BOEGINEESCHE BERGKAMPONG, n a n DOOR j . G. SINIA. o n Na een uur van heftig zwoegen in een laaienden zonnebrand, welks, ondanks het vroege morgenuur, toch al groote hitte maar
n
doch welverdiende rust. Gedurende dezen gclieclen tocht naar boven, die schijnbaar oneindig en een ware lijdenstocht geweest
BERGKAMi'ONT, 1)1' CELFBKS.
al te gretig door de geelgeschroeide en verdorde alang-alang werd opgezogen, langs een voetpad, dat nauwelijks zoo mocht heeten, vol puntig berggruis, tegen een onmogelijk steile berghelling, was dan eindelijk de top bereikt, zaten wij nu allen te genieten van het prachtige, met zooveel inspanning verkregen uitzicht en de traditioneele sigaret, die immer na een moeilijke klouterpartij werd opgestoken, wier brandtijd ook immer de lengte aangaf der korte,
was, had bijna geen ander geluid de doodsche stilte verbroken, dan liet kort amechtig hijgen van mijn door en door vermoeid troepje, waarvan de ransels, bezwaard met eene hoeveelheid levensmiddelen, die in de behoeften der eerste drie dagen moest voorzien, dubbel zwaar drukten en de zoo hoog noodige vrijheid der ademhaling bij deze moeilijke bergbestijging, in niet geringe mate belemmerden. Maar nu was alles voor het oogenblik
68
BOEGINEESCHE BERGKAMPONG.
geleden en vergeten, openbaarde zich weer dadelijk de vroolijke aard mijner Soendaneesche krijgsmakkers en flitsten de kwinkslagen over en weer, waaraan zelfs de zwakken en wankelmocdigen, die ik nog zoo even, deels door goede woorden, deels door bedreigingen, had moeten opmonteren en tot meerdere krachtsinspanning had moeten aanvuren, van harte deelnamen. Toch was dit nog maar een begin geweest, meerdere en wellicht nog zwaardere krachtproeven zouden dezen dag van ons gevergd worden en ons doel voor heden, een kleine kampong, lag nog ver, heel ver weg, achter de met zwaar woud bedekte hoogere bergkammen, die daar, waar zij niet verborgen waren achter het bollend grijs van een eenzaam voortzeilcnde wolk, donker zich afplekten tegen het lichte blauw van den hemel. Blikte ik terug over den reeds afgelcgden weg, dan openbaarde zich een eigenaardig schouwspel: Aan mijne voeten schijnbaar lag nu het bivak, dat wij enkele uren te voren verlaten hadden. Duidelijk zag ik mijn eigen bamboe-huisje met zijn, in het zonlicht fel oplichtend dak van alang-alang, duidelijk de barakken der soldaten; 't scheen wel of wij nog slechts een half uur gaans daarvan verwijderd waren en toch wist ik maar al te goed, dat ik bij een terugkeer, ondanks de daling, stellig nog wel een tweetal uren zou noodig hebben om het te bereiken. Van het lagere heuvelland was geen spoor meer te bekennen, 't was als geabsorbeerd door eenc onmetelijke grijsgroene vlakte, die zich nu voor mij uitstrekte tot daar, waar heel in de verte, de trotsche koepels en spitsen van het Latimodjonggebergte zich ver boven de wolken verhieven. In een iets donkerder groen teekenden zich de talrijke kampongs af, als reusachtige inktkladden op een even reusachtig stuk vloeipapier en daar tusschendoor, grillig in hare ontelbare kronkelingen, slingerden zich, als smalle linten in dof zilver, de rivieren, terwijl in het midden dezer vlakte,
twee ronde spiegels gelijk, de meren van Tempé en Sidenreng, waarboven als een ijl blauw waas nog de ochtendnevels hingen, flauwtj es blikkerden in het helle morgenlicht. Evenwel, lang kon ik mij niet verlustigen in dit schouwspel: een sigaret is spoedig opgerookt, bovendien was de weg nog lang en is de tropische dag betrekkelijk kort, dus werd spoedig weer opgebroken. Als de zon achter de bergtoppen verdwenen was, reeds de dalen in duister verzonken lagen, doorschalde plots woedend hondengeblaf het stille sombere woud, waardoor wij, ik weet niet meer voor den hoeveclsten maal op dezen