b r i e f1 a f s c he i d s b r i e f1 9 4 5
Mijn dierbare zoon, Hier een brief van uw vader. Ik weet niet hoe oud gij zult zijn als ge dit schrijven onder ogen krijgt, dus spreek ik met u van man tot man. Hoe moeilijk het ook is om u nu reeds voor te stellen als een knaap met geschaafde knieën van te ravotten of als jongeman die studeert of misschien al plannen maakt om een eigen gezin te stichten. Vooral, omdat ik u gisteren nog even te zien kreeg. Zo vredig dat gij, een pront kerstekind, daar laagt in de armen van uw moeder. Ik zal haar eeuwig dankbaar zijn dat zij inging op mijn verzoek om jullie nog een keer te mogen treffen, ofschoon haar familie het uitdrukkelijk verbood op straffe van onterving. Ze huilde, uw moeder. Als ik geen man was dan had ik wellicht ook mijn tranen de vrije loop gelaten. Zoals ze mij aankeek en vertelde dat ge op mij leekt als ge krampen had… Zelfs al zou ze me verketteren en vervloeken, zelfs al zou ze mijn naam nooit meer noemen en u vertellen dat uw vader dood is, of erger: u een rad voor de ogen draaien en doen geloven dat een andere man uw vader is, een ding weet ik: daarstraks zag ze mij nog graag. En ik haar, mijn mooie Madeleine. Vergeet nooit dat gij uit liefde zijt geboren.
Buiten viert men feest. Ik zie tussen de latten van de luiken schaduwen voorbij dansen. Er wordt gezongen, Engelse liederen. Vrouwen die gisteren nog brave huismoeders waren, hebben hun lippen roodgeverfd en kruipen op de tanks van de geallieerden. Hun mannen kijken toe en gunnen de soldaten de kussen van hun vrouwen, de jeugd van hun dochters. Deze soldaten verschillen niet veel van die andere soldaten, de overgebleven Duitsers die terugvluchten en bang hun laatste munitie in het rond schieten. De verliezers zijn niet allemaal beesten, de overwinnaars zijn niet allemaal helden. Maar die laatste mogen de geschiedenis schrijven en ik kan u nu al zeggen, mijn jongen, over uw vader zal er niet veel goeds in staan. Ik zal geboekstaafd staan als een zwarte, een die heulde met de vijand. Waarom ben ik dan met uw moeder en haar familie in ’40 mee op de vlucht gegaan? Nog met mijn moeder zaliger erbij. Het mens was alleen, na de dood van mijn vader. Mijn jongere broer Gerhard was opgeroepen. Ik, als oudste en dus kostwinner, werd van die plicht ontslagen. We trokken te voet helemaal tot in Ieper met het plan in Calais over te steken naar Engeland. Ik herinner me die grote markt van Ieper, waar vrouwen in zomerkleren rondliepen.
Hautain keken ze ons aan als waren we vuile zwervers. Zo zagen we er ook uit na een voettocht van een week, sleurend met teveel valiezen, met blèrende kinderen aan de hand en stro in ons haar omdat we onderweg in schuren moesten slapen. Twee fietsen moesten we delen met tien man. Ieper had geen plaats voor radeloze inlandse ratten, dus trokken we verder. Wat al gauw onze redding zou blijken. De volgende dag hoorden we dat Ieper plat gebombardeerd was. Van die schoon zomerse madammen bleef niet veel meer over. Uiteindelijk zijn we, zoals zo velen, teruggekeerd naar huis. Ook daar waren bommen gevallen. Er was er een los door ons dak gegaan. Ik herinner me de schrappenellen in het bed van ons moeder. We hebben toen een tijd bij de Pietersen gewoond. In ruil voor het onderkomen en de kost heeft mijn moeder hun het gouden horloge van mijn vader en wat zilverwerk gegeven. Na die eerste woelige weken ging het leven voort. Anders, dat wel. Er was schaarste, de moeders bewaakten hun bonnen en legden de bruine boterhammen in hoopjes. Maar de jonge mensen kwamen evengoed samen en probeerden zich een leven voor te stellen waarin zij de hoofdrol speelden. Sommigen hadden grote politieke ideeën. Ik niet.
Ik was flamingant, dat wel, zoals zo velen. Is het een misdaad om te willen geloven dat er iets goeds kan voortkomen uit een kwaad dat u is overkomen? Had het dan niet gekund dat Vlaanderen onder de Duitsers meer eigenheid zou verwerven, dan onder de noemer Belgique? Het kon nog alle kanten uit, tot de nacht van het zangfeest. We hadden gedronken en de gemoederen raakten verhit. De vechtersbazen onder ons zijn naar de zonen van Achiel de beenhouwer getrokken, van wie ze wisten dat ze in het verzet zaten. Ze hebben ze zwaar aangepakt, ze konden het niet navertellen. Ik heb niets gedaan, ook niet om het te verhinderen. We hebben toen moeten zweren dat het onder ‘ons’ zou blijven. In één moeite zwoer ‘ons’ toen ook trouw aan de Führer. Wisten wij veel hoe alles zou aflopen. Als ge mij iets kunt verwijten, is het een meeloper te zijn. Maar ik heb nooit bewust slecht gehandeld, of mensen wat aangedaan. Toen de schuilplaats van Louis, de horlogemaker, verklikt was, heb ik zijn familie gewaarschuwd dat ze er zouden staan. Ze hebben Louis op tijd kunnen versassen, al weet ik niet naar waar.
