Boerderij Fivelzicht
Datum: 20 december 2011
1
Algemeen onderzoek
Alvorens te kunnen starten met de renovatie en restauratie van boerderij "Fivelzigt" moet inzicht worden verkregen in de bouw- en gebruiksgeschiedenis van de boerderij en de historie in het algemeen. Dit houdt in dat alle relevante zaken geïnventariseerd en helder beschreven worden om deze verderop in het traject te kunnen bundelen tot een bouwhistorische waardestelling. Deze bouwhistorische waardestelling dient als basis voor de planvorming en als referentiekader voor de toetsing van het ontwerp ten behoeve van de renovatie en restauratie. Als eerste zal het boerenleven en de landerijen beschreven worden, daarna de typen boerderijen en als laatste de constructie. 1. 1
Boerenleven en de landerijen
Door de jaren heen is het boerenbedrijf aan veel veranderingen onderhevig geweest. Deze veranderingen kwamen voort uit maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Samen met factoren als streekgebondenheid en verschil in type boerenbedrijf heeft dit geleidt tot een grote diversiteit in boerderijen. In het komende deel wordt in grote lijnen een relevant stuk van de geschiedenis beschreven waaruit afgeleid kan worden wat de invloed is geweest op het boerenleven en het boerenbedrijf in het noorden van Nederland, de provincie Groningen. De eerste grote ontwikkeling was de komst van kloosters. Vanaf de 12e eeuw hebben deze in de provincie veel bijgedragen aan de vorming van het plattelandsleven en de bedrijvigheid. Het lager land stond voorheen onder water waardoor wonen op verhoogde wierden nodig was. Door aanleg van dijken werd dit beschikbare landbouwgrond. Aanvankelijk was het grootgrondbezit tamelijk beperkt, maar door de komst en invloed van de kloosters vormde deze nu juist de nieuwe basis van het "aan God gewijde leven" die in de kloosters mogelijk werd gemaakt. In 1594 vond een tweede grote ontwikkeling plaats: Het bestuur van Groningen kwam in handen van de protestantse Staten van Stad en Ommelanden. De kloosters werden opgeheven en hun landerijen vervielen aan de Staten. Het grondbezit van de kloosters bedroeg op dat moment een kwart van alle cultuurland in de provincie. Deze ontwikkeling maakte de overheid plots grootgrondbezitter. De landerijen werden door de overheid in huur uitgegeven tot ca. 1764/ 1773, toen de gronden werden verkocht. Er ontstond het beklemrecht. Het beklemrecht houdt het recht van gebruik in van aan een ander toebehorende grond met daarop een behuizing, tegen betaling van een jaarlijks terugkerende (vaste) som geld, die meestal door de gebruiker rond midwinter voldaan werd. Bij het verlaten van de grond werd door de eigenaar, de verpachter, een vergoeding naar taxatie aan de meier, de huurder, betaald voor diens behuizing, de boerderij. Het Beklemrecht is een oude benaming en komt in grote lijnen overeen met het wetsartikel dat nu Erfpacht heet. Er bestond in die tijd een simpel huurcontract. Na een proeftijd van ca. 2 jaar was het gebruikelijk een overeenkomst te sluiten voor meerdere jaren. In de 16e eeuw werd dit langetermijnpacht meer en meer vervangen door meestal zesjarige contracten. Door het beklemrecht verkreeg de pachter een erfelijk, altijd durend en overdraagbaar gebruiksrecht op grond tegen een pacht die niet mocht worden verhoogd en waarbij de grond niet mocht worden gesplitst. Door dit beklemrecht werd de basis gelegd voor de grote welvaart van de boeren: De huur bleef gelijk, terwijl de grond - de oogst - steeds meer opbracht.
De ontwikkeling van het beklemrecht werd in de tijd bevorderd door het grootgrondbezit
van de overheid. Rond 1650 - 1750 werd de bevolking geteisterd door overstromingsrampen en brand. Huuropzegging zou de provincie aanzienlijke sommen geld gekost hebben. Dit was echter niet mogelijk door de pachtcontracten. Boeren waren door de rechterlijke macht aan hun plaats gebonden. Door het eeuwig durende gebruiksrecht stond de meier bij de bevolking feitelijk bekend als eigenaar. Hoewel er aanvankelijk weinig verschil bestond tussen de huurprijs en de waarde van het land, namen de ontwikkelingen in het boerenbedrijf grote sprongen wat tot enorme sociaaleconomische voordelen voor de Groninger pachtboeren leidden. In tegenstelling tot andere delen van het land hoefde de boer zijn opkomende welvaart niet te verbergen tegenover de eigenaar, omdat deze de huur anders zou verhogen. Dit was simpelweg niet mogelijk door het vastgestelde beklemrecht. Het begin van de 18e eeuw stond in het teken van een maatschappelijke omwenteling die tot dan toe door traditie werd geleid en waarin een conservatieve geest heerste. Een drietal factoren was hierbij van invloed. 1.1 .1
Epidemieën van veepest
Van ca. 1713 tot 1773 teisterden een viertal epidemieën van veepest het Groningerland. Vele boeren verloren hun gehele veestapel een aantal soms wei meerdere malen. Dit leidde noodgedwongen tot het "scheuren" van de graslanden; in die tijd een misdaad omdat het de eeuwenlange traditie verbrak. Dit betekende ook kapitaalverlies. Voordat er weer goed gewas op de landen groeide, was men jaren verder. Het land dat eens door "Gods water werd gevoed", vereiste nu nieuwe technieken om de teelt tot een goed resultaat te brengen. Er ontstond een nieuwe waterhuishouding en ontwikkelingen op wisselteeltsystemen op de oude klei. Ook de gebouwen voldeden niet meer omdat er behoefte ontstond naar een grotere opslagcapaciteit. Er ontstonden nieuwe typen, zoals deze verderop beschreven zullen worden. 1.1 .2
Nieuwe landbouwkundige inzichten
In de 18e eeuw ontstonden nieuwe landbouwkundige inzichten welke vooral in Engeland verder tot ontwikkeling zijn gekomen. In de provincie Groningen vonden deze goede bodem op het Hogeland en in het Oldambt. De universiteit in Groningen, voor een groot deel bezet door studenten van boeren afkomst bracht een hoge welvaart en maatschappelijk positie met zich mee. 1.1.3
Wisseling van de graanprijzen
In de periode van 1775 - 1815 gingen de graanprijzen enkele malen over de kop. Dit leidde tot een grote welvaart bij de boeren. De huurprijs die nooit verhoogd was, stond niet meer in verhouding met de waarde die het land opbracht. De boer in Groningen werd een denkende boer; een die geld stak in verbetering van bedrijfsvoering, gebouwen en huisvesting. In de 18e eeuw leefde de boerenhuishouding als één grote familie, waarbij de boer zijn rijkdom deelde met zijn arbeiders die bij hem ook hun thuis hadden. De overgang naar het akkerbouwbedrijf veranderde dit. Door de groei van toenemende arbeidkracht uitwonend en los personeel, verzakelijkte de verhouding tussen boer en arbeider. De aanvankelijk welvarende, althans door de boer tegen armoede gedekte, werknemer viel terug in een minvermogende.
1.2
Boerderijtypes
De provincie Groningen is zeer rijk aan boerderijen die als gevolg van bovengeschetste ontwikkelingen tot stand zijn gekomen. De traditionele bedrijfsvoering zoals die op de historische boerderijen gebruikelijk was, komt nu niet veel meer voor. De veehouders hebben hun veestapel verveelvoudigd en voeren hun bedrijf op een moderne wijze die nog maar weinig weg heeft van de situatie van één of meer eeuwen geleden. Ook in de akkerbouw verschilt een hedendaags bedrijf van dot uit de bloeitijd van de historische boerderij. Door de jaren heen zijn er verschillende type schuren ontwikkeld die zowel streekgebonden als bedrijfsgebonden waren. Het verschil in plattegronden komt voort uit verschil in bedrijfsvoering, wooneisen, traditie en uit nieuwe gedachten en technieken van de timmerlieden die deze traditie verbraken. Dit uit zich ook in de gevels en constructie van de schuur. De type schuren die in Groningen voorkomen en kort beschreven zullen worden, zijn achtereenvolgens het Langhuis, de Middendeelboerderij, de Westerwoldse en de Friese schuur. 1.2.1
Het langhuis
De oudste sporen van dit type dateren uit ca. vijf eeuwen voor Christus, welke tot ca. 1600 de enige boerderij was die in Friesland, Groningen en het naburige Oost-Friesland voorkwam. Dit geeft nogmaals aan dot de traditie bij de boeren een hoge plaats in nam in de samenleving. Het langhuis bestaat uit een werk- en woongedeelte welke beiden onder hetzelfde dak zijn ondergebracht. Het langhuis dankt zijn naam aan de vorm: een langgerekt volume. De behoefte aan extra opslagcapaciteit en veestalling leidde tot de bouw van een extra schuur. Deze extra schuur, Groninger schuur genaamd, bouwde men parallel aan het langhuis. De opbouw van het langhuis is als volgt: Het woonhuis; een aaneenschakeling van ruimtes met verschillende functies. Het bedrijfsgedeelte, verdeeld in drie beuken, ook wei achterhuis, langhuis of veehuis, dient als opslag van oogst, stalruimte voor vee en een dorsplaats. In sommige gevallen is er ook sprake van een tussenkamer die de overgang van woonhuis naar bedrijfsgedeelte maakt. 1.2.2
De middendeelboerderij
Dit type, vroeger in het Gorecht en Westerwolde algemeen toegepast, is nagenoeg verdwenen. In het dorp Ontswedde is nog een boerderij in oude staat hersteld. VeeI anderen zijn door verbouwingen niet meer als zodanig te benoemen omdat karakteristieke elementen verloren zijn gegaan. Drenthe bevat echter nog wei een aantal middendeelboerderijen. Bij deze, ook wel hallehuis aangeduide boerderijen, zijn woonhuis en schuur net als bij het langhuis onder een dak verenigd. Ook de driebeukige indeling is bij de middendeelboerderij aan de orde. Aan de twee zijkanten bevindt zich het vee in de zogenaamde "oetkubben". Het middendeel, tevens het hoogste en grootste, werd gebruikt voor stalling voor wagens en gereedschappen. Boven dit deel werd een zolder aangebracht waar men zo opslag voor oogst maakte. De koeien, die men vooral voor de mestproductie hield, werden in zogenaamde “potstallen” gehouden. Met de kop gericht naar de deel stonden ze op een bed van heideplaggen. De mest werd niet zoals bij een "grupstal", gebruikelijk was, dagelijks uitgekruid. Wekelijks strooide men bij; de met mest vermengde heide werd later over de akkers verspreid. Boven de stallen waren kleine zoldertjes aangebracht voor opslag van klein gerei. De koeien die in het stalseizoen als het ware in een kuil begonnen kwamen steeds hoger te staan, tot ze op een gegeven moment met hun rug de zoldering raakten. Dit was voor de boer de tijd voor uitmesten. De bedrijfstoegang bevond zich midden in de achtergevel. Anders dan in Drenthe, waar de toegangsdeuren terug gelegd werden om hogere inrijhoogte te krijgen, werden bij
Groningse middendeelboerderijen de toegangsdeuren opgenomen in de hoge achtergevel. 1 .2.3
De Westerwoldse boerderij
In de vorm van een middendeelboerderij staat dit type hierboven beschreven. In de 19e eeuw doet de Oldambster schuur zijn intrede. Deze komt in plaats van het oude bedrijfsgedeelte. Indeling en constructie wijken echter of van de elders gebruikelijke opzet. De constructie komt verderop ter sprake. Het meest opvallende aspect ten aanzien van de indeling is de opzet van de vijfbeukige schuur. De grote binnenstijlruimte biedt plaats aan de tas. Tegen de achtergevel is in deze zone de paardenstal gebouwd, precies hetzelfde ingedeeld als elders. De twee beuken ter weerszijden van de tasruimte doen beide dienst als deel. Men spreekt van de grote deel, die aan de voorzijde ook twee inrijdeuren heeft, en de kleine of lutke deel, die tegen de woning doodloopt. In de beide buitenste zones stolt men gewoonlijk het vee. Ook in de nieuwe schuren handhaafde men aanvankelijk de potstallen. Toen later de nieuwe melkweiderij ingang vond, omdat de kunstmest de natuurlijke mest kon vervangen, ging men ook hier over tot grupstallen. Voor de koestal langs plaatste men 's winters schotten zodat een laag uitgebouwd gangetje ontstond, dot weliswaar de warmte in de stal hield, maar de veeverzorging niet vergemakkelijkte. 's Zomers bewaarde men de schotten op het zoldertje boven de sta!, hoewel een vast beschot ook niet ongebruikelijk was. Restanten van deze stallingswijze zijn nog te vinden in Laude en Smeerling. De door een paard aangedreven kar bevond zich op het boveneind van de kleine deel onder het washok. De melkkelder is gewoonlijk een onderdeel van het voorhuis. Tegen de voorgevel van de schuur is een gang afgescheiden die vanaf beide delen de verbinding met de woning verzorgt. Ook de bedstede of snikke voor de knecht is aan de gangmuur in de tas uitgebouwd. De geschetste karakteristieke opzet kan men als het ware beschouwen als een in tweeën gedeelde oude middendeelschuur waar een tasruimte tussen is geschoven. Hoe sterk de boerentraditie ook kan zijn, blijkt hier uit het vasthouden aan de gewoonte om aan beide zijden van de deel vee te stollen. Door aan weerskanten tevens een grote deel van ruim vier meter breed te behouden, hield men ook in dot opzicht de oorspronkelijke opzet min of meer in tact. 1.2.4
De Friese schuur
In de tweede helft van de zeventiende eeuw doet een nieuw schuurtype vanuit Friesland hier zijn intrede. Van deze zogenoemde "Friese schuur" is voor het eerst sprake in een geschrift uit 1686, waar een Gorechtse boerderij wordt aangeduid als "een binnenhues met een freesge schuer". Op de kaart van Regemor-tes uit 1643 van Klein-Garnwerd is echter al een dergelijk boerderijtype aangegeven. Op de provinciale atlassen van rond 1730 treffen wij ook in het Halfambt reeds verscheidene Friese schuren aan. De Friese schuur voldeed door de veel grotere afmetingen ervan veel beter aan de sterk groeiende eisen van het boerenbedrijf. Na het oorlogsgeweld van de Tachtigjarige Oorlog kon men zich meer en rustiger toeleggen op de ontwikkeling van de landbouw en werd de waterhuishouding aanzienlijk verbeterd. Het aantal verbouwde gewassen nam toe en de opbrengst per hectare groeide sterk. Aanvankelijk kon men dit nog opvangen door het bijplaatsen van grotere oogstschuren (Groninger schuur). De veel beter op de nieuwe ontwikkelingen toegesneden Friese schuur bood echter een veel praktischer oplossing en vond in de loop van de 18e eeuw dan ook algemene toepassing. Uit de eerder aangehaalde beschrijving van Dijkema spreekt ook de status die van een dergelijke boerderij uitstraalde. Het nieuwe boerderijtype heet naar zijn karakteristieke silhouet een kop-hals-rompboerderij: het "oude" ,woonhuis blijft in vorm en functie ongewijzigd, het middelhuis wordt de hals en de grote Friese schuur vormt de romp. In vergelijking met het langhuis is de Friese schuur veel breder en daardoor ook veel hoger.
