BIJLAGE I SAMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
1
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 40 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 40 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 400 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een injectieflacon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 2
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De injectieflacons moeten worden gebruikt met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of 3
productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 4
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. 5
Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties.
6
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of bewaard bij kamertemperatuur (beneden 25°C).
7
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 25°C. De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen injectieflacon (type 1) van 10 ml afgesloten met een rubber stop van broombutyl/polyisopreen en een tegen misbruik bestand beschermkapje. Verpakkingsgrootten: 1 en 5 injectieflacons x 10 ml en een multiverpakking met 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane injectieflacon uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen de injectieflacon de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/001, 002, 036 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST 8
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 100 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 1.000 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een injectieflacon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 9
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De injectieflacons moeten worden gebruikt met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in 10
een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. 11
De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. 12
Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale 13
plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of bewaard bij kamertemperatuur (beneden 25°C). 6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. 14
Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 25°C. De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen injectieflacon (type 1) van 10 ml afgesloten met een rubber stop van broombutyl/polyisopreen en een tegen misbruik bestand beschermkapje. Verpakkingsgrootten: 1 en 5 injectieflacons x 10 ml en een multiverpakking met 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane injectieflacon uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen de injectieflacon de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/003, 004, 037 9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
15
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 10 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 10 bestaat voor 10% uit opgeloste insuline en voor 90% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een patroon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 16
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of 17
productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 18
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats
19
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 20
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
21
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actraphane Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen Penfill de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/005-007
22
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
23
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 20 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 20 bestaat voor 20% uit opgeloste insuline en voor 80% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een patroon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 24
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, 25
middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 26
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats
27
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 28
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
29
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actraphane Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen Penfill de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/008-010
30
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
31
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een patroon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 32
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, 33
middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 34
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats
35
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 36
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen enkel toegevoegd worden aan producten die bekend staan als ermee verenigbaar. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
37
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actraphane Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen Penfill de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/011-013
38
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
39
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 40 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 40 bestaat voor 40% uit opgeloste insuline en voor 60% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een patroon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 40
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, 41
middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. 42
Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats
43
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 44
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
45
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actraphane Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen Penfill de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/014-016
46
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
47
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 50 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 50 bestaat voor 50% uit opgeloste insuline en voor 50% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een patroon. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 48
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. De patronen zijn ontworpen voor gebruik met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen (duurzame hulpmiddelen voor meervoudig gebruik) en NovoFine naalden. De gedetailleerde aanwijzingen die het toedieningssysteem vergezellen moeten worden opgevolgd. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen.
49
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 50
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 51
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 52
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
53
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Glazen patroon (type 1) van 3 ml met een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 patronen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De patronen dienen uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de patronen veilig en effectief functioneren. Actraphane Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen Penfill de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/017-019
54
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
55
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 10 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 10 bestaat voor 10% uit opgeloste insuline en voor 90% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 56
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 57
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 58
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 59
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 60
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
61
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen NovoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/020-021
62
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
63
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 20 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 20 bestaat voor 20% uit opgeloste insuline en voor 80% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 64
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 65
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 66
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 67
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 68
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
69
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen NovoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/022-023
70
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
71
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 72
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 73
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 74
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 75
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 76
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
77
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen NovoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/024-025
78
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
79
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 40 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 40 bestaat voor 40% uit opgeloste insuline en voor 60% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 80
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 81
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 82
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 83
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 84
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
85
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen NovoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/026-027
86
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
87
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 50 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 50 bestaat voor 50% uit opgeloste insuline en voor 50% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 88
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane NovoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden. NovoLet levert 2-78 eenheden in stappen van 2 eenheden. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 89
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. 90
De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats 91
Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. 92
Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C).
93
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen NovoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/028-029
94
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
95
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 InnoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 96
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane InnoLet is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden met een kort beschermdopje van maximaal 8 mm lang. Op de verpakking van de naalden staat een S vermeld. InnoLet levert 1-50 eenheden in stappen van 1 eenheid. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelschijf weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelschijf te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 97
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van 98
zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. 99
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01. Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische 100
eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 101
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane InnoLet mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane InnoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen InnoLet de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/030-032
102
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
103
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 FlexPen 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen 2.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING
Humane insuline, rDNA (geproduceerd met behulp van recombinant-DNA technologie in Saccharomyces cerevisiae). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE. Eén IE (Internationale Eenheid) komt overeen met 0,035 mg watervrije humane insuline. Actraphane is een mengsel van opgeloste insuline en isofane (NPH) insuline. Actraphane 30 bestaat voor 30% uit opgeloste insuline en voor 70% uit isofane insuline. Voor een volledige lijst van de hulpstoffen, zie rubriek 6.1. 3.
FARMACEUTISCHE VORM
Suspensie voor injectie in een voorgevulde pen. Troebele, witte, waterige suspensie. 4.
KLINISCHE GEGEVENS
4.1
Therapeutische indicaties
Behandeling van diabetes mellitus. 4.2
Dosering en wijze van toediening
Actraphane is een middellangwerkende insuline. Deze bifasische formulering bevat zowel een snelwerkende als een langwerkende insuline. Voorgemengde insulineproducten worden gewoonlijk één- of tweemaal daags toegediend wanneer zowel een snel aanvangseffect als een langer aanhoudend effect wenselijk is. Dosering De dosering is per persoon verschillend en wordt bepaald in overeenstemming met de behoefte van de patiënt. De individuele insulinebehoefte ligt gewoonlijk tussen 0,3 en 1,0 IE/kg/dag. De dagelijkse insulinebehoefte kan hoger zijn bij patiënten met insulineresistentie (bijv. tijdens de puberteit of als gevolg van obesitas) en lager bij patiënten met endogene restproductie van insuline. Bij patiënten met diabetes mellitus vertraagt een optimale bloedglucoseregulatie het optreden van laattijdige diabetische complicaties. Nauwgezette bloedglucosecontrole wordt bijgevolg aanbevolen. Een injectie dient binnen 30 minuten te worden gevolgd door een koolhydraatrijke maaltijd of tussendoortje. Aanpassing van de dosering Bijkomende ziekten, vooral infecties en ziekten die gepaard gaan met koorts, verhogen in het algemeen de insulinebehoefte van de patiënt. 104
