Calculatievoorbeeld hefboomwerking De hefboomwerking: met de hefboomwerking word bedoeld dat de rentabiliteit van het eigen vermogen verhoogd kan worden door meer gebruik te maken van vreemd vermogen.
Voorbeeld (I=10%, B=0%)
Een onderneming heeft een totaal vermogen van 1 miljoen euro en een winst voor belastingen en rente van 200.000 euro. Bestaat het totaal vermogen voor 100% uit eigen vermogen (m.a.w. er zijn geen schulden), dan is de rentabiliteit van het eigen vermogen gelijk aan 20% (1.000.000/200.00*100).
Echter, is het totaal vermogen opgebouwd uit 50% eigen vermogen en 50% vreemd vermogen (EV=500.000, schulden=500.000), dan is de winst na rente en belastingen: 200.000-50.000=150.000 euro. De rentabiliteit van het eigen vermogen is vervolgens 150.000/500.000*100&= 30%.
Is het totaal vermogen voor slechts 20% opgebouwd uit eigen vermogen en is 80% van het TV vreemd (EV=200.000 en schuld= 800.000) dan is de winst na belastingen en rente gelijk aan (200.000-80.000) 120.000 euro. De rentabiliteit van het eigen vermogen is vervolgens 120.000/200.000*100= 60%.
In de cursus is de volgende vergelijking behandeld als toelichting.
Calculatievoorbeeld hefboomwerking
Eigen vermogen Vreemd vermogen
a 1000 0
b 500 500
c 250 750
Balastotaal
1000
1000
1000
rente vreemd vermogen winst voor interest en belasting
10% 150
100
75
RTV RVV REV
15% 15%
15% 10% 20%
15% 10% 30%
RTV >IVV RTV=IVV RTV
positief geen negatief
Argumentenkaart Herbestemmen Kunnen gemeenten leegstand de rug toekeren of hebben ze een rol hierin? Kunnen ze herbestemming stimuleren of kleven daaraan te veel nadelen en risico’s? Veel gemeenten beraden zich op hun positie en rol. Maar kies je als gemeente voor een reactieve of proactieve opstelling? De Argumentenkaart Herbestemming helpt gemeenten bij het maken van die afweging.
De kaart laat argumenten voor en tegen herbestemming zien, maar ook argumenten voor en tegen een actieve rol van de gemeenten.
Actieve rol: Een actieve rol omvat alles wat een gemeente doet om herbestemming te stimuleren, méér dan alleen de formele vergunningverlenende en toezichthoudende rol bij herbestemming.
Makers: De Argumentaart Herbestemmen is gemaakt door het Nationaal Programma Herbestemming en de VNG in samenwerking met de Argumentenfabriek.
Argumentenkaart Herbestemming De gemeente is de meest geschikte partij om herbestemming te stimuleren De gemeente heeft bevoegdheden, middelen en kennis om de initiatieven van marktpartijen te ondersteunen. De gemeente heeft inzicht in vraag, aanbod en belangen rond lokaal vastgoed en kan deze met elkaar verbinden.
Herbestemming is goed voor de ruimtelijke kwaliteit
voor Actief herbestemmen is een maatschappelijke kans
voor
Door herbestemming neemt de gemeente maatschappelijke verantwoordelijkheid tegen de gevolgen van leegstand. Herbestemming past in de huidige tijdgeest die door de crisis gekeerd is tegen grootschalige nieuwbouw. Herbestemming is Rijksbeleid, actieve gemeenten geven (ook met eigen vastgoed) het goede voorbeeld.
Bestuur
Actief herbestemmen verbindt ruimtelijk beleid met andere beleidsdoelstellingen
Ruimte
Actief herbestemmen is een middel om ruimtelijk beleid voor de lange termijn te realiseren. Actief herbestemmen is een middel om huisvesting te realiseren voor specifieke doelgroepen zoals studenten en arbeidsmigranten, of voor maatschappelijk voorzieningen zoals scholen. Herbestemming van karakteristieke gebouwen werkt als katalysator voor gebiedsontwikkeling. Tijdelijk herbestemmen biedt ruimte om te experimenteren met nieuwe functies en gebruiksvormen.
Gemeenten zijn niet in staat een actieve rol bij herbestemming goed uit te voeren Actief herbestemmen vereist intensievere samenwerking tussen diensten dan nu gebruikelijk is. De formele taken van gemeenten belemmeren de creativiteit die actief herbestemmen vereist. Actief herbestemmen vereist soms financieringsconstructies die een gemeente (nog) niet gebruikt.
Herbestemming kan slecht zijn voor de ruimtelijke kwaliteit
Een actieve rol van gemeenten past niet bij de trend van een terugtredende overheid Herbestemming leidt tot een grotere regel- en bestuursdruk, wat niet in lijn is met een kleinere overheid.
tegen Herbestemming is politiek riskant Herbestemming kan leiden tot oppositie bij burgers vanwege ongewenste functies of overlast. Bestuurders kunnen in hun ambtsperiode zelden successen boeken doordat herbestemming lang duurt.
Actief herbestemmen verbetert het vestigingsklimaat Herbestemming van karakteristieke gebouwen draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en werkomgeving. Gemeenten met weinig uitbreidingsmogelijkheden kunnen dankzij herbestemming locaties bieden voor bedrijven. Herbestemming in landelijk gebied is een instrument om de economische structuur te versterken.
voor
tegen
Wat zijn voor gemeenten de argumenten voor en tegen een actieve rol bij herbestemming van leegstaande gebouwen?
voor
Economie
Herbestemming verhoogt de waarde van omliggend vastgoed en grond, en hiermee de OZB-opbrengsten. Herbestemming verhoogt OZB-opbrengsten van bedrijfsruimten omdat gebruikers ervan ook OZB betalen. Herbestemming kan goedkoper en sneller zijn dan nieuwbouw omdat er minder gebouwd hoeft te worden. Door herbestemming van gemeentelijk vastgoed veranderen kosten door leegstand in (huur)opbrengsten. Herbestemming in de stad voorkomt elders aanleg en beheer van nieuwe openbare ruimte en voorzieningen.
Een actieve rol bij herbestemming is voor gemeenten financieel ongunstig Gemeenten lopen door herbestemming inkomsten mis doordat het ten koste gaat van gronduitgifte. Herbestemming kan ten opzichte van herontwikkeling leiden tot minder OZB-inkomsten. Herbestemming kan haaks staan op de financiële belangen van gemeenten in andere vastgoedprojecten.
Renovatie, restauratie en verbouw zorgen voor werkgelegenheid en technische innovatie in de bouwsector. Herbestemming van karakteristieke gebouwen leidt tot meer lokale bestedingen van recreanten en toeristen.