Nee, dat is geen heldendaad, maar het getuigt ook niet van kwaaie wil.
Ik ben met uw moeder getrouwd omdat men zei dat getrouwde vrouwen niet naar Duitsland moesten gaan werken en ook omdat ik haar graag zag en gij op komst waart. Ik wil mij niet schoon praten, ik heb fouten gemaakt, maar het waren fouten des mensen. Nooit heb ik me verlaagd tot het beestachtig gedrag van de vergelders die nu de straten afschuimen op zoek naar verraders. Vergis u niet, zij die nu de klappen uitdelen zijn niet per se de moedigen die verzet hebben geboden voor hun idealen. Onder de bloeddorstigen zijn veel januskoppen, de ware verraders, die nu rap de kant van de witten kiezen. Ik ken ze stuk voor stuk, met hun bruine hemden, maar durf hen niet te ontmaskeren. Iedereen redt nu zijn eigen vel. Ik wil best de verantwoordelijkheid nemen voor mijn daden, maar ook niet meer dan dat. Wat voor nut heeft het uzelf op te offeren om de blinde woede van anderen te koelen. Uiteindelijk zijn we allemaal verliezers, een hele generatie die haar jeugd zag opvreten door het monster dat oorlog heet. Aan beide kanten.
Terwijl we plannen hadden moeten maken en in vreugde het schone leven vieren, kleurde de hemel boven onze hoofden gitzwart. Een rookgordijn benam ons alle zicht op onze toekomst. Terwijl we in de jaren waren waarin het goed liefhebben is, werden we ingezet als pionnen om vernieling te zaaien. De oorlog is nu ten einde, maar nu breekt de hel pas goed los in mijn hart. Ik moet de twee mensen die ik graag zie achterlaten. De kans bestaat dat ik niet weg geraak. In Antwerpen waar ik aan boord ga, kent mij wel niemand maar de naam Witse alleen al klinkt Duits genoeg om kwaad bloed te zetten. Misschien kunt ge beter opgroeien als een Pieters. Maar vergeet wel nooit dat ge een Witse zijt.
Stel het goed mijn jongen, wij zien malkander weer. Uw vader Karel Joseph Elisabeth Witse
b r i e f2
b r i e fv a nt a nt eGe o r g e t t e a a nKa r e l J o s e p hWi t s e1 9 5 0
Witse, Anders kan ik u niet aanspreken. Ik heb geen achting voor u en gij zijt zeker niet de beste. De wereld mag veranderen, de tijden ook, maar sommige mensen veranderen niet en ik reken u daartoe. Met al uw mooie praatjes over een nieuw leven in Congo, over hoe graag gij ons Madeleine en de kleine naar daar wilt halen. Om daar nog eens op te draaien voor uw doen en laten. Vergeet het maar. Ik verwittig u, als ge nog één telegram stuurt dan zult ge er niet goed van zijn. Al moet ik zelf tot daar komen. Madeleine heeft bij het eerste een week aan een stuk geweend. Heeft zij dan misschien geen recht op geluk? Zijt gij zot of wat, na al wat gij ons familie hebt aangedaan. Uw naam wordt hier nooit meer genoemd, gelijk wij ook nooit meer wat zeggen over die vreselijke dag dat ze Madeleine hier bij haar haren hebben buiten gesleurd alsof zij de oorlog op haar geweten had. Het heeft niet veel gescheeld of ze hadden ons vader, die arme oude man die een patriot is, ook meegepakt. De kleine hadden we verstopt. Gij lafaard, gij hebt daar geen gedacht van.
Terwijl gij tussen de negerinnen zat, werd ons arme zuster samen met uw kompanen in een beestenwagen weggevoerd. De beelden van die spuwende, scheldende, razende mensen die haar uitmaakten alsof ze met den Duits zelf geslapen had, gaan nooit meer uit haar geheugen. Ze is bijgeslagen, ze hebben haar haren afgeschoren en de kleren van haar lijf gesleurd. Als beesten gingen ze tekeer. Haar beulen, ook uitschot, wonen nog hier. Ze moet er een dorp mee delen. Ze zitten in dezelfde kerk, gaan naar dezelfde bakker alsof er niks gebeurd is. Maar ze weten allemaal beter. Geen traan heeft ze gelaten, want ze was dood vanbinnen, Witse. Het heeft jaren geduurd voor ze nog op de markt wou komen waar ze te schande werd gezet… in uw plaats. En nu nog komt de kleine soms blètend van school omdat de kinderen lelijke dingen over zijn moeder hebben gezegd of over zijn vader. Hebt gij een idee hoe zeer dat doet, dat we dat manneke dan moeten troosten en u nog goedklappen ook. We hebben hem gezegd dat ge dood waart en in den hemel zijt. Awel, blijf daar vooral.
Pierre van den ijzerwinkel loopt zijn benen onder zijn gat uit om ons Madeleine te kunnen krijgen. Hij is een brave weduwenaar, die goed zijn kost verdient en voor de kleine wil zorgen alsof hij zijn eigen zoon was. Maar ons Madeleine wil er niet van weten. Wat wilt ge als ge zo’n ervaring hebt gehad met zo’n rotzak gelijk gij. Maar weet, Witse, dat ik er alles aan zal doen opdat hij uw plaats zal innemen en die twee mensen gelukkig zal maken. Het moet gedaan zijn, een streep over u. Zijt blij dat we het daar bij laten. Een zwartzak tussen de zwarten. Blijf vooral ginder en laat u hier nooit meer zien.
