek en evidence based werken. De meerwaarde van het samenwerkingsverband schuilt voor veel betrokkenen in het overbruggen van de kloof tussen onderzoek en praktijk. z Via de samenwerking tussen praktijk en wetenschap kunnen beleid en aannames kritisch getoetst worden door middel van onderzoek. Databestanden
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
z
z
z
pagina 12 van 18
Voor preventie, diagnostiek en monitoring zijn databestanden nodig. Samenwerking tussen de betrokkenen kan bruikbare databestanden opleveren, waaruit gegevens kunnen voortkomen die voor veel betrokkenen interessant zijn. Via databestanden zou de zorgvraag vanuit de populatiegroep ouderen in kaart gebracht kunnen worden. Bovendien kan effectiviteit van zorginterventies gemeten worden. SMILE is een voorbeeld van een databestand. Betreffende partners willen graag hun expertise op dit gebied inzetten ten behoeve van het ouderenonderzoek.
Economische perspectief z Samenwerking met strategische partners zoals verzekeraars en MKB biedt economische kansen voor het samenwerkingsverband. z In het onderzoek moet oog zijn voor de kosteneffectiviteit van zorg(interventies). z Door middel van implementatie en vermarkting van ‘producten’ (best practices, methoden voor vroegdiagnostiek, nieuwe zorgmodellen etc.) die voortkomen uit het (onderzoek binnen het) samenwerkingsverband wordt de economische dimensie van ouderenzorg erkend. z Nieuwe vormen van zorg vereisen scholing van professionals. Het ontwikkelen en vermarkten van opleidingen en trainingen heeft economisch potentieel. z Behouden van professionals. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat ondanks de druk op de arbeidsmarkt toch goede zorg geleverd wordt? z Technologische vernieuwingen kunnen worden gepatenteerd. Vernieuwingen in de ouderenzorg (inclusief technologie) kunnen leiden tot positieve effecten op de arbeidscapaciteit in de zorg. Ouderenperspectief z Belangenbehartiging. Hoe kan de groep kwetsbare ouderen vertegenwoordigd worden in beleid, zorg en onderzoek? z Vraagsturing. Hoe kan vraagsturing op een kwalitatieve en effectieve manier vormgegeven worden? Doet vraaggericht werken ertoe? Doet belevingsgerichte zorg ertoe? In hoeverre blijven ouderen langer autonoom door vraaggestuurde zorg? Hoe kunnen zorginstellingen inspelen op de zorgvraag van de individuele cliënt? Hoe kan efficiency benaderd worden vanuit de cliënt in plaats vanuit kostenefficiency van de zorgaanbieder? z Toekomstbeeld. Wie is de ‘nieuwe oudere’ op wie de huidige nieuwe ontwikkelingen in wonen, welzijn, zorg worden afgestemd? Hoe kan men erachter komen wat ouderen in de toekomst willen? Welke invloed heeft veroudering op het bijstellen van verwachtingen en behoeften van de mens? z Kwaliteit van leven. Wat is de visie van ouderen zelf op hun kwaliteit van leven? Hoe kan de kwaliteit van leven van ouderen bevorderd worden? 4.3 Organisatievorm Uit de interviews met de stakeholders komen verder een aantal opvattingen over de organisatiestructuur die het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen zou moeten aannemen naar voren: z
z z z z z
De vorm van het samenwerkingsverband moet niet al te complex zijn en geen ‘vergaderdrukte’ opleveren (er bestaan al zoveel samenwerkingsverbanden op andere gebieden en men heeft weinig zin in nog meer vergaderingen). Het moet een gelijkwaardig samenwerkingsverband zijn. De win-win situatie moet voor iedereen helder zijn. Wie betaalt, bepaalt. Samenwerking tussen de betrokken partijen kan op projectbasis plaatsvinden. Door veel betrokkenen werd een netwerkorganisatie voorgesteld, een infrastructuur met daarin een aanspreekpunt van waaruit partijen op projectbasis aan elkaar verbonden worden. In die zin is er sprake van een loketfunctie voor het centrum.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 13 van 18