Herbestemming is slecht voor de lokale economie
Herbestemming past niet altijd bij de ruimtelijke visie of stedenbouwkundige randvoorwaarden van gemeenten. Herbestemming houdt gebouwen in stand die van mindere kwaliteit zijn dan nieuwbouw.
Herbestemming is financieel gunstig voor gemeenten
Herbestemming creëert werkgelegenheid
Financiële participatie door gemeenten bij herbestemmen is riskant
Financiën
Gemeenten verdienen hun investeringen niet terug als herbestemde gebouwen geen gebruiker krijgen. Gemeenten verwerven soms vastgoed tegen een te hoge prijs en lopen zo risico op waardeverlies.
Marktpartijen vestigen zich liever in gemeenten waar (kwalitatief hoogwaardiger) nieuwbouw mogelijk is.
Actief herbestemmen verstoort de vastgoedmarkt Met een te actieve rol van de gemeente verdwijnt een prikkel voor marktpartijen om leegstand zelf op te lossen. Actief herbestemmen prikkelt eigenaren de waarde van hun vastgoed kunstmatig hoog te houden.
Herbestemming van karakteristieke gebouwen versterkt de gebiedsidentiteit en (oorspronkelijke) -structuren. Herbestemming voorkomt of vermindert negatieve maatschappelijke effecten van leegstand, zoals onveiligheid. Herbestemming geeft een kwaliteitsimpuls aan de buurt en prikkelt andere eigenaren ook te investeren.
Een actieve rol van gemeenten bij herbestemming vereist investeringen Actief herbestemmen vereist in tijden van bezuiniging een investering in manuren, kennis en vaardigheden.
tegen
tegen
Herbestemming is nodig voor behoud van cultureel erfgoed
Actief herbestemmen betekent oneerlijke concurrentie Actieve gemeenten kunnen hun rol als wetgever én vastgoedeigenaar gebruiken voor eigen (financieel) voordeel. Financiële participatie van gemeenten leidt tot onrechtvaardige waardeverandering van gebouwen van derden.
voor
Gemeenten die herbestemming faciliteren geven invulling aan hun wettelijke taak tot monumentenzorg. Door actief herbestemmen kan de gemeente tijdig expertise inbrengen, zoals kennis over passende functies.
Herbestemming bevordert culturele ontwikkeling Herbestemming draagt bij aan duurzaamheid Herbestemming voorkomt onnodige bebouwing van groene gebieden aan de rand van gemeenten. Herbestemming vereist minder verbruik van grondstoffen dan nieuwbouw. Herbestemming voorkomt nieuwe bebouwing buiten de stad en vermindert hiermee het verkeer.
Herbestemming leidt vaak tot locaties die gewild zijn in de culturele en creatieve sector. Herbestemming verrijkt de culturele geschiedenis van een gebouw en gebied.
voor
Milieu
Cultuur
Herbestemming is schadelijk voor cultureel erfgoed Herbestemming kan de monumentale waarde van gebouwen aantasten door verbouwing en intensiever gebruik.
Herbestemming is slecht voor het milieu
Herbestemming verlamt culturele ontwikkeling
Herbestemming kent nadelen die niet gelden voor nieuwbouw, zoals ongunstig energieverbruik.
tegen
in opdracht van:
www.herbestemming.nu
www.vng.nl/leegstandtelijf
tegen
Herbestemming concurreert met de ontwikkeling van nieuwe architectonische iconen. Herbestemming doorkruist tijdelijk gebruik, zoals voor broedplaatsen.
Deze Argumentenkaart biedt een overzicht van de argumenten voor een tegen een actieve rol van gemeenten bij de herbestemming van leegstaande gebouwen. De kaart laat zowel argumenten voor en tegen herbestemming zien, als argumenten voor en tegen een actieve rol van de gemeenten. Een actieve rol behelst alles wat een gemeente doet om herbestemming te stimuleren, méér dan alleen de formele vergunningverlenende en toezichthoudende rol bij herbestemming. Met leegstaande gebouwen worden alle soorten gebouwen bedoeld, behalve woningen. Uitgangspunt hierbij is dat de leegstand structureel is, en niet tijdelijk. Gemeenten kunnen deze Argumentenkaart gebruiken om te bepalen of ze een actieve rol bij herbestemming willen oppakken. Op de stippelijnen kunnen medewerkers contactgegevens invullen van personen die zich binnen de gemeente met het betreffende thema bezighouden. De kaart is gemaakt op basis van drie denksessies met deskundigen, waaronder ambtenaren van provincies, gemeenten en de rijksoverheid, architecten, wetenschappers en adviseurs op het gebied van vastgoed. Met dank aan alle deelnemers voor hun denkwerk.
gemaakt door:
© 2011
Overzicht van anticipeer en krimp regio’s Vanuit groei naar krimp: een omslag in denken.
'Je kunt een probleem niet oplossen met de denkwijze die het heeft veroorzaakt.' (Albert Einstein*)
Vanuit de in dit dossier genoemde publicaties blijkt dat de 'begeleidende strategie' breed gesteund wordt onder de krimpspecialisten en dat er een omslag in denken nodig is van groei naar krimp. Deze omslag is als volgt samen te samenvatten: Van groei...