Georgette.
b r i e f3 b r i e fui tCo ng o1 9 5 6
Stanleystad, 10 mei 1956
Beste Werenfried,
Het is reeds een hele tijd geleden dat ik u schreef. Maar aan de vooravond van uw Communie en Vormsel wil ik u gaarne van harte feliciteren. Ik betreur het op dagen als deze dat ik destijds de stap heb gezet om naar Congo te emigreren. Er zijn ook andere dagen genoeg waarop ik betreur u niet te kennen en geen deel uit te maken van uw leven.
Maar nog meer betreur ik dat ondanks mijn verzoek, uw moeder nooit de moed heeft gehad om met u, onze zoon, hier met mij een nieuw leven te beginnen. Ze was hier een chique madame geweest, bediend op haar wenken.
Mijn huis heb ik gebouwd met jullie in gedachten. Gij moest u nooit zorgen maken over later, want mijn bloeiende zaak in automobiels zou ook de uwe zijn. De mensen doen het hier goed, de economie is in volle beweging en daarvoor hebben ze auto’s nodig, bussen en vrachtwagens. Ik verhandel het allemaal, alles wat een moteur heeft en rijdt. Begonnen met mijn eigen handen, van twee wrakken een goed bollend karretje gemaakt en voilà, de zaak draaide algauw als zot.
Velen zijn misschien naar Amerika vertrokken, en met hangende pootjes teruggekomen. Hier komen nog dagelijks schone Vlaamse families toe en beginnen aan hun droom. Geloof me, Congo is het beloofde land. Hier wacht een goed leven, ver weg van de bekrompenheid en de slechte herinneringen.
Als ge groot genoeg zijt om alleen te reizen, stuur ik u een ticket. Gij hebt zekers nog nooit gevlogen?
Jongen, een adelaar gaat ge u voelen daar hoog in de lucht. Hier zou ik u een prinsenleven kunnen geven. Ik heb zo gehoopt en talloze telegrammen gezonden, tot uw tante Georgette mij die brief schreef die in vitriool gedrenkt leek.
Een envelop vol haat, verwijten en verwensingen. Ik respecteerde haar vraag om uw moeder Madeleine, die naar haar zeggen dagen weende als er een telegram kwam, gerust te laten. Ze zei iets van de zoon van de ijzerwinkel die jullie een goeie thuis wou geven. Ik begrijp dat, maar toch is zulks een steek door mijn hart. Uitgegomd worden, vervangen… Maar dat wil niet zeggen dat ik jullie vergeet.
Gisteren was ik op het plechtige communiefeest van de zoon van een bevriend koppel uit Antwerpen. Lieve mensen, waar ik veel zaken mee doe. Hun zoon
Brechtje moet
zo oud zijn als gij.
Het was een fijn feest, wel dertig gasten zaten
in de tuin aan lange tafels. Tot
laat ’s avonds hebben we gegeten en gedronken. Zelfs de paters-missionarissen die de communie hadden geleid zijn langsgeweest.
Hier zijn de geestelijken geen zuurpruimen, maar avonturiers met lange witte baarden die een goeie cognac en sigaar weten te appreciëren.
Die hele dag lang, die voor anderen vol vreugde was, moest ik aan u denken. Ge zijt zo stil Karel, werd voortdurend opgemerkt.
Dat kwam omdat ik in gedachten elders was, bij u. Ik vroeg mij af of gij een schoon feest had. Of ge ook een velo kreeg en er ook uitzag als zo’n miniman. In plaats van alleen maar deze brief zou ik u graag een groot cadeau sturen.
Maar de kans dat ge het daadwerkelijk in handen krijgt, acht ik zeer gering. Zelfs de kans dat ge deze brief krijgt, is dun. Ik vernam uit de brief van tante Georgette dat het vreselijk is geweest, vlak na de oorlog.
Wat ze uw moeder hebben aangedaan is misdadig. Het enige wat haar kon aangerekend worden is dat ze de extra rantsoenen niet heeft geweigerd die ik via via loskreeg. Het spijt mij verschrikkelijk. Ik ga dagelijks gebukt onder zware schuld.
Maar nu, zoveel jaren later, zal hopelijk die smet weg zijn. Wie is er nu nog met de oorlog bezig, toch? Als ze tegen u nog iets lelijks zeggen, en u uw afkomst aanrekenen, gedenk dan dat alleen stomme, bekrompen mensen in het verleden leven.
Al bij al zijn de tijden ons nu, na zoveel miserie, gunstig gezind. Ook in Vlaanderen, naar ik hoor en lees. Want ook al verliest men zijn hart aan Afrika, ge blijft een Vlaming in de wereld.
Als er weer eens iemand op vakantie naar het thuisland is geweest, hangen we aan zijn lippen en lezen we de oude gazetten die hij bijheeft. Maar daar staat natuurlijk niets in over u. Gelukkig maar, want dat zou wellicht betekenen dat ge een boef waart of dat er u iets was overkomen. Dat zou uw moeder haar hart pas breken. Eerlijk waar, het zou me ongelofelijk plezier doen, moest ge mij af en toe eens wat nieuws kunnen zenden. Zodat ik, wanneer de andere vaders hier zitten op te scheppen over hun zonen, mij tenminste iets kan voorstellen bij u. Zijt ge bij de scouts bijvoorbeeld? Gaat ge Latijn studeren of economie, nu ge naar de middelbare school gaat? Hebt ge interesse voor motoren? Wat wilt ge later worden? Maakt ge het uw moeder niet te lastig? Zo’n dingen wil een vader weten.
