BIJLAGE I
SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml-oplossing voor injectie in een injectieflacon
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
De oplossing voor injectie bevat per ml 3,64 mg van het werkzame bestanddeel insuline glargine, hetgeen overeenkomt met 100 Internationale Eenheden (IE) humane insuline. Elke injectieflacon bevat 5 ml, gelijk aan 500 IE.
Insuline glargine is een insuline-analoog dat wordt bereid door middel van recombinant-DNAtechnologie met behulp van Escherichia coli (K 12-stammen).
Zie voor de hulpstoffen paragraaf 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie.
Lantus is een heldere kleurloze oplossing.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Diabetes mellitus, waarbij behandeling met insuline vereist is. 2
4.2
Dosering en wijze van toediening
Lantus is een insuline-analoog. Het heeft een verlengde werkingsduur en dient eenmaal daags 's avonds te worden toegediend.
De dosering van insuline glargine dient individueel te worden aangepast. Bij patiënten met diabetes mellitus type 2 kan Lantus ook samen met andere orale actieve antidiabetica gegeven worden.
Overschakelen van andere insuline op Lantus
Indien overgeschakeld wordt van een behandelschema met een middellang of lang werkend insuline naar een schema met Lantus, kan een verandering van de dosis van de basale bolus insuline gewenst zijn en is het mogelijk dat de bijkomende bloedglucoseverlagende behandeling bijgesteld dient te worden (dosering en tijdstip van toedienen van de aanvullende kortwerkende insuline of snelwerkende insuline-analogen of de dosering van orale bloedglucoseverlagende middelen).
Om het risico op hypoglykemieën in de nacht en de vroege ochtend te verminderen, dienen patiënten die binnen hun behandelschema met basale insuline overschakelen van tweemaal daags NPH insuline naar eenmaal daags Lantus, hun dagelijkse dosis basale insuline met 2030% te verlagen gedurende de eerste weken van behandeling. Gedurende de eerste weken dient deze vermindering tenminste gedeeltelijk gecompenseerd te worden met een verhoging van de insuline voor de maaltijd. Hierna dient het behandelschema individueel te worden aangepast.
Net als bij andere insuline-analogen zullen patiënten die een hoge dosering insuline gebruiken als gevolg van antistoffen tegen humane insuline, een verbeterde insulinerespons ervaren bij het gebruik van Lantus. Goede controle van de stofwisseling wordt aanbevolen tijdens de overschakeling en in de eerste weken daarna.
3
Bij een verbeterde controle van de stofwisseling en een daarmee samenhangende vergrote insulinegevoeligheid is het mogelijk dat een verdere aanpassing van het doseringsschema noodzakelijk is. Het aanpassen van de dosering kan bijvoorbeeld ook nodig zijn wanneer er veranderingen zijn in het gewicht van de patiënt of de levensstijl, of wanneer andere omstandigheden zich voordoen waardoor de gevoeligheid voor hypo- of hyperglykemie groter is (zie paragraaf 4.4).
Toediening Lantus wordt subcutaan toegediend.
Lantus is niet bedoeld voor intraveneuze toediening. Om de verlengde werkingsduur te bewerkstelligen moet Lantus in subcutaan weefsel worden geïnjecteerd. Het intraveneus toedienen van de gebruikelijke subcutane dosis kan resulteren in ernstige hypoglykemie.
Er zijn geen klinisch relevante verschillen in serum insuline of glucosespiegels na toediening van Lantus in de abdominale, deltoideus of dij-streek. Binnen het gegeven injectiegebied moet per injectie van de ene de injectieplaats op de andere worden overgegaan. Lantus mag niet worden gemengd met enige andere insuline of worden verdund. Het mengen of verdunnen kan het tijds/werkingsprofiel wijzigen en menging kan neerslag veroorzaken. Zie voor verdere gegevens hierover paragraaf 6.6.
Vanwege beperkte ervaring kon de effectiviteit en veiligheid van Lantus niet worden vastgesteld bij de volgende patiëntengroepen: kinderen, patiënten met een gestoorde leverfunctie of in patiënten met matige / ernstige nierfunctiestoornis (zie 4.4).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor insuline glargine of voor één van de hulpstoffen (zie paragraaf 6.1). 4.4
Bijzondere waarschuwingen en bijzondere voorzorgen bij gebruik
Lantus wordt niet aanbevolen voor de behandeling van diabetische keto-acidose. In plaats daarvan wordt in dergelijke gevallen intraveneus toegediende standaard insuline aanbevolen.
4
Vanwege beperkte ervaring kon de effectiviteit en veiligheid van Lantus niet worden vastgesteld bij kinderen, patiënten met een gestoorde leverfunctie of in patiënten met matige / ernstige nierfunctiestoornis (zie 4.2).
Bij patiënten met een gestoorde nierfunctie kan de behoefte aan insuline verminderd zijn als gevolg van het verminderde insulinemetabolisme. Bij ouderen kan een progressieve verslechtering van de nierfunctie leiden tot een gestage vermindering van de insulinebehoefte.
Bij patiënten met een ernstig gestoorde leverfunctie kan de behoefte aan insuline verminderd zijn als gevolg van het verminderde vermogen tot gluconeogenese en een verminderd insulinemetabolisme.
Indien er onvoldoende controle van de glucosespiegel plaatsvindt of er een neiging tot hyperof hypoglykemische episodes bestaat, dienen het naleven van het voorgeschreven behandelschema, de injectieplaatsen en een juiste injectietechniek door de patiënt en alle andere relevante factoren te worden bezien voordat een aanpassing van de dosering wordt overwogen.
Hypoglykemie
Het tijdstip waarop een hypoglykemie zich voordoet is afhankelijk van het werkingsprofiel van de gebruikte insuline en kan daarom veranderen als het behandelschema gewijzigd wordt. Vanwege de langer aanhoudende toevoer van basale insuline met Lantus, kunnen er minder nachtelijke hypoglykemieën verwacht worden, maar meer hypoglykemieën in de vroege ochtend.
Bij patiënten bij wie hypoglykemische episodes een bijzondere klinische relevantie kunnen hebben, zoals patiënten met een significante stenose van de coronaire arteriën of van de bloedvaten die de hersenen van bloed voorzien (risico op cardiale of cerebrale complicaties van hypoglykemie) en bij patiënten met proliferatieve retinopathie, in het bijzonder wanneer deze niet behandeld worden met fotocoagulatie (risico op voorbijgaande amaurose volgend op hypoglykemie), dient bijzondere zorgvuldigheid betracht te worden en een geïntensiveerde controle van de bloedglucosespiegels wordt aanbevolen.
5
Patiënten dienen zich bewust te zijn van omstandigheden waarin de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie afnemen. Bij bepaalde risicogroepen kunnen de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie zijn veranderd, minder duidelijk of afwezig zijn. Dit zijn o.a. patiënten: -
bij wie de glucosehuishouding aanzienlijk verbeterd is,
-
bij wie een hypoglykemie zich geleidelijk ontwikkelt,
-
die bejaard zijn,
-
bij wie een autonome neuropathie aanwezig is,
-
met een lange geschiedenis van diabetes,
-
die lijden aan een psychiatrische ziekte,
-
die gelijktijdig een behandeling ondergaan met bepaalde andere geneesmiddelen (zie paragraaf 4.5).
Dergelijke situaties kunnen resulteren in ernstige hypoglykemie bewustzijnsverlies) voordat de patiënt zich bewust is van de hypoglykemie.
(en
mogelijk
Indien er normale of verlaagde waarden voor geglycosileerd hemoglobine worden gevonden, dient er aan terugkerende, niet-onderkende (vooral nachtelijke) episodes van hypoglykemie te worden gedacht.
Therapietrouw van de patiënt aan de dosering en het voorgeschreven dieet, een juiste insulinetoediening en het zich bewust zijn van hypoglykemiesymptomen zijn essentieel om het risico op een hypoglykemie te verminderen. Factoren die de gevoeligheid voor een hypoglykemie vergroten, vereisen een bijzonder nauwkeurige controle en kunnen het noodzakelijk maken dat de dosering aangepast wordt. Dit zijn o.a.: -
verandering van injectiegebied,
-
verhoogde insulinegevoeligheid (bijvoorbeeld door het wegvallen van stressfactoren),
-
ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit,
-
bijkomende ziekten (bijvoorbeeld overgeven, diarree),
-
onjuiste voedselinname,
-
overgeslagen maaltijden,
6
-
alcoholgebruik, bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bijvoorbeeld hypothyreoïdie en adenohypofysaire- of bijnierschorsinsufficiëntie),
-
bijkomende behandeling met bepaalde andere geneesmiddelen.
Hypoglykemie kan in het algemeen worden gecorrigeerd door het onmiddellijk innemen van koolhydraten. Om het mogelijk te maken onmiddellijk corrigerend op te treden dienen patiënten te allen tijde minimaal 20 gram glucose bij zich te hebben.
Bijkomende ziekten
Bijkomende ziekten vereisen een intensievere controle van de stofwisseling. In veel gevallen zijn urinetesten op ketonlichamen geïndiceerd en het is vaak noodzakelijk om de insulinedosering aan te passen. De behoefte aan insuline is vaak verhoogd. Patiënten met type 1 diabetes moeten doorgaan met het regelmatig consumeren van tenminste een kleine hoeveelheid koolhydraten, ook als zij weinig of geen voedsel kunnen eten of overgeven etc. en ze dienen de insuline nooit helemaal weg te laten. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Een aantal stoffen beïnvloedt de glucosehuishouding en kan een aanpassing in de dosering van insuline glargine vereisen.
Stoffen die het bloedglucoseverlagend effect kunnen versterken en de gevoeligheid voor hypoglykemie kunnen vergroten zijn o.a. orale bloedglucoseverlagende middelen, ACEremmers, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, propoxyfeen, salicylaten en antibiotica van het sulfonamide-type. Stoffen die het bloedglucoseverlagend effect kunnen verminderen zijn o.a. corticosteroïden, danazol, diazoxide, diuretica, glucagon, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, fenothiazine-derivaten, somatropine, sympathomimetische middelen (bijvoorbeeld epinefrine [adrenaline], salbutamol, terbutaline) en schildklierhormonen. Bèta-blokkers, clonidine, lithiumzouten of alcohol kunnen het bloedglucoseverlagende effect van insuline potentiëren of verzwakken. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms gevolgd wordt door een hyperglykemie.
7
In aanvulling hierop kunnen, onder invloed van sympathicolytische geneesmiddelen, zoals bèta-blokkers, clonidine, guanethidine en reserpine, de symptomen voor adrenerge contraregulatie verminderd of afwezig zijn. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Tot op heden zijn er geen relevante epidemiologische gegevens beschikbaar over het gebruik tijdens de zwangerschap. Dieronderzoek wijst niet op direct schadelijke effecten met betrekking tot zwangerschap, embryonale of foetale ontwikkeling, partus of postnatale ontwikkeling (zie ook paragraaf 5.3).
Voor patiënten met een al bestaande diabetes of zwangerschapsdiabetes is het essentieel dat zij gedurende de zwangerschap een goede controle van de stofwisseling handhaven. De insulinebehoefte kan gedurende het eerste trimester afnemen en neemt gewoonlijk tijdens het tweede en derde trimester toe. Onmiddellijk na de bevalling neemt de insulinebehoefte snel af (verhoogd risico op een hypoglykemie). Een zorgvuldige controle van de bloedglucosespiegels is essentieel.
Het is mogelijk dat bij vrouwen die borstvoeding geven aanpassing van de insulinedosering en het dieet nodig zijn.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglykemie of hyperglykemie of, bijvoorbeeld, als gevolg van een verminderd gezichtsvermogen. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang zijn (bijvoorbeeld bij het besturen van een auto of het bedienen van machinerie).
Patiënten dienen geadviseerd te worden omtrent maatregelen om een hypoglykemie tijdens het autorijden te voorkomen. Dit is met name belangrijk voor diegenen die een verminderde of afwezige herkenning hebben van de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie of die frequente episodes van hypoglykemie hebben. Het zou overwogen moeten worden of het wel raadzaam is onder deze omstandigheden auto te rijden.
8
4.8
Bijwerkingen
Hypoglykemie Hypoglykemie, in het algemeen de meest frequente bijwerking bij insulinetherapie, kan optreden wanneer de insulinedosis in verhouding tot de insulinebehoefte te hoog is. Ernstige hypoglykemische aanvallen kunnen, vooral wanneer deze recidiverend zijn, leiden tot neurologische schade. Langdurige of ernstige hypoglykemische episodes kunnen levensbedreigend zijn.
Bij veel patiënten worden de voortekenen en symptomen van neuroglycopenie voorafgegaan door tekenen van adrenerge contraregulatie. In het algemeen geldt dat hoe groter en sneller de daling van bloedglucose is, des te meer uitgesproken is het fenomeen van contraregulatie en de symptomen ervan. Ogen
Een merkbare verandering in de glucosehuishouding kan een tijdelijke visusstoornis veroorzaken, als gevolg van een tijdelijke verandering in de oogboldruk en de brekingsindex van de lens.