gcheelen langen dag, in doffe berusting opwaarts zwoegden. Toen gleed even een glimp van genoegen over de vermoeide trekken mijner soldaten. Eenige minuten daarna hadden wij ons doel bereikt. Daar was alles blijkbaar reeds op onzen komst voorbereid: Onder de huizen was een druk beweeg van vrouwtjes, die gedachtig de strenge orders, welke de „kompenic" omtrent het handhaven der reinheid in de kampongs had uitgevaardigd, gewapend met een stuk hout of bamboe, wanhopige pogingen in het werk stelden om het vuil van maanden bij elkaar te rakelen; in de huizen, door venstertjes en reten in de bamboezen omwanding, gluurden tal van donkere schitterende oogen, half angstig, half nieuwsgierig,, naar het kleine troepje vertegenwoordigers van het Nederlandschc gezag en het hoofd van den kampong, een blauw serge jasje aan met groen uitgeslagen koperen knoopen, dat hem blijkbaar te nauw was, in de eene hand zijn „songko" (een soort kalotje uit de nerven van het lontarblad gevlochten) in de andere een tweetal klappers, kwam mij, het bovenlijf deemoedig gebogen, haastig tegemoet. Zoo was deze tocht, zoo waren vele tochten, die ik daar ginds maakte, gedurende het tweetal jaren, dat ik op Zuid-Celebes doorbracht. Nu, wanneer ik dit alles nog eens overpeins, in gedachten weer ronddwaal
69
BOEGINEESCHE BERGKAMPONG. over de stille bergen van het Boegineesche land, kon, ondanks de vele ontberingen, die daar mijn deel waren, de vaak bovenmenschelijke inspanning, welke van mijne krachten gevergd werd, een hevig verlangen naar dat harde, maar door zijn rijkdom aan afwisseling, zijn heerlijke vrijheid toch zoo aantrekkelijk patrouilleleven mij aangrijpen; dan hindert mij dubbel het emotieloos bekrompen slcurleven binnen de enge grenzen van een Brabantsch provinciestadje en vooral, wanneer dagen lang, zooals nu in ons gezegend voorjaar, een woeste stormwind door grauwe zonlooze luchten giert en felle regenvlagen naar omlaag striemt, zoodat het wordt al modder en plas daar buiten op de wegen. Op zulke dagen verwijlen mijne gedachten het liefst irr TfiMiMH daar ginder in het zondoorgloeideland, waar niet is het somber trieste van Ik i . ^'*wl druiligc dagen in wintertijd, waar de scheppende natuur immer schittert in de volle VORSTKNWON'IN ;, MET op overweldigende grootheid harer mateloozc krachten. Nu zie ik weer duidelijk voor mij den kleinen bergkampong met zijn wrakke opgelaptc huisjes, als een troepje moede afgeleefde zwervers, bijeenschurkend op de smalle ruimte van den bergrug, met er omheen het beschermend muurtje van rotsblokken dat, sinds de „kompenic" in deze landen orde en regelmaat vestigde, verwaarloosd, in vrij vervallen toestand verkeert . Vuil is het in den kampong, onzcggclijk vuil. Onder de huizen, tusschen de wankele half vergane steunpalen, te midden van
niet te definieeren, met groen schimmel bedekte plassen, liggen de geheel of gedeeltelijk vergane resten van plantaardig of dierlijk afval tot walgelijke kwalijk riekende heuveltjes opgehoopt. In de huizen is het al niet minder: de wanden zijn zwart berookt en overdekt met spinrag, dat zelf bijna onzichtbaar door de dikke laag stof, die er op rust, zwaar uithangt of, reeds bezweken onder dien druk, in lange zwarte slierten wappert op den tocht; de uit smalle, op eenigen afstand naast elkaar gelegde bamboereepen bestaande vloer, die ijzingwekkend doorbuigt en knerpt bij iederen tred, is grijs bei