Evenals bij het langhuis is de binnenruimte in de dwarsrichting opgebouwd uit drie beuken, alleen is de ruimte binnen de stijlen veel groter. Men spreekt ook niet meer van vakken maar van goulen of goelen. Een goul heeft een gemiddelde afmeting van 4 bij 7 meter. Deze ruimte is grotendeels in gebruik als berging voor de oogst, die vanaf de grond wordt opgetast tot hoog in de nok. Tegen de achtergevel vindt men de paardenstal. De paarden staan daar twee aan twee met de hoofden naar voren. Tussen de achtergevel en mestgoot is de paardengang. Soms is aan de voorzijde van de paarden, dus in het tasgedeelte, nog een gang afgescheiden om het voederen te vergemakkelijken. Bij grotere bedrijven worden de paarden later ook wel in een dubbele stal evenwijdig aan de achtergevel geplaatst. De zijbeuken of buitenstijlruimten hebben een verschillende functie; de ene zijde vormt de achterdeel, die als koestal in Boerderij, de andere zijde doet dienst als schuurdeel. Het achterdeel ligt altijd in het verlengde van de woning. De stal is dus in feite op zijn oude plaats gehandhaafd. De nieuwe koestal kent echter geen dubbele, maar slechts een eenzijdige stalling langs de buitengevel. Ook hier staan de koeien twee aan twee met de koppen naar de gevel en zijn door een grup van de brede koedeel of koegang gescheiden. Aan het achtereinde van de stal is ruimte voor jong- en ander kleinvee en vaak voor een merrie met veulen. Ook de kippen vinden hier een plaatsje op de zolder. Het inwonend personeel woont aan het boveneinde van de stal. Men vindt er de eetkamer en het kisthok voor de persoonlijke spullen. De slaapplaatsen zijn als bedsteden in de tasruimte gebouwd. Bij sommige boerderijen bouwde men opzij een ruimte uit waar men 's zomers woonde en die daarom zomerkamer werd genoemd. De voorspoedige ontwikkelingen in het boerenbedrijf leidde aan het begin van de negentiende eeuw niet alleen tot een groeiende welvaart van de boer, maar bracht ook een aanzienlijke toename van het personeel met zich mee. Deze beide factoren hadden een groter wordende afstand tussen de boeren familie en het personeel tot gevolg. Aanvankelijk leefde men als het ware meer als een grote familie samen, terwijl in de negentiende eeuw het boerengezin zich steeds meer afzondert in haar eigen vertrekken in het voorhuis. Bij sommige boerderijen ziet men zelfs dubbele gangen verschijnen, waardoor ontmoetingen tussen gezinsleden en het personeel binnenshuis zoveel mogelijk vermeden konden worden. Een meer pragmatische reden voor deze dubbele gang zal de wens geweest zijn om het woongedeelte van het bedrijfsgedeelte, ofwel de schoenen van de mestklompen te scheiden. De zijbeuk tegenover de koestal is de schuurdeel, waar de oogstwagens naar binnen rijden en waar het dorsen plaatsvindt. Tevens is hier de stalling van de wagens en werktuigen. Na de vervanging van het dorsen met vlegels door het dorsen met behulp van dorsblok en paardenkracht, zet men vaak een stijl wat naar binnen om ter plaatse meer ruimte te verkrijgen. Het kleinere goul dat hierdoor ontstaat, noemt men een blokgoul. Soms plaatst men de stijlen ook wel iets verder van elkaar zodat een extra brede goul ontstaat. Voor een rosmolen ten behoeve van de aandrijving van een dorsmachine wordt soms een aparte rosmolenschuur gebouwd. Het uiterlijk aanzien van de schuur zal evenals het interieur aanvankelijk sterk overeen zijn gekomen met wat in het Friese gebied gebruikelijk was. Om met hoog opgetaste oogstwagens de schuurdeel op te kunnen rijden, was de goothoogte aan de achterzijde te laag. In het Friese gebied loste men dit op door de inrit een beetje terug te plaatsen, zodat een grotere inrijhoogte ontstond. Aanvankelijk paste men dit ook in Groningen toe, of men maakte een arkeneel ter plaatse van de schuurdeel. Maar al snel ging men ertoe over de gehele achtergevel zo hoog op te trekken dat hier met gemak de grote deeldeuren in pasten. Deze hoog opgaande gevels vormen tot de dag van vandaag een belangrijke karakteristiek van de Groninger boerderijen. In het midden vindt men de deur, of soms de dubbele deuren van de paardenstal - aan de ene zijde geflankeerd door de altijd dubbele koestaldeuren en aan de andere zijde door de grote deeldeuren. Boven de deuren is de gevel afgewolfd door een schilddak, dat tegen de
nok met een uilenbord eindigt. Tot 1850 past men ook aan de achtergevel zelden goten toe. Op de beide uiteinden wordt de gevel dan van een sierlijk gemetseld tempeltje voorzien. Na 1850 wordt het gebruikelijk om de achtergevels met een fraaie lijstgoot af te sluiten. De deuropeningen in de achtergevels zijn vaak overspannen met zogenaamde korfbogen, in het midden waarvan een sluitsteen is aangebracht. Hierop vindt men niet zelden afbeeldingen van een paard of koe, al naar gelang de functie van de achterliggende ruimte. 1.3
De constructie
Hoe gevarieerd de uiterlijke verschijningsvorm van de Groninger boerderijen ook mag zijn, ten aanzien van de constructie zijn er betrekkelijk weinig wezenlijke verschillen. Zoals al eerder bleek, zijn het ook in dit opzicht de oude boerderijtypen uit Westerwolde en het Gorecht die de meeste afwijking vertonen. Over de constructie van de Groninger schuur of het oud-Friese langhuis zijn nauwelijks gegevens bekend. Steen was als bouwmateriaal in vroegere eeuwen ongebruikelijk. De baksteen deed pas hier zijn intrede ten tijde van de kloosters in de twaalfde eeuw. Ook het pachtsysteem bevorderde het gebruik van de baksteen niet. Veelal werd bij verhuizing naar een andere locatie de gehele behuizing meegenomen naar de nieuwe woonplek. Aangezien de eisen voor wat betreft de verplaatsbaarheid van de woningen hoog waren, werden ze voornamelijk in hout uitgevoerd. Na verloop van tijd werd het pas mogelijk dat de woning tegen een bepaalde waarde werd overgenomen. In de laatste helft van de zeventiende eeuw werd al voornamelijk in steen gebouwd. Dit wil echter niet zeggen dat de stenen muren ook een dragende functie vervulden. Veelal vormde een houten skelet een dragende functie. 1.3.1
Het gebint
Een gebint bestaat uit twee verticale stijlen met een dwarsbalk voor het verband aan de bovenzijde. De diverse gebinten zijn op hun beurt bovenaan aan elkaar gekoppeld door gebintplaten die haaks op de gebinten staan. Ter versteviging van de constructie worden alle hoeken geschoord door middel van korbelen. Het gebint vormt de constructieve basis van de boerderij. Het verschaft de vereiste stevigheid aan het bebouw en het is de drager van het dak. Met name in het bedrijfsgedeelte zijn de gebintconstructies vaak goed zichtbaar. Er zijn een aantal soorten gebinten die wijzen op verschillende en aan elkaar verwante bouwtradities. Bij het bouwen van een boerderij of agrarisch bijgebouw is er de mogelijkheid om de gebinten in de langsrichting te plaatsen of in de dwarsrichting. In Nederland werden de gebinten veelal als dwarsgebinten uitgevoerd. In de verschillende beschrijvingen van langhuizen wordt de grootte aangegeven in (gebint)vakken. Een vak zal ongeveer twee meter breed zijn geweest om plaats te kunnen bieden aan twee koeien en is op een Groninger boerderij de ruimte tussen twee gebintstellen. Aan het aantal gebintvakken ontleende de boer een zekere status. Het gebint bepaalt in hoge mate de hoofdvorm van de boerderij. Als het gebint gericht was, werden de wanden tegen of tussen de gebintstijlen aangebracht. Hiervoor werden materialen gebruikt uit de directe omgeving waardoor er vlechtwerk met leem, natuur- en baksteen of hout voor de wanden gebruikt werd. De onderdelen van een gebint konden op de bouwplaats gezaagd en op maat gemaakt worden, maar dat kon ook gebeuren in de timmermanswerkplaats. Ze werden dan voorzien van merktekens, zogenoemde telmerken, die het weer in elkaar zetten op de bouwplaats vergemakkelijkte. Het gebruik van telmerken dateert al van de Middeleeuwen. Het richten of opzetten van een gebint was een nauwgezet en zwaar werk. Nadat het plat liggend, in elkaar gezet was, werd de zware constructie met behulp van touwen, schoren, hefbomen en vooral vee I mankracht rechtop gezet. Men begon met het gebint dat het dichtst bij de achtergevel kwam te staan. Het gebint werd op poeren (veldkeien of gemetselde stenen) gezet om verrotting van het onderste deel van de gebintstijl tegen te gaan. Er zijn verschillende typen gebinten.
1.3.2
Het ankerbalkgebint
Dit type gebint komt overal in Nederland voor, behalve in grote delen van Friesland, Groningen en Noord-Holland. Ofschoon het ook in het aangrenzende Duitsland en België voorkomt kan het toch in de hoofdzaak als typisch Nederlands bestempeld worden. De herkomst van het ankerbalkgebint is niettemin onduidelijk. In Oost-Nederland zijn er aanwijzingen dat het ontstaan is uit de langsgebinten. De gebintbalk van het ankerbalkgebint steekt met een versmald gedeelte door de stijlen heen en is daarachter verankerd met een of twee houten wiggen. 1.3.3
Het langsgebint
Behalve gebinten, die haaks staan op de lengterichting van de boerderij is het ook mogelijk om de constructierichting evenwijdig aan de boerderij te houden. In dat geval wordt gesproken van langsgebinten. In het oosten van Nederland is dit type gebint vermoedelijk in de loop van de vijftiende tot de zeventiende eeuw vervangen door het vaak toegepaste anderbalkgebint dat de mogelijkheid bood om meer opslagruimte voor de oogst te creëren. Of het langsgebint ook in andere delen van Nederland de voorganger is van het ankerbalkgebint of dat daar vroeger het eenvoudiger dekbalkgebint als voorganger moet worden beschouwd, moet nog onderzocht worden. 1.3.4
Het dekbalkgebint
De gebintbalk van het dekbalkgebint is opgelegd op de stijlen en daaraan met pen en gat verbonden. Het gebint komt voor in Zeeland, Noord- en Zuid-Holland, Groningen, Friesland, Drenthe en de Kop van Overijssel. 1.3.5
Het tussenbalkgebint
Dit gebinttype is te beschouwen als een variant van het ankerbalkgebint. De gebintbalk is wel met een pen opgelegd in de stijlen, maar steekt niet uit aan de andere zijde van de gebintstijl. Een verankering met wiggen ontbreekt dus. Het komt voor in het grootste deel van Zuid-Holland en Noord-Holland tot aan het IJ. 1.3.6
Het kopbalkgebint
Evenals het tussenbalkgebint is ook het kopbalkgebint te beschouwen als een variant van het ankerbalkgebint. De voor het uiteinde versmalde gebintbalk is ingelaten in een sleuf in de kop van de stijl. Dit gebinttype is te vinden in de oostelijke delen van Twente, de Achterhoek en Midden- en Zuid-Limburg.
