BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 40 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 400 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een injectieflacon. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 2
Wijze van toediening Voor subcutaan of intraveneus gebruik. Actrapid kan ook intraveneus worden toegediend. Deze toediening dient uitsluitend door bevoegd medisch personeel te worden uitgevoerd. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De injectieflacons moeten worden gebruikt met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Wanneer twee soorten insuline gemengd worden, moet eerst de voorgeschreven hoeveelheid snelwerkende insuline en daarna de voorgeschreven hoeveelheid langwerkende insuline in de injectiespuit worden opgetrokken. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. 3
Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 4
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. 5
Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. 6
Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 4 weken indien in gebruik of bewaard bij kamertemperatuur (beneden 25°C).
7
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 25°C. De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen injectieflacon (type 1) van 10 ml afgesloten met een rubber stop van broombutyl/polyisopreen en een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Verpakkingsgrootten: 1 en 5 injectieflacons x 10 ml en een multiverpakking met 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/001, 002, 016
8
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
9
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 100 IE/ml, oplossing voor injectie in een injectieflacon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 1.000 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een injectieflacon. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 10
Wijze van toediening Voor subcutaan of intraveneus gebruik. Actrapid kan ook intraveneus worden toegediend. Deze toediening dient uitsluitend door bevoegd medisch personeel te worden uitgevoerd. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De injectieflacons moeten worden gebruikt met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Wanneer twee soorten insuline gemengd worden, moet eerst de voorgeschreven hoeveelheid snelwerkende insuline en daarna de voorgeschreven hoeveelheid langwerkende insuline in de injectiespuit worden opgetrokken. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. 11
Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 12
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. 13
Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. 14
Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of bewaard bij kamertemperatuur (beneden 25°C).
15
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 25°C. De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen injectieflacon (type 1) van 10 ml afgesloten met een rubber stop van broombutyl/polyisopreen en een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Verpakkingsgrootten: 1 en 5 injectieflacons x 10 ml en een multiverpakking met 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/003-004, 017
16
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
17
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid Penfill 100 IE/ml, oplossing voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een patroon. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 18
Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Actrapid dient alleen in uitzonderingssituaties intraveneus met een pensysteem of een patroon te worden toegediend als injectieflacons niet beschikbaar zijn. In dit geval dient Actrapid in een insulinespuit te worden opgezogen, waarbij opzuigen van lucht moet worden vermeden, of met een infusiesysteem te worden toegediend. Deze verrichting dient alleen te worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in 19
een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 20
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. 21
Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische 22
eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten.
23
6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actrapid Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
24
8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/005-007 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
25
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid NovoLet 100 IE/ml, oplossing voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een voorgevulde pen. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 26
Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Actrapid dient alleen in uitzonderingssituaties intraveneus met een pensysteem of een patroon te worden toegediend als injectieflacons niet beschikbaar zijn. In dit geval dient Actrapid in een insulinespuit te worden opgezogen, waarbij opzuigen van lucht moet worden vermeden, of met een infusiesysteem te worden toegediend. Deze verrichting dient alleen te worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actrapid NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen.
27
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van 28
zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied.
29
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms – Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur.
30
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties
31
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actrapid NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.
32
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/008-009 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
33
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid InnoLet 100 IE/ml, oplossing voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een voorgevulde pen. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 34
Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Actrapid dient alleen in uitzonderingssituaties intraveneus met een pensysteem of een patroon te worden toegediend als injectieflacons niet beschikbaar zijn. In dit geval dient Actrapid in een insulinespuit te worden opgezogen, waarbij opzuigen van lucht moet worden vermeden, of met een infusiesysteem te worden toegediend. Deze verrichting dient alleen te worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actrapid InnoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden met een kort beschermdopje van maximaal 8 mm lang. Op de verpakking van de naalden staat een S vermeld. InnoLet levert 1-50 eenheden in stappen van 1 eenheid. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelschijf weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelschijf te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 35
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van 36
zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied.