De insulinebehoefte kan afnemen door nier- of leveraandoeningen. Aanpassing van de dosering kan ook nodig zijn bij veranderingen in de fysieke activiteit of het gebruikelijke dieet. Aanpassing van de dosering kan nodig zijn wanneer patiënten worden overgeschakeld op een ander insulinepreparaat (zie rubriek 4.4). Wijze van toediening Voor subcutaan gebruik. Insulinesuspensies mogen nooit intraveneus worden toegediend. Actraphane wordt subcutaan toegediend in de dij of buikwand. Indien dit gemakkelijker is, kan ook in het gluteaal gebied of in het deltoïdeus gebied worden geïnjecteerd. Bij subcutane injectie in de buikwand is de absorptie sneller dan bij injecties op andere plaatsen. Wanneer de injectie in een opgetilde huidplooi wordt toegediend, is het risico van ongeplande intramusculaire injectie minimaal. De naald moet na het injecteren nog ten minste 6 seconden onder de huid blijven om zeker te zijn dat de volledige dosis geïnjecteerd wordt. Teneinde lipodystrofie te vermijden dient de injectieplaats te worden afgewisseld binnen eenzelfde anatomisch gebied. Actraphane FlexPen is ontworpen voor gebruik met NovoFine naalden met een kort beschermdopje van maximaal 8 mm lang. Op de verpakking van de naalden staat een S vermeld. FlexPen levert 1-60 eenheden in stappen van 1 eenheid. Vóór de injectie moeten de pennen zodanig worden gereed gemaakt voor gebruik dat de instelknop weer op nul komt en er een druppel insuline aan de tip van de naald verschijnt. De dosis wordt ingesteld door de instelknop te draaien, die weer op nul komt tijdens de injectie. Bij Actraphane wordt een bijsluiter geleverd met gedetailleerde instructies voor gebruik, die moeten worden opgevolgd. 4.3
Contra-indicaties
Overgevoeligheid voor het werkzame bestanddeel of voor één van de hulpstoffen (zie rubriek 6.1). Hypoglycemie. 4.4
Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik
Een inadequate dosering of het onderbreken van de behandeling kan, met name bij type 1 diabetes, leiden tot hyperglycemie. Gewoonlijk ontwikkelen de eerste symptomen van hyperglycemie zich geleidelijk over een periode van uren tot dagen. Deze symptomen kunnen zijn: dorst, frequentere mictie, misselijkheid, braken, sufheid, een rode droge huid, een droge mond en gebrek aan eetlust; ook kan de adem naar aceton ruiken. Onbehandelde hyperglycemie kan bij type 1 diabetes leiden tot diabetische ketoacidose, die de dood tot gevolg kan hebben. Indien de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte, kan er hypoglycemie optreden (zie rubrieken 4.8 en 4.9). Het overslaan van een maaltijd of onverwachte, zware fysieke inspanning kan leiden tot hypoglycemie. Patiënten bij wie de bloedglucosecontrole sterk verbeterd is door bijvoorbeeld een intensieve insulinetherapie, kunnen de gebruikelijke waarschuwingssymptomen van een hypoglycemie anders waarnemen. Zij dienen hierover geïnformeerd te worden. De gebruikelijke waarschuwingssymptomen kunnen bij patiënten die al lange tijd diabetes hebben verdwijnen. 105
Het overschakelen van een patiënt op een ander type of merk insuline moet geschieden onder strikte medische begeleiding. Veranderingen in sterkte, merk (fabrikant), type (snelwerkende, middellangwerkende, langwerkende insuline enz.), soort (dierlijke, humane of insulineanaloog) en/of productiemethode (recombinant-DNA versus insuline van dierlijke oorsprong) kunnen resulteren in een wijziging van de dosering. Indien bij het overschakelen van een patiënt op Actraphane een aanpassing nodig is, kan dit plaatsvinden bij de eerste dosis of gedurende de eerste weken of maanden. Net als bij andere insulinebehandelingen kunnen reacties op de injectieplaats optreden zoals pijn, jeuk, urticaria, zwelling en ontsteking. Continu afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied kan helpen deze reacties te verminderen of te voorkomen. Deze reacties verdwijnen gewoonlijk binnen enkele dagen tot enkele weken. In zeldzame gevallen kunnen reacties op de injectieplaats de stopzetting van Actraphane noodzakelijk maken. Een klein aantal patiënten bij wie hypoglycemische reacties zijn opgetreden nadat zij waren overgeschakeld van dierlijke insuline, heeft gemeld dat zij de vroege waarschuwingssignalen van hypoglycemie minder goed of anders hebben waargenomen dan toen zij insuline van dierlijke oorsprong gebruikten. Voordat een patiënt naar een land reist dat een tijdsverschil heeft met zijn eigen land, is het verstandig dat hij zijn arts raadpleegt omdat het nodig kan zijn de insuline en maaltijden op andere dan de gebruikelijke tijden te gebruiken. Insulinesuspensies mogen niet in insuline-infuuspompen worden gebruikt. Actraphane bevat metacresol, dat allergische reacties kan veroorzaken. 4.5
Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie
Van een aantal geneesmiddelen is bekend dat ze een interactie hebben met het glucosemetabolisme. De arts moet daarom rekening houden met de mogelijkheid van interacties en de patiënt altijd vragen naar geneesmiddelen die hij gebruikt. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verlagen: Orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), niet-selectieve bètablokkers, angiotensine-converting-enzymremmers (ACE-remmers), salicylaten, alcohol, anabole steroïden en sulfonamiden. De volgende stoffen kunnen de insulinebehoefte verhogen: Orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon en danazol. Bètablokkers kunnen de symptomen van hypoglycemie maskeren en het herstel van hypoglycemie vertragen. Octreotide/lanreotide kan de insulinebehoefte zowel verhogen als verlagen. Alcohol kan het hypoglycemisch effect van insuline versterken en verlengen. 4.6
Zwangerschap en borstvoeding
Er zijn geen beperkingen voor de behandeling met insuline tijdens de zwangerschap, omdat insuline de placentabarrière niet kan passeren. Zowel hypoglycemie als hyperglycemie, die beide kunnen optreden wanneer de diabetestherapie niet goed wordt gereguleerd, verhogen het risico van misvorming en prenatale sterfte. Bij behandeling van 106
zwangere vrouwen met diabetes mellitus verdient een intensieve controle aanbeveling gedurende de zwangerschap; dit geldt ook als een patiënte overweegt zwanger te worden. De insulinebehoefte wordt in het eerste trimester in het algemeen lager en daarna tijdens het tweede en derde trimester hoger. Na de bevalling zal de insulinebehoefte weer snel terugkeren naar het niveau van vóór de zwangerschap. De behandeling met insuline van een moeder die borstvoeding geeft houdt geen risico’s in voor de baby. Soms is het echter nodig de dosering van Actraphane aan te passen. 4.7
Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen
Het concentratie- en reactievermogen van patiënten kan verminderd zijn bij hypoglycemie. Dit kan gevaar opleveren in die omstandigheden waar dit vermogen van groot belang is (bijvoorbeeld het besturen van voertuigen of bedienen van machines). Patiënten dient geadviseerd te worden om maatregelen te nemen om hypoglycemie te vermijden bij het besturen van voertuigen. Dit is met name belangrijk voor patiënten met verminderde of afwezige herkenning van symptomen van hypoglycemie of voor patiënten die frequente episoden van hypoglycemie hebben. Onder dergelijke omstandigheden dient de raadzaamheid van het besturen van voertuigen te worden overwogen. 4.8
Bijwerkingen
Net als bij andere insulineproducten is hypoglycemie in het algemeen de meest voorkomende bijwerking. Hypoglycemie kan optreden wanneer de insulinedosis te hoog is ten opzichte van de insulinebehoefte. In klinische studies en na toelating op de geneesmiddelenmarkt varieert de frequentie met de patiëntenpopulatie en dosisregimes, waardoor geen specifieke frequentie kan worden weergegeven. Ernstige hypoglycemie kan leiden tot bewustzijnsverlies en/of convulsies en kan een tijdelijke of permanente beschadiging van de hersenfunctie of zelfs de dood tot gevolg hebben. Frequenties van bijwerkingen uit klinische studies, die als gerelateerd aan Actraphane zijn beoordeeld zijn hieronder weergegeven. De frequenties worden als volgt gedefinieerd: soms (≥ 1/1.000 tot < 1/100). Geïsoleerde spontane gevallen met inbegrip van geïsoleerde gevallen worden weergegeven als zeer zelden (< 1/10.000). Binnen iedere frequentiegroep worden bijwerkingen gerangschikt naar afnemende ernst. Zenuwstelselaandoeningen Soms - Perifere neuropathie Een snelle verbetering in de bloedglucoseregulatie kan gepaard gaan met zogenaamde acute pijnlijke neuropathie, die meestal reversibel is. Oogaandoeningen Zeer zelden - Refractie-aandoeningen Na het instellen van de insulinetherapie kunnen refractie-anomalieën voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Soms - Diabetische retinopathie Een verbeterde glycemische regulatie over een langdurige periode vermindert het risico van progressie van diabetische retinopathie. Echter, intensivering van de insulinebehandeling met een abrupte verbetering in de glycemische regulatie kan gepaard gaan met tijdelijke verergering van diabetische retinopathie. Huid- en onderhuidaandoeningen Soms - Lipodystrofie Op de injectieplaats kan lipodystrofie optreden als gevolg van het niet-afwisselen van de injectieplaats binnen hetzelfde gebied. 107
Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen Soms - Reacties op de injectieplaats Tijdens de behandeling met insuline kunnen reacties op de injectieplaats (roodheid, zwelling, jeuk, pijn en hematoom op de injectieplaats) optreden. Deze reacties zijn in het algemeen van voorbijgaande aard en verdwijnen gewoonlijk tijdens de behandeling. Soms - Oedeem Na het instellen van de insulinetherapie kan oedeem voorkomen. Deze symptomen zijn meestal van voorbijgaande aard. Immuunsysteemaandoeningen Soms - Urticaria, rash Zeer zelden - Anafylactische reacties Symptomen van gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen zijn: gegeneraliseerde huiduitslag, jeuk, transpireren, gastro-intestinale klachten, angioneurotisch oedeem, ademhalingsproblemen, hartkloppingen, verlaging van de bloeddruk en flauwvallen/bewustzijnsverlies. Gegeneraliseerde overgevoeligheidsreacties kunnen levensbedreigend zijn. 4.9
Overdosering
Voor insuline bestaat er geen specifieke definiëring van overdosering. Er kan echter hypoglycemie ontstaan, die zich in een aantal achtereenvolgende stadia kan ontwikkelen: • Episoden van milde hypoglycemie kunnen worden behandeld door orale toediening van glucose of suikerhoudende producten. Het verdient daarom aanbeveling dat diabetespatiënten een aantal suikerklontjes bij zich hebben of een paar snoepjes, koekjes of wat suikerhoudend vruchtensap. • Episoden van ernstige hypoglycemie, waarbij de patiënt het bewustzijn verliest, kunnen worden behandeld met glucagon (0,5 tot 1 mg), dat intramusculair of subcutaan wordt toegediend door iemand die daarin is geoefend, of door het intraveneus toedienen van glucose door iemand die medisch is geschoold. Glucose moet eveneens intraveneus worden toegediend wanneer de patiënt niet binnen 10 tot 15 minuten reageert op glucagon. Om een recidief te voorkomen verdient het aanbeveling de patiënt oraal koolhydraten toe te dienen, wanneer deze weer bij bewustzijn is. 5.
FARMACOLOGISCHE EIGENSCHAPPEN
5.1
Farmacodynamische eigenschappen
Farmacotherapeutische categorie: insulines en analogen voor injectie, middellangwerkende insuline gecombineerd met snelwerkende insuline (humaan). ATC-code: A10A D01 Het bloedglucoseverlagende effect van insuline is gebaseerd op binding van insuline aan de receptoren op spier- en vetcellen. Hierdoor wordt de opname van glucose bevorderd, terwijl tegelijkertijd de afgifte van glucose uit de lever wordt geremd. Actraphane is een middellangwerkende insuline. De werking treedt binnen ½ uur in, het maximale effect wordt binnen 2 tot 8 uur bereikt en de totale werkingsduur is maximaal 24 uur. 5.2
Farmacokinetische eigenschappen
Insuline in de bloedstroom heeft een halfwaardetijd van slechts enkele minuten. Het werkingsprofiel van een insulinepreparaat wordt dan ook uitsluitend bepaald door de absorptie-eigenschappen. Dit proces wordt beïnvloed door verschillende factoren (bv. de insulinedosering, de toedieningswijze, de injectieplaats, de dikte van de subcutane vetlaag en het type diabetes). De farmacokinetische 108
eigenschappen van insulineproducten worden dan ook beïnvloed door belangrijke intra- en interindividuele variaties. Absorptie Het absorptieprofiel wordt bepaald door het product, zijnde een mengsel bestaande uit insulineproducten met respectievelijk een snelle en een verlengde absorptie. De maximale plasmaconcentratie van snelwerkende insuline wordt binnen 1,5 tot 2,5 uur na subcutane toediening bereikt. Distributie Er is geen sterke binding aan plasmaproteïnen waargenomen, met uitzondering van binding aan circulerende insulineantistoffen (indien aanwezig). Metabolisme Gemeld is dat humane insuline wordt afgebroken door insulineprotease of insulineafbrekende enzymen en mogelijk door proteïnedisulfide-isomerase. Er zijn veronderstellingen gemaakt ten aanzien van een aantal splitsingsplaatsen (hydrolyseplaatsen) op het humane insulinemolecule; geen enkele van de na de splitsing gevormde metabolieten is actief. Eliminatie De uiteindelijke halfwaardetijd wordt bepaald door de absorptiesnelheid vanuit het subcutane weefsel. De uiteindelijke halfwaardetijd (t½) is derhalve eerder een maat voor de absorptie dan voor de eliminatie per se van insuline uit het plasma (insuline in de bloedstroom heeft een t½ van slechts enkele minuten). Onderzoeken hebben een t½ van ongeveer 5 tot 10 uur aangetoond. 5.3
Gegevens uit het preklinisch veiligheidsonderzoek
Niet-klinische gegevens duiden niet op een speciaal risico voor mensen. Deze gegevens zijn afkomstig van conventioneel onderzoek op het gebied van veiligheidsfarmacologie, toxiciteit bij herhaalde dosering, genotoxiciteit, carcinogeen potentieel en reproductietoxiciteit. 6.