1.4
Woning
1.4.1
Kop-hals-rompboerderij
Locatie: Noorden en Westen van de provincie De kop-hals-rompboerderij lijkt extern een karakteristieke vormentaal te hebben. Bij nadere beschouwing blijkt echter dat het vooreind veel varianten bevat. De eenvoudigste vorm bestaat uit een voorhuis welke ingeklemd is tussen twee topgevels. In dit voorhuis is een woongedeelte gesitueerd, welke bereikbaar is vanuit de hals. De beide topgevels (tuitgevels) eindigen in schoorstenen. De ene regelt de rookafvoer vanuit de woonkamer en de andere mondt uit in het keukenvertrek. De zolderraampjes zijn gelijk verdeeld over de symmetrische voorgevel. Dit in tegenstelling tot de woonkamerramen. Deze asymmetrische indeling van deze ramen verraden de aanwezigheid van bedsteden aan die zijde. Deze zijn tevens gesitueerd langs de gesloten zijgevels. De zijgevels aan de andere zijde van de woning zijn vaak voorzien van twee of drie ramen. De dakhellingen van de kop zijn vaak steiler genomen dan de achterliggende schuur. Dit is gedaan om ervoor te zorgen dat deze een rijziger karakter verkrijgt. Ondanks dat de kop
klein is, blijft er een evenwichtige verhouding tot de schuur bewaard. De markante belijning van het voorhuis met een scherp profiel spelen hierbij een wezenlijke rol. Een veelvoorkomende variant van een kop is het lange voorhuis. Hierin zijn twee vertrekken gesitueerd aan een gang. In sommige gevallen zit er tussen deze twee vertrekken een opkamer met daaronder een kelder. Deze beide ruimten zijn dan bereikbaar vanuit de gang. Woonhuizen welke geheel onderkeldert zijn, zoals gebruikelijk in Friesland, kom je in Groningen nauwelijks tegen. Een terzijde uitgebouwde kelder was veel gebruikelijker en werd in de 18e eeuw ook veelal toegepast. Deze ruime kelder vervulde een functie in de melkverwerking en was dan ook van de hals, het karnhuis, uit bereikbaar. 1.4.2
Kop-romp-boerderij
Locatie: Westerkwartier Bij de kop-romp-boerderij waren de woningen vaak bescheidener in uitdrukkingsvormen. Het bestond uit een kort voorhuis met meestal slechts een schoorsteen. De kop gaat, zoals in de benaming is opgenomen, meteen over in de romp en herbergt een kamer met daarin twee bedsteden. Langs de kamer wordt wei een gang aangesleept, die met een deur aan de voorzijde, tevens de achterliggende keuken en dienstvertrekken ontsluit. Maar ook een eenvoudige zij-ingang komt voor, evenals een entree in de voorgevel van de schuur. De kop is nooit onderkeldert. De kop-romp-boerderijen waren vrij klein. Melkbewerking vond dan ook niet plaats. Dit is tevens een reden dat de hals, het karngedeelte, weggelaten is. Een veel toegepaste toevoeging is een kamer aangebouwd dwars op de kop. Onder invloed van het omstreeks 1800 opkomende neoclassicisme en versterkt door een groeiende welvaart ging men er toe over de woningen naar de mode van de tijd te verfraaien. De neoclassicistische bouwstijl berust op de klassieke vormentaal en wordt gekenmerkt door een streven naar symmetrie en door decoratie van belangrijke bouwonderdelen. De tuitgevels van de kop worden nu aan de bovenzijde afgeschuind door middel van kleine dakschilden, waardoor zogenaamde wolfseinden ontstaan. De schoorsteen sleept men naar het eindpunt van de nok. Het verslepen van de schoorsteen is constructief een minder voor de hand liggende oplossing, en werd dan ook alleen uit esthetische overwegingen toegepast. Een lijstgoot sluit het dakvlakje aan de onderzijde af. Het uiterlijk van de woning werd tevens versterkt door de langsgevels te voorzien van lijstgoten met een forse kroonlijst. Omdat ook deze vanwege esthetische overwegingen werden geplaatst, werd de lijst aan de van de weg gekeerde zijde ook vaak achterwege gelaten. Ditzelfde geldt voor een wolfseinde aan de achterzijde. 1 .4.3
Boerderij met dwarshuis
Locatie: Westerkwartier en Noord-Groningen Het plaatsen van de woning dwars voor de schuur, bood meer gelegenheid om aan de principes van het neoclassicistische beeld te kunnen voldoen. De woning kreeg op deze manier meer front waardoor de opzet zich beter leende om de beoogde symmetrie te benadrukken. De eerste voorbeelden van de boerderijen met dwarshuis zijn traditionele koppen waar aan de buitenzijde van de gang een pronkkamer werd bijgebouwd. De meeste woningen zijn echter als nieuw huis gebouwd. De Hals achter het dwarshuis bleef gehandhaafd. De kophalsromp opzet bleef op deze manier in stand. Er is dan sprake van boerderij met dwarshuis ook wei "kimna" genoemd. De indeling van de gevels en plattegrond is streng symmetrisch van opzet. Er loopt een gang midden door de woning, welke het woonblok opdeelt in twee even grote vertrekken. De gang loopt door tot in de hals waar hij gewoonlijk aansluit op de dwarsgang van de zijentree.
De lange zijden van de boerderijkant zijn vaak gereserveerd voor bedsteden met een vaak fraai beschilderd en soms geprofileerd beschot. Het geheel is dan voorzien van een klassieke decoratie met pilasters, kapitelen en lijstwerk. De voorgevel heeft aan weerszijden van de entree gewoonlijk twee vensters. Bij eenvoudige exemplaren is aan een kant maar een venster toegepast. Om de woning wat meer aanzien en volume te geven werd het gehele dwarshuis vaak onderkeldert. De kelder werd onder andere gebruikt voor opslag van fruitoogst, weckgoed en slachtproducten. In de neoclassicistische bouwstijl wordt veelvuldig gebruik gemaakt van decoratieve elementen. Bij boerderijen met dwarshuis werd dit vooral toegepast op de centrale entree. De entree werd opgesierd door pilasters aan weerszijden te plaatsen. Tevens werd er een opgesierde dakkapel recht boven de entree geplaatst. Vaak lag achter de dakkapellang niet altijd een (slaap)kamer. Vaak werd er een balkon toegevoegd, waarvan de balustrade weer ter verfraaiing diende. Later in de 19e eeuw werd het wolfseind vervangen voor een volledig schilddak, waardoor de goten op een hoogte kwamen. Tenslotte bouwde men in sommige gevallen een dwarshuis op een bijna vierkant grondvlak met vier vertrekken, een zogenaamd blokhuis of blokje. Het rondlopende schilddak wordt op de vier hoeken bekroond met vier schoorstenen, die, zoals past bij de allure van het pand, altijd van schoorsteenborden zijn voorzien. 1 .4.4
Stelpboerderij
Locatie: West-Groningen; Westerkwartier Bij dit boerderijtype, dat na 1850 in opkomst is in het westen van Groningen, is de woning geheel onder het schuurdak gebracht. Voor- en achterzijde van de schuur hebben een wolfseinde. De woonvertrekken liggen aan de voorzijde van de woning en zijn bereikbaar via een gang welke achter de vertrekken langs loopt. De gevel aan de voorzijde is hoger opgetrokken en wordt in tegenstelling tot de zijgevels beëindigd door een lijstgoot met kroonlijst. Vaak is midden in de voorgevel de voordeur geplaatst. Door de verschillende vertrekken die aan de voorgevel grenzen, is een volledig symmetrische indeling van de voorgevel niet mogelijk. 1.4.5
Oldambster boerderij
Zoals de naam doet vermoeden is dit type afkomstig uit het Oldambt. De Oldambster boerderij kenmerkt zich door een opzet, waarin woning en bedrijfsgedeelte onder een dak zijn samengebracht. Via enkele sprongen in de gevel "krimpen" genaamd, versmalt de brede schuur naar voren toe. De gootlijn wordt bij elke sprong opgehoogd waardoor een hoog voorhuis ontstaat. In feite geldt dit alleen voor het meest algemene type. Zowel in de eerste als in de laatste ontwikkelingsfase van de Oldambsterboerderijen is het woonhuis wat meer verzelfstandigd ten opzichte van de schuur. Wij kunnen vier hoofdtypen onderscheiden, te weten: 1. de ingebouwde woning 2. het zelfstandige voorhuis 3. het voorhuis onder een nok 4. dwarshuis en blokhuis -
De ingebouwde woning
Bij het ingebouwde woonhuis is de woning geheel in de schuur opgenomen. De deel loopt door tot aan de voorgevel en de woning ligt in het middenvak en de andere zijbeuk. Aan deze woningzijde is de langsgevel iets opgetrokken om voldoende daglicht toe te laten. Een brandmuur is er niet; de eenvoudige woning is als het ware als een plat doosje in een hoek van de schuur gebouwd. Aan de voorgevel vindt men een woonvertrek met daarnaast een opkamer en daaronder een kelder. Als scheiding tussen beide vertrekken dienen bedsteden met in het midden een servieskast. De entree bevindt zich in de zijgevel tussen het woonvertrek en de keuken. Het personeel woonde voor de stal.
-
Het zelfstandige voorhuis
Bij deze boerderijvorm is de woning als een afzonderlijk gebouw tegen de voorgevel van de schuur geplaatst. Er is sprake van een vroege vorm van een Oldambster boerderij. Dit blijkt uit het feit dot het alleen in het Oldambt voorkomt. Voorhuis en schuur werden van elkaar gescheiden door de volledig doorgetrokken kopgevel van de schuur die daardoor tevens als brandmuur fungeerde. Boven de woning werden vervolgens een of meer zaadzolders aangebracht, waardoor de woning vrijwel even hoog werd als de schuur. Plattegrond en architectuur van de voorhuizen stemmen sterk overeen. De ingang tot de woning is steeds opzij gelegen en geeft toegang tot een lange gang, waaraan de twee woonvertrekken liggen. Aan de stalzijde vindt men de woonkamer, en daarnaast de boven een kelder gelegen opkamer. Aan de voorgevel is deze opzet goed te zien, hoewel men er, uit overwegingen van symmetrie, ook wel toe overging de vensters op gelijke hoogte te plaatsen, zodat die van de opkamer bijna op loerhoogte beginnen. De dienstvertrekken bevinden zich tussen de brandgevel en de stollen. Een tuitgevel vormt het front van de boerderij, waarin ter hoogte van de zolder een of meer rijen zaadvensters zijn geplaatst. Het voorhuis is smaller dan de schuur, en het heeft dan ook een steilere dakhelling, zodat de nok op dezelfde hoogte komt als die van de schuur. Het smallere voorhuis loot aan de deelzijde nog voldoende ruimte voor de deeldeuren. -
Het voorhuis onder één nok
Aan het begin van de negentiende eeuw ontstaat de gewoonte om voorhuis en schuur onder één dak te brengen. De brandmuur en de plattegrond van de woning blijven in principe ongewijzigd. De nok van de schuur loopt nu door over het woonhuis. Door middel van een aantal krimpen, gaat het woonhuis met hoge zijgevels over in de bredere schuur met een goothoogte van ongeveer twee meter. Tevens komt men er toe het gehele voorhuis te onderkelderen. Hierbij hebben naast gebruiksfunctie ook statusoverwegingen invloed gehad. In de eerste ontwikkelingsfase van dit type hebben de boerderijen aan de voorzijde een tuitgevel met vier woonkamervensters, symmetrisch over de gevel verdeeld. Daarboven zijn één of meer rijen zaadvensters aangebracht, waarvan de onderste rij vaak omloopt in de zijgevels. De zaadvensters, soms van gordijntjes voorzien, verlenen speciaal de kopgevels een geheel eigen karakter. De zolder diende voor de opslag van graan, voornamelijk voor eigen gebruik. De toegang van de boerderij bevindt zich aanvankelijk nog in de zijgevel voor de grote gang die langs de brandmuur loopt. Een tweede toegangsdeur bevindt zich in het schuurgedeelte, gewoonlijk naast de keuken. Hierdoor komt men in een tweede gang, die naar 'een in de lengterichting achter de vertrekken langslopende derde gang voert. In de loop van de 19 eeuw worden er nog meer wijzigingen toegepast op de indeling van de boerderij. Mede onder invloed van de neoclassicistische ontwerpvisie wordt de hoofdentree midden in de voorgevel geplaatst. Na de brandmuur maakt de gang vaak een bocht om weer op de hoogte van de kamers langs de zijgevel te komen. Boven de eerste rij zaadvensters bracht men een wolfseind aan ten behoeve van een meer classicistisch front. Een lijstgoot met een forse kroonlijst sluit de gevel of. De met een fraaie kap getooide schoorsteen markeert het einde van de nok. -
Oldambster dwarshuis
Locatie: verspreid door de provincie, met streekgebonden kleine wijzigingen Het dwarshuis van de Oldambsterboerderij is direct tegen de brandmuur gebouwd en wijkt in plattegrond maar weinig af van het hiervoor behandelde type. Ook daar heeft het voorhuis
soms al twee vertrekken achter elkaar, zoals bij het dwarshuis gebruikelijk is. In het eerste geval heeft het tweede vertrek een extra krimp, waardoor aan de woonzijde wei vier of meer krimpen voorkomen. Het zijn vooral de uiterlijke aspecten die het dwarshuis van zijn voorganger onderscheiden. De opzet leent zich bij uitstek voor een ornamentiek zoals deze in de neoclassicistische en daarop volgende bouwstijlen gebruikelijk was. Het dwarshuis groeit soms tot een blokvorm met vier schoorstenen op het rondgaande schilddak. Het voorhuis heeft dan een dergelijke prominente vorm gekregen dat de ontwikkeling naar een zelfstandige villa met soms allerlei uitheemse kenmerken nog maar een kleine stap is. 1 .4.6
Westerwoldse boerderij
Locatie: Westerwolde Westerwolde bezit nog verschillende boerderijen van het overgangstype, dat ontstond bij de vervanging van de oude middendeel- of dwarsdeelschuur door een Oldambster schuur. De nieuwe schuur werd dan achter het bestaande woonhuis gebouwd. Dit is duidelijk zichtbaar, omdat de schuur een andere dakhelling en nokhoogte heeft dan de oude boerderij. Tot in de 20e eeuw kwam hier het zogenaamde "los hoes" voor, een hallehuis waar mens en dier in een ruimte verbleven. Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw de Oldambster boerderij Westwolde binnendrong, was het los hoes al op zijn retour. De woning had al twee vertrekken: een woonkamer en een keuken met een centrale stookplaats elk aan een kant van de scheidingsmuur. In het asymmetrische profiel waren boven de aan de lage zijde gelegen kelder bedsteden uitgebouwd. Bij boerderijen waar de nieuwe Oldambster (Friese) schuur en woning nieuw werden opgetrokken, handhaafde men deze opzet van de woning. 1.4.7
Gorechtse boerderij
Locatie: Gorecht Het Gorecht draagt de typische kenmerken van een overgangsgebied waar verschillende soorten boerderijen voorkomen. De zogenaamde dwarsdeelboerderijen zijn hier ook te vinden. De woningen daarvan zijn sober van opzet. Niet zelden is er maar een woonkamer. Aan de hoge zijde zijn twee vensters aangebracht in de kopgevel gewoonlijk een. Aan de andere zijde is het dak laag doorgetrokken. Hier bevindt zich de kelder waarboven aan de woonkamerzijde enkele bedsteden zijn uitgebouwd. Soms is er een aparte keuken, maar men bereidde de maaltijden gewoonlijk in het stookhok. Zowel de woning als de bedrijfsruimte van dit boerderijtype zijn sterk verwant aan de Westerwoldse opzet. Maar terwijl zich in Westerwolde een eigen boerderijvorm ontwikkelde, heeft de ligging van het Gorecht tot een veel grotere invloed van andere boerderijvormen geleid. 1.4.8
Boerderij met villa
Locatie: verspreid door Groningen Rond de eeuwwisseling begint men steeds meer of te wijken van de traditionele opzet van de woning voor de boerderij. Onder invloed van (inter)nationale architectuurstromingen krijgt de woning een vrijere vorm en wordt de woning soms gescheiden van de schuur. Omdat de schuur wei volgens traditie blijft bestaan, is er sprake van een boerderij met villa. De villabouw aan het begin van de twintigste eeuw betekende een nieuwe en tevens vrijere omgang met de traditionele Groninger boerderij. Bij het neoclassicisme kon men nog goed uit de voeten met de opzet van de traditionele boerderij. Het zijn met name stromingen als
de Amsterdamse School, de Engelse landhuisstijl en de Jugendstil die een andere opvatting over het wonen in de boerderij tot uitdrukking brengen. Bij de originele kop-hals-romp boerderijen bijvoorbeeld, bepaalde het bedrijfsgedeelte de vorm en de positie van de kop. In de nieuwe tijd houdt men meer rekening met de oriëntatie en het uitzicht van de woning en dergelijke. Stond de boerderij met het achtereind naar de openbare weg, dan bouwde men bijvoorbeeld de nieuwe woning weliswaar aan de voorkant maar zijdelings verschoven, zodat men toch op de weg kon uitkijken. De villabouw kon goed tot ontwikkeling komen vanwege de grote welvaart van de boeren in deze periode waarin goede zaadjaren vielen. Meestal betrof de vernieuwing alleen het voorhuis. In de stijl van de Amsterdamse school (jaren 30) en de Delftse School (jaren 50) zijn ook wel geheel nieuwe boerderijen neergezet. Dit zijn in feite de laatste voorbeelden van Groninger boerderijbouw, waarbij een, weliswaar nationale, architectuuropvatting op een vaak heel overtuigende manier de Groninger traditie in zich opnam.
