1
Bijlage 3- De mens In dit hoofdstuk beschrijf ik een aantal aspecten van de biologie van de mens en hoe hij zich uitrustte om tot grotere welvaart te raken.
a. Anatomie van de menselijke hersenen Bij het de redeneringen over het ontstaan en werking van intelligentie maak ik geen gebruik van de kennis over de anatomie van de hersenen. Toch raken die redeneringen hier en daar de samenstelling van onze hersenen en hoe ze werken. Dat is de reden dat ik een paar grondbegrippen ga uitleggen. Deze materie is uitermate gecompliceerd en vereist een lange studie om er iets van te begrijpen. Dus wat ik ga vertellen is uiterst globaal. Binnen onze schedel bevinden zich ca 86 miljard zenuwcellen (Azevado, 2009) die met elkaar impulsen uitwisselen. Een zenuwcel wordt ook wel een neuron genoemd. Een neuron heeft niet de vorm van een bolletje maar meer van een zeester, een centraal lichaam van waaruit grillige uitstekels, veel sprieteriger dan van een zeester, ontspringen. Een neuron heeft vele verbindingen met andere neuronen. Die verbindingen komen tot stand via een uitloper, axon genoemd. Aan het einde van een axon ontspruiten vele duizenden vertakkingen. Alle axon vertakkingen in een mensenschedel bij elkaar moet geschreven worden in getallen met 15 nullen. Naast de axon heeft een zenuwcel nog andere uitsteeksels ook met vele vertakkingen die de binnenkomende impulsen verwerken, de dendrieten. Een axon-uitloper maakt contact met een andere zenuwcel via het dendrietenstelsel van die andere cel, soms ligt het contactpunt op het cellichaam zelf Op het contactpunt vormt zich een zo genoemd synaps. Langs die synapsen kunnen impulsen tussen neuronen uitgewisseld worden. Die impulsen bestaan op de ene plek uit een verandering van een electrisch potentiaalverschil en op de andere uit chemische reacties. Door dit systeem is het mogelijk om de miljarden levensfuncties te koppelen aan een eigen specifieke combinatie van zenuwcellen. Zij zijn in staat de juiste spieren te bekrachtigen maar ook om intelligent denken tot stand te brengen.
2
MF, WIKI
Bron: WIKI
Figuur B10 Hersencellen en hun onderlinge verbindingen Foto links een foto van de werkelijkheid, 40x vergroot. Boven een schematische weergave. De axon is omhuld met kokertjes bestaande uit een vettige stof: myeline,. Na het laatste kokertje vertakt de axon zich in vele sprietjes die contact maken met andere cellen. Hier worden er maar een paar getoond, in werkelijkheid zijn het er duizenden. Voor dat contact heeft elke cel een aantal dendrieten, dat zijn vertakkingen die uit de cel ontspruiten. De functie hiervan is dat zij gelegenheid bieden voor de axonsprietjes van een andere cel om contact te maken. Dat contact ontstaat door de vorming van een synaps dat is een combinatie van een sprietuiteinde en een plekje op een neuron of dendriettakje waar de impulsen over springen. In dit sterk vereenvoudigde voorbeeld zijn 5 neurons in spel A t/m E, hiervan is A compleet afgebeeld en B eveneens echter met alleen het begin van de axon; van de overigen ziet u alleen de einden van de axonvertakkingen. De kleuren dienen ter onderscheid, alle cellen hebben dezelfde kleur, myeline, hier in groen weergegeven maar wit in werkelijkheid. De foto rechtsonder is een doorsnede van de hersenen. De grijze delen zijn voornamelijk neurons, de witte massa de axons .