FARMACEUTISCHE GEGEVENS
6.1
Lijst van hulpstoffen
Zinkchloride Glycerol Metacresol Fenol Dinatriumfosfaat dihydraat Natriumhydroxide (voor pH-instelling) Zoutzuur (voor pH-instelling) Protaminesulfaat Water voor injecties 6.2
Gevallen van onverenigbaarheid
Insulineproducten mogen uitsluitend toegevoegd worden aan producten waarvan bekend is dat ze ermee verenigbaar zijn. Insulinesuspensies mogen niet worden toegevoegd aan infusievloeistoffen. 6.3
Houdbaarheid
30 maanden indien bewaard bij 2°C – 8°C. 6 weken indien in gebruik of als reserve meegenomen (beneden 30°C). 109
6.4
Speciale voorzorgsmaatregelen bij bewaren
Voor gebruik: bewaren in de koelkast (2°C – 8°C). Niet in of te dicht bij het vriesvak of het koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Tijdens gebruik: niet in de koelkast bewaren. Bewaren beneden 30°C. Houd de dop op de pen ter bescherming tegen licht. Beschermen tegen extreme hitte en zonlicht. 6.5
Aard en inhoud van de verpakking
Voorgevulde wegwerppen (voor meervoudig gebruik), bestaande uit een toedieningssysteem met een patroon (3 ml). De patroon is gemaakt van glas (type 1) en heeft een rubber zuiger van broombutyl en een rubber stop van broombutyl/polyisopreen. De patroon bevat een glazen bolletje om het resuspenderen te vergemakkelijken. Het toedieningssysteem is gemaakt van kunststof. Verpakkingsgrootten: 1, 5 en 10 voorgevulde pennen x 3 ml. Niet alle genoemde verpakkingsgrootten worden in de handel gebracht. 6.6
Speciale voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en andere instructies
De pen dient uitsluitend te worden gebruikt in combinatie met producten die ermee verenigbaar zijn en ervoor zorgen dat de pennen veilig en effectief functioneren. Actraphane FlexPen mag maar door één persoon worden gebruikt. De patroon mag niet opnieuw worden gevuld. Insulinepreparaten die bevroren zijn geweest mogen niet meer worden gebruikt. Nadat Actraphane FlexPen uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen FlexPen de kamertemperatuur (beneden 25°C) te laten bereiken alvorens de insuline te resuspenderen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Insulinesuspensies mogen niet gebruikt worden als ze niet gelijkmatig wit en troebel zijn na het resuspenderen. Alle ongebruikte producten en afvalmaterialen dienen te worden vernietigd overeenkomstig lokale voorschriften. 7.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken 8.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/033-035
110
9.
DATUM VAN EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING/HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING
Datum van eerste verlening van de vergunning: 07 oktober 2002 Datum van hernieuwing van de vergunning: 18 september 2007 10.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST
111
BIJLAGE II A.
FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAAM BESTANDDEEL EN HOUDERS VAN DE VERGUNNINGEN VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
B.
VOORWAARDEN VERBONDEN AAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
112
A.
FABRIKANT VAN HET BIOLOGISCH WERKZAAM BESTANDDEEL EN HOUDERS VAN DE VERGUNNINGEN VOOR DE VERVAARDIGING VERANTWOORDELIJK VOOR VRIJGIFTE
Naam en adres van de fabrikant van het biologisch werkzaam bestanddeel Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
Novo Nordisk A/S Hallas Allé DK-4400 Kalundborg Denemarken
Naam en adres van de fabrikanten verantwoordelijk voor vrijgifte Actraphane 30, Actraphane 10, 20, 40, 50 Penfill, Actraphane 10, 20, 30, 40, 50 NovoLet, Actraphane 30 InnoLet: Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken Actraphane 30 Penfill en FlexPen: Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken Novo Nordisk Production SAS 45, Avenue d’Orléans F-28002 Chartres Frankrijk In de gedrukte bijsluiter van het geneesmiddel dienen de naam en het adres van de fabrikant die verantwoordelijk is voor vrijgifte van de desbetreffende partij te zijn opgenomen. B.
VOORWAARDEN VERBONDEN AAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
•
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN OPGELEGD AAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN TEN AANZIEN VAN DE AFLEVERING EN HET GEBRUIK
Aan medisch voorschrift onderworpen geneesmiddel. •
VOORWAARDEN OF BEPERKINGEN MET BETREKKING TOT EEN VEILIG EN DOELTREFFEND GEBRUIK VAN HET GENEESMIDDEL
Niet van toepassing. •
ANDERE VOORWAARDEN
Geneesmiddelenbewakingssysteem De houder van de vergunning voor het in de handel brengen moet ervoor zorgen dat het geneesmiddelenbewakingssysteem, zoals beschreven in module 1.8.1. van de vergunning voor het in de handel brengen, ter plaatse en in werking is voordat en terwijl het product op de markt is. 113
Risk Management Plan De houder van de vergunning voor het in de handel brengen verplicht zich tot het uitvoeren van studies en het uitvoeren van aanvullende geneesmiddelenbewakingsactiviteiten zoals in detail is beschreven in het ‘Pharmacovigilance Plan’, zoals is overeengekomen in versie 1.0 (06 maart 2009) van het ‘Risk Management Plan’ (RMP), van module 1.8.2 van de vergunning voor het in de handel brengen en elke volgende aanpassing van het RMP overeengekomen door de CHMP. Volgens de CHMP Richtlijn met betrekking tot ‘Risk Management Systemen’ voor geneesmiddelen voor humaan gebruik, dient het aangepaste RMP te worden ingediend op hetzelfde tijdstip als de volgende periodieke veiligheidsrapportage (PSUR). Bovendien moet een aangepast RMP worden ingediend: • Als nieuwe informatie wordt ontvangen die gevolgen heeft voor de huidige veiligheidsspecificatie, het Pharmacovigilance Plan of voor risicoverlagende activiteiten. • Binnen 60 dagen nadat een belangrijke (pharmacovigilance of risicoverlagende) mijlpaal is bereikt • Op verzoek van de EMEA.
114
BIJLAGE III ETIKETTERING EN BIJSLUITER
115
A. ETIKETTERING
116
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 40 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 10 ml 5 x 10 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
117
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/001 1 x 10 ml EU/1/02/229/002 5 x 10 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 40
118
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INJECTIEFLACON 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30, 40 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
119
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 100 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 10 ml 5 x 10 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
120
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/003 1 x 10 ml EU/1/02/229/004 5 x 10 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 100
121
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INJECTIEFLACON 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30, 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
10 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
122
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 40 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 10 ml Onderdeel van een multiverpakking – niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
123
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/036
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 40
124
GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERMELD OP DE VERPAKKING BUITENWIKKEL ETIKET OP DE MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 40 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 40 IE (1,4 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x (1 x 10 ml) Multiverpakking - niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
125
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/036
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
126
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 100 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 10 ml Onderdeel van een multiverpakking – niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
127
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/037
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 100
128
GEGEVENS DIE MOETEN WORDEN VERMELD OP DE VERPAKKING BUITENWIKKEL ETIKET OP DE MULTIVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30, 100 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x (1 x 10 ml) Multiverpakking - niet voor afzonderlijke verkoop
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
129
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De injectieflacon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 25°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/037
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
130
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 10 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (10% als opgeloste insuline en 90% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 10 Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
131
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/005 1 x 3 ml EU/1/02/229/006 5 x 3 ml EU/1/02/229/007 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 10 Penfill
132
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGWEG
Actraphane 10 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
133
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 20 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (20% als opgeloste insuline en 80% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 20 Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 134
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/008 1 x 3 ml EU/1/02/229/009 5 x 3 ml EU/1/02/229/010 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 20 Penfill
135
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 20 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
136
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 30 Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 137
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/011 1 x 3 ml EU/1/02/229/012 5 x 3 ml EU/1/02/229/013 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 Penfill
138
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
139
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 40 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (40% als opgeloste insuline en 60% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 40 Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 140
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/014 1 x 3 ml EU/1/02/229/015 5 x 3 ml EU/1/02/229/016 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 40 Penfill
141
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 40 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
142
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 50 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (50% als opgeloste insuline en 50% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Penfill patronen dienen te worden gebruikt in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 50 Penfill mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 143
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren De patroon in de buitenverpakking bewaren ter bescherming tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/017 1 x 3 ml EU/1/02/229/018 5 x 3 ml EU/1/02/229/019 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 50 Penfill
144
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET PENFILL 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 50 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
145
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING ENOP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 10 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (10% als opgeloste insuline en 90% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 10 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 10 NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
146
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/020 5 x 3 ml EU/1/02/229/021 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 10 NovoLet
147
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 10 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
148
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN, OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 20 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (20% als opgeloste insuline en 80% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 20 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 20 NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 149
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/022 5 x 3 ml EU/1/02/229/023 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 20 NovoLet
150
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 20 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
151
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 30 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 30 NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
152
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/024 5 x 3 ml EU/1/02/229/025 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 NovoLet
153
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
154
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 40 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (40% als opgeloste insuline en 60% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 40 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 40 NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
155
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/026 5 x 3 ml EU/1/02/229/027 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 40 NovoLet
156
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 40 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
157
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 50 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (50% als opgeloste insuline en 50% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 50 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 50 NovoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
158
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/028 5 x 3 ml EU/1/02/229/029 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 50 NovoLet
159
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET NOVOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 50 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
160
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 InnoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Actraphane 30 InnoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine S naalden Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 30 InnoLet mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken 161
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11. NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/030 1 x 3 ml EU/1/02/229/031 5 x 3 ml EU/1/02/229/032 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 InnoLet
162
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET INNOLET 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30 InnoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
163
GEGEVENS DIE OP DE BUITENVERPAKKING EN OP DE PRIMAIRE VERPAKKING MOETEN WORDEN VERMELD BUITENVERPAKKING
1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL
Actraphane 30 FlexPen 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA)
2.