1.5 Architectuurstroming, architectuurgeschiedenis De architectuur van de boerderij "Fivelzigt" is zeer kenmerkend. Hier zal onderzoek naar worden gedaan. Uitgezocht zal worden onder welke architectuurstroming de boerderij valt en wanneer het waarschijnlijk gebouwd is. Om dit te kunnen doen, zal een stuk relevante algemene architectuurgeschiedenis behandeld worden. Gezien het feit dat er niet bekend is wanneer de boerderij opgericht is en omdat onze kennis daarvan te gering is om dat te bepalen, moest er in eerste instantie een algemene studie gedaan worden naar boerderijen. Hierbij kwamen we erachter dat het een boerderij betrof met een Friese schuur, deze werd algemeen toegepast in dit gebied van Groningen vanaf 1750. Gezien het feit dat de schuur over het algemeen het oudste deel van een boerderij is en omdat er geen andere aanwijzingen zijn dat de boerderij vanuit een eerdere periode stamt, zal de architectuurgeschiedenis worden behandeld vanaf die periode. 1.5.1 Barok en Rococo 1600-1780 De renaissance is voorbij, de architectuur wordt niet meer opgevat als een wetenschappelijk "spel" met vaste regels. De intuïtie gaat overheersen, hierdoor ontstaat een nieuwe stijlperiode de Barok. In deze stijl wordt gestreefd naar een ruimteconceptie. Er wordt veel gebruik gemaakt van perspectivische werkingen. De barok bepaalt de westerse bouwkunst van circa 1600 tot circa 1780. De naam Barok werd aanvankelijk gebruikt als negatieve betiteling van de bizarre vormenwereld van de stijl van de 18e eeuw. Aan het begin van de 18e eeuw werden de vormen steeds grilliger. De Barok vloeit over in de Rococo. 1.5.2 Romantiek Rond 1750 ging men zich verzetten tegen de overdadige stijl van de rococo. Men verzette zich tegen het rationele denken en er ontstond een nieuw levensgevoel: Romantiek. Kenmerken van de Romantiek zijn: - Individualiteit; - Opstandigheid tegen de bestaande orde; - Liefde voor de natuur; - Historische belangstelling (bijv. voor de Griekse oudheid en de Middeleeuwen). 1 .5.3 Classicisme Er ontstond een strakke architectuur zonder pilasters en lijsten en met een spaarzame toepassing van ornamenten. Er werd opnieuw onderzoek gedaan naar de klassieke
bouwkunst. Nu echter niet alleen naar de Romeinse bouwkunst zoals tijdens de Renaissance, maar vooral ook naar de Griekse bouwkunst. Hierover was immers tot dan toe bijna niets bekend. Door dit onderzoek ontstond er weer belangstelling voor de zuiver klassieke vormen. De eerste periode van de romantiek werd gedomineerd door het Classicisme. In het classicisme zijn vooral Griekse elementen terug te vinden, en de Dorische, Corinthische en lonische stromingen werden vaak door elkaar gebruikt. Ook werden veel Toscaanse en half-zuilen toegepast dit meestal in combinatie met het tempelfronton.
Vanaf het begin van de 17e eeuw nam het Engelse classicisme de architect Palladio als voorbeeld, waarmee de term Palladiaans classicisme werd geboren. In de 19e eeuw werd het Classicisme ook in Nederland toegepast. Tot ca. 1760 werd de Nederlandse bouwkunst beïnvloed door Lodewijk XV, daarna kreeg het classicisme de overhand. Dit vooral onder invloed van architecten De Swart (van o.a. de Koninklijke Schouwburg in Den Haag, 1767) en Van der Hart (van o.a. het Maagdenhuis in Amsterdam, 1779). In de 18e en 1ge eeuw werden veel topgevels vervangen door classicistische lijstgevels, waardoor een heel ander stadsbeeld ontstond. 1.5.4 Neostijlen De belangstelling voor de Griekse bouwkunst in het classicisme resulteerde in het verloop van de 19e eeuw ook in een nieuwe belangstelling voor stijlen uit vorige eeuwen. De stijlnabootsingen, die de bouwkunst van vrijwel de gehele 19e eeuw bepalen, worden neostijlen genoemd. De te onderscheiden stijlen uit deze periode zijn het neoclassicisme, neogotiek, neorenaissance en neobarok. Dit alles kwam voort uit de veranderende ideeën van de mensen in de 18e eeuw, uit de Romantiek. De romantiek en het classicisme beïnvloedden elkaar wederzijds. De romantische uitingen in de bouwkunst zijn dan ook beter onder het neoclassicisme te plaatsen. In 1769 vond de Engelsman James Watt de stoommachine uit, Hiermee kon ineens een heleboel werk gemechaniseerd worden, en er ontstonden grote fabrieken in de steden, Dit was het begin van de industriële revolutie, Veel plattelandsbedrijfjes konden de concurrentie niet aan, en er ontstond een trek van arbeiders van het platteland naar de steden. Deze konden de bevolkingsexplosie niet aan, en in de directe omgeving van de fabrieken, te midden van rook en smog, verrezen slechte, ongezonde arbeiderswoningen. De Industriële Revolutie begon in Engeland, waarna deze zich over de rest van Europa verspreidde. Naast weverijen en spinnerijen ontstonden er ook ijzerfabrieken. Het ijzer werd gebruikt voor de bouw van bruggen, pakhuizen en broeikassen, maar in de bouwkunst was men nog niet toe aan het op grote school toepassen van ijzer. Nederland bleef lang een agrarisch land, en hier begon de grootschalige industrie zich pas rond 1860 te ontwikkelen.
-
Neoclassicisme
Gietijzeren constructies werden "klassiek aangekleed", maar ook werden klassieke vormen in gietijzer uitgevoerd (bijv. gietijzeren kariatiden). Voorstanders van een rationele vernieuwing hadden veel kritiek op deze "maskerade", maar het zou tot in de 20e eeuw duren voordat het functionele bouwen vaste voet aan de grond kreeg. In de 19e eeuw bleef de belangstelling voor de klassieke bouwkunst bestaan. De klassieke voorbeelden werden echter niet "vrij behandelt", zoals in de Renaissance en de Barok. In plaats daarvan werden de voorbeelden letterlijk gekopieerd, zoals de Arc du Triomphe (1806) in Parijs, door Chalgrin.
Tijdens het keizerrijk van Napoleon I (van 1804 tot 1815) wordt het Neoclassicisme in Frankrijk ook wei Empire genoemd. Napoleon gebruikte deze stijl om zijn keizerlijke macht uit te drukken, vandaar de naam. Deze stijl betreft echter bijna alleen de interieur- en meubelkunst. Kenmerkend voor de Empire is vooral de verwerking van Egyptische motieven, zoals sfinxen, lotusbloemen etc. In de stadsaanleg overheerste de voorkeur voor een stelsel van assen met monumentale pleinen en straten, net als in de barok. Een voorbeeld hiervan is het Place de I'etoile met de Arc du Triomphe in Parijs, dot precies op de as van het Louvre ligt. In Nederland werden door de slechte economische omstandigheden weinig belangrijke bouwwerken gebouwd. Een van de nieuwe gebouwen is de Mozes en Aaronkerk in Amsterdam (1837) door Suys. -
Neorenaissance en Neobarok
Na de revoluties in 1848 nam het nationalisme in de meeste landen sterk toe. Om dit tot uiting te brengen en de macht van het land te tonen, werd vooral in de stijl van de barok gebouwd.
In Frankrijk wilde keizer Napoleon III van Parijs een prachtige stad maken en liet allerlei boulevards aanleggen. Ook het Parijse riolenstelsel is toen gebouwd. Het meest indrukwekkende gebouw uit deze tijd is de Parijse Opera (1861) door Garnier. In de tweede helft van de 1ge eeuw was het Britse rijk erg machtig. Het had veel koloniën en een bloeiende handel en industrie. Omdat koningin Victoria toen regeerde wordt deze periode ook wei het Victoriaanse tijdperk genoemd. Er werden in deze tijd veel monumentale bouwwerken gebouwd. In dezelfde periode werd ook het Crystal Palace (1851) gebouwd, waarvan de stijl opvalt: het is een nuchter tentoonstellingsgebouw van gietijzer en glas dat door Paxton werd gebouwd voor de eerste Wereldtentoonstelling. Na 1850 ontstond in ons land belangstelling voor de Nederlandse renaissance. Voor het eerst werd deze architectuur gezien als een eigen, nationale bouwstijl. In Amsterdam werden o.a. het Stedelijk Museum en de Stadsschouwburg gebouwd door respectievelijk Weisman en Springer. - Neogotiek Behalve door de romantiek werd de nieuwe voorliefde voor de gotische stijl ook bevorderd
door het feit dat men na de Franse Revolutie en de Napoleontische oorlogen talrijke kerken die in dat tijdperk zwaar geleden hadden, te restaureren kreeg. Dit bracht de architecten in contact met de bouwprincipes en -methoden van hun middeleeuwse voorgangers. In Keulen werd begonnen met de voltooiing van de middeleeuwse dom. In Frankrijk werden veel kathedralen, die tijdens de barok en de Franse Revolutie in verval waren geraakt, onder invloed van de Romantiek weer gerestaureerd. De belangrijkste architect daarbij was Viollet-Ie-Duc. Hij was degene die van restaureren een wetenschap maakte. Hij was ook iemand die ijzer en staal als volwaardig materiaal aanvaardde, en daardoor een van de grondleggers was van de moderne architectuur. Als een van de eersten stelde hij dat de vorm uit de constructie moest voortkomen. Maar ook Chateaubriand en Victor Marie Hugo waren voorvechters van het nieuwe ideaal. Zowel de architectonische als de handwerkproducten van de neogotiek zijn lange tijd als artistiek onbelangrijk beschouwd. De nieuwe belangstelling voor de middeleeuwen kreeg in Engeland de naam "gothic revival". Een goed voorbeeld zijn de parlementsgebouwen met de Big Ben (1835) in Londen; ze zijn aan de buitenkant neogotisch, maar hebben classicistische plattegronden. In Nederland mocht er sinds 1853 de katholieke godsdienst weer vrij worden uitgeoefend, wat de bouw van vele kerken tot gevolg had. Men bouwde in de stijl van de gotische kathedralen. De belangrijkste architect was Cuypers, een volgeling van Viollet-Ie-Duc, die net als hem veel kerken restaureerde. Ook heeft hij talloze nieuwe kerken ontworpen. Eerst bouwde hij in de stijl van de 13e eeuwse Franse Gotiek maar later volgde hij meer de stijl van de renaissance. Het Rijksmuseum (1876) en het Centraal Station (1881) in Amsterdam zijn allebei van zijn hand, en hebben zowel gotische als renaissancekenmerken. Het Magna Plaza (1883) in Amsterdam was vroeger een postkantoor, en is gebouwd door rijksbouwmeester C.H. Peters. -
Eclecticisme 1850-1910
Halverwege de 19e eeuw werd er ontworpen op basis van stijlelementen, geleend uit de gehele geschiedenis van de bouwkunst. Dit combineren van stijlen noemen we eclecticisme. Rond 1850 raakten veel architecten uitgekeken op de neogotiek en het neoclassicisme. Voor kerken en overheidsgebouwen bleven het gebruikelijke stijlen, maar voor veel andere bouwopgaven gingen ontwerpers op zoek naar een eigen uiterlijk. Daarvoor gingen ze vrijzinniger dan ooit te rade bij de geschiedenis van de bouwkunst, die werd gezien als onuitputtelijke schatkamer. Het kwam het steeds meer voor dat bij een gebouw een mengelmoes van verschillende stijlen werd toegepast. Naast Romaans, gotiek, renaissance en barok kwam ook de byzantijnse stijl voor. Deze benadering wordt meestal aangeduid met de term eclecticisme, afgeleid van het Griekse woord "uitkiezen". Het vraagstuk van de architecten "in welke stijl zal ik bouwen?" had te maken met wat het hoogste doel was in de negentiende-eeuwse architectuur: het uitdrukken van het karakter ofwel de functie van een gebouw. Associaties die de vormen uit het verleden oproepen, konden hierbij helpen. Eclectische architecten brachten het karakter tot uitdrukking door in een gebouw een stijl toe te passen. Het is echter zeer moeilijk een eclectisch gebouw te analyseren. Dit komt door de stijlvrijheid van het eclecticisme. Allerlei afzonderlijke onderdelen van het gebouw zijn beïnvloed door een andere stijl. Het eclecticisme werd tot voor kort verguisd als een tijdperk van stompzinnige bouwsels. Ze werden gekwalificeerd als bombastisch en overladen. Een voorbeeld van een dergelijk mengelmoesgebouw is de Sacre-Coeur (1876) in Parijs door Abadie. Hierin zijn zowel romaanse als byzantijnse stijlen gecombineerd. De eclectische stijl heeft een aantal kenmerken waardoor deze duidelijk te benoemen valt. Door haar flexibele aard kon deze stroming worden toegepast bij alle gebouwen, bestaande
en nieuwe. Men vindt deze dan ook veel terug bij stations, warenhuizen en ziekenhuizen. Er waren een aantal varianten bekend: - Rondboog- eclecticisme (sober, tussen 1850 en 1860 in Duitsland); - Internationaal eclecticisme (Franse Lodewijkstijlen); - Stads- en plattelandseclecticisme; - Schilderachtig eclecticisme (rijk, verticaal gericht asymmetrisch silhouet, veel hout en baksteen). De stijlen werden niet alleen vermengd, maar ook naast elkaar gebruikt. Ook werden nieuwe materialen toegepast. Fabrieken, gemalen en stations werden veel gebouwd in de sobere rondboogstijl, hotels, warenhuizen en luxe woningen in de internationale stijl. Doordat bijna alle oude stijlen opnieuw gebruikt werden, kan het lastig zijn om te bepalen of een gebouw nou tot de "echte" stijl behoort of tot de "neostijl". Voor het onderscheiden van neostijlen van de "echte" stijlen kunnen de volgende regels worden gebruikt: -
Machinaal gevormde stenen werden pas in de 19e eeuw toegepast; Gietijzeren constructiedelen of ornamenten kwamen tot 1800 vrijwel niet voor; Bij de neostijlen maakte men vaak gebruik van gegoten i.p.v. gebeeldhouwde ornamenten; In de 1ge eeuw werden gevels voorzien van stucwerk i.p.v. natuursteen; Tijdens de neostijlen werd veel nauwkeuriger gemetseld dan in de oorspronkelijke stijl.