Door een verbeterde glucosehuishouding op lange termijn vermindert het risico op progressie van de diabetische retinopathie. Intensivering van de insulinetherapie met een abrupte verbetering van de glucosehuishouding kan echter verband houden met een tijdelijke verslechtering van diabetische retinopathie. Bij patiënten met proliferatieve retinopathie kunnen ernstige hypoglykemische episodes, met name indien niet met fotocoagulatie behandeld, resulteren in voorbijgaande amaurose.
Lipodystrofie
Net als bij iedere andere insulinetherapie kan lipodystrofie optreden op de injectieplaats en de plaatselijke insulineabsorptie vertragen. In klinisch onderzoek met behandelschema’s met o.a. Lantus, werd lipohypertrofie bij 1 tot 2% van de patiënten waargenomen, terwijl lipo-atrofie zeldzaam was. Voortdurende wisseling van de injectieplaats binnen het gegeven injectiegebied kan ertoe bijdragen deze reacties te verminderen of te voorkomen.
9
Injectieplaats en allergische reacties In klinisch onderzoek met met behandelschema’s met o.a.Lantus, werden bij 3 tot 4% van de patiënten reacties op de injectieplaats waargenomen. Dergelijke reacties waren o.a. roodheid, pijn, jeuk, huiduitslag, zwelling, of ontsteking. De meeste milde reacties van insuline op de injectieplaats gaan gewoonlijk na een paar dagen of weken vanzelf over.
Allergische reacties van het “Immediate-type” op insuline zijn zeldzaam. Dergelijke reacties op insuline (waaronder insuline glargine) of op de hulpstoffen kunnen bijvoorbeeld in verband worden gebracht met gegeneraliseerde huidreacties, angio-oedeem, bronchospasmen, hypotensie en shock, en kunnen levensbedreigend zijn. Overige reacties De toediening van insuline kan het lichaam aanzetten tot de aanmaak van insulineantistoffen. Bij klinisch onderzoek werden met dezelfde frequentie antistoffen waargenomen die kruisreacties veroorzaken met humane insuline en insuline glargine in zowel de NPH- als de insuline glargine-behandelgroepen. In zeldzame gevallen kan de aanwezigheid van zulke insulineantistoffen aanpassing van de insulinedosering noodzakelijk maken teneinde de neiging tot hyper- of hypoglykemie te corrigeren.
Insuline kan zelden natriumretentie en oedeem veroorzaken, vooral als een voordien slechte stofwisselingsregulering verbeterd wordt door een intensievere insulinetherapie.
4.9
Overdosering
Symptomen
Een overdosis insuline kan leiden tot ernstige en soms langdurige en levensbedreigende hypoglykemie. Maatregelen
Milde episodes van hypoglykemie kunnen gewoonlijk worden behandeld met orale koolhydraten. Het aanpassen van doseringen van geneesmiddelen, maaltijdpatronen of lichamelijke activiteit kan noodzakelijk zijn.
10
Ernstiger episodes met bewusteloosheid, aanvallen, of neurologische beschadigingen kunnen worden behandeld met intramusculaire/subcutane glucagon of geconcentreerde intraveneuze glucose. Het kan nodig zijn om door te gaan met het innemen van koolhydraten en met observatie, omdat hypoglykemie na een ogenschijnlijk klinisch herstel opnieuw kan optreden.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antidiabetisch agens. Insuline en analogen, lang-werkend, ATC-code: A10AE.
Insuline glargine is een humane insuline-analoog die is ontwikkeld om bij een neutrale pH een lage oplosbaarheid te hebben. Het is volledig oplosbaar bij de zure pH van de Lantus injectie-oplossing (pH 4). Na injectie in het subcutane weefsel wordt de zure oplossing geneutraliseerd hetgeen leidt tot de vorming van microprecipitaten waaruit voortdurend kleine hoeveelheden insuline glargine vrijkomen, zodat een gelijkmatig, voorspelbaar concentratie/tijds-profiel met een langdurige werking zonder pieken ontstaat.
Insuline-receptorbinding: Insuline glargine lijkt zeer op humane insuline voor wat betreft de insuline receptor bindingskinetiek. Er kan daarom worden aangenomen dat het eenzelfde effect op de insuline receptor heeft als insuline.
De voornaamste werking van insuline, waaronder dus ook insuline glargine, is de regulering van de glucosehuishouding. Insuline en haar analogen verlagen de bloedglucosespiegels door het stimuleren van de perifere glucose-opname, vooral door spierweefsel en vet, en door het remmen van de hepatische glucoseproductie. Insuline remt lipolyse in de adipocyt, remt de eiwitsplitsing en vergroot de eiwitsynthese. In klinisch-farmacologisch onderzoek is gebleken dat intraveneuze insuline glargine en humane insuline even potent zijn wanneer ze in dezelfde dosering gegeven worden. Net als bij alle andere insuline kan de werkingsduur van insuline glargine beïnvloed worden door lichamelijke activiteit en andere variabelen. In euglykemische clampstudies bij gezonde proefpersonen of bij patiënten met type 1 diabetes, trad de werking van subcutane insuline glargine langzamer in dan bij humane NPHinsuline, het werkingsprofiel was gelijkmatig en zonder pieken en de duur van het effect werd verlengd.
11
De volgende grafiek geeft de resultaten weer van een onderzoek bij patiënten.
Figure 1. Activity Profile in Patients with Type 1 Diabetes
6 Glucose Utilization Rate* (mg/kg/min)
5 4
Insulin glargine
3
NPH insulin
2 1 0 0
10
20
30
End of observation period
Time (h) after s.c. injection
1. Activity Profile in type 1 Diabetic Patiënten = Werkingsprofiel van type 1 diabetes patiënten 2. Glucose Utilisation Rate* (mg/kg/min) = Snelheid van glucoseverbruik* (mg/kg/min) 3. Insulin glargine = insuline glargine NPH insulin = NPH-insuline 4. time (h) after s.c. injection = tijd (u) na s.c. injectie 5. End of observation period = einde observatieperiode
* Bepaald als hoeveelheid glucose-infusie om een constante bloedglucosespiegel te handhaven (gemiddelde waarden per uur indien n>4)
De langere werkingsduur van insuline glargine staat in direct verband met de lagere absorptiesnelheid en maakt eenmaal daagse toediening mogelijk. De werkingsduur van insuline en insuline-analogen zoals insuline glargine kan zowel van persoon tot persoon als bij dezelfde persoon aanzienlijk variëren. In een klinisch onderzoek waren de symptomen van hypoglykemie of contraregulatorische hormoonrespons gelijk na het intraveneus toedienen van insuline glargine en humane insuline zowel bij gezonde vrijwilligers als bij patiënten met type 1 diabetes.
12
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
In gezonde proefpersonen en diabetespatiënten wezen de insulineserumspiegels in vergelijking met die bij humane NPH insuline op een langzamer en langduriger absorptie en toonden zij het ontbreken van een piek na een subcutane injectie met insuline glargine. De concentraties waren dus consistent met het tijdsprofiel van de farmacodynamische activiteit van insuline glargine. De grafiek hierboven laat de werkingsprofielen zien over de tijd van insuline glargine en NPH-insuline.
Insuline glargine welke eenmaal daags geïnjecteerd wordt, zal 2 tot 4 dagen na de eerste dosis een steady-state niveau bereiken.
Wanneer het intraveneus gegeven wordt, zijn de concentratieprofielen en de schijnbare eliminatie-halfwaardetijd van insuline glargine en humane insuline vergelijkbaar. Bij de mens valt insuline glargine gedeeltelijk uiteen in het subcutane weefsel vanaf het carboxyleinde van de bèta-keten en vormt hierbij de actieve metabolieten 21A-Gly-insuline en 21A-Gly-des-30B-Thr-insuline. In het plasma zijn ook onveranderd insuline glargine en afbraakproducten aanwezig. Bij klinisch onderzoek gaven subgroepanalyses gebaseerd op leeftijd en geslacht geen aanwijzingen voor verschillen in veiligheid en werkzaamheid van met insuline glargine behandelde patiënten vergeleken met de totale onderzoekspopulatie.
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Preklinische gegevens uit conventioneel onderzoek naar veiligheidsfarmacologie, herhaalde dosering-toxiciteit, toxiciteit voor reproductie, genotoxiciteit en carcinogeniteit, vertonen geen bijzondere gevaren voor patiënten.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride 13
m-cresol glycerol zoutzuur natriumhydroxide water voor injectie
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Lantus mag niet worden gemengd met enig ander product. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat injectiespuiten geen sporen bevatten van andere stoffen.
6.3
Houdbaarheid
2 jaar. Houdbaarheid na het aanbreken van de injectieflacon: 4 weken Aangeraden wordt de datum van eerste gebruik van de injectieflacon op het etiket te noteren.
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij opslag
Bewaren in de omverpakking. Bewaren bij 2°C - 8°C. Niet invriezen. Zorg dat het product niet in rechtstreeks contact komt met het vriesvak of ingevroren producten. Eenmaal in gebruik niet bewaren boven 25°C en in de omverpakking bewaren.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Injectieflacon van kleurloos type I glas à 5 ml met een aluminium felskap, chloorbutyl-rubber (type 1 grijs) pakking en polypropyleen afscheurdeksel. Elke injectieflacon bevat 5 ml oplossing (500 IE insuline glargine). Er zijn verpakkingen van 1, 2, 5 en 10 injectieflacons verkrijgbaar.
14
6.6
Instructies voor gebruik en verwerking
Controleer de injectieflacon voor gebruik. Deze dient slechts gebruikt te worden als de oplossing helder en kleurloos is, er geen vaste deeltjes zichtbaar zijn en het er waterig uitziet. Omdat Lantus een oplossing is, is het niet nodig het voor gebruik te resuspenderen.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH, D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
8.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
9. DATUM VERGUNNING
10.
VAN
EERSTE
VERGUNNING/HERNIEUWING
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
15
VAN
DE
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml-oplossing voor injectie in een patroon
2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
De oplossing voor injectie bevat per ml 3,64 mg van het werkzame bestanddeel insuline glargine, hetgeen overeenkomt met 100 Internationale Eenheden (IE) humane insuline. Elke patroon bevat 3 ml, gelijk aan 300 IE.
Insuline glargine is een insuline-analoog dat wordt bereid door middel van recombinant-DNAtechnologie met behulp van Escherichia coli (K 12-stammen).
Zie voor de hulpstoffen paragraaf 6.1.
3.
FARMACEUTISCHE VORM
Oplossing voor injectie.
Lantus is een heldere kleurloze oplossing.
4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Diabetes mellitus, waarbij behandeling met insuline vereist is. 16
4.2
Dosering en wijze van toediening
Lantus is een insuline-analoog. Het heeft een verlengde werkingsduur en dient eenmaal daags 's avonds te worden toegediend.
De dosering van insuline glargine dient individueel te worden aangepast. Bij patiënten met diabetes mellitus type 2 kan Lantus ook samen met andere orale actieve antidiabetica gegeven worden.
Overschakelen van andere insuline op Lantus
Indien overgeschakeld wordt van een behandelschema met een middellang of lang werkend insuline naar een schema met Lantus kan een verandering van de dosis van de basale bolus insuline gewenst zijn en is het mogelijk dat de bijkomende bloedglucoseverlagende behandeling bijgesteld dient te worden (dosering en tijdstip van toedienen van de aanvullende kortwerkende insuline of snelwerkende insuline-analogen of de dosering van orale bloedglucoseverlagende middelen).
Om het risico op hypoglykemieën in de nacht en de vroege ochtend te verminderen, dienen patiënten die binnen hun behandelschema met basale insuline overschakelen van tweemaal daags NPH insuline naar eenmaal daags Lantus, hun dagelijkse dosis basale insuline met 2030% te verlagen gedurende de eerste weken van behandeling. Gedurende de eerste weken dient deze vermindering tenminste gedeeltelijk gecompenseerd te worden met een verhoging van de insuline voor de maaltijd. Hierna dient het behandelschema individueel te worden aangepast.
Net als bij andere insuline-analogen zullen patiënten die een hoge dosering insuline gebruiken als gevolg van antistoffen tegen humane insuline een verbeterde insulinerespons ervaren bij het gebruik van Lantus.
Goede controle van de stofwisseling wordt aanbevolen tijdens de overschakeling en in de eerste weken daarna.
17
Bij een verbeterde controle van de stofwisseling en een daarmee samenhangende vergrote insulinegevoeligheid is het mogelijk dat een verdere aanpassing van het doseringsschema noodzakelijk is. Het aanpassen van de dosering kan bijvoorbeeld ook nodig zijn wanneer er veranderingen zijn in het gewicht van de patiënt of in de levensstijl, of wanneer andere omstandigheden zich voordoen waardoor de gevoeligheid voor hypo- of hyperglykemie groter is (zie paragraaf 4.4).
Toediening
Lantus wordt subcutaan toegediend.
Lantus mag niet intraveneus worden toegediend. Om de verlengde werkingsduur te bewerkstelligen moet Lantus in subcutaan weefsel worden geïnjecteerd. Het intraveneus toedienen van de gebruikelijke subcutane dosis kan resulteren in ernstige hypoglykemie.
Er zijn geen klinisch relevante verschillen in serum insuline of glucosespiegels na toediening van Lantus in de abdominale, deltoideus of dij-streek. Binnen het gegeven injectiegebied moet per injectie van de ene injectieplaats op de andere worden overgegaan.