naar krimp
Bestrijden
Accepteren en begeleiden
Nieuwbouw
Hergebruik / sloop
Groei / schaarste
Krimp / surplus
Mensen aantrekken
Bewoners behouden
Schaalvergroting
Menselijke schaal
Meer / kwantiteit
Beter / kwaliteit / revitalisering
Lokaal
Regionaal
Competitie
Samenwerken, delen
Confectie
Maatwerk
Planologie
PlaNOlogie** / improviseren / experimenteren
Overheid / projectontwikkelaars
Burgerparticipatie
Randvoorwaarden
Eigen kracht
Bovenaf
Onderop
Overzicht anticipeer- en krimpregio’s NR
ANTICIPEERREGIO
GEMEENTEN
1
NOORD-WEST FRIESLAND
2
NOORD-OOST FRIESLAND
3
OOST-DRENTHE
4
ACHTERHOEK
5
TWENTE
6
KOP VAN NOORD-HOLLAND
7
GOEREE-OVERFLAKKEE
8
VOORNE-PUTTEN
9
SCHOUWENDUIVELAND
HET BILDT FRANEKERADEEL LITTENSERADIEL MENAMERADIEL HARLINGEN BOARNSTERHIM LEEUWARDERADEEL DONGERADEEL DANTUMADIEL KOLLUMERLAND C.A. ACHTKARSPELEN TYTSJERKSTERADIEL FERWERDERADIEL EMMEN BORGER- ODOORN COEVORDEN AA EN HUNZE BRONCKHORST BERKELLAND DOETINCHEM MONTFERLAND OUDE IJSSELSTREEK AALTEN OOST GELRE WINTERSWIJK HELLENDOORN RIJSSEN-HOLTEN HOF VAN TWENTE HAAKSBERGEN ENSCHEDE HENGELO WIERDEN BORNE ALMELO TWENTERAND TUBBERGEN DINKELLAND OLDENZAAL LOSSER DEN HELDER HARENKARSPEL SCHAGEN NIEDORP ANNA PAULOWNA WIERINGEN WIERINGERMEER ZIJPE TEXEL OVERFLAKKEE MIDDELHARNIS DIRKSLAND GOEDEREEDE WESTVOORNE BRIELLE HELLEVOETSSLUIS BERNISSE SPIJKENISSE SCHOUWEN–DUIVELAND
Pagina 1 van 3
NR
ANTICIPEERREGIO
GEMEENTEN
10
HOEKSCHE WAARD
11
GROENE HART ZUID HOLLAND: KRIMPENERWAARD
12
GROENE HART ZUID HOLLAND:
OUD-BEIJERLAND KORENDIJK STRIJEN CROMSTRIJEN BINNENMAAS BERGAMBACHT NEDERLEK OUDERKERK SCHOONHOVEN VLIST GORINCHEM GRAAFSTROOM HARDINXVELD-GIESSENDAM GIESSENLANDEN ZEDERIK LEERDAM LIESVELD NIEUW-LEKKERLAND RIJNSWOUDE ALPHEN A/D RIJN NIEUWKOOP
ALBLASSERWAARD VIJFHEERENLAND
13
GROENE HART ZUID HOLLAND: RIJNSTREEK
14
WEST-BRABANT
15
NOORD-LIMBURG
16
MIDDEN-LIMBURG
17
EEMSDELTA
18
NOORD-OOST GRONINGEN
19
DE MARNE
WOENSDRECHT BERGEN OP ZOOM STEENBERGEN MOERDIJK HALDERBERGE ROOSENDAAL RUCPHEN ZUNDERT ETTEN-LEUR ALPHEN-CHAAM BAARLE-NASSAU BREDA OOSTERHOUT DRIMMELEN WERKENDAM WOUDRICHEM AALBURG GEERTRUIDENBERG THOLEN MOOK-MIDDELAAR GENNEP BERGEN VENRAY HORST A/D MAAS VENLO PEEL EN MAAS BEESEL ROERMOND ROERDALEN ECHT-SUSTEREN MAASGOUW LEUDAL WEERT NEDERWEERT APPINGEDAM DELFZIJL EEMSMOND LOPPERSUM BELLINGWEDDE MENTERWOLDE OLDAMBT PEKELA STADSKANAAL VEENDAM VLAGTWEDDE DE MARNE
Pagina 2 van 3
NR
ANTICIPEERREGIO
GEMEENTEN
20
PARKSTAD
21
MAASTRICHT MERGELLAND
22
WESTELIJKE MIJNSTREEK
23
ZEEUWS-VLAANDEREN
BRUNSSUM HEERLEN KERKRADE NUTH LANDGRAAF ONDERBANKEN SIMPELVELD VOERENDAAL MEERSEN VALKENBURG A/D GEUL EIJSDEN-MARGRATEN GULPEN-WITTEM VAALS MAASTICHT SITTARD-GELEEN STEIN BEEK SCHINNEN HULST SLUIS TERNEUZEN
Pagina 3 van 3
Krimp en erfgoed Het schrikbeeld van krimp kennen Nederlanders uit het buitenland. Verlaten dorpen en boerderijen, rijen dichtgetimmerde huizen, overgroeide wijngaarden en akkers, vervallen bedrijventerreinen en fabrieken. Het zijn allemaal tekenen dat het leven uit een regio is verdwenen met de mensen die er ooit woonden. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vraagt zich af wat deze krimp betekent voor het erfgoed. Om dat te onderzoeken, zijn gesprekken gevoerd met krimpexperts en erfgoedexperts, mensen van de dienst zelf, mensen met praktijkervaring in de krimpregio Parkstad en de provincies Limburg en Zeeland en Groningen, en onderzoekers en ontwerpers1. Daarnaast is goed gezocht naar de meest zinvolle literatuur over de relatie tussen krimp en erfgoed. Dit essay is hier een weerslag van.
Krimp is dynamiek Krimp ontstaat daar waar de bevolking niet meer groeit. De 21ste eeuw zal in de geschiedenis te boek staan als de eeuw waarin de bevolkingsgroei omslaat in bevolkingskrimp2. Voor de wereld als geheel zal de bevolkingsgroei rond 2075 overgaan in krimp, in het werelddeel Europa daalt het aantal inwoners al structureel sinds 2004. Nederland groeit nu nog en bereikt rond 2038 haar top met zo'n 17,5 miljoen inwoners, daarna daalt het inwoneraantal. De bevolking krimpt niet alleen, maar verandert ook van samenstelling. De Europese Commissie onderscheidt vier demografische ontwikkelingen die bepalend zijn voor krimp: er worden te weinig kinderen geboren, de bevolking vergrijst, mensen leven langer, en de migratie van buiten de Europese Unie stijgt3. In Nederland neemt vanaf 2011 de bevolking onder de 65 jaar in aantal af, vanaf 2012 daalt ook het aantal huishoudens tot de 55 jaar, terwijl vanaf 2037 ook de woningvoorraad afneemt4. Ook de beroepsbevolking slinkt in krimpgebieden. Uit de jaarlijkse Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg blijkt dat werkgevers in de provincie vanaf 2015 moeite krijgen om werknemers te vinden. Krimp is een dynamisch proces. In krimpgebieden neemt de bevolking aantal af, het aantal ouderen neemt toe, jongeren trekken weg, veel voorzieningen zijn niet meer te betalen, de leefbaarheid wordt minder, er ontstaat leegstand, de beroepsbevolking neemt af door vergrijzing en migratie, en zo worden er nog minder kinderen geboren. Ook ontstaat er een enorme arbeidsmigratie die door onderzoekers wel is getypeerd als 'de nieuwe grote volksverhuizing'5. In Europa vullen migranten uit armere OostEuropese landen de demografische tekorten aan in de rijkere landen, in Nederland trekken vooral jongeren uit het noorden, oosten en zuiden naar de Randstad. Daarom is krimp overal anders. Dat is goed zichtbaar in Europa6. In Oost-Europa zijn de gevolgen van krimp het grootst, in Scandinavië, de Alpenlanden en ook in Nederland lijkt het mee te vallen. Regio's rondom grote steden scoren zonder uitzondering het best, terwijl het platteland leeg loopt. Ook Nederland is opgedeeld in wat de Sociaal-Economische Raad noemt een 'demografisch tweestromenland'7. In Limburg is de krimp het sterkst, vooral in het zuidoosten. Voor Heerlen is een krimp verwacht van tien procent. Provincies als Flevoland en Utrecht zullen voorlopig nog blijven groeien. Regionaal zijn er grote verschillen. In Groningen groeit de stad Groningen nog sterk, terwijl het noordoosten al krimpt. In Zeeland groeien regio's en steden als Kapelle, Tholen, Middelburg en Goes, terwijl voor Vlissingen, Terneuzen en Sluis krimp is verwacht.
