BTW-aftrek bedrijfswagens: forfaitaire methode vanaf 2013 Sinds 1 januari 2011 moet de BTW-aftrek voor gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen onmiddellijk worden beperkt ten belope van het werkelijke privégebruik. Eind 2011 ver scheen hierover een administratieve toelichting. Maar die stuitte op heel wat kritiek, in het bijzonder voor bedrijfswagens. De toelichting werd daarom bijna onmiddellijk ~tot nader order’ opgeschort. De ~praktische uitvoeringsmodaliteiten’ van de regeling zouden in een ~addendum’ worden uitgewerkt. Dat ~addendum’ zaL binnenkort worden gepubliceerd. Ondernemingen zullen voortaan kunnen kiezen uit drie methoden om de BTW-aftrek van gemengd gebruikte bedrijfswagens te bepalen. Bovendien moet de regeling pas vanaf 2013 worden toegepast (Beslissing nr. E.T. 119.650/3, no,g niQt gQpubliceerd). Of daarmee alle probLemen van de baan zijn, is maar de vraag. Lp ~ ii. .2o ~
B
Nieuwe aftrekbeperking egin 2011 werd in het BTW-Wetboek een nieuwe aftrekbeperking ingevoerd (art. 45, § lquinquies BTW-Wetboek). De nieuwe regeling was oorspronkelijk bedoeld om een aftrekbeperking in te voeren voor gemengd gebruikte woningen (zie om., Fisc. nr. 1039, 7). Zoals geweten, heeft de Belgische wetgever de regeling echter uitgebreid tot alle bedrijfsmid delen (Fisc. nr. 1224, 8). Samengevat, komt de nieuwe regeling erop neer dat de aftrek van de BTW van gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen niet meer mogelijk is ten belope van het werke lijke privégebruik. Tegelijk geeft het privégebruik geen aanleiding meer tot een ‘gelijkgestelde dienst’ (art. 19, ~ 1 BTW-Wetboek). Met als gevolg dat er gççn BTW meer moet worden afgedragen op het voordeel van alle aard.
~)
De voorwaarden voor de toepassing van de ~çgeling zijn de volgende: • De nieuwe aftrekbeperking is alleen van toe passing op bedri%fsmiddelen die “behoren tot het vermogen van de onderneming van de belas tingplichtige”. Gehuurde of geleasede goederen zijn dus niet bedoeld. Ook de BTW geheven van leveringen van goederen en diensten met betrekking tot bedrijfsmiddelen (herstelling, onderhoud, brandstof, enz.) is niet bedoeld. Voor deze gevallen wordt de BTW-aftrek be paald volgens de gewone regels (art. 45, § 1, en, voor wagens, art. 45, § 2 BTW-Wetboek). Dat heeft echter evenzeer tot gevolg dat de BTWaftrek wordt verworpen ten belope van het privégebruik. Schommelingen in het privégebruik over de jaren heen moeten worden gecorrigeerd via de techniek van de ‘herziening’ van de BTW gehe ven van bedrijfsmiddelen.
~.
• De bedrijfsmiddelen moeten vanaf het begin gemengd worden gebruikt voor zowel beroepsals privédoeleinden. Indien het bedrijfsmiddel vanaf het begin enkel wordt gebruikt voor be roepsdoeleinden, is de nieuwe regeling niet van toepassing. Wordt het bedrijfsmiddel nadien toch deels privégebruikt, dan moet een ‘regularisatie’ worden verricht door het belasten van een ‘gelijkgestelde dienst’. Dit is bv. het geval indien een bedrijfsmiddel eerst ter beschikking wordt gesteld van een werknemer tegen betaling van een vergoeding, en nadien wordt overgestapt op een stelsel van voordeel van alle aard, zonder vergoeding.