GEHALTE AAN WERKZAAM BESTANDDEEL
1 ml suspensie bevat 100 IE (3,5 mg) humane insuline (rDNA) (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline).
3.
LIJST VAN HULPSTOFFEN
zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
4.
FARMACEUTISCHE VORM EN INHOUD
Suspensie voor injectie 1 x 3 ml 5 x 3 ml 10 x 3 ml
5.
WIJZE VAN GEBRUIK EN TOEDIENINGSWEG
Subcutaan gebruik Ontworpen voor gebruik met NovoFine of NovoTwist naalden voor eenmalig gebruik met een lengte van maximaal 8 mm Naalden zijn niet meegeleverd Resuspenderen volgens de instructies Voor gebruik de bijsluiter lezen Actraphane 30 FlexPen mag maar door één persoon worden gebruikt
6.
EEN SPECIALE WAARSCHUWING DAT HET GENEESMIDDEL BUITEN HET BEREIK EN ZICHT VAN KINDEREN DIENT TE WORDEN GEHOUDEN
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden
7.
ANDERE SPECIALE WAARSCHUWING(EN), INDIEN NODIG
164
8.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/ Tijdens het gebruik: binnen 6 weken gebruiken
9.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR DE BEWARING
Bewaren in de koelkast (2°C – 8°C) Niet in de vriezer bewaren Beschermen tegen licht Tijdens het gebruik: niet in de koelkast bewaren en beneden 30°C bewaren
10.
BIJZONDERE VOORZORGSMAATREGELEN VOOR HET VERWIJDEREN VAN NIET-GEBRUIKTE GENEESMIDDELEN OF DAARVAN AFGELEIDE AFVALSTOFFEN (INDIEN VAN TOEPASSING)
11.
NAAM EN ADRES VAN DE HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
Novo Nordisk A/S Novo Allé DK-2880 Bagsværd Denemarken
12.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN
EU/1/02/229/033 1 x 3 ml EU/1/02/229/034 5 x 3 ml EU/1/02/229/035 10 x 3 ml
13.
PARTIJNUMMER
Charge:
14.
ALGEMENE INDELING VOOR DE AFLEVERING
Geneesmiddel op medisch voorschrift
15.
INSTRUCTIES VOOR GEBRUIK
16.
INFORMATIE IN BRAILLE
Actraphane 30 FlexPen
165
GEGEVENS DIE TEN MINSTE OP PRIMAIRE KLEINVERPAKKINGEN MOETEN WORDEN VERMELD ETIKET FLEXPEN 1.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL EN DE TOEDIENINGSWEG
Actraphane 30 FlexPen 100 IE/ml suspensie voor injectie Humane insuline (rDNA) s.c. gebruik
2.
WIJZE VAN TOEDIENING
3.
UITERSTE GEBRUIKSDATUM
EXP/
4.
PARTIJNUMMER
Charge:
5.
INHOUD UITGEDRUKT IN GEWICHT, VOLUME OF EENHEID
3 ml
6.
OVERIGE
Novo Nordisk A/S
166
B. BIJSLUITER
167
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 40 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
168
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Desinfecteer de rubber stop met een antiseptisch doekje.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als het beschermkapje loszit of ontbreekt. Elke injectieflacon heeft een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Als dat niet volledig intact is wanneer u de injectieflacon krijgt, moet u met de injectieflacon teruggaan naar uw leverancier als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Actraphane injectieflacons zijn bestemd voor gebruik met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling Vlak voor het injecteren van deze insuline 1. 2. 3. 4.
Rol de injectieflacon tussen uw handen tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis insuline Injecteer de lucht in de injectieflacon: steek de naald door de rubber stop en druk op de zuiger Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven 169
5. 6. 7. 8. 9.
Trek de voorgeschreven hoeveelheid insuline in de injectiespuit Trek de naald uit de injectieflacon Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht Controleer of de dosis juist is Injecteer onmiddellijk.
Injecteren van de insuline ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal.
170
Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel.
171
Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. De injectieflacons die niet in gebruik zijn moeten in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacons in de oorspronkelijke verpakking bewaren. De injectieflacons die in gebruik zijn of binnenkort zullen worden gebruikt, moeten niet in de koelkast worden bewaard. Nadat de injectieflacon uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen deze de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt deze bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 25°C) bewaren. Bewaar de injectieflacon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 40 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 400 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1 of 5 injectieflacons van 10 ml of in een multiverpakking van 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht.
172
Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
173
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 100 IE/ml suspensie voor injectie in een injectieflacon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. 174
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Desinfecteer de rubber stop met een antiseptisch doekje.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als het beschermkapje loszit of ontbreekt. Elke injectieflacon heeft een tegen misbruik bestand kunststof beschermkapje. Als dat niet volledig intact is wanneer u de injectieflacon krijgt, moet u met de injectieflacon teruggaan naar uw leverancier als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Actraphane injectieflacons zijn bestemd voor gebruik met insuline-injectiespuiten met de bijbehorende schaalverdeling Vlak voor het injecteren van deze insuline 1. 2. 3.
Rol de injectieflacon tussen uw handen tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Zuig in de injectiespuit evenveel lucht op als de toe te dienen dosis insuline Injecteer de lucht in de injectieflacon: steek de naald door de rubber stop en druk op de zuiger 175
4. 5. 6. 7. 8. 9.
Draai de injectieflacon met de injectiespuit ondersteboven Trek de voorgeschreven hoeveelheid insuline in de injectiespuit Trek de naald uit de injectieflacon Zorg dat er geen lucht in de injectiespuit achterblijft: houd de naald omhoog en verwijder de lucht Controleer of de dosis juist is Injecteer onmiddellijk.
Injecteren van de insuline ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal.
176
Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel.
177
Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. De injectieflacons die niet in gebruik zijn moeten in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. De injectieflacons in de oorspronkelijke verpakking bewaren. De injectieflacons die in gebruik zijn of binnenkort zullen worden gebruikt, moeten niet in de koelkast worden bewaard. Nadat de injectieflacon uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen deze de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt deze bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 25°C) bewaren. Bewaar de injectieflacon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 injectieflacon bevat 10 ml equivalent aan 1.000 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1 of 5 injectieflacons van 10 ml of in een multiverpakking van 5 x (1 x 10 ml) injectieflacons. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht.
178
Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
179
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 10 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
180
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane 10 Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actraphane 10 Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. De insuline mengen Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Beweeg voordat u uw Penfill patroon in het insulinetoedieningssysteem plaatst, de patroon op en neer tussen positie a en b (zie afbeelding), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 181
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe patroon gebruiken. Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actraphane zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
182
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: 183
• •
wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt.
Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
184
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 10 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (10% als opgeloste insuline en 90% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
185
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 20 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
186
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane 20 Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actraphane 20 Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. De insuline mengen Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Beweeg voordat u uw Penfill patroon in het insulinetoedieningssysteem plaatst, de patroon op en neer tussen positie a en b (zie afbeelding), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 187
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe patroon gebruiken. Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actraphane zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
188
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: 189
• •
wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt.
Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
190
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 20 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (20% als opgeloste insuline en 80% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
191
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
192
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane 30 Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actraphane 30 Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. De insuline mengen Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Beweeg voordat u uw Penfill patroon in het insulinetoedieningssysteem plaatst, de patroon op en neer tussen positie a en b (zie afbeelding), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 193
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe patroon gebruiken. Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actraphane zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
194
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: 195
• •
wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt.
Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
196
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Fabrikant De fabrikant kan geïdentificeerd worden door het lotnummer gedrukt op de zijkant van het kartonnen doosje en op het etiket: –
Indien de tweede en derde letters W5, S6, P5, K7 of ZF zijn, is de fabrikant Novo Nordisk A/S, Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken
–
Indien de tweede en derde letters H7 of T6 zijn, is de fabrikant Novo Nordisk Production SAS, 45 Avenue d’Orléans, F-28002 Chartres, Frankrijk.
Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
197
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 40 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
198
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane 40 Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actraphane 40 Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. De insuline mengen Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Beweeg voordat u uw Penfill patroon in het insulinetoedieningssysteem plaatst, de patroon op en neer tussen positie a en b (zie afbeelding), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 199
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe patroon gebruiken. Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actraphane zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
200
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: 201
• •
wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt.
Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
202
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 40 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (40% als opgeloste insuline en 60% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
203
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 50 Penfill 100 IE/ml suspensie voor injectie in een patroon Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide.
204
Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft Controleer altijd de patroon, met inbegrip van de rubber zuiger (stop). Niet gebruiken als er beschadigingen te zien zijn of als er een ruimte is tussen de rubber zuiger en de witte band. Breng de patroon terug naar de leverancier. Raadpleeg de handleiding van uw toedieningssysteem voor verdere instructies Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als uw Penfill of de pen met uw Penfill gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane 50 Penfill mag niet opnieuw worden gevuld. Penfill patronen zijn ontworpen voor gebruik in combinatie met Novo Nordisk insulinetoedieningssystemen en NovoFine naalden. Wanneer u wordt behandeld met Actraphane 50 Penfill en een andere soort insuline in een Penfill patroon, moet u twee insulinetoedieningssystemen gebruiken, voor elke soort insuline één. De insuline mengen Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Beweeg voordat u uw Penfill patroon in het insulinetoedieningssysteem plaatst, de patroon op en neer tussen positie a en b (zie afbeelding), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 205
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe patroon gebruiken. Hoe gebruikt u deze insuline Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. Hoe injecteert u deze insuline ► ► ►
4.
Injecteer de insuline onder de huid. Injecteer op de manier die door uw arts of diabetesverpleegkundige is aanbevolen en zoals in de handleiding van uw toedieningssysteem beschreven Houd de naald ten minste 6 seconden onder de huid, om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat u de naald verwijdert en weggooit na elke injectie en bewaar Actraphane zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen.
206
Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld. Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: 207
• •
wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt.
Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. 6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. Penfill dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. Penfill in de oorspronkelijke verpakking bewaren. Penfill dat in gebruik is of binnenkort zal worden gebruikt, hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat Penfill uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Bewaar de patroon wanneer u deze niet gebruikt altijd in het kartonnen doosje ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu.
208
7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 50 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (50% als opgeloste insuline en 50% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 patroon bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 patronen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
209
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 10 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
210
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
211
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
212
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
213
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 10 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (10% als opgeloste insuline en 90% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
214
Informatie over hoe u Actraphane 10 NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 10 NovoLet te gebruiken. Inleiding Actraphane 10 NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actraphane 10 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking Afdekplaatje
Pendop
Beschermdopje
Pendopschaalverdeling Naald
Rubber membraan Insulineschaalverdeling Insulinepatroon Glazen bolletje
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 10 NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie:
215
•
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 10 NovoLet gebruiken Beweeg de pen op en neer tussen positie a en b (afbeelding A), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 10 NovoLet (afbeelding B) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
•
• • • • • •
A
B
a
b
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actraphane 10 NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding D) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
C
D
Het instellen van de dosis 216
•
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding E) Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actraphane 10 NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding F) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • • •
E
F
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken. Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop.Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding G).
G
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje • Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop 217
• •
Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden.
De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actraphane 10 NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actraphane 10 NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald.
218
Onderhoud Uw Actraphane 10 NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 10 NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actraphane 10 NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
219
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 20 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
220
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
221
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
222
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
223
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 20 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (20% als opgeloste insuline en 80% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
224
Informatie over hoe u Actraphane 20 NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 20 NovoLet te gebruiken. Inleiding Actraphane 20 NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actraphane 20 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking Afdekplaatje
Pendop
Beschermdopje
Pendopschaalverdeling Naald
Rubber membraan Insulineschaalverdeling Insulinepatroon Glazen bolletje
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 20 NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie:
225
•
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 20 NovoLet gebruiken Beweeg de pen op en neer tussen positie a en b (afbeelding A), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 20 NovoLet (afbeelding B) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
•
• • • • • •
A
B
a
b
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actraphane 20 NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding D) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
C
D
226
Het instellen van de dosis •
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding E) Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actraphane 20 NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding F) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • • •
E
F
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop.Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding G).
G
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje 227
• • •
Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden.
De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actraphane 20 NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actraphane 20 NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald.
228
Onderhoud Uw Actraphane 20 NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 20 NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actraphane 20 NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
229
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
230
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
231
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
232
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
233
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
234
Informatie over hoe u Actraphane 30 NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 30 NovoLet te gebruiken. Inleiding Actraphane 30 NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actraphane 30 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking Afdekplaatje
Pendop
Beschermdopje
Pendopschaalverdeling Naald
Rubber membraan Insulineschaalverdeling Insulinepatroon Glazen bolletje
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 30 NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie:
235
•
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 30 NovoLet gebruiken Beweeg de pen op en neer tussen positie a en b (afbeelding A), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 30 NovoLet (afbeelding B) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
•
• • • • • •
A
B
a
b
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actraphane 30 NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding D) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
C
D
236
Het instellen van de dosis •
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding E) Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actraphane 30 NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding F) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • • •
E
F
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken. Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop. Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding G). G
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje 237
• • •
Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden.
De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actraphane 30 NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actraphane 30 NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald.
238
Onderhoud Uw Actraphane 30 NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 30 NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actraphane 30 NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
239
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 40 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
240
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
241
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
242
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
243
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 40 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (40% als opgeloste insuline en 60% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
244
Informatie over hoe u Actraphane 40 NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 40 NovoLet te gebruiken. Inleiding Actraphane 40 NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actraphane 40 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking Afdekplaatje
Pendop
Beschermdopje
Pendopschaalverdeling Naald
Rubber membraan Insulineschaalverdeling Insulinepatroon Glazen bolletje
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 40 NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie:
245
•
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 40 NovoLet gebruiken Beweeg de pen op en neer tussen positie a en b (afbeelding A), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 40 NovoLet (afbeelding B). Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
•
• • • • • •
A
B
a
b
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actraphane 40 NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding D) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
C
D
246
Het instellen van de dosis •
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding E) Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actraphane 40 NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding F) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • • •
E
F
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken. Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop. Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding G).
G
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje • Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop 247
• •
Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden.
De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actraphane 40 NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actraphane 40 NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald.
248
Onderhoud Uw Actraphane 40 NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 40 NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actraphane 40 NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
249
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 50 NovoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt NovoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
250
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als NovoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
251
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
252
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
253
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. NovoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. NovoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat NovoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw NovoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 50 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (50% als opgeloste insuline en 50% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe NovoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
254
Informatie over hoe u Actraphane 50 NovoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 50 NovoLet te gebruiken. Inleiding Actraphane 50 NovoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen. U kunt de dosis in stappen van 2 eenheden instellen, van 2 tot en met 78 eenheden. Actraphane 50 NovoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine naalden. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw NovoLet verliest of deze beschadigd raakt. NovoLet®
NovoFine® naald
Naaldverpakking Afdekplaatje
Pendop
Beschermdopje
Pendopschaalverdeling Naald
Rubber membraan Insulineschaalverdeling Insulinepatroon Glazen bolletje
Doseringsstreepje
Band met kleurcode Drukknopschaalverdeling Drukknop
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 50 NovoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop. Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie:
255
•
Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 50 NovoLet gebruiken Beweeg de pen op en neer tussen positie a en b (afbeelding A), waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen en dit minstens 20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 50 NovoLet (afbeelding B) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. Gooi de naaldverpakking niet weg.
•
• • • • • •
A
B
a
b
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Houd Actraphane 50 NovoLet met de naald omhoog • Tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon. Eventuele luchtbelletjes zullen zich boven in de patroon verzamelen • Draai de patroon, met de naald omhoog, één klik in de richting van de pijl (afbeelding C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in (afbeelding D) • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken.
C
D
256
Het instellen van de dosis •
Plaats de dop terug op de pen, zodanig dat de 0 tegenover het doseringsstreepje staat (afbeelding E) Controleer of de drukknop helemaal is ingedrukt. Is dat niet het geval, draai de pendop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt Houd Actraphane 50 NovoLet horizontaal vast. U kunt nu de juiste dosis instellen Draai de pendop in de richting van de pijl (afbeelding F) om de juiste dosis in te stellen. U voelt de pendop klikken en de drukknop zal omhoog komen Houd uw hand niet op de drukknop wanneer u de dosis instelt. Kan de drukknop niet vrij bewegen, dan zal er wat insuline via de naald naar buiten worden gedrukt De schaalverdeling op de pendop geeft 0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18 eenheden aan. Bij elke klik die u voelt wanneer u de pendop draait, stelt u 2 eenheden in. De drukknop komt ook omhoog als u de pendop draait De schaalverdeling onder de drukknop geeft 20, 40 en 60 eenheden aan. Bij elke volledige draai van de pendop worden 20 eenheden ingesteld.
• • • • • •
E
F
Doseringsvoorbeelden Hoe stelt u 8 eenheden in: Draai de pendop totdat de 8 tegenover het doseringsstreepje staat: vier klikken. Hoe stelt u 26 eenheden in: Draai de pendop 1 maal volledig rond totdat de 0 weer tegenover het doseringsstreepje staat. U heeft nu 20 eenheden ingesteld. Draai de pendop door totdat de 6 tegenover het doseringsstreepje staat. Op de schaalverdeling van de drukknop ziet u een streepje 20. Tel de 6 eenheden die zijn aangegeven bij het doseringsstreepje op bij de 20 van de schaalverdeling van de drukknop. Bij elkaar zijn nu 26 eenheden ingesteld (afbeelding G).