Lantus mag niet worden gemengd met enige andere insuline of worden verdund. Het mengen of verdunnen kan het tijds/werkingsprofiel wijzigen en menging kan neerslag veroorzaken.
Zie voor verdere gegevens hierover paragraaf 6.6.
Vanwege beperkte ervaring kon de effectiviteit en veiligheid van Lantus niet worden vastgesteld bij de volgende patiëntengroepen: kinderen, patiënten met een gestoorde leverfunctie of in patiënten met matige / ernstige nierfunctiestoornis (zie 4.4).
4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor insuline glargine of voor één van de hulpstoffen (zie paragraaf 6.1).
18
4.4
Bijzondere waarschuwingen en bijzondere voorzorgen bij gebruik
Lantus wordt niet aanbevolen voor de behandeling van diabetische keto-acidose. In plaats daarvan wordt in dergelijke gevallen een intraveneus toegediende standaard insuline aanbevolen.
Vanwege beperkte ervaring kon de effectiviteit en veiligheid van Lantus niet worden vastgesteld bij kinderen, patiënten met een gestoorde leverfunctie of in patiënten met matige / ernstige nierfunctiestoornis (zie 4.2).
Bij patiënten met een gestoorde nierfunctie kan de behoefte aan insuline verminderd zijn als gevolg van het verminderde insulinemetabolisme. Bij ouderen kan een progressieve verslechtering van de nierfunctie leiden tot een gestage vermindering van de insulinebehoefte.
Bij patiënten met een ernstig gestoorde leverfunctie kan de behoefte aan insuline verminderd zijn als gevolg van het verminderde vermogen tot gluconeogenese en een verminderd insulinemetabolisme.
Indien er onvoldoende controle van de glucosespiegel plaatsvindt of er een neiging tot hyperof hypoglykemische episodes bestaat, dienen het naleven van het voorgeschreven behandelschema, de injectieplaatsen en een juiste injectietechniek en het omgaan met de pen door de patiënt en alle andere relevante factoren te worden bezien voordat een aanpassing van de dosering wordt overwogen.
Hypoglykemie
Het tijdstip waarop een hypoglykemie zich voordoet is afhankelijk van het werkingsprofiel van de gebruikte insuline en kan daarom veranderen als het behandelschema gewijzigd wordt. Vanwege de langer aanhoudende toevoer van basale insuline met Lantus, kunnen er minder nachtelijke hypoglykemieën verwacht worden, maar meer hypoglykemieën in de vroege ochtend.
19
Bij patiënten bij wie hypoglykemische episodes een bijzondere klinische relevantie kunnen hebben, zoals patiënten met een significante stenose van de coronaire arteriën of van de bloedvaten die de hersenen van bloed voorzien (risico op cardiale of cerebrale complicaties van hypoglykemie) en bij patiënten met proliferatieve retinopathie, in het bijzonder wanneer deze niet behandeld worden met fotocoagulatie (risico op voorbijgaande amaurose volgend op hypoglykemie), dient een bijzondere zorgvuldigheid betracht te worden en een geïntensiveerde controle van de bloedglucosespiegels wordt aanbevolen.
Patiënten dienen zich bewust te zijn van omstandigheden waarin de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie afnemen. Bij bepaalde risicogroepen kunnen de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie zijn veranderd, minder duidelijk of afwezig zijn. Dit zijn o.a. patiënten: -
bij wie de glucosehuishouding aanzienlijk verbeterd is,
-
bij wie een hypoglykemie zich geleidelijk ontwikkelt,
-
die bejaard zijn,
-
bij wie een autonome neuropathie aanwezig is,
-
met een lange geschiedenis van diabetes,
-
die lijden aan een psychiatrische ziekte,
-
die gelijktijdig een behandeling ondergaan met bepaalde andere geneesmiddelen (zie paragraaf 4.5).
Dergelijke situaties kunnen resulteren in ernstige hypoglykemie bewustzijnsverlies) voordat de patiënt zich bewust is van de hypoglykemie.
(en
mogelijk
Indien er normale of verlaagde waarden voor geglycosileerd hemoglobine worden gevonden, dient er aan terugkerende, niet-onderkende (vooral nachtelijke) episodes van hypoglykemie te worden gedacht.
Therapietrouw van de patiënt aan de dosering en het voorgeschreven dieet, een juiste insulinetoediening en het zich bewust zijn van hypoglykemiesymptomen zijn essentieel om het risico op een hypoglykemie te verminderen. Factoren die de gevoeligheid voor een hypoglykemie vergroten, vereisen een bijzonder nauwkeurige controle en kunnen het noodzakelijk maken dat de dosering aangepast wordt. Dit zijn o.a.: -
verandering van injectiegebied,
-
verhoogde insulinegevoeligheid (bijvoorbeeld door het wegvallen van stressfactoren),
-
ongebruikelijke, verhoogde of langdurige lichamelijke activiteit, 20
-
bijkomende ziekten (bijvoorbeeld overgeven, diarree),
-
onjuiste voedselinname,
-
overgeslagen maaltijden,
-
alcoholgebruik,
-
bepaalde niet-gecompenseerde endocriene afwijkingen (bijvoorbeeld hypothyreoïdie en adenohypofysaire- of bijnierschorsinsufficiëntie),
-
bijkomende behandeling met bepaalde andere geneesmiddelen.
Bijkomende ziekten
Bijkomende ziekten vereisen een intensievere controle van de stofwisseling. In veel gevallen zijn urinetesten op ketonlichamen geïndiceerd en het is vaak noodzakelijk om de insulinedosering aan te passen. De behoefte aan insuline is vaak verhoogd. Patiënten met type 1 diabetes moeten doorgaan met het regelmatig consumeren van tenminste een kleine hoeveelheid koolhydraten, ook als zij weinig of geen voedsel kunnen eten of overgeven etc. en ze dienen de insuline nooit helemaal weg te laten.
4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Een aantal stoffen beïnvloedt de glucosehuishouding en kan een aanpassing in de dosering van insuline glargine vereisen.
Stoffen die het bloedglucoseverlagend effect kunnen versterken en de gevoeligheid voor hypoglykemie kunnen vergroten zijn o.a. orale bloedglucoseverlagende middelen, ACEremmers, disopyramide, fibraten, fluoxetine, MAO-remmers, pentoxifylline, propoxyfeen, salicylaten en antibiotica van het sulfonamide-type. Stoffen die het bloedglucoseverlagend effect kunnen verminderen zijn o.a. corticosteroïden, danazol, diazoxide, diuretica, glucagon, isoniazide, oestrogenen en progestagenen, fenothiazine-derivaten, somatropine, sympathomimetische middelen (bijvoorbeeld epinefrine [adrenaline], salbutamol, terbutaline) en schildklierhormonen.
Bèta-blokkers, clonidine, lithiumzouten of alcohol kunnen het bloedglucoseverlagende effect van insuline potentiëren of verzwakken. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms gevolgd wordt door een hyperglykemie.
21
In aanvulling hierop kunnen, onder invloed van sympathicolytische geneesmiddelen zoals bèta-blokkers, clonidine, guanethidine en reserpine, de symptomen voor adrenerge contraregulatie verminderd of afwezig zijn.
4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Tot op heden zijn er geen relevante epidemiologische gegevens beschikbaar over het gebruik tijdens de zwangerschap. Dieronderzoek wijst niet op direct schadelijke effecten met betrekking tot zwangerschap, embryonale of foetale ontwikkeling, partus of postnatale ontwikkeling (zie ook paragraaf 5.3).
Voor patiënten met een al bestaande diabetes of zwangerschapsdiabetes is het essentieel dat zij gedurende de zwangerschap een goede controle van de stofwisseling handhaven. De insulinebehoefte kan gedurende het eerste trimester afnemen en neemt gewoonlijk tijdens het tweede en derde trimester toe. Onmiddellijk na de bevalling neemt de insulinebehoefte snel af (verhoogd risico op een hypoglykemie). Een zorgvuldige controle van de bloedglucosespiegels is essentieel.
Het is mogelijk dat bij vrouwen die borstvoeding geven aanpassing van de insulinedosering en het dieet nodig zijn.
4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglykemie of hyperglykemie of, bijvoorbeeld, als gevolg van een verminderd gezichtsvermogen. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld bij het besturen van een auto of het bedienen van machinerie).
Patiënten dienen geadviseerd te worden omtrent maatregelen om hypoglykemie tijdens het autorijden te voorkomen. Dit is met name belangrijk voor diegenen die verminderde of afwezige herkenning hebben van de waarschuwingssymptomen van hypoglykemie of die frequente episodes van hypoglykemie hebben. Hetzou overwogen moeten worden of het wel raadzaam is onder deze omstandigheden auto te rijden.
22
4.8
Bijwerkingen
Hypoglykemie
Hypoglykemie, in het algemeen de meest frequente bijwerking bij insulinetherapie, kan optreden wanneer de insulinedosis in verhouding tot de insulinebehoefte te hoog is. Ernstige hypoglykemische aanvallen kunnen, vooral wanneer deze recidiverend zijn, leiden tot neurologische schade. Langdurige of ernstige hypoglykemische episodes kunnen levensbedreigend zijn.
Bij veel patiënten worden de voortekenen en symptomen van neuroglycopenie voorafgegaan door tekenen van adrenerge contraregulatie. In het algemeen geldt dat hoe groter en sneller de daling van bloedglucose is, des te meer uitgesproken is het fenomeen van contraregulatie en de symptomen ervan.
Ogen
Een merkbare verandering in de glucosehuishouding kan een tijdelijke visusstoornis veroorzaken, als gevolg van een tijdelijke verandering in de oogboldruk en de brekingsindex van de lens.
Door een verbeterde glucosehuishouding op lange termijn vermindert het risico op progressie van de diabetische retinopathie. Intensivering van de insulinetherapie met een abrupte verbetering van de glucosehuishouding kan echter verband houden met een tijdelijke verslechtering van diabetische retinopathie. Bij patiënten met proliferatieve retinopathie kunnen ernstige hypoglykemische episodes, met name indien niet met fotocoagulatie behandeld, resulteren in voorbijgaande amaurose.
Lipodystrofie
Net als bij iedere andere insulinetherapie kan lipodystrofie optreden op de injectieplaats en de plaatselijke insulineabsorptie vertragen. In klinisch onderzoek met behandelschema’s met o.a. Lantus, werd lipohypertrofie bij 1 tot 2% van de patiënten waargenomen, terwijl lipo-atrofie zeldzaam was. Voortdurende wisseling van de injectieplaats binnen het gegeven injectiegebied kan ertoe bijdragen deze reacties te verminderen of te voorkomen.
23
Injectieplaats en allergische reacties
In klinisch onderzoek met behandelschema’s met o.a. Lantus, werden bij 3 tot 4% van de patiënten reacties op de injectieplaats waargenomen. Dergelijke reacties waren o.a. roodheid, pijn, jeuk, huiduitslag, zwelling, of ontsteking. De meeste milde reacties van insuline op de injectieplaats gaan gewoonlijk na een paar dagen of weken vanzelf over.
Allergische reacties van het “Immediate-type” op insuline zijn zeldzaam. Dergelijke reacties op insuline (waaronder insuline glargine) of op de hulpstoffen kunnen bijvoorbeeld in verband worden gebracht met gegeneraliseerde huidreacties, angio-oedeem, bronchospasmen, hypotensie en shock, en kunnen levensbedreigend zijn.
Overige reacties De toediening van insuline kan het lichaam aanzetten tot de aanmaak van insulineantistoffen. Bij klinisch onderzoek werden met dezelfde frequentie antistoffen waargenomen die kruisreacties veroorzaken met humane insuline en insuline glargine in zowel de NPH- als de insuline glargine-behandelgroepen. In zeldzame gevallen kan de aanwezigheid van zulke insulineantistoffen aanpassing van de insulinedosering noodzakelijk maken teneinde de neiging tot hyper- of hypoglykemie te corrigeren.
Insuline kan zelden natriumretentie en oedeem veroorzaken, vooral als een voordien slechte stofwisselingregulering verbeterd wordt door een intensievere insulinetherapie.
4.9
Overdosering
Symptomen
Een overdosis insuline kan leiden tot ernstige en soms langdurige en levensbedreigende hypoglykemie.
24
Maatregelen
Milde episodes van hypoglykemie kunnen gewoonlijk worden behandeld met orale koolhydraten. Het aanpassen van doseringen van geneesmiddelen, maaltijdpatronen of lichamelijke activiteit kan noodzakelijk zijn.
Ernstiger episodes met bewusteloosheid, aanvallen, of neurologische beschadigingen kunnen worden behandeld met intramusculaire/subcutane glucagon of geconcentreerde intraveneuze glucose. Het kan nodig zijn door te gaan met het innemen van koolhydraten en met observatie omdat hypoglykemie na een ogenschijnlijk klinisch herstel opnieuw kan optreden.
5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: Antidiabetisch agens. Insuline en analogen, lang-werkend, ATC-code: A10AE.