37
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur.
38
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties
39
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actrapid InnoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.
40
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/010-012 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
41
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid FlexPen 100 IE/ml, oplossing voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie in een voorgevulde pen. Heldere, kleurloze, waterige oplossing. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actrapid is een snelwerkende insuline die gebruikt mag worden in combinatie met langwerkende insulineproducten. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). 42
Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Actrapid dient alleen in uitzonderingssituaties intraveneus met een pensysteem of een patroon te worden toegediend als injectieflacons niet beschikbaar zijn. In dit geval dient Actrapid in een insulinespuit te worden opgezogen, waarbij opzuigen van lucht moet worden vermeden, of met een infusiesysteem te worden toegediend. Deze verrichting dient alleen te worden uitgevoerd door beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg. Actrapid wordt subcutaan toegediend in de buikwand. Ook kan in de dij, het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actrapid FlexPen is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden met een kort beschermdopje van maximaal 8 mm lang. Op de verpakking van de naalden staat een S vermeld. FlexPen levert 1-60 eenheden in stappen van 1 eenheid. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actrapid wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 43
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actrapid een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actrapid noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie, aangezien het risico bestaat dat de insuline in pompkatheters precipiteert. Actrapid bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van 44
zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actrapid aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actrapid zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (<1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Soms - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Zeer zelden - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied.
45
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, snelwerkend, insuline (humaan). ATC-code: A10A B01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Uit een klinische studie, uitgevoerd in afdeling Intensive Care, waarbij 204 diabetespatiënten en 1344 niet-diabetespatiënten wegens hyperglycemie (bloedglucose hoger dan 10 mmol/l) werden behandeld na een operatie, bleek dat de mortaliteit door een met intraveneus toegediend Actrapid bereikte normoglycemie (bloedglucose 4,4 – 6,1 mmol/l) met 42% afnam (8% versus 4,6%). Actrapid is een snelwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 1,5 tot 3,5 uur bereikt en de totale werkingsduur is ongeveer 7 tot 8 uur.
46
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie De maximale plasmaconcentratie wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 2 tot 5 uur aangetoond. Kinderen en adolescenten Het farmacokinetisch profiel van Actrapid is onderzocht bij een klein aantal (n=18) kinderen met diabetes (leeftijd 6-12 jaar) en adolescenten (leeftijd 13-17 jaar). Er is slechts een beperkt aantal gegevens beschikbaar, maar deze duiden erop dat het farmacokinetisch profiel bij kinderen en adolescenten gelijk kan zijn aan dat bij volwassenen. Bij Cmax waren er echter verschillen tussen de leeftijdsgroepen, wat nogmaals het belang benadrukt van individuele doseringstitratie. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Water voor injecties
47
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Geneesmiddelen die aan de insulineoplossing worden toegevoegd, kunnen de insuline afbreken, bv. als de geneesmiddelen thiolen of sulfieten bevatten. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Voor intraveneus gebruik: Infusiesystemen met Actrapid in een concentratie van 0,05-1,0 IE/ml humane insuline in een infusievloeistof van: 0,9% natriumchloride, 5% glucose of 10% glucose met 40 mmol/l kaliumchloride, in een infusiezak uit polypropyleen zijn stabiel bij kamertemperatuur gedurende 24 uur. Alhoewel de oplossing stabiel is in de tijd zal initieel een bepaalde hoeveelheid insuline worden geadsorbeerd aan het materiaal van de infusiezak. Het is noodzakelijk de bloedglucosewaarden te controleren tijdens insuline-infusie. De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actrapid FlexPen mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Insulineoplossingen mogen niet gebruikt worden als ze niet kristalhelder en kleurloos zijn. Actrapid mag niet worden gebruikt in insulinepompen voor continue subcutane insuline-infusie. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften.
48
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/013-015 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
49
BIJLAGE II A.
FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAAM BESTANDDEEL EN HOUDERS VAN DE VERGUNNINGEN VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN VERBONDEN AAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
50
A.
FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAAM BESTANDDEEL EN HOUDERS VAN DE VERGUNNINGEN VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant van het biologisch werkzaam bestanddeel Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
Novo Nordisk A/S Hallas Allé DK-4400 Kalundborg Denemarken
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte Actrapid, Actrapid NovoLet, Actrapid InnoLet: Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken Actrapid Penfill en FlexPen: Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken Novo Nordisk Production SAS 45, Avenue d’Orléans F-28002 Chartres Frankrijk In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel dienen de naam en het adres van de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende partij te zijn opgenomen. B.
VOORWAARDEN VERBONDEN AAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN OPGELEGD AAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN TEN AANZIEN VAN DE AFLEVERING EN HET GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel. •
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Niet van toepassing
51
BIJLAGE III ETIKETTERING EN BIJSLUITER
52
A. ETIKETTERING
53
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 10 ml 5 x 10 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 4 weken gebruiken
54
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/001 1 x 10 ml EU/1/02/230/002 5 x 10 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid injectieflacon 40 IE/ml
55
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c., i.v. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
56
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 100 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 10 ml 5 x 10 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
57
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/003 1 x 10 ml EU/1/02/230/004 5 x 10 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
1 injectieflacon van 10 ml bevat 1.000 IE
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid injectieflacon 100 IE/ml
58
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INJECTIEFLACON
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid 100 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c., i.v. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml 1 injectieflacon van 10 ml bevat 1.000 IE
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
59
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 10 ml Onderdeel van een multiverpakking – niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 4 weken gebruiken
60
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/016
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid injectieflacon 40 IE/ml
61
GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERMELD OP DE VERPAKKING BUITENWIKKEL ETIKET OP DE MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 5 x (1 x 10 ml) Multiverpakking - niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 4 weken gebruiken
62
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/016
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
63
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 100 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 10 ml Onderdeel van een multiverpakking – niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
64
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/017
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
1 injectieflacon van 10 ml bevat 1.000 IE
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid injectieflacon 100 IE/ml
65
GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERMELD OP DE VERPAKKING BUITENWIKKEL ETIKET OP DE MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid 100 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA),
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 5 x (1 x 10 ml) Multiverpakking - niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan of intraveneus gebruik Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
66
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/017
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
1 injectieflacon van 10 ml bevat 1.000 IE
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
67
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid Penfill 100 IE/ml oplossing voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Voor gebruik de bijsluiter lezen Actrapid Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
68
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/005 1 x 3 ml EU/1/02/230/006 5 x 3 ml EU/1/02/230/007 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid Penfill
69
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid Penfill 100 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
70
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid NovoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan gebruik Actrapid NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Voor gebruik de bijsluiter lezen Actrapid NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
71
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/008 5 x 3 ml EU/1/02/230/009 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid NovoLet
72
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid NovoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
73
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid InnoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan gebruik Actrapid InnoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine S naalden Voor gebruik de bijsluiter lezen Actrapid InnoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
74
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/010 1 x 3 ml EU/1/02/230/011 5 x 3 ml EU/1/02/230/012 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid InnoLet
75
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INNOLET
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid InnoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
76
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actrapid FlexPen 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml oplossing bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA)
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan gebruik Ontworpen voor gebruik met NovoFine of NovoTwist naalden voor eenmalig gebruik met een lengte van maximaal 8 mm Naalden zijn niet meegeleverd Voor gebruik de bijsluiter lezen Actrapid FlexPen mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
77
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/230/013 1 x 3 ml EU/1/02/230/014 5 x 3 ml EU/1/02/230/015 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actrapid FlexPen
78
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET FLEXPEN
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG(EN)
Actrapid FlexPen 100 IE/ml oplossing voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
79
B. BIJSLUITER
80
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid 40 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. 81
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Desinfecteer de rubber stop met een antiseptisch doekje.