1.5.5 Architectuur "Fivelzigt" Het bouwjaar van de boerderij is niet bekend. Er is een indicatie geven dat de boerderij rond 1800 gebouwd zou zijn. Dit strookt niet met de stijl van het voorhuis. Dit zou wel kunnen gelden voor de schuur, gezien het feit dat het een Friese schuur betreft en dat dit type schuur algemeen werd toegepast in Groningen vanaf het jaar 1750. De architectonische waardering van het woonhuis zal dus apart geschieden. Door de duidelijke tweedeling die blijkt uit de plattegrond van de boerderij kan niet worden gesteld dat deze voldoet aan een standaard boerderij type uit de periode rond 1800. In dit geval zou je hooguit van het boerderijtype 'boerderij met villa'(1.4.8) uit mogen gaan, maar deze was pas in opkomst rond 1900. Bij verbouwingen bleef de traditionele schuur veelal bestaan, maar het (verouderde) voorhuis maakt plaats voor een nieuw type of werd uitgebouwd aan een of meerder zijden. De stijl van een totaal nieuw voorhuis had vaak niks meer met de boerderij te maken. De stijl was vaak gerelateerd aan de heersende stijlperiode en welvaart die men graag etaleerde. Het woonhuis van boerderij "Fivelzigt" valt in de categorie Eclecticisme. Deze stijlperiode betrof de jaren 1840 tot 1900. Een aantal uiterlijke kenmerken van deze stijl zijn zuidelijk te herkennen in het woonhuis: -
Gietijzeren constructieonderdelen: balusters balkon, ondersteuning balkon, ventilatieroosters in de gang; Gegoten ornamenten: sierlijsten buitengevel rond de kozijnen en het ornament boven de ramen, gegoten; Stucwerk: gehele woning voorzien van stucwerk met verbreding bij de plint patroon in het stucwerk aangebracht met de iIIusie van grote natuurstenen blokken.
Nog een kenmerk van het eclecticisme is dat het gebouw volgens een technisch recept wordt gebouwd waarna er een stijl bij wordt gezocht. Er worden veel verschillende stijlen met elkaar vermengd om een aantrekkelijk geheel te maken. Deze stijl werd ook door velen in die tijd verafschuwd. Bij "Fivelzigt" zijn dat o.a. de classicistische lijsten rond de kozijnen gecombineerd met een barok ornament. In het interieur vinden we ook verscheidene combinaties van sierlijsten uit verschillende stijlperioden terug.
De boerderij valt verder onder te brengen in het plattelandseclecticisme. Deze lijkt zeer sterk op het stadseclecticisme maar er zijn een aantal verschillen. Op het platteland waren de villa's gelegen. Deze grote woningen had den vaak meerdere daken vanwege de zijbeuken. De afwerking hiervan leende zich bij uitstek voor de chaletstijl. Grote overstekken met versierde windveren. Deze stijl is afgeleid van de Zwitserse chalets. "Fivelzigt" bestaat naar alle waarschijnlijkheid uit twee delen. Het eerste deel kan omschreven worden als authentiek deel. Deze bestaat uit de Friese schuur en een deel van het voorhuis tot de tweede dwarsgang, zoals blijkt uit de plattegrond. Deze samen zijn verenigd onder dezelfde nok. Het tweede deel, vanaf de tweede dwarsgang, zou later tegen de voorgevel van de oude boerderij gebouwd zijn. Traditioneel gezien scheidde de gang bij een boerderij uit 1800 over het algemeen het voorhuis van de schuur. 2 Beschrijving "Fivelzigt" Als we het bovenstaande terugkoppelen aan het project "Fivelzigt", houdt dat in dat achtereenvolgens de volgende zaken objectief beschreven moeten worden: - Context: stedenbouwkundige/ landschappelijke situering; - Exterieur: bouwmassa en gevels; - Constructie: kelder, draagconstructie en kapconstructie; - interieur: indeling, bouwkundige elementen en interieurafwerking. 2.1 Context Uit gegevens van het kadaster blijkt dat in 1766, rond de tijd dat de overheid het huursysteem stop zette en de grond verkocht, een rijke familie een steenfabriek stichtte waar 'fivelzigt' de eerste jaren deel van uit maakte. De vergelijking met een luchtfoto uit ca 1990 geeft de ontwikkeling van het gebied weer. Wat eens een uitgestrekte landbouwvlakte was, heeft plaats moeten maken voor nieuwbouwwijken en infrastructurele werken. Het Damsterdiep is een duidelijk referentiepunt op beide kaarten. 2.2 Exterieur 2.2.1 Massa ruimte De boerderij bestaat uit een voorhuis met daarachter een schuur. Het voorhuis is georiënteerd op het zuiden. Aangezien de schuur hier recht achter zit, is deze dus noordelijk georiënteerd. Haaks op deze schuur is in westelijke richting een tweede schuur aangebouwd. Nokhoogten van de beide schuren zijn gelijk. Beide schuren zijn voorzien van een zadeldak. De schuur recht achter het voorhuis is aan de noordelijke zijde voorzien van een wolfseind. Het voorhuis ligt in het verlengde van de schuur en heeft aan de westzijde een kleine krimp in de plattegrond. De nokhoogtes van deze twee onderdelen zijn niet gelijk. De nok van het voorhuis is een fractie hoger dan die van de schuur. Dit is tevens een aanwijzing dat dit deel van het voorhuis van latere datering is dan de schuur. Een deel van het voorhuis heeft een zadeldak in het verlengde van het dak van de schuur. Oostelijk en westelijk van dit deel van het voorhuis liggen twee zijbeuken, welke op de verdieping terugspringen. Ook deze zijn weer voorzien van een zadeldak. Nokhoogte van deze twee delen van het voorhuis zijn weer lager dan de nokhoogte van het zuidelijk georiënteerde deel van het voorhuis. De ruimten welke ontstaan door de inspringing, worden gebruikt als balkons. Ligging van de boerderij op de locatie is zuidoostelijk.
Op het perceel zijn veel bomen aanwezig. Dit duidt erop dat de boerderij vroeger in de open ruimte heeft gestaan. Vandaag de dag zijn in Oostelijke richting de eerste contouren van Delfzijl zichtbaar. De open ruimte in de woonwijk tegen het Damsterdiep gelegen, is de locatie waar vroeger de steenfabriek heeft gelegen, welke behoorde bij de boerderij. Tussen de woningbouw en de boerderij in, is een weg gelegen genaamd "Zeel" welke evenwijdig aan de boerderij loopt. De ontsluiting van de boerderij geschiedt door middel van een oprit aan de oostelijke zijde van de boerderij. Deze oprit mondt uit op de Trekweg welke voor de boerderij langs loopt. De Trekweg loopt evenwijdig aan het Damsterdiep. De eerdergenoemde weg "Zeel" gaat over het riviertje het Damsterdiep. Door de hoogte die ervoor nodig is om het viaduct te realiseren, is vanuit de boerderij gezien een nadrukkelijk aanwezige massa. Ten zuidwesten van de boerderij is een school gelegen. De overige ruimte rondom het perceel van de boerderij bestaat uit weilanden; open ruimtes dus. 2.2.2 Gevels Noordgevel / achtergevel Dit is de hoofdgevel van de schuur voorzien van een drietal deuren en een viertal ramen. De brede gevel, met een typerende hoogte voor schuren in Groningen, is opgetrokken uit baksteen met een kroonlijst. Deze kroonlijst heeft aan weerszijden aflopende muren tot op 1.5m hoogte. Het wolfseind, welke boven de witte kroonlijst begint is bedekt met zwarte pannen. De gevel heeft drie deuropeningen: -
aan de linkerzijde zit een enkele groene schuifdeur over de gehele hoogte welke voor de gevellangs schuift; in het midden een groene schuifdeur welke langs de binnenzijde van de buitengevel schuift. De doorgang is hier breder dan de hanenkam erboven aangeeft, waardoor hier onder de hanenkam een wit geverfde betonlatei zit; In de linkerzijde van de gevel zit een deur met bovenlicht met verticale roedeverdeling welke het glas in vier delen opsplitst.
Alle openingen zijn voorzien van een gemetselde hanenkam met uitzondering van de grote deur. De vier witte houten ramen zijn symmetrisch in de gevel geplaatst. Er zijn twee formaten, de twee kleine getoogde ramen zijn aan beide buitenzijden van de gevel geplaatst. Deze hebben een kruisverdeling. De twee grotere getoogde ramen zijn aan beide zeiden van de middendeur geplaatst en hebben een extra verticale roede, waardoor een zesvlakverdeling ontstaat. De ramen zijn voorzien van houten dorpels welke deel uitmaken van de kozijnen. Een aantal ramen aan de buitenzijde zijn dichtgetimmerd met witte panelen. In de achtergevel zitten symmetrisch een achttal ankers boven de middelste deur en de twee ramen ernaast. Het voorhuis lijkt een los te staan; deze heeft een hogere nok, een flauwere dakhelling en staat asymmetrisch ten opzichte van de schuur. De linker buitengevel staat gelijk met de buitengevel van de schuur. -
Oostgevel I rechterzijgevel
Deze gevel is in twee grote delen te splitsen: - Het voorste gedeelte betreft het woonhuis. Deze is hoger en heeft twee volledige verdiepingen waarboven het flauwe samengestelde dak met grote overstekken en
-
-
versierde windveren begint; Het achterste gedeelte heeft deels een goothoogte van 1 .50m waarboven het grijze pannendak begint de nok ligt net onder het hoogste punt van het voorhuis en heeft een drietal schoorstenen. In de gevel zitten een vijftal kleine dichtgetimmerde kruisventers op regelmatige afstand van elkaar. Een gedeelte hiervan, dat tegen het voorhuis ligt heeft een hogere goothoogte, waardoor het grote dak halverwege een andere dakhelling krijgt. Dit verhoogde gedeelte heeft een witte kroonlijst welke de goot verbergt en op dit gedeelte ligt een ander type pannen maar wei met dezelfde grijze kleur. In de gevel zitten een viertal schuifvensters en een deur met bovenlicht. Dit gedeelte is voorzien van wit stucwerk met blokkenverdeling en heeft een grijs verdikt basement dit is gelijk aan de gevel van het voorhuis. In die gevel zit ook een deur welke rijker is uitgevoerd. Deze gevel is deel van de kopse gevel van de rechter zijbeuk en is op de verdieping voorzien van een schuifvenster welke in het midden is geplaatst. Hiernaast op het hoekpunt van het voorhuis, ligt ook het terugliggende balkon met de gietijzeren balusters. Zuidgevel / voorgevel
Dit is de gevel van het woonhuis en heeft een streng en statig karakter. De gevel is voorzien van wit geverfd stucwerk met blokkenverdeling en is voorzien van een grijs basement welke ook voorzien is van stucwerk. In de gevel bevinden zich ankers die dezelfde kleur hebben als het stucwerk. De opbouw van de gevel is overwegend symmetrisch met gegroepeerde staande schuiframen. De ramen zijn van gelijke grote. De staande ramen zorgen voor een verticale geleding. De plaatsing van even hoge ramen op dezelfde horizontale lijn geeft de gevel een horizontale geleding. De ramen en deuren zijn allemaal van gelijke breedte met rondom sierlijsten met bovenaan een ornament, deze hebben op het moment een okergele kleur. Er vindt op de eerste verdieping een versmalling plaats. Op de hoekpunten van deze verdieping zijn twee terugliggende balkons geplaatst waardoor er een verdeling in beuken ontstaat. De bredere en hogere hoofdbeuk maakt deel uit van de voorgevel en is voorzien van twee openslaande deuren naar het uitkragende balkon aan de voorzijde met links en rechts hiervan een raam. In de topgevel is een gietijzeren engelenraam geplaatst. Door deze opbouw is er een samengesteld dak ontstaan met zwarte pannen en met flauwe helling welke grote overstekken heeft met witte gedecoreerde windveren. Alle balkons hebben groene gietijzeren balusters en het uitkragende balkon in het midden wordt ondersteund door gietijzeren schoren. Westgevel/linkerzijgevel Deze gevel is wat opbouw betreft gelijk aan de oostgevel. De enige uitzondering is dat hier het verhoogde gedeelte met schuin flauw hellend dak niet aanwezig is, maar dat hier een uitbouw is gelegen met plat dak. Hierin zijn een drietal vensters opgenomen; een kleiner wat hoger geplaatst venster en twee grote vensters. Deze uitbouw is wei voorzien van wit stucwerk en grijs basement, maar heeft geen sierlijsten of kroonlijsten. Wel is deze gevel voorzien van een flink aantal ventilatieopeningen. De gevel van het achterste gedeelte heeft in tegenstelling tot de oostzijde geen gevelopeningen. 2.3 Constructie 2.3.1 Kelder De kelder is slechts onder een klein deel van het voorhuis geplaatst; de opkamer. De muren van de kelder lopen in de zelfde lijn met de dragende muren van het voorste deel van het voorhuis. De krachten van de verdiepingen worden dus afgegeven via de vloeren naar de keldermuren, die op haar beurt weer afdraagt naar de fundering.