Insuline glargine is een humane insuline-analoog die is ontwikkeld om bij een neutrale pH een lage oplosbaarheid te hebben. Het is volledig oplosbaar bij de zure pH van de Lantus injectie-oplossing (pH 4). Na injectie in het subcutane weefsel wordt de zure oplossing geneutraliseerd hetgeen leidt tot de vorming van microprecipitaten waaruit voortdurend kleine hoeveelheden insuline glargine vrijkomen, zodat een gelijkmatig, voorspelbaar concentratie/tijdsprofiel met een langdurige werking zonder pieken ontstaat.
Insuline-receptorbinding: Insuline glargine lijkt zeer op humane insuline voor wat betreft de insuline receptor bindingskinetiek. Er kan daarom worden aangenomen dat het eenzelfde effect op de insuline receptor heeft als insuline.
De voornaamste werking van insuline, waaronder dus ook insuline glargine, is de regulering van de glucosehuishouding. Insuline en haar analogen verlagen de bloedglucosespiegels door het stimuleren van de perifere glucose-opname, vooral door spierweefsel en vet, en door het remmen van de hepatische glucoseproductie. Insuline remt lipolyse in de adipocyt, remt de eiwitsplitsing en vergroot de eiwitsynthese.
25
In klinisch-farmacologisch onderzoek is gebleken dat intraveneuze insuline glargine en humane insuline even potent zijn wanneer ze in dezelfde dosering gegeven worden. Net als bij alle andere insuline kan de werkingsduur van insuline glargine beïnvloed worden door lichamelijke activiteit en andere variabelen. In euglykemische clampstudies bij gezonde proefpersonen of bij patiënten met type 1 diabetes, trad de werking van subcutane insuline glargine langzamer in dan bij humane NPHinsuline; het werkingsprofiel was gelijkmatig en zonder pieken en de duur van het effect was verlengd.
De volgende grafiek geeft de resultaten weer van een onderzoek bij patiënten. Figure 1. Activity Profile in Patients with Type 1 Diabetes
6 Glucose Utilization Rate* (mg/kg/min)
5 4
Insulin glargine
3
NPH insulin
2 1 0 0
10
20
30
End of observation period
Time (h) after s.c. injection
1. Activity Profile in type 1 Diabetic Patiënten = Werkingsprofiel van type 1 diabetes patiënten 2. Glucose Utilisation Rate* (mg/kg/min) = Snelheid van glucoseverbruik* (mg/kg/min) 3. Insulin glargine = insuline glargine NPH insulin = NPH-insuline 4. time (h) after s.c. injection = tijd (u) na s.c. injectie 5. End of observation period = einde observatieperiode
* Bepaald als hoeveelheid glucose-infusie om een constante bloedglucosespiegel te handhaven (gemiddelde waarden per uur indien n>4)
26
De langere werkingsduur van insuline glargine staat in direct verband met de lagere absorptiesnelheid en maakt eenmaal daagse toediening mogelijk. De werkingsduur van insuline en insuline-analogen zoals insuline glargine kan zowel van persoon tot persoon als bij dezelfde persoon aanzienlijk variëren.
In een klinisch onderzoek waren de symptomen van hypoglykemie of contraregulatorische hormoonrespons gelijk na het intraveneus toedienen van insuline glargine en humane insuline zowel bij gezonde vrijwilligers als bij patiënten met type 1 diabetes.
5.2
Farmacokinetische eigenschappen
In gezonde proefpersonen en diabetespatiënten wezen de insulineserumspiegels in vergelijking met die bij humane NPH-insuline op een langzamer en langduriger absorptie en toonden zij het ontbreken van een piek na een subcutane injectie met insuline glargine. De concentraties waren dus consistent met het tijdsprofiel van de farmacodynamische activiteit van insuline glargine. De grafiek hierboven laat de werkingsprofielen zien in de tijd van insuline glargine en NPH-insuline.
Insuline glargine welke eenmaal daags geïnjecteerd wordt, zal 2 tot 4 dagen na de eerste dosis een steady-state niveau bereiken.
Wanneer het intraveneus gegeven wordt, zijn de glargine en humane insuline vergelijkbaar.
eliminatiehalfwaardetijd van insuline
Bij de mens valt insuline glargine gedeeltelijk uiteen in het subcutane weefsel vanaf het carboxyleinde van de bèta-keten en vormt hierbij de actieve metabolieten 21A-Gly-insuline en 21A-Gly-des-30B-Thr-insuline. In het plasma zijn ook onveranderd insuline glargine en afbraakproducten aanwezig.
Bij klinisch onderzoek gaven subgroepanalyses gebaseerd op leeftijd en geslacht geen aanwijzingen voor verschillen in veiligheid en werkzaamheid van met insuline glargine behandelde patiënten vergeleken met de totale onderzoekspopulatie.
27
5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Preklinische gegevens uit conventioneel onderzoek naar veiligheidsfarmacologie, herhaalde dosering-toxiciteit, toxiciteit voor reproductie, genotoxiciteit en carcinogeniteit vertonen geen bijzondere gevaren voor patiënten.
6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride m-cresol glycerol zoutzuur natriumhydroxide water voor injectie
6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Lantus mag niet worden gemengd met enig ander product. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat injectiespuiten geen sporen bevatten van andere stoffen.
6.3
Houdbaarheid
2 jaar. Houdbaarheid na het aanbreken van de patroon: 4 weken
28
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij opslag
Bewaren in de omverpakking. Bewaren bij 2°C - 8°C. Niet invriezen. Zorg dat het product niet in rechtstreeks contact komt met het vriesvak of ingevroren producten. Eenmaal in gebruik niet bewaren boven 25°C. De pen die een patroon bevat dient niet in de koelkast bewaard te worden.
6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Patroon van kleurloos type I glas à 3 ml met een zwarte broombutylrubberen zuiger en een aluminium felskap met een zwarte broombutyl-rubberen pakking. Elk patroon bevat 3 ml oplossing (300 IE insuline glargine). Er zijn verpakkingen van 4, 5 en 10 patronen verkrijgbaar.
6.6
Instructies voor gebruik en verwerking
Controleer de patroon voor gebruik. Deze dient slechts gebruikt te worden als de oplossing helder en kleurloos is, er geen vaste deeltjes zichtbaar zijn en het er waterig uitziet. Omdat Lantus een oplossing is, is het niet nodig het voor gebruik te resuspenderen.
Voordat de patroon in de pen gebracht wordt, dient deze eerst gedurende één à twee uur op kamertemperatuur bewaard te worden. Luchtbelletjes dienen voorafgaand aan de injectie uit de patroon verwijderd te worden (zie de instructies voor het gebruik van een pen). De instructies voor het gebruik van een pen dienen strikt opgevolgd te worden. Lege patronen kunnen niet opnieuw gevuld worden.
Als de pen niet goed werkt, kan de oplossing vanuit de patroon in een injectiespuit (die geschikt is voor insuline met 100 IE/ml) worden gebracht en geïnjecteerd worden.
7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH, D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
29
8.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
9. DATUM VERGUNNING
10.
VAN
EERSTE
VERGUNNING/HERNIEUWING
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
30
VAN
DE
BIJLAGE II
A. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE EN FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAME BESTANDDEEL
B. VOORWAARDEN VERBONDEN VERGUNNING VOOR HET IN BRENGEN
31
AAN DE DE HANDEL
A.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE EN FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAME BESTANDDEEL
Naam en adres van de fabrikant van het biologisch werkzame bestanddeel
Aventis Pharma Deutschland GmbH Brüningstraße 50 D-65926 Frankfurt / Main Duitsland
Vergunning voor de vervaardiging verleend op 12 mei 1998 door het Regierungspräsidium Darmstadt, Duitsland.
Naam en adres van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte
Aventis Pharma Deutschland GmbH
Brüningstraße 50 D-65926 Frankfurt / Main Duitsland
Vergunning voor de vervaardiging verleend op 12 mei 1998 door het Regierungspräsidium Darmstadt, Duitsland.
B.
•
VOORWAARDEN VERBONDEN AAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN OPGELEGD AAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN TEN AANZIEN VAN DE LEVERING EN HET GEBRUIK
32
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
33
BIJLAGE III
ETIKETTERING EN BIJSLUITER
[N.B.: De titels zijn gemarkeerd om aanvragers te helpen bij de invulling van het model; tijdens de beoordeling moeten deze markeringen in de bijlagen worden gehandhaafd. Ze moeten echter weggelaten worden in het uiteindelijke gedrukte verpakkingsmateriaal (modellen/monsters).]
34
35
A. ETIKETTERING
36
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een injectieflacon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 1 injectieflacon van 5 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
37
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
Eenmaal in gebruik kunnen injectieflacons tot 4 weken worden bewaard. Niet bewaren boven 25°C; bewaar in de buitenverpakking.
38
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
39
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een injectieflacon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 2 injectieflacons van 5 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
40
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
Eenmaal in gebruik kunnen injectieflacons tot 4 weken worden bewaard. Niet bewaren boven 25°C; bewaar in de buitenverpakking.
41
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
42
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een injectieflacon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 5 injectieflacons van 5 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
43
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
Eenmaal in gebruik kunnen injectieflacons tot 4 weken worden bewaard. Niet bewaren boven 25°C; bewaar in de buitenverpakking.
44
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
45
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een injectieflacon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 10 injectieflacons van 5 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
46
Subcutaan gebruik.
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht
Eenmaal in gebruik kunnen injectieflacons tot 4 weken worden bewaard. Niet bewaren boven 25°C; bewaar in de buitenverpakking.
47
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
. 11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
48
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN, ZO NODIG, TOEDIENINGWEG(EN)
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een injectieflacon Insuline glargine
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Subcutaan gebruik.
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP {maand/jaar}> Datum eerste gebruik:
4.
PARTIJNUMMER
BN
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
5 ml
49
[N.B.: De titels zijn gemarkeerd om aanvragers te helpen bij de invulling van het model; tijdens de beoordeling moeten deze markeringen in de bijlagen worden gehandhaafd. Ze moeten echter weggelaten worden in het uiteindelijke gedrukte verpakkingsmateriaal (modellen/monsters).]
50
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een patroon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 4 patronen van 3 ml.
51
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
Subcutaan gebruik. met behulp van de OptiPen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
Eenmaal in gebruik is de patroon nog 4 weken houdbaar. Niet bewaren boven 25°C. De pen die een patroon bevat dient niet in de koelkast bewaard te worden
52
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
53
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een patroon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 5 patronen van 3 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
54
Subcutaan gebruik. met behulp van de OptiPen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
Eenmaal in gebruik is de patroon nog 4 weken houdbaar. Niet bewaren boven 25°C. De pen die een patroon bevat dient niet in de koelkast bewaard te worden
55
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
56
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING OF, INDIEN DEZE ONTBREEKT, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD:
1.
BENAMING VAN HET GENEESMIDDEL
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een patroon Insuline glargine
2.
GEHALTE AAN WERKZAME STOF(FEN)
1 ml bevat 100 IE (3,64 mg) insuline glargine
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
Hulpstoffen: zinkchloride, m-cresol, glycerol, zoutzuur, natriumhydroxide, water voor injectie.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Oplossing voor injectie, 10 patronen van 3 ml.
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN, INDIEN NODIG TOEDIENINGSWEG(EN)
57
Subcutaan gebruik. met behulp van de OptiPen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Houd het geneesmiddel buiten het bereik en het zicht van kinderen.
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
Gebruik alleen heldere en kleurloze oplossing. Lees de bijgevoegde bijsluiter voor gebruik.
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP: {maand/jaar}>
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren bij 2°C – 8°C (in de koelkast) Niet invriezen. Bewaar in de buitenverpakking ter bescherming tegen licht.
Eenmaal in gebruik is de patroon nog 4 weken houdbaar. Niet bewaren boven 25°C. De pen die een patroon bevat dient niet in de koelkast bewaard te worden
58
10.
ZO NODIG, BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Aventis Pharma Deutschland GmbH D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland
12.
NUMMER(S) IN HET COMMUNAUTAIRE GENEESMIDDELENREGISTER
EU/0/00/000/000
13.
PARTIJNUMMER VAN DE FABRIKANT
BN
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE LEVERING
Aan medisch recept onderworpen geneesmiddel.
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
59
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN, ZO NODIG, TOEDIENINGWEG(EN)
Lantus 100 IE/ml Oplossing voor injectie in een patroon Insuline glargine
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
Subcutaan gebruik. met behulp van de OptiPen
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
<EXP {maand/jaar}>
4.
PARTIJNUMMER
BN
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
60
[N.B.: De titels zijn gemarkeerd om aanvragers te helpen bij de invulling van het model; tijdens de beoordeling moeten deze markeringen in de bijlagen worden gehandhaafd. Ze moeten echter weggelaten worden in het uiteindelijke gedrukte verpakkingsmateriaal (modellen/monsters).]
Tekst op de aluminiumfolie die gebruikt wordt om het plastic schaaltje, waarin de patroon ligt, af te sluiten.
Na het inleggen van een nieuwe patroon: U moet controleren dat uw insulinepen goed werkt vóór u de eerste dosis injecteert. Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van uw insulinepen voor verdere bijzonderheden.
61
B. BIJSLUITER
62
BIJSLUITER
Lees de hele bijsluiter aandachtig door alvorens dit geneesmiddel te gebruiken. -
Bewaar deze bijsluiter. Het is mogelijk dat u deze later opnieuw wilt lezen.