Krimp is niet te bestrijden Krimp staat inmiddels op de agenda van rijk, provincies en gemeenten. Het jaar 2006 is wat dat betreft een keerpunt. De rapporten van Wim Derks, Peter Hovens en Leo Klinkers8 en het toenmalige Ruimtelijk Planbureau9 zette de krimp in Nederland landelijk op de kaart. Tegelijkertijd ondernam de Europese Unie eerste vingeroefeningen voor een Europees beleid ten aanzien van krimp10. 2009 is een tweede belangrijk jaar. Het Topteam Krimp, bestaande uit de voormalige bestuurders Hans Dijkstal en Jan Mans, maakte toen in opdracht van de rijksoverheid analyses van de verschillende krimpregio's11. Daarnaast publiceerden de rijksoverheid alleen en in samenwerking met gemeenten en provincies studies over krimp12. In hetzelfde jaar organiseerde de beroepsvereniging voor architecten BNA ontwerpateliers over krimp13. De RCE werkt ook al aan krimp. Op nationaal niveau doet de rijksdienst actief mee aan de werkgroep Ruimte van het Nationale Netwerk Bevolkingvraagstukken, waarin rijk, provincies en gemeenten samenwerken. Truus Veldhuis van de RCE leverde bijdragen aan de totstandkoming van het Provinciaal Actieplan Bevolkingsdaling van provincie Groningen. En Lammert Prins en Peter Timmer maakte voor gemeente Holwerd als onderdeel van het 'Aanvalsplan Krimp Holwerd' een cultuurhistorische waardenanalyse14. "Je kunt in dorpen cruciale plekken aanwijzen, karakteristieke gebouwen die lokaal belangrijk worden gevonden", vertelt Prins. "Als je daarin investeert, heb je de meeste kans op meerwaarde en nieuwe impulsen." Over de relatie tussen krimp en erfgoed is nog weinig bekend. Krimp en erfgoed blijkt uit de gesprekken ook nog een onwennige combinatie. Krimpexperts weten vaak niet wat ze met het erfgoed moeten. Krimpexpert Femke Verwest van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) vreest dat de rijksdienst in de reflex zal schieten om erfgoed als een middel te beschouwen om krimp te bestrijden. "Ook bij erfgoed is de eerste reflex vaak om het als een middel te zien om krimp te bestrijden", zegt Verwest. "Dat is niet zinvol." Bestrijden van krimp kan niet, maakten Verwest en haar collega's in 2010 duidelijk15. Het enige wat kan, is de krimp begeleiden. Erfgoedexperts krijgen moeilijk een beeld van de rol die erfgoed speelt bij krimp. Er is behoefte aan een nadere uitwerking van de gevolgen van krimp voor het erfgoed, omdat het beeld nu wel erg diffuus is. Bas Noorlander van de RCE noemt het verdwijnen van boerderijen als voorbeeld van een krimpende landbouw. Zijn collega Jon van Rooijen refereert aan de secularisatie als voorbeeld van krimp, met leegstaande kerken en kloosters als gevolg.
Samenwerking is essentieel Het meeste werk aan krimp vindt plaats in de krimpregio's zelf. Daarbij gaat het niet om het bestrijden van krimp, maar om het begeleiden. Stedenbouwkundige Christine Hahn van gemeente Heerlen verwoordt de opgave mooi: "Krimp is samen het verlies delen. Dat is moeilijk." Daarin zit zowel de tragiek als de strijdbaarheid die in krimpregio's zichtbaar is. Samenwerking is essentieel. In Groningen stimuleert de provincie gemeenten samen te werken in regio's als de Eemsdelta. Ook in Zeeland probeert de provincie gemeenten samen te laten werken. De idee erachter is dat krimp in een bredere context beter is te begeleiden. Coen Weusthuis begeleidt de ruimtelijke opgave die krimp oplevert in de regio Eemsdelta, een samenwerkingsverband tussen de gemeenten Delfzijl, Loppersum en Appingedam. "Erfgoed speelt nog niet", stelt hij. "De regio heeft een kwantitatief
vraagstuk, wat eventueel te ondervangen is door in kwaliteit te investeren. Eerst moeten we de problemen scherp krijgen, een gemeenschappelijke analyse die door alle regionale partijen wordt onderschreven. Pas daarna komt de slag van het programma naar de ruimtelijke invulling." Stedenbouwkundigen René Roelofsen en Christine Hahn en monumentenambtenaar Fred Vondenhoff van gemeente Heerlen werken al zes jaar in het samenwerkingsverband van Parkstad Limburg. "Je basisgegevens vallen weg met krimp", vertelt Roelofsen. "Alle bijdragen zijn op groei gebaseerd. En de kennis over krimp is heel beperkt." Een van de opgaven in Parkstad Limburg is de sloop van twaalfduizend woningen. Kennis daarover moeten de Heerlense ambtenaren vooral uit het buitenland halen. Erfgoed speelt ook in Heerlen geen centrale rol bij de aanpak van krimp. Wel is het een factor waar rekening mee gehouden wordt. Zo is kasteel Hoensbroek een belangrijk centrum voor de herstructurering van de omliggende wijken en het toegankelijk maken van de beekdalen in de buurt. Het organiseren van zo'n gezamenlijke aanpak blijkt in Zeeland echter nog moeilijk. "In Zeeuws Vlaanderen zijn drie gemeenten. Sluis loopt voorop, Terneuzen is vooral bezig met de stad zelf, en in Hulst gebeurt eigenlijk niets", vertelt planoloog Léon Kaagman van Provincie Zeeland. "Veel gemeenten ontkennen de krimp ook of eggen het probleem bij de buren. Zo is er van Vlissingen naar Middelburg sprake van wat je 'inwonerskannibalisme' zou kunnen noemen." Het cultuurhistorisch aantrekkelijke Middelburg trekt met zijn werkgelegenheid en voorzieningen inwoners uit Vlissingen. Terwijl samenwerking hier zo logisch zou zijn, met de korte afstanden en de natuurlijke begrenzing van het water.