De regeLing hoefde aLvast voor 2011 niet te worden toegepast
De regeling werd toegelicht in de Beslissing nr. E.T. 119.650 van 20 oktober 2011 (Fisc. nr. 1270, 8). Maar de commentaar zorgde, zoals gezegd, voor heel wat kritiek. De bijkomende administra tieve last, de hogere fiscale kost en de retroactieve toepassing tot 1 januari 2011 waren voor velen een doorn in het oog. Vandaar dat de FOD Financiën deze commentaar bijna onmiddellijk opschortte, en aankondigde dat werd “gewerkt aan een addendum” “met daarin de praktische uitvoeringsmodaliteiten” (Fisc. nr. 1271, 9). Daardoor hoefde de regeling alvast voor 2011 niet te worden toegepast. Het ‘addendum’ zou binnenkort worden gepubliceerd.
Privégebruik bedrijfswagens zonder vergoeding Voor bedrijfswagens die het karakter van een bedrijfsmiddel hebben (zie hoger) en zonder vergoeding voor het privégebruik ter beschik king worden gesteld, • moet het privégebruik in principe worden bepaald op grond van het werkelijk aantal ge reden privékilometers (de kilometers van het woon-werkverkeer inbegrepen);
5
FISCOLOOG 1322 19.12.2012
• en wordt er geen B1W meer geheven van het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit het privégebruik van de bedrijfswagen.
waarbij 200 het forfaitair aantal werkdagen per jaar is, en 6.000 het forfaitair bijkomende privéverkeer
Dit heeft tot gevolg dat bedrijven in principe een administratie moeten bijhouden van het werke lijk aantal privékilometers dat werknemers en bedrijfsleiders jaarlijks met hun bedrijfswagens afleggen. Het ‘addendum’ voorziet nu in twee alternatieven voor deze ‘kilometeradministratie’. Zodat bedrijven in feite kunnen kiezen tussen drie methoden. Deze methoden kunnen ook worden toegepast binnen een BTW-eenheid.
Ten belope van deze uitkomst kan de BTW dus niet worden afgetrokken. Ook deze methode moet per wagen worden toegepast.
Het ‘addendum’ maakt geen enkel onderscheid tussen gekochte en gehuurde bedrijfsmiddelen. Voertuigen die louter bedoeld zijn voor bedrijfs gebruik (art. 45, § 2, tweede lid, a) tot e) BTWWetboek; bv. zware vrachtwagens) en ook boten en vliegtuigen zijn in het ‘addendum’ niet be doeld. Hiervoor “wordt het beroepsmatig gebruik vastgesteld op basis van de feitelijke omstandig heden (vb. aard van het vervoermiddel dat ge bruik voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit uitsluit, enz.)”.
De BTW-aftrek kan in ieder geval niet hoger zijn dan 50%
Het aftrekpercentage dat wordt vastgesteld op basis van é é n van de methoden, moet onder meer toegepast worden op de BTW geheven van de aankoop en de huur van een voertuig, de aan koop van brandstof, de uitgaven voor herstelling en onderhoud en de aankoop van toebehoren. jDe eerste methode houdt in dat de belasting plichtige “via manuele invoer (bv. rittenboekje, softwareprogramma) of op een geautomatiseerde wijze (bv. aangepast GPS-systeem) een rittenadministratie” bijhoudt. “Een volledige rittenadministratie veronderstelt het bijhouden van volgende gegevens met betrekking tot de dage lijkse verplaatsingen voor beroepsdoeleinden datum van de rit, beginadres, eindadres, afgeleg de kilometers per rit, totaal afgelegde kilometers per dag”. “Daarnaast dient de kilometerstand bij het begin en einde van de periode (in principe per kalenderjaar) te worden geregistreerd”. Deze methode moet worden toegepast “per vervoer middel van de onderneming”. Wanneer de onderneming geen ‘rittenadminis tratie’ wil bijhouden, maar toch rekening wil houden met het privégebruik van de wagen, “aanvaardt de administratie, ter vereenvoudi ging”, een/tweede methode, Çwaarbij het percen tç~gfirivégebruik’ als volgt wordt berekend: Afstand WoonWerk x 2 (heen en terug) x 200 + 6.000