Beste jongen, ik hoop dat het minstens tussen ons toch nog goed komt. Dat ik een kans krijg om het goed te maken. Stuur me gerust eens een brief met uw verlangens, ik zal wel zien hoe ik het regel. Mijn zoon mag niets te kort komen.
Nogmaals hartelijk gefeliciteerd met uw Plechtige Communie
Vele groeten uit Stanleyville – Congo
Uw vader
b r i e f4
b r i e fui tAnt we r p e n1 9 6 1
Beste zoon, Ja ge ziet het goed, ik schrijf u uit Antwerpen. Tot mijn schande resideer ik hier al negen maanden en had ik toch nog nooit de moed om u op te zoeken. Afstand drijft mensen niet uiteen; onbegrip en schroom doen dat. Ik moet u bekennen dat ik een moeilijk gevecht lever tegen mijn wellicht misplaatste trots. Ge zult ongetwijfeld het nieuws gevolgd hebben over de opstand in Congo en de vlucht van de Belgen. Hebt ge u dan niet afgevraagd hoe het u vader verging in het licht van deze trieste geschiedenis? Ge moet niet antwoorden, zoon. De kans bestaat dat ge niets van mij weet, zelfs niet dat ik leef.
Ik ben tot de laatsten gebleven. Ik had de rancune van de Congolezen minder sterk ingeschat dan ze in werkelijkheid was. Ik begreep het kwaad bloed dat de Belgische functionarissen bij de zwarten hadden gezet. Tenslotte waren het militairen die soms als witte koningen over hun post heersten. Ik heb dingen gezien die ik beslist niet kan goedkeuren. Sommigen hadden geen respect voor de inlandse vrouwen, die ook dochters, zusters en soms echtgenotes en moeders waren. Anderen ontwikkelden een buitengewone machtswellust en gingen zich te buiten aan lijfstraffen die totaal niet in verhouding stonden tot de gepleegde feiten. De menselijke aard is niet altijd schoon, jongen, maar dat hebt ge al jong moeten ondervinden.
Wij niet-militaire kolonialen, wij ondernemers zijn altijd goed met onze zwarte helpers omgegaan. Als mensen in ieder geval. Wij beseften dat ge onder dwang geen goed werk verricht. Dat wie respect geeft, respect krijgt. Sommige helpers van jaren, in huis of in het atelier, waren als familie. Daarom zag ik het niet komen. Ik dacht dat de goede blanken aan de storm zouden ontsnappen, maar nee. Mijn eerste mecanicien, Pierre Kabolo, heeft ons twee maanden verstopt in zijn huis, opdat we niet in handen van de rebellen zouden vallen. Tot het ook voor hem te gevaarlijk werd. Ware slachtpartijen werden aangericht in blanke wijken. Hele gezinnen werden uitgemoord, soms door hun eigen boys. Gekte en frustratie van generaties ontploften in ons gezicht.
Ge wilt de details niet weten. Dat wilt ge zeker niet meemaken. Alles heb ik moeten achterlaten. Ternauwernood zijn we op een vliegtuig richting Brussel geraakt, met niets dan de kleren die we aanhadden. Dat was al ten tweede male dat ik op de vlucht ben moeten slaan voor blinde woede en vergelding. Wat moet ik daaruit leren? Ik weet het niet. Ik zeg ‘wij’, omdat mijn trouwe huishoudster van jaren, Patience, met mij is meegekomen. Ze was een wees toen ze, heel jong, bij mij in dienst kwam om te koken, te wassen en zo meer. Een man alleen is een sukkel, zoon, op dat gebied. Patience is heel goed voor mij geweest, ze is slim en maakt zich snel talen eigen.
Toen de opstand uitbrak, was achterblijven voor haar geen optie. Ze had geen familie om naartoe te gaan en werd bovendien als vrouw van een blanke bekeken, gezien onze innige samenwoonst. Ze heeft me vertrouwd en is als mijn metgezel mee naar België gekomen. Niet simpel, zo’n wereld van verschil. We trokken naar Antwerpen omdat daar veel ex-kolonialen wonen. Die in militaire dienst hebben nog chance, daar werd door de overheid voor gezorgd. Ze kregen sociale woningen in de Expo-wijk. De zelfstandige ondernemers, daar werd niets voor gedaan. Alles zijn we kwijt en er is geen valnet. Via vrienden uit Stanleyville die nog een huis hadden in Hoboken, vonden we onderdak. Werk vinden op mijn 39ste blijkt moeilijk.
Alleen in het zwart kan ik het nodige verdienen voor de kost, in een grote garage aan de steenweg. Vast werk? Vergeet het, ook omdat de bedrijven hier denken dat we ‘de koloniaal’ komen uithangen en zelf niet meer gewoon zijn te werken. We worden niet met open armen ontvangen, terwijl we er toch mee voor gezorgd hebben dat de rijkdom van Congo schoon naar België vloeide en het leven na de oorlog voor iedereen beter werd. Maar daar zijn de zure mensen hier niet mee bezig. Ze weten niet wat leven in de zon is en hun hart is ook koud. De aanwezigheid van Patience is hun al helemaal een doorn in het oog. Ze gapen haar aan alsof ze in de ‘zoölogie’ zit. Mannen bekijken mij alsof ik een of andere schunnigaard ben.