2.3.2 Draagconstructie De constructie van "Fivelzigt" is onder te verdelen in een aantal verschillende elementen. Ten eerste de constructie van de schuur. Het dak wordt hoofdzakelijk gedragen door een gebintconstructie, welke een bepaald stramien vormt. Zoals eerder besproken ontstaat in de plattegrond een drie-beukige indeling. Het dak van de schuur is verder opgelegd op de zijmuren. De gebintconstructie, in de schuur totaal zes "goulen" lang, loopt twee "goulen" door tot in het voorhuis. Vastgesteld is, dat het vroeger een type Oldambster zou kunnen zijn geweest, waarbij het gebruikelijk was om voorhuis en schuur onder een nok te plaatsen. Dit verklaart de gebinten in het voorhuis. Uit vergelijking met een oude kadastrale tekening uit 1820 en een opnametekening uit 1971 blijkt dat de originele gevelmuur ten noorden van de tweede dwarsgang in een hoek tot de keuken liep en een uitbouw vormde. Deze uitbouw is door de loop der jaren verdwenen. Ook de zuidelijke muur van de tweede dwarsgang is een dragende muur waar de balken van de verdieping deels in zijn opgelegd. Tevens zijn alle buitenmuren dagend, welke de schil van "Fivelzigt" vormen. De scheidingsmuur tussen schuur en voorhuis, samen met de gebinten in het voorhuis maken het mogelijk een zoldering te hebben in de schuur, deels boven vertrekken van het voorhuis. Ook de kelder draagt bij aan de constructie van het voorhuis. 2.4 Interieur 2.4.1 Indeling schuur De schuur, ca. 20m breed, IS In de dwarsrichting opgedeeld in drie beuken en in de lengterichting is het zes "goulen" lang. De twee zijbeuken zijn ca. 5,50 m. breed en het middendeel ca. 8,50 m. Het stramien wordt gevormd door de gebintenconstructie, welke verderop apart behandeld wordt. Een klein deel van de schuur, een zoldering, vormt het plafond van het eerste deel van het voorhuis. De zijbeuken verschillen in functies, respectievelijk het achterdeel en het schuurdeel. Het achterdeel aan de westzijde van de schuur, wordt gebruikt voor stalling van koeien. De stalruimte voor de koeien ligt tegen de gevel aan en een breed pad loopt van de noordgevel tot een vertrek welke de overgang naar de woning vormt; een koestal met wasruimte. Tegen de noordgevel c.q. achtergevel, in het verlengde van de koestallen, is een ruimte met reservoir. Vanuit hier biedt een enkele deur toegang naar buiten. Aan de westgevel is tevens een deur die toegang biedt tot een nieuwere dwarsschuur. Verschil in bouwjaar blijkt uit de strakkere steen en het verschil in metselverband. Het middendeel is ingericht als tasruimte: de opslagplaats van de oogst. Tegen de achtergevel is een paardenstal met een breed pad geplaatst. Een brede deur biedt toegang vanaf het pad naar buiten. In het verlengde van deze paardenstal gescheiden door een gang, is een koestal geplaatst. Tegen het voorhuis aan is ruimte voor een andere stal. Deze ruimte is terugliggend ten opzicht van het voorhuis geplaatst, waardoor een geknikte scheidingsmuur tussen schuur en voorhuis ontstaat. Dit is gebruikelijk volgens boerentraditie, zo blijkt uit plattegronden van verschillende andere schuren. Het schuurdeel de andere zijbeuk, zou in gebruik kunnen zijn geweest als dorsplaats. Tevens werd een ruimte als deze gebruikt voor stalling van wagens en werktuigen. De uitstraling van de hoge achtergevel karakteristiek voor schuren in Groningen, komt tot zijn recht in de plattegrond; De hoge deeldeuren in de achtergevel maken het mogelijk met opgetaste oogstwagens het schuurdeel binnen te rijden tot aan de tasruimte. 2.4.2 Indeling voorhuis
Een gang in de lengterichting, vanuit het achterdeel noord-zuid gericht, vormt de verbinding tussen schuur en voorhuis, gescheiden door een koestal met wasruimte. Samen met twee dwarsgangen vormt deze gang de hoofdverkeersruimte van het voorhuis. De eerste dwarsgang, welke aan de oostzijde uitmondt in de gevel als entree, lijkt het bedrijfsgedeelte te vormen. Aan de oostgevel is een ouderwets toilet - het privaat - en een kantoorruimte gevestigd. Het privaat kan men vanuit de schuur bereiken om schoon te maken. Aan de westzijde wordt de dwarsgang van de gevel gescheiden door een keuken. Dit deel van het voorhuis vertoont sporen van verbouwingen die door de jaren heen uitgevoerd lijken te zijn. Tevens bevat dit deeI van het voorhuis een plat dak.
Via de noord-zuid gang, langs een kamer aan de westzijde - in het verlengde van de keuken - en een washok en proviandkamer aan de oostzijde, kom je bij de tweede dwarsgang. In het snijpunt van deze twee gang en is de trap naar de verdieping. De tweede dwarsgang mondt aan beide zijden uit in de gevel. De oostzijde lijkt door een tochtportaal de hoofdentree te vormen, terwijl de westzijde in de tuin uitkomt. Aan deze zijde is de buitengevel naar binnen geknikt waardoor in de inwendige hoek ruimte is voor een klein terras. Aan de noordoostzijde van deze dwarsgang ligt een grote kamer met schouw welke verbonden is met een tweetal kleinere kamers. De ruimte tussen deze drie kamers en het washok en proviandkamer is onderverdeeld in een reeks geschakelde kamers met verschillende functies. Door de geïmproviseerde opgemetselde muurtjes lijkt het vroeger een verticale gang te zijn geweest. De zuidzijde van de tweede dwarsgang is onderverdeel in een drietal kamers, respectievelijk voorkamer; opkamer en voorkamer. Onder de opkamer, welke licht excentrisch ten opzichte van de zuidgevel ligt, is een kelder welke met een trap vanuit de dwarsgang valt te bereiken. Vanuit de noord-zuid gang loopt een trap naar de verdieping. Parallel aan deze trap, oostwest gericht, is een overloop. Deze overloop mondt aan beide zijden uit in een slaapkamer met balkon. De slaapkamers zijn terugliggend in de plattegrond waardoor het balkon in een lijn ligt met de voorgevel. Tevens valt vanuit de overloop, door middel van een tweetal kleine trappen, de zolder te bereiken. De ruimte tussen de twee slaapkamers, grenzend aan de voorgevel bestaat uit een grote salon met balkon. De zolder bestaat uit een grote ruimte met schuin dak en zichtbare constructie. Deze ruimte lijkt als opslag gebruikt te zijn. Het typerende "engelenraam" zorgt voor een beetje lichtinval op de zolder.
3 Kadastrale gegevens "Fivelzigt"
Er is een kadastraal onderzoek gedaan naar de geschiedenis van boerderij "Fivelzigt". De gegevens val) het kadaster gaan terug tot 1832. De gegevens met betrekking tot boerderij "Fivelzigt" ga terug tot 1858. 3. 1
Kadaster 1858
In het jaar 1858. Heiko Martinus Toxopeus (landbouwer wonende te Uitwierde) koopt van Evert Joost Lewe van Aduard perceel 1, 2, 4 en 6 voor een koopsom van: Perceel 1: Perceel 2: Perceel 4: Perceel6: Eigendom huis op perceel 1: Totaal: Perceel 1:
Perceel 2: Perceel 3: Perceel 4:
FI. 30.055,FI. 1 .260,FI. 1 .085,FI. 1.600,FI. 11 .428,FI. 45.428,-
het buitengoed "Fivelzigt", bestaande uit: een nette behuizing en schuur met appelhof en tuin en een geheel nieuw vertimmerde steenfabriek en alle verervende beklemmingen van 19 bunders (=hectare), 79 roeden (=are) en 20 ellen (=centiare) land waarop de gebouwen staan en waaronder de hof en tuin mede zijn begrepen met het recht om te tichelen. Huur: 400 gulden. Kadaster Delfzijl sectie B, nummer: 252, 253, 254, 255, 257, 258, 259, 260, 261, 262,264,265,267,268,269,434,435,436,437 en 438. Samen ter grootte van 19 hectare, 79 are en 20 centiare. Daarbij wordt mede verkocht 1/6 deel van het recht om over de dorpen Uitwierde, Solwerd en Marsum allen te mogen jagen en de helft in een gestoelte in de kerk te Uitwierde zoals in het kadaster Delfzijl sectie A. -Verervende beklemming van 1 hectare, 55 are en 60 centiare land. Huur: 2 0 gulden. Kadaster Delfzijl sectie B, nummer 274. - Verervende beklemming van 1 hectare, 24 are en 70 centiare land. Huur: 15 gulden. Kadaster Delfzijl sectie B, nummer 275. - Verervende beklemming van 2 hectare, 1 are en 70 centiare land. Huur: 25 gulden. Kadaster Delfzijl sectie B, deels nummer 249.
Kopers van de beklemmingen hebben het recht om op ieder perceel te mogen timmeren. 3.2 Kadaster 1871 Voor FI. 55.000,- heeft Derk Boerema (en echtgenote Elizabeth Tokens) in het jaar 1871 alle vier percelen gekocht van Steenfabrikant Heiko Martinus. Perceel 1 : - Heerenbehuizing en landerijen Fivelzigt - Steenfabrieken - Watermolen Totaal: 23 Hectare 62 Are 39 Centiare Huur: 20 gulden Perceel 2:
-land Totaal: 1 Hectare 55 Are 60 Centiare Huur: 20 gulden
Perceel 3:
-land Totaal: 1 Hectare 24 Are
70 Centiare Huur: 10 gulden Perceel 4:
-land Totaal: 2 Hectare 1 Are 70 Centiare huur: 25 gulden
Totaal percelen: 28 hectare, 44 are en 39 centiare. 3.3
Kadaster 1929
Derk Boerema en Jacoba Auma Boerema: acte van scheiding in het jaar 1929. Goederen worden verdeeld onder: - Eltje Boerema (percelen e.d. + aandelen) - Jacoba Anna Boerema (aandeel) - Derk Boerema (aandelen) Eltje Boerema krijgt: een behuizing met schuren en daarbij behorende landerijen en een steenfabriek met gebouwen en eigen grond (kadaster Delfzijl Sectie B nummers: 243, 253, 254, 259, 260, 267, 288,494, 647, 648, 649, 655, 656, 657, 659, 663, 685, 688, 812, 814, 819, 820, 821822,823,829, 832, 833, 834, 871, 896, 940, 976, 870. Samen groot 37 hectare, 44 are en 30 centiare.) Landerijen eigen grond (kadaster Appingedam Sectie E nummers: 112, 113, 115, 126, 151. Samen ter grootte van 8 hectare, 87 are en 80 centiare.) Dit wordt verhuurd voor 10 gulden. Eigendom Perceel land (kadaster Bierum Sectie D nummer 332. Ter grootte van 1 hectare, 44 are en 70 centiare). Dit wordt verhuurd voor 12 gulden. Diverse aandelen ter waarde van: 3x200 + 1000 + 250 + 500 + 500 + 12x250 + 2x200 = 6250 gulden. Jacoba Anna Boerema krijgt: Een aandeel ter waarde van 1000 gulden Derk Boerema krijgt: Diverse aandelen ter waarde van: 650 + 1000 + 4x250 = 2650 gulden
3.4
Kadaster 1952
In het jaar 1952 is er een boedelscheiding van de gemeenschap van winst en verlies, in huwelijk bestaan hebbende tussen Fennechiena Boer en haar echtgenoot Eltjo Boerema en de nalatenschap van Eltjo Boerema. - Roelf Bruining van den Berg, handelende: - voor zich en tot bijstand van zijn echtgenote Anje Boerema - als lasthebber van Fenno Geertruida Elema, handelend als moeder-voogdes over de minderjarige Fenno Geertruida Boerema en Eltjo Boerema - als toeziend voogd over voornoemde minderjarigen. - Anje Boerema (echtgenote van Roelf Bruining van den Berg) - Fennechiena Pieterdiena Boer (weduwe van Eltjo Boerema) Eltjo Boerema is overleden in 1952. De boedel wordt verdeeld onder: -Weduwe Fennechiena Pieterdiena Boer (1/3 deel) -Dochter Anje Boerema (1/3 deel) -Kleindochter Fenno Geertruida Boerema (1/6 deel) -Kleinzoon Eltjo Boerema (1/6 deel) Onroerende goederen:
-
landerijen. Kadaster Delfzijl sectie B, nummers 1451, 1452, 1592 en gedeeltelijk 1579. Samen ter grootte van ongeveer 5 hectare, 22 are en 54 centiare. land. Kadaster Appingedam sectie E, nummer 127, ter grootte van 98 are en 80 centiare. Verervende beklemming. Kadaster Appingedam sectie E, nummer 289, ter grootte van 1 hectare, 46 are en 30 centiare. Huur 11 gulden. land. Kadaster Delfzijl sectie B, nummers 94,95, 136, 1476,88,89,96,97,698,699, ter grootte van 13 hectare, 58 are en 80 centiare. landerijen. Kadaster Appingedam sectie E, nummers 112,·113, 115 126 en 151. Samen ter grootte van 8 hectare, 87 are en 80 centiare. eigendom beklemrecht land. Kadaster Bierum sectie D, nummer 352 ter grootte van 2 hectare, 82 are en 40 centiare. Huur 28 gulden. eigendom beklemrecht land. Kadaster Appingedam sectie E, nummer 295, ter grootte van 82 are en 30 centiare. Huur 10 gulden. eigendom beklemrecht land. Kadaster Usquert sectie D, nummers 234,235,236,237 en 238. Ter grootte van 4 hectare, 33 are en 90 centiare. Huur 25 gulden. eigendom beklemrecht land. Kadaster Bierum sectie D, nummer 332. Ter grootte van 1 hectare, 44 are en 70 centiare. Huur 12 gulden Een boerenbehuizing, steenfabriek, kapschuren, droogschuren en landerijen. Kadaster DelfzijL sectie B, nummers 253, 254, 259, 260, 267, 812, 818, 820, 821, 822, 823, 829, 832, 833,940,976, 1282,819, 1582, 1583, 1584, 1585, 1586, 1588, 1589, 1590 en 1591. Ter grootte van 33 hectare, 38 are en 77 centiare.