Gebruik Actrapid niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als het beschermkapje loszit of ontbreekt. Elke injectieflacon heeft een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Als dat niet volledig intact is wanneer u de injectieflacon krijgt, moet u met de injectieflacon teruggaan naar uw leverancier als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Hoe gebruikt u deze insuline Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Actrapid injectieflacons zijn bestemd voor gebruik met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Actrapid mag in bijzondere situaties tevens intraveneus worden toegediend door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Het injecteren van alleen Actrapid 1. Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis insuline 2. Injecteer de lucht in de injectieflacon: steek de naald door de rubber stop en druk op de zuiger 3. Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven 4. Trek de voorgeschreven hoeveelheid insuline in de injectiespuit 5. Trek de naald uit de injectieflacon 82
6. 7. 8.
Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht Controleer of de dosis juist is Injecteer onmiddellijk.
Het mengen van Actrapid met langwerkende insuline 1. Rol de injectieflacon met de langwerkende insuline tussen uw handen. Ga hiermee door totdat de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is 2. Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis langwerkende insuline. Injecteer de lucht in de injectieflacon met de langwerkende insuline en trek de naald uit de injectieflacon 3. Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis Actrapid. Injecteer de lucht in de injectieflacon met Actrapid. Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven 4. Trek de voorgeschreven hoeveelheid Actrapid in de injectiespuit. Trek de naald uit de injectieflacon. Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht. Controleer of de dosis juist is 5. Steek de naald in de injectieflacon met de langwerkende insuline 6. Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven 7. Trek de voorgeschreven hoeveelheid langwerkende insuline in de injectiespuit 8. Trek de naald uit de injectieflacon 9. Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft en controleer of de dosis juist is 10. Injecteer het mengsel onmiddellijk. Snelwerkende en langwerkende insulines moeten altijd in deze volgorde worden gemengd. Injecteren van de insuline ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. 83
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren.
84
Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. De injectieflacons die niet in gebruik zijn moeten in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacons in de oorspronkelijke verpakking bewaren. De injectieflacons die in gebruik zijn of binnenkort zullen worden gebruikt, moeten niet in de koelkast worden bewaard. U kunt deze bij u dragen en maximaal 4 weken bij kamertemperatuur (beneden 25°C) bewaren. Bewaar de injectieflacon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actrapid dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
85
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 40 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 400 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1 of 5 injectieflacons van 10 ml of in een multiverpakking van 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
86
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid 100 IE/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. 87
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Desinfecteer de rubber stop met een antiseptisch doekje.
Gebruik Actrapid niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als het beschermkapje loszit of ontbreekt. Elke injectieflacon heeft een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Als dat niet volledig intact is wanneer u de injectieflacon krijgt, moet u met de injectieflacon teruggaan naar uw leverancier als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Hoe gebruikt u deze insuline Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Actrapid injectieflacons zijn bestemd voor gebruik met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Actrapid mag in bijzondere situaties tevens intraveneus worden toegediend door een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg. Het injecteren van alleen Actrapid 1. 2. 3. 4.
Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis insuline Injecteer de lucht in de injectieflacon: steek de naald door de rubber stop en druk op de zuiger Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven Trek de voorgeschreven hoeveelheid insuline in de injectiespuit 88
5. 6. 7. 8.
Trek de naald uit de injectieflacon Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht Controleer of de dosis juist is Injecteer onmiddellijk.