6
FISCOL000 1322 19.12.2012
Totaal aantal gereden kilometers
-
-
“Het forfaitair bepaald aantal werkdagen in bovenstaande formule (200) houdt reeds reke ning met vakantiedagen, ziektedagen, dagen telewerk, het feit dat er occasioneel geen afstand tussen de woonplaats en de werkplaats wordt afgelegd, enz.”. Wanneer een wagen maar tijdens een gedeelte van het jaar wordt gebruikt, dan moeten de parameters pro rata temporis worden berekend. Een onderneming mag “naar eigen inzicht” methode 1 combineren met methode 2. Dit wil zeggen dat men per bedriffswagen kan kiezen om een volledige rittenadministratie bij te houden (methode 1) of een formule te gebruiken om het werkelijk gebruik te ramen (methode 2). De keuze geldt voor het (lopende) kalenderjaar. Bovendien kan ook een “globaal gemiddeld percentage” van privégebruik worden berekend “voor alle vervoermiddelen van dezelfde aard”. Dit houdt in dat eerst het privégebruik per wagen wordt bepaald. Vervolgens worden de afzonder lijke percentages privégebruik per wagen opge teld, en gedeeld door het aantal wagens. Dit gemiddelde percentage kan dan op alle wagens van de zelfde categorie worden toegepast. Hoewel het ‘addendum’ dit niet meer herhaalt, moet men er ook rekening mee houden dat de BTW-aftrek in ieder geval niet hoger kan zijn dan 50%. De aftrekbeperking van art. 45, § lquin quies wordt immers begrensd door de ‘algemene’ aftrekbeperking van art. 45, § 2 BTW-Wetboek (zie punt 4.2.1., sub A. van Beslissing nr. E.T. 119.650 van 20 oktober 2011; Fisc. nr. 1270, 11). “Voor sommige belastingplichtigen die beschik ken over meerdere vervoermiddelen kan het toe passen van methode 1 en zelfs van methode 2 een belangrijke administratieve last tot gevolg hebben”. Vandaar dat het ‘addendum’ ook voor ziet in een klerde methodejmet een ‘algemeen forfait’. “Bij wijze van proef”, mag een belasting plichtige “die beschikt over minimaal 4 vervoermiddelen”, het beroepsgebruik forfaitair vastleg gen op 35 %. Wat dus betekent dat de aftrek ook wordt beperkt tot maximaal 35 %. Opvallend is, dat door de ‘de minimis’-voorwaarde van vier bedrijfswagens, kleine ondernemingen meteen worden uitgesloten van deze regeling. Deze methode moet ook voor alle bedrijfswa gens (aangekocht of gehuurd) van de onderne
J
ming worden toegepast. Ze kan dus niet worden gebruikt in combinatie met de twee andere methoden. Wanneer een BTW-eenheid kiest voor deze methode, dan geldt dit dus meteen voor al haar leden. Deze forfaitaire methode moet “min stens toegepast worden gedurende een periode die eindigt op 31 december van het derde jaar dat volgt op het jaar waarin ze voor het eerst werd toegepast”. Jaarlijkse herziening Behalve in methode 3, zal de berekening van de BTW-aftrek steeds in twee stappen moeten gebeuren. Gedurende het lopende jaar kan het totale werkelijke privégebruik immers alleen maar worden geschat. Dit moet gebeuren “onder toezicht van de administratie”. Het ‘echte’ werke lijke gebruik kan maar begin van het volgende jaar worden vastgesteld. De oorspronkelijke BTW-aftrek zal dan moeten worden herzien. Dit moet gebeuren “uiterlijk in de periodieke BTW aa~~aif~e in te dienen op 20 april van het jaar vol g~d op het jaar van aankoop of huur van een goed”. Deze herziene aftrek geldt dan weer als voorlopige aftrek voor het nieuwe jaar. Dit geldt zowel voor de gekochte bedrijfswagens (art. 8, 10 KB nr. 3) als voor de gehuurde bedrijfswa gens en de andere kosten (art. 5, 1~ KB nr. 3). Bovendien dient voor de gekochte bedrijfs wagens ook “voor de resterende jaren van het herzieningstijdvak jaarlijks een herziening te worden verricht” (art. 10, 1° KB nr. 3).