-
Raadpleeg uw arts of apotheker, als u aanvullende vragen heeft.
-
Dit geneesmiddel is alleen aan u voorgeschreven. Geef het dus niet door aan iemand anders. Het kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als ze dezelfde verschijnselen hebben als u.
In deze bijsluiter: 1.
Wat Lantus is en waarvoor het wordt gebruikt
2.
Alvorens Lantus te gebruiken
3.
Hoe Lantus te gebruiken
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Bewaring van Lantus
[Naam van het geneesmiddel] LANTUS 100 IE/ML-OPLOSSING VOOR INJECTIE IN EEN INJECTIEFLACON Insuline glargine
[Volledige vermelding van de werkzame stof(fen) en hulpstof(fen)] Een milliliter van de oplossing bevat 100 IE (Internationale Eenheden) van de werkzame stof insuline glargine. Andere bestanddelen van Lantus zijn: zinkchloride, m-cresol, glycerol, natriumhydroxide, zoutzuur, water voor injectie.
63
[Naam en adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte, indien verschillend] De houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de fabrikant van Lantus is Aventis Pharma Deutschland GmbH, D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland.
1.
WAT LANTUS IS EN WAARVOOR HET WORDT GEBRUIKT
[Farmaceutische vorm en inhoud; farmacotherapeutische categorie]
Lantus is een heldere, kleurloze oplossing voor injectie die insuline glargine bevat. Insuline glargine is een gemodificeerde insulinesoort, die erg veel lijkt op humane insuline. Het is gemaakt door een “recombinant-DNA-technologie”-proces, waarbij gebruikt gemaakt wordt van Eschericha coli microörganismen. Insuline glargine heeft een langdurige en stabiele bloedglucoseverlagende werking.
Iedere injectieflacon bevat 5 ml oplossing (500 IE) en het is verkrijgbaar in verpakkingen van 1, 2, 5 en 10 injectieflacons.
[Therapeutische indicaties] Lantus wordt gebruikt om een hoge bloedsuikerspiegel bij patiënten met diabetes mellitus te verlagen. Diabetes mellitus is een ziekte waarbij uw lichaam niet genoeg insuline produceert om het bloedglucoseniveau te reguleren.
2.
ALVORENS LANTUS TE GEBRUIKEN
[Lijst met noodzakelijke informatie ter kennisneming voor gebruik van het geneesmiddel]
[Contra-indicaties] 1.1.
2.1
Wanneer mag u Lantus niet gebruiken?
Gebruik Lantus niet indien u allergisch bent voor insuline glargine of voor één van de andere bestanddelen (zie boven).
64
[Noodzakelijke voorzorgen bij gebruik; bijzondere waarschuwingen] 2.2
Bijzondere voorzorgen
Volg nauwkeurig de instructies op met betrekking tot dosering, controle (bloed- en urinetests), dieet en lichamelijke activiteit (lichamelijk werk en oefeningen), zoals met uw arts besproken. Speciale patiëntengroepen: Er is beperkte ervaring met het gebruik van Lantus bij kinderen en bij patiënten waarbij de lever of de nieren niet goed werken. Reizen Neem voordat u op reis gaat contact op met uw arts. Het kan nodig zijn te praten over de beschikbaarheid van uw insuline in het land dat u gaat bezoeken, uw voorraad insuline, spuiten, enz., het op de juiste manier bewaren van uw insuline tijdens uw reis, de tijdstippen van uw maaltijden en het toedienen van de insuline tijdens uw reis, de mogelijke gevolgen van het overschakelen op andere tijdzones, mogelijke nieuwe gezondheidsrisico’s in de door u te bezoeken landen. Ziekte en verwondingen Als u ziek bent of een ernstige verwonding hebt, kan uw bloedsuikerspiegel hoger worden (hyperglykemie). Als u niet voldoende eet, kan uw bloedsuikerspiegel te laag worden (hypoglykemie). In zulke situaties vraagt het behandelen van uw diabetes veel zorg. In de meeste gevallen zult u een arts nodig hebben. Zorg ervoor dat u in een vroeg stadium contact opneemt met uw arts. Indien u type 1 diabetes heeft (insuline-afhankelijke diabetes mellitus), stop dan niet met het toedienen van insuline en blijf ervoor zorgen dat u voldoende koolhydraten krijgt. Vertel altijd aan mensen die voor u zorgen of die u behandelen, dat u insuline nodig hebt.
[Interacties met voedsel en drank]
[Gebruik bij zwangerschap en bij het geven van borstvoeding ] Zwangerschap
Informeer uw arts als u van plan bent zwanger te worden of al zwanger bent. Het kan zijn dat uw insulinedosering aangepast moet worden tijdens de zwangerschap en vlak na de bevalling. Een bijzonder zorgvuldige controle van uw diabetes en het voorkomen van een hypoglykemie zijn belangrijk voor de gezondheid van uw baby.
65
Borstvoeding Als u borstvoeding geeft, kan een aanpassing van uw insulinedosering en uw dieet nodig zijn. [Effecten op de rijvaardigheid of op het vermogen om machines te bedienen] Rijvaardigheid en bediening van machines: Uw concentratie- en reactievermogen kan verminderd zijn bij een te lage (hypoglykemie) of te hoge (hyperglykemie) bloedsuikerspiegel of problemen met uw gezichtsvermogen. Hiermee dient rekening te worden gehouden in alle situaties waarbij u uzelf en anderen in gevaar kunt brengen (bijvoorbeeld bij het besturen van een auto of het bedienen van een machine). U dient contact op te nemen met uw arts of het voor u raadzaam is om auto te rijden als u:
-
regelmatige periodes van hypoglykemie heeft,
-
verminderde of afwezige symptomen van hypoglykemie ervaart.
[Interactie met andere geneesmiddelen] Inname / gebruik van andere geneesmiddelen: Sommige geneesmiddelen veroorzaken een daling in de bloedsuikerspiegel, sommige veroorzaken een stijging, andere kunnen beide effecten hebben, afhankelijk van de situatie. In ieder van deze gevallen kan het nodig zijn om uw insulinedosering aan te passen om een te lage of te hoge bloedsuikerspiegel te vermijden. Wees niet alleen voorzichtig bij het starten met een ander geneesmiddel, maar ook bij het stoppen ervan.
Informeer uw arts over alle geneesmiddelen die u gebruikt, ook als het geneesmiddelen betreft die u zonder recept gekocht hebt. Vraag, voordat u een geneesmiddel gaat gebruiken, aan uw arts of het uw bloedsuikerspiegel kan beïnvloeden en wat u in dat geval moet doen.
Geneesmiddelen die uw bloedsuikerspiegel kunnen doen dalen zijn o.a. alle andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes, ACE-remmers, fibraten, MAO-remmers, pentoxifylline, propoxyfeen, salicylaten en antibiotica van het sulfonamide-type. Geneesmiddelen die uw bloedsuikerspiegel kunnen doen stijgen zijn o.a. corticosteroïden ("cortison"), danazol, diazoxide, diuretica, glucagon, isoniazide, oestrogenen en progestagenen (bijvoorbeeld in de anticonceptiepil), fenothiazine-derivaten, somatropine, sympathomimetische geneesmiddelen (bijvoorbeeld epinefrine, salbutamol, terbutaline) en schildklierhormonen.
66
Uw bloedsuikerspiegel kan stijgen of dalen als u bèta-blokkers, clonidine of lithiumzouten gebruikt of alcohol drinkt. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms gevolgd kan worden door een hyperglykemie.
Net als andere sympathicolytische geneesmiddelen (bijvoorbeeld clonidine, guanethidine en reserpine), kunnen bèta-blokkers de waarschuwingssymptomen voor een hypoglykemische reactie verminderen of helemaal onderdrukken. Als u er niet zeker bent of u één van deze geneesmiddelen gebruikt, raadpleeg dan uw arts of apotheker.
3. HOE LANTUS TE GEBRUIKEN [Instructies voor een goed gebruik]
[Dosering] Aan de hand van uw levensstijl en de uitslagen van uw bloedsuiker (glucose)testen en uw vorig insuline-gebruik zal uw arts
-
bepalen hoeveel Lantus u per dag nodig hebt,
-
u vertellen wanneer u uw bloedsuikerspiegel dient te controleren, en of u urinetesten moet uitvoeren,
-
u vertellen wanneer u een hogere of lagere dosering Lantus nodig kunt hebben,
-
u laten zien in welk deel van uw huid u Lantus moet injecteren.
Lantus is een langwerkend insuline. Uw arts kan u vertellen het te gebruiken in combinatie met kortwerkende insuline of met tabletten tegen een hoge bloedsuikerspiegel.
Veel factoren kunnen uw bloedsuikerspiegel beïnvloeden. U dient deze factoren te kennen om in staat te zijn op de juiste wijze te reageren op veranderingen in uw bloedsuikerspiegel en om te voorkomen dat deze te hoog of te laag wordt. Zie voor meer informatie het kader onderaan paragraaf 4.
[Frequentie van toediening]
67
U heeft iedere avond één injectie met Lantus nodig.
[De wijze van gebruik en/of toedieningsweg(en)] Lantus wordt onder de huid geïnjecteerd. Injecteer Lantus NIET in een ader, omdat de werking hierdoor anders wordt en het mogelijk een hypoglykemie kan veroorzaken.
Uw arts zal u adviseren in welke gedeelten van de huid u Lantus moet injecteren.Verander bij iedere injectie de plaats waarin u prikt binnen het deel van de huid dat u gebruikt.
Hoe de injectieflacon te gebruiken
Bekijk de injectieflacon voordat u hem gebruikt. Gebruik hem alleen als de oplossing helder, kleurloos en waterachtig is, en er geen zichtbare deeltjes inzitten. Lantus is een oplossing en het is niet nodig deze voor gebruik te schudden of te mengen. Zorg ervoor dat alcohol of andere desinfectiemiddelen of andere stoffen (bijv. heparine), de insuline niet besmetten. Meng Lantus niet met andere insuline of geneesmiddelen. Verdun het niet. Mengen of verdunnen kan de werking van Lantus veranderen.
[Duur van de behandeling] [Symptomen in geval van overdosering en te nemen maatregelen] [Te nemen maatregelen als een of meer doses zijn overgeslagen] Doseringsfouten
Bespreek van te voren met uw arts wat u moet doen als u te veel Lantus injecteert, als u een dosering overgeslagen hebt of als u een te kleine dosis geïnjecteerd hebt.
-
Indien u te veel Lantus geïnjecteerd hebt, kunt u een hypoglykemie ontwikkelen. Controleer uw bloedsuikerspiegel vaak. In het algemeen dient u om een hypoglykemie te voorkomen meer voedsel te eten en uw bloedsuikerspiegel in de gaten te houden. Zie het kader onderaan paragraaf 4 voor informatie over de behandeling van een hypoglykemie.
-
Indien u een dosering Lantus overgeslagen hebt of indien u een te lage dosis geïnjecteerd hebt, dan kan uw bloedsuikerspiegel te hoog worden. Controleer uw bloedsuikerspiegel vaak. Zie het kader onderaan paragraaf 4 voor informatie over de behandeling van een hyperglykemie.
68
[Vermelding van het risico van ontwenningsverschijnselen]
4.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
[Beschrijving van bijwerkingen]
Te lage bloedsuikerspiegels (hypoglykemie) Als uw bloedsuikerspiegel te veel daalt, kunt u bewusteloos raken. Ernstige hypoglykemie kan een hartaanval of hersenbeschadiging tot gevolg hebben en kan dus levensbedreigend zijn. Gewoonlijk zult u kunnen merken dat uw bloedsuikerspiegel te veel daalt zodat u de juiste maatregelen kunt nemen. Zie het kader onderaan deze paragraaf voor verdere belangrijke informatie over hypoglykemie en de behandeling ervan. Te hoge bloedsuikerspiegels (hyperglykemie)
Een te hoge bloedsuikerspiegel vertelt u dat u meer insuline nodig had kunnen hebben dan u geïnjecteerd hebt. Zie voor meer informatie het kader aan het eind van deze paragraaf.
Oogreacties
Een merkbare verandering (verbetering of verslechtering) in het beheersen van uw bloedsuikerspiegel kan een tijdelijke verslechtering van uw gezichtsvermogen veroorzaken. Als u lijdt aan proliferatieve retinopathie (een oogziekte die door diabetes veroorzaakt wordt), dan kunnen ernstige hypoglykemische aanvallen een voorbijgaand verlies van uw gezichtsvermogen veroorzaken. Bijwerkingen en allergische reacties van uw huid
Als u de insuline te vaak in hetzelfde huidgebied injecteert, kan het vetweefsel onder de huid slinken of dikker worden (wat lipodystrofie genoemd wordt). Verdikking van vetweefsel kan optreden bij 1 tot 2% van de patiënten, terwijl slinken zelden voorkomt. Insuline die u op zo’n plek injecteert, werkt mogelijk niet goed. Het nemen van een andere plek bij elke injectie, kan ertoe bijdragen om dergelijke huidveranderingen te voorkomen.