smeurd met het slijk der bergen, met hier en daar fel rood oplichtend, lijk versche bloedspatten, de vlekken van sirihspeekscl. Vunzigc, gedeeltelijk in flarden gereten lappen, die oorspronkelijk wit, nu geen beajjfcX'jBaBégMg^aiifttai^^SI paalde kleur meer hebben, schutten de gedeelten af, waar op gore, halfDEN' VOORGROND SAWAH. vergane matten, krioelend van het walgelijkst ongedierte, het gezin zich ter ruste begeeft. In den vuurhaard, een uit ruwbekapte balken saamgestelden en met zand gevulden rechthoek, schimmert tusschen eenige steenen een vuurtje van vochtig hout, welks stekende scherpe rook als een blauwe walm het geheelc schemerdonker inwendige der woning vult. Kakelende en vechtlustige kippen dragen er het hare toe bij om den staat van vervuiling, waarin alles verkeert, tot den hoogst mogelij ken graad van onreinheid op te voeren. Daar behoort waarlijk eenige moed toe om voor de eerste maal zijn nachtkwartier
i
M
BOEGINEESCHE BERGKAMPONG. in een dergelijke woning op te slaan, ook al hebben ruwe soldatenhanden, zoo goed en zoo kwaad als dit gaat, met behulp van primitieve reinigingsmiddelen een gedeelte in eenigszins toonbaren toestand gebracht. Op den duur went men er aan, zooals men in het leven aan zooveel onaangenaamheden went; alleen het ongedierte blijft steeds een groote hindernis die moeilijk te verdragen valt. In de vlakte, waar prachtig geïrrigeerde rijstvelden zich tot in de eindelooze verten uitstrekken, uit den aard der zaak dus meerdere welvaart heerscht dan op de bergen, waar „ladangs" en tuinen nauw in de behoeften der bevolking kunnen voorzien en deze door het winnen van suiker uit het sap van den arèn-palm slechts een schrale verdienste trekt, daar vcrkcercn de huizen, als onmiddellijk gevolg dier meerdere welvaart, in eenigszins minder vuilen toestand, waartoe echter ook niet weinig bijdraagt het in deze streken gemakkelijker doordringen der beschaving. Maar toch nog bestaat dan die mindere vuilheid meer in schijn dan in wezen: zelfs in de woningen der vorsten blijft men niet gespaard voor het ongedierte en vieze besmettelijke huidziekten komen onder de „Hoofden" evenzeer voor als onder de minder door het lot bedeelden. Wordt dan in het algemeen zeer weinig zorg besteed aan het reinhouden der woning, wat betreft versiering wordt zij eveneens zeer stiefmoederlijk behandeld en dit laatste, oppervlakkig beschouwd, moeilijk te begrijpen bij een volk zooals het Boegineesche, dat toch op het gebied van sierkunst waarlijk op geen lage trap staat; (vroeger heb ik dit in dit tijdschrift al eens getracht aan te toonen in een opstel over Boegineesch smeedwerk) is bij eenig logisch nadenken gemakkelijk te verklaren. Past men n.1. eene versiering toe dan zal men, en dit spreekt bijna vanzelf, in den regel daarvoor materiaal nemen, dat duurzaam is, hetwelk dus de daaraan ten koste gclcgden arbeid loont en zulk materiaal zou in het
onderhavige geval hout zijn. Evenwel komen de hiervoor aangewezen harde houtsoorten weliswaar in het gebergte voor, doch het vervoer daarvan gaat, als een gevolg der gebrekkige verkeersmiddelen, met zoovele bezwaren gepaard, dat van toepassing op eenigszins ruime schaal bij den huizenbouw geen sprake kan zijn en zoo ziet men allerwege het weinig duurzaam en dus voor versiering minder in aanmerking komend, doch vlug en gemakkelijk te verwerken, bamboe gebruiken. Onder de veel voorkomende versieringen vallen die, welke voor- en achternok van het dak bekronen, het meest in het oog. Het zijn in de meeste gevallen schuin opwaarts uitstekende, vaak mooi gcstyleerde, bladmotieven. Men heeft wel eens gemeend, dat deze versiering geïnspireerd is geworden door den vorm van den haan, welk beest bij de Bocgincezen, dolle liefhebbers als zij zijn van hanengevechten, hoog in aanzien staat. De versiering van den voornok zou dan den kop, die van den achternok de staart voorstellen. Naar mijne meening is deze veronderstelling echter onjuist; nimmer heb ik eenig motief ontdekt, dat aan den vorm van dit beest ontleend zou kunnen zijn. Wel echter heb ik eens eene nokversiering ontmoet, die bekroond was met de