3
b. Evolutie en genen In de wetenschap is het algemeen aanvaard dat het leven op aarde in het water is ontstaan, zo'n 4 miljard jaar geleden, bedenk wel 4000 x een miljoen. Sindsdien zijn er door de werking van de evolutie steeds hogere levensvormen ontstaan. De sturende hand in dat proces is beter overleven. In dat proces spelen de zogenaamde genen een hoofdrol. Een gen is op zich geen stoffelijk ding, het is een code die gevormd wordt door een opeenvolging van een begrensd aantal delen van een langgerekt molecuul, het DNA. DNA staat voor Deoxyribo Nucleic Acid Het DNA bevindt zich in de kern van alle lichaamscellen, per cel zijn er meerdere DNA-moleculen elk met een andere samenstelling en assortiment aan genen. Hierdoor zijn er vele verschillende genen, coderingen dus, mogelijk. Genen zijn enigszins te vergelijken met een bouwtekening, die de onderdelen schematisch vastlegt. Een bouwtekening van een huis legt bijvoorbeeld vast waar een deur moet komen en specificeert precies hoe en wat voor deur het moet zijn. Een gen legt wel de plek vast maar laat voor de deur een aantal keuzes open. Zo is er een gen die de plek van de haren bepaalt maar voor de kleur ervan de keuze laat tussen blond en donker. Dus de verzameling genen binnen een lichaamscel leggen de bouw van het lichaam vast maar ook de eigenschappen zoals het karakter, de talenten en het leervermogen. Een lichaamscel in een volwassen mens deelt zich met enige regelmaat in tweeën om verouderde cellen te vervangen, om beschadigingen te herstellen en om nagel- en haargroei te realiseren. Er zijn ook speciale cellen die de voortplanting verzorgen. Het is de eicel bij de vrouw en de zaadcel bij de man. Die cellen zijn in wezen hetzelfde opgebouwd met uitzondering van het aantal DNAmoleculen. Dat is namelijk slechts de helft van een normale cel. Zo ontstaan bij de samensmelting van ei- en zaadcel weer een cel met het aantal DNA-moleculen dat bij een normale lichaamscel hoort. Vanaf de conceptie gaat de bevruchte eicel zich delen en begint de vorming van een nieuwe mens onder aansturing van de genen. De helft van die genen is dus afkomstig van de moeder de andere helft van de vader. Met gevolg dat de boreling bijvoorbeeld de kleur haar van zijn moeder en de kleur ogen van zijn vader krijgt. Dit is de gang van zaken als alles perfect verloopt. Maar dat is niet altijd het geval. Er kan op meerdere manieren iets afwijkends gebeuren waardoor in het pakket genen van de nieuweling er een gen voorkomt die geen van beide ouders bezit. Dat afwijken van de normale gang zaken noemt men een mutatie. Het afwijkende gen kan de oorzaak zijn dat bij de nieuweling er een voordeel in lichaamsbouw of eigenschap ontstaat waardoor hij iets beter kan overleven. Het kan bijvoorbeeld resulteren in een mensachtige met een beter oponeerbare duim. Hij kan dan beter gericht met een steen een bot verbrijzelen om er merg uit te halen. Hij en zijn nakomelingen kunnen beter overleven dan de rest, die daardoor minder voortplant en uiteindelijk uitsterft. Maar het tegendeel kan ook gebeuren, zijn duim is minder oponeerbaar dan die van zijn ouders, hij en zijn nakomelingen zijn gedoemd om uit te sterven. Vervormingen van genen met positieve effecten blijven dus behouden en dat is het basisprincipe van de evolutie. Dat uitsterven is een langzaam proces. Bedenk dat bij gelijkblijvende omstandigheden de, niet met voordeel begiftigde, dieren voortleefden als voorheen. Echter de wel begiftigden kwamen iets beter aan de kost en kregen daardoor iets meer nakomelingen en kregen op den duur, na vele generaties, de overhand. Het is dan ook duidelijk dat evolutie in kleine populaties sneller verloopt dan in grote populaties, het moment van de overhand krijgen wordt eerder bereikt. Hier is een type evolutie geschetst waar bij de leefomstandigheden gelijk blijven. Dieren die blootgesteld worden aan veranderingen in leefomgeving passen zich aan omdat van de vele mutaties die zij ondergaan er wel èèn bij is die ze anatomisch of anderszins beter geschikt maakt voor de nieuwe situatie. De gen die deze aanpassing realiseert wordt doorgegeven aan de nakomelingen omdat ze beter overleven. Een zelfde mutatie die optrad, nog voordat de omgeving zich wijzigde, zou toen nog geen voordeel brengen en zou weer verloren gaan. Een voorbeeld van de invloed van een veranderende leefomgeving is de slenk in Oost-Afrika waar een klimaatverandering het regenwoud veranderde in een savanneachtig gebied met veel minder bomen. Die verandering nam miljoenen jaren in beslag.
4 De apen die daar leefden waren gewoon om zich, met gebruik van vier ledematen, door de kruinen van de bomen te bewegen. Nu moesten ze op de grond een bestaan zien te vinden. Hun voortbewegingsapparaat was niet zo geschikt om zich er mee op de grond te verplaatsen. Van de vele duizenden mutaties die de grond-aap gedurende die miljoenen jaren onderging waren er altijd wel een paar die zorgden voor langere benen, grotere voeten en een meer opgerichte houding. Die bleven behouden omdat ze in de nieuwe situatie voordeel brachten: namelijk een snellere en beter wendbare voortbeweging. De rest van die mutaties verdween weer. En zo werd de aap gedurende een drie miljoen jaar durend proces tweevoetig.