Men kan sommige kolonialen verwijten dat ze doen alsof alle zwarten kinderen zijn, maar hier doet men alsof het om kermisattracties gaat. Niets erger dan dat. Voorlopig is er nog wel solidariteit onder degenen die gevlucht zijn uit Congo, maar hoe lang nog? Kapitaal om iets op te richten heb ik voorlopig niet en leningen zijn alleen te krijgen met sterke borgen. Toch geloof ik er vast in dat ik mijn leven terug op de rails krijg. Maar het gaat trager dan gehoopt. Er zijn te veel onverwachte hindernissen. Daarom schrijf ik u nu toch al. Ik kan niet wachten tot mijn lot terug keert en ik als een ongenode sinterklaas voor uw deur kan staan.
Wees niet bang jongen, ik zal niet plots verschijnen met een negerin aan mijn arm. Patience heeft mij inmiddels verlaten en is naar de Congolese gemeenschap in Brussel vertrokken. Daar heeft ze meer kansen, is ze gelukkiger, al regent het in Brussel even veel. Wie ben ik om haar tegen te houden? Een oude man met niets dan verleden. Jonge mensen moeten naar de toekomst kijken. En gij jongen, hoe ziet uw toekomst er uit? Doet ge het goed in uw laatste jaar humaniora? Gaat ge studeren volgend jaar? Ik wou dat ik u financieel kon steunen, maar dat zal nog even duren. Nu kan ik alleen zeggen: wapen u met kennis en vaardigheden tegen de bokkesprongen van het leven.
Laat geen tegenslag u ontmoedigen, doe goed en blijf trouw aan uzelf. Maar misschien ben ik de laatste waar ge goede raad van nodig hebt. Luister maar beter naar uw moeder en maak haar trots op u. Ik zal het sowieso altijd zijn.
Hopelijk tot snel met beter nieuws
Uw vader
b r i e f5 t e r ugna a rZ a ï r e1 9 6 8
Zoon, Allereerst mijn innige deelneming. Ik vernam dat snel na uw grootvader ook uw grootmoeder kwam te overlijden. Dat zal uw moeder zwaar vallen, ze is nooit echt los geweest van haar ouders. Ik wou dat ik er voor haar kon zijn, maar ik wil haar niet meer verdriet aandoen en in deze zware periode oude wonden openrijten.
Ik ben de rol van trooster niet waardig, na alles wat ik haar aandeed. Steunt gij haar zoveel ge kunt. Help haar ook met de papieren, er is toch het huis en wat land te vererven. Hopelijk komt er hierdoor geen onenigheid tussen uw moeder en tante Georgette, die veel meer op haar strepen staat. Materiële zaken zijn het nooit waard om er mensen voor te verliezen.
Hoort mij, terwijl ik u weerom moet melden dat ik het koude België inruil voor Congo, of beter voor Zaïre, zoals het nu heet. Zeven jaar lang heb ik mijn best gedaan om hier te aarden. Ik merkte wel dat de meeste van mijn contacten en vrienden ex-kolonialen waren. Dat de vriendschap en hulp die ik mocht ondervinden, voortkwam uit een gedeeld heimwee naar Afrika. Ge moogt nog zoveel vertellen dat ge wilt, de mensen hier die nooit hun dorp uitkwamen, begrijpen niet hoe ge verliefd kunt zijn op een vreemd land. Laat u niet misleiden door dat dwaze geschrijf van die Jef Geeraerts die in zijn vuile boekskes precies doet dat Congo een groot bordeel was. Hij is een gefrustreerde pervert die ginder niet veel te betekenen had, en bij terugkomst hier nog minder. Ge moest hem zien: hij is een kop groot.
En maar de krijger uithangen, de held. Maar die intellectuelen met hun tvprogramma’s over boeken en kunst die zijn natuurlijk zot van zijn verzonnen gezwets over negerinnen. Wel, hij heeft er niet alleen zijn brave, katholieke vrouw en drie dutsen van kinderen onrecht mee aangedaan, maar ook ons, ware kolonialen. Wat moeten de mensen nu niet allemaal denken van ons. Als ik hier iemand probeer uit te leggen hoe fascinerend de geuren, de kleuren en zelfs de geluiden zijn van Afrika, dan krijgt ge zeker ‘en de negerinnen‘ naar uw kop. En dan heb ik het nog niet eens over het gevoel van vrijheid, dat hier niet bestaat. Als ge hier vrijheid zegt, dan denken ze dat ge een hippie zijt.
Niks is minder waar. Het een heeft niks met het ander te maken. Het is een spijtige zaak dat de jeugd tegenwoordig vrijheid verwart met drugs en luiheid.
Peace and happiness en maar afgeven op de generaties die zich door de oorlog hebben moeten ploeteren. En maar achter plakkaten lopen en tegen alles zijn. De zwarten in Congo, wier grootvaders nog een been door hun neus droegen, waren minder wilden dan dat langharig tuig dat in Holland in het Vondelpark rondloopt. Met drugs smoren lost ge niks op. Ik durf er zo op afgeven omdat ik weet dat gij anders zijt. Gij zijt verstandiger. Gij hebt met grote onderscheiding uw diploma aan de politieschool gehaald. Daar staat ge van te kijken hé, dat ik dat weet. Zegt de naam Paul De Vries u iets? Hij zat in uw jaar, zijn vader zat ook in immobiliën en dat is een collega van mij. Het verraste mij toen hij zei dat de naam Witse hem bekend voorkwam.