Privégebruik bedrijfswagen tegen vergoeding De terbeschikkingstelling van een wagen tegen een vergoeding maakt een verhuur uit. Over de ‘huurvergoeding’ moet dus BTW worden afge dragen. Hoewel het ‘addendum’ hierover niets zegt, lijkt het logisch dat de aangerekende ver goeding ‘BTW inclusief is. Deze vergoeding mag echter niet lager uitvallen dan de ‘normale waarde’ van het privégebruik van de wagen (art. 33, § 2 BTW-Wetboek). Het ‘addendum’ voorziet in een concrete berekening van deze ‘normale waarde. Voor een gekochte wagen is deze ‘normale waarde’ gelijk aan (Aankoopprijs/5 + kosten) x (50 % % beroepsgebruik) -
In de formule wordt dus gewoon uitgegaan van de werkelijke aankoopprijs, exclusief BTW. In tegenstelling tot de regeling voor de berekening van het voordeel van alle aard in de inkomstenbelastingen, kan dus wel rekening worden gehou den met verkregen kortingen. De ‘aankoopprijs’ is de ‘maatstaf van heffing’ bij de aankoop van de wagen, en omvat dus niet het gedeelte niet-aftrek bare BTW in hoofde van de onderneming. Omdat ook hier rekening wordt gehouden met het per-
centage beroepsgebruik, moet de normale waarde jaarlijks worden herberekend. Voor een gehuurde wagen is de ‘normale waarde’ gelijk aan: (Huurprijs
+
kosten) x
(50 % - % beroepsgebruik)
Beide formules hebben als gevolg dat indien het beroepsgebruik 50 % bereikt of overschrijdt, er geen normale waarde moet worden vastgesteld; de uitkomst van de berekening is dan nul. Het addendum preciseert verder dat een onderne ming die de bedrijfswagens ‘verhuurt’ aan haar personeelsleden, in ieder geval niet als een ‘ver huurbedrijf kan worden aangemerkt. Men moet er dus niet op rekenen dat hierdoor de BTW volledig kan worden afgetrokken (zie art. 45, ~ 2, tweede lid, i) BTW-Wetboek; zie ook beslissing nr. E.T. 113.611 van 7 november 2007; Fisc. nr. 1092, 3).
Andere goederen Ook voor de andere roerende goederen dan ver voermiddelen (GSM’s, laptops, tablet-PC’s, enz.) die “de belastingplichtige zowel voor zijn econo mische activiteit gebruikt als anderszins” moet “met het oog op het bepalen van het recht op aftrek, de verhouding tussen het privégebruik en het beroepsgebruik” worden vastgesteld. Zoals voor wagens, zal dit in twee stappen moeten gebeuren. Het ‘addendum’ voorziet ook voor deze bedrijfsgoederen “bij wijze van proef’ in een algemeen forfaitair beroepsgebruik. Dit wordt vast~~gd op 75 %, zodat 25 % van de BTW niet kan worden gerecupereerd. “De belastingplichtige is uiteraard niet verplicht dit forfait toe te passen”. “Indien hij evenwel ervoor opteert het forfait van 75 % toe te passen, is het zonder onderscheid verplicht van toepassing op alle roerende goede ren andere dan vervoermiddelen”. In tegenstelling tot het forfait voor bedrijfswagens, zegt het ‘addendum’ niets over de periode waarvoor deze keuze geldt. Kleine ondernemingen worden hier blijkbaar niet uitgesloten van het forfait.