c. De evolutie van de hand Dit lichaamsdeel speelt een cruciale rol in het boek. Het lijkt daarom zinnig uit te zoeken wat er bekend is over het ontstaan er van. Is ergens in de evolutie van dieren iets herkenbaars dat als een kiem voor het ontstaan van de hand is aan te merken? Door het evaluatieproces ging de oercel zich ontwikkelen tot hoger levensvormen. Het duurde 3500 Ma totdat er een wezen ontstond met een zenuwknoop, de platworm (Phylum Platyhelminth). Nog eens 50Ma later waren er palingachtige vissen, de eerste dieren met een ruggegraat (Agnathaen) en weer 20 Ma later waren er de eerste vissen met vinnen (Placoderm), we zijn dan nog bijna een half miljard jaar verwijderd van het heden. Op het vaste land waren nog geen lopende en kruipende wezens. De vissen leken op de huidige vis: ze hadden een bek met boven- en onderkaak, kieuwen en een paar borst- en buikvinnen, een rugvin en een staartvin, allen voorzien van de karakteristieke flexibele waaiers die we bij de huidige vissen ook zien. De waaiers bestaan uit een serie naast elkaar liggende vinstralen die onderling verbonden zijn door huidweefsel. De vinstralen hebben een benige structuur en zijn buigzaam, in dagelijkse spreektaal: graten. De huid was glad of voorzien van harde platen als een soort pantsering, de schubben kwamen later. Dit heeft de wetenschap kunnen afleiden uit fossielen van honderden miljoenen jaren oud. Uit fossielen is af te leiden dat sommige vissoorten aan de basis van hun borst- en staartvinnen stompjes ontwikkelden waar aan het eind de vinnen ontsproten. Bedenk dat de effectiviteit van een vin bij de basis sowieso gering is, een roeispaan of een kanopeddel heeft ook alleen maar een blad aan het einde. De stompjes vormden dus geen nadeel in het voortbewegingsvermogen in het water. Vissen die voedsel op de bodem zoeken konden zich daar beter voortbewegen als ze over stompjes beschikten en daarom ontstonden ze ook. een mutatie in erfelijke eigenschappen die een begin van stompje veroorzaakte bleef gehandhaafd omdat hij er een voordeel aan had.
Lang heeft men gedacht dat de ontwikkeling van poten pas begon toen de vis het land opkroop. De wetenschappers denken nu, op grond van vondsten van fossielen, dat die ontwikkeling op bovenomschreven manier is gebeurd (Clack, 2009). Het opmerkelijke van deze ontwikkeling is dat in de lob en in de bevestiging van de lob aan het lichaam al de aanzet tot huidige configuratie van botten en botjes in onze arm en been te herkennen is. In figuur B11 ziet u dit aanschouwelijk voorgesteld.
5
Figuur B11 Overeenkomsten botconfiguratie van mensenarm en vin-stompje van de Sauripterus Boven ziet men hoe in de vinstomp al botten te herekennen zijn. Links fossiel van botten in de borstvin, gevonden in Pennsylvania in 2001. Ingebet op een steenklomp van ca 27 cm breed, 380 Ma oud. Al schijnt de overeenkomst ver te zoeken toch hebben wetenschappers, o.a op grond van de z.g. Hox-genen in embryonale ontwikkeling van de mens, dit kunnen vaststellen. MF, bron algemeen en Davis, 2004 voor fossiel en de botbenoemingen
d. Het spraakorgaan Nu wil ik laten zien hoe de manipulatie van lucht, die gesproken taal mogelijk maakt, tot stand komt. In figuur 12 kunt u zien dat bij de chimpansee, de vertegenwoordiger van het dier op de tijdlijn van 6 Ma geleden, alle attributen voor taal al aanwezig waren. Bij het manipuleren van dingen was de hand de manipulator. Een hand telt vijf vingers en toevalligerwijs telt ook de luchtmanipulator vijf door spieren bewogen attributen: 1. longen, 2. stembanden (12), 3. tong (6), 4. kaak (9) en 5. lippen (8), die toevalligheid heeft natuurlijk geen enkele betekenis getallen tussen haakjes corresponderen met die in figuur 12. Bij de chimpansee hadden die attributen nog niet het vermogen om zich te vervormen en te bewegen op een manier die nodig is om een grote variatie aan geluidstootjes te maken. Men vermoedt dat dit pas mogelijk werd toen het hele strottenhoofd een eindje naar beneden gezakt was. De tong kreeg als het ware meer bewegingsvrijheid. Dit proces was waarschijnlijk pas voltooid toen de gesproken taal gemeengoed was geworden en dat is pas 0,010 tot 0,005 Ma geleden Vóór u de nu volgende beschrijving van het spraakproces gaat volgen, is het goed de omschrijving in de genummerde lijst door te nemen.