G
257
Hoe controleert u een ingestelde dosis • Noteer het cijfer op de pendop naast het doseringsstreepje • Noteer het hoogste cijfer dat u kunt zien op de schaalverdeling van de drukknop • Tel beide cijfers bij elkaar op om de ingestelde dosis aan te geven • Wanneer u per ongeluk een verkeerde dosis heeft ingesteld, kunt u zonder problemen de pendop terug of verder draaien tot het gewenste aantal eenheden De maximale dosis is 78 eenheden • Probeer niet een dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. Anders zal er insuline via de naald uit NovoLet lekken en is de dosis onjuist • Als u per ongeluk heeft geprobeerd meer dan 78 eenheden in te stellen, ga dan als volgt te werk: Draai de pendop zo ver mogelijk terug. Draai de dop totdat de drukknop helemaal is ingedrukt en u voelt dat het niet meer verder kan zonder te forceren. Verwijder de pendop van NovoLet en plaats hem weer op NovoLet met de 0 tegenover het doseringsstreepje. Stel nu de dosis opnieuw in. Onthoud dat 78 eenheden de maximale dosis is • Verwijder na het instellen van de dosis de pendop om de insuline te injecteren. Ga meteen verder met Insuline injecteren. Insuline injecteren • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid is getrokken. De naald moet nog minstens 6 seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd.
Volgende injecties • Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt. Als dit niet het geval is, draai dan de pendop terug totdat de drukknop helemaal is ingedrukt. Volg daarna de instructies zoals beschreven onder Voorbereiding • Het kan voorkomen dat u een klikkend geluid hoort wanneer u de drukknop indrukt. Ga hier niet op af voor het instellen of controleren van de dosis: dit kan onnauwkeurig zijn • U kunt geen grotere dosis instellen dan het resterende aantal eenheden in de patroon • U kunt de insulineschaalverdeling gebruiken om te schatten hoeveel insuline er nog in de patroon zit maar u mag deze echter niet gebruiken voor het instellen of kiezen van de dosis. Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar NovoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Sluit Actraphane 50 NovoLet na gebruik volledig af waarbij de 0 tegenover het doseringsstreepje moet staan. Gooi uw gebruikte Actraphane 50 NovoLet op een geschikte manier weg zonder de naald.
258
Onderhoud Uw Actraphane 50 NovoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 50 NovoLet niet opnieuw vullen. U kunt de buitenkant van uw Actraphane 50 NovoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
259
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 InnoLet 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt InnoLet gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
260
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en diabetesverpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als InnoLet gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
261
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
262
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of diabetesverpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, diabetesverpleegkundige of apotheker.
263
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. InnoLet dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. InnoLet dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat InnoLet uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw InnoLet wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectieis een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen en Fabrikant Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe InnoLet wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in
264
Informatie over hoe u Actraphane 30 InnoLet moet gebruiken Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane 30 InnoLet te gebruiken Inleiding Actraphane 30 InnoLet is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen die 1 tot en met 50 eenheden in stappen van 1 eenheid kan afgeven. Actraphane 30 InnoLet is ontworpen voor gebruik in combinatie met NovoFine S naalden van maximaal 8 mm lang. Controleer of er een S op de verpakking van de naalden staat. De S staat voor short cap d.w.z. kort beschermdopje. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw InnoLet verliest of deze beschadigd raakt. Drukknop
Dosisinstelschijf Schaalverdeling resterend aantal eenheden
Dosisschaalverdeling
Insulinepatroon
Naaldcompartiment
Glazen bolletje Rubber membraan Naald
Pendop
Beschermdopje
Afdekplaatje
Naaldverpakking
Voorbereiding Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw Actraphane 30 InnoLet de juiste insulinesoort bevat. Verwijder de pendop (in de richting van de pijl). Het mengen gaat makkelijker wanneer de insuline de kamertemperatuur heeft bereikt. Vóór elke injectie: • Controleer of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe Actraphane 30 InnoLet gebruiken • Beweeg de pen op en neer tussen positie A en B, waarbij het glazen bolletje van de ene kant van de patroon naar de andere kant moet rollen (afbeelding 1A) en dit minstens20 maal. Herhaal deze beweging ten minste 10 maal vóór elke injectie. Deze beweging moet altijd worden herhaald tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is • Ga na het mengen onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. 265
1A
A
B
Vastschroeven van de naald • • • • •
Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen Verwijder het afdekplaatje van een NovoFine S naald Schroef de naald recht en stevig op Actraphane 30 InnoLet (afbeelding 1B) Verwijder de naaldverpakking en het beschermdopje van de naald. U kunt de naaldverpakking in het compartiment bewaren. 1B
Gebruiksklaarmaken en verwijderen van lucht Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: • Stel 2 eenheden in door de instelschijf met de klok mee te draaien • Houd Actraphane 30 InnoLet met de naald omhoog en tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon om ervoor te zorgen dat eventuele luchtbelletjes zich boven in de patroon verzamelen (afbeelding 1C) • Houd de naald omhoog en druk tegelijkertijd de drukknop in, de instelschijf komt weer op nul • Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik een andere nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal 6 keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en mag u deze niet gebruiken. 266
1C
Het instellen van de dosis • •
Controleer altijd of de drukknop volledig is ingedrukt en de instelschijf op nul staat Stel het aantal eenheden dat u moet injecteren in door de instelschijf met de klok mee te draaien (afbeelding 2). Gebruik de schaalverdeling voor het resterende aantal eenheden niet om de insulinedosis af te meten Steeds als u één eenheid instelt hoort u een klik. De dosis kan worden verhoogd of verlaagd door de instelschijf verder of terug te draaien.
•
U kunt geen dosis instellen die groter is dan het resterende aantal eenheden in de patroon. 2
Insuline injecteren • • • • •
Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die door uw arts is aanbevolen Injecteer de volledige dosis door de drukknop helemaal in te drukken (afbeelding 3). U hoort klikken als de instelschijf weer terug naar nul gaat De naald moet na het injecteren nog minstens 6 seconden onder de huid blijven om er zeker van te zijn dat de volledige dosis is geïnjecteerd Zorg dat de instelschijf niet blokkeert tijdens het injecteren, aangezien de instelschijf naar nul terug moet kunnen gaan wanneer u de drukknop indrukt Verwijder de naald na elke injectie.
267
3
Verwijderen van de naald •
Plaats de naaldverpakking weer op de naald en schroef de naald los (afbeelding 4). Gooi de naald voorzichtig en op een geschikte manier weg.
Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Verwijder de naald na elke injectie en bewaar InnoLet zonder de naald erop geschroefd. Anders kan vloeistof weglekken wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken. Beroepsbeoefenaars in de gezondheidszorg, familieleden en overige verzorgers dienen de algemene voorzorgsmaatregelen voor het verwijderen en weggooien van naalden in acht te nemen zodat de kans op ongewenst prikken aan de naald tot een minimum wordt beperkt. Gooi uw gebruikte Actraphane 30 InnoLet op een geschikte manier weg zonder de naald. 4
Onderhoud Uw Actraphane 30 InnoLet is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Actraphane 30 InnoLet niet opnieuw vullen. U kunt uw Actraphane 30 InnoLet reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet. Hierdoor kan het mechanisme beschadigd worden.
268
BIJSLUITER: INFORMATIE VOOR DE GEBRUIK(ST)ER Actraphane 30 FlexPen 100 IE/ml suspensie voor injectie in een voorgevulde pen Humane insuline (rDNA) Lees de hele bijsluiter zorgvuldig door voordat u start met het gebruik van uw insuline. – Bewaar deze bijsluiter. Het kan nodig zijn om deze nog eens door te lezen. – Heeft u nog vragen, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker. – Dit geneesmiddel is aan u persoonlijk voorgeschreven. Geef dit geneesmiddel niet door aan anderen. Dit geneesmiddel kan schadelijk voor hen zijn, zelfs als de verschijnselen dezelfde zijn als waarvoor u het geneesmiddel heeft gekregen. – Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker. Deze zijde van de bijsluiter: 1. Wat is Actraphane en waarvoor wordt het gebruikt 2. Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt 3. Hoe wordt Actraphane gebruikt 4. Wat moet u doen in een noodgeval 5. Mogelijke bijwerkingen 6. Hoe bewaart u Actraphane 7. Aanvullende informatie Ommezijde: Hoe wordt FlexPen gebruikt 1.
WAT IS ACTRAPHANE EN WAARVOOR WORDT HET GEBRUIKT
Actraphane is humane insuline voor de behandeling van diabetes. Actraphane is een mengsel van snelwerkende en langwerkende insuline. Dit betekent dat dit uw bloedglucosegehalte ongeveer een half uur na de injectie zal beginnen te verlagen en dat het effect ongeveer 24 uur aanhoudt. 2.
WAT U MOET WETEN VOORDAT U ACTRAPHANE GEBRUIKT
Gebruik Actraphane niet ► ►
Als u allergisch (overgevoelig) bent voor deze insuline, metacresol of één van de andere bestanddelen (zie 7 Aanvullende informatie). Zie 5 Mogelijke bijwerkingen voor de tekenen van allergie Als u een hypoglycemie voelt opkomen (hypoglycemie omvat de symptomen van een laag bloedglucosegehalte). Zie 4 Wat moet u doen in een noodgeval voor meer informatie over hypoglycemieën.
Wees extra voorzichtig met Actraphane ► ► ► ► ►
Als u nier- of leverproblemen heeft of problemen met uw bijnier, hypofyse of schildklier Wanneer u alcohol drinkt: let op tekenen van een hypoglycemie en drink nooit alcohol op een lege maag Wanneer u zich meer lichamelijk inspant dan normaal of als u uw normale dieet wilt veranderen Als u ziek bent: blijf de insuline gewoon gebruiken Als u naar het buitenland gaat: door het tijdsverschil tussen landen kan het nodig zijn om de hoeveelheid insuline die u gebruikt en het tijdstip van de injectie te wijzigen.