Het mengen van Actrapid met langwerkende insuline 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
Rol de injectieflacon met de langwerkende insuline tussen uw handen. Ga hiermee door totdat de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis langwerkende insuline. Injecteer de lucht in de injectieflacon met de langwerkende insuline en trek de naald uit de injectieflacon Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis Actrapid. Injecteer de lucht in de injectieflacon met Actrapid. Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven Trek de voorgeschreven hoeveelheid Actrapid in de injectiespuit. Trek de naald uit de injectieflacon. Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht. Controleer of de dosis juist is Steek de naald in de injectieflacon met de langwerkende insuline Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven Trek de voorgeschreven hoeveelheid langwerkende insuline in de injectiespuit Trek de naald uit de injectieflacon Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft en controleer of de dosis juist is Injecteer het mengsel onmiddellijk.
Snelwerkende en langwerkende insulines moeten altijd in deze volgorde worden gemengd. Injecteren van de insuline ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben
89
►
Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt 90
op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. De injectieflacons die niet in gebruik zijn moeten in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacons in de oorspronkelijke verpakking bewaren. De injectieflacons die in gebruik zijn of binnenkort zullen worden gebruikt, moeten niet in de koelkast worden bewaard. U kunt deze bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 25°C) bewaren. Bewaar de injectieflacon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actrapid dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
91
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 1.000 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1 of 5 injectieflacons van 10 ml of in een multiverpakking van 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
92
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid Penfill 100 IE/ml oplossing voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. 93
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actrapid niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Actrapid Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actrapid Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. Hoe gebruikt u deze insuline Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert.
94
Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actrapid zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal.
95
Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts.
96
Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actrapid dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken 97
Fabrikant De fabrikant kan geïdentificeerd worden door het lotnummer gedrukt op de zijkant van het kartonnen doosje en op het etiket: –
Indien de tweede en derde letters W5, S6, P5, K7 of ZF zijn, is de fabrikant Novo Nordisk A/S, Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken
–
Indien de tweede en derde letters H7 of T6 zijn, is de fabrikant Novo Nordisk Production SAS, 45 Avenue d’Orléans, F-28002 Chartres, Frankrijk.
Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
98
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid NovoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actrapid en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt 3. Hoe wordt Actrapid gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actrapid 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
99
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Actrapid niet gebruiken ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken. als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 100
4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken 101
• • • •
U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
102
6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actrapid dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken. Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
103
Informatie over hoe u Actrapid NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actrapid NovoLet te gebruiken. Inleiding Actrapid NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actrapid NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking
Afdekplaatje Pendop
Beschermdopje Pendopschaalverdeling
Naald Rubber membraan Insulineschaalverdeling
Insulinepatroon
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
104
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actrapid NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. • Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje • Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen. • Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald • Schroef de naald recht en stevig op Actrapid NovoLet (afbeelding A) • Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
A
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actrapid NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding B) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding C) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
B
C
Het instellen van de dosis •
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding D) 105
•
Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actrapid NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding E) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • •
E
D
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop. Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding F).
F
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje • Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop • Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven • Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden. 106
De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is. • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actrapid NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actrapid NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald. Onderhoud Uw Actrapid NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actrapid NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actrapid NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
107
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid InnoLet 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actrapid en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt 3. Hoe wordt Actrapid gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actrapid 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt InnoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
108
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actrapid niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als InnoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken. als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 109
4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken 110
• • • •
U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
111
6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. InnoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. InnoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw InnoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actrapid dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe InnoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
112
Informatie over hoe u Actrapid InnoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actrapid InnoLet te gebruiken. Inleiding Actrapid InnoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen die 1 tot en met 50 eenheden in stappen van 1 eenheid kan afgeven. Actrapid InnoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine S naalden van maximaal 8 mm lang. Controleer of er een S op de verpakking van de naalden staat. De S staat voor short cap d.w.z. kort beschermdopje. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw InnoLet verliest of deze beschadigd raakt. Drukknop
Dosisinstelschijf Schaalverdeling resterend aantal enheden
Dosisschaalverdeling
Insulinepatroon
Naaldcompartiment
Rubber membraan Naald
Beschermdopje
Afdekplaatje Pendop
Naaldverpakking
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actrapid InnoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop (in de richting van de pijl). Vastschroeven van de naald • • • • •
Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen. Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine S naald Schroef de naald recht en stevig op Actrapid InnoLet (afbeelding 1A) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. U kunt de naaldverpakking in het compartiment bewaren.