1/3 deel onverdeeld aandeel: Landerijen. Kadaster Appingedam, sectie E, nummers 185, 186, 187, 194 en 414. Samen ter grootte van 7 hectare, 63 are en 50 centiare. Voor 1/3 deel. Landerijen. Kadaster Appingedam sectie G nummers 258 en 259. Ter grootte van 2 hectare 98 are en 60 centiare. Voor 1/3 deel. Landerijen. Kadaster Appingedam sectie G, nummers 419, 420 en 42. Ter grootte van 3 hectare, 72 are en 60 centiare. Voor 1/3 deel. Landerijen. Kadaster Appingedam sectie G, nummers 426,482,637,638, 1176, 1378,639 en 640. Samen ter grootte van 8 hectare, 58 are en 55 centiare. Voor 1/3 deel. De erflater heeft de onverdeelde helft in de blote eigendom van het hierna te vermelden vermogen, afkomstig uit de nalatenschap van Derk Boerema overleden in 1935, welke eigendom is belast met levenslang vruchtgebruik ten behoeve van Mevrouw E.A. BoeremaFrich te 's-Gravenhage, welke vruchtgebruikster is geboren op 24 Mei 1883. Het in vruchtgebruik bezeten vermogen is als volgt samengesteld: Onroerende goederen: - 1/3 onverdeeld aandeel in de hiervoor onder" 1 /3 deel onverdeeld aandeel" genoemde onroerende,goederen., .,eigendom,beklemrecht,van,2,hectare,,2,are,en,70,centiare,land.,Kadaster,Bierum,,sectie,E, nummer,88.,Huur,18,gulden., .,eigendom,beklemrecht,van,6,hectare,,9,are,en,50,centiare,land.,Kadaster,Bierum,,sectie,G, nummers,103,415,en,445.,Huur,35,gulden., Fennechiena,Pieterdina,Boer,krijgt:, 1,.,Het,actief,van,de,gehele,gemeenschappelijke,boedel;, 2.,Het,actief,van,het,prive.vermogen,van,de,erflater;, 3.5$Kadaster$1966$ In,het,jaar,1966,verkoopt,de,heer,Roelf,Bruining,van,den,Berg,als,lasthebber,blijkens,Anje, Boerema,(echtgenote,van,de,heer,Roelf,Bruining,van,den,Berg),,Fenna,Geertruida,Boerema, en,Eltjo,Boerema,voor,FI.,722.000,.,aan,Gemeente,Delfzijl:, .,de,herenbehuizing,"Fivelzigt",met,verdere,aanhorigheden,als,landbouwschuren,, kapschuur,,droogschuur,molen,,boomgaard,,alsmede,bouw.,en,weilanden,,alles,kadastraal, bekend,gemeente,Delfzijl,sectie,B,,nummers,2417,,2700,,2701,en,2703,,tezamen,32,hectare,, 91,are,en,2,centiare., Fennechiena,Pieterdina,Boer,(weduwe,van,de,heer,Eltjo,Boerema),verkreeg,bovenstaande, in,1953,bij,akte,van,scheiding.,T,oen,zij,in,1963,overleed,,liet,zij,bovenstaande,na,aan:,
dochter,Anje,Boerema,(voor,V2$deel), kleindochter,Fenna,Geertruida,Boerema,(1/4,deel), kleinzoon,Eltjo,Boerema,(1/4,deeI), 3.6$Kadaster$1995$ De,gemeente,Delfzijl,verkoopt,in,1995,aan,mevrouw,Geesina,Hilda,Visscher:, Het,perceel,grond,met,de,daarop,aanwezige,bebouwingen,,op,het,terrein,afgescheiden,en, aan,elkaar,grenzende,gedeelten,van,de,kadastrale,percelen,gemeente,Delfzijl,,sektie,B,, nummers,3284,en,3285,,samen,ter,grootte,van,ongeveer,een,hectare,en,dertig,are., , Het,op,de,verkochte,grond,bevindende,boombestand,moet,zoveel,mogelijk,worden, gespaard.,De,op,de,grond,bevindende,bomen,mogen,niet,zonder,kapvergunning,worden, gekapt., De,koper,zal,dulden,dat,verkoopster,de,weg,aan,de,zuidzijde,van,het,verkochte,bestemt,tot, fietspad,en,zal,in,overleg,met,de,gemeente,een,oplossing,moeten,vinden,om,het,perceel, aan,de,noordzijde,te,ontsluiten.,De,kosten,voor,aanleg,van,deze,voorzieningen,zijn,voor, rekening,van,de,partij,op,wiens,eigendom,deze,voorzieningen,zijn,of,worden,gerealiseerd., Koper,zal,het,verkochte,niet,anders,gebruiken,dan,voor,bewoning,en,het,stallen,van, caravans., Het,verkochte,dient,uitwendig,in,de,huidige,staat,te,blijven., Er,is,in,ernstige,mate,sprake,van,de,aanwezigheid,van,houtaantastende,schimmels,en, insecten.,Dit,heeft,geleid,tot,aantasting,van,de,staat,van,het,verkochte., 3.7 Kadaster 1999 In het jaar 1999. Geesina Hilda Visscher: Partij 1, verkoper Groeneveld Groep Groningen B.v.: Partij 2, koper / verkoper Jorcom B.V.: Partij 3, koper Partij 1 is in 1998 met Partij 2 een overeenkomst tot kooprecht aangegeaan met betrekking tot: twee percelen grond met daarop aanwezige opstallen (kadaster Delfzijl sectie B, nummers 4721 en 4719) respectievelijk groot 72 are en 75 centiare en 57 are en 25 centiare. In 1999 is door Partij 3 tegen dezelfde koopsom het recht op levering overgenomen van Partij
2. Het verkochte is door de koper te gebruiken als een project voor woningbouw. Het verkochte is geen: - beschermd monument; - beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35 van de monumentenwet; - beschermd stads- of dorpsgezicht voor de gemeente of provincie. De koper zal dulden dat verkoopster de weg aan de zuidzijde van het verkochte bestemt tot fietspad en zal in overleg met de gemeente een oplossing moeten vinden om het perceel aan de noordzijde te ontsluiten. De kosten voor aanleg van deze voorzieningen zijn voor rekening van de partij op wiens eigendom deze voorzieningen zijn of worden gerealiseerd. Koper zal het verkochte niet anders gebruiken dan voor bewoning en het stallen van caravans. Het verkochte dient uitwendig in de huidige staat te blijven. Er is in ernstige mate sprake van de aanwezigheid van houtaantastende schimmels en insecten. Dit heeft geleid tot aantasting van de staat van het verkochte. Verkoopster is hiervoor niet aansprakelijk. Bij de bepaling van de koopsom is met deze feiten en
omstandigheden rekening gehouden. Er zijn twee ondergrondse tanks aanwezig (gelegen ten noorden van de kapschuren). Indien bodemsanering i.v.m. bodemverontreiniging nodig is, komt dit voor rekening van de verkoopster.
3.8 Kadaster 2001
Jorritsma beheer BV (vennootschap Jorcom BV) verkoopt in 2001 aan Woonstichting Lieven de Key: Twee percelen grond met de daarop aanwezige opstallen. Kadaster Delfzijl sectie B, nummer - 4721, groot 72 are en 75 centiare en - 4719, groot 57 are en 25 centiare Samen ter grootte van 1 hectare en 30 are. Verkoper staat niet in voor het aanwezig zijn van de eigenschappen zoals bedoeld in artikel 7:17 BW en andere eigenschappen die voor normaal gebruik nodig zijn, noch voor gebreken die dat normale gebruik belemmeren en die aan koper kenbaar zijn gemaakt op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst, noch voor de afwezigheid van asbest en/of asbesthoudende materialen. De aflevering van het registergoed geschiedt in ontruimde staat. Het verkochte is bij de aflevering vrij van huur of ander gebruiksrecht en niet zonder recht of titel in gebruik bij derden. Het verkochte is: - geen beschermd monument - geen beschermd stads- of dorpsgezicht De koper zal dulden dat verkoopster de weg aan de zuidzijde van het verkochte bestemt tot fietspad en zal in overleg met de gemeente een oplossing moeten vinden om het perceel aan de noordzijde te ontsluiten. De kosten voor aanleg van deze voorzieningen zijn voor rekening van de partij op wiens eigendom deze voorzieningen zijn of worden gerealiseerd. Koper zal het verkochte niet anders gebruiken dan voor bewoning en het stallen van caravans. Het verkochte dient uitwendig in de huidige staat te blijven.
3.9 Kadaster 2003
In het jaar 2003. Woonstichting Lieven de Key verkoopt aan Ontwikkelings Maatschappij Delfzijl COMD) BV.: Twee percelen grond met daarop aanwezige opstallen. Kadaster Delfzijl sectie B, nummers: - 4721, ter grootte van 72 are en 75 centiare en - 4719, ter grootte van 57 are en 25 centiare Samen ter grootte van 1 hectare en 30 are.
Het verkochte is door de koper te gebruiken in het kader van de herstructurering van de gemeente Delfzijl.
Het verkochte is niet leeg en niet ontruimd aangezien in het verkochte krakers aanwezig zijn. In het verkochte zijn twee ondergrondse tanks voor het opslaan van vloeistoffen aanwezig. Koper zal het verkochte niet anders gebruiken dan voor bewoning en het stallen van caravans. De koper zal dulden dat verkoopster de weg aan de zuidzijde van het verkochte bestemt tot fietspad en zal in overleg met de gemeente een oplossing moeten vinden om het perceel aan de noordzijde te ontsluiten. De kosten voor aanleg van deze voorzieningen zijn voor rekening van de portij op wiens eigendom deze voorzieningen zijn of worden gerealiseerd. Het verkochte dient uitwendig in de huidige staat te blijven. Het thans nog aanwezige hekwerk zal door en voor rekening van de verkoper worden weggehaald.
3.10 Conclusie gegevens kadaster 1858-2005 In tabel 3.1 een overzicht opgenomen waarin te zien is wie wanneer wat heeft gekocht voor hoeveel. Dit vanaf het jaar 1858 tot heden. .
Koopsom,
Oppervlakte,percelen, (hectare.are.centiare),
Verkoper,
Koper,
2,
1858,
Fl.,45.428,.,
24.61.20,
Heiko,Martinus,Toxopeus,
1,
1871,
Fl.,55.000,.,
28.44.39,
Evert,Joost,Lewe,van, Aduard, Heiko,Martinus,
3, 4,
1929, 1952,
.scheiding.,, .scheiding.,
47.76.80, 33.38.77,
Derk,Boerema, Eltjo,Boerema,
5,
1966,
Fl.,722.000,.,
32.91.02,
6,
1995,
,
1.30.00,
Roelf,Bruining,van,den, Berg,als,lasthebber,van:,, .,Anje,Boerema, (echtgenote), .Fennechiena,Geertruida, Boerema, .,Eltjo,Boerema, Gemeente,Delfzijl,
Bijlag e,
Jaar,
Derk,Boerema,(en, echtgenote,Elizabeth, Takens), Eltje,Boerema, .Fennechiena,Pieterdiena, Boer,(weduwe,Eltjo, Boerema),, .,Anje,Boerema, .,Fenna,Geertruida, Boerema, .Eltjo,Boerema, Gemeente,Delfzijl,
Geesina,Hilda,Visscher,
7, 8,
1999, 2001,
, ,
1.30.00, 1.30.00,
9,
2003,
,
1.30.00,
Geesina,Hilda,Visscher, Jorritsma,beheer,B.V., (vennootschap,Jarcom, B.V.), Woonstichting,Lieven,de, Key,
Jarcom,B.V., Woonstichting,Lieven,de, Key, Ontwikkelings, Maatschappij,Delfzijl, (OMD),B.V.e,
4 Interne waardestelling De interne waardestelling is een onderlinge vergelijking en waardestelling van de verschillende onderdelen van een bouwwerk. (constructie, exterieur en interieur). Deze waardestelling is alleen toepasbaar voor het betreffende bouwwerk. Doel van dit type waardestelling is het bepalen 'van het relatieve belang' van de monumentale waarden van onderdelen van het bouwwerk of structuur, voorafgaande aan een verbouwing of restauratie waarbij men voor de keus staat deze onderdelen te behouden, te vervangen of te verwijderen. Voor de interne waardestelling wordt een hoofdverdeling toegepast. - Context: stedenbouwkundige of landschappelijke situering; - Exterieur: bouwmassa en gevels; - Constructie: kelder, draagconstructie en kapconstructie; - Interieur per bouwlaag: indeling bouwkundige elementen, interieurafwerking; - Andere (cultuur) historische aspecten; - Conclusie.
4.1 Context stedenbouwkundige / landschappelijke situering "Fivelzigt" is een boerderij die deel uitmaakte van een steenfabriek welke is opgericht in 1766. Deze steenfabriek was net zoals "Fivelzigt" gelegen aan de trekweg langs het Damsterdiep. Uit de kadastrale kaart van 1820 blijkt dat de eigenaar van de steenfabriek daar veel percelen aan die zijde van het Damsterdiep bezat. De boerderij was centraal gelegen tussen enkele kleine kernen, Delfzijl, Appingedam en buurtschap Biezum. De omgeving was toentertijd een vlak kleilandschap waar landbouw werd bedreven. Maar de kernen Appingedam en Delfzijl zijn in de loop van de jaren sterk gegroeid waardoor er steeds meer van die ruimte werd opgeslokt door woonwijken; de open ruimte tussen beide kernen nam af. In de huidige situatie ligt boerderij "Fivelzigt" in dat open gebied een kleine buffer tussen beide kernen. Er was van oudsher een pad dat langs de boerderij liep, deze lag tussen de boerderij en de steenfabriek en deze kwam op de trekweg uit. Op dit punt kon men het Damsterdiep over. Tegenwoordig is het een viaductachtige brug die het landschap doorsnijd vanwege de hoogte. Het hele uitzicht naar deze zijde is vanaf "Fivelzigt" belemmerd door de hoogte van het viaduct en de boomwal die hierlangs is aangeplant.