voorstelling van een haan en een hennetje. Een eigenaardigheid is, dat de nokken der vorstelijke woningen altijd met een paar karbouwenhoorns versierd zijn, een versiersel, waarvan de mindere man geen gebruik mag maken. Overigens wijken deze woningen nog in meerdere opzichten af van die van het gewone volk. In de eerste plaats zijn zij ruimer, doch bovendien is de keuken in een met het hoofdgebouw verbonden, afzonderlijk gebouwtje ondergebracht en bezitten zij een soort van voorhuis met open wanden en voorzien van zit- of ligbanken, waartoe een, door het veelvuldig gebruik meestal zeer glad geworden, oprit van bamboe toegang geeft. Een dergelijken oprit treft men bij de gewone kampongwoning
BOEGINEESCHE BÊRGKAMPONG. '• ook nimmer aan. Evenwel zal men deze zelfde blad gevlochten, want de op Java vorstenwoningen in het arme bergland te zoo beruchte en door de kraamvrouwen vergeefs zoeken, waar voor de edele bezitters gevreesde geest, de Pontianak, maakt het dezer verblijven, tot voor korten tijd nog hier de menschheid al even lastig. over het algemeen echte roofridders, niet Ja, wel vervullen die geesten een zeer veel te halen valt. grootcn rol in het leven van dit volk, zooals Keercn wij dus terug tot onzen bergkam- dit trouwens bij de meeste Oostersehe volken pong, die hier, omringd door de sombere het geval is en tracht men hen door het donkergroene wouden, die de steile hellingen plengen van talrijke offers te vriend te der omringende toppen bedekken, ligt als houden. Niet altijd gelukt dit echter, maar een banneling, wien alle verkeer met de in zulk een geval weet de Boeginees ook overige wereld ontzegt is. En raad en tracht hij door het zoo is het ook bijna. Slechts maken van een vreeselijk kanu en dan, wanneer de rinbaal den boozen demon te verkelende belletjes der patéké's drijven.. Bij sommige huizen (vrachtpaardjes) van een kasteekt daartoe, door een gat ravaan met tabak of suiker in den vloer, een bundel gede geheele ruimte vullen met spleten bamboe naar buiten, hun vroolijk geklingel, dan is die, aan het schudden gebracht, het voor cenigen tijd gedaan vreeselijk veel leven maakt. Ik met zijn dommelige rust en zelf weet dit uit ondervinding, hooren de bewoners weer iets want toen ik eens van het nachvan uit de wereld van gene telijk duister gebruik wilde mazijde hunner bergen. Overigens ken om een verdacht persobrengen slechts de gewone naadje op te lichten en ongegebeurtenissen in het menschelukkig het verkeerde huis omlijk leven, zooals huwelijk, gesingelde, dat als eenige inboorte en dood, nu en dan woonster een oude vrouw herstoring in den dagelij kschen bergde, werd ik met zoo'n oorrustigen gang van zaken en verdoovend leven van dit ineigenaardig zijn clan dikwijls strument, gepaard aan de bode gebruiken, die in deze gevendien verre van welluidende vallen in acht genomen moekreten van het beangstigde ten worden. Zoo brengt men vrouwtje, begroet, dat ik hals OFFERS MJ KF.NE GEKOOKTE den doode niet langs den geover kop met mijn patrouille wonen uitgang van het huis naar buiten, moest aftrekken, wilde ik niet voorkomen, dat doch zal men bij voorkeur een gedeelte mijn geheele onderneming mislukte. Zelden van den zijwand hiervoor afbreken, opdat zal iemand zoo'n volledig en spoedig succes de geest van den doode den weg naar met zijn geestenverdrijver gehad hebben als binnen niet meer zal kunnen terugvin- deze vrouw, terwijl de eerste kennismaking den; zoo vindt men onder de woning, met dit instrument mij, die dien nacht waarin een kind geboren is, een bundeltje weliswaar in zekeren zin voor boozen geest bezweringsformules op lontarblad, zoomedc fungeerde, niet bijster aangenaam was, doch als offer, een menschelijk figuurtje uit het- gelukkig niet in mijn succes benadeelde. • t •