5. Aanbevelingen Op basis van zowel de achtergrondstudie (gebaseerd op literatuuronderzoek) als het empirische gedeelte van het onderzoek (de resultaten van de interviews) worden in dit hoofdstuk aanbevelingen gedaan met betrekking tot het inhoudelijke onderzoeksprogramma, de organisatiestructuur en de financiële invulling van het samenwerkingsverband. 5.1 Onderzoeksprogramma Zoals eerder aangegeven wordt de doelgroep gespecificeerd als ‘kwetsbare’ ouderen. Er is nog onvoldoende bekend over de onderlinge samenhang tussen de complexe risicofactoren die leiden tot een kwetsbare situatie. Kennisontwikkeling in relatie tot deze doelgroep draagt bij aan het bevorderen van de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen. De focus zal echter niet alleen op de kwetsbaarheid van deze doelgroep liggen, maar ook juist op de mogelijkheden die voor handen zijn om de eigen capaciteiten te benutten en te versterken. In het opstellen van de onderzoeksagenda moet tegemoet gekomen worden aan zowel de in de interviews genoemde onderzoeksthema’s als de genoemde randvoorwaarden en aandachtspunten. In de onderstaande matrix zijn deze grafisch weergegeven: Samenwerking Databestanden Economisch Ouderenperspectief partners perspectief Preventie, diagnostiek en monitoring Zorgproblemen en Zorginterventies Zorgmodellen Technologie
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 14 van 18
De genoemde onderzoeksthema’s, die reeds in de analyse in hoofdstuk vier gecategoriseerd zijn onder vier kopjes, zijn op de verticale as geplaatst als programmalijnen van de onderzoeksagenda. Op de horizontale as zijn de genoemde randvoorwaarden c.q. aandachtspunten geplaatst. Elk onderzoeksproject zal moeten passen binnen één van de vier programmalijnen (‘Preventie, diagnostiek en monitoring’, ‘zorgproblemen en zorginterventies’, ‘zorgmodellen’ en ‘technologie’), en zal aandacht moeten besteden aan de rol die de randvoorwaarden (samenwerking partners, databestanden, economisch perspectief en ouderenperspectief) in het desbetreffende onderzoeksproject spelen. Zo betreft het aandachtspunt ‘samenwerking partners’ de mate waarin het onderzoek gebaseerd is op en bijdraagt aan een samenwerking met partners. Het gaat hier zowel om het actief samenwerken tussen onderzoekers, zorgveld en economische partijen bij de opzet van het onderzoek, als de ontwikkeling van nieuwe samenwerkingsvormen via het onderzoek (bijv. op het gebied van transmurale zorg). ‘Databestanden’ heeft betrekking op de ontwikkeling en het gebruik van databestanden die dienen als basis voor kennis, maar ook voor evaluatie van het effect van interventies. In een structurele samenwerking tussen onderzoekers, zorgveld en economische partners hebben alle partijen baat bij het opzetten en onderhouden van een infrastructuur waarin data op gestructureerde wijze worden verzameld en deze bestanden worden beheerd. Ook het economisch perspectief wordt bij onderzoeksprojecten betrokken. Dit betreft enerzijds HTA, en anderzijds consequenties van diagnostiek, interventies en technologie voor de arbeidsmarkt. Implementatie van onderzoeksresultaten is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Het ouderenperspectief ten slotte is van belang aangezien door alle betrokkenen belang wordt gehecht aan de ervaringen van ouderen zelf. 5.2 Ontwikkelagenda Aan deze onderzoeksprogramma wordt in het vervolg van het project een ontwikkelagenda gekoppeld. Door middel van de randvoorwaarden waaraan de onderzoeksprojecten moeten voldoen wordt reeds gegarandeerd dat bij de uitvoering van ieder onderzoeksproject aandacht is voor de ontwikkelkant van het project. In de ontwikkelagenda zal de win-win-situatie voor de betrokken partners worden vormgegeven waarin het uiteindelijke doel (verbetering van kwaliteit van leven bij kwetsbare ouderen) kan worden gerealiseerd. Deze win-win-situatie heeft bijvoorbeeld betrekking op de beschikking over een breed onderzoeksveld, het uitvoeren van onderzoek dat deels afgestemd is op vragen vanuit de praktijk, betere implementatiemogelijkheden van onderzoeksresultaten en daardoor een sterkere evidence based practice, implementatie van best practices welke via het samenwerkingsverband ook toegankelijk zijn voor meerdere partijen, mogelijkheden tot verbeterde educatie van hulpverleners, ondersteuning en evaluatie van beleid in de ouderenzorg, toetsen van diensten en voorzieningen in de ouderenzorg middels onderzoek, en productontwikkeling via samenwerking met economische partners, waaronder het MKB. De ontwikkelagenda die aan de totale onderzoeksagenda verbonden wordt, zal regelmatig getoetst en geëvalueerd worden. 