Voor de andere roerende goederen geldt een algemeen forfaitair beroepsgebruik van 75%
Wanneer een vergoeding wordt aangerekend voor het privégebruik, dan mag die ook weer niet lager zijn dan de normale waarde. De for mules ter berekening van de ‘normale waarde’ zijn als volgt (Aankoopprijs/5 + kosten) x (100 % % beroepsgebruï k) -
(Huurprijs + kosten) x (100 % % beroepsgebruik) -
Voor onroerende goederen dient de verhouding beroepsmatig en privématig gebruik “onder toe zicht van de administratie” vastgesteld te worden
7
FISCO [OOG 1322 1912.2012
“op basis van de feitelijke omstandigheden”. Hier voorziet het ‘addendum’ niet in een forfaitair alternatief. Wanneer een vergoeding wordt aan gerekend, is er sprake van een vrijgestelde onroe rende verhuur (art. 44, ~ 3, 2° BTW-Wetboek). In dit geval is de BTW-aftrek eveneens uitgesloten ten belope van de verhuur.
VerpLichtingen
Voor onroerende goederen voorziet het addendum niet in een forfaitair alternatief
Wanneer een bedrijfsmiddel tegen betaling ter beschikking wordt gesteld, moet in principe geen factuur worden uitgereikt. De ontvangsten moeten in dit geval in het dagboek van ontvang sten worden ingeschreven (art. 14, § 2, 3° KB nr. 1), aan de hand van een verantwoordingsstuk (art. 15, ~ 2, KB nr. 1). Als wel een factuur wordt uitgereikt, dan moet de maatstaf van heffing wor den vermeld. Maar deze mag niet lager zijn dan de ‘normale waarde’ (zie hoger). “De adminis tratie aanvaardt evenwel dat op de factuur slechts de daadwerkelijk aan de medecontractant aange rekende prijs wordt vermeld”. Maar dan moet de onderneming “op een intern stuk het verschil tussen de aan de medecontractant aangerekende prijs en de normale waarde” vermelden. Beide componenten moeten dan in de BTW-aangifte worden opgenomen. “Wanneer de maatstaf van heffing nog niet volledig bepaald of bepaalbaar is op het tijdstip waarop de BTW opeisbaar wordt (inzonderheid in het geval dat het werke lijk gebruik nog niet definitief werd vastgesteld), wordt de belasting berekend over een voor lopige maatstaf van heffing die moet worden herzien zodra de definitieve maatstaf van heffing gekend is (in principe uiterlijk in de aangifte in te dienen op 20 april van het volgende jaar)”.
GeLijkgestelde dienst Wanneer niet is voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de aftrekbeperking, moet het privégebruik toch nog worden belast op basis van een gelijkgestelde dienst (bv. voor wagens die zijn gekocht v66r de inwerkingtreding van de nieuwe regeling). In dit geval is de maatstaf van heffing gelijk aan de ‘gedane uitgaven’ (art. 33, ~ 1, 2° BTW-Wetboek). Men kan hier niet meer terugvallen op het bedrag van het voordeel van alle aard. De ‘gemaakte uitgaven’ moeten dus fei telijk worden berekend, waarbij er eventueel rekening mee wordt gehouden dat bepaalde kos ten niet onderworpen zijn aan de BTW (bv. ver zekeringskosten). Het ‘addendum’ verwijst hier voor naar de aanschrijving nr. 4/1996.