Ik was zo trots, toen niet alleen bleek dat hij u kende, maar bovendien wist dat ge een primus zijt. Uw moeder heeft een goede job gedaan, en naar ik hoop het Witse-bloed de rest. Mijn zoon bij de recherche, een inspecteur misschien. Een goede keuze jongen, daar zal altijd werk in zijn. Helaas is de menselijke aard niet altijd zachtzinnig, het kwaad is van alle tijden.
Gelukkig loopt niet heel uw generatie bloemekes te plukken in hun blote en behoort gij tot de serieuze mensen. Uw vader intussen ook weer. Na een paar jaren aanmodderen met zwartwerk in garages kwam ik een oude vriend uit Stanleyville tegen. Het was mij al opgevallen met welk een schone Amerikaanse auto hij reed. Toen ik werd uitgenodigd in zijn villa in Ukkel wist ik direct dat hij zaken deed met de groten. Na het diner vroeg hij me of ik, met mijn kennis van de Congolezen, niet voor hem wou komen werken.
Hij en zijn schoonvader hadden een bloeiende immobiliënfirma, Lefèvre & Dumont. Ze verkochten eigendommen over de grenzen heen. De kapitaalkrachtigsten onder hun klanten komen uit de kring rond Moboetoe. Hun Zaïre doet het goed, zeker in vergelijk met de omringende Afrikaanse landen die zich door de communisten lieten inpakken. Die Moboetoe heeft een westerse kijk op vooruitgang en hij houdt contact met Belgische raadgevers. Dat is niet voor niks dat hij die tijgermuts draagt, net zoals de stamhoofden die destijds met de Belgen meewerkten. Ik heb hem de hand geschud bij een informeel bezoek aan Brussel. Hij was heel opgetogen dat ik Zaïre een mooi land vond. Er werd natuurlijk met geen woord gerept over de omstandigheden waarin ik het had moeten verlaten, noch over politiek. Dat ligt achter ons. Wij Witses zijn stille overlevers, wij passen ons aan.
Wij lopen niet te koop met onze gevoelens en meningen. Daarmee komt ge het verst en stoot ge niemand tegen de borst. Wanneer ik met veel respect weer een kast van een huis, aan de kust of zo, laat zien aan de vrouwen van de een of de andere zwarte minister, besef ik al te goed hoe ondenkbaar dat tien jaar geleden was geweest. Zo zij het. Het heeft me de laatste jaren goed geld laten verdienen. Iets waar gij als mijn enige zoon, later van kunt meeprofiteren.
Daarom grijp ik nu ook de mij geboden kans om in Kinshasa, voorheen Leopoldstad, mijn eigen agence te openen, gespecialiseerd in de aankoop van buitenlands onroerend eigendom. Er is mij verzekerd dat ik bevoorrecht zakenpartner zal zijn, gezien mijn expertise.
Mijn vertrek is gepland voor maart. Het zou een droom zijn u voor die tijd alsnog te mogen ontmoeten. Maar ik laat het initiatief aan u over. Het kan zijn dat het niet kan vanwege de gevoelens van uw moeder. Het kan zijn dat gij mij niet kunt vergeven. Wie ben ik om iets te forceren, ik heb zelf de moed niet om de stap te zetten. Nogmaals gecondoleerd met het verlies van uw grootouders. En tegelijk gefeliciteerd met uw afstuderen. Zo gaat dat in het leven.
Veel groeten, Uw vader
b r i e f6
b r i e fb i j he to v e r l i j d e nv a n Wi t s e smo e d e r
Beste zoon, Ik weet het, het is lang geleden dat ik u schreef. Dat wil niet zeggen dat ik niet aan u gedacht heb. Eens ge uw kind in de armen hebt gehouden, vergeet ge het nooit. Of dat ge nu de vader of de moeder zijt, ge zult u eeuwig afvragen wat er van dat broze schepseltje geworden is. Alleen een gevoel dat ge ongewenst zijt, kan u ervan weerhouden om uw kind op te zoeken. Al is het een leven lang. Ik zal er geen doekjes om doen, ik ben heel hard geschrokken toen ik – zij het met vertraging, via een oud adres – de doodsbrief van uw moeder Madeleine ontving. Iemand bleek het toch de moeite te vinden om mij dat te laten weten. Ik zag dat gij op de doodsbrief stond met uw vrouw, maar zonder vermelding van kinderen. Als dit een keuze is, begrijp ik dat. Ik hoop alleen dat ze dan niet ingegeven werd door uw negatieve ervaring met mij.
Als de kinderloosheid uw gesel is, dan betreur ik dat zeer. Ik heb niet naar die privédingen gevist, hoor zoon. Ik weet niet of dat ze het u gezegd heeft, maar ik heb geen maand geleden uw tante Georgette ontmoet. We liepen mekaar tegen het lijf toen ik voor onderzoeken in het UZ was. Als een mens vreest iets serieus te hebben, dan komt ge toch naar België al was het omdat een kliniek daar iets meer vertrouwen inboezemt. Ineens stond ze daar, aan het koffiemachien. Ze was een oud madammeke geworden, maar toch herkende ik haar direct en zij mij ook. Even vreesde ik dat ze haar gal van jaren zou spuwen en een scène maken. Ze keek mij aan, haar lip begon te trillen en haar ogen schoten vol tranen. Ze bleef maar zeggen ‘ons Madeleine is ook al dood’. Ik knikte en bedankte haar voor de doodsbrief, maar bleek dat zij hem niet gestuurd had. Wie dan wel, dat blijft een raadsel. Plots pakte ze mij vast. Ze moet enorm eenzaam geweest zijn, om in mij haar laatste steun te zien. Het pakte me enorm wat ze vertelde.