6
g
i
h
Figuur B12 De spraakorganen De figuren linksboven laten zien hoe gedurende 6 Ma het strottenhoofd, waar de stembanden huizen, een stukje naar beneden zijn gezakt waardoor de tong meer bewegingsvrijheid kreeg. Rechtsboven toont de stembanden in vier verschillende standen die in tijd onderling soms maar 0,001 sec. verschillen. Linksonder toont de tong als manipulator om medeklinkers te vormen.
j
MF bron algemeen
Verwijslijst figuur 12 1 Schedelholte voor hersenen 2 Neusholte 3 Vast gehemelte
k
7 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
16
17 18
Buigzaam gehemelte (gestippelde stand bij doorslikken van voedsel) (epiglottis) Mondholte Tong Tanden Lippen Onderkaak Tongbeen Strotklepje (gestippelde stand bij doorslikken van voedsel) Geluidsorgaan (stembanden) Luchtpijp, opgebouwd uit ringen van kraakbeen ingebed in pezig weefsel Slokdarm (gestippelde stand bij doorslikken van voedsel) Stemband, kan aan de onderzijde op zij geschoven worden (door 16) om lucht door te laten bij het ademen. Bekerkraakbeentjes, hier voorgesteld als scharnierende hefboompjes maar in werkelijkheid piramidevormige stukjes kraakbeen die door een aantal spiertjes gekanteld en verplaatst wordt. Op die manier worden de stembanden van elkaar geschoven. Spier die stemband strakker kan spannen en zo de toon hoger laat klinken Luchtdoorlaat tussen de stembanden tijdens ademen
De volgende tekst beschrijft de werking van de spraakorganen aan de hand van de figuur. We beginnen links boven waar u kunt zien hoe de schedel van onze voorganger van 6 Ma geleden evolueerde tot de huidige vorm. Opvallend is dat de snuitvorm veranderde naar de bolvorm en dat daarbij, zoals eerder gezegd, de bovenkant van luchtpijp en slokdarm een stukje naar beneden zakte. Hierdoor werd de tong meer gedrongen maar kreeg vooral meer bewegingsvrijheid. En dat was nu precies nodig om de voorbijkomend geluidstroom, opgewekt door de stembanden, nog verder te kunnen manipuleren. De tong en de lippen brachten als het ware accenten aan in de geluidstroom. Hierdoor kon de schat aan woorden enorm uitgebreid worden. De drijvende kracht achter die ontwikkeling was het behoud van aangeleerde dingmanipulaties, zeg maar technieken, in de populatie. De taal werd onmisbaar om die technieken van geslacht naar geslacht over te dragen. Dit is een mantra dat we steeds in gedachten moeten houden als we het over het ontstaan en ontwikkeling van taal hebben. Ik moet hierbij aantekenen dat er ook al een tweede drijvende kracht was namelijk de groepsvorming. Die bracht meer welvaart en kon zich ontwikkelen dank zij de ontwikkeling van taal. Die drijvende kracht achter de taal kwam pas op gang toen die van dingmanipulaties al miljoenen jaren aan de gang was U ziet kleine letters in de figuur die situaties markeren, hiermee gaan we nu verder. a. Is een geschematiseerde doorsnede van de luchtpijp even voor de stembanden (12 in de schedeldoorsnede). De pijp kan afgesloten worden door een gespleten gordijn (het gordijn zelf is een soort vlies), de vrije randen (15) van dat gordijn vormen de stembanden. Het gordijn kan open en gesloten worden door de onderkant opzij te schuiven. Dat gebeurt door een soort hefboompje (16). In open toestand kan lucht vrij passeren (18) bij het ademen. Dat gespleten gordijn komt voort uit een klep die in de amfibiefase de longen kon afsluiten waardoor de voorpoten a.h.w. aan een steviger bovenlichaam kwamen te zitten, info van Dr. Bart de Boer, genoemd in 5d weergegeven in mijn woorden. b. Als er geluid geproduceerd moet worden liggen de stembanden tegen elkaar c. U ziet nu de stembanden overlangs doorgesneden, het gordijn blijkt niet een eenvoudig vlies te zijn maar een soort vouw in de pijpwand. In die vouw zitten ook nog spiertjes die de “strakheid” van de band kunnen regelen en daarmee de toonhoogte van het geluid. De donkerblauwe kleur stelt lucht voor die door de longen op druk gehouden wordt. Aan de andere kant van de stemband heerst de gewone atmosferische druk (lichtblauw). Onder het drukverschil worden de banden iets van elkaar gedrukt.