Verkoop van bedrijfsmiddeLen
8
FISCOLOOG 1322 19.12.2012
Het ‘addendum’ herneemt de ‘tolerantie’ dat l~ij_ de verkoop van bedrijfswagens, de maatstaf van heffing kan worden beperkt tot 50 %. Dit wordt zelfs uitgebreid tot de wagens die zijn gekocht véôr de inwerkingtreding van de nieuwe rege ling. Dit is in lijn met het eerdere antwoord van de minister van Financiën op een parlementaire
vraag van Senator TOMMELEIN (Pan. Vr. nr. 55973 van 23 maart 2012, www.senaat.be; Fisc. nr. 1300, 13). Opvallend is wel dat in het ‘adden dum’ geen sprake is van de voorwaarden die de minister aanhaalde in zijn antwoord. De toegeving is wel alleen maar van toepassing in de mate dat de onderneming BTW heeft kun nen aftrekken. Met andere woorden, de toe geving is niet van toepassing op “de autovoer tuigen die werden aangekocht zonder toepassing van de BTW of waarvoor geen recht op aftrek kon worden uitgeoefend” (bv. aankoop bij een particulier, aankoop met toepassing van de margeregeling van art. 58, ~ 4 BTW-Wetboek). De 50 % van de verkoopprijs moet worden ver meld in rooster [03] van de periodieke BTW-aan gifte; de verschuldigde BTW wordt opgenomen in rooster [54]. De andere 50 % moet worden aafigçgeven in rooster [001. Voor de BTW-aftrek in hoofde van de koper, gel den de normale regels. De koper wordt trou wens “ontlast” van zijn hoofdelijke aansprakelijk heid voor de voldoening van de BTW op de andere helft van de maatstaf van heffing (artikel 5lbis, ~ 1, 1° BTW-Wetboek) indien de verkoper deze regeling toepast. De factuur moet dan wel de volgende melding bevatten : “Verminderde maatstaf, toepassing Beslissing nr. E.T. 119.650 van 20 oktober 2011”.
Inwerkingtreding De minister van Financiën heeft onlangs beves tigd dat de regeling maar van toepassing zal zijn vanaf 1 januari 2013. Dit “om te vermijden dat de ondernemingen de zware administratieve last van het retroactief toepassen van de” regeling moeten dragen (Kamercommissie Financiën, Integraal Verslag 2012-2013, COM 614, 30). Let wel, de regeling geldt al wel voor onroerende goederen; voor deze goederen geldt de schor sing van de eerdere beslissing immers niet. Maar de regeling kan ook al voor 2012 worden toegepast. Behalve wanneer een algemeen forfait wordt toegepast, kan het werkelijk gebruik van de roerende bedrijfsmiddelen dan worden geraamd op basis van de gegevens van de pe riode van 1 juli 2012 tot 31 december 2012. Indien men kiest voor het forfait van 35 % voor wagens en 75 ~ dan moet dit vanzelfsprekend voor het hele jaar 2012 worden toegepast. De “regularisaties met b~~1~F1~ fa~~012 dienen te gebeuren uiterlijk in de periodieke BTW-aangifte in te die nen op 20 april 2013”.
Eerste commentaar Ook de nieuwe toelichting scheert gekochte en gehuurde bedrijfswagens over dezelfde kam. Wat
tot gevolg heeft dat voor gehuurde wagens een nieuwe aftrekbeperking wordt toegepast. Zoals al in een eerdere bijdrage is aangegeven, komt het ons voor dat dit in strijd is met de standstili regeling van de BTW-Richtlijn (Fisc. nr. 1270, 8).