113
1A
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Stel 2 eenheden in door de instelschijf met de klok mee te draaien • Houd Actrapid InnoLet met de naald omhoog en tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon om ervoor te zorgen dat eventuele luchtbelletjes zich boven in de patroon verzamelen (afbeelding 1B) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop in, de instelschijf komt weer op nul • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken. 1B
Het instellen van de dosis • • •
Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt en de instelschijf op nul staat Stel het aantal eenheden dat u moet injecteren in door de instelschijf met de klok mee te draaien (afbeelding 2). Gebruik de schaalverdeling voor het resterende aantal eenheden niet om de insulinedosis af te meten Steeds als u één eenheid instelt hoort u een klik. De dosis kan worden verhoogd of verlaagd door de instelschijf verder of terug te draaien.
114
U kunt geen dosis instellen die groter is dan het resterende aantal eenheden in de patroon. 2
Insuline injecteren • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken (afbeelding 3). U hoort klikken als de instelschijf weer terug naar nul gaat De naald moet na het injecteren nog minstens 6 seconden onder de huid blijven om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat de instelschijf niet blokkeert tijdens het injecteren, aangezien de instelschijf naar nul terug moet kunnen gaan wanneer u de drukknop indrukt Verwijder de naald na elke injectie.
• • • 3
Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los (afbeelding 4). Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar InnoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken.
115
Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Gooi uw gebruikte Actrapid InnoLet op een geschikte manier weg zonder de naald. 4
Onderhoud Uw Actrapid InnoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actrapid InnoLet niet opnieuw vullen. U kunt uw Actrapid InnoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
116
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actrapid FlexPen 100 IE/ml oplossing voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actrapid en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt 3. Hoe wordt Actrapid gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actrapid 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt FlexPen gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPID EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actrapid is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actrapid is een snelwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 8 uur aanhoudt. Actrapid wordt vaak toegediend in combinatie met langerwerkende insulinepreparaten. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPID GEBRUIKT
Gebruik Actrapid niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actrapid ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
117
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPID GEBRUIKT
Overleg met uw arts en verpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actrapid gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actrapid niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als FlexPen gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken. als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actrapid) als dit niet kristalhelder en kleurloos is.
Actrapid is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 118
4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
119
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actrapid bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actrapid kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actrapid of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actrapid gebruikt. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker.
120
6.
HOE BEWAART U ACTRAPID
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actrapid niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. FlexPen dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. FlexPen dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw FlexPen wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actrapid moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actrapid –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie. 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, natriumhydroxide, zoutzuur en water voor injecties.
Hoe ziet Actrapid er uit en wat is de inhoud van de verpakking De oplossing voor injectie is een heldere, kleurloze, waterige oplossing. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen Novo Nordisk A/S, Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Fabrikant De fabrikant kan geïdentificeerd worden door het lotnummer gedrukt op de zijkant van het kartonnen doosje en op het etiket: –
Indien de tweede en derde letters W5, S6, P5, K7 of ZF zijn, is de fabrikant Novo Nordisk A/S, Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken.
–
Indien de tweede en derde letters H7 of T6 zijn, is de fabrikant Novo Nordisk Production SAS, 45 Avenue d’Orléans, F-28002 Chartres, Frankrijk.
Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe FlexPen wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
121
Inleiding Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actrapid FlexPen te gebruiken. Uw FlexPen is een unieke insulinepen met dosisinsteller. U kunt de dosis in stappen van 1 eenheid instellen, van 1 tot en met 60 eenheden. FlexPen is ontworpen en getest voor gebruik in combinatie met NovoFine of NovoTwist naalden voor eenmalig gebruik, met een lengte van maximaal 8 mm. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw FlexPen verliest of deze beschadigd raakt. De kleur van uw FlexPen verschilt van de penkleur in de afbeeldingen.