8 d. Lucht gaat met grote snelheid door het spleetje tussen de stembanden stromen. De banden worden nog verder open gedrukt en ontstaat er situatie: e. De snelheid van de doorstromende lucht wordt minder. De druk aan voor- en achterzijde wordt nagenoeg gelijk, dus de elasticiteit van de banden doet ze terugkeren richting gesloten toestand: f. De snelheid in de opening neemt weer toe en bereikt weer een maximum vlak voor het bereiken van de uitgangssituatie c. Dan gaat de cyclus weer opnieuw beginnen. Nu even een stukje natuurkunde. Er is een verschijnsel, beschreven door de natuurkundige Giovanni Venturi, dat wanneer lucht door een vernauwing gedreven wordt dat dan een drukverlaging in die vernauwing plaats vindt. In de golvende lijnen naast de stembanden heb ik dat grafisch voorgesteld. Dus snelheid groot: druk laag en omgekeerd. Verder moet u weten dat de tijd van één cyclus c-d-e-f-c uitgedrukt wordt in enkele duizendsten van een seconde. Dus de langgerekte golf is in werkelijkheid een trilling zoals voorgesteld in g. Als u een steen in een vijver gooit ziet vanaf de trefplaats golven zich ringvormig verspreiden. Met de drukschommelingen opgewekt door de stembanden gebeurt hetzelfde. De geluidsgolven verspreiden zich in kringen vanuit de geluidsbron. Als ze uw oor bereiken beroeren ze het trommelvlies en u ervaart dat als een geluid. Zoals gezegd longen, lippen en kaak kregen ook vermogens om de luchtstroom te manipuleren. U gaan nu zien hoe dat bij de tong in zijn werk gaat: De voorbeelden zijn ontleend aan een verhandeling over Engelse taal, voor het Nederlands zijn ze iets anders. h. De tongpunt raakt de voorkant van het gehemelte en kan dan een d, t, s, z, of n produceren, afhankelijk hoe volmaakt de lucht wordt tegen gehouden i. Als de tong meer het midden van het gehemelte raakt ontstaan een toonloze s of z j. De tong vormt hier een bult die de achterkant van het gehemelte raakt waardoor de g en de k kunnen ontstaan ook weer afhankelijk hoeveel lucht er nog langs de tong kan slippen zoals bij de letter g. Op deze wijze worden op de min of meer constante geluidstroom van de stembanden (g) geluidsuitingen gesuperponeerd. Er ontstaat veel meer articulatie en dat is uitgedrukt in het spraakdiagram van k. Hier is de beschrijving van ons spraakorgaan samengebald in een paar pagina’s waar in de wetenschap vele boeken aan besteed zijn. Het ging er mij om te laten zien dat taal het resultaat is van organen die lucht kunnen manipuleren en dat die organen door spieren bediend worden.
e. Westerse cultuur Voor het begrip cultuur bestaan meerdere omschrijvingen. Afgestemd op het onderwerp van dit boek is dat als volgt weer te geven: Onder cultuur verstaat men wat dieren en mensen binnen een populatie aan artikelen en gebruiken tot stand brengen en dat die ten dienste staan voor iedereen. Het verschijnsel cultuur beperkt zich niet tot mensen, bijvoorbeeld mieren, bijen, bevers en apen hebben al een zekere cultuur. Meer in het algemeen: dieren die in groepsverband leven hebben meestal een of andere vorm van cultuur. Maar de kampioen in dit opzicht is natuurlijk de mens en daar gaat het over in deze paragraaf, met name hoe de West-Europese cultuur is begonnen en zich heeft ontwikkeld. Ik beperk me daarbij tot het stenen tijdperk omdat die, volgens mijn theorie over intelligentie, cruciaal zal blijken te zijn voor de vorming van de mens. We gaan dan 2,5 Ma terug in de tijd wanneer mensachtigen voor het eerst stenen gingen bewerken om er snijdend en schrapend gereedschap van te maken. De afstammelingen van de aap waren al tweebenig geworden, de zogenaamde homoniden kijk op pagina 4 van bijlage 2 voor verklaring en opsomming van de soorten Ze hadden de behendigheid om, met het slaan van twee keien op elkaar, er stukken af te slaan die een scherpe rand hadden. Het was waarschijnlijk Homo habilis (= handige mens) die er mee begon, maar men denkt dat zelfs zijn voorgangers er al mee bezig waren. Het was het begin van de zo genaamde stenen tijdperk of steentijd (in Latijn: Paleolithicum) die tot 12500 jaar geleden zou duren. Men heeft in de Olduvaikloof zeer veel van die eerste primitieve gereedschappen gevonden en dat is de reden dat men het begin van het Paleolithicum de naam Olduwan heeft gegeven
9 Vondsten van na die tijd tonen verder gaande verfijning in de techniek waardoor men meer doeltreffende gereedschappen en wapens kon maken. Deze ontwikkeling liep parallel met die van de hominiden zelf. Deze ontwikkeling nam miljoenen jaren in beslag. Het hoofdkenmerk van deze werkstukken is dat ze een snijdend vermogen hebben. Het begon eenvoudig: een kei met één scherpe zijde die als schraper, vuistbijl en als mes gebruikt werd. Toen kwam een ontwikkeling tot stand die feitelijk nooit meer zou ophouden. Men zag op den duur kans om, met niet meer hulpmiddelen dan het tegen elkaar laten ketsen van twee keien, met onvoorstelbare nauwkeurigheid uit het glasharde materiaal volmaakte lans- en pijlpunten, messen en bijlen te vervaardigen. In de voortschrijding van die technieken vallen zekere karakteristieken en perioden te onderscheiden. Wetenschappers hebben daar namen aan gegeven, vaak gebaseerd op de naam van de plek waar zo'n werkstuk met een bepaalde karakteristiek het eerste werd aangetroffen. Onderstaande tabel geeft een overzicht. Hij is vooral bedoeld om duidelijk te maken dat de steentechniek in 2,5 miljoen jaar tijd zich van heel simpel tot een zeer grote verfijning ontwikkelde. Hij laat ook zien dat in de laatste vier tijdperken nog hogere technieken ontstaan en dat men kan spreken van de eerste kunstuitingen.