269
Gebruik met andere geneesmiddelen Veel geneesmiddelen hebben invloed op de werking van glucose in uw lichaam en mogelijk op de insulinedosis. Hieronder worden de meest voorkomende geneesmiddelen genoemd die mogelijk invloed hebben op uw insulinebehandeling. Informeer uw arts of apotheker als u ook andere geneesmiddelen gebruikt of onlangs heeft gebruikt, ook als deze niet op voorschrift zijn verkregen. Uw insulinebehoefte kan veranderen als u ook de volgende geneesmiddelen gebruikt: orale bloedglucoseverlagende middelen, monoamineoxidaseremmers (MAO-remmers), bètablokkers, ACEremmers, acetylsalicylzuur, anabole steroïden, sulfonamiden, orale anticonceptiva, thiaziden, glucocorticoïden, schildklierhormonen, bètasympathicomimetica, groeihormoon, danazol, octreotide of lanreotide. Zwangerschap en borstvoeding Als u zwanger bent, zwanger wilt worden of borstvoeding geeft: neem contact op met uw arts voor advies. Rijvaardigheid en het gebruik van machines Wanneer u autorijdt of gereedschappen of machines bedient: let op tekenen van een hypoglycemie. Het concentratie- en reactievermogen is afgenomen bij een hypoglycemie. U moet dan ook nooit rijden en ook nooit machines bedienen wanneer u een hypoglycemie voelt opkomen. Bespreek met uw arts of het niet beter is helemaal niet te rijden of machines te bedienen als u vaak een hypoglycemie heeft of als u moeite heeft hypoglycemieën te herkennen. 3.
HOE WORDT ACTRAPHANE GEBRUIKT
Overleg met uw arts en verpleegkundige over uw insulinebehoefte. U dient hun advies nauwkeurig op te volgen. Deze bijsluiter geldt als algemene leidraad. Als uw arts u heeft overgeschakeld op een nieuwe soort of een nieuw merk insuline, kan het zijn dat de dosering door uw arts moet worden aangepast. Eet binnen 30 minuten na toediening een maaltijd of een tussendoortje met koolhydraten. Het wordt aanbevolen uw bloedglucose regelmatig te controleren. Injecteren van de insuline Zie ommezijde voor uitvoerige instructies. Voordat u Actraphane gaat gebruiken ► ►
Controleer het etiket om zeker te zijn dat u de juiste insulinesoort heeft. Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om contaminatie te voorkomen.
Gebruik Actraphane niet ► ► ► ►
in insuline-infuuspompen als FlexPen gevallen, beschadigd of gedeukt is, bestaat het risico dat de insuline gaat lekken als dit niet op de juiste wijze is bewaard of bevroren is geweest (zie 6 Hoe bewaart u Actraphane) als dit niet gelijkmatig wit en troebel is na het mengen.
Actraphane is bedoeld voor injectie onder de huid (subcutaan). Injecteer de insuline nooit rechtstreeks in een ader of spier. U moet de injectieplaats altijd afwisselen om huidverdikking te voorkomen (zie 5 Mogelijke bijwerkingen). De beste injectieplaatsen zijn: de voorzijde van de buik, de
270
bil, de voorzijde van de dij of de voorzijde van de bovenarm. Uw insuline zal sneller werken als u deze in de buik injecteert. 4.
WAT MOET U DOEN IN EEN NOODGEVAL
Wanneer u een hypoglycemie krijgt Een hypoglycemie betekent dat uw bloedglucosegehalte te laag is. De tekenen die wijzen op een hypoglycemie kunnen zich plotseling voordoen en zijn onder andere: koud zweet, een koude bleke huid, hoofdpijn, hartkloppingen, misselijkheid, overmatig hongergevoel, tijdelijke stoornissen in het gezichtsvermogen, sufheid, ongewone vermoeidheid en zwakte, zenuwachtigheid of beven, angstgevoelens, verwardheid, concentratiestoornissen. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u druivensuikertabletten of een tussendoortje met veel suiker eten (snoepjes, koekjes, vruchtensap) en daarna gaan rusten. U dient geen insuline te gebruiken als u een hypoglycemie voelt opkomen. U dient er altijd voor te zorgen dat u druivensuikertabletten, snoepjes, koekjes of vruchtensap bij u heeft voor het geval u ze nodig heeft. Vertel uw familieleden, vrienden en naaste collega’s dat zij, wanneer u flauwvalt (bewusteloos bent), u op uw zij moeten leggen en meteen medische hulp moeten inroepen. Ze mogen u niets te eten of te drinken geven daar u hierdoor zou kunnen stikken. ► Wanneer een ernstige hypoglycemie onbehandeld blijft, kan dat leiden tot hersenbeschadiging (tijdelijk of blijvend) en zelfs de dood tot gevolg hebben ► Bespreek met uw arts wanneer u een hypoglycemie heeft gehad waardoor u bent flauwgevallen, of indien u vaak hypoglycemieën heeft. Misschien moet u de insulinedosis, het tijdstip van toediening, de hoeveelheid voedsel die u eet of de mate van lichamelijke inspanning aanpassen. Gebruik van glucagon U kunt sneller bij bewustzijn komen wanneer iemand die weet hoe hij glucagon moet gebruiken, u een injectie met glucagon geeft. Als u glucagon krijgt toegediend, moet u, zodra u weer bij bewustzijn bent, druivensuiker of een tussendoortje met suiker eten. Wanneer u niet op de glucagonbehandeling reageert, zult u voor behandeling naar het ziekenhuis moeten. Roep na een glucagoninjectie de hulp van een arts in: u moet er achter komen waarom u een hypoglycemie kreeg zodat u deze in de toekomst kunt voorkomen. Oorzaken van een hypoglycemie U krijgt een hypoglycemie als uw bloedglucosegehalte te laag wordt. Dit kan gebeuren: • als u te veel insuline gebruikt • als u te weinig eet of een maaltijd overslaat • als u zich meer lichamelijk inspant dan normaal. Als uw bloedglucosegehalte te hoog wordt Uw bloedglucosegehalte kan te hoog worden (dit wordt hyperglycemie genoemd). De tekenen die daarop wijzen doen zich geleidelijk voor en zijn onder andere: vaak plassen, dorst, verlies van eetlust, zich ziek voelen (misselijkheid of braken), sufheid of vermoeidheid, een rode droge huid, een droge mond en een adem die naar fruit (aceton) ruikt. Als u één of meer van deze symptomen heeft, moet u uw bloedglucosegehalte en zo mogelijk ook uw urine op de aanwezigheid van ketonen controleren. Roep vervolgens onmiddellijk medische hulp in. Het kunnen namelijk tekenen zijn van een zeer ernstige aandoening, de zogenaamde diabetische ketoacidose, die tot diabetisch coma en de dood kan leiden als zij niet wordt behandeld.
271
Oorzaken van hyperglycemie • • • • •
U bent vergeten uw insuline te gebruiken U gebruikt herhaaldelijk minder insuline dan u nodig heeft U heeft een infectie of koorts U eet meer dan normaal U spant zich minder lichamelijk in dan normaal.
5.
MOGELIJKE BIJWERKINGEN
Zoals alle geneesmiddelen kan Actraphane bijwerkingen veroorzaken, hoewel niet iedereen deze bijwerkingen krijgt. Actraphane kan leiden tot hypoglycemie (een laag bloedglucosegehalte). Zie het advies in 4 Wat moet u doen in een noodgeval. Soms voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 100) Veranderingen op de injectieplaats (lipodystrofie). Als u te vaak op dezelfde plaats injecteert, kan vetweefsel onder de huid op die plaats verminderen (lipoatrofie) of dikker worden (lipohypertrofie). Door telkens een andere injectieplaats te kiezen binnen hetzelfde gebied kunnen zulke huidveranderingen voorkomen worden. Als er bij u putjes in de huid of een huidverdikking optreedt op de injectieplaats, neem dan contact op met uw arts of verpleegkundige, want deze veranderingen kunnen verergeren of kunnen de opname van uw insuline wijzigen als u op deze plaatsen blijft injecteren. Tekenen van allergie. Er kunnen reacties (roodheid, zwelling, jeuk) op de injectieplaats optreden (plaatselijke overgevoeligheidsreacties). Meestal verdwijnen ze na een paar weken insulinegebruik. Indien ze niet verdwijnen, raadpleeg dan uw arts. Roep onmiddellijk medische hulp in: • wanneer deze allergische reacties zich uitbreiden naar andere delen van uw lichaam, of • als u zich plotseling ziek voelt en u begint te zweten, misselijk wordt (braken), ademhalingsmoeilijkheden heeft, hartkloppingen heeft, duizelig bent, bijna flauwvalt. U kunt een zeer zelden voorkomende ernstige allergische reactie hebben op Actraphane of één van de bestanddelen (een zogenaamde systemische overgevoeligheidsreactie). Zie ook de waarschuwing in 2 Wat u moet weten voordat u Actraphane gebruikt. Diabetische retinopathie (beschadigingen aan het netvlies). Wanneer u diabetische retinopathie heeft en uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kan de retinopathie verergeren. Spreek erover met uw arts. Zwelling van gewrichten. Wanneer u met een insulinebehandeling start, kunnen er zwellingen ontstaan rond de enkels en andere gewrichten doordat er water in het lichaam wordt vastgehouden. Dit verschijnsel verdwijnt snel. Pijnlijke neuropathie (zenuwpijn). Wanneer uw bloedglucosewaarden zeer snel verbeteren, kunt u brandende, tintelende of elektrische pijn krijgen. Dit noemt men acute pijnlijke neuropathie en is gewoonlijk van voorbijgaande aard. Indien het niet verdwijnt, raadpleeg uw arts. Zeer zelden voorkomende bijwerkingen (minder dan 1 patiënt per 10.000) Gezichtsproblemen. Bij het opstarten van uw insulinebehandeling kan uw gezichtsvermogen worden beïnvloed, maar deze bijwerking verdwijnt gewoonlijk weer. Wanneer één van de bijwerkingen ernstig wordt of als er bij u een bijwerking optreedt die niet in deze bijsluiter is vermeld, raadpleeg dan uw arts, verpleegkundige of apotheker.