Namelijk dat uw moeder als gij klein waart, wat ze op school ook zeiden, u vertelde dat uw vader een held was die in de oorlog was gestorven. Niets is minder waar jongen. Ik was laf en ik leef. Maar weet dat uw moeder alleen maar loog omdat haar zoon een held als vader verdiende. Ze wou het beste voor u. Ik ben er niet goed van.
Ik vroeg Georgette voorzichtig of gij ondertussen al beter wist… Hebt gij nog contact met haar? Want dat kon ik uit haar uitleg niet opmaken. Raar hé, zo’n ontmoeting na een half leven onzichtbaarheid. De intensiteit van vijandschap overtreft soms die van vriendschap. En op zo’n momenten liggen die uitersten dicht bijeen. We hebben daar nog wat samengezeten en gepraat. Over niet veel eigenlijk. Ze vertelde dat uw moeder al een tijd sukkelde en steeds meer verzwakte. Op termijn sukkelen we allemaal natuurlijk, anders kwamen we mekaar niet tegen in het UZ.
Ze heeft nooit meer van een man kunnen houden, ons Madeleine, zei ze. Het sneed in mijn hart. Zonder mij te verwijten, gaf ze aan dat ik Madeleine haar leven verwoest heb. Ik wou dat ik harder mijn best had gedaan om alles weer goed te maken. Ik wou dat ik haar ondanks de waarschuwing van Georgette, was blijven vragen met u naar Congo te komen, om mij nog een kans te geven. Ik heb haar wanneer ik kon geld gestuurd voor haar en voor u, totdat geld sturen alleen nog mogelijk was per overschrijving op een bankrekening. Maar ik had het nummer van haar bankrekening niet, en ik kon het niet achterhalen. Maar al die tijd kwam er geen ander weerwoord dan die ene lelijke brief van Georgette.
Ja, er zijn andere vrouwen geweest in mijn leven. Een man kan slechter zijn plan trekken dan een vrouw. De eenzaamheid doet rare toeren met een mens. Maar nooit heb ik nog dat heilig vuur gevoeld als voor uw moeder toen we zo jong waren.
Ze leek een heilige voor mij. Ze kon niks verkeerd doen. Ik aanbad haar. Dure eden hebben we mekaar gezworen. Het zag er allemaal zo schoon uit. Uw moeder met haar opgestoken haar en witte sokjes in mocassins. Het leven. Maar toen kwam die rotoorlog die alles kapot maakte. Het is niet allemaal mijn eigen schuld. Toen we trouwden was alles nog goed. We woonden in en ik bracht brood op de plank. Soms vraag ik me af hoe de dingen gegaan waren als Duitsland de oorlog had gewonnen… was ik dan een goeie geweest?
Daar heb ik het met tante Georgette natuurlijk niet over gehad. Ge moet geen pin uit een handgranaat trekken. Ze vroeg me van alles over Congo alsof het haar speet dat ze zelf nooit het lef had gehad om uit het nest te vliegen. Zelfs niet om te trouwen. We spraken af dat we aan mekaar nog iets gingen laten horen. Ik zei haar dat ze gerust eens op bezoek mocht komen. Terwijl we zo vriendelijk communiceerden, wisten we allebei dat het niks zou worden. Dit was waarschijnlijk de laatste keer dat ik haar zal zien.
Ze vertelde me dat met u alles goed was. Dat ge het druk had, maar het goed deed op uw werk. Meer durfde ik ook niet te vragen. Ze zou u mijn groeten doen. Het klonk niet erg overtuigend. De dag nadien zou ze wellicht haar zwak moment in de kliniek al willen vergeten. Het zij zo. Arm mens, ze heeft ook geen leven gehad. Daarom stuur ik u maar beter via deze weg mijn innige deelneming en mijn steun in deze dagen. Gij meer dan wie ook zijt altijd welkom bij mij. Mijn deur staat altijd open voor u en uw geliefden.
Ik woon niet langer in Kinshasa trouwens. Al lang niet meer. Een mens krijgt een neus voor slechte leiders en zaken doen bij de gratie van Moboetoe kreeg een bittere smaak. Nuchter bekeken was de welvaart die hij ons voorspiegelde vooral een privilege voor zijn clan. Ge kunt uw zakken vullen maar ge moogt niet overdrijven. En vooral: ge moet niet in uw eigen fabeltjes gaan geloven. Natuurlijk heb ik boter op mijn hoofd.
Ik heb aan die verdoken dictator verdiend, maar ik betaal nu wat ik kan terug aan de maatschappij.
Ik heb bijna 18 jaar geleden mijn vrouw, Adele Ebongiza leren kennen. Ze studeerde in Kinshasa. Door haar ben ik uit de immobiliën gestapt en mij gaan inzetten voor de C.D.I., een ontwikkelingsorganisatie. Het project is opgezet door een groep van de universiteit van Lovanium (Kinshasa) in samenspraak met de katholieke kapucijnermissie in Bwamanda. De boeren daar, in een gebied zo groot als België en Holland samen, krijgen begeleiding bij de landbouw. De C.D.I. zorgt voor de commercialisatie van maïs, sojabonen, rijst, aardnoten en koffie. De producten worden in de dorpen opgekocht en vervoerd naar het centrum. Koffie is het enige dat voor het grootste deel geëxporteerd wordt. Dat geeft de boeren een inkomen, en de C.D.I. geld om klinieken en scholen te bouwen. Ik trok investeerders aan en regelde dingen.