Bij 3 tot 4% van de patiënten komen reacties op de injectieplaats voor (bijv. roodheid, ongewoon heftige pijn bij injectie, jeuk, huiduitslag, zwelling of ontsteking). Dit kan zich ook rond de injectieplaats verspreiden. De meeste milde reacties op insuline zijn in het algemeen na een paar dagen tot een paar weken weer voorbij.
69
Ernstige allergische reacties op insuline zijn zeldzaam. Dergelijke reacties op insuline of op de hulpstoffen kunnen uitgebreide huidreacties veroorzaken, ernstige zwelling van de huid of de slijmvliezen (angio-oedeem), kortademigheid, een bloeddrukdaling en storingen in de bloedcirculatie en kunnen levensbedreigend zijn.
Overige bijwerkingen
Insulinebehandeling kan er de oorzaak van zijn dat het lichaam antistoffen tegen insuline aanmaakt (stoffen die insuline tegenwerken). In zeldzame gevallen is hierdoor een wijziging in uw insulinedosering nodig. In zeldzame gevallen kan insulinebehandeling ook leiden tot het tijdelijk vasthouden van vocht in het lichaam, met zwellingen in de kuiten en enkels.
Informeer uw arts of apotheker als u één van de hierboven vermelde bijwerkingen opmerkt of een ander ongewenst of onverwacht effect constateert. Neem om ernstige reacties te voorkomen, onmiddellijk contact op met uw arts als de bijwerking heftig is, plotseling is opgetreden of snel erger wordt.
Als uw bloedsuikerspiegel te hoog is (hyperglykemie)
Uw bloedsuikerspiegel kan te hoog zijn bijvoorbeeld als: -
u de insuline niet geïnjecteerd hebt, of als u niet genoeg geïnjecteerd hebt, of als de insuline minder werkzaam is geworden, bijvoorbeeld doordat het niet op de juiste wijze is bewaard,
-
u zich minder lichamelijk inspant, als u last heeft van stress (emotionele spanning, opwinding), of als u een verwonding, een operatie, een met koorts gepaard gaande ziekte of bepaalde andere ziekten hebt
-
u bepaalde andere geneesmiddelen gebruikt of deze heeft gebruikt (zie paragraaf 2.2).
Dorst, een toegenomen behoefte tot urineren, vermoeidheid, een droge huid, rood worden in het gezicht, verlies van eetlust, lage bloeddruk, snelle hartslag, en glucose en ketonen in de urine kunnen symptomen zijn van een te hoge bloedsuikerspiegel. Buikpijn, snel en diep ademen, slaperigheid of zelfs bewustzijnsverlies kunnen symptomen zijn van een ernstige aandoening (keto-acidosis) die het gevolg is van een gebrek aan insuline.
70
Controleer uw bloedsuikerspiegel en uw urine op ketonen zodra er zich dergelijke symptomen voordoen. Ernstige hyperglykemie of keto-acidosis moeten altijd door een arts behandeld worden, meestal in een ziekenhuis. Als uw bloedsuikerspiegel te laag is (hypoglykemie) Uw bloedsuikerspiegel kan te veel dalen bijvoorbeeld als: -
u te veel insuline injecteert,
-
u maaltijden overslaat of uitstelt,
-
u niet genoeg eet, of voedsel eet dat minder koolhydraten bevat dan normaal (suiker en stoffen die op suiker lijken worden koolhydraten genoemd; echter, kunstmatige zoetstoffen bevatten GEEN koolhydraten),
-
u koolhydraten kwijtgeraakt bent doordat u moest overgeven of diarree had,
-
u alcohol drinkt, vooral als u niet veel gegeten hebt,
-
u zich meer of op een andere vorm lichamelijk inspant dan normaal,
-
u herstellende bent van een verwonding of operatie of andere stress,
-
u herstellende bent van een met koorts gepaard gaande ziekte of een andere ziekte,
-
u bepaalde andere geneesmiddelen bent gaan gebruiken of met het gebruik ervan gestopt bent (zie paragraaf 2.2).
Er is ook een grotere kans dat uw bloedsuikerspiegel te laag wordt als -
u pas begonnen bent met de insulinebehandeling of op een ander insulinepreparaat bent overgestapt (bij het overschakelen van uw vorige basale insuline naar Lantus, zal een hypoglykemie, als deze zich voordoet, eerder 's morgens optreden dan gedurende de nacht)
-
uw bloedsuikerspiegel bijna normaal of onstabiel is,
-
u verandert van huidgebied waarin u insuline injecteert (bijv. van uw dij naar uw bovenarm),
-
u lijdt aan een ernstige nier- of leverziekte, of aan een andere ziekte zoals hypothyreoïdie.
Symptomen die u erop wijzen dat uw bloedsuikerspiegel te veel of te snel daalt, zijn bijvoorbeeld: zweten, klamme huid, angst, snelle hartslag, hoge bloeddruk, hartkloppingen en een onregelmatige hartslag, pijn op de borst (angina pectoris). Deze symptomen komen vaak voor voorafgaand aan de symptomen van een laag glucosegehalte in de hersenen. 71
De volgende symptomen wijzen op een laag glucosegehalte in de hersenen: hoofdpijn, intense honger, misselijkheid, overgeven, vermoeidheid, slaperigheid, slaapstoornissen, rusteloosheid, agressief gedrag, concentratieproblemen, reactiestoornissen, depressie, verwardheid, spraakstoornissen (soms volledige spraakuitval), visuele problemen, trillen, verlamming, tintelingen (paresthesie), gevoelloosheid en tintelingen in het gebied van de mond, duizeligheid, verlies van zelfbeheersing, niet in staat zijn voor uzelf te zorgen, epileptische aanvallen, bewustzijnsverlies. De eerste symptomen die u attent maken op hypoglykemie ("waarschuwingssymptomen") kunnen veranderen, minder duidelijk of totaal afwezig zijn als: -
u bejaard bent, als u al gedurende langere tijd diabetes hebt, of als u, als gevolg van diabetes, lijdt aan een bepaalde zenuwziekte (autonome neuropathie),
-
u onlangs hypoglykemie heeft gehad (bijv. de dag ervoor) of als het zich langzaam ontwikkelt,
-
u bijna normale of tenminste aanzienlijk betere bloedsuikerspiegels hebt, u bepaalde andere geneesmiddelen gebruikt of andere geneesmiddelen hebt gebruikt (zie paragraaf 2.2).
In dergelijke gevallen kunt u een ernstige hypoglykemie ontwikkelen (en zelfs flauwvallen) voordat u zich van het probleem bewust bent. Probeer altijd goed te letten op uw waarschuwingssymptomen. Als het nodig is, kan het vaker controleren van de bloedsuikerspiegel helpen bij het herkennen van milde hypoglykemische periodes die anders misschien over het hoofd gezien zouden worden. Als u er niet zeker van bent dat u uw waarschuwingssymptomen kunt herkennen, vermijdt dan situaties (zoals autorijden) waarin u uzelf en anderen in gevaar kunt brengen door een hypoglykemie.
Wat te doen in geval van hypoglykemie?
1. Injecteer geen insuline. Neem onmiddellijk ongeveer 10 tot 20 g suiker, bijvoorbeeld als glucose, suikerklontjes of een met suiker gezoete drank. (Meet een keer hoeveel lepels of klontjes suiker of glucosetabletten dit is). Opgelet: kunstmatige zoetstoffen en voeding met kunstmatige zoetstoffen (zoals light-frisdranken) helpen bij hypoglykemie niet. 2. Eet daarna iets met een langwerkend bloedglucoseverhogend effect (bijv. brood). Uw arts of verpleegkundige zal dit met u hebben besproken. 3. Neem als de hypoglykemie terugkomt nogmaals 10 tot 20 g suiker. 4. Raadpleeg onmiddellijk een arts op als u niet in staat bent de hypoglykemie te reguleren of als het zich opnieuw voordoet.
72
Draag altijd wat suiker (minstens 20 gram) bij u. Draag informatie bij u waaruit blijkt dat u diabetes hebt.
Als u niet kunt slikken of als u bewusteloos bent, dan hebt u een glucose-injectie of glucagon (een geneesmiddel dat de bloedsuikerspiegel verhoogt) nodig. Deze injecties zijn gerechtvaardigd zelfs als het niet zeker is dat u een hypoglykemie hebt.
Het is aan te raden om meteen na het innemen van de glucose uw bloedsuikerspiegel te controleren om er zeker van te zijn dat u inderdaad een hypoglykemie hebt.
5.
BEWARING VAN LANTUS
[Omstandigheden waarin het geneesmiddel moet worden bewaard en uiterste gebruiksdatum]
Houd buiten het bereik en uit het zicht van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum is afgedrukt op de verpakking en op het etiket van de injectieflacon. Gebruik Lantus niet na de uiterste gebruiksdatum.
Bewaren in de omverpakking ter bescherming tegen licht. Bewaar bij 2°C - 8°C (bijvoorbeeld in een koelkast). Niet invriezen. Zorg dat Lantus niet in rechtstreeks contact komt met het vriesvak of met ingevroren producten. Eenmaal in gebruik, kunt u de injectieflacon gedurende maximaal 4 weken bewaren bij een temperatuur tot maximaal 25°C. Daarna niet meer gebruiken. Aangeraden wordt om de datum van het eerste gebruik van de injectieflacon op het etiket te noteren.
Gebruik altijd een nieuwe injectieflacon als u merkt dat uw glucosehuishouding onverwacht slechter wordt. De reden hiervoor is dat de insuline iets van zijn effectiviteit verloren kan hebben. Als u denkt dat u een probleem hebt met Lantus, overleg dit dan met uw arts of apotheker. [Zo nodig waarschuwing tegen zichtbare tekenen van bederf] 73
Gebruik Lantus alleen als de oplossing helder, kleurloos en waterachtig is en er zich geen zichtbare deeltjes in bevinden.
Deze bijsluiter werd voor de laatste keer goedgekeurd op {datum}
74
Aanvullende informatie Neem voor alle informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met uw vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen. Belgique/België/Belgien
Luxembourg/Luxemburg
Hoechst Marion Roussel SA – NV
Hoechst Marion Roussel SA
Rue Colonel Bourg 155,
Rue Colonel Bourg 155
Kolonel Bourgstraat 155
B-1140 Bruxelles
B-1140 Bruxelles, Brussel
Belgique
Tél: + 32-(0)2-7304-111
Tél: + 32-(0)2-7304-111
Danmark
Nederland
Hoechst Marion Roussel A/S
Hoechst Marion Roussel B.V.
Slotsmarken 14
Bijenvlucht 30
DK-2970 Hoersholm
NL-3871 JJ Hoevelaken
Tlf: + 45-451670-00
Tel: + 31-(0)33-2533-911
Deutschland
Österreich
Hoechst GmbH
Marion
Roussel
Postfach 1109 D-65796 Bad Soden Tel: + 49-(0)69-305-80710
Deutschland Hoechst Marion Roussel GmbH
Altmannsdorfer Straße 104 A-1121 Wien Tel: + 43-(0)1-80101-0
Ελλάδα
Portugal
Hoechst Marion Roussel ABEE
Hoechst Marion Roussel
Λ. Κηφισίας 32
Estrada Nacional nº 249, km 15
75
GR-151 10 Mαρούσι
P-2726 Mem Martins Codex
Τηλ: + 30-(0)1-6870-800
Tel: + 351-(0)1-9269-540
España
Suomi/Finland
Hoechst Farma, S.A.
Hoechst Marion Roussel OY
Ronda General Mitre, 72-74
PL/Box 245
E-08017 Barcelona
FIN-00101 Helsinki/Helsingfors
Tel: + 34-93306-8113
Puh/Tfn: + 358-(0)9-8709-40
France
Sverige
Laboratoires Hoechst Houdé
Hoechst Marion Roussel AB
1, terrasse Bellini
Bryggvägen 16-18
F-92910 Paris La Défense
S-117 68 Stockholm
Tél: + 33-(0)1-4081-4200
Tfn: + 46-(0)8-775-7000
Ireland
United Kingdom
Hoechst Marion Roussel Ireland Ltd
Hoechst Marion Roussel Ltd
Cookstown, Tallaght
Broadwater Park
IRL - Dublin 24
Denham, Uxbridge, Middlesex UB9 5HP UK
Tel: + 353-(0)1-4511544
Tel: + 44-(0)1895-83-4343 Italia Hoechst Marion Roussel Via R. Lepetit, 8 I-20020 Lainate – MI Tel: + 39-02-93520-1
76
BIJSLUITER
Lees de hele bijsluiter aandachtig door alvorens dit geneesmiddel te gebruiken. -
Bewaar deze bijsluiter. Het is mogelijk dat u deze later opnieuw wilt lezen.
-
Raadpleeg uw arts of apotheker, als u aanvullende vragen heeft.
-
Dit geneesmiddel is alleen aan u voorgeschreven.Geef het niet door aan iemand anders. Het kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als ze dezelfde verschijnselen hebben als u.
In deze bijsluiter: 1.
Wat Lantus is en waarvoor het wordt gebruikt
2.
Alvorens Lantus te gebruiken
3.
Hoe Lantus te gebruiken
4.
Mogelijke bijwerkingen
5.
Bewaring van Lantus
[Benaming van het geneesmiddel] 2.