Tabel- Culturen uit de steentijd Deze opgave is een weergave van de belangrijkste culturen en maakt geen aanspraak op volledigheid. Bron Algemeen
Naam cultuur
kenmerk
tijdperk naamgever
Oldowan 2,5-1,8 Ma Olduvaikloof in Tanzania waar de Leaky's de eerste stenen (en zoals later zou blijken de oudste) schrapers en vuistbijlen aantroffen, kijk naar pagina B2-5 en -6 voor lokatie Alduvaikloof
Acheuléen 1,8-0,1 Ma Saint- Acheul voorstad van Amiens in Frankrijk
Mousterien 0.30-0,03 Ma Le Moustier (F.) eerste vindplaats
Rolsteen (een aanvankelijke hoekige kei die door watertransport of golfwerking al rollende over de bodem zijn hoekigheid heeft verloren) die door afslaan van schilvers een scherpe rand verkreeg. Men noemt dit een kernsteen. Men schraapte er vleesresten van beenderen en bast van takken af
Een spits toelopende steen met dik uiteinde zodat de volle hand het gereedschap kon omklemmen, een vervolmaking van Oldowan dus. Ook dit is een kernsteen. Het was een all-round stuk gereedschap dat anderhalf miljoen jaar lang dienst deed en daarbij steeds verfijndere vormen kreeg (men onderscheid de vormen mode 1, 2, 3 en 4). Het werd o.a. gebruikt om hout te kappen, een carcas open te snijden en wortels op te graven door Homo Ergaster, Neanderthalers en vroege Homo Sapiens. Dit is feitelijk de Acheulean techniek toegeschreven aan Neanderthalers
voorbeeld
10 Levallois ca 0,300- 0,027 Ma Levallois de eerste vindplaats in Frankrijk
Hierbij diende niet een kernsteen maar een afgeslagen schilver van de kernsteen als uitgangssteen tot verdere bewerking tot gereedschap. Men noemde dat wel Levalloiskernen
Chetalperronien
Men ging uit van een Levalloiskern, kenmerk was 0,033-0,027 Ma een getande stenen werktuig van vuursteen in de vorm van la Grotte des Fées, in Châtelperron in Noord- een mes met een enkele Spanje snijrand en een botte, gebogen achterkant.
Aurignacien 0,035- 0,026 Aurignac in het departement HauteGaronne in Frankrijk
Gravettien 0,028- 0,022 La Gravette bij Bayac in de Franse Dordogne
Vlijmscherpe gereedschappen uit steen, fijnbewerkte botten, grotschilderingen en sculpturen uit steen, been en klei. Verspreid over onderste helft heel West- en Oost-Europa
Langgerekte dunne stenen werktuigen, en burijnstenen (rechts) waarschijnlijk om versieringen aan te brengen op hout en been
11 Solutréen 0,022- 0,016 Solutré-Pouilly, in de buurt van Mâcon in het departement Saône-et-Loire in Bourgondië
Magdelenien 0,018- 0,010 La Madeleine in de Dordogne
Afslagen van dunne lamellen van vuursteen Karakteristiek zijn vlakgeretoucheerde bladen kerfspitsen. Men maakte al naalden met oog en vishaken (bron WIKI vermeldt hiervan geen materiaalsoort, waarschijnlijk dieren bot).