Ruimtelijke gevolgen krimp zijn beperkt Om zicht te krijgen op de gevolgen die krimp heeft op de monumenten, archeologie en het landschap waar de RCE zich om bekommert, is inzicht nodig in de ruimtelijke gevolgen van krimp. Die zijn volgens onderzoekers van het PBL beperkt16. De onderzoekers waarschuwen voor een fixatie op bevolkingsaantallen. Die zeggen weinig over de ruimtelijke ontwikkelingen. Welvaart en ruimtelijke ordening zijn daarvoor belangrijker. Krimp biedt zelfs kansen, in de vorm van een ontspannen woningmarkt, een lagere milieudruk, minder files, en mogelijkheden voor natuurontwikkeling en landbouw. Maar zijn dat ook kansen voor het erfgoed? Het zijn juist de cultuurhistorisch minder interessante steden, dorpen, kernen en buurten die het eerst van de krimp te leiden hebben. Cultuurhistorisch aantrekkelijke steden en dorpen als Middelburg, Appingedam en Hulst scoren qua krimp aanmerkelijk beter dan nabije buren die minder aantrekkelijk zijn als Vlissingen, Delfzijl en Terneuzen. Wat is de rol van het erfgoed bij de herontwikkeling van de cultuurhistorisch weinig interessante bebouwing van Delfzijl? Ook ten aanzien van het cultuurlandschap speelt deze kwestie. Volgens een studie in opdracht van het Wereld Natuur Fonds zal de landbouw op het Europese platteland drie tot vier procent van het landoppervlak rondom 2030 verlaten hebben, een totaal areaal van 126.000 tot 168.000 vierkante kilometer17. Volgens de studie liggen daar kansen voor landbouw en natuur. In het oosten van Europa voorzien de onderzoekers een expansie van grootschalige landbouw. In het rijkere westen en noorden zien de natuurorganisaties ruimte voor natuurontwikkeling. Ze werken daar met subsidie van de Nederlandse Postcode Loterij aan onder de slogan Rewilding
Europe18. Voor de historische cultuurlandschappen betekent zo'n expansie van landbouw en natuur een bedreiging, maar de vraag is of het leeglopend platteland wel cultuurhistorisch interessant is. Onduidelijk is ook nog welke rol cultuurhistorie en erfgoed speelt bij de manier waarop krimp zich manifesteert in een gebied. Peter Timmer van de RCE merkt op dat in de terpendorpen in Noord-Friesland, en een gebied waar de hoogste dichtheid aan middeleeuwse kerken te vinden is, veel leegstand te vinden is. Collega Truus Veldhuis ziet in de Noord-Groningse wierdendorpen, die cultuurhistorisch minstens zo interessant zijn, echter nauwelijks zulke effecten van krimp. Timmer en Veldhuis zoeken de verklaring in de totaal verschillende culturen van de provincies Friesland en Groningen. Friesland is de provincie met eigenwijze en op zichzelf gerichte bewoners van veel relatief autonoom opererende steden en dorpen – de elf steden. In Groningen heb je 'Stadjer' en 'Ommelaanders', en is de stad Groningen het richtpunt voor de rest van de provincie.
Krimp zit niet tussen de oren Krimp is een belangrijke maatschappelijke opgave, maar directe aanknopingspunten of opgaven zijn voor de RCE nog niet goed zichtbaar. Er zijn vooral vragen over de rol van erfgoed bij krimp. Eén ding is in de krimpgebieden wel duidelijk: verloedering is onacceptabel. "Ze vinden vooral de dicht getimmerde huizen erg", vertelt Lammert Prins van de RCE, die in Holwerd een onderzoek deed naar de cultuurhistorische waarde in de gemeente. "Vanuit de praktijk van de leegstand zijn de monumenten voor ons een opgave, maar voor de bevolking is de verloedering het grootste probleem." Leegstand is dus alleen een optie als die netjes wordt begeleid. Daar kan een rol liggen voor de RCE, met de ervaring die de dienst heeft met herbestemming. "De vraag is of je direct alles moet ontwikkelen, of dat je kunt volstaan met inwateringsdoeken voor de kozijnen", vraagt herbestemmingsexpert Machteld Linssen van de RCE zich af. "Dan kun je het later alsnog ontwikkelen." Daar zou bijvoorbeeld een subsidieregeling op kunnen worden afgestemd. De RCE kan ook helpen in het historisch bewustzijn van krimp, denkt Hoogleraar Erfgoed en ruimte Hans Renes. Krimp is van alle tijden. Renes vertelt over de tijd dat de pest in de middeleeuwen zorgde voor krimp, of toen Enkhuizen rond 1650 van vijfduizend naar vijfhonderd inwoners kromp. "Met de pest in de middeleeuwen handhaafde Noordwest-Europa zich, maar liepen de middelgebergten leeg", vertelt Renes. Toen was een afnemende bevolking meestal de reden voor het verhevigen van de concurrentiestrijd tussen steden, dorpen en regio's. Het nieuwe aan de huidige krimp is dat we die willen bestrijden. "Pas in de twintigste eeuw is het idee ontstaan dat je voor krimp beleid kunt maken", stelt Renes. In het begin van de twintigste eeuw legde de rijksoverheid spoorlijnen naar Limburg en Groningen aan, en na de Tweede Wereldoorlog verhuisden overheidsdiensten als de PTT en het CBS naar Groningen en Limburg. Demografie maakte deel uit van het rijksbeleid. Dat past in het idee van de maakbare samenleving. "Politici en bestuurders kunnen daar ook nu maar moeilijk afstand van nemen, want beleid is voor hen een legitimatie dat ze iets doen. Alleen zet de huidige regering in op puur marktdenken." Vanuit historisch perspectief lijkt krimp daarom vooral een mentale opgave, het samen delen van het verlies. "Het probleem dat we krimp noemen zit voor een groot
deel tussen onze oren", schrijft hoogleraar Economische geografie Gert-Jan Hospers in zijn heldere boekje Krimp!19. "Groei en krimp horen bij elkaar, maar door de onstuimige groei sinds de industriële revolutie zijn we dat vergeten." Typerend hiervoor is de Krimpscan die adviesbureau Berenschot in 2009 maakte van de krimpregio's20. Daaruit blijkt dat het wensbeeld van de betrokken bestuurders en ambtenaren ten aanzien van bijvoorbeeld voorzieningen, woningmarkt en werkgelegenheid meestal een veel hoger ambitieniveau had dan de huidige situatie en de situatie in 2025. De betrokkenen lijken nog steeds in groei te geloven. Zelfs in de krimpregio's zit krimp nog niet tussen de oren. Volgens Kaagman van Provincie Zeeland dat bij de – vooral de jonge – ambtenaren van provincie en gemeenten krimp meestal wel het geval, maar willen vooral de gemeentelijke bestuurders het nog niet zien. Dat is ook wel logisch, want het is moeilijk aan kiezers te verkopen dat ze samen het verlies moeten delen. Op provinciaal niveau en bij steden en grotere plattelandsgemeenten zit krimp beter tussen de oren. Provincie Zeeland is bezig met een bewustwordingscampagne, waarbij de uit het groeidenken voortkomende reflexen worden benoemd en weerlegd21. In Parkstad Limburg is krimp zelfs de belangrijkste stedenbouwkundige opgave.