Actrapid FlexPen Pendop
Rubber membraan
12 eenheden
Patroon
Schaalverdeling resterend aantal eenheden
Aanwijspijl Instelknop Drukknop
Naald (voorbeeld) Grote buitenste naaldbeschermingskap
Naald Binnenste naaldbeschermdopje
Afdekplaatje
Onderhoud Uw FlexPen is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Als de pen gevallen of gedeukt is, bestaat het risico dat de pen beschadigd is en de insuline gaat lekken. U kunt de buitenkant van uw FlexPen reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet, omdat de pen daardoor beschadigd kan worden. Uw FlexPen niet opnieuw vullen. Voorbereiding van uw Actrapid FlexPen Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw FlexPen de juiste insulinesoort bevat. A Verwijder de pendop. 122
Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje. A
B Verwijder het afdekplaatje van een nieuwe naald voor eenmalig gebruik. Schroef de naald recht en stevig op uw FlexPen. B
C Verwijder de grote buitenste naaldbeschermingskap en bewaar deze voor later gebruik. C
D Verwijder het binnenste naaldbeschermdopje en gooi het weg. D
•
Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om besmetting te voorkomen.
•
Zorg ervoor dat u de naald niet buigt of beschadigt vóór gebruik.
•
Plaats het binnenste naaldbeschermdopje, eenmaal verwijderd, nooit terug op de naald teneinde de kans op ongewenst prikken te beperken.
Controle van de insulinestroom Bij normaal gebruik kan er vóór elke injectie wat lucht in de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: E Draai de instelknop om 2 eenheden in te stellen.
123
E
2 eenheden geselecteerd
F
Houd uw FlexPen met de naald omhoog gericht en tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon zodat eventuele luchtbelletjes zich boven in de patroon verzamelen. F
G Houd de naald omhoog gericht en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in. De instelknop komt terug op 0. Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik dan een nieuwe naald en herhaal deze procedure maximaal zes keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en moet u een nieuwe pen gebruiken. G
Het instellen van uw dosis Controleer of de instelknop op 0 staat. H Draai de instelknop om het aantal eenheden dat u moet injecteren in te stellen. De dosis kan worden verhoogd of verlaagd door de instelknop verder of terug te draaien zodat de correcte dosis tegenover de aanwijspijl verschijnt. Zorg er bij het draaien van de instelknop voor dat u de drukknop niet indrukt; anders komt er insuline uit de pen.
124
U kunt geen dosis instellen die groter is dan het resterende aantal eenheden in de patroon. H
5 eenheden geselecteerd
24 eenheden geselecteerd
•
Gebruik de schaalverdeling voor het resterende aantal eenheden niet om de insulinedosis af te meten.
Insuline injecteren Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die uw arts of verpleegkundige u heeft getoond. I Injecteer de dosis door de drukknop helemaal in te drukken tot de 0 tegenover de aanwijspijl verschijnt. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren. Door de instelknop te draaien, zal er geen insuline geïnjecteerd worden. I
J Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt tot de naald uit de huid is getrokken. De naald moet minstens zes seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd. J
K Breng de grote buitenste naaldbeschermingskap op de naald aan zonder deze aan te raken. Druk wanneer de naald bedekt is de grote buitenste naaldbeschermingskap zorgvuldig volledig aan en schroef de naald los. 125
Gooi de naald voorzichtig weg en plaats de pendop terug op de pen. K
•
Verwijder altijd de naald na elke injectie anders kan er vloeistof weglekken, wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken.
•
Verzorgers dienen wanneer ze met gebruikte naalden werken uiterst voorzichtig te zijn om ongewenst prikken te vermijden.
•
Gooi uw gebruikte FlexPen op de juiste manier weg zonder de naald.
•
Deel uw FlexPen niet met iemand anders.
126