4.2 Exterieur
Bouwmassa De schuur in westelijke richting, haaks op de schuur achter het voorhuis, is van latere datering. Deze heeft dan ook geen waarde ten opzichte van de authentieke schuur. De schuur en het voorhuis zijn op te delen in twee afzonderlijke volumes. De schuur in het verlengde van het voorhuis heeft zeer veel waarde, want deze is authentiek en dateert van halverwege de 18e eeuw. Het voorhuis heeft een stijl welke niet erg gebruikelijk is in de boerderijenbouw. Ook kan geconcludeerd worden dat het voorhuis er later voor een deel is voorgezet. Dit is onder andere te zien aan het verschil in nokhoogten tussen de schuur en het voorhuis, en de dubbele gang in de plattegrond. Waarschijnlijk is de originele boerderij van het type Oldambster geweest, waarbij het voorhuis onder een nok heeft gezeten. De combinatie schuur en voorhuis zijn tevens van grote waarde voor de stad Delfzijl. In de oude havenstad Delfzijl is in de loop der jaren veel veranderd. Veel oude gebouwen zijn hier na de oorlog vervangen door nieuwbouw. Dit is duidelijk zichtbaar. Delfzijl doet hierdoor een beetje somber aan. Hierdoor hebben veel gebouwen weinig tot geen historische waarde. Boerderij "Fivelzigt" is een van de weinige gebouwen in de gemeente Delfzijl wat nog enige historische waarde bevat. De weg "Zeel" welke over het riviertje het Damsterdiep loopt, is erg nadrukkelijk aanwezig. Dit is erg jammer omdat het een deel van het uitzicht, vanuit het voorhuis gezien, wegneemt. De enorme bomenwal, welke duidelijk waarneembaar is op de foto, ontneemt 's zomers echter het zicht op deze weg, wat weer als positief opgevat kan worden. Deze bomenwal heeft ook weereen zekere historische waarde. De boerderij heeft vroeger in de open ruimte gestaan. De bomenwal rondom de boerderij moest ervoor zorgen dat de boerderij uit de wind stond. De ontsluiting van de boerderij is goed. Zoals in de bovenstaande omschrijving is genoemd, mondt de oprit uit op de Trekweg. Dit is een doodlopende weg. Het kan dan ook opgevat worden als prive-weg. Gevels -
Noordgevel
Uit onze studie naar boerderijen in Groningen bleek de schuur van de boerderij een Friese schuur te zijn. De schuur heeft een aantal specifieke kenmerken. Deze kenmerken komen in de achtergevel zo sterk overeen, dat hier gesproken kan worden over de gevel van een typische Friese schuur. Een interessant aspect hier is dat een Friese schuur de paardendeur in het midden heeft en dit is vaak een enkele of een dubbele deur. Sporen in de gevel (hanenkam en betonlatei) wijzen erop dat het vroeger een enkele deur is geweest en dat dit later een dubbele deur is geworden. De schuifdeuren die nu in de gevel zitten, zijn van geen enkele waarde, de deuren zijn van een veel recentere periode. Vroeger zijn dit openslaande deuren geweest. De gevel kan op eenvoudige manier weer in oude staat teruggebracht worden, waardoor de uitstraling van de typisch Friese schuur weer wordt hersteld. -
Oostgevel
De oostgevel laat duidelijk zien dat het een voorhuis met een schuur betreft. De kenmerken van de schuur zijn de grote gesloten dakoppervlakten en de lage goothoogte met in de gevel kleine vensters. Deze kenmerken dienen behouden te blijven; ze zijn essentieel voor de uitstraling van de boerderij.
De bouw van een nieuw voorhuis en het feit dot er een gedeelte van de schuur bij het voorhuis is betrokken, is een beeld dot waarde heeft. Het nieuwe voorhuis welke totaal niet correspondeert met de oude boerderij en de verhoogde goot met kroonlijst en de daardoor nieuwe dakhelling in het schuurgedeelte, geeft blijk van het feit dot boerderijen met de tijd meegingen en getuigd van het feit dot boeren liever verbouw dan nieuwbouw pleegden en zoveel mogelijk materialen voor hergebruik geschikt maakten. De typische instelling van boeren. Deze uitstraling dient gehandhaafd te blijven. De gevel van het voorhuis heeft geen kenmerken van een boerderij, het betreft hier een gevel in eclectische stijl. Wat dus betekend dot er geen stijl is; een samenraapsel van stijlen. Dit geeft ook vrijheid in het aanpassen van de gevel, de vensters zijn niet omlijst in tegenstelling tot de andere gevels van het voorhuis wat vreemd is omdat in deze gevel wei de hoofdentree is gelegen. Typerend is het dak met de overstekken en de versierde windveren, deze dienen ook gehandhaafd te blijven. Dit geldt ook voor de gietijzeren elementen en het stucwerk en basement welke suggereren dot er gebruik gemaakt is van grote natuurstenen elementen. Er zijn twee deuren in deze gevel. Voor de uitstraling van het pond dient de hoofdentree bewaard te blijven. De drie schoorstenen hebben historische waarde voor de boerderij vanwege het feit dot deze het vroegere woongedeelte markeren. Constructief zijn ze niet in optimale staat en het zijn vanwege de omvang geen beeldbepalende elementen. Het historische belong weegt niet op tegen het praktische en financiele aspect. -
Zuidgevel
De voorgevel van de boerderij heeft een statig en monumentaal karakter. Dit karakter dient gehandhaafd te blijven. De symmetrie, grote overstekken, versierde windveren, ornamenten en sierlijsten rond de vensters, gietijzeren balusters en het gevelstucwerk zijn de bepalende kenmerken. Het voorhuis heeft een zeer typerende opbouw, en de terugliggende balkons op de hoekpunten, het balkon aan de voorzijde en het ronde raam in de topgevel. De verhoudingen dienen gerespecteerd te worden maar door de eclectische stijl van het voorhuis zou er ook ruimte kunnen zijn voor enige aanpassingen. De overwegende symmetrie in de gevel is van groot belang voor de sfeer, de twee middelste ramen op de begane grond zijn niet symmetrisch in de gevel geplaatst; dit in verband met de achterliggende ruimte. Dit is een te waarderen aspect wat veel voorkwam bij boeren. De boer wilde zijn rijkdom wei graag tonen maar het mocht niet ten koste gaan van de functionaliteit. -
Westgevel
Net zoals de oostgevel blijkt uit de westgevel de opbouw van de boerderij in de tijd; de oude schuur, het nieuwere voorhuis en de recentere verbouwing met het platte dak tussen beide. De te waarderen aspecten zijn gelijk als die van de oostgevel met uitzondering van het recentere middenstuk. Dit gedeelte kan 01 vrij oud zijn. Het is een gebruikelijk onderdeel van de opbouw van een boerderij in Groningen. Deze ruimte fungeerde vaak als pronkkamer of als zomerverblijf en is aan de tuinzijde gelegen. Er zijn aanwijzingen gevonden dot het vroeger een grotere ruimte is geweest. Dit kan tevens de reden zijn dot deze gevel er veel recenter uitziet, de grotere uitbouw is in een latere periode verkleind, waardoor het een nieuwere uitstraling heeft. Het enige kenmerk wat is meegenomen van de typerende uitstraling van het voorhuis is het stucwerk. Hierdoor heeft deze gevel geen waarde wat betreft het gevelbeeld, maar is wei van waarde vanwege de historische functie die hierachter schuilgaat. Dit stuk dient zeker bewaard te blijven wat betreft vorm en volume,
maar kan een totaal nieuwe uitstraling krijgen.
4.3 Constructie De gebintconstructie is van het type dekbalkgebint. Dit houdt in dat de gebintbalk van het dekbalkgebint is opgelegd op de stijlen en daaraan met pen en gat is verbonden. Bij oude boerderijen is een houtconstructie als deze de fundamentele basis van het bestaan van de boerderij. Omdat deze gebinten nog in goede staat verkeren en van historische waarde zijn, is vervangen hiervan niet in te denken. Waar nodig zouden de gebinten hersteld moeten worden. Ook in het voorhuis kan men deze simpelweg niet wegnemen omdat deze nog steeds een wezenlijke functie uitoefent. De dragende muren vormen een lichte structuur tussen de gevels van "Fivelzigt". Overige muren hebben nauwelijks tot geen waarde omdat deze simpelweg te vervangen zijn, of kunnen vervallen naar gelang van de grootte van de kamerindeling. In onze ogen vormen de dragende muren het kader waarbinnen een nieuwe plattegrond zou kunnen ontstaan.
4.4 Interieur Indeling De schuur vertoont veel overeenkomsten in plattegrond en beschrijving zoals deze ook wordt gegeven bij het type Friese schuur. Door de jaren heen zijn meerdere ruimtes in de schuur verdwenen door sloop en verval. Er kan echter wei geconcludeerd worden dat de schuur, zoals deze er nu staat, ooit een traditionele vorm van de Friese schuur is geweest. Restanten van de paarden- en koeienstal - muren en mestgoten - zijn nog terug te vinden en vormen visueel de originele ruimtes. Bij de renovatie en restauratie van "Fivelzigt" zou het terugbrengen van de hoofdcontouren van de stalruimtes een toegevoegde waarde kunnen zijn voor het geheel. Tevens biedt behoud van de paardenstal stabiliteit aan de schuur. De opdeling in kleinere ruimtes zou achterwege kunnen blijven zodat verschillende mogelijkheden van functies openblijven. De ruimtes die ontstaan zijn van dusdanig oppervlak dat men hier zelf een invulling aan zou kunnen geven. De dwarsschuur vertoont een duidelijk verschil in stijl met de Friese schuur. Behoud van deze schuur is daarom niet van historische waarde. Uit de beschrijving van de plattegrond van het voorhuis komen echter wei een aantal merkwaardige punten naar voren. Argumenten, zoals hieronder beschreven, maken duidelijk dat het voorhuis niet authentiek is, maar door de jaren heen is ontstaan. - De woning beschikt over een tweetal dwarsgangen. Dit kwam pas na 1850 sporadisch voor omdat de boer het woongedeelte wou scheiden van het bedrijfsgedeelte, welke ook een aantal functies in het voorhuis had. Ook kwam het voor dat de boerenfamilie gescheiden onder een dak van de arbeiders wou leven. Een dubbele gang maakte dit mogelijk. Het lijkt aannemelijk dat de eerste dwarsgang origineel is, terwijl de tweede dwarsgang bij verbouwingen is
toegevoegd. - Het deel van het voorhuis ten noorden van de tweede dwarsgang beschikt over een gebintconstructie van twee "goulen" lang. Dit duidt op een oud type boerderij waar voorhuis en schuur onder een dak verenigd waren. Het deel vanaf de tweede dwarsgang met kamers en opkamer lijkt hierbij tijdens een grote verbouwing toegevoegd te zijn. - De vergelijking tussen de opnametekening uit 1971 en kadastrale kaart uit 1820 bevestigt nogmaals dat "Fivelzigt" door de jaren heen aan verbouwing onderhevig is geweest. De originele gevellijn liep in het verleden over de noordzijde van de tweede dwarsgang en over de zuidzijde van de keuken. Het westelijk deel met plat dak was voorheen groter en diende als soort serre waar men in de zomer woonde. Het voorhuis is moeilijk in te delen bij een bepaald type boerderijen. De verbouwingen die door de jaren heen zijn gepleegd, zijn van dusdanige omvang geweest dat louter de contouren van het originele voorhuis te achterhalen zijn in de muurdiktes en de gebintconstructie. De plattegrond beschikt daardoor ook niet meer over een duidelijke typologie en het uiterlijk van de originele boerderij blijft slechts speculatie. Uit literatuur blijkt dat het oude voorhuis van het type Oldambster zou kunnen zijn geweest waarbij voorhuis en schuur onder een dak zijn verenigd. De eerste dwarsgang vormde hierbij de hoofdgang en toegang tot het voorhuis. De ruimtes die het voorhuis beschikt zijn, wanneer afzonderlijk bekeken, van matige waarde. Helder van structuur, maar niet optimaal bruikbaar in een nieuw plan. Wanneer ruimtes echter gecombineerd zouden kunnen worden kan dit een positieve invloed opleveren in de plattegrond. Er zijn echter ook een aantal ruimtes dat niet meer zal voldoen aan de hedendaagse wooneisen en daarom kan vervallen. Het weghalen van wanden, en misschien het plaatsen van nieuwe kan hier een oplossing zijn. We merken wei op dat de invloed van de verbouwingen van nadelige invloed is geweest op de indeling van de plattegrond. Er zijn vee I ruimtes ontstaan met allen een eigen functie waardoor een wirwar in routing en onderlinge relaties is ontstaan. Met het oog op renovatie zou dit kunnen leiden tot een grove herindeling waarbij de constructie het uitgangspunt vormt. Vaste gegevens worden gevormd door bijvoorbeeld de twee dwarsgangen, opkamer, scheidingsmuur tussen schuur en voorhuis en kelder. De strenge typologie zit verborgen onder de verbouwingen, maar is niet geheel onzichtbaar. Een poging deze terug te halen levert veel rust en helderheid in de plattegrond. De indeling van de verdieping en de zolder vormt bij de renovatie geen enkele hinder en zou daarom zoveel mogelijk gehandhaafd kunnen blijven. 4.5 Conclusie Hoewel 'Fivelzigt' niet meer in dezelfde context staat als tweehonderd jaar gel eden, valt nog steeds waar te nemen hoe groots het vroeger ooit moet zijn geweest. "Fivelzigt" wordt aan meerdere zijden ingesloten door opkomende nieuwbouw wijken en infrastructurele werken, maar weet door het Damsterdiep en wat resterende landbouw een harmonische plaats in te nemen in het geheel. De duidelijke typologie van de Friese schuur geeft een "boost" aan de uitstraling van het voorhuis. Het voorhuis heeft door invloeden van verschillende architectuurstromingen, stijltrends en sociaal economische aspecten een eigen identiteit weten aan te nemen die weinig overeenkomsten vertoont met andere boerderijen uit de omgeving. Eenmaal binnen is ook de constructie zichtbaar; het dekbalkgebint. Een authentieke en erg prominente constructie bij boerderijen. Doordat deze nog in goede staat verkeerd levert dit een enorm voordeel op voor een renovatie en restauratie. Het vervangen van een constructie als deze zou de haalbaarheid van het plan onderuit kunnen halen.
Tot slot de plattegrond; zoals eerder genoemd, vertoont deze geen duidelijke typologie zoals die bij boerderijen beschreven staat in de literatuur. Wei kan in grove lijnen het strenge karakter eruit gehaald worden wat op eerste gezicht veel mogelijkheden biedt voor de renovatie tot woonboerderij op hedendaagse wooneisen. AI met al is "Fivelzigt" misschien een vreemde eend in de bijt maar kan zeker als een uitdaging gezien worden!