Ontwerpend onderzoeken naar lokale vitaliteit Met de krimp ontstaat een andere ruimtelijke ordening. Hoogleraar Planologie Gert de Roo van de Rijksuniversiteit Groningen anticipeerde al in 2006 op krimp met zijn concept Lila (Living in Leisure-rich Areas)22. Daarin wordt Noord-Nederland beschouwd als de rustige contramal van de drukke Randstad, met een economie die is gericht op een aantrekkelijke omgeving om in te wonen, werken en te recreëren. De drie noordelijke provincies zouden zich moeten ontwikkelen als 'leisureprovincies', waarin cultuurhistorie in de vorm van monumenten, oude steden en cultuurlandschappen een belangrijk pluspunt is. Volgens Theo Hoek ontwikkelt zich nu zelfs een nieuw ruimtelijk paradigma. De voormalig Provinciaal bouwmeester van provincie Groningen is nu bij erfgoedinstituut Libau bezig om een team samen te stellen dat noordelijke gemeenten kan faciliteren in ruimtelijke ontwikkelingen. "De huidige ruimtelijke ordening is afgestemd op groei", vertelt hij. "Bij krimp moet je in plaats van plannen maken, snappen hoe processen lopen en of je dat kunt regisseren. Wat we zoeken is de vitaliteit van een plek. Als die er is, kan dat een drager worden voor ruimtelijke ontwikkelingen." De aanpak van Hoek sluit goed aan bij de methode die de Nederlandse beroepsvereniging voor architecten BNA ontwikkelde tijdens een drietal ontwerpateliers over krimp23. "Het gaat om waardencreatie", vertelt Jan van Dijk die het Ontwerplab Krimp vanuit de BNA begeleidde. "Een gebouw moet ingebed zijn in een maatschappelijke, economische en cultuurhistorische context. Daarvoor moet je ontwerpend onderzoek doen. Dat is ongelofelijk maatwerk." Bij het ontwerpend onderzoek zette de BNA veel studenten in van universiteiten en hogescholen in de buurt van de krimpregio's. Belangrijk, vindt Van Dijk, want daarmee bespaar je geld, en je zorgt dat de jeugd bewust wordt van de krimpproblematiek. Het waardenstellend onderzoek van de RCE in Holwerd sluit volgens Hoek en Van Dijk naadloos aan bij de nieuwe manier van ruimtelijke ordening die krimp vereist. Ook daar ging het niet alleen om de gebouwen alleen, maar om de mensen die maken dat de gebouwen, dorpen en landschappen leven. In krimpgebieden gaat het volgens Hoek ook om het aantrekken van nieuwe mensen met creatieve ideeën.
Hoek noemt als voorbeeld het initiatief van kunstenares Anne Hilderink om in het voormalig klooster van Kloosterburen een woonwerkgemeenschap te stichten van ouders met gehandicapte kinderen, met voorzieningen als een bibliotheek, een peuterspeelzaal, een theeschenkerij, een kunstatelier en een bakkerij. Van Dijk benadrukt echter dat de aanpak van krimp vooral gericht moet zijn op de inwoners van de krimpregio's. Bij deze nieuwe aanpak past volgens Van Dijk ook een samenwerking met andere disciplines en sectoren. In de ontwerpateliers werkten ontwerpers samen met economen.
Krimp en de rijksdienst Krimp is dus een verzameling van maatschappelijke processen die allerlei kanten op gaan met een resultaat dat er op de verschillende schaalniveaus anders uitziet. De RCE heeft op die processen wel aangrijpingspunten maar slechts een beperkte invloed. Om een goed beeld te geven van de mogelijkheden die de rijksdienst heeft als het gaat om het begeleiden van krimp, is het goed kort in te gaan op de manier waarop de dienst nu functioneert. De geschiedenis van de rijksdienst – van de afzonderlijke diensten voor archeologie en monumenten naar een integrale dienst voor erfgoed in brede context – is nog zichtbaar in het functioneren. Enerzijds werken bijvoorbeeld consulenten van de dienst op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau nog vooral als vertegenwoordigers van de erfgoedsector. Anderzijds participeren onderzoekers en adviseurs op landelijk niveau en bij gebiedsgerichte planvorming in ontwerpateliers en in de maatschappelijke discussie. De dienst lijkt zo een reactief en een proactief gezicht te hebben. Dat wordt versterkt door wat de medewerkers van de rijksdienst het 'rijksbelang' noemen. De werkzaamheden van de RCE met betrekking tot wetten en regelgeving, subsidies en vergunningen vallen onder de ministeriele verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Daarnaast is er een meer adviserende functie die de RCE vervult, waar minder strikt naar die ministeriele verantwoordelijkheid wordt gekeken. Het is belangrijk om deze tegenstelling te schetsen, omdat dit de conclusies over datgene wat de rijksdienst zou kunnen doen ten aanzien van krimp in perspectief plaatst. Illustratief daarvoor is een vergelijking tussen de Erfgoedbalans en de Balans van de leefomgeving. De RCE publiceert in de Erfgoedbalans jaarlijks gegevens het erfgoed, het erfgoedbeleid en de ontwikkeling daarvan. Datzelfde gebeurt in de Balans van de leefomgeving door het Planbureau van de leefomgeving. Het grote verschil is dat het planbureau een onafhankelijk beleidsadviserend instituut is, met een traditie om in de jaarlijkse Balans van de leefomgeving naast de gegevens ook duidelijke beleidsadviezen op te nemen. Het planbureau maakt ook visiedocumenten, zoals de Natuurverkenning. Zowel binnen als buiten de RCE klinken geluiden dat de rijksdienst ook een meer beleidsadviserende rol op zich kan nemen. De vraag lijkt gerechtvaardigd of de RCE in de toekomst een proactieve of een reactieve rol en zich richt op een integrale of een sectorale aanpak. Die keuze bepaalt grotendeels de manier waarop de RCE in de maatschappij staat. Een andere kwestie die zowel binnen als buiten de rijksdienst speelt, is de kwestie van financiering in tijden van krimp. Veel medewerkers van de dienst vinden dat de huidige subsidies voor erfgoed niet aansluiten op dergelijke maatschappelijke kwesties. "De subsidies zijn volgend en objectgericht", vindt Peter Nijhof van de RCE. In Groningen is de kanjersubsidie, voor de restauratie van rijksmonumenten, in zijn geheel naar de restauratie van de voormalige strokartonfabriek De Toekomst in
Oldambt gegaan. Voor een project dat inspeelt op problemen die door krimp worden veroorzaakt, zoals dat in Kloosterburen, is geen geld. Terwijl daar nou juist met weinig geld veel kan worden bereikt, denkt Hoek. "De subsidies zouden gebiedsgericht moeten worden georganiseerd", vindt Nijhof. "Je zou subsidies kunnen gebruiken om te sturen", vult collega Linssen aan. "Je moet kijken waar geldstromen elkaar kunnen versterken." Prins en Timmer noemen als voorbeeld de koppeling tussen monumentenzorg en stadsvernieuwing. "De vier procent die was gereserveerd voor erfgoed, leverde daar elf procent meer aan investeringen op", weet Timmer.