De kunst van het Magdalénien is rijk en divers. Er zijn duizenden schilderingen en tekeningen gevonden, en daartoe behoren de meesterwerken van het paleolithicum - zoals de grotten van Lascaux en Altamira. Daarnaast zijn uit deze periode talrijke beeldjes bekend, men versierde gebruiksvoorwerpen en wapens, ook werden schelpen en tanden van roofdieren voor persoonlijke versiering gebruikt. (citaat WIKI)
f. Huidige techniek om stenen gereedschappen te maken. Er zijn zeer veel stenen werktuigen gevonden tezamen met fossielen van verre voorouders. Maar hoe ze te werk gingen bij het maken van deze werktuigen is maar ten dele af te lezen aan hun producten. We hebben echter een aanknopingspunt in mensen uit deze tijd, die dit als hobby beoefenen. Er zijn heel wat mensen die deze liefhebberij er op nahouden. Er zijn ook heel wat boeken die de technieken beschrijven. Hier volgen drie auteurs: Jaap Beuker, 2010- John C. Whittaker, 2009 en D.C. Waldorf, 2006. In het deel D kunt u meer bijzonderheden over deze boeken vinden. Die liefhebbers hebben als het ware de techniek opnieuw uitgevonden en het is niet goed denkbaar dat onze voorouders het anders deden dan onze huidige steenhouwers. De oudste gereedschappen zijn gevonden in de Olduvaikloof in Noord-Tanzania tezamen met veel fossielen van mensachtigen. Het waren wat men noemt vuistbijlen, min of meer driehoekige stenen met een scherpe zijde aan de puntkant. De eerste vuistbijlen waren nog heel primitief, ze zouden in de loop van de tijd een steeds meer geperfectioneerde vorm bereiken. Als uitgangsmateriaal neemt men uiteraard een harde steen, dus geen sedimentgesteente omdat het in feite op elkaar geplette slijtstoflagen zijn. Steensoorten die ontstaan door stolling van vloeibare lava zijn veel homogener en harder. Dat is bijvoorbeeld basalt, graniet, obsidiaan en vuursteen. Die laatste twee zijn glasachtig van structuur en waren zeer geliefd om snijdend gereedschap van te maken. Echter die laatste twee zijn vrij liggend op het aardoppervlak veel zeldzamer terwijl rolkeien van graniet en basalt op sommige plekken langs
12 rivieren (ook voormalige rivierlopen) bloot op de grond liggend zeer talrijk kunnen zijn. De meer glasachtige steensoorten als materiaal voor gereedschappen kwamen dus later op het toneel. Bij het vervaardigen van stenen gereedschappen was (en is) het slaan van de ene kei op de andere de enige mogelijke methode. Andere middelen zijn er nu wel maar 2,5 miljoen jaar geleden niet. Hoe gaat men nu de huidige steenslager te werk om door op elkaar slaan van twee keien een brok of scherf te breken die een snijdend of schrapend vermogen heeft? In de boeken en ook bij de demonstraties van hedendaagse steenhouwers gaat men altijd uit van een z.g. kernsteen. Deze steen moet ergens aan zijn buitenzijde twee min of meer platte vlakken hebben die elkaar 0 snijden onder een hoek kleiner dan loodrecht, dus kleiner dan 90 . Het is proefondervindelijk gebleken dat men van zo’n steen een schilver kan afslaan door een van die vlakken met een slagsteen op de rand te raken. Het vlak dat men kiest om de kernsteen te raken noemt men platform. Na enige afslagen kan men het andere vlak ook gaan gebruiken als platform. 0 De hoek waaronder de slagsteen de kernsteen raakt is ook kleiner dan 90 . De slagsteen is een door de natuur rondplat gevormde kei van een iets zachtere steensoort. Door de schuinse inslag vervormt de slagsteen terplekke en wordt het raakpunt een klein vlakje dat even een greep heeft op de kernsteen en daarbij een grote kracht evenwijdig met het platform op de kernsteen wordt uitgeoefend en de schilver helpt los te breken. Het is voor een nieuwkomer een onverwacht fenomeen dat het harde materiaal op deze wijze splijt. Je verwacht zoiets in hout dat splijt evenwijdig aan de vezelrichting. Maar steen heeft niet zo’n structuur en toch gedraagt het zich als splijten van hout. Men moet zich voorstellen dat steen ondanks zijn hardheid enigszins elastisch is. Daardoor gaat een schokgolf zich vanuit het botsingspunt onder een hoek en in licht gebogen tot bijna rechte lijn de kernsteen binnendringen. Die schokgolf kan de steen doen splijten, de slag moet met een zekere vinnigheid toegebracht worden. Als de slagsteen de kernsteen onder de juiste hoek raakt dan volgt de schokgolf een pad evenwijdig met het tweede vlak en ontstaat er een langwerpige schilver.
