BINNENVAART POLITIE REGELEMENT (BPR) Theorie eisen reglementen (BPR) voor CWOIII
Kennis van de volgende artikelen en de uitwijkbepalingen in de betreffende situaties kunnen toepassen: Art. 1.01 i Definitie van een klein schip. Art. 1.04 Goed zeemanschap: een schipper dient altijd voorzorgsmaatregelen te nemen om een veilige vaart en de goede orde te bewaken. (CWOI) Art. 6.01 Weten wat er verstaan wordt onder: naderen op tegengestelde koersen (= voorbijvaren) en oplopen (=“inhalen”). Art. 6.02 Kleine schepen, algemene bepalingen. Art. 6.03 lid 3 en 4 Algemene beginselen. Art. 6.03.a lid 2 en 3: Kruisende koersen van kleine schepen: volgorde van wijken van klein motorschip, klein zeilschip, klein door spierkracht voortbewogen schip (zeil gaat voor spier gaat voor motor) Kruisende koersen van kleine zeilschepen onderling: (sb wijkt voor bb, loef wijkt voor lij). Art. 6.04 lid 2 en 3: Recht tegen elkaar insturen van kleine schepen: volgorde van wijken, idem als bij Art. 6.03.a lid 2 en 3. Art. 6.09, 6.10.1 Voorbijlopen. Per artikel is eerst de letterlijke tekst overgenomen, dan per artikel in het kort wat het betekent. ART. 1.01.i Definitie klein schip Klein schip: een schip waarvan de lengte niet meer dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp. Uitgezonderd, dus géén klein schip zijn: Een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te assisteren, te duwen of langszijde vastgemaakt mede te voeren (dus in het algemeen sleep- en duwboten, ook als ze vrijvarend zijn): • Een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren; • Een veerpont; • Een vissersschip (het moet dan wel vissend zijn zie 'g'); • Een duwbak. Bij het vaststellen van de lengte zijn geen uitstekende niet tot de vaste romp behorende delen begrepen. Genoemd worden onder andere een boegspriet, papegaaienstok,trimvlak, maar ook kan hieronder worden verstaan een aangehangen roer, zwembordes, bijboot-davits e.d Dus: • Een klein schip is korter dan 20 m, gemeten over de romp; van het uiterste voorpuntje tot het achterste vaste punt van een schip; geen “losse” onderdelen; • Beroepsvaart korter dan 20 m, wordt beschouwd als grote schepen. ARTIKEL 1.04 VOORZORGSMAATREGELEN (dit artikel betreft GOED ZEEMANSCHAP) De schipper moet, ook bij het ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat: • het leven van personen in gevaar wordt gebracht; • schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook, die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden; • de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht. Dus: • Goed zeemanschap houdt in, dat om ernstige aanvaringen/ongelukken te voorkomen het gezond verstand boven het reglement gaat en zonodig van de reglementen afgeweken mag worden (hangt ook samen met art 1.05).
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting voor CWOIII Optimist KWVL Jeugdzeilen
1 / van 5
ART. 6.01 Begripsbepalingen (1) In dit hoofdstuk wordt verstaan onder: a. naderen op tegengestelde koersen: het elkaar naderen van twee schepen op koersen die recht of vrijwel recht aan elkaar tegengesteld zijn. In de praktijk spreken we hier van tegenliggers. Zij ontmoeten elkaar en we spreken daarna van voorbijvaren (fig.1).