Anticiperen op krimp De schijnbare tegenstelling binnen de RCE maakt dat ook de rol die de dienst kan spelen ten aanzien van krimp op twee manieren wordt uitgelegd. "Moet de RCE wel een visie op krimp hebben?", vraagt Prins zich af met een blik op het door de politiek bepaalde rijksbelang van de dienst. Erfgoedhoogleraar Renes vindt echter dat de RCE moet anticiperen op krimp. Eigenlijk had de dienst dat al moeten doen toen in de jaren zeventig veel kerken en kloosters leeg kwamen te staan. "Een gemiste kans", vindt Renes. De RCE staat voor de zorg voor het erfgoed, en is daarom verantwoordelijk voor een goede begeleiding van dat erfgoed als de maatschappij verandert. Ook bij krimp. De RCE zal dus een rol kunnen spelen in de begeleiding van de opgaven die zich in de krimpregio's manifesteren. Daarover zijn zowel de meeste krimpexperts als de erfgoedexperts het wel eens. "Het gaat om de management of change", vindt Frank Strolenberg van de RCE. "De verandering is groot, snel en diep." "Krimp is een kans als je het ziet als een brede ontwikkeling waar de cultuurhistorie een deel van vormt", stelt Noorlander. "Je kunt het een kans maken door in te zetten op toekomstbestendig vormgeven." Uit de gesprekken komt een beeld naar voren van de dienst die allianties en kennis uitwisselt zoekt op verschillende schaalniveaus. "We moeten de erfgoedinspecteurs en de consulenten gebruiken als zoekmachine voor oplossingen en als ideeëngenerator", stelt Linssen. "Wat je als RCE kunt doen, is inspiratie halen uit het verleden, een spiegel voorhouden aan de maatschappij", vindt Van Rooijen. "Gaan we het NAi worden voor erfgoed? Het Nationaal Instituut voor het Cultureel Erfgoed, dat de discussie stimuleert en organiseert." Op rijksniveau zou de RCE ook kunnen werken aan een planbureaufunctie voor het erfgoed, vinden veel erfgoedexperts, waarbij ook een erfgoedverkenning met duidelijke beleidsadviezen en toekomstscenario's deel van uitmaakt. Daarbij past ook het nadenken over het anders organiseren van erfgoedsubsidies, op een manier die beter aansluit bij krimp. "Je moet geld met geld maken", legt Linssen uit. Op provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau moet de rijksdienst vooral ondersteunen, vinden de mensen uit de krimpregio's. Dat kan door op nationaal niveau te onderzoeken wat de gevolgen van krimp voor erfgoed zijn. Hoek noemt als voorbeeld het ontwerpend onderzoek dat Rijksadviseur voor het Landschap Yttje Feddes in 2009 deed naar een nationaal plan voor de windenergie24. Maar ook de manier waarop de RCE in Holwerd onderzoek deed naar de vitale punten in krimpregio's wordt door velen gezien als een interessant aanknopingspunt voor de begeleiding van krimp. Daarbij zou de dienst samenwerking kunnen zoeken bij initiatieven in de krimpregio's, zoals het onderzoek van provincie Zeeland naar de kleuren die staan voor het Zeeuwse DNA25. Zulke onderzoeken kunnen als input
dienen voor krimpregio's om zich te profileren en om de bevolking bij de krimp te betrekken. Er is in de krimpregio's veel behoefte aan kennis over erfgoed. Dat kan de traditionele erfgoedkennis zijn, zoals de waardenanalyse die is gebruikt in het onderzoek in Holwerd, of de kennis die de rijksdienst heeft op het gebied van de herbestemming van bijvoorbeeld voormalige fabrieken, boerderijen en militaire terreinen. Daarbij is er vooral behoefte aan nieuwe instrumenten, financieel en beleidsmatig, die dingen mogelijk maken in de krimpregio's. Veel genoemd is de financiële en projectmatige kennis bij de organisatie BOEi die zich bezig houdt met de herbestemming van industrieel erfgoed26. De RCE moet op provinciaal en regionaal niveau ook zoeken naar nieuwe allianties. Nu zijn vooral gemeenten de gesprekspartners van de medewerkers van de RCE, maar voor krimp zijn het nu vooral provincies en regio's die de regie op zich nemen. Bij de provincies zijn er al contacten, met ervenconsulenten en provinciale erfgoedinstellingen als Libau, en die kunnen worden uitgebreid en verstevigd. Er zijn ook nieuwe allianties denkbaar. Van Dijk noemt de onderwijsinstellingen die de BNA gebruikte voor het Ontwerplab Krimp. Van Dijk is tegenwoordig voorzitter van de Brabant Academy27, een provinciaal platform waar mensen uit het bedrijfsleven, het onderwijs en de overheid initiatieven ontplooien om maatschappelijke kwesties, zoals de krimp, aan te pakken. Het gaat daarbij net als in de ontwerpateliers over samenwerking tussen verschillende disciplines en sectoren, van erfgoed tot economie. "De vraag is of je het lef hebt om verder te gaan dan je eigen grenzen", stelt Van Dijk ten aanzien van de rol van de RCE. "Ben je daar als organisatie institutioneel voor geëquipeerd? Je ziet dat de zorg zich anders organiseert, bijvoorbeeld in zorgcoöperaties. Vanuit het erfgoed moet je komen tot een definitie van de maatschappelijke relevantie van erfgoed, en dat gaan kapitaliseren." 1
Ik wil graag de volgende mensen danken voor hun informatie: Machteld Linssen, Peter Nijhof, Bas Noorlander, Lammert Prins, Jon van Rooijen, Frank Strolenberg, Peter Timmer, Judith Toebast en Truus Veldhuis (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed), Frank van Dam en Femke Verwest (Planbureau voor de Leefomgeving), Hans Renes (Universiteit Utrecht), Christine Hahn, René Roelofsen en Fred Vonderhoff (Gemeente Heerlen), Léon Kaagman (Provincie Zeeland), Theo Hoek (Libau), Coen Weusthuis (Weusthuis en Partners).