13
Figuur B13 Het maken van een vuistbijl Men zoekt een steen die door de natuur twee min of meer gevormde platte vlakken heeft (3, de z.g. kernsteen), die vlakken moeten een onderlinge hoek maken kleiner dan 900. Eén van die twee kiest men als vlak waar men de afslagsteen (1) op de rand laat neerkomen. Men noemt dit vlak het platform (2). Dat neerkomen gebeurt onder een hoek met het platform en met een zekere “vinnigheid”. Het vraagt veel ervaring om met de juiste kracht en trefhoek op deze wijze een scherf te doen afbreken. In dit voorbeeld wordt in dezelfde stand nog een tweede scherf afgeslagen (5). Men is er op uit een enigszins rechte snijrand als die van een bijl tot stand te brengen. Daartoe verandert men de stand (naar stand 2) en raakt nu de kernkei op het vlak waar al twee scherven van zijn afgeslagen, nu breekt scherf (60 los. Men verandert nogmaals de stand en zo bereikt men een steen die makkelijk in de hand ligt en die eindigt in een bijlvormige snijrand. Deze techniek heeft Diederik Pomstra uit Heveadorp voor me gedemonstreerd, de fotoopnamen zijn toen (maart 2012) gemaakt. Diederik heeft een bedrijf dat demonstraties, cursussen en voorlichtingen op gebied van prehistorische technieken organiseert. De bewerker is Diederik Pomstra uit Heveadorp, foto’s en tekening MF
Het merkwaardige is dat de schokgolf meestal zijn pad blijft volgen ook als hij het buitenvlak nadert. Dat dus de scherf een scherpe rand heeft. Dat maakt zo’n schilver een snij- of schraapgereedschap. Door het afslaan van schilvers was men op den duur in staat de kernsteen zelf ook om te vormen tot een snijdend gereedschap. Nu een met een slagkracht: de vuistbijl.
14 Men zorgt dan er en steen ontstaat met een dik min of meer afgerond eind dat makkelijk in de hand ligt terwijl het spits toelopende eind een snijrand heeft (zie Oldowan en Acheuléen in de tabel van de vorige paragraaf) Doordat het dikke eind een zekere massa heeft kan men met een zwaaiende beweging grote snijkrachten opwekken en bijvoorbeeld taaie vruchten opensplijten of takken afhakken. Een belangrijk facet van steenbewerking wil ik apart toelichten: Het is namelijk belangrijk dat de slagsteen geen hoekige vorm mag hebben, er moeten op zijn minst één vloeiend vlak aan zitten. Dat is het vlak waarmee men van de kernsteen raakt. De min of meer vloeiende vorm zorgt er voor dat men de kernsteen doeltreffend kan raken, met een hoekige steen lukt dat niet of alleen maar bij toeval. Men zoekt dus vooral de slagkeien bij de rolstenen omdat die van nature vloeiende vormen hebben. Om pijl- en lanspunten te maken gebruikt men afslagscherven als uitgangsmateriaal. Zo’n platte scherf wordt afgeknabbeld met een puntige hoorn van een hert (figuur B14).
15 Vuurstenen zijn vaak ingebet in kalkhoudende steen, dat is de reden dat het brok vuursteen in zijn linkerhand witte vlekken vertoont. In zijn rechterhand houdt hij een steen waarmee hij schilvers van de vuursteen afslaat, foto hieronder. De afslagkei is van een andere zachtere steensoort (kwartsiet) en van nature platrond gevormd: die zachtere steen heeft meer "greep" op de af te slane schilver. U ziet op grond een stuk hertengwei. Die wordt ook gebruikt om af te slaan, heeft ook een goede greep op de vuursteen De afgeslagen schilvers zijn scherp als een Stainleymes (zie snee in golfkarton) Uit de schilvers kunnen pijlpunten gemaakt worden (zie hieronder) Het vereist veel onderricht en oefening om de slagsteen onder de juiste hoek en op de juiste plaats de kernsteen te raken (tekening links).
16
Hier wordt een schilver door afknabbelen met een puntig stuk hertengewei tot een pijlpunt verwerkt. De maker klemt in zijn linkerhand een stuk schoenzoolleer tesamen met de pijlpunt in wording. Het leer dient als ondergrond voor de te bewerken schilver.
Figuur B14 Bewerken van scherf tot pijlpunt. De bewerker is Roel Meyer, foto’s en tekening MF
Ik heb beschreven hoe de hedendaagse steenhouwer uit steen gereedschappen maakt. Het vak is opnieuw tot leven gebracht door te kijken naar opgedolven producten van de oermens. De huidige mens is in staat om uit die oude gereedschappen door analyse, deductie en experimenteren de vakkennis te reconstrueren. Het was als het ware met verstand achterom kijken om in een paar jaar tijd het vak weer te leren.