5.3 Organisatiestructuur Op basis van de resultaten van de interviews met betrekking tot de organisatiestructuur van het centrum, kan het volgende voorgesteld worden. Het Academisch Centrum ZorgInnovatie Ouderen bestaat uit: Stuurgroep. De beleidsbevoegdheid ligt bij de stuurgroep. Hierin nemen vertegenwoordigers van de bestuurlijk verantwoordelijke partijen (d.w.z. de financiers) plaats. Te weten: z één vertegenwoordiger per kennisinstelling (in totaal twee); z één à twee vertegenwoordigers van de ouderenzorginstellingen; z één vertegenwoordiger van de ziekenhuizen; z één vertegenwoordiger van de provincie; z één vertegenwoordiger van de gemeenten. De stuurgroep stelt de programmagroep in en geeft goedkeuring aan de onderzoeksagenda, het operationele plan, de ontwikkelagenda en het jaarlijkse budget. Vergaderfrequentie: één keer per jaar. Programmagroep. De programmagroep heeft gedelegeerde beleidsbevoegdheid. Hierin nemen vertegenwoordigers van die partijen plaats die het nauwst bij het inhoudelijke onderzoek betrokken zijn op het uitvoerende niveau. Te weten: z twee vertegenwoordigers van onderzoekers; z twee vertegenwoordigers van zorginstellingen; z twee vertegenwoordigers van de hogeschool;
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 15 van 18
z twee vertegenwoordigers van cliënten/ouderen. Deze vertegenwoordigers onderhouden contact met hun achterban in het uitvoeren van hun representatieve functie. De programmagroep beoordeelt de onderzoeksagenda en ontwikkelagenda en zorgt voor de uitwerking van het onderzoeksprogramma. Dit gebeurt door de beoordeling van projectvoorstellen en het monitoren en evalueren van de projecten tijdens de uitvoering wat betreft de voortgang en kwaliteit. De programmagroep heeft beslissingsbevoegdheid over het toekennen van gelden aan de onderzoeksprojecten. Vergaderfrequentie: eens per twee maanden.
Uitvoerend bureau. Bij het uitvoerend bureau ligt de coördinerende loketfunctie. Deze bestaat uit een aanspreekpunt binnen de UM, een beleidsmedewerker en secretariële ondersteuning. Het uitvoerend bureau heeft een ondersteunende en administratieve taak naar de programmagroep en stuurgroep. Hier worden onderzoeksvragen gecoördineerd, het contact met de partners onderhouden, en het verwerven van nieuwe partners en (subsidie)gelden ondersteund. Het uitvoerend bureau werkt nauw samen met de programmagroep middels de voorbereiding van de tweemaandelijkse vergaderingen van de programmagroep.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 16 van 18
Klankbordgroep. De klankbordgroep heeft geen vaste samenstelling maar zal eens per jaar ad hoc gevormd worden middels een uitnodiging aan alle partners. De klankbordgroep heeft een adviserende rol ten opzichte van het ACZIO. Vergaderfrequentie: één keer per jaar. Grafisch weergegeven ziet de organisatiestructuur er als volgt uit:
Stuurgroep 1 x per jaar
Klankbordgroep 1 x per jaar
Programmagroep
Uitvoerend bureau
1 x per 2 maanden
5.4 Financiering De financiering van het Academisch Centrum voor Zorginnovatie voor Ouderen in Limburg wordt gewaarborgd volgens het principe dat 25% van de totale begroting voor 8 jaar wordt bijgedragen door de kennisinstellingen (in kind), 25% wordt in totaal bijgedragen door de zorginstellingen, verzekeraars en economisch geïnteresseerden. 50% wordt door de overheid en externe financiers bijgedragen Hierbij wordt gedacht aan NWO, ZonMW, STW, EU, KP7, SenterNovem, collectebusfondsen, Pieken in de Delta, Versnellingsagenda, Smartmix. Er wordt uitgegaan van een totale begroting van 15 miljoen euro over een periode van 8 jaar. In het programma zullen projecten worden gefinancierd met een looptijd van 2-4 jaar. Dit biedt ruimte voor ongeveer 20 tot 30 projecten in totaal. Daarnaast zijn ook kortere onderzoeksprojecten mogelijk op aanvraag en betaling (voorwaarden worden per aanvraag bekeken).