2
Wim Derks, Peter Hovens & Leo Klinkers, Structurele bevolkingsdaling – Een urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers, februari 2006. Regioplan Beleidsonderzoek, Verkenning Rijksagenda Krimp en Ruimte, juni 2009.
3
Europese Commissie, De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?, oktober 2006.
4
Wim Derks, Peter Hovens en Leo Klinkers, Structurele bevolkingsdaling, 2006.
5
Berlin Institute for Population and Development, Europe's Demographic Future – Growing Imbalances, november 2008.
6
Berlin Institute for Population and Development, Europe's Demographic Future – Growing Imbalances, november 2008.
7
SER, Ontwerpadvies bevolkingskrimp – Benoemen en benutten, januari 2011. Regioplan Beleidsonderzoek, Verkenning Rijksagenda Krimp en Ruimte, juni 2009.
8
Wim Derks, Peter Hovens en Leo Klinkers, Structurele bevolkingsdaling, 2006.
9
Frank van Dam, Carola de Groot en Femke Verwest, Krimp en ruimte, 2006.
10
Europese Commissie, De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?, oktober 2006.
11
Topteam Krimp, Krimp als structureel probleem – Rapportage Topteam Krimp voor Parkstad Limburg, september 2009, Topteam Krimp, Krimp als structureel probleem – Rapportage Topteam Krimp voor Groningen, november 2009, Topteam Krimp, Consequenties van demografische ontwikkelingen in Zeeland – Rapportage Topteam Krimp voor Zeeland, oktober 2009. 12
Regioplan Beleidsonderzoek, Verkenning Rijksagenda Krimp en Ruimte, juni 2009, Rijk, IPO & VNG, Krimpen met kwaliteit – Interbestuurlijk actieplan bevolking, 2009. 13
BNA, Ruimte maken voor krimp – Ontwerpen voor minder mensen, 2009.
14
Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting, Aanvalsplan krimp Holwerd, februari 2010.
15
Planbureau voor de Leefomgeving, Van bestrijden naar begeleiden: demografische krimp in Nederland, 2010.
16
Planbureau voor de Leefomgeving, Van bestrijden naar begeleiden: demografische krimp in Nederland – Beleidsstrategieën voor huidige en toekomstige krimpregio’s, februari 2010.
17
Institute for European Environmental Policy, Farmland Abandonment in the EU: an Assessment of Abandonment in the EU: an Assessment of Trends and Prospects, november 2010.
18
Wereld Natuur Fonds, Wild Wonders of Europe en ARK Nature, Rewilding Europe, www.rewildingeurope.com
19
Gert-Jan Hospers, Krimp!, SUN, 2010.
20
Berenschot, Krimpscan Groningen, Limburg en Zeeland, 2009.
21
Provincie Zeeland, Op pad! – Reflexen doorbreken om te kunnen anticiperen op de demografische veranderingen in Zeeland, september 2009, Provincie Zeeland, Het Routepad! – Plan van aanpak voor de gevolgen van de demografische veranderingen in Zeeland 2010-2012, november 2010.
22
Gert de Roo en Evelien Hermans, LILA en de planologie van de contramal – De ruimtelijkeconomische ontwikkeling van Noord-Nederland krijgt een eigen kleur, Assen, 2006.
23
BNA, Ruimte maken voor krimp – Ontwerpen voor minder mensen, 2009.
24
Rijksadviseur voor het Landschap Yttje Feddes, Windmolens hebben landschappelijk verhaal nodig, december 2009.
25
Provincie Zeeland, Zeeland DNA Boek, december 2009.
26
www.boei.nl
27
www.brabantacademy.nl
Denekamp, landgoed Singraven Landgoed Singraven is sinds 1946 eigendom van de Stichting Edwina van Heek. Deze stichting beheert het landgoed in de geest van de laatste bewoner, de heer Willem Laan. Dit houdt onder andere het in stand houden van huis en inventaris in. Om ook de toekomst van dit landgoed te verzekeren is nieuw beleid nodig, nieuw beleid in de vorm van herbestemming. Om het landgoed open te houden voor het publiek wordt er een beperkt aantal nieuwe woningen gebouwd. Dit levert erfpachtinkomsten op, waarmee het landgoed kan worden verbeterd. Het landgoed is ongeveer 450 ha groot en ligt in de gemeenten Dinkelland en Losser. Door het gebied kronkelt het riviertje de Dinkel. Op het landgoed staan diverse bouwwerken, waarvan het landhuis Singraven en de watermolen de bekendste zijn. Het landhuis bezit een grote collectie porseleinen serviezen. Verder staan op het landgoed diverse huizen, boerderijen en andere gebouwen. Aandachtspunt bij deze herbestemming is de rol van de provincie, die met gewijzigde regelgeving de herbestemming heeft mogelijk gemaakt. Een ander aandachtspunt is de veranderende rol van landgoedeigenaren, die herbestemming steeds meer ‘moeten toestaan’ op het landgoed, wat in het verleden veelal meer gesloten was. Bij herbestemming van een dergelijk bijzondere locatie is respect voor de kenmerken en geschiedenis van het landgoed een voorwaarde.
Oosterwolde, Herberg Morren In Oosterwolde (Gelderland) is herbestemming geïnitieerd vanuit de gemeente. De gemeente had de mede door de inwoners gedragen wens om een boerderij met recreatieve functie te koppelen aan de naastgelegen wijngaard. Met de filosofie om de leefbaarheid van Oosterwolde te vergroten is de herbestemming aangevangen. Al snel bleek dat publiek draagvlak niet blijvend hoeft te zijn. Een college dat in zijn geheel vertrok heeft het project stilgezet. Onzorgvuldige communicatie heeft ertoe geleid dat ook het draagvlak bij omwonenden sterk is afgenomen. Ook de ontwikkelingen in de economie spelen herbestemming niet in de hand. Daar waar financiële haalbaarheid nog mogelijk was in 2010, is dit in 2013 een andere situatie. Met creativiteit is dit object getransformeerd naar een herberg waar dagbesteding plaats kan vinden. Simultaan is een route gekozen van geleidelijkheid: volgend jaar wordt een winkel toegevoegd, gelieerd aan de zorg waar producten van de dagbesteding worden verkocht. Boven de boerderij is een appartement gerealiseerd alwaar permanente bewoning mogelijk is.