LANTUS 100 IE/ML-OPLOSSING VOOR INJECTIE IN EEN PATROON
Insuline glargine
[Volledige vermelding van de werkzame bestanddeel/-delen en hulpstof(fen)] − Een milliliter van de oplossing bevat 100 IE (Internationale Eenheden) van de werkzame stof insuline glargine. − Andere bestanddelen van Lantus zijn: zinkchloride, m-cresol, glycerol, natriumhydroxide, zoutzuur, water voor injectie.
[Naam en adres van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen en van de fabrikant verantwoordelijk voor vrijgifte, indien verschillend] 77
De houder van de vergunning voor het in de handel brengen en de fabrikant van Lantus is Aventis Pharma Deutschland GmbH, D-65926 Frankfurt am Main, Duitsland.
1.
WAT LANTUS IS EN WAARVOOR HET WORDT GEBRUIKT
[Farmaceutische vorm en inhoud; farmacotherapeutische categorie] Lantus is een heldere, kleurloze oplossing voor injectie die insuline glargine bevat. Insuline glargine is een gemodificeerde insulinesoort, die erg veel lijkt op humane insuline. Het is gemaakt door een “recombinant-DNA-technologie”-proces, waarbij gebruikt gemaakt wordt van Escherichia coli microörganismen. Insuline glargine heeft een langdurige en stabiele bloedglucoseverlagende werking. Lantus wordt geleverd in een speciale patroon die bedoeld is voor gebruik in een insulinepen, de OptiPen. Iedere patroon bevat 3 ml oplossing (300 IE) en ze zijn verkrijgbaar in verpakkingen van 4, 5 en 10 patronen.
[Therapeutische indicaties] Lantus wordt gebruikt om een hoge bloedsuikerspiegel bij patiënten met diabetes mellitus te verlagen. Diabetes mellitus is een ziekte waarbij uw lichaam niet genoeg insuline produceert om het bloedglucoseniveau te reguleren.
2.
ALVORENS LANTUS TE GEBRUIKEN
[Lijst met noodzakelijke informatie ter kennisneming voor gebruik van het geneesmiddel]
[Contra-indicaties] 2.1.
2.1
Wanneer mag u Lantus niet gebruiken?
Gebruik Lantus niet indien u allergisch bent voor insuline glargine of voor één van de andere bestanddelen (zie boven).
[Noodzakelijke voorzorgenbij gebruik; bijzondere waarschuwingen] 2.2
Bijzondere voorzorgen
Volg nauwkeurig de instructies op met betrekking tot dosering, controle (bloed- en urinetests), dieet en lichamelijke activiteit (lichamelijk werk en oefeningen) , zoals met uw arts besproken.
78
Speciale patiëntengroepen: Er is beperkte ervaring met het gebruik van Lantus bij kinderen en bij patiënten waarbij de lever of de nieren niet goed werken. Reizen Neem voordat u op reis gaat contact op met uw arts. Het kan nodig zijn te praten over − de beschikbaarheid van uw insuline in het land dat u gaat bezoeken, − uw voorraad insuline, spuiten, enz., − het op de juiste manier bewaren van uw insuline tijdens uw reis, − de tijdstippen van uw maaltijden en het toedienen van de insuline tijdens uw reis, − de mogelijke gevolgen van het overschakelen op andere tijdzones, − mogelijke nieuwe gezondheidsrisico’s in de door u te bezoeken landen. Ziekte en verwondingen Als u ziek bent of een ernstige verwonding hebt, kan uw bloedsuikerspiegel hoger worden (hyperglykemie). Als u niet voldoende eet, kan uw bloedsuikerspiegel te laag worden (hypoglykemie). In zulke situaties vraagt het behandelen van uw diabetes veel zorg. In de meeste gevallen zult u een arts nodig hebben. Zorg ervoor dat u in een vroeg stadium contact opneemt met uw arts. Indien u type 1 diabetes heeft (insuline-afhankelijke diabetes mellitus), stop dan niet met het toedienen van insuline en blijf ervoor zorgen dat u voldoende koolhydraten krijgt. Vertel altijd aan mensen die voor u zorgen of die u behandelen dat u insuline nodig hebt.
[Interacties met voedsel en drank]
[Gebruik bij zwangerschap en bij het geven van borstvoeding ] Zwangerschap
Informeer uw arts als u van plan bent om zwanger te worden of al zwanger bent. Het kan zijn dat uw insulinedosering aangepast moet worden tijdens de zwangerschap en vlak na de bevalling. Een bijzonder zorgvuldige controle van uw diabetes en het voorkomen van een hypoglykemie zijn belangrijk voor de gezondheid van uw baby.
Borstvoeding
Als u borstvoeding geeft, kan een aanpassing van uw insulinedosering en uw dieet nodig zijn. [Effecten op de rijvaardigheid of het vermogen om machines te bedienen]
79
Rijvaardigheid en bediening van machines : Uw concentratie- en reactievermogen kan verminderd zijn bij een te lage (hypoglykemie) of te hoge (hyperglykemie) bloedsuikerspiegel of problemen met uw gezichtsvermogen. Hiermee dient rekening te worden gehouden in alle situaties waarbij u uzelf en anderen in gevaar kunt brengen (bijvoorbeeld bij het besturen van een auto of het bedienen van een machine). U dient contact op te nemen met uw arts of het voor u raadzaam is om auto te rijden als u:
−
regelmatige periodes met hypoglykemie heeft,
−
verminderde of afwezige symptomen van hypoglykemie ervaart.
[Interactie met andere geneesmiddelen] Inname/gebruik van andere geneesmiddelen: Sommige geneesmiddelen veroorzaken een daling in de bloedsuikerspiegel, sommige veroorzaken een stijging, andere kunnen beide effecten hebben, afhankelijk van de situatie. In ieder van deze gevallen kan het nodig zijn om uw insulinedosering aan te passen om een te lage of te hoge bloedsuikerspiegel te vermijden. Wees niet alleen voorzichtig bij het starten met een ander geneesmiddel, maar ook bij het stoppen ermee.
Informeer uw arts over alle geneesmiddelen die u gebruikt, ook als het geneesmiddelen betreft die u zonder recept gekocht hebt. Vraag voordat u een geneesmiddel gaat gebruiken aan uw arts of het uw bloedsuikerspiegel kan beïnvloeden en wat u in dat geval moet doen.
Geneesmiddelen die uw bloedsuikerspiegel kunnen doen dalen zijn o.a. alle andere geneesmiddelen voor de behandeling van diabetes, ACE-remmers, fibraten, MAO-remmers, pentoxifylline, propoxyfeen, salicylaten en antibiotica van het sulfonamide-type.
Geneesmiddelen die uw bloedsuikerspiegel kunnen doen stijgen zijn o.a. corticosteroïden ("cortison"), danazol, diazoxide, diuretica, glucagon, isoniazide, oestrogenen en progestagenen (bijvoorbeeld in de anticonceptiepil), fenothiazine-derivaten, somatropine, sympathomimetische geneesmiddelen (bijvoorbeeld epinefrine, salbutamol, terbutaline) en schildklierhormonen.
Uw bloedsuikerspiegel kan stijgen of dalen als u bèta-blokkers, clonidine of lithiumzouten gebruikt of alcohol drinkt. Pentamidine kan hypoglykemie veroorzaken, wat soms gevolgd kan worden door een hyperglykemie.
80
Net als andere sympathicolytische geneesmiddelen (bijvoorbeeld clonidine, guanethidine en reserpine) kunnen bèta-blokkers de waarschuwingssymptomen voor een hypoglykemische reactie verminderen of helemaal onderdrukken.
Als u er niet zeker bent of u één van deze geneesmiddelen gebruikt, raadpleeg dan uw arts of apotheker.
3. HOE LANTUS TE GEBRUIKEN [Instructies voor een goed gebruik]
[Dosering] Aan de hand van uw levensstijl en de uitslagen van uw bloedsuiker (glucose)testen en uw vorig insuline-gebruik zal uw arts
−
bepalen hoeveel Lantus u per dag nodig hebt,
−
u vertellen wanneer u uw bloedsuikerspiegel dient te controleren, en of u urinetesten moet uitvoeren,
−
u vertellen wanneer u een hogere of lagere dosering Lantus nodig kunt hebben,
−
u laten zien in welk deel van uw huid u Lantus moet injecteren.
Lantus is een langwerkend insuline. Uw arts kan u vertellen het te gebruiken in combinatie met kortwerkende insuline of met tabletten tegen een hoge bloedsuikerspiegel.
Veel factoren kunnen uw bloedsuikerspiegel beïnvloeden. U dient deze factoren te kennen om in staat te zijn op de juiste wijze te reageren op veranderingen in uw bloedsuikerspiegel en om te voorkomen dat deze te hoog of te laag wordt. Zie voor meer informatie het kader onderaan paragraaf 4.
[Frequentie van toediening] U heeft iedere avond één injectie met Lantus nodig.
[De wijze van gebruik en/of toedieningsweg(en)]
81
Lantus wordt onder de huid geïnjecteerd. Injecteer Lantus NIET in een ader, omdat de werking hierdoor anders wordt en het mogelijk een hypoglykemie kan veroorzaken.
Uw arts zal u adviseren in welke gedeelten van de huid u Lantus moet injecteren. Verander bij iedere injectie de plaats waarin u prikt binnen het deel van de huid dat u gebruikt.
Hoe de patronen te gebruiken
Lantus in patronen is ontwikkeld voor gebruik in de OptiPen. De gebruiksaanwijzing van de pen legt u uit hoe u deze dient te gebruiken.
Bekijk de patroon voordat u hem gebruikt. Gebruik hem alleen als de oplossing helder, kleurloos en waterachtig is, en er geen zichtbare deeltjes inzitten. Lantus is een oplossing en het is niet nodig deze voor gebruik te schudden of te mengen.
Bewaar de patroon gedurende 1 à 2 uur voorafgaand aan het aanbrengen in de pen op kamertemperatuur. Verwijder eventuele luchtbelletjes voordat u de insuline injecteert. Zorg ervoor dat alcohol of andere desinfectiemiddelen of andere stoffen (bijv. heparine) de insuline niet besmetten. Lege patronen mogen niet opnieuw worden gevuld en gebruikt. Voeg geen andere insulinesoorten toe aan de patroon. Meng Lantus niet met andere insuline of geneesmiddelen. Verdun het niet. Mengen of verdunnen kan de werking van Lantus veranderen.
Problemen met de OptiPen
Als de OptiPen niet goed functioneert, dan kunt u met behulp van een injectiespuit de insuline in de spuit trekken. Zorg er daarom voor dat u zowel spuiten als injectienaalden hebt. Gebruik echter alleen spuiten die ontwikkeld zijn voor een insulineconcentratie van 100 IE (Internationale Eenheden) per milliliter.
[Duur van de behandeling] [Symptomen in geval van overdosering en te nemen maatregelen] [Te nemen maatregelen als een of meer doses zijn overgeslagen]
82
Doseringsfouten
Bespreek van te voren met uw arts wat u moet doen als u te veel Lantus injecteert, als u een dosering overgeslagen hebt of als u een te kleine dosis geïnjecteerd hebt.
− Indien u te veel Lantus geïnjecteerd hebt, kunt u een hypoglykemie ontwikkelen. Controleer uw bloedsuikerspiegel vaak. In het algemeen dient u om een hypoglykemie te voorkomen meer voedsel te eten en uw bloedsuikerspiegel in de gaten te houden. Zie het kader onderaan paragraaf 4 voor informatie over de behandeling van een hypoglykemie. − Indien u een dosering Lantus overgeslagen hebt of indien u een te lage dosis geïnjecteerd hebt, dan kan uw bloedsuikerspiegel te hoog worden. Controleer uw bloedsuikerspiegel vaak. Zie het kader onderaan paragraaf 4 voor informatie over de behandeling van een hyperglykemie.
[vermelding van het risico van ontwenningsverschijnselen]
4.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
[Beschrijving van bijwerkingen]
Te lage bloedsuikerspiegels (hypoglykemie) Indien uw bloedsuikerspiegel te veel daalt, kunt u bewusteloos raken. Ernstige hypoglykemie kan een hartaanval of hersenbeschadiging tot gevolg hebben en kan dus levensbedreigend zijn. Gewoonlijk zult u kunnen merken dat uw bloedsuikerspiegel te veel daalt zodat u de juiste maatregelen kunt nemen. Zie het kader onderaan deze paragraaf voor verdere belangrijke informatie over hypoglykemie en de behandeling ervan. Te hoge bloedsuikerspiegels (hyperglykemie)
Een te hoge bloedsuikerspiegel vertelt u dat u meer insuline nodig had dan u geïnjecteerd hebt. Zie voor meer informatie het kader aan het eind van deze paragraaf.
83
Oogreacties
Een merkbare verandering (verbetering of verslechtering) in het beheersen van uw bloedsuikerspiegel kan een tijdelijke verslechtering van uw gezichtsvermogen veroorzaken. Als u lijdt aan proliferatieve retinopathie (een oogziekte die door diabetes veroorzaakt wordt), dan kunnen ernstige hypoglykemische aanvallen een voorbijgaand verlies van uw gezichtsvermogen veroorzaken. Bijwerkingen en allergische reacties van uw huid
Als u de insuline te vaak in hetzelfde huidgebied injecteert, kan het vetweefsel onder de huid slinken of dikker worden (wat lipodystrofie genoemd wordt). Verdikking van vetweefsel kan optreden bij 1 tot 2% van de patiënten, terwijl slinken zelden voorkomt. Insuline die u op zo’n plek injecteert, werkt mogelijk niet goed. Het nemen van een andere plek bij elke injectie, kan ertoe bijdragen om dergelijke huidveranderingen te voorkomen.