Nu op mijn ouderdom kom ik er al eventjes niet meer aan te pas. Ik supporter langs de zijlijn. Maar ik kan u zeggen dat ik dankzij Adele en de C.D.I. de zin heb ontdekt om u voor een groter doel in te zetten dan uzelf. Voor het goed van de mensen. Maar daar waart gij al achter. Gij doet dat ook elke dag. Het leven draait niet om onze kleine gelijkjes, het gaat niet over eergevoel en rancune. Het is tijd, jongen, dat wij de dorpsroddel laten voor wat hij is en nog snel genieten van ons samenzijn. Zoals ge met uw moeder hebt ondervonden, kan het rap gaan. Sterkte en genegenheid Uw vader
b r i e f7 f i na l eb r i e fi n2 0 0 9
1
Beste Werenfried, mijn zoon, Het klinkt misschien bot, maar ik denk dat mijn uur geslagen is. Ik heb geen tijd meer om er doekskes rond te doen. Mijn hart gaat het begeven, ik krijg elke dag kwalen bij. Mijn lijf is op, zelfs mijn geest is moe. 87 jaren dienst is ook niet niks. Het kon de bedoeling niet zijn dat ik uw moeder zou overleven en zie: ik loop nog rond. Te denken dat mijn broer Gerhard, uw nonkel die gij nooit gekend hebt, aan een longontsteking is gestorven twee jaar na de oorlog. Hij werd geen 24 en ik… Het leven zit raar in mekaar. Maar nu ga ik het niet lang meer trekken. Liefst zou ik naar België komen, raar genoeg. Maar zelfs daar ben ik te zwak voor, zegt Adele. Ze kan hier beter voor mij zorgen en het warm klimaat is goed voor mijn longen enzo.
2
Ik ben op de leeftijd gekomen dat ik braaf luister. Maar zoon, er zijn dingen die gij moet weten. Die ik u moet vertellen voor ik de pijp uitga. Al was het opdat ge niet te erg zou verschieten als ze voor uw neus staan. In mijn vorige brief durfde ik er met geen woord over reppen, maar gij hebt een zuster. Ze heet Takia en ze is nu 26. Ze is de dochter van mij en Adele. Op mijn 62 kwam ze uit de hemel vallen, mijn mooie chocoladen dochter. Dat is uw leeftijd nu, is het niet? Ik ben de tel kwijt en mijn hersens zijn traag, jongen. Ik heb haar mee opgevoed. Geheel zoals die moderne vaders. Al blijft Adele natuurlijk een Afrikaanse mama en die houden het roer stevig in handen. Ik was blij met dat kind. Maar het gevoel was dubbel, want telkens ik mezelf met haar in de weer zag, dacht ik aan u. Waarom zij wel en gij niet? Hoe kan iemand een goeie en zo’n slechte vader tegelijk zijn. Door Takia ging er geen dag voorbij of ik stelde mij de vraag hoe het met u zou geweest zijn.
3
Toen gij leerde fietsen, toen gij tekeningen maakte en liedjes zong. Ik verlangde zo naar het moment dat ge mij voor het eerst papa zoudt noemen. Het heeft niet mogen zijn, en ge kunt de dingen niet overdoen. Toch kunnen we ervoor zorgen niet te volharden in de boosheid. Takia is een goed meiske, ze heeft gestudeerd voor verpleegster en werkt nu voor ‘Enfants sans parents’. Ik hoop dat jullie mekaar vinden, tenslotte hebt ge hetzelfde bloed. Ge hebt al zo weinig familie, jongen, ge moogt deze kans niet laten liggen. Zij heeft u noch uw moeder iets misdaan. Ik heb haar over u verteld, dat haar oudere broer bij de gerechtelijke politie is en zo. Als er met mij iets gebeurt, zult ge mekaar ontmoeten. Ik heb Adele op het hart gedrukt dat het mijn laatste wens is om naar mijn geboortegrond terug te keren. Als het levend niet meer kan, dan maar dood. Ik wil bijgezet worden in het familiegraf.
4
Bovendien moet gij na al die jaren uw deel krijgen van het bescheiden kapitaaltje dat ik heb vergaard. Ik wil voor mijn twee kinderen zorgen, over de dood heen. Adele weet dat en vindt dat goed. Ze komt niets te kort. Ik heb er lang mee gezeten dat ik zoveel dingen over u waarschijnlijk nooit zou weten. Dat ook gij met vragen zou blijven rondlopen over hoe en waarom. Nu geloof ik meer en meer, dat zulks er niet toe doet op ’t einde. Als ge maar weet dat ik u steeds gekoesterd heb als mijn enige zoon. Dat ik u moest missen is de prijs die we samen betaald hebben voor een stommiteit van mij in de oorlog. Het debet is volstort. Ik hoop dat de Witsebanvloek voorbij is. Dat gij en Takia mekaar zult treffen en verzoenen. Wit bloed, zwart bloed… het verschil is overroepen. Dat was zo altijd al. Is het niet ironisch dat een mens in één en hetzelfde leven eerst gebrandmerkt als zwarte moet vluchten en vijftien jaar later als witte weer verjaagd wordt?
5
Maar zoals ik terugkeerde naar Congo, keer ik terug naar België. Een Witse jaag je zomaar niet weg. Zoon, ik reken op u en wens u het allerbeste, uit de grond van mijn hart.
En nu ben ik moe. Te moe.
Slaap zacht
Uw vader