fig.1 Voorbijvaren (tegengestelde koersen)
fig.2 Voorbijlopen (“inhalen” )
b. oplopen: het naderen van een schip door een ander schip uit een richting van meer dan 22 graden achterlijker dan dwars, van dat schip. Het oplopen wordt in de regel gevolgd door het voorbijlopen (fig.2). (toelichting –niet verplicht CWOIII -: is in donker precies in sector van het heklicht) (2) Als er twijfel bestaat of het schip in één van bovengenoemde situaties verkeert, dan moeten we aannemen dat dat zo is. Dus: Bij twijfel nemen we aan dat schepen naderen op tegengestelde koersen of oplopen en dus niet elkaar kruisen. Nadert een schip uit een andere richting dan hierboven genoemd, dan spreken we van een koerskruising (fig.3). Samengevat:
fig.3 ART. 6.02 Kleine schepen: algemene bepalingen (2) Wanneer een vaarregel van dit hoofdstuk niet van toepassing is tussen een klein schip en een ander schip, is het kleine schip verplicht aan het andere schip de ruimte te laten die dit nodig heeft om zijn koers te vervolgen en om te manoeuvreren; het mag niet verlangen dat het te zijnen gerieve uitwijkt. Deze bepaling verdeelt de scheepvaart in twee hoofdcategorieën voor de toepassing van de gedragregels van schepen onderling: een klein schip dient in principe uit te wijken voor een ‘groot’ schip. We onderscheiden vier soorten regels (niet verplicht CWOIII): • Vaarregels die alleen van toepassing zijn op kleine schepen: (a) • Vaarregels die alleen van toepassing zijn op ‘grote’ schepen (niet van toepassing op kleine schepen onderling); (b) • Vaarregels die gelden tussen ‘grote’ schepen onderling en kleine schepen onderling, maar niet tussen ‘grote’ en kleine schepen. (c ) • Vaarregels die algemeen gelden. (d)
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting voor CWOIII Optimist KWVL Jeugdzeilen
2 / van 5
Dus: Een klein schip moet altijd uitwijken voor een groot schip (in principe). Uitzondering: een oplopend schip moet altijd uitwijken: ook groot tov klein en zeilboot tov motorboot (heeft te maken met (d). ART. 6.03 Algemene beginselen (3) Bij het naderen op tegengestelde koersen dan wel het voorbijlopen, mag het schip waarvan de koers elk gevaar voor aanvaring uitsluit, zijn koers noch snelheid zodanig wijzigen, dat daaruit gevaar voor aanvaring kan ontstaan. Dus: Nooit snelheid of koers wijzigen als daaruit gevaar kan ontstaan. (4) Indien een schip verplicht is uit te wijken voor een ander schip, moet laatstgenoemd schip zijn koers en snelheid behouden. Indien door welke oorzaak dan ook, het schip dat verplicht is zijn koers en zijn snelheid te behouden zich zo dicht bij het schip dat moet uitwijken bevindt, dat aan varing door een handeling van dat schip alléén niet kan worden vermeden, moet het de maatregelen nemen die het best kunnen bijdragen om een aanvaring te voorkomen. De laatste zin van artikel 6.03 benadrukt eigenlijk alleen nog artikel 1.05, afwijken van het reglement als het volgen daarvan tot gevaar leidt (goed zeemanschap). DIT IS DAN OOK DE BASIS VAN HET REGELEMENT. Dus:
Alleen voorbijvaren en voorbijlopen indien geen gevaar; bij voldoende ruimte en gunstige omstandigheden (is lid 1, is niet verplicht voor CWOIII; wel essentieel; zie ook 6.09)
•
• •
Niet van koers/snelheid veranderen als daardoor kans op aanvaring kan ontstaan; Indien een schip aan het uitwijken is, mag het schip waarvoor uitgeweken wordt niet zijn koers en snelheid wijzigen; Indien dan toch gevaar voor aanvaring bestaat, mag alles gedaan worden omdat te voorkomen.
ART. 6.03 a Koerskruisen (voorrangsregels kruisende koersen kleine schepen) (1) Indien de koersen van twee motorschepen elkaar kruisen, zo, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet het schip dat het
andere schip aan stuurboordzijde heeft (tijdig) uitwijken en vermijden voor het andere over te lopen. Dus: Bij motorschepen onderling heeft ‘rechts’ dus voorrang. (is niet verplicht voor CWOIII, maar wel handig te weten).
(2) Kleine schepen onderling. Indien de koersen van een klein motorschip, een klein zeilschip of een klein door spierkracht voortbewogen schip elkaar kruisen, zo, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet in afwijking van het onder (1) gestelde: • het motorschip uitwijken voor het andere schip, en • het door spierkracht voortbewogen schip uitwijken voor het zeilschip. Dus: • zeilboot gaat voor spierkracht gaat voor motorboot, ofwel: • motorboot wijkt voor spierkracht wijkt voor zeilboot. (3) Zeilschepen onderling. Indien de koersen van twee zeilschepen elkaar kruisen, zo, dat gevaar voor aanvaring bestaat, moet, in afwijking van het onder (1) gestelde: • ingeval beide schepen over verschillende boeg liggen, het schip dat over stuurboord ligt uitwijken voor het schip dat over bakboord ligt ( fig.4)
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting voor CWOIII Optimist KWVL Jeugdzeilen
3 / van 5
fig 4 •
ingeval beide schepen over dezelfde boeg liggen, moet het loefwaartse schip uitwijken voor het lijwaartse (fig.5)
fig.5 •
ingeval een schip dat over stuurboord ligt aan zijn loefzijde een schip ziet en niet met zekerheid kan bepalen of dit over stuurboord dan wel over bakboord ligt moet het daarvoor uitwijken (fig.6)
fig.6 Dus bij kruisende koersen van kleine zeilschepen: • SB wijkt voor BB (a); • Loefwaarts wijkt voor lijwaarts (b); • Bij twijfel (a)/(b)– en zelf over SB-; dan wijken. ART. 6.04 Naderen op tegengestelde koersen (2) en (3) Bij het naderen van tegengestelde koersen zijn de bepalingen van artikel 6.03 a (2) en (3) eveneens van toepassing. Dus bij tegengestelde koersen: • Motor wijkt voor spier wijkt voor zeil; • SB wijkt voor BB; • Loefwaarts wijkt voor lijwaarts; •
Motorboten onderling: allebei iets naar rechts (niet verplicht voor CWOIII).