Bij 3 tot 4% van de patiënten komen reacties op de injectieplaats voor (bijv. roodheid, ongewoon heftige pijn bij injectie, jeuk, huiduitslag, zwelling of ontsteking). Dit kan zich ook rond het injectiegebied verspreiden. De meeste milde reacties op insuline zijn in het algemeen na een paar dagen tot een paar weken weer voorbij.
Ernstige allergische reacties op insuline zijn zeldzaam. Dergelijke reacties op insuline of op de hulpstoffen kunnen uitgebreide huidreacties veroorzaken, ernstige zwelling van de huid of de slijmvliezen (angio-oedeem), kortademigheid, een bloeddrukdaling en storingen in de bloedcirculatie en kunnen levensbedreigend zijn.
Overige bijwerkingen
Insulinebehandeling kan er de oorzaak van zijn dat het lichaam antistoffen tegen insuline aanmaakt (stoffen die insuline tegenwerken). In zeldzame gevallen is hierdoor een wijziging in uw insulinedosering nodig.
In zeldzame gevallen kan insulinebehandeling ook leiden tot het tijdelijk vasthouden van vocht in het lichaam, met zwellingen in de kuiten en enkels.
Informeer uw arts of apotheker als u één van de hierboven vermelde bijwerkingen opmerkt of een ander ongewenst of onverwacht effect constateert. Neem om ernstige reacties te voorkomen onmiddellijk contact op met uw arts als de bijwerking heftig is, plotseling is opgetreden of snel erger wordt.
84
Als uw bloedsuikerspiegel te hoog is (hyperglykemie)
Uw bloedsuikerspiegel kan te hoog zijn bijvoorbeeld als: -
u de insuline niet geïnjecteerd hebt, of als u niet genoeg geïnjecteerd hebt, of als de insuline minder werkzaam is geworden, bijvoorbeeld doordat het niet op de juiste wijze is bewaard,
-
uw insulinepen niet goed werkt,
-
u zich minder lichamelijk inspant, als u last heeft van stress (emotionele spanning, opwinding), of als u een verwonding, een operatie, een met koorts gepaard gaande ziekte of bepaalde andere ziekten hebt,
-
u bepaalde andere geneesmiddelen gebruikt of deze heeft gebruikt (zie paragraaf 2.2).
Dorst, een toegenomen behoefte tot urineren, vermoeidheid, een droge huid, rood worden in het gezicht, verlies van eetlust, lage bloeddruk, snelle hartslag, en glucose en ketonen in de urine kunnen symptomen zijn van een te hoge bloedsuikerspiegel. Buikpijn, snel en diep ademen, slaperigheid of zelfs bewustzijnsverlies kunnen symptomen zijn van een ernstige aandoening (keto-acidosis) die het gevolg is van een gebrek aan insuline.
Controleer uw bloedsuikerspiegel en uw urine op ketonen zodra er zich dergelijke symptomen voordoen. Ernstige hyperglykemie of keto-acidosis moeten altijd door een arts behandeld worden, gewoonlijk in een ziekenhuis.
85
Als uw bloedsuikerspiegel te laag is (hypoglykemie)
Uw bloedsuikerspiegel kan te veel dalen wanneer bijvoorbeeld: −
u te veel insuline injecteert,
−
u maaltijden overslaat of uitstelt,
−
u niet genoeg eet, of voedsel eet dat minder koolhydraten bevat dan normaal (suiker en stoffen die op suiker lijken worden koolhydraten genoemd; echter, kunstmatige zoetstoffen bevatten GEEN koolhydraten),
−
u koolhydraten kwijtgeraakt bent doordat u moest overgeven of diarree had,
−
u alcohol drinkt, vooral als u niet veel gegeten hebt,
−
u zich meer of op een andere manier lichamelijk inspant dan normaal,
−
u herstellend bent van een verwonding of operatie of andere stress,
−
u herstellend bent van een met koorts gepaard gaande ziekte of een andere ziekte,
−
u bepaalde andere geneesmiddelen bent gaan gebruiken of met het gebruik ervan gestopt bent (zie paragraaf 2.2).
Er is ook een grotere kans dat uw bloedsuikerspiegel te laag wordt als -
u pas begonnen bent met de insulinebehandeling of op een ander insulinepreparaat bent overgestapt (bij het overschakelen van uw vorige basale insuline naar Lantus, zal een hypoglykemie, als deze zich voordoet, eerder 's morgens optreden dan gedurende de nacht) ,
−
uw bloedsuikerspiegel bijna normaal of onstabiel is,
−
u verandert van huidgebied waarin u insuline injecteert (bijv. van uw dij naar uw bovenarm),
−
u lijdt aan een ernstige nier- of leverziekte, of aan een andere ziekte zoals hypothyreoïdie.
Symptomen die u erop wijzen dat uw bloedsuikerspiegel te veel of te snel daalt, zijn bijvoorbeeld: zweten, klamme huid, angst, snelle hartslag, hoge bloeddruk, hartkloppingen en een onregelmatige hartslag, pijn op de borst (angina pectoris). Deze symptomen komen vaak voor voorafgaand aan de symptomen van een laag glucosegehalte in de hersenen.
86
De volgende symptomen wijzen op een laag glucosegehalte in de hersenen: hoofdpijn, intense honger, misselijkheid, overgeven, vermoeidheid, slaperigheid, slaapstoornissen, rusteloosheid, agressief gedrag, concentratieproblemen, reactiestoornissen, depressie, verwardheid, spraakstoornissen (soms volledige spraakuitval), visuele problemen, trillen, verlamming, tintelingen (paresthesie), gevoelloosheid en tintelingen in het gebied van de mond, duizeligheid, verlies van de zelfbeheersing, niet in staat zijn voor uzelf te zorgen, epileptische aanvallen, bewustzijnsverlies.
De eerste symptomen die u attent maken op hypoglykemie ("waarschuwingssymptomen") kunnen veranderen, minder duidelijk of totaal afwezig zijn als −
u bejaard bent, als u al gedurende langere tijd diabetes hebt, of als u, als gevolg van diabetes, lijdt aan een bepaalde zenuwziekte (autonome neuropathie),
−
u onlangs een hypoglykemie heeft gehad (bijv. de dag ervoor) of als het zich langzaam ontwikkelt,
−
u bijna normale of tenminste aanzienlijk betere bloedsuikerspiegels hebt,
−
u bepaalde andere geneesmiddelengebruikt of andere geneesmiddelenmedicijnen hebt gebruikt (zie paragraaf 2.2).
In dergelijke gevallen kunt u een ernstige hypoglykemie ontwikkelen (en zelfs flauwvallen) voordat u zich van het probleem bewust bent. Probeer altijd goed te letten op uw waarschuwingssymptomen. Als het nodig is, kan het vaker controleren van de bloedsuikerspiegel helpen bij het herkennen van milde hypoglykemische periodes die anders misschien over het hoofd gezien zouden worden. Als u er niet zeker van bent dat u uw waarschuwingssymptomen kunt herkennen, vermijdt dan situaties (zoals autorijden) waarin u uzelf en anderen in gevaar kunt brengen door een hypoglykemie.
Wat te doen in geval van hypoglykemie?
1.
Injecteer geen insuline. Neem onmiddellijk ongeveer 10 tot 20 g suiker, bijvoorbeeld als glucose, suikerklontjes of een met suiker gezoete drank. (Meet een keer hoeveel lepels of klontjes suiker of glucosetabletten dit is). Opgelet: denk eraan dat kunstmatige zoetstoffen en voeding met kunstmatige zoetstoffen (zoals light-frisdranken) bij hypoglykemie niet helpen.
2.
Eet daarna iets dat een langwerkend bloedglucoseverhogend effect heeft (bijv. brood). Uw arts of verpleegkundige zal dit met u hebben besproken.
3.
Neem als de hypoglykemie terugkomt nogmaals 10 tot 20 g suiker.
4. Raadpleeg onmiddellijk een arts op als u niet in staat bent de hypoglykemie te reguleren of als het zich opnieuw voordoet. 87
Draag altijd wat suiker (minstens 20 gram) bij u. Draag informatie bij u waaruit blijkt dat u diabetes hebt.
Als u niet kunt slikken of als u bewusteloos bent, dan hebt u een glucose-injectie of glucagon (een geneesmiddel dat de bloedsuikerspiegel verhoogt) nodig. Deze injecties zijn gerechtvaardigd zelfs als het niet zeker is dat u een hypoglykemie hebt.
Het is aan te raden om meteen na het innemen van de glucose uw bloedsuikerspiegel te controleren om er zeker van te zijn dat u inderdaad een hypoglykemie hebt.
5.
HET BEWAREN VAN LANTUS
[Omstandigheden waarin het geneesmiddel moet worden bewaard en uiterste gebruiksdatum]
Houd buiten het bereik en uit het zicht van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum is afgedrukt op de verpakking en op de patroon. Gebruik LANTUS niet na de uiterste gebruiksdatum.
Bewaren in de omverpakking ter bescherming tegen licht. Bewaar bij 2°C - 8°C (bijvoorbeeld in een koelkast). Niet invriezen. Zorg dat Lantus niet in rechtstreeks contact komt met het vriesvak of met ingevroren producten. Als de patroon uit de koele bewaarplaats gehaald is om in de pen te gebruiken of om als reserve mee te nemen, dan kunt u de patroon gedurende maximaal 4 weken bewaren bij een temperatuur tot maximaal 25°C. Daarna niet meer gebruiken. Patronen die in gebruik zijn (in de insulinepen) dienen niet in de koelkast bewaard te worden.
Gebruik altijd een nieuwe patroon als u merkt dat uw glucosehuishouding onverwacht slechter wordt. De reden hiervoor is dat de insuline iets van zijn effectiviteit verloren kan hebben. Als u denkt dat u een probleem hebt met Lantus, overleg dit dan met uw arts of apotheker.
88
[zo nodig , waarschuwing tegen zichtbare tekenen van bederf] Gebruik Lantus alleen als de oplossing helder, kleurloos en waterachtig is en als er zich geen zichtbare deeltjes in bevinden.
Deze bijsluiter werd voor de laatste keer goedgekeurd op {datum}
89
Aanvullende informatie Neem voor informatie met betrekking tot dit geneesmiddel contact op met uw vertegenwoordiger van de houder van de vergunning voor het in de handel brengen.
Belgique/België/Belgien
Luxembourg/Luxemburg
Hoechst Marion Roussel SA – NV
Hoechst Marion Roussel SA
Rue Colonel Bourg 155,
Rue Colonel Bourg 155
Kolonel Bourgstraat 155
B-1140 Bruxelles
B-1140 Bruxelles, Brussel
Belgique
Tél: + 32-(0)2-7304-111
Tél: + 32-(0)2-7304-111
Danmark
Nederland
Hoechst Marion Roussel A/S
Hoechst Marion Roussel B.V.
Slotsmarken 14
Bijenvlucht 30
DK-2970 Hoersholm
NL-3871 JJ Hoevelaken
Tlf: + 45-451670-00
Tel: + 31-(0)33-2533-911
Deutschland
Österreich
Hoechst GmbH
Marion
Roussel
Postfach 1109 D-65796 Bad Soden Tel: + 49-(0)69-305-80710
Deutschland Hoechst Marion Roussel GmbH
Altmannsdorfer Straße 104 A-1121 Wien Tel: + 43-(0)1-80101-0
Ελλάδα
Portugal
Hoechst Marion Roussel ABEE
Hoechst Marion Roussel
Λ. Κηφισίας 32
Estrada Nacional nº 249, km 15
90
GR-151 10 Mαρούσι
P-2726 Mem Martins Codex
Τηλ: + 30-(0)1-6870-800
Tel: + 351-(0)1-9269-540
España
Suomi/Finland
Hoechst Farma, S.A.
Hoechst Marion Roussel OY
Ronda General Mitre, 72-74
PL/Box 245
E-08017 Barcelona
FIN-00101 Helsinki/Helsingfors
Tel: + 34-93306-8113
Puh/Tfn: + 358-(0)9-8709-40
France
Sverige
Laboratoires Hoechst Houdé
Hoechst Marion Roussel AB
1, terrasse Bellini
Bryggvägen 16-18
F-92910 Paris La Défense
S-117 68 Stockholm
Tél: + 33-(0)1-4081-4200
Tfn: + 46-(0)8-775-7000
Ireland
United Kingdom
Hoechst Marion Roussel Ireland Ltd
Hoechst Marion Roussel Ltd
Cookstown, Tallaght
Broadwater Park
IRL - Dublin 24
Denham, Uxbridge, Middlesex UB9 5HP UK
Tel: + 353-(0)1-4511544
Tel: + 44-(0)1895-83-4343 Italia Hoechst Marion Roussel Via R. Lepetit, 8 I-20020 Lainate – MI Tel: + 39-02-93520-1
91
92