272
6.
HOE BEWAART U ACTRAPHANE
Buiten het bereik en zicht van kinderen houden. Gebruik Actraphane niet meer na de vervaldatum die staat vermeld op het etiket en de doos. De vervaldatum verwijst naar de laatste dag van die maand. FlexPen dat niet in gebruik is moet in de koelkast (2°C – 8°C) worden bewaard. Niet in of te dicht bij het vriesvak of koelelement bewaren. Niet in de vriezer bewaren. FlexPen dat in gebruik is, binnenkort zal worden gebruikt of als reserve wordt meegenomen hoeft niet in de koelkast te worden bewaard. Nadat FlexPen uit de koelkast is genomen, wordt het aanbevolen dit de kamertemperatuur te laten bereiken alvorens de insuline te mengen volgens de gebruiksaanwijzing voor het eerste gebruik. Zie 3 Hoe wordt Actraphane gebruikt. U kunt dit bij u dragen en maximaal 6 weken bij kamertemperatuur (beneden 30°C) bewaren. Houd de pendop altijd op uw FlexPen wanneer u dit niet gebruikt ter bescherming tegen licht. Actraphane moet worden beschermd tegen extreme hitte en zonlicht. Actraphane dient niet weggegooid te worden via het afvalwater of met huishoudelijk afval. Vraag uw apotheker wat u met medicijnen moet doen die niet meer nodig zijn. Deze maatregelen zullen helpen bij de bescherming van het milieu. 7.
AANVULLENDE INFORMATIE
Wat bevat Actraphane 30 –
Het werkzame bestanddeel is humane insuline die wordt gemaakt met behulp van recombinante biotechnologie (30% als opgeloste insuline en 70% als isofane insuline). 1 ml bevat 100 IE humane insuline. 1 voorgevulde pen bevat 3 ml equivalent aan 300 IE.
–
De andere bestanddelen zijn zinkchloride, glycerol, metacresol, fenol, dinatriumfosfaat dihydraat, natriumhydroxide, zoutzuur, protaminesulfaat en water voor injecties.
Hoe ziet Actraphane er uit en wat is de inhoud van de verpakking De suspensie voor injectie is een troebele, witte, waterige suspensie. Het wordt geleverd in verpakkingen met 1, 5 of 10 voorgevulde pennen van 3 ml. Mogelijk worden niet alle verpakkingen in de handel gebracht. Houder van de Vergunning voor het in de Handel Brengen Novo Nordisk A/S Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken Fabrikant De fabrikant kan geïdentificeerd worden door het lotnummer gedrukt op de zijkant van het kartonnen doosje en op het etiket: –
Indien de tweede en derde letters W5, S6, P5, K7 of ZF zijn, is de fabrikant Novo Nordisk A/S, Novo Allé, DK-2880 Bagsværd, Denemarken
–
Indien de tweede en derde letters H7 of T6 zijn, is de fabrikant Novo Nordisk Production SAS, 45 Avenue d’Orléans, F-28002 Chartres, Frankrijk.
Zie nu de ommezijde voor informatie over hoe FlexPen wordt gebruikt. Deze bijsluiter is voor de laatste keer goedgekeurd in 273
Inleiding Lees de volgende gebruiksaanwijzingen zorgvuldig door alvorens uw Actraphane FlexPen te gebruiken. Uw FlexPen is een unieke insulinepen met dosisinsteller. U kunt de dosis in stappen van 1 eenheid instellen, van 1 tot en met 60 eenheden. FlexPen is ontworpen en getest voor gebruik in combinatie met NovoFine of NovoTwist naalden voor eenmalig gebruik, met een lengte van maximaal 8 mm. Neem uit voorzorg altijd een reservepen mee voor het geval u uw FlexPen verliest of deze beschadigd raakt. De kleur van uw FlexPen verschilt van de penkleur in de afbeeldingen.
Actraphane 30 FlexPen Pendop
Glazen Rubber membraan 12 eenheden bal
Patroon
Schaalverdeling resterend aantal eenheden
Aanwijspijl Drukknop Instelknop
Naald (voorbeeld) Grote buitenste naaldbeschermingskap
Naald Binnenste naaldbeschermdopje
Afdekplaatje
Onderhoud Uw FlexPen is ontworpen voor nauwkeurig en veilig gebruik. De pen moet met zorg worden behandeld. Als de pen gevallen of gedeukt is, bestaat het risico dat de pen beschadigd is en de insuline gaat lekken. U kunt de buitenkant van uw FlexPen reinigen met een antiseptisch doekje. Dompel de pen niet onder, was of smeer de pen niet, omdat de pen daardoor beschadigd kan worden. Uw FlexPen niet opnieuw vullen. Voorbereiding van uw Actraphane FlexPen Controleer het etiket om er zeker van te zijn dat uw FlexPen de juiste insulinesoort bevat. Voor de eerste injectie met een nieuwe FlexPen moet u de insuline mengen: 274
A Laat de insuline op kamertemperatuur komen voordat u ze gebruikt. Hierdoor gaat het mengen makkelijker. Verwijder de pendop. A
B Beweeg de pen twintig keer op en neer tussen positie 1 en 2, zoals afgebeeld, waarbij het glazen bolletje van de ene naar de andere kant van de patroon rolt. Herhaal deze beweging tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Beweeg de pen vóór elke volgende injectie minstens tien keer op en neer tussen positie 1 en 2 tot de vloeistof gelijkmatig wit en troebel is. Ga na het mengen van de insuline onmiddellijk verder met de volgende stappen van de injectie. B
•
Controleer altijd of er ten minste 12 eenheden insuline in de patroon aanwezig zijn, zodat er een gelijkmatig mengsel kan ontstaan. Als er minder dan 12 eenheden aanwezig zijn, moet u een nieuwe FlexPen gebruiken.
De naald bevestigen Desinfecteer het rubber membraan met een antiseptisch doekje. C Verwijder het afdekplaatje van een nieuwe naald voor eenmalig gebruik. Schroef de naald recht en stevig op uw FlexPen. C
D Verwijder de grote buitenste naaldbeschermingskap en bewaar deze voor later gebruik. 275
D
E Verwijder het binnenste naaldbeschermdopje en gooi het weg. E
•
Gebruik altijd voor elke injectie een nieuwe naald om besmetting te voorkomen.
•
Zorg ervoor dat u de naald niet buigt of beschadigt vóór gebruik.
•
Plaats het binnenste naaldbeschermdopje, eenmaal verwijderd, nooit terug op de naald teneinde de kans op ongewenst prikken te beperken.
Controle van de insulinestroom Bij normaal gebruik kan er vóór elke injectie wat lucht in de patroon terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren van lucht te voorkomen en te zorgen voor een juiste dosering: F Draai de instelknop om 2 eenheden in te stellen. F
2 eenheden geselecteerd
G Houd uw FlexPen met de naald omhoog gericht en tik met uw vinger een paar keer licht tegen de patroon zodat eventuele luchtbelletjes zich boven in de patroon verzamelen.
276
G
H Houd de naald omhoog gericht en druk tegelijkertijd de drukknop volledig in. De instelknop komt terug op 0. Er moet nu een druppel insuline aan de naaldtip verschijnen. Is dit niet het geval, gebruik dan een nieuwe naald en herhaal dan deze procedure maximaal zes keer. Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en moet u een nieuwe pen gebruiken. H
Het instellen van uw dosis Controleer of de instelknop op 0 staat. I Draai de instelknop om het aantal eenheden dat u moet injecteren in te stellen. De dosis kan worden verhoogd of verlaagd door de instelknop verder of terug te draaien zodat de correcte dosis tegenover de aanwijspijl verschijnt. Zorg er bij het draaien van de instelknop voor dat u de drukknop niet indrukt; anders komt er insuline uit de pen. U kunt geen dosis instellen die groter is dan het resterende aantal eenheden in de patroon. I
5 eenheden geselecteerd
24 eenheden geselecteerd
277
•
Gebruik de schaalverdeling voor het resterende aantal eenheden niet om de insulinedosis af te meten.
Insuline injecteren Steek de naald in de huid. Injecteer op de manier die uw arts of verpleegkundige u heeft getoond. J Injecteer de dosis door de drukknop helemaal in te drukken tot de 0 tegenover de aanwijspijl verschijnt. Zorg ervoor dat u de drukknop alleen indrukt bij het injecteren. Door de instelknop te draaien, zal er geen insuline geïnjecteerd worden. J
K Houd de drukknop na het injecteren volledig ingedrukt tot de naald uit de huid is getrokken. De naald moet minstens zes seconden onder de huid blijven. Zo bent u er zeker van dat de volledige dosis is geïnjecteerd. K
L Breng de grote buitenste naaldbeschermingskap op de naald aan zonder deze aan te raken. Druk wanneer de naald bedekt is de grote buitenste naaldbeschermingskap zorgvuldig volledig aan en schroef de naald los. Gooi de naald voorzichtig weg en plaats de pendop terug op de pen. L
278
•
Verwijder altijd de naald na elke injectie en bewaar uw FlexPen zonder de naald erop geschroefd. Anders kan er vloeistof weglekken, wat een onnauwkeurige dosering kan veroorzaken.
•
Verzorgers dienen wanneer ze met gebruikte naalden werken uiterst voorzichtig te zijn om ongewenst prikken te vermijden.
•
Gooi uw gebruikte FlexPen op de juiste manier weg zonder de naald.
•
Deel uw FlexPen niet met iemand anders.
279