Let op: Bij 6.03 en 6.04 gaat het om kleine schepen onderling; bij kruisende koersen en tegengestelde koersen tussen klein en groot schip blijft altijd gelden: • Klein wijkt voor groot. ART. 6.09 Voorbijlopen algemene bepalingen (1) We mogen een ander schip alleen voorbijlopen als we er van overtuigd zijn dat dit zonder gevaar kan. Dit geldt voor alle schepen ook voor groot en klein onderling. Bij het veilig voorbijlopen kan de breedte van het vaarwater, eventuele tegenliggers en de onderlinge zuiging of oeverzuiging bepalend zijn. Met betrekking tot het laatste kan het voorbijlopen van een klein schip door een ‘groot’ schip gevaar voor het kleine schip opleveren. Het is niet de eerste keer dat een klein schip aan de grond komt te zitten onder de oever, omdat het in een smal kanaal wordt opgelopen. Daarentegen kan door de onderlinge zuiging het oplopen van een ‘groot’ schip door een klein schip veel tijd in beslag nemen en dus hinder voor het overige scheepvaartverkeer opleveren.
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting voor CWOIII Optimist KWVL Jeugdzeilen
4 / van 5
(2) Worden we opgelopen, dan moeten we het voorbijlopen voor zover nodig en mogelijk vergemakkelijken. We moeten snelheid verminderen als dat nodig is om het voorbijlopen zonder gevaar en in een zo kort mogelijke tijd te doen geschieden. Het vaart minderen heeft als bijkomend voordeel dat de onderlinge zuiging vermindert en, mocht het nodig zijn een stuurcorrectie toe te passen, er even ‘een klapje bij’ kan worden gegeven. Dus: • Alleen voorbijlopen als geen gevaar (denk aan diepte, oevers, zuiging etc); • Als je zelf voorbij gelopen wordt: zoveel mogelijk meewerken; • Een ‘groot’ schip hoeft geen medewerking te verlenen aan het voorbijlopen door een klein schip. ART. 6.10 Voorbijlopen; gedrag en seinen van de schepen (1) In beginsel moeten we een schip dat we oplopen aan de bakboordzijde voorbijlopen. Als er voldoende ruimte is, mogen we dat ook aan stuurboord doen. (2) Als een zeilschip een ander zeilschip oploopt, moet het zo mogelijk aan loef voorbijlopen. Een groot zeilschip mag dit ook aan lijzijde doen. Een logische regel als we aan loef oplopen nemen we vanzelf de wind uit zijn zeilen en mindert hij automatisch vaart. (niet verplicht, maar wel zo praktisch)
Dus: • Links inhalen; net als op de weg; • Zeilschip mogelijk via loefzijde, dan duurt het voorbijlopen het minst lang. Vaarproblematiek grote schepen Dode hoek Een leeg, hoog op het vaarwater liggend binnenvaartschip kan het gedeelte van het vaarwater voor de boeg vanuit de stuurhut niet zien. Dat gedeelte wat niet te zien is heet de dode hoek. Dus: • Als je de ramen van de stuurhut niet ziet; ziet de schipper jou ook niet. Diepgang, Zuiging (zie ook 6.09 algemene bepalingen mbt diepgang en zuiging) Groot schip heeft beperkte mogelijkheden vanwege diepgang en zuiging. Windvang Rekening houden met windvang door hoog op het vaarwater liggend schip.
Bronnen: Cursusboek klein vaarbewijs ANWB, KNWV Website: http://www.vaarbewijsinfo.nl/ gewenste hoofdstuk (1 en vooral 6).
kies vervolgens reglementen en dan BPR en daarna het
Cursusboek: "Leidraad voor het vaarbewijs" Richard Vooren.
Versie 1.0 // 2006 BPR samenvatting voor CWOIII Optimist KWVL Jeugdzeilen
5 / van 5