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 17 van 18
Literatuur Abma, T. & Widdershoven, G. (2006). Responsieve methodologie. Interactief onderzoek in de praktijk. Den Haag: Uitgeverij LEMMA Abma, T., & Widdershoven, G. (2002). Methoden en Technieken: responsieve evaluatie en haar betekenis voor de verplegingswetenschap. Verpleegkunde 17, 4, 207-218. Bilsen van P.M.A., Hamers J.P.H., Groot W., Spreeuwenberg, C. (2002). Welke zorg vragen ouderen? Een inventarisatie. Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg. Boer de A., (red.) (2006). Rapportage Ouderen 2006. Veranderingen in de leefsituatie en levensloop. Den Haag: SCP. Gezondheidsraad (2005). Vergrijzen met ambitie. Den Haag: publicatie nr 2005/06 Gezondheidsraad (2006). Werkprogramma 2007. Den Haag: publicatie nr A06/05. Gedeputeerde Staten (2004). De Provincie en haar ouderen. Kempen, G.I.J.M. (2003). Een beetje mens vergrijst niet. Oratie Universiteit Maastricht. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2005). Nota Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing. Movisie (NIZW, CIVIQ, X-S2). Visiedocument Zilveren Kracht. Mobiliseren van mensen met levenservaring. Visie en hoofdlijnen van het nationaal stimuleringsprogramma. Overbeek van R., Schippers A., red. (2004). Ouder worden we alleaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland. Utrecht: NIZW uitgeverij. Provincie Limburg. De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen in Limburg. Trends, ontwikkelingen en vooruitzichten tot 2012 in de vijf zorgregio’s in de provincie. Raad voor Gezondheidsonderzoek (2006). Advies Onderzoek medische zorg voor Ouderen. In het bijzonder ouderen met multiple en complexe aandoeningen. Publicatie 54. Den Haag. ZonMw (febr. 2007). Kwetsbare ouderen, hun gezondheid en welzijn. Voorstel voor een onderzoeks- en ontwikkelprogramma. Concept/discussieversie.
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010
Leeswijzer
pagina 18 van 18
Bijlage 1: Lijst van geïnterviewden Zorgaanbieders Dhr. L. Schurer (GroeneKruis/Domicura) Dhr. R. Ruijters (Zorggroep Meander) Dhr. N. Engelen & Dhr.R.Janssen (Mondriaan Zorggroep) Mw. Bos & Mw. De Veen (Steunpunt Mantelzorg) Dhr. J. Meijers (Vivre) Dhr. F. Geerings (Sevagram) Dhr. L. Poels (Orbis) Dhr. J. Van Rooij (RHV) Dhr. H. Timmermans (RIAGG) Dhr. C. Bonnier (Mosae Zorggroep) Woningcorporaties Mw. M. Vankan (Woonpunt) Dhr. J. Lennertz (Maasvallei) Dhr. L. Verzijlbergh (Servatius) Kennisinstellingen Dhr. M. Spigt (HAG/SMILE) Dhr. H. Fiolet (azM) Dhr. C. Spreeuwenberg (iRv) Dhr. B. Vrijhoef (Caphri) Dhr. H. Kasper (Etil) Mw. M.Van den Akker (HAG) Beleidsinstanties Dhr. J. Costongs & Mw. T. Beenackers (Gemeente Maastricht) Mw. V. Hoedemakers & Mw. L. Meijer (Provincie Limburg) Mw. M. Steijvers (Provincie Limburg) Mw. K. Mourits (Gemeente Maastricht) Dhr. H. van Asselt (Gemeente Maastricht) Overigen Dhr. F. Smeets & Dhr. B. Lemmens (IDEE & Maastricht Instruments) Dhr. J. Maes (Huis voor de Zorg) Dhr. L. De Witte (Hogeschool Zuyd) Dhr. N. Bakels (Syntens) Dhr. W. van den Heuvel (extern adviseur UM) Dhr. T. van Broeckhoven (Zorgkantoor Sittard) Dhr. F. Bovens (GGD-ZL) Mw. P. Maas (Stichting Trajekt)
file://C:\kwetsbaar4\startnota_31_mei_2007_finaal.htm
3-5-2010