-‘
De grote nieuwigheid is dat de aanvullende toe lichting een forfaitaire aftrekbeperking mogelijk maakt. Hiermee wil de Administratie duidelijk tegemoetkomen aan de eerdere kritiek dat voor ondernemingen met een groot aantal wagens, de regeling zou leiden tot een zware bijkomende administratie. ‘Kleinere’ bedrijven worden even wel uitgesloten van dit algemene forfait. Zij zul len dus wel een kilometeradministratie moeten bijhouden. De forfaitaire aftrekbeperking van 75 % voor andere roerende bedrijfsmiddelen, is dan blijkbaar weer wel mogelijk voor kleine ondernemingen. Wie deze forfaits niet wil of kan toepassen, zal nog steeds een gedetailleerde administratie moeten bijhouden. Hetzelfde geldt voor de berekening van de ‘normale waarde’ voor het geval de werknemer een bijdrage betaalt
voor de bedrijfswagen. Dat het werkelijk gebruik volgens de Administratie (behalve bij methode 3) steeds in twee stappen moet worden berekend, verhoogt bovendien de administratieve last. Ten gronde klampt de Administratie zich nog steeds vast aan een sterk bekritiseerbare benade ring. De nieuwe regeling gaat uit van de juiste omvang van het privégebruik. Dit wordt vastge steld “onder toezicht van de administratie”, en “gestaafd met bewijskrachtige gegevens”. Wat meteen ook tot gevolg heeft dat de omvang van het beroepsmatig gebruik evenzeer vaststaat. Maar voor wagens wordt de BTW-aftrek onher roepelijk beperkt tot 50 %. Zelfs wanneer het aldus bewezen is, dat het beroepsgebruik hoger is dan 50 %. Hetzelfde geldt ingeval het privégebruik volledig wordt afgedekt met een vergoe ding waarover BTW wordt betaald. De principes van ‘fiscale neutraliteit en evenredigheid’ werken in dit geval dus blijkbaar niet door.
Ivan Massin
kort RECHTSPRAAK Selectie van overige recentelijk uitgesproken of gepubliceerde vonnissen en arresten
Inkomstenbetastingen ART.
18 W~B 92
Hoeveel bedraagt de marktrente? Interesten van voorschotten die bepaalde perso nen (om. sommige bedrijfsleiders) aan hun ven nootschap toestaan, worden in dividenden geher kwalificeerd, in de mate dat de toegepaste inte restvoet of de voorschotten bepaalde grenzen overschrijden. Wat de interestvoet betreft, luidt het dat herkwalificatie plaatsvindt ‘in de mate dat’ de marktrente overschreden wordt (art. 18, al. 1, 4° WIB 1992 dat hiertoe verwijst naar de ‘marktrente’ bedoeld in art. 55 WIB 1992). In casu had een vennootschap op rentegevende voorschotten in rekening-courant (haar toege staan door haar bedrijfsleiders) een interestvoet toegepast van 8,20 %; zijnde, de referentierente voet die voor het betrokken jaar bij KB was vastge steld om het voordeel van alle aard te berekenen dat voortvloeit uit het toestaan van goedkope ‘niet-
hypothecaire leningen zonder vaste looptijd’ (en die ook gebruikt wordt om het voordeel van alle aard te berekenen dat voortvloeit uit het via reke ning-courant verstrekken van voorschotten aan bedrijfsleiders); (cf. de referentierentevoet zoals vastgesteld voor de toepassing van art. 18 KB/WIB 1992). •De Administratie was het daar niet mee eens en stelde de marktrentevoet in casu vast op ~ onder verwijzing naar het ‘Belgostat’-tarief voor het betrokken jaar (het gemiddelde tarief op de markt voor kredieten van maximaal 1.000.000 EUR met een looptijd van minder dan één jaar). Maar de rechtbank van eerste aanleg te Bergen ziet in casu geen enkele reden om af te wijken van de voormelde referentierentevoet zoals die wordt gebruikt in het kader van de voordelen van alle aard • het voordeel van alle aard uit voorschotten in rekening-courant toegestaan aan bedrijfsleiders wordt geteld voor ‘de werkelijke waarde bij de verkrijger” (cf art. 36, § 1, al. 1 WIB 1992); • de forfaitaire waardering van dat voordeel ge beurt onder verwijzing naar de marktrentevoet de te gebruiken referentierentevoet wordt immers elk jaar opnieuw vastgesteld en uit het antwoord van de minister van Financiën op een parlemen
9
FISCOL006